GESUBSIDIEERDE RECHTSBIJSTAND EN DE TOEGANG TOT

NEDERLANDS JURISTENBLAD
GESUBSIDIEERDE
RECHTSBIJSTAND
EN DE TOEGANG
TOT HET RECHT
ž Universele mensenrechten en sharia
ž Rechters bedrijven politiek met
wetgevingsadvisering
ž Pleegouders voor ongedocumenteerde
kinderen
ž Meer over Zwarte Piet
P. 307-377 JAARGANG 89 7 FEBRUARI 2014
10304657
5
sĂĐĂƚƵƌĞǀŽŽƌĞĞŶǀŽůƟũĚƐWͲŵĂŶĚĂĂƚŝŶĚĞǀĂŬŐĞďŝĞĚĞŶŽŶĚĞƌŶĞŵŝŶŐƐƌĞĐŚƚ
ĞŶ;ŝŶƚĞƌŶĂƟŽŶĂĂůͿĞĐŽŶŽŵŝƐĐŚƌĞĐŚƚ
Aan de faculteit Rechtsgeleerdheid van de Universiteit Gent loopt momenteel een vacature voor
ĞĞŶǀŽůƟũĚƐWͲŵĂŶĚĂĂƚďŝũĚĞǀĂŬŐƌŽĞƉĐŽŶŽŵŝƐĐŚƌĞĐŚƚŝŶĚĞǀĂŬŐĞďŝĞĚĞŶŽŶĚĞƌŶĞŵŝŶŐƐƌĞĐŚƚ
ĞŶ;ŝŶƚĞƌŶĂƟŽŶĂĂůͿĞĐŽŶŽŵŝƐĐŚƌĞĐŚƚ͘
De uiterste datum om te kandideren is 20 februari 2014.
sĂĐĂƚƵƌĞǀŽŽƌĞĞŶǀŽůƟũĚƐWͲŵĂŶĚĂĂƚŵĞƚŽŶĚĞƌnjŽĞŬƐŽƉĚƌĂĐŚƚŝŶĚĞǀĂŬͲ
ŐĞďŝĞĚĞŶ/ŶƚĞƌŶĂƟŽŶĂĂůƉƌŝǀĂĂƚƌĞĐŚƚ͕/ŶƚĞƌŶĂƟŽŶĂĂůĞŶƵƌŽƉĞĞƐƉƌŽĐĞƐƌĞĐŚƚ
Aan de faculteit Rechtsgeleerdheid van de Universiteit Gent loopt momenteel een vacature voor een
ǀŽůƟũĚƐWͲŵĂŶĚĂĂƚŵĞƚŽŶĚĞƌnjŽĞŬƐŽƉĚƌĂĐŚƚďŝũĚĞǀĂŬŐƌŽĞƉWƌŽĐĞƐƌĞĐŚƚ͕ƌďŝƚƌĂŐĞĞŶ/ŶƚĞƌŶĂƟŽͲ
ŶĂĂůƉƌŝǀĂĂƚƌĞĐŚƚŝŶĚĞǀĂŬŐĞďŝĞĚĞŶ/ŶƚĞƌŶĂƟŽŶĂĂůƉƌŝǀĂĂƚƌĞĐŚƚ͕/ŶƚĞƌŶĂƟŽŶĂĂůĞŶƵƌŽƉĞĞƐƉƌŽĐĞƐͲ
recht.
De uiterste datum om te kandideren is 21 februari 2014.
<ŝũŬǀŽŽƌŵĞĞƌŝŶĨŽƌŵĂƟĞŽǀĞƌĚĞǀĂĐĂƚƵƌĞƐŽƉŚƩƉ͗ͬͬǁǁǁ͘ƵŐĞŶƚ͘ďĞͬŶůͬǀĂĐĂƚƵƌĞƐͬnjĂƉ;EĞĚĞƌůĂŶĚƐͿŽĨ
ŚƩƉ͗ͬͬǁǁǁ͘ƵŐĞŶƚ͘ďĞͬĞŶͬǀĂĐĂŶĐŝĞƐͬƉƌŽĨĞƐƐŽƌŝĂůͲƐƚĂī;ŶŐĞůƐͿ͘
DOWNLOAD
‘M NU
GRATIS!
ADVapp: dé app voor advocaten
‚
‚
‚
ADVapp is beschikbaar in de App Store
(Apple) en in Google Play (Android).
‚
‚
Gratis downloaden
Ga voor meer informatie naar www.kluwer.nl/advapp
Inhoud
311
Prof. mr. P.J. Wattel
Voetbal en staatssteun; de
Commissaris en de Ombudsman
Wetenschap 246
312
Prof. dr. M. Westerveld
Gesubsidieerde rechtsbijstand en
de toegang tot het recht
Is onze rechtsstaat in gevaar?
Essay 247
319
Mr. M. Chébti LL.M
Het systeem van universele
mensenrechten en de sharia
Een gegeven, een utopie of een
contradictio in terminis?
Opinie 248
326
Mr. R. Robroek
Rechters bedrijven politiek met
wetgevingsadvisering
Focus 249
330
Prof. dr. C.J. Forder
Het recht op een pleegouder
geldt ook voor een kind zonder
verblijfstitel
Reacties 250-251
Mr. T. Herrenberg
Een reactie op ‘Zwarte Piet,
een omstreden traditie’
(NJB 2013/2509, afl. 43)
334
Mr. K. Sarghandoy
Naschrift
335
Rubrieken
252-274 Rechtspraak
275 Boeken
276-288 Tijdschriften
289-297 Wetgeving
298-300 Nieuws
301 Universitair nieuws
302 Personalia
303 Agenda
336
357
358
363
372
374
376
376
Rectificatie
In de intro van het artikel ‘Modaliteiten
van een duurzaam en efficiënt model
voor de ‘governance’ van ABN AMRO
(NJB 2014/198, afl. 4) is een storende
fout geslopen. Waar wordt gesproken
van “het meest bekende voorbeeld van
een geprivatiseerde bank” had natuurlijk
“het meest bekende voorbeeld van een
genationaliseerde bank” moeten staan.
Omslag: A black, white and grey grid
pattern, Teresa Woo-Murray
© ImageZoo/Corbis
De COMMISSIE zei
NEDERLANDS JURISTENBLAD
opnieuw dat WEINIG
GESUBSIDIEERDE
RECHTSBIJSTAND
EN DE TOEGANG
TOT HET RECHT
ERVARING bestond met
ž Universele mensenrechten en sharia
ž Rechters bedrijven politiek met
steun aan PROFSPORT.
wetgevingsadvisering
ž Pleegouders voor ongedocumenteerde
kinderen
ž Meer over Zwarte Piet
P. 307-377 JAARGANG 89 7 FEBRUARI 2014
De VRAAG rijst uiteraard
5
hoe ‘CASE PRACTICE’
opgedaan kan worden door
cases EEUWIG te laten
LIGGEN
10304657
Vooraf 245
Pagina 311
Voor de GESUBSIDIEERDE
rechtsbijstand is het ontwikkelen
van EFFECTIEVE methoden
en werkprocessen een
VERANTWOORDELIJKHEID
van ALLE bij het recht
betrokken actoren, PUBLIEK
Pagina 318
én PRIVAAT
De STAAT is op grond van
nationale en internationale
regels GEHOUDEN om
JEUGDHULP te verstrekken,
ook aan ONGEDOCUMENTEERDE gezinnen en ook als
die bestaat uit plaatsing in een
PLEEGGEZIN Pagina 332
Waarom zou de SHARIA,
wanneer het strijdige materiële
NORMEN AANPAST aan
universele mensenrechten, nog
steeds in STRIJD zijn met het
democratische IDEAAL dat ten
grondslag ligt aan het EVRM?
De stap die Sarghandoy maakt
met zijn STELLING dat ‘de
menselijke WAARDIGHEID
van ZWARTE mensen wordt
ONDERMIJND door de
negatieve associaties die
ZWARTE PIET oproept’ is mij
Pagina 334
te groot
Pagina 322
Dat de RECHTER in concrete
zaken soms POLITIEK moet
bedrijven, betekent NIET dat
hij dat ook ten aanzien van
voorgenomen WETGEVING
zou mogen doen Pagina 329
De REDELIJKE TERMIJN
die als uitgangspunt geldt
voor de afdoening van
BESTUURSRECHTELIJKE
geschillen die bestaan uit een
bezwaarprocedure en twee
rechterlijke instanties, is uniform
bepaald op VIER JAAR
Pagina 372
NEDERLANDS JURISTENBLAD
Opgericht in 1925 Eerste redacteur J.C. van Oven
toestemming voor openbaarmaking en verveelvoudiging
vanaf de eerste levering, vooraf gefactureerd voor de vol-
Erevoorzitter J.M. Polak
t.b.v. de elektronische ontsluiting van het NJB.
ledige periode. Abonnementen kunnen schriftelijk tot drie
Redacteuren Tom Barkhuysen (vz.), Ybo Buruma, Coen
Logo Artikelen met dit logo zijn door externe peer
maanden voor de aanvang van het nieuwe abonnements-
Drion, Ton Hartlief, Corien (J.E.J.) Prins, Taru Spronken,
reviewers beoordeeld.
jaar worden opgezegd; bij niet-tijdige opzegging wordt het
Peter J. Wattel
Citeerwijze NJB 2014/[publicatienr.], [afl.], [pag.]
abonnement automatisch met een jaar verlengd.
Medewerkers Barend Barentsen, sociaal recht (socialeze-
Redactiebureau Bezoekadres: Lange Voorhout 84,
Gebruik persoonsgegevens Kluwer BV legt de gegevens
kerheidsrecht), Stefaan Van den Bogaert, Europees recht,
Den Haag, postadres: Postbus 30104, 2500 GC Den Haag,
van abonnees vast voor de uitvoering van de (abonne-
Alex F.M. Brenninkmeijer, alternatieve geschillen-
tel. (0172) 466399, e-mail [email protected]
ments-)overeenkomst. De gegevens kunnen door Kluwer,
beslechting, Wibren van der Burg, rechtsfilosofie en
Internet www.njb.nl en www.kluwer.nl
of zorgvuldig geselecteerde derden, worden gebruikt om u te
rechtstheorie, G.J.M. Corstens, Europees strafrecht,
Secretaris, nieuws- en informatie-redacteur Else Lohman
informeren over relevante producten en diensten. Indien u
Remy Chavannes, technologie en recht, Eric Daalder,
Adjunct-secretaris Berber Goris
hier bezwaar tegen heeft, kunt u contact met ons opnemen.
bestuursrecht, Caroline Forder, personen-, familie- en
Secretariaat Nel Andrea-Lemmers
Media advies/advertentiedeelname Maarten Schuttél
jeugdrecht, Janneke H. Gerards, rechten van de mens,
Vormgeving Colorscan bv, Voorhout, www.colorscan.nl.
Capital Media Services
Ivo Giesen, burgerlijke rechtsvordering en rechtspleging,
Uitgever Simon van der Linde
Staringstraat 11, 6521 AE Nijmegen
Aart Hendriks, gezondheidsrecht, Marc Hertogh, rechts-
Uitgeverij Kluwer, Postbus 23, 7400 GA Deventer.
Tel. 024 - 360 77 10, [email protected]
sociologie, P.F. van der Heijden, internationaal arbeidsrecht,
Op alle uitgaven van Kluwer zijn de algemene leverings-
ISSN 0165-0483 NJB verschijnt iedere vrijdag, in juli en
C.J.H. Jansen, rechtsgeschiedenis, Piet Hein van Kempen,
voorwaarden van toepassing, zie www.kluwer.nl.
augustus driewekelijks. Hoewel aan de totstandkoming van
straf(proces)recht, Harm-Jan de Kluiver, ondernemings-
Abonnementenadministratie, productinformatie Kluwer
deze uitgave de uiterste zorg is besteed, aanvaarden de
recht, Willemien den Ouden, bestuursrecht, Stefan Sagel,
Afdeling Klantcontacten, www.kluwer.nl/klantenservice,
auteur(s), redacteur(en) en uitgever(s) geen aansprakelijk-
arbeidsrecht, Nico J. Schrijver, volkenrecht en het recht der
tel. (0570) 673 555.
heid voor eventuele fouten en onvolkomenheden, noch
intern. organisaties, Ben Schueler, omgevingsrecht,
Abonnementsprijs (per jaar) Tijdschrift: € 310 (incl. btw.).
voor gevolgen hiervan. Voor zover het maken van kopieën
Thomas Spijkerboer, migratierecht, T.F.E. Tjong Tjin Tai,
NJB Online: Licentieprijs incl. eerste gebruiker € 340 (excl.
uit deze uitgave is toegestaan op grond van art. 16h t/m
verbintenissenrecht, F.M.J. Verstijlen, zakenrecht,
btw), extra gebruiker € 100 (excl. btw). Combinatieabon-
16m Auteurswet j°. Besluit van 29 december 2008, Stb.
Dirk J.G. Visser, auteursrecht en intellectuele eigendom,
nement: Licentieprijs incl. eerste gebruiker € 340 (excl.
2008, 583, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde
Inge C. van der Vlies, kunst en recht, Rein Wesseling,
btw). Prijs ieder volgende gebruiker € 100 (excl. btw). Bij
vergoeding te voldoen aan de Stichting Reprorecht te
mededingingsrecht, Reinout Wibier, financieel recht,
dit abonnement ontvangt u 1 tijdschrift gratis en krijgt u
Hoofddorp (Postbus 3051, 2130 KB).
Willem J. Witteveen, staatsrecht
toegang tot NJB Online. Zie voor details: www.njb.nl (bij
abonneren). Studenten 50% korting. Losse nummers
Auteursaanwijzingen Zie www.njb.nl. Het al dan niet op
€ 7,50. Abonnementen kunnen op elk gewenst moment
verzoek van de redactie aanbieden van artikelen impliceert
worden aangegaan voor de duur van minimaal één jaar
Each of the debtors is jointly and
severally liable for compliance
with all the provisions of this loan
agreement
And now in Dutch*
Het Juridisch-Economisch Lexicon
Uw instrument voor een accurate vertaling van
juridische en economische teksten
Nu ook Engels-Nederlands!
* Ieder van de schuldenaars is hoofdelijk verbonden voor de nakoming van het
geheel uit hoofde van deze overeenkomst van geldlening
• Online product
• Altijd actueel
• 60.000 lemmata
• Ruim 100.000
voorbeeldzinnen
Samensteller:
Aart van den End,
Gateway
Woordenboeken
Meer informatie of bestellen? www.kluwer.nl/lexicon
Vooraf
245
Voetbal en staatssteun; de Commissaris
en de Ombudsman
5
NEC, MVV, Willem II, PSV en FC Den Bosch worden sinds begin 2013 door de Europese Commissie onderzocht op verdenking van overheidssteun in 2010 en 20111 tot een totaal van € 58,8 miljoen
via transacties en kwijtscheldingen tussen die clubs en hun
gemeenten. Zo betaalde Eindhoven € 48,4 miljoen voor
grond van PSV die de club terughuurde. De Spaanse EUcommissaris voor mededinging, Joaquín Almunia, liet
begin 2013 weten dat “I strongly believe that professional
football clubs should be well managed and not ask for help
from the taxpayer when facing financial difficulties”, dat de
Commissie ook klachten uit andere lidstaten onderzocht,
en dat hij in oktober 2012 alle lidstaten om informatie had
gevraagd. Begin 2012 had hij al met UEFA-president Platini
aangekondigd dat profvoetbalclubs hun eigen broek moesten ophouden.2
Het was dus opmerkelijk dat de Commissie vier jaar
lang niet kon beslissen op een klacht over ‘billions’ belastingvoordeel voor Real Madrid CF, Barcelona CF, Athletic Club Bilbao, en Club Atlético Osasuna, reeds eind 2009 ingediend
door beleggers in Europese voetbalclubs die de markt verstoord achtten door staatsgesteunde spelersaankopen door
Spaanse clubs. De procedure begon weliswaar goed: binnen
drie maanden liet de Commissie weten grond te zien voor
onderzoek en op 15 april 2010, naar aanleiding van de reactie van de Spaanse regering, dat de klacht voorrang kreeg.
Wel zou de zaak nog aan de toen nieuwe mededingingscommissaris Almunia voorgelegd worden. De klagers wezen er
op dat Almunia een belangenconflict had omdat hij fervent
supporter was van, en nauwe banden had met, één van die
Spaanse clubs, en zich zo ook afficheerde in de media.
Daarna gebeurde er weinig. De Commissie nam geen
beslissing. Na 25 maanden vergeefs wachten (voor onderzoek staat 12 maanden), wendden de klagers zich tot de
Europese Ombudsman, die een vrouw is: Emily O’Reilly. Op
haar vragen produceerde de Commissie slechts de rietkluiten dat steun aan beroepssport breder onderzocht moest
worden, dat beleid ontwikkeld moest worden, en dat de
12-maandstermijn slechts indicatief is. De klagers wezen de
Ombudsman op een tweede belangenconflict: Almunia was
volgens hen als minister medeverantwoordelijk geweest
voor de steun aan Spaanse clubs. Zij wezen er verder op dat
de Commissie al in 2004 en 2008 steun aan Spaanse profvoetbalclubs had onderzocht en dus al beleid had (dat volgt
trouwens ook uit de Nederlandse zaken), dat hun klacht
“very clear and relatively standard” was, dat de verdenking
rees dat de klacht getraineerd werd als gevolg van Almunia’s belangenconflicten, en dat Spanje belastingvoordelen
aan bepaalde profclubs al had erkend. Zij merkten fijntjes
op dat Spanje “is currently requesting aid in the hundreds
of billions from the rest of the Eurozone members” terwijl
datzelfde Spanje “multi-billion” aan belastingen laat lopen.
Mevrouw O’Reilly stelde midden 2013 een minnelijke schikking voor, die door de Commissie pas vier maanden later werd ‘verwelkomd’ en aanvaard. Maar de Com-
Reageer op NJBlog.nl op het Vooraf
missie liet vaag wanneer zij nu zou beslissen, opnieuw
zeggende dat weinig ervaring bestond met steun aan profsport en dat zij “needed to develop case practice.” De vraag
rijst uiteraard hoe ‘case practice’ opgedaan kan worden
door cases eeuwig te laten liggen.
Ook het Europarlement begon vragen te stellen. In
oktober 2013 antwoordde Almunia dat hij “is not able to
indicate when this investigation will be closed.” Mevrouw
O’Reilly voelde zich zo langzamerhand vermoedelijk
gepiepeld en concludeerde dat (i) de Commissie al drie
jaar in verzuim was met beslissen en (ii) de feiten tot het
vermoeden kunnen leiden dat Almunia’s nauwe banden
met één van de clubs tot dat verzuim hebben geleid. Beide punten kwalificeerde zij als “maladministration”; zij
beval de Commissie aan vóór 30 Juni 2014 te beslissen of
zij een procedure tegen Spanje start.
Nadat deze concept-aanbeveling op 16 december
2013 door de Commissie was ontvangen, kon het opeens
razend snel: Almunia’s kabinetschef kon de Ombudsman
al op 17 december melden dat het besluit tot een formele
onderzoeksprocedure op de Commissie-agenda voor 18
december stond. Nog op die 18e december werd onderzoek
aangekondigd3 naar steun aan zeven Spaanse voetbalclubs, tot zo’n € 150 miljoen plus een onbepaald belastingvoordeel voor de vier boven genoemden die slechts 25%
in plaats van 30% vennootschapsbelasting betaalden.
Men kan onmogelijk vier jaar doen over de vraag welk
belastingtarief een club betaalt, zeker niet als die vraag
‘voorrang’ heeft. Dat zal ook de commissaris ingezien hebben, hetgeen wellicht verklaart waarom ook andere clubs
en ook grondtransacties en overheidsgaranties onderzocht
worden. Zo heeft Real Madrid in 2011 grond geruild met de
stad Madrid, gebaseerd op waardering op € 22,7 miljoen,
hoewel het perceel in 1998 op € 595.000 werd gewaardeerd
en 2011 in het holst van de vastgoedcrisis viel. Maar: in
2011 had het onderzoek naar de 2009-klacht over het
belastingtarief allang afgerond moeten zijn, zodat het erbij
betrekken van die latere transacties naar face saving riekt.
Vier jaar onderzoek naar de vraag óf überhaupt onderzoek
wordt ingesteld, heeft de commissaris het volgende geleerd:
“Professional football clubs should finance their running
costs and investments with sound financial management
rather than at the expense of the taxpayer. Member States
and public authorities must comply with EU rules on state
aid in this sector as in all economic sectors.” Maar daar had
hij dus eigenlijk nog wat langer op willen studeren. Thans
moet het onderzoek nog beginnen. Gelukkig loopt de
ambtstermijn van de commissaris begin 2015 af.
Peter Wattel
1. Persbericht IP/13/192, 6 maart 2013
2. Persbericht IP/12/264, 21 maart 2012
3. Persbericht IP/13/1287 van 18 december 2013
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 07-02-2014 – AFL. 5
311
Wetenschap
246
Gesubsidieerde
rechtsbijstand en de
toegang tot het recht
Is onze rechtsstaat in gevaar?
Mies Westerveld1
De ‘stelselvernieuwing rechtsbijstand’, afgelopen zomer gepresenteerd door de Staatssecretaris van VenJ heeft
heel wat discussie losgemaakt. In het debat worden grootse woorden niet geschuwd. De bijl zou (weer eens)
aan de wortel van de rechtsstaat gezet zijn nu de toegang tot het recht in gevaar komt. Maar waar staat de
term ‘toegang tot het recht’ eigenlijk voor? En hoe verhoudt het stelsel van gesubsidieerde rechtsbijstand zich
tot de begrippen ‘rechtsstaat’ en ‘toegang’? Er zitten wel heel wat mitsen en maren aan de plannen maar
auteur wil er toch voor pleiten het debat niet al te zeer vanuit het defensief te voeren. Er zijn wel degelijk
besparingswinsten te halen die niet meteen tot kwaliteitsverlies hoeven te leiden.
H
et rommelt rond de gesubsidieerde rechtsbijstand, dat is de bijstand die gefinancierd wordt
vanuit de Wet op de rechtsbijstand (WRB).2 Grote
woorden worden gebruikt sinds Staatssecretaris Teeven
zijn plannen presenteerde onder de noemer ‘stelselvernieuwing rechtsbijstand’.3 De toegang tot het recht zou in
gevaar zijn4 en daarmee de rechtsstaat als zodanig. Strafrechtadvocaten legden het werk voor een dag neer en
sommige asieladvocaten zetten hun hoger beroepszaken
op marktplaats.5 Anderen meenden dat advocaten niet zo
moeten zeuren. De sociale advocatuur moet niet staken
maar kostenefficiënter werken!6 En kom nou niet aan
met ‘de versleten klacht dat het kabinet “de bijl aan de
wortel” van de rechtsstaat zet’. De ‘krampachtige discussie’ rond de toegang tot het recht lijkt op ‘heimwee naar
het overheidsmonopolie op telefonie’.7 Tijd voor een zakelijke inventarisatie. Waar staat de term ‘toegang tot het
recht’ voor? En hoe verhoudt het stelsel van gesubsidieerde rechtsbijstand zich tot de begrippen ‘rechtsstaat’ en
‘toegang’? Over de plannen tot vernieuwing zal ik nu nog
niet veel zeggen. De voorstellen verkeren in een tamelijk
rudimentair stadium en voor het komende jaar staan
pilots op de rol om zicht te krijgen op mogelijke effecten.
Pas daarna, zo is de verwachting, zullen knopen worden
doorgehakt over waar het met de gesubsidieerde rechtsbijstand naar toe moet. En als dat proces net zo verloopt
als bijvoorbeeld het pensioendossier of het woonakkoord
zou er volgend jaar wel eens een stevig bijgesteld wetsvoorstel kunnen liggen. Als het zover is, krijgt deze bijdrage een vervolg.
312
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 07-02-2014 – AFL. 5
De rechtstaat en de toegang tot het recht
Over de hierboven genoemde, soms heftige polemiek merkte NRC-columnist Jensma onlangs het volgende op: ‘De toegang tot het recht komt in gevaar zonder voldoende ruim
gesubsidieerde advocaten, hoorden we vorige week. Vorig
jaar zeiden rechters hetzelfde over de verhoging van griffierechten. Iedereen moet bij de rechter terecht kunnen. Dat
is immers een “grondrecht”. Toegang tot de rechter als vanzelfsprekende blanco cheque. Dat is immers beschaving, de
kern van de rechtsstaat, enz. Dat schiet dus niet op.’8 De
kwalificatie ‘ruim gesubsidieerd’ laat ik voor rekening van
de auteur, maar voor het overige heeft Jensma wel een
punt. Niet iedere bijstelling van de status quo leidt noodzakelijkerwijs tot een aantasting van grondrechten. Niet elke
inperking is per definitie rechtsstatelijk ontoelaatbaar. Die
nuance ontbreekt enigszins in de interviews die Arlman en
Lohman de verschillende ‘stakeholders’ – om dat oneerbiedige woord maar eens te gebruiken – hebben
afgenomen: de voorzitter van de Raad voor de rechtspraak,
de directeur Stelsel van de Raad voor Rechtsbijstand, de
Niet iedere bijstelling
van de status quo leidt
noodzakelijkerwijs tot een
aantasting van grondrechten
algemeen deken van de Orde van Advocaten, een bestuurslid en de voorzitter van de Vereniging Sociale Advocatuur
Nederland en de directeur van het Juridisch Loket.9
Voor de gedachtevorming is het misschien verhelderend als we de begrippen ‘toegang tot de rechter’ en ‘toegang tot het recht’ los koppelen. Toegang tot de rechter is
de mogelijkheid een serieus geschil aan de rechter voor te
leggen zonder onneembare of buitenproportionele barrières. Dat kunnen financiële drempels zijn of een combinatie van inhoudelijke en financiële barrières, bijvoorbeeld
wanneer de wet rechtsbijstand door een advocaat voorschrijft, of de procesregels te complex zijn om zonder
deze bijstand effectief te kunnen procederen.10 Ook de
basisuitgangspunten van eerlijke rechtspraak (fair trial,
equality of arms) zitten besloten in het element toegang
tot de rechter. Dit element heeft, behalve met de rechtsstaat,11 ook banden met de rechtsorde. Toegankelijke en
als eerlijk ervaren rechtspraak draagt bij aan een geordende en vreedzame samenleving. Alleen met een efficiënte
en effectieve strafrechtketen en een toegankelijke route
naar rechtens afdwingbare geschilbeslechting kan de
‘schaduw van het recht’ ten volle functioneren. Toegang
tot het recht omvat zulke rechtstatelijke elementen als
‘kenbaarheid’ (van het recht, legaliteit), het uitgangspunt
dat de regels ‘eerlijk’ zijn (rechtvaardigheid, rechtsgelijkheid) en het recht op rechtsverwerkelijking. Dat laatste
– rechtsverwerkelijking, of ook wel je recht kunnen
‘halen’ – kan middels publieke rechtspraak, maar ook
alternatieve geschilbeslechting kan hiervoor een geschikt
instrument zijn,12 mits wordt voldaan aan de basisvoorwaarden voor rechtspraak: transparantie, onpartijdigheid,
onafhankelijkheid.
oplossingen waarbij beide partijen – zowel burger als overheid – gestimuleerd worden om maatregelen te nemen die
conflict voorkomend of conflict oplossend zijn.13 De aanbevelingen van de regiegroep zijn de opmaat geweest tot
diverse beleidsinitiatieven en wettelijke regelingen. Zo
werd een project ‘Proactieve geschiloplos-sing’ gestart
(PAGO), dat de publieke uitvoering meer bewust moest
maken van het belang van een klantvriendelijke aanpak
om geschillen te voorkomen. De Raad voor Rechtsbijstand
kreeg de wettelijke opdracht om mediation te bevorderen
en er kwam een ‘nuldelijns’ voorziening voor rechtshulp
waarin eveneens de boodschap door-klinkt dat (zelf) oplossen beter is dan zaken op de spits drijven.14 Ook de korting
op de eigen bijdrage voor de rechtzoekende die eerst langsgaat bij het juridisch loket kan in dit verband genoemd
worden. Deze korting moet de ‘diagnose- en triagefunctie’
– ook wel aangeduid als ‘poortwachtersfunctie’ – van de
loketten versterken en zo het beroep op de duurdere
tweede lijn verminderen. Over de zin en onzin van deze
benadering wordt – uiteraard – verschillend gedacht. De
Toegang tot het recht, een
paradigmawisseling
vertegenwoordiger van het loket staat hier positiever in
dan de deken van de Orde van Advocaten, die meent dat je
voor het goed kunnen vervullen van de poortwachtersrol
‘ervaren procesadvocaten’ nodig hebt.15 Zinvol of onzinnig,
deze ontwikkelingen hebben de (beleids)betekenis van het
begrip ‘toegang tot het recht’ sterk beïnvloed. Stond dit
voorheen vooral voor de mogelijkheid je recht te halen,
tegenwoordig ligt de na-druk meer op het voorkomen van
rechtsgedingen en het toewerken naar duurzame oplossin-
Aan het begin van deze eeuw viel (niet voor het eerst) het
besluit dat de kosten van de gesubsidieerde rechtsbijstand
omlaag moesten. Een hiertoe ingestelde regiegroep stelde
vast dat het accent te zeer was gelegen op een optimale
toegang tot een advocaat en tot de rechter en te weinig op
de oplossing van (rechts)problemen. De groep bepleitte een
betere selectie van problemen en het zoeken naar passende
Zinvol of onzinnig, deze
ontwikkelingen hebben de (beleids)
betekenis van het begrip ‘toegang
tot het recht’ sterk beïnvloed
Auteur
4. Zie bijvoorbeeld T. Spronken, ‘Rechtsbij-
8. F. Jensma (2013b), aanhalingstekens in
12. Ik poneer deze stelling met enige
1. Prof. dr. M. Westerveld is hoogleraar
stand: het kind van de rekening’, NJB
de tekst.
schroom, omdat die – wellicht (?) – haaks
socialeverzekeringsrecht en bijzonder hoog-
2013/1774, afl. 29, p. 1955.
9. H. Arlman en E. Lohman, ‘Toegang tot
staat op het grondrecht van art. 18 Gw:
leraar sociale rechtshulp aan de Faculteit
5. NRC Handelsblad 13 november 2013.
het recht: grondrecht of kostenpost?’ NJB
Niemand kan worden afgehouden van de
Rechtsgeleerdheid van de Universiteit van
‘Marktplaatsaanbieding: Hoger Beroep voor
2013/2560, afl. 44, p. 3027.
rechter die de wet hem toekent.
Amsterdam.
Noord-Koreaanse’.
10. Hierover Kreuz vs. Poland (EHRM 19
13. Regiegroep Programma Duurzame en
6. A. Kerstholt, ‘Advocaten zijn verwend
juni 2001, appl. nr. 28249/95) en Airey vs.
Toegankelijke Rechtsbijstand. Zie ook de
Noten
met hun uurtje-factuurtje’, NRC Handels-
Ireland (EHRM 9 oktober 1979, appl. nr.
aanbiedingsbrief van de Staatssecretaris van
2. Onder de WRB 1994 werd deze bijstand
blad 11 november 2013.
6289/7).
Justitie van 24 oktober 2008, Kamerstukken
aangeduid als ‘gefinancierd’. Dat verander-
7. F. Jensma, ‘Het hele stelsel van gefinan-
11. Böhler noemt als kenmerken van een
II 2008/09, 31 753, nr. 1.
de toen de subsidieparagraaf van de Awb
cierde rechtsbijstand staat op omvallen’,
(democratische) rechtstaat legaliteit, mach-
14. www.rechtwijzer.nl. De term ‘nuldelijns’
(art. 4:29-31) op de wet van toepassing
NRC Handelsblad 10 november 2013,
tenscheiding (trias), onafhankelijke recht-
verwijst naar het feit dat de hulp voorafgaat
werd verklaard. Vanaf dat moment heet de
dubbele aanhalingstekens in de tekst (Jens-
spraak en het bestaan en de naleving van
aan de eerstelijns rechtshulp door het juri-
rechtsbijstand gesubsidieerd.
ma, 2013a). En: ‘Moet het monopolie op
grondrechten. B. Böhler in: E. Bauw, B.
disch loket.
3. ‘Stelselvernieuwing rechtsbijstand’. Brief
het recht bij rechters en advocaten blijven?’
Böhler en M. Westerveld, Togadragers in de
15. H. Arlman en E. Lohman, ‘Toegang tot
van de Staatssecretaris van Veiligheid en
NRC Handelsblad 17 november 2013,
rechtsstaat. De juridische professies en de
het recht: grondrecht of kostenpost?’ NJB
Justitie d.d. 12 juli 2013, Kamerstukken II
(Jensma 2013b) o.v.n. een uitspraak van M.
toegang tot het recht, Boom Juridische
2013/2560, afl. 44, p. 3072.
2013/14, 31 753, nr. 64.
Barendrecht.
uitgevers 2013.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 07-02-2014 – AFL. 5
313
Wetenschap
gen waarmee beide partijen vrede kunnen hebben. Wel
past hierbij de kanttekening dat die filosofie vooral opgaat
voor conflicten in de civiele sfeer en – in iets mindere
mate – het bestuursrecht. In het strafrecht is dit minder
relevant, of men zou de verhoogde aandacht voor de positie van het slachtoffer (herstelrecht) in deze sleutel moeten
plaatsen(?).
Gesubsidieerde rechtsbijstand in cijfers
De maatregelen die op aanbeveling van de Regiegroep zijn
getroffen wierpen gedurende de eerste jaren hun
vruchten af. In de periode 2009-2011 bleven de uitgaven
redelijk constant, in 2011 gingen ze enigszins omlaag,
daarna zette de kostenstijging zich weer voort. Onderstaand staatje laat het verloop zien van het aantal toevoegingen in de afgelopen twaalf jaar.
relativeert het belang van de vaststelling in de bijdrage
van Arlman en Lohman dat van ‘uit de hand lopende
kosten’ geen sprake is. Die vaststelling klopt wel, lijkt
Teeven te zeggen, ik (Teeven) vind hem alleen minder relevant. Voor de staatssecretaris tellen feitelijk twee kwesties: de wens om de toename van de vraag naar rechtsbijstand een halt toe te roepen en het feit dat Justitie ‘voor
€ 1 miljard op de lat staat’ en dat de bezuinigingsdoelstelling van € 85 miljoen mede om die reden, linksom of
rechtsom, gehaald moet worden.19 Voor beide onderwerpen is, behalve het totaal aantal toevoegingen, ook relevant naar welke rechtsgebieden deze gaan. Onderstaand
staatje geeft hierin inzicht. Ook dit is afkomstig uit de
monitor 2012, maar de verdeling naar rechtsgebieden is
sinds jaar en dag redelijk constant.
Gebruik gesubsidieerde rechtsbijstand per rechtsgebied20
Verloop afgifte toevoegingen 2000-201216
Sociale
verzekeringen 3%
500,000
Huur en
verhuur 3%
Bestuur overig
2%
Overige
rechtsgebieden 2%
450,000
400,000
Arbeid en
ontslag 4%
350,000
300,000
Sociale
voorzieningen
7%
250,000
20,000
Straf
36%
2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012
reguliere toevoegingen excl. mediation en lat
Ook in termen van uitgaven is sprake van een reële stijging. Na inflatiecorrectie bedraagt deze € 60 miljoen over
een periode van tien jaar.17 Dat lijkt misschien niet veel,
aldus Teeven in het AO van 14 november jl., maar de
ontwikkeling is niettemin zorgwekkend, omdat het stelsel
ook in de toekomst betaalbaar moet zijn.18 Die opmerking
314
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 07-02-2014 – AFL. 5
Vreemdelingen
6%
Asiel
6%
Verbintenissen
8%
Personen- en
familie
25%
Het criterium ‘toevoegwaardig’ behelst drie elementen: het
rechtsbelang is gelegen in de Nederlandse rechtssfeer, het gaat
de betrokkene rechtstreeks en individueel aan, en er is geen
sprake van een wettelijke uitsluitingsgrond
Het wettelijk stelsel in kort bestek21
De relevante regels ten aanzien van de toegang tot de
rechter staan in de Wet griffierecht in burgerlijke zaken
en de Algemene wet bestuursrecht. Het stelsel van gesubsidieerde rechtsbijstand is neergelegd in de Wet op de
rechtsbijstand (WRB). Deze wordt op onderdelen ingevuld
door AMvBs, waarvan de voornaamste zijn het Besluit
rechtsbijstand en toevoegcriteria (Brt), het Besluit eigen
bijdrage rechtsbijstand (Bebr) en het Besluit vergoedingen
rechtsbijstand (Bvr). De laatste twee zijn recent aangepast,22 de beschrijving, inclusief de genoemde bedragen,
betreft de stand van zaken per 1 oktober 2013.
De WRB wordt uitgevoerd door de Raad voor Rechtsbijstand, een zelfstandig bestuursorgaan dat opereert onder
verantwoordelijkheid van de minister van Veiligheid en Justitie. Het bestuur van de Raad (hierna: het bestuur) draagt
zorg voor de verlening van rechtsbijstand en mediation, het
treft een voorziening die is belast met de verlening van
rechtshulp en het bevordert het gebruik van mediation. Als
uitvloeisel van de eerste taak neemt het bestuur besluiten
op aanvragen van toevoegingen,23 stelt de vergoedingen
hiervoor vast en betaalt deze uit. Meer macro-economisch
is de opdracht zorg te dragen voor een evenwichtige spreiding van het aanbod van juridische dienstverleners en een
doelmatige besteding van de voor rechtshulp en rechtsbijstand ter beschikking gestelde middelen.
De door het bestuur in het leven geroepen instantie
die belast is met rechtshulp is de Stichting Het Juridisch
Loket. Dit orgaan geeft schriftelijke, telefonische of online
informatie en het geeft advies middels een gesprek
(spreekuurfunctie), een chat- of e-mail contact.
De burger (of rechtspersoon)24 die in aanmerking wil
komen voor gesubsidieerde rechtsbijstand moet aan twee
voorwaarden voldoen. Hij dient ‘rechtzoekend’ te zijn en
hij moet zich gesteld zien voor een probleem dat ‘toevoegwaardig’ is. Het eerste is hij wanneer zijn jaarinkomen
onder een zekere grens is gelegen en hij niet beschikt
over een vermogen dat meer bedraagt dan het heffingvrije vermogen. Ook rechtzoekend is degene die om één
van de in de wet genoemde redenen niet aan de draagkrachtvoorwaarde hoeft te voldoen, zoals de verdachte of
strafrechtelijk veroordeelde aan wie op last van de rechter
een raadsman is toegevoegd.25 Hetzelfde geldt voor een
aantal gelijkgestelde groepen, zoals de in bewaring gestelde vreemdeling en de geestesgestoorde die is opgenomen
op grond van de wet BOPZ. Ook het slachtoffer van een
ernstig gewelds- of zedenmisdrijf komt zonder draagkrachttoets in aanmerking voor gesubsidieerde rechtsbijstand, mits in de betreffende zaak vervolging is ingesteld
en hij/zij in aanmerking komt voor een uitkering uit het
schadefonds geweldsmisdrijven.26
Het criterium ‘toevoegwaardig’ behelst drie elementen: het rechtsbelang is gelegen in de Nederlandse rechtssfeer,27 het gaat de betrokkene rechtstreeks en individueel
aan,28 en er is geen sprake van een wettelijke uitsluitingsgrond. De wet noemt zeven uitsluitingsgronden, waarvan
de meest toegepaste zijn dat de aanvraag kennelijk van
elke grond is ontbloot, dat de kosten van rechtsbijstand
niet in redelijke verhouding staan tot het belang van de
zaak, dat sprake is van een zakelijk rechtsbelang29 en dat
16. Uit: Monitor Gesubsidieerde Rechtsbij-
devergoeding na voorlopige hechtenis.
verdere beschrijving tot rechtsbijstand aan
berecht voor het Haagse Strafhof dit wel.
stand 2012; de toename in 2006 en de
21. Voor een meer gedetailleerde beschrijving,
natuurlijke personen.
Deze regel lijdt uitzondering indien de
daarop volgende afname in 2007 hangen
zie M. Westerveld in: Bauw, Böhler en Wes-
25. Art. 43 WRB.1. Voor alle duidelijkheid:
betreffende (internationale) instantie zelf
samen met een wijziging van de inkomens-
terveld, hoofdstuk 6 (Toevoegrecht), 2013.
de voorziening geldt alleen voor de ver-
voorziet in een aanspraak op vergoeding
toets in deze periode.
22. Besluit aanpassingen eigen bijdragen en
dachte aan wie op last van de (straf)rechter
voor rechtsbijstand.
17. Uit: AO rechtsbijstand d.d. 14 november
vergoedingen rechtsbijstandverleners 2013,
een raadsman is toegevoegd. Alle anderen
28. Deze regel kent één uitzondering en wel
2013, Kamerstukken II 31 753, nr. 69, p. 26.
Stb. 2013, 345, hierna Aanpassingsbesluit. Zie
moeten wel aan de draagkrachtvoorwaarde
voor de rechtspersoon met een ‘erkend milieu-
18. Id. p. 27.
hierover ook NJB 2013/2093, afl. 34 p. 2353.
voldoen. Bovendien voorziet de wet in een
belang’. Zie hiervoor de Kenniswijzer (http://
19. Id. p. 14, uitdrukking PvdA-woordvoer-
23. De term toevoeging wordt niet in de wet
verhaalsmogelijkheid van de kosten van
kenniswijzer.rvr.org/werkinstructies-toevoe-
der Recourt.
gedefinieerd. In het spraakgebruik wordt
rechtsbijstand op de goederen van de ver-
gen/milieurecht/k010-milieurecht.html).
20. Onder de categorie ‘straf’ vallen niet
hieronder de beslissing verstaan dat de aan-
dachte (art. 49 Sv).
29. Op deze regel bestaan twee uitzonde-
alleen de toevoegingen voor strafzaken
vrager in aanmerking komt voor gesubsidi-
26. De gelijkgestelden worden genoemd in art.
ringen: het voortbestaan van het bedrijf is
(95 000), maar ook voor BOPZ-zaken,
eerde rechtsbijstand en dat diens probleem
43.2 WRB met uitzondering van het slachtof-
afhankelijk van de gevraagde rechtsbij-
vreemdelingenbewaring, wet tijdelijk huis-
hiervoor voldoende zwaarte heeft. Voor de
fer van een geweldsmisdrijf. Voor hem/haar
stand, terwijl de aanvrager een natuurlijk
verbod en enkele aan strafrecht gerelateer-
rechtsbijstandverlener is de toevoeging
staat de voorziening in art. 44.4 WRB.
persoon is; de aanvraag wordt gedaan op
de onderwerpen, zoals geschillen gedeti-
tevens de beschikking tot subsidieverlening.
27. Deze voorwaarde betekent, bijvoor-
een moment dat het beroep of bedrijf min-
neerden, weigering teruggave
24. Rechtspersonen kunnen onder omstan-
beeld, dat de in het buitenland gedetineer-
stens een jaar geleden is beëindigd, de
inbeslaggenomen goed, tbs (onder meer bij
digheden ook in aanmerking komen voor
de Nederlander geen recht heeft op gesub-
aanvrager als verweerder bij een procedure
een verlenging), vordering benadeelde
gesubsidieerde rechtsbijstand. Aangezien dit
sidieerde rechtsbijstand. Anderzijds heeft de
betrokken is (geweest) en de kosten niet op
partij, gratie, omzetting taakstraf en scha-
niet zo vaak voorkomt, beperk ik me in de
verdachte van oorlogsmisdaden die wordt
een andere wijze kunnen worden vergoed.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 07-02-2014 – AFL. 5
315
Wetenschap
betrokkene het probleem zelf kan oplossen, eventueel met
hulp van een andere persoon of instantie. De meeste
gronden spreken redelijk voor zich, alleen de uitsluiting
van het zakelijk rechtsbelang behoeft enige toelichting.
De overweging achter deze uitsluitingsgrond was dat dit
type geschillen tot het ondernemersrisico horen, waarvoor iemand zelf voorzieningen dient te treffen. In 2010
is op initiatief van de Tweede Kamer onderzoek uitgevoerd naar de wenselijkheid de wet ook open te stellen
voor (zakelijke rechtsbelangen van) zzp’ers. Maar hoewel
de uitkomst van het onderzoek was dat hun positie binnen het stelsel ‘kwetsbaar’ is, is hiervan afgezien vooral uit
budgettaire overwegingen.30
Zijn deze hordes genomen, dan kan het verzoek nog
afketsen op een weigeringsgrond: het bestuur kan een
aanvraag weigeren als de aanvrager het rechtsprobleem
zelf kan afhandelen, eventueel met behulp van het juridisch loket.31 De WRB noemt ook twee weigeringsgronden
die de advocaat regarderen. De toevoeging kan worden
geweigerd als de rechtsbijstand al is verleend (te late aanvraag), of wanneer deze valt onder het bereik van een eerder verstrekte toevoeging. Voor de tweede situatie kent de
wet ook de figuur van intrekking: als op het moment van
uitbetaling blijkt dat twee toevoegingen zijn verstrekt
voor één en hetzelfde rechtsbelang, kan het bestuur één
van beide alsnog intrekken. Ook is intrekking met terugwerkende kracht mogelijk, wat betekent dat de cliënt de
kosten van de rechtsbijstand zelf moet betalen.32 Die
mogelijkheid is geschreven voor de situatie dat iemand
als gevolg van de procedure waardoor de toevoeging is
afgegeven over een substantieel vermogen komt te
beschikken. In de meeste gevallen betreft dit een boedelscheiding na echtscheiding, in het strafrecht en het
vreemdelingenrecht is de maatregel uitgesloten.
Gesubsidieerde rechtsbijstand is niet gratis, in
beginsel33 moet voor elke toevoeging een eigen bijdrage
worden betaald. Deze is draagkrachtafhankelijk en varieert van € 193 voor de laagste inkomensgroep tot € 811
voor mensen met een jaarinkomen tussen € 30 000 en
€ 35 000. Indien de rechtzoekende geen inkomen of vermogen heeft kan het bestuur beslissen geen bijdrage op
te leggen.34 Voor zaken die kunnen worden bestempeld
als ‘eenvoudig rechtskundig advies’ is een lagere bijdrage
verschuldigd. De subsidie voor de hiervoor afgegeven toevoeging – de zogeheten ‘lichte adviestoevoeging’ – is dan
ook navenant lager. Daarentegen is een hogere bijdrage
verschuldigd voor (vervolg)toevoegingen die voortkomen
uit de verbreking van een huwelijkse of niet-huwelijkse
relatie. Dit extra tarief is bedoeld om mensen in te scherpen dat ze zich vanaf het begin van de verbreking van
hun relatie dienen toe te leggen op het realiseren van
een duurzame oplossing.35 Ook komt het voor dat de
rechtzoekende tweemaal moet betalen. Dat is het geval
bij toevoegingen voor een tweede of volgend deskundigenoordeel en het speelt wanneer de advocaat een hogere vergoeding verzoekt vanwege de extreme bewerkelijkheid van de zaak (de zogeheten extra uren regeling,
EXU). De staatssecretaris acht in de tweede situatie (EXU)
de verhouding tussen bijdrage en kosten zozeer uit
balans dat een tweede bijdrage op zijn plaats is. Bovendien moet zo’n tweede bijdrage ertoe leiden dat de rechtzoekende zijn belangen in de zaak scherper afweegt en
bespreekt met zijn rechtsbijstandverlener.36 Naast de
eigen bijdrage kan de advocaat zijn cliënt nog enkele
andere kosten in rekening brengen, zoals de kosten voor
een uittreksel uit het openbaar register of voor een tolk/
vertaler. En voorts is degene die een rechtsgeding aanhangig maakt het al genoemde griffierecht verschuldigd.
De hoogte daarvan varieert afhankelijk van het gerecht
waarvoor de zaak wordt aangebracht, de ‘waarde’ van de
betreffende zaak en de draagkracht van de eisende of
verzoekende partij.37
De consequentie van niet of niet tijdig betalen verschilt per kostenpost. Bij de eigen bijdrage en de bijkomende kosten kan het effect zijn dat het bestuur de toevoeging intrekt waarna de advocaat zich van de zaak kan
onttrekken; het niet of niet tijdig betalen van het griffierecht resulteert in een niet-ontvankelijk verklaring. Die
regel wordt doorgaans strikt toegepast.38
De hoogte van de subsidie wordt bepaald aan de
hand van een basisbedrag en een puntensysteem dat is
uitgesplitst naar zaakstype. De puntentoedeling per type
zaak staat in het Bvr, evenals enkele specifieke regels voor
bijzondere situaties.39 Het systeem is overwegend forfaitair; alleen de EXU-vergoeding wordt berekend volgens een
uitgangspunt dat – met enige goede wil40 – kan worden
bestempeld als ‘uurtje factuurtje’. Deze EXU-vergoeding is
goed voor iets meer dan tien procent van het totale budget: € 46 632 van een totaalbedrag van € 401 647. Onderstaand staatje geeft de cijfers van de vier grootste verbruikers van de EXU-regeling, de rest is verwaarloosbaar klein.41
EXU
Uitgaven
totaal
Percentage
totale
uitgaven
88 452
40 510
128 962
33
Pers. &
fam.
recht
82 274
2199
84 472
22
Straf
overig42
33 016
1407
34 423
9
Verbintenissen43
26 115
1467
27 853
7
…..
….
….
….
341.965
46.632
388.597
100
Rechtsgebied
Uitgaven
regulier
Straf (verdachten)
….
Bovendien moet zo’n tweede
Totaal
regulier
bijdrage ertoe leiden dat de
rechtzoekende zijn belangen
in de zaak scherper afweegt
316
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 07-02-2014 – AFL. 5
Het hoge percentage ‘extreme bewerkelijkheid’ op
het terrein van het strafrecht – 87 procent van alle EXU
uitgaven, iets minder dan de helft van alle subsidies op
dit rechtsterrein – geeft te denken. Het problematiseert
het forfaitaire berekeningssysteem voor dit rechtsgebied, maar het roept ook de vraag op of hier niet een
minder tijdrovend declaratiesysteem denkbaar is. Tenslotte laten de cijfers zien dat ‘uurtje-factuurtje’ maar
een zeer beperkt deel uitmaakt van de inkomstenstroom voor de gesubsidieerde rechtsbijstand en dat
degenen die betogen dat advocaten ‘verwend’ zijn met
dit type bedrijfsvoering het vergoedingensysteem van
de WRB niet kennen.
Op twee onderdelen hebben de protesten van de
(vreemdelingen- en strafrecht)advocatuur tot bijstelling
geleid volgens een door henzelf gesuggereerd format.
Deze betroffen de puntentoedeling in strafzaken en de
gewijzigde EXU-berekening.44 Ook ligt er een toezegging
nog eens te kijken naar de uitgangspunten die ten
grondslag liggen aan de ‘kennelijke afdoeningen’ in het
vreemdelingenrecht. Deze toezegging betreft alleen de
afdoeningen ‘kennelijke gegrondheid’ en ‘kennelijke
ongegrondheid’.45
Het stelsel van gesubsidieerde rechtsbijstand
en de toegang tot het recht
Er kunnen drie redenen zijn waarom de overheid
tekortschiet in haar opdracht de toegang tot het recht te
waarborgen. De eerste zit in de financiële drempel: tot de
rechter en in situaties waarin rechtsbijstand is voorgeschreven of bepaald noodzakelijk is, tot rechtsbijstand. De
tweede betreft de vergoeding voor rechtsbijstand en de
derde ziet op het geheel en al buiten de subsidiesfeer
houden van rechtsbijstand. Voor het onderdeel ‘drempel’
geldt dat de prijs voor de toegang tot de rechter voor
mensen met een smalle beurs gematigd moet zijn en
voor de middengroepen en de inkomensgroepen daarboven in een redelijke verhouding moet staan tot het
belang waarover geprocedeerd wordt. Griffierecht en
kosten voor rechtsbijstand worden in dit verband als één
geheel gezien. De politiek zal hierop, in een periode waarin bezuiniging volgt op bezuiniging, uiterst alert moeten
zijn. Uit de parlementaire stukken blijkt dat de betref-
fende woordvoerders zich hiervan ook wel bewust zijn.46
Wat daarbij niet helpt, is dat voor de WRB de prijsverhogingen plaatshebben in de sfeer van materiële
wetgeving, wat – zoals de recente ervaring met het Aanpassingsbesluit heeft laten zien – een recept is voor
bedrijfsongevalletjes. Doordat wijzigingen van lagere
regelgeving een minder zwaar staatsrechtelijk traject
doorlopen, kijken minder kritische ogen mee en is de
kans dat inhoudelijke geniepigheidjes er doorheen glippen navenant groter.
Tegelijk is hier sprake van een zekere paradox. ‘Justitie’ mikt op procesontmoediging en ziet in dat verband
een zekere vraaguitval als beoogd effect. Vanuit het
perspectief van ‘toegang’ kan een dergelijke uitval juist
problematisch zijn. Voor de inkomensgroepen boven de
WRB-grens geldt de complicatie dat gesubsidieerde rechtsbijstand van zichzelf een inequality of arms teweegbrengt,
althans in geschillen waarin individu staat tegenover individu. De rechtzoekende kan zonder veel financiële barrières doorprocederen, diens betalende wederpartij voelt
iedere vervolgstap meteen in zijn portemonnee. De kwes-
Voor het onderdeel ‘drempel’ geldt
dat de prijs voor de toegang tot de
rechter voor mensen met een smalle
beurs gematigd moet zijn en voor de
middengroepen en de groepen
daarboven in een redelijke
verhouding moet staan tot het
belang waarover geprocedeerd wordt
30. Zie de brief van de Minister van Justitie
35. 3Nota van Toelichting Aanpassingsbe-
gelet op het belang van de toegang tot een
vorderingen schadevergoeding na voorlopi-
d.d. 7 juli 2010, Kamerstukken II 2009/10,
sluit, Kamerstukken II 31 753, nr. 53, p. 10,
onafhankelijke rechter, niet in verzuim is en
ge hechtenis.
31 753, nr. 22, p. 5-6.
Deze hogere bijdrage varieert van € 335 tot
derhalve in zijn beroep kan worden ontvan-
43. Deze categorie wordt waarschijnlijk
31. Art. 28.1 sub c en d WRB. De omstan-
€ 837 (art. 2a Bebr).
gen. ABRvS 6 maart 2013, LJN BZ443.
– dit wordt niet apart geregistreerd – vooral
digheid dat een rechtsprobleem kan worden
36. Id. p. 12.
39. Bijvoorbeeld een lagere vergoeding
bevolkt door letselschadezaken.
opgelost met behulp van het juridisch loket
37. Voor WRB-gerechtigden is het laagste
(twee in plaats van zes punten) voor een
44. Brief van de Staatssecretaris van Veilig-
is geen uitsluitingsgrond, maar kan dus wel
griffierecht verschuldigd in uitkeringszaken
eenvoudig rechtskundig advies en bij een
heid en Justitie d.d. 19 november 2013,
een grond zijn de rechtsbijstand te weigeren.
(Rechtbank bestuur, € 42) en geldt als stan-
kennelijke ongegrondheid of niet-ontvanke-
Kamerstukken II 2013/14, 31 753, nr. 66.
32. Art. 34g WRB. In de meeste gevallen
daardtarief (Kanton, Rechtbank Civiel) een
lijkheid. Ook geeft het Besluit regels voor
Beide zijn inhoudelijk redelijk technisch en
zijn deze kosten gelijk aan de subsidie voor
griffierecht van € 73. Deze bedragen gaan
de vergoeding in samenhangende zaken en
laat ik dus verder daar.
de toevoeging. Dit is alleen anders wanneer
naar verwachting binnenkort omhoog. Zie
bij extreme bewerkelijkheid en het geeft de
45. Id. p. 2,3. Over deze kwestie zie M.
advocaat en cliënt hierover eerder andere
w.v. Aanpassing griffierechten, Kamerstuk-
berekening en wijze van uitbetaling bij twee
Westerveld en M. Wijngaarden, http://
afspraken gemaakt hadden.
ken II 33 757.
elkaar opvolgende rechtsbijstandsverleners.
njblog.nl/2013/10/07/asielbeleid-en-
33. Uitgezonderd zijn de eerder genoemde
38. Een sprekende uitzondering is de zaak
40. EXU wil zeggen dat de aan de zaak
rechtshulp-het-is-nog-erger/. Ook de Raad
groepen die niet aan de draagkrachttoets
van een in detentie verblijvende vreemde-
bestede tijd wordt geaccordeerd door het
van State had zich eerder kritisch over deze
hoeven te voldoen.
ling die aantoonbaar over onvoldoende
bestuur en uitgaat boven driemaal het voor
maatregel uitgelaten (W03.13.0127/II). Dat
34. Art. 6.2 Bebr. Van deze bevoegdheid
middelen beschikte om het voor het hoger
de subsidie geldende forfaitaire aantal.
is in zoverre pikant omdat dit orgaan hier
wordt hoogst zelden gebruik gemaakt. Het
beroep verschuldigde griffierecht te vol-
41. Monitor 2012, tabel B11.1, p. 196.
zowel adviesorgaan is als hoogste rechter.
is niet bekend of dit komt doordat het
doen. De Afdeling oordeelde, onder verwij-
42. In de categorie ‘straf overig’ vallen de
46. Zie bijvoorbeeld het verslag bij het
bestuur de aanvraag steevast afwijst of
zing naar artikel 6 EVRM en 47 EU Hand-
vordering benadeelde partij, gratieverzoe-
wetsvoorstel tot aanpassing van de griffie-
door onbekendheid met de regeling.
vest van de Grondrechten, dat betrokkene,
ken, verzoeken omzetting taakstraf en
rechten, Kamerstukken II 33 757, nr. 4.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 07-02-2014 – AFL. 5
317
Wetenschap
tie heeft de aandacht van de staatssecretaris,47 het is dan
ook afwachten waarmee hij komt om dit probleem aan te
pakken. Als mogelijke oplossing – een variant die nadere
studie verdient – is de optie van tariefregulering
genoemd, met name voor de middeninkomens.48
Ten aanzien van het tweede risico (onaanvaardbare
lage vergoedingen voor de rechtsbijstand) kan worden
vastgesteld dat de overheid scherp aan de wind vaart. Het
beste bewijs hiervoor zijn de correcties die nog geen twee
maanden na de inwerkingtreding van het Aanpassingsbesluit zijn doorgevoerd om de ergste gevolgen voor de
beroepsgroep te verzachten. Deze zijn gelegen op het terrein van het strafrecht, een rechtsgebied waarop de advocatuur een domeinmonopolie heeft en de overheid dus
niet op zoek kan naar andere partners om hetzelfde ‘product’ voor een lagere prijs te leveren. En ze betreffen
mogelijk – in dit opzicht is onderzoek aangekondigd – het
aan het strafrecht verwante asiel- en vreemdelingenrecht
(A&V). Ik noem dit rechtsgebied ‘verwant’ vanwege de criminaliserende tendens (strafbaarstelling van illegaliteit),
het feit dat zich in deze categorie een flink aantal rechtzoekenden bevindt dat rechtens van zijn vrijheid is
beroofd en het feit dat rechtsbijstandsverzekeringen hier
geen alternatief zijn. Anderzijds geldt voor A&V niet de
voorwaarde dat de procesvertegenwoordiger een advocaat
is. Wel zal hij bewezen deskundig moeten zijn. Zo niet, dan
is de equality of arms in het geding. De staat zet in deze
procedures immers altijd een ervaren landsadvocaat in.
Het derde risico (rechtssubject of object is uitgesloten
van rechtsbijstand) speelt bij het thema zakelijk rechtsbelang. Reeds in 2010 is vastgesteld dat de positie van zzp’ers
‘kwetsbaar’ is, wat in de context van rechtsbijstand een
ander woord is voor niet of onvoldoende je recht kunnen
halen. Het argument dat iemand die een bedrijf(je) begint
dus ook in staat moet zijn een rechtsbijstandsverzekering
af te sluiten klinkt overtuigender dan het is. Ten eerste
houdt dit geen stand, wanneer een niet-verzekerde en in
economisch zwaar weer verkerende ondernemer zich
geconfronteerd ziet met niet betalende debiteuren of een
schuldeiser met een door hem betwiste vordering, en vervolgens geen rechtsbijstandsverlener kan vinden die bereid
is hem tegen een betaalbare prijs bij te staan. Ten tweede
hoeft ‘niet-verzekerd’ niet te betekenen dat iemand geen
verzekering heeft afgesloten, het kan ook zijn dat de verzekeraar zich op een uitsluitingsgrond beroept. En daarbij
hoeft niet alleen gedacht te worden aan de reguliere uitsluitingsgronden straf, echtscheiding en ‘alimentatieperikelen’,49 het kan ook gaan om minder zichtbare, in de kleine
lettertjes verstopte valkuilen. Wanneer de verzekeraar ook
na een interne klacht voet bij stuk houdt, ontstaat een Kafkaeske situatie. De verzekerde kan niet terecht bij het Kifid,
aangezien dat orgaan alleen bevoegd is voor klachten van
particulieren,50 en hij moet dus naar de rechter in een
geschil dat wederom ‘zakelijk’ is. Deze situatie is behalve
rechtsstatelijk problematisch, ook slecht vanuit het
Als bekend wordt dat bepaalde
groepen toch niet naar de
rechter zullen stappen, verliest
het recht zijn schaduwwerking
gezichtspunt van een geordende rechtsorde. Als bekend
wordt dat bepaalde groepen toch niet naar de rechter zullen stappen, verliest het recht zijn schaduwwerking.
Tot slot: het stelsel en de vernieuwing
Deze bijdrage is slechts een tussenstation, volgend jaar
worden pilots uitgezet en de regering zit ten aanzien van
diverse onderwerpen nog in de ‘denkstand’. Wel kan nu al
van bepaalde onderdelen worden vastgesteld dat ze in
potentie risicovol zijn. Zo is een onvoorwaardelijke inzet
op ADR als alternatief voor rechtspraak problematisch zolang niet vaststaat dat deze rechtsgang ook aan de
rechtstatelijke voorwaarden van rechtspraak voldoet. Van
dat laatste is de wetgever in het consumentenrecht al niet
zo overtuigd, zoals blijkt uit de bevoegdheid (art. 6:236
onder n BW) om voor publieke rechtspraak te kiezen als
de consument onvoldoende vertrouwen heeft in de (in de
algemene voorwaarden genoemde) geschilbeslechter. Voor
de uitsluiting van het huurrecht geldt de vraag of de complexiteit van het rechtsgebied niet onderschat wordt, en
daarmee de zelfredzaamheid van de huurder overschat. Ik
verwijs voor dit onderwerp kortheidshalve naar de bijdrage van Arlman en Lohman. Met al deze mitsen en maren wil ik er niettemin voor pleiten het debat niet te zeer
vanuit het defensief te voeren. Er zijn wel degelijk besparingswinsten te halen die niet meteen tot kwaliteitsverlies
hoeven te leiden. Bijvoorbeeld door een dejuridisering van
conflicten die niet per se juridisch zijn, zoals een geschil
met de overheid dat te herleiden is tot miscommunicatie,
of conflicten tussen burgers die eerder ‘emo’- dan rechtgerelateerd zijn; het nog meer inzetten op quick and dirty
solutions van rechtsproblemen die zich daarvoor lenen,
binnen maar vooral buiten de keten van rechtspleging.
Maar ook: door te opteren voor een ander type bedrijfsvoering, waarin advocaten meer taken uitbesteden en/of
daarin de samenwerking zoeken en – mede in dat kader –
slimmer gebruik maken van alles wat ICT te bieden heeft.
Voor dit onderwerp verwijs ik naar het werk van Richard
Süsskind, die al enige tijd geleden het einde van de klassieke advocatuur voorspelde. Voor de gesubsidieerde
rechtsbijstand geldt dat het bedenken en ontwikkelen van
effectieve methoden en werkprocessen om de gang naar
het recht open te houden en – voor overheid, burgers en
bedrijven – betaalbaar, een verantwoordelijkheid is van
alle bij het recht betrokken actoren, publiek én privaat.
47. Zo noemde hij als onderdeel van de
d.d. 14 november 2013, p. 25. Cursivering
een betere toegankelijkheid en betaalbaar-
verlening is een onafhankelijke instantie die
kabinetsvisie op het stelsel van rechtsbij-
MW.
heid van de advocatuur.
bemiddelt in geschillen tussen consumenten
stand ‘een verbeterde toegang voor alle
48. Id. p. 33. Door dit middel kan het aan-
49. Terminologie Arlman en Lohman, NJB
en banken, verzekeraars, intermediairs en
rechtzoekenden, dus ook degenen die bui-
bod aan rechtsbijstandsverzekeringen ‘wel-
2013/2560, afl. 44, p. 3072.
andere financiële dienstverleners. Uit web-
ten het stelsel vallen’. AO rechtsbijstand
licht’ toenemen en ook leidt dit mogelijk tot
50. Het Klachteninstituut Financiële Dienst-
site Kifid, www.kifid.nl, cursivering MW.
318
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 07-02-2014 – AFL. 5
Essay
247
Het systeem van
universele mensenrechten
en de sharia
Een gegeven, een utopie of een contradictio in terminis?
Mariam Chébti1
De Arabische lente heeft een verontrustende houding ten opzichte van de universaliteit van democratie en
mensenrechten in de internationale publieke opinie naar boven gebracht. Terwijl deze universaliteit met het
einde van de Koude Oorlog een gegeven in internationale verhoudingen leek te worden.2 De internationale
gemeenschap lijkt echter een uitzondering op de universaliteit van democratie aan te nemen wanneer dit zou
leiden tot democratisch gekozen overheden met een islamitische grondslag. Tot uitgangspunt wordt genomen
dat een overheid die zich laat inspireren door de sharia onvermijdelijk zal handelen in strijd met universele
mensenrechten.3 Dit uitgangspunt ontbeert een degelijke juridische onderbouwing, maar verwordt door het
beleid dat hierop wordt gebaseerd tot een ‘self-fulfilling prophecy’ die de universaliteit van mensenrechten en
de internationale rechtsorde niet ten goede komt. Dit essay beoogt te wijzen op het negatieve effect van deze
‘truth universally acknowledged’ op de universaliteit van mensenrechten en te pleiten voor een meer
constructieve dialoog over de verenigbaarheid van beide normatieve systemen.
Nieuwe verhoudingen in de wereld
heropenen een oude discussie
Onlangs is de eerste democratisch gekozen president van
Egypte door het leger afgezet. De internationale reacties
op deze inbreuk op de internationale rechtsorde waren
nogal mild. Zelfs na het excessieve gebruik van geweld
door het leger tegen de aanhangers van de voormalige
president blijft het nieuw militaire regime een acceptabele vertegenwoordiger van de Egyptische staat voor de
internationale gemeenschap. De gedachte hierachter is
dat een seculiere militaire dictatuur nog altijd de voorkeur heeft boven een democratisch gekozen burgerregering met een politieke agenda geïnspireerd door de sharia. Het gedogen van de inbreuk op de internationale
rechtsorde die een militaire staatsgreep oplevert, lijkt dan
ook een keuze te zijn voor het minste van twee kwaden.
Hetzelfde dilemma maakt dat de internationale
gemeenschap nog steeds verdeeld en terughoudend is in
zijn reactie op het conflict in Syrië, zelfs na het gebruik
van chemische wapens en het ontstaan van een vluchtelingenproblematiek die de hele regio dreigt te destabiliseren. Zowel de VN als zijn individuele lidstaten durven zich
niet onvoorwaardelijk achter de opstandelingen op te stel-
len in de vrees het pad vrij te maken voor het aan de
macht komen van een islamitisch regime na de val van
het huidige seculiere regime. In het NRC Handelsblad van
vrijdag 28 juni 2013 is nog opgetekend dat het regime in
Syrië kan rekenen op de steun van veel seculiere en christelijke Syriërs omdat zij bang zijn dat de rebellen Syrië
willen veranderen in een islamitische staat. ‘Als vrijheid
uit Saoedi-Arabië moet komen en democratie uit Qatar,
laat dan maar zitten’, wordt in het artikel als citaat toegeschreven aan een christelijke fotograaf uit Aleppo, een
treffende en triest stemmende weergave van het dilemma
waar Syrische burgers zich voor geplaatst zien.
In de beleidsnota inzake mensenrechten in het bui-
Noten
Auteur
1. Mr. M. Chébti LL.M.is als gerechtsaudi-
2. Zie bijv. F. Fukuyama, The end of history
teur verbonden aan het Wetenschappelijk
and the last man standing, Penguin Books,
Bureau van de Hoge Raad der Nederlanden.
1992, p. 338 en E. Brems, ‘Inclusieve univer-
Deze bijdrage is op persoonlijke titel
saliteit’, Recht en religie, 2003, p. 139 e.v.
geschreven.
3. Geïnspireerd door de thesis van Samuel.
P. Huntingdon, in The clash of civilizations,
Touchstone, 1996, p. 193.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 07-02-2014 – AFL. 5
319
Essay
tenlands beleid, ‘Mensenrechtenbrief 2013, Respect en
recht voor ieder mens’,4 wordt dit dilemma als volgt verwoord:
‘Enkele Arabische landen hebben voor het eerst een
democratisch bestel met een regering door burgers in vrijheid verkozen. Maar het resultaat is soms tegengesteld
aan wat we verwachtten: een democratisch verkozen partij
ontneemt vrouwen en minderheden rechten. Hoe om te
gaan met dergelijke ontwikkelingen is één van de cruciale
vragen waar we voor staan. Nieuwe verhoudingen in de
wereld vragen om een creatieve aanpak.’
Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens heeft
voor een consequente aanpak van dit dilemma gekozen
en heeft in een reeks van uitspraken als ‘a truth universally acknowledged’ tot uitgangspunt genomen dat de sharia
niet verenigbaar is met de beginselen die ten grondslag
liggen aan het EVRM en hiermee elke vorm van dialoog
verder uitgesloten. Een houding die mijns inziens afbreuk
doet aan de universaliteit en gelijke rang van mensenrechten,5 terwijl de achterliggende gedachte wellicht is
deze rechten te beschermen tegen het gedachtegoed van
extremistische groeperingen. Zo heeft het EHRM recentelijk in de zaak Kasymakhunov and Saybatalov vs. Russia6
overwogen dat elke poging tot het invoeren van de sharia
in een verdragsstaat in strijd is met het democratisch ideaal dat ten grondslag ligt aan het EVRM en heeft het in
deze context een beroep op de art. 9, 10, 11 EVRM afgewezen als misbruik van recht in de zin van art. 17 EVRM:
‘(…) it has previously found a regime based on sharia
to be incompatible with the fundamental principles of
democracy (…) an organisation whose actions seem to be
aimed at introducing sharia in a State Party to the Convention can hardly be regarded as complying with the
democratic ideal that underlies the whole of the Convention (…).’
De consequenties van dit ruim opgezette uitgangspunt van het EHRM zijn nogal verstrekkend. Niet alleen
organisaties die geweld propageren en op illegale en ondemocratische wijze de invoering van de sharia als formeel
rechtssysteem nastreven, ook een organisatie die binnen
de grenzen van de democratische rechtsstaat invoering
van elementen van de sharia zou nastreven, zou zich
schuldig maken aan strijd met het EVRM.7 Het zou betekenen dat zelfs de Nederlandse rechter zich schuldig heeft
gemaakt aan een schending van het EVRM door in verschillende uitspraken toepassing te geven aan rechtsnormen ontleend aan het islamitische recht, de sharia.8 Het
doet de vraag rijzen wat de sharia zo inherent onverenigbaar maakt met het systeem van universele mensenrechten zoals neergelegd in het EVRM?
De sharia9
In tegenstelling tot de hedendaagse associatie met lijfstraffen, vrouwonvriendelijkheid, en een wereldbeeld
gebaseerd op een heilige strijd van gelovigen tegen ongelovigen, is de sharia ooit ontwikkeld als een rechtssysteem
gebaseerd op beginselen als rule of law, menselijke rede,
sociale rechtvaardigheid en procedurele gelijkheid voor
het recht van vrouwen en minderheden.10 Dat deze beginselen niet te herleiden zijn uit de uitlatingen en het
gedrag van hedendaagse moslims en islamitische groeperingen die zich op de sharia beroepen als inspiratiebron
320
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 07-02-2014 – AFL. 5
De sharia is ter bescherming
voor hun minder dan verlichte standpunten en handelingen, is helaas een gegeven maar zou niet bij voorbaat
moeten leiden tot het kwalificeren van de gehele sharia
als onverenigbaar met beginselen als democratie, rechtsstaat en mensenrechten.
De term ‘sharia’ is Arabisch voor islamitisch recht.
Dit islamitische rechtssysteem is in de Middeleeuwen ontwikkeld door islamitische rechtsgeleerden vanuit de
behoefte van de islamitische maatschappij om ook rechtshandelingen conform de leer van de Islam uit te voeren.11
Een islamitische overheid noch een islamitische rechter
komt een rechtsvormende taak toe binnen de sharia, deze
is exclusief voorbehouden aan de islamitische rechtsgeleerde. Andere kenmerkende eigenschappen van de sharia
als rechtssysteem zijn: 1. het omvat niet alleen rechtsnormen, maar bestaat met name uit ethische en sociale normen, 2. het bestaat niet alleen uit geboden en verboden
maar kent ook de kwalificaties aanbevolen handelingen
en neutrale handelingen, en 3. het is alleen van toepassing op moslims.12
De sharia kent vier materiële rechtsbronnen (‘usul al
fiqh’), de koran, de religieuze praktijk van de profeet
Mohamed (de ‘sunna’), de consensus van de islamitische
rechtsgeleerden (‘ïjma’) en de analogische redenering door
de islamitische rechtsgeleerden (‘qiyas’).13 De sharia omvat
voorts een verzameling complexe procedurele regels om
tot de juiste interpretatie en toepassing van de materiële
normen te komen.
Naast de bekende lijfstraffen op een aantal limitatief
in de koran opgenomen delicten, omvat de sharia met
name rechtsnormen die privaatrechtelijk van aard zijn,
zoals het gebod overeenkomsten te goeder trouw na te
komen en het verbod op rente. De sharia omvat geen
regels van constitutionele aard (zoals de scheiding tussen
kerk en staat) doordat het geen constitutionele instituties
kent, de rechtsverhouding tussen burger en overheid is
privaatrechtelijk van aard.14 Deze rechtsverhouding wordt
beheerst door de volgende beginselen: 1. het koranische
gebod God, de profeet en het bevoegde gezag te gehoorzamen vormt de basis voor burgerlijke gehoorzaamheid, 2.
overheidsgezag is gebaseerd op een sociaal contract tussen burger en heerser (‘baia’), 3. de burger behoort geraadpleegd te worden inzake overheidsbeleid (‘shoera’) en 4. de
overheid komt een ruime discretionaire bevoegdheid toe
wetgeving tot stand te brengen naast de sharia (‘siyasa
shariyya’).15 De religieuze grondslag van het rechtssysteem
en de privaatrechtelijke aard van de verhouding tussen
overheid en burger in het islamitisch recht maken dat er
geen checks and balances zijn die misbruik van overheidsgezag kunnen voorkomen. Het systeem gaat ervan uit dat
elk rechtssubject (dus ook de overheid) zal handelen naar
eer en geweten uit vrees voor God. Deze systeemfout
maakt de sharia als rechtssysteem kwetsbaar voor misbruik in een minder dan utopische samenleving.
Zo is in de koran de bepaling opgenomen dat mannen en vrouwen gelijk geschapen zijn door God en dat
de religieuze verplichtingen die voor mannen gelden in
gelijke mate voor vrouwen gelden. Helaas geldt deze
gelijkheid in de koran niet zo uitdrukkelijk voor religieuze rechten en dat is de kern van de ongelijke positie van
vrouwen in delen van de islamitische wereld. De gelijke
behandeling van vrouwen wordt overgelaten aan het
geweten van de gelovigen en dat pakt niet altijd voordelig uit voor vrouwen. Hetzelfde geldt voor de koranische
bepalingen: 1 dat er geen dwang bestaat in de godsdienst, 2. dat een Arabier geen hogere status toekomt
dan een niet-Arabier en dat de mensheid verdeeld in volkeren is geschapen zodat zij elkaar in vriendschap kunnen leren kennen.
De sharia is nooit een effectief rechtssysteem
geweest ter bescherming van mensenrechten omdat het
handhaving overlaat aan het geweten van zijn rechtssubjecten. De sharia wordt echter in geen enkel islamitisch
land meer als formeel rechtssysteem gebruikt,16 wel wordt
in de wetgeving van verschillende islamitische landen
verwezen naar de sharia als inspiratiebron, een verwijzing
die op zichzelf niet in strijd is met het systeem van internationale mensenrechten.17 Als inspiratiebron kan de sharia zowel voor een verlichte als onverlichte politieke agenda worden gebruikt:
4. Kamerstukken II 2012/13, 32 735, nr.
tisch recht voor het Nederlandse familie- en
mic Law, Oxford University Press, 1982, p.
mic Law, Oxford University Press, 1982, p.
78.
jeugdrecht’, FJR 2004/21 en Maurits Berger
209.
206.
5. Mensenrechten kennen immers geen
(red.), Applying Sharia in the West, LUP
12. Zie J. Schacht, An introduction to Isla-
15. Zie N.J. Coulson, A history of Islamic
rangorde, het gelijkheidsbeginsel en de
2013.
mic Law, Oxford University Press, 1982, p.
Law, Edinburgh University Press, 1999, p.
vrijheid van godsdienst staan op gelijke voet
9. Zie voor een recente en toegankelijke
1-5.
9, p. 120-134.
binnen het EVRM en het IVBPR.
inleiding tot het systeem en de bronnen van
13. Zie W. Hallaq, An introduction to Isla-
16. Zie bijv. M. Berger, ‘De sharia in Neder-
6. EHRM 14 maart 2013, 26261/05 en
het islamitisch recht, de sharia, W. Hallaq,
mic law, Cambridge University Press, 2009,
land is vaak keurig Nederlands’, AA 2007,
26377/06, EHRC 2013, 122.
An introduction to Islamic Law, Cambridge
p. 16-17; J. Schacht, An introduction to
p. 508.
7. Zie bijv. de noot van P. De Morree onder
University Press, 2009.
Islamic Law, Oxford University Press, 1982,
17. Zie UN Arab Human Development
dit arrest in EHRC 2013, 122.
10. Zie bijv. W. Hallaq, An introduction to
p. 114; N.J. Coulson, A history of Islamic
report 2004, Towards freedom in the Arab
8. Zie bijv. HR 10 november 1989, NJ
Islamic Law, Cambridge University Press,
Law, Edinburgh University Press, 1999, p.
World, p. 14.
1990/112, Mr. F.J.A. van der Velden, ‘Bete-
2009, p. 1, p. 15, p. 60-61, p. 64-65.
55.
kenis van de islam en het islami-
11. Zie J. Schacht, An introduction to Isla-
14. Zie J. Schacht, An introduction to Isla-
van mensenrechten nooit een
effectief rechtssysteem
geweest omdat het handhaving
overlaat aan het geweten van
zijn rechtssubjecten
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 07-02-2014 – AFL. 5
321
Essay
‘The fundamental principles in Islam which dictate
good governance, include the realization of justice and
equality, the assurance of public freedoms, the right of
the nation to appoint and dismiss rulers, and guarantees
of all public and private rights for non-Muslims and Muslims alike. Notwithstanding these key theological and philosophical interpretations, political forces, in power and in
opposition, have selectively appropriated Islam to support
and perpetuate their oppressive rule.’18
De sharia in de jurisprudentie van het EHRM
Het EHRM motiveert zijn uitgangspunt ten aanzien van de
onverenigbaarheid van de sharia met het EVRM in Kasymakhunov and Saybatalov vs. Russia, ondermeer als volgt:
‘(…), it has previously found a regime based on sharia
to be incompatible with the fundamental principles of
democracy, particularly with regard to its criminal law
and criminal procedure, its rules on the legal status of
women and the way it intervenes in all spheres of private
and public life in accordance with religious precepts.’19
De conclusie van het EHRM dat de lijfstraffen in de
sharia en de ongelijke materieelrechtelijke positie van
vrouwen niet verenigbaar zijn met het EVRM lijkt mij van-
De beoordeling van de invloed
van een religieus symbool op een
individu in de publieke ruimte door
het EHRM is zeer subjectief van aard
zelfsprekend. Maar het EHRM gaat een stap verder en verbindt hieraan de conclusie dat niet alleen deze specifieke
regels maar de gehele sharia mede om deze reden onverenigbaar is met het democratisch ideaal dat ten grondslag
ligt aan het EVRM. Dat is een redenering die niet vanzelfsprekend overtuigt.
Het Verdrag van Rome is van 1950. Tot 1956 waren
gehuwde vrouwen in Nederland handelingsonbekwaam,
deze handelingsonbekwaamheid is opgeheven door de
‘Lex-Van Oven’ tijdens het kabinet Drees III, nadat de
Tweede Kamer de motie van Corry Tendeloo hiertoe uit
1955 had aangenomen met een zeer krappe Kamermeerderheid. In 1950 waren homoseksuele handelingen in het
Verenigd Koninkrijk nog strafbaar, pas na het Wolfendon
rapport uit 1957 is door middel van de Sexual Offences
Act 1967 het strafrechtelijk verbod op homoseksuele handelingen in het VK opgeheven. Blijkbaar lag gelijkheid van
vrouwen en minderheden in 1950 niet ten grondslag aan
het EVRM anders waren Nederland en het Verenigd
Koninkrijk niet toegelaten of niet toegetreden. In ieder
geval was deze Nederlandse en Engelse wetgeving, die
onverenigbaar was met het uitgangspunt van gelijke rechten voor vrouwen en minderheden, geen reden om deze
rechtssystemen in die periode aan te merken als onverenigbaar met het democratisch ideaal dat ten grondslag
ligt aan het EVRM.
322
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 07-02-2014 – AFL. 5
In verdragsstaten met een sterk christelijke achtergrond, zoals Ierland, Polen en Malta, bestaan nog steeds
rechtsregels die botsen met het recht van vrouwen op
een gelijke behandeling door het recht, bijvoorbeeld op
het gebied van echtscheiding en abortus. Dit maakt het
rechtssysteem van deze verdragsstaten blijkbaar nog niet
onverenigbaar met het democratische ideaal dat ten
grondslag ligt aan het EVRM. Deze verdragsstaten wordt
een zekere margin of appreciation toegekend door het
EHRM wanneer zij toepassing geven aan regels die ingegeven zijn door een bepaalde levensovertuiging en waarover nog geen consensus bestaat in de verschillende verdragsstaten.20
Een enkele conflicterende regel maakt blijkbaar niet
dat het gehele rechtssysteem onverenigbaar is met het
EVRM. Vooral wanneer men tot uitgangspunt neemt dat
staten wanneer zij toetreden tot internationale mensenrechtenverdragen de verplichting hebben hun nationale
wetgeving hieraan aan te passen. Zoals ook Nederland en
het Verenigd Koninkrijk sinds toetreding tot het EVRM
nationale wetgeving die hiermee onverenigbaar was hebben aangepast, een proces dat nog steeds gaande is. Het
EHRM heeft immers het EVRM aangemerkt als a living
instrument, een constitutie die in staat is zich aan te passen aan de tijdsgeest. Waarom zou de sharia, wanneer het
strijdige materiële normen aanpast aan universele mensenrechten, nog steeds in strijd zijn met het democratische ideaal dat ten grondslag ligt aan het EVRM? Is het
omdat het religieuze normen omvat die zowel de persoonlijke levenssfeer als het publieke leven betreffen?
Met betrekking tot de toelaatbaarheid van religieuze
geboden die zowel aspecten van het persoonlijke als het
publieke leven betreffen en de invloed die dit heeft op de
autonomie van het individu neemt het EHRM zelf echter
niet altijd een consequente stelling in. In de zaken Dahlab
vs. Zwitserland21 en Leyla Sahin vs. Turkije22 heeft het
EHRM geoordeeld dat islamitische hoofddoeken op scholen en universiteiten verboden mogen worden door de
betrokken verdragsstaten omdat van deze religieuze symbolen een indoctrinerend effect kan uitgaan in de publieke ruimte. In zijn Grote Kamer uitspraak in de zaak Lautsi
vs. Italie23 heeft het EHRM echter geoordeeld dat van de
verplichte aanwezigheid van kruisbeelden in klaslokalen
van Italiaanse openbare scholen geen indoctrinerend
effect uitgaat en dat het verplicht stellen van deze kruisbeelden door de Italiaanse overheid op openbare scholen
geen schending oplevert van het recht op onderwijs.
In zijn uitspraak in de Dahlab zaak overweegt het
EHRM dat de staat jonge kinderen dient te beschermen
tegen het ‘powerful external effect’ dat uitgaat van een
docente met een hoofddoek omdat de hoofddoek de ongelijkheid van vrouwen in de islamitische wereld symboliseert en ‘that wearing the Islamic headscarf could not
easily be reconciled with the message of tolerance, respect
for others and, above all, equality and non-discrimination
that all teachers in a democratic society should convey to
their pupil’. Terwijl het in de Lautsi zaak oordeelt dat jonge kinderen op Italiaanse openbare scholen niet
beschermd hoeven te worden tegen de invloed van kruisbeelden op de muur van een klaslokaal omdat, hoewel het
een religieus symbool betreft, hier geen negatief effect
vanuit gaat. Hierbij dient opgemerkt te worden dat het
Net als het EVRM is de sharia a living instrument en is het als
normatief systeem geheel in staat zich aan te passen aan
hedendaagse universele mensenrechten
EHRM in de zaak Appel-Irrgang vs. Duitsland24 heeft
geoordeeld dat uit het recht op onderwijs geen recht kan
worden afgeleid om niet blootgesteld te worden aan andere godsdienstige of filosofische overtuigingen.
De beoordeling van de invloed van een religieus
symbool op een individu in de publieke ruimte door het
EHRM is zeer subjectief van aard. Het roept de vraag op in
hoeverre dit een geschikt criterium is voor de toepassing
van het beginsel van de scheiding tussen kerk en staat. En
in hoeverre is de scheiding tussen kerk en staat überhaupt een (noodzakelijke) juridische voorwaarde voor het
zijn van een democratische rechtsstaat?
Daar bestaat in ieder geval binnen de verdragsstaten
van de Raad van Europa geen consensus over. In landen
als Frankrijk en Turkije is dit beginsel een kenmerkend
onderdeel van de staatsinrichting, maar in andere verdragsstaten is de scheiding tussen kerk en staat niet uitdrukkelijk opgenomen in een constitutioneel document.
In Leyla Sahin vs. Turkije25 heeft het EHRM als uitgangspunt genomen dat, hoewel het beginsel van scheiding tussen kerk en staat niet is opgenomen in het EVRM zelf, dit
een ongeschreven beginsel van constitutioneel recht is
dat ten grondslag ligt aan het EVRM. In Kasymakhunov
and Saybatalov vs. Russia26 verwijst het EHRM naar deze
uitspraak en overweegt het dat de sharia ondermeer om
deze reden niet verenigbaar is met de beginselen die ten
grondslag liggen aan het EVRM.
Het EHRM is echter niet geheel consequent in zijn
toepassing van dit beginsel. Het neemt tot uitgangspunt
dat verdragsstaten zich dienen op te stellen als ‘neutral
organisers of religion’ maar is zelf niet zo neutraal in zijn
uitspraken.27 Uit de overwegingen van het EHRM in de
zaken Dahlab, Leyla Sahin en Lautsi kan worden opgemaakt dat hoewel niet opgenomen in het EVRM zelf, het
beginsel van scheiding tussen kerk en staat ten grondslag
ligt aan het EVRM (Leyla Sahin), dat een strikte scheiding
tussen religie en staat geen noodzakelijke voorwaarde is
voor het zijn van een democratische rechtsstaat (Lautsi) als
deze religie maar niet de Islam is want van de symbolen
die hiermee samenhangen gaat een boodschap uit die
onverenigbaar is met de democratische rechtstaat (Dahlab).
Internationaalrechtelijk bestaat immers de verplichting
de rechten in internationale mensenrechtenverdragen te
waarborgen ongeacht de verenigbaarheid met een nationaal normatief systeem.32 In beginsel geldt dat staten een
voorbehoud mogen maken bij hun gebondenheid aan
internationale verdragen, tenzij het verdrag geen voorbehoud toestaat of het gemaakte voorbehoud in strijd is
met de object and purpose van het verdrag.33 Voorbehouden bij internationale mensenrechtenverdragen zijn naar
hun aard niet toegestaan. De meeste mensenrechtenverdragen, zoals bijvoorbeeld het VN Vrouwenverdrag en VN
Kinderrechtenverdrag bevatten bepalingen die voorbe-
18. Zie UN Arab Human Development
22. EHRM 10 november 2005, 44774/98,
van de rechtspraak van het EHRM inzake
26377/06, EHRC 2013, 122.
report 2004, Towards freedom in the Arab
NJ 2006, 179.
deze materie, Sophie van Bijsterveld, ‘De
31. Zie bijv. M. Khadduri, Islamic Concepti-
World, p. 12.
23. EHRM 18 maart 2011, 30814/06,
staat als “neutral organiser of religion”?
on of Justice, John Hopkins University
19. EHRM 14 maart 2013, 26261/05 en
NJ 2011, 588.
(I+II)’, TVRRB 2013/1 en 2.
Press, 1984, p. 233.
26377/06, ECHR 2013, 122.
24. EHRM 6 oktober 2009, 45216/07,
28. Zie bijv. EHRM 20 april 2010, appl. nr.
32. Zie art. 27 Weens Verdragenverdrag.
20. Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de
RvdW 2010,287.
18788/09, NJ 2010/429 en EHRM 16 juli
33. Zie art. 19 Weens Verdragenverdrag en
Grote Kamer van het EHRM in de zaak A, B
25. EHRM 10 november 2005, 44774/98,
2009, appl. nr.15615/07, EHRC 2009/111.
A. Aust, Modern Treaty Law and Practice,
& C vs. Ierland, EHRM 16 december 2010,
NJ 2006, 179.
29. Zie EHRM 4 oktober 2012, Harroudj vs.
Cambridge University Press 2007, p. 134.
Het EHRM lijkt voorts tot uitgangspunt te nemen
dat de Islam en moslims wel onder de bescherming van
het EVRM vallen, het hanteert bijvoorbeeld een strenge
maatstaf met betrekking tot hate speech richting de Islam
en moslims.28 Ook bepaalt het EHRM dat verdragsstaten
toepassing mogen verlenen aan rechtsnormen ontleend
aan het islamitisch recht, zelfs wanneer deze in conflict
komen met EVRM rechten.29 Maar de sharia en de constitutionele beginselen die ten grondslag liggen aan het
EVRM gaan niet samen naar het oordeel van het EHRM.30
Deze redenering van het EHRM behoeft nadere motivering teneinde te overtuigen. Mij is geen constitutioneel
beginsel van islamitisch recht bekend dat onverenigbaar
zou zijn met de beginselen democratie, rechtsstaat en universele mensenrechten. Dat bepaalde materiële normen
van de sharia niet verenigbaar zijn met hedendaagse universele mensenrechten is een gegeven, maar net als het
EVRM is de sharia a living instrument en is het als normatief systeem geheel in staat zich aan te passen aan hedendaagse universele mensenrechten.31 Voorts vloeit uit de
aard van de documenten waarin universele mensenrechten zijn opgenomen en de aard van de internationale
rechtsorde voort dat zij voorrang hebben boven nationale,
culturele of religieuze normen waardoor de vraag of de
sharia zich kan aanpassen internationaalrechtelijk irrelevant is, de sharia zal zich moeten aanpassen aan hedendaagse internationale normen.
Voorrang van universele mensenrechten
NJ 2011, 216 inzake het verbod op abortus.
26. EHRM 14 maart 2013, 26261/05 en
Frankrijk (appl. nr. 43631/09), NJB
21. EHRM 15 februari 2001,
26377/06, EHRC 2013, 122.
2012/2245, afl. 39.
42393/98, ECHR 2001–V.
27. Zie bijv. voor een uitgebreide analyse
30. Zie EHRM 14 maart 2013, 26261/05 en
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 07-02-2014 – AFL. 5
323
Essay
Islamitisch pleisterwerk in het Alhambra, Spanje © Shutterstock
houden expliciet uitsluiten.34 Hierbij geldt voorts dat een
staat die een verboden voorbehoud heeft gemaakt wel
gebonden blijft aan de verdragsverplichtingen zonder het
voorbehoud.35 Alle islamitische landen zijn lid van de VN
en uit hoofde van dit lidmaatschap verplicht toepassing
te geven aan het VN Handvest36 waarin de volgende
opdracht aan de lidstaten is opgenomen:
‘to reaffirm faith in fundamental human rights, in
the dignity and worth of the human person, in the equal
rights of men and women and of nations large and small,
and to establish conditions under which justice and respect for the obligations arising from treaties and other
sources of international law can be maintained, and to
promote social progress and better standards of life in
larger freedom’.
Daarnaast zijn alle islamitische staten partij bij de
internationale mensenrechtverdragen zoals het IVBPR en
internationaalrechtelijk gehouden de hierin opgenomen
rechten te garanderen aan hun burgers. Eventuele voorbehouden hierbij die in strijd zijn met de object and purpose
van het verdrag, zoals een verwijzing naar de sharia ter
rechtvaardiging van een ongelijke juridische positie van
vrouwen, doen niet af aan de internationale verplichtingen uit deze verdragen. Waarom dan steeds de mantra
herhalen dat de sharia niet verenigbaar is met het systeem van universele mensenrechten, als staten zich hier
hoe dan ook niet op mogen beroepen om aan hun verplichtingen uit internationale mensenrechtenverdragen
te ontkomen? Het geeft conservatieve krachten in de islamitische wereld die niet welwillend staan tegenover
bepaalde universele mensenrechten alleen het excuus er
op te wijzen dat deze rechten in strijd zijn met de eigen
culturele identiteit en het stelt burgers die wel welwillend
staan tegenover deze rechten voor een onnodig loyaliteitsdilemma.
Schending universele mensenrechten en de
internationale rechtsorde
In dit kader zou men de vraag kunnen stellen waarom de
internationale gemeenschap zich überhaupt druk zou
moeten maken over hoe overheden in de islamitische
wereld met hun burgers omgaan? Of over hoe deze burgers onderling met elkaars rechten omgaan? In het internationaal publiekrecht bestaat immers voor staten geen
verplichting op te komen voor de fundamentele rechten
van de onderdanen van andere staten. Soevereiniteit is
324
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 07-02-2014 – AFL. 5
nog steeds het basisprincipe dat ten grondslag ligt aan
het internationaal publiekrecht,37 met hier en daar een
controversiële uitzondering als ‘humanitaire interventie’
of een opkomend beginsel als ‘the responsibility to protect’.38 Morele en ideële overwegingen hier buiten
beschouwing latend, is het een goed idee de bescherming
van fundamentele rechten in de islamitische wereld te
bevorderen vanuit het perspectief van internationale vrede, veiligheid, handel en welvaart. In de preambule van de
Een ongenuanceerde aanval
op de sharia polariseert de
discussie over internationale
mensenrechten en staat een
constructieve dialoog in
de weg
Universele Verklaring van de Rechten van de Mens is
immers als eerste overweging opgenomen:
‘Overwegende, dat erkenning van de inherente waardigheid en van de gelijke en onvervreemdbare rechten
van alle leden van de mensengemeenschap grondslag is
voor de vrijheid, gerechtigheid en vrede in de wereld.’ Vervolgens: ‘Overwegende, dat het van het grootste belang is,
dat de rechten van de mens beschermd worden door de
suprematie van het recht, opdat de mens niet gedwongen
worde om in laatste instantie zijn toevlucht te nemen tot
opstand tegen tirannie en onderdrukking.’
De Arabische lente is een schrijnend voorbeeld
geworden van deze waarschuwing. Alle leden van de internationale gemeenschap en met name de Europese
gemeenschap39 zijn er daarom bij gebaat dat ook in de
Arabische wereld de bescherming van fundamentele burgerrechten tot een hoeksteen van de maatschappij verwordt teneinde de voortdurende inbreuken op de internationale rechtsorde te herstellen en te voorkomen.
Is dit echter een haalbaar streven? Als we de juris-
prudentie van het EHRM tot uitgangspunt nemen dan
zou dit alleen mogelijk zijn indien de Arabische wereld
bereid is afstand te doen van een andere hoeksteen van
deze maatschappij, de sharia, en over te gaan tot een
staatsinrichting gebaseerd op een strikt seculier principe. Dat lijkt mij op korte termijn een onhaalbaar streven.
Het lijkt mij voorts een voorwaarde die in strijd zou zijn
met het internationaal publiekrecht. De ruimte die
bestaat voor het toepassing verlenen van normen uit
een religieus normatief systeem in een rechtsstaat wordt
bepaald door de vrijheid van godsdienst zoals neergelegd in internationale verdragen, bijv. in art. 9 EVRM en
art. 18 IVBPR. De gehele sharia, en niet alleen de normen
die onverenigbaar zijn met hedendaagse universele mensenrechten, uitsluiten van dit internationale systeem
zou in strijd zijn met het zelfbeschikkingsrecht en de
gelijkheid van volkeren40 en juist contraproductief werken als bescherming van mensenrechten het doel is
omdat het leidt tot de beschuldiging van meten met
twee maten.
van een nationaal religieus normatief systeem met deze
verplichtingen en ze met deze discussie een excuus te verschaffen zich hieraan te onttrekken. De wijze waarop staten inhoudelijke invulling willen geven aan de bescherming van universele mensenrechten is aan hen
voorbehouden en zij kunnen dit doen met behoud van de
eigen culturele identiteit. Wat echter niet ter discussie
mag staan is de aard van deze rechten en hun toepasselijkheid. Zij gelden binnen elke cultuur, godsdienst en
bevolkingsgroep en hoeven niet verdiend te worden door
het individu of gegund te worden door de overheid. Zij
vloeien inherent en rechtstreeks voort uit de menselijke
waardigheid. Het uitgangspunt dat niet elke samenleving
in staat is de juiste toepassing te geven aan deze beginselen en dus niet klaar is voor democratie, lijkt mij in strijd
met de meest fundamentele beginselen van de internationale rechtsorde, het zelfbeschikkingsrecht van volkeren
en de soevereiniteit en gelijkheid van staten.
Zelfbeschikkingsrecht en gelijkheid van
volkeren
De sharia als formeel rechtssysteem bestaat al eeuwen
niet meer. Hedendaagse vrouwonvriendelijke en minderhedenonvriendelijke wetgeving in islamitische landen is
niet religieus van aard maar nationaalrechtelijk van
aard. De sharia als normatief systeem is nog wel heel
relevant voor individuele moslims en vormt hun ethische en sociale referentiekader. Een ongenuanceerde
aanval op de sharia polariseert de discussie over internationale mensenrechten en staat een constructieve dialoog in de weg. Het is daarom constructiever om de
dialoog aan te gaan over de bescherming van mensenrechten op grond van gedeelde waarden, zoals de menselijke waardigheid en de verplichting (internationale)
overeenkomsten ter goeder trouw na te komen en religie
buiten deze dialoog te houden. Net als aan de eettafel,
volgens goed Engels gebruik.
Universele mensenrechten zijn niet voorwaardelijk van
aard en zijn niet alleen het voorrecht van de liberale, pluriforme, seculiere burgers van de westerse wereld. Deze
rechten behoren ook toe aan de meer conservatieve, minder tolerante, religieuze burgers van de islamitische
wereld. Ook zij hebben het recht door middel van vrije
verkiezingen overheden te kiezen die beleid zullen vaststellen die hun conservatieve denkbeelden weerspiegelen.
Het maakt dit beleid niet bij voorbaat in strijd met de
beginselen van de democratische rechtsstaat. Die test zal
afhangen van de vraag of de inhoudelijke ondergrens van
de universele mensenrechten wordt gerespecteerd.
Het lijkt mij daarom constructiever om staten onverkort aan hun internationale verplichtingen te houden
zonder de discussie aan te gaan over de verenigbaarheid
Constructieve dialoog op basis van
gedeelde waarden
34. Zie A. Aust, Modern Treaty Law and
land (10328/83) van 29 april 1988.
Public International Law, Oxford University
alleen een destabiliserend effect op het
Practice, Cambridge University Press 2007,
36. Het VN Handvest heeft voorrang op
Press, (2012), p. 447.
Midden-Oosten maar ook op Europa.
p. 146.
nationaal recht en op andere internationaal-
38. Zie bijv. J. Crawford, Brownlie’s Princi-
40. Zie J. Crawford, Brownlie’s Principles of
35. Zie het standaardarrest van het EHRM
rechtelijke verplichtingen van staten op
ples of Public International Law, Oxford
Public International Law, Oxford University
met betrekking tot voorbehouden bij men-
grond van art. 103 van het VN Handvest.
University Press, (2012), p. 656 e.v.
Press, (2012), p. 448-449.
senrechtenverdragen, Belilos vs. Switzer-
37. Zie J. Crawford, Brownlie’s Principles of
39. De vluchtelingenproblematiek heeft niet
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 07-02-2014 – AFL. 5
325
248
Opinie
Rechters bedrijven
politiek met
wetgevingsadvisering
Rick Robroek1
Rechters houden er niet van als de politiek zich met de inhoud van hun werk bemoeit. Terecht: de trias is
in het geding. Maar wanneer rechters niet willen dat de politiek zich uitlaat over concrete rechterlijke
beslissingen dan moeten rechters ook geen politiek bedrijven. Op basis van een recent wetgevingsadvies
van de Raad voor de rechtspraak is echter lastig vol te houden dat dat niet gebeurt.
Wetgevingsadvisering in theorie:
terughoudend en representatief
Naast het spreken van recht in concrete gevallen geven
rechters via de Raad voor de Rechtspraak advies over
wetsvoorstellen. De Raad dient die adviestaak op grond
van artikel 95 van de Wet op de rechterlijke organisatie
namelijk in overleg met de gerechten uit te oefenen. Dit
is ook de reden dat ieder wetgevingsadvies aanvangt met
de zin: ‘Gehoord de gerechten, adviseert de Raad als volgt’.
Van de adviezen van de Raad
(‘gehoord de gerechten’) gaat
al met al een aanzienlijk
machtseffect uit
Het horen van de gerechten is er op gericht om het
advies van de Raad óók een advies van rechters aan de
wetgever te laten zijn. In de moeizame relatie tussen
Raad en rechters bieden de adviezen de Raad dikwijls de
mogelijkheid om te laten zien dat de Raad er vooral vóór
de rechter is en fungeert als een buffer tussen de rechterlijke en de uitvoerende/wetgevende macht die opkomt
voor wat de rechter vindt. Denk aan het kritische wetgevingsadvies over de invoering van minimumstraffen, hetwelk er uiteindelijk ook toe heeft geleid dat het wetsvoorstel dat daartoe strekte werd ingetrokken. Van de
adviezen van de Raad (‘gehoord de gerechten’) gaat al met
326
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 07-02-2014 – AFL. 5
al een aanzienlijk machtseffect uit. Op basis van de wetsgeschiedenis is er goede grond te betogen dat de adviesfunctie van de Raad voor de Rechtspraak vooral gecreëerd
is om de wetgever te informeren over de gevolgen die
wetgeving voor het functioneren van de gerechten heeft.2
De wijze waarop de wetgevingsadvisering thans wordt
uitgevoerd, gaat echter wel wat verder dan het hoofdzakelijk beoogde informeren van de wetgever over bijvoorbeeld de werklast die met de invoering van bepaalde wetgeving gepaard gaat. Vanuit die optiek is het
machtseffect tamelijk dubieus.
Het is dan ook niet voor niets dat reeds in 2006 bij
de visitatie van het bureau van de Raad voor de Rechtspraak (welke werd uitgevoerd door een commissie onder
leiding van toenmalig rechtbankpresident en destijds aanstaand voorzitter van de Raad Van den Emster) werd
geconstateerd dat verschillende opvattingen bestonden
over de aard en omvang van de adviesfunctie.3 Naast de
opvatting dat de rol met betrekking tot wetgevingsadvisering terughoudend zou moeten zijn, bestond destijds de
mening dat wetgevingsadvisering ruim moet worden
ingevuld.4 Hoewel de visitatiecommissie dat niet uitdrukkelijk uitspreekt, lijkt de commissie een lichte voorkeur te
hebben voor een terughoudende houding al was het maar
om onnodige doublures met andere adviesorganen te
voorkomen.5 Hoe dan ook werd naar aanleiding van het
geconstateerde verschil van mening over de aard en
omvang van de adviesfunctie een aanbeveling gericht aan
de rechtspraak om daar een keus in te maken.6 Bij mijn
weten is dat nimmer expliciet gebeurd (waarbij het overigens nog maar de vraag is of de rechtspraak dat moet
doen in plaats van de wetgever), maar in de praktijk kan
het doorsnee wetgevingsadvies niet meer terughoudend
worden genoemd.
Wetgevingsadvisering in de praktijk:
weinig terughoudend
Zo bood de Raad voor de rechtspraak onlangs zijn advies
aan over het conceptwetsvoorstel dadelijke tenuitvoerlegging.7 Dit wetsvoorstel regelt dat een gevangenisstraf van
ten minste één jaar (als sprake is van een slachtoffer) of
twee jaar (als geen sprake is van een slachtoffer) dadelijk
uitvoerbaar is na het vonnis van de rechtbank. Het advies
van de Raad voor de Rechtspraak over het wetsvoorstel is
negatief. Daarmee sluit de Raad zich aan bij het advies
van de Raad voor de Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming, zowel bij de conclusie als bij een groot deel
van de motivering.8 De Nederlandse Vereniging voor
Rechtspraak heeft haar advies nog niet geopenbaard,
maar het zou mij verbazen wanneer deze positief zou
adviseren. Een betere illustratie van de doublures met
andere adviesorganen waarvoor de visitatiecommissie
vreesde is er denk ik niet.
Zet tien rechters bij elkaar
en je krijgt tien verschillende
uiterst genuanceerde
standpunten
Wetgevingsadvisering in de praktijk:
niet representatief
Het negatieve advies van de Raad, ‘gehoord de gerechten’(!),
verhoudt zich slecht met hetgeen ik vernam van verschillende rechters die ik over het wetsvoorstel sprak. Zij zijn
helemaal niet zo negatief over het voorstel van het kabinet.
Ik geef toe: deze opmerking is weinig objectief en representatief te noemen en zelfs wat uit de losse pols, maar dat
kan op z’n minst ook gezegd worden van het poneren van
een standpunt ‘gehoord de gerechten’. De daarmee gesuggereerde representativiteit is immers niet geborgd, zodat mij
de stelling dat rechters het onderling niet eens zijn overtuigender voorkomt dan de stelling dat rechters het onderling
wel eens zijn. Die nuance valt in het advies van de Raad
echter niet te ontdekken en dat leidt tot koppen in de
media als ‘Kritiek rechters op plan automatisch vastzetten
na vonnis’ en ‘Rechters zien niks in plan automatisch vastzetten na eerste vonnis’.9 De media kunnen niet beschul-
digd worden van ongenuanceerde berichtgeving. Voor het
missen van die nuance is de Raad zelf verantwoordelijk. Hij
schrijft immers de gerechten te hebben gehoord en suggereert als spreekbuis op te treden van rechters. Dat was ook
de bedoeling van de wetgever die met de introductie van
de adviesfunctie van de Raad de adviesfunctie van de
afzonderlijke gerechten schrapte in veronderstelling dat de
Raad de gerechten bij het opstellen van de adviezen zou
betrekken.10 Eerdergenoemd visitatierapport kwam nog tot
de conclusie dat het horen van de gerechten afdoende was
geborgd,11 maar de vraag is of dit bijna acht jaar later nog
steeds kan worden volgehouden.
Representativiteit als onmogelijke opgave
Een meer of mindere vorm van representativiteit is echter ook lastig te organiseren. Zet tien rechters bij elkaar
en je krijgt tien verschillende uiterst genuanceerde standpunten. Op landelijk niveau is het zo beschouwd onmogelijk om een coherent advies te geven dat de visie van
de leden van de rechterlijke macht weergeeft. Een enkele
eenduidige visie bestaat immers niet. Dat rechters
(althans: niet alle rechters) zich om die reden niet herkennen in het advies hoeft niet zo erg te zijn, mits het
advies van de Raad zich onthoudt van politieke standpunten en juridisch evenwichtig is. Dat geldt temeer daar
van die wetgevingsadviezen het eerdergenoemd machtseffect uit gaat en uit wetsgeschiedenis kan worden afgeleid dat de Raad zich inhoudelijk terughoudend moet
opstellen. Bovendien: wanneer rechters niet willen dat de
politiek zich uitlaat over concrete rechterlijke beslissingen – denk aan de rechterlijke ergernis over de uitlatingen van Rutte en Teeven omtrent het door de rechter toegestane proefverlof van Volkert van der G. – moeten
rechters ook geen politiek bedrijven. Op basis van het
recente wetgevingsadvies van de Raad is echter lastig vol
te houden dat dat niet gebeurt.
De juridische onderbouwing van
standpunten als politieke tombola
De memorie van toelichting bij het conceptvoorstel
beroept zich bijvoorbeeld op uitspraken van het EHRM
waarin dadelijke tenuitvoerlegging wordt toegestaan. Het
wetgevingsadvies wijst er vervolgens op dat die uitspraken betrekking hadden op lichtere sancties. Juridisch
argumentatief is echter zowel de ‘analogie’-redenering van
het kabinet even pleitbaar als de ‘a contrario’-redenering
van de Raad voor de rechtspraak, toch kiest het advies
– zonder enige nadere argumentatie – voor de laatste
redenering. Evenwichtiger was het misschien te overwe-
Auteur
38-39.
voor de rechtspraak 2006, p. 41.
nieuws/2013/12/02/rechters-zien-niks-in-
1. Mr. R. Robroek is stafjurist bij het
3. Het rapport van de visitatiecommissie is
7. Het rapport is te raadplegen via www.
plan-automatisch-vastzetten-na-eerste-
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, weten-
een van de deelrapporten behorende bij de
rechtspraak.nl. Het conceptwetsvoorstel en
vonnis/.
schappelijk medewerker vakgroep Straf-
omvangrijke evaluatie van de modernisering
de conceptmemorie van toelichting daarbij
10. Zie MvT bij de Wet Raad voor de
recht RUG en rechter-plaatsvervanger
van de rechterlijke organisatie door de com-
is te raadplegen via www.rijksoverheid.nl.
Rechtspraak, Kamerstukken II 1999/00,
Rechtbank Limburg.
missie Deetman.
8. Het rapport van de Raad voor de Straf-
27 182, nr. 3, p. 39-40.
4. Rapport Visitatie Bureau van de Raad
rechtstoepassing en Jeugdbescherming
11. Rapport Visitatie Bureau van de Raad
Noten
voor de rechtspraak 2006, p. 37.
(Advies conceptwetsvoorstel dadelijke ten-
voor de rechtspraak 2006, p. 41.
2. Zie hieromtrent in het bijzonder de MvT
5. Rapport Visitatie Bureau van de Raad
uitvoerlegging gevangenisstraffen) is te
bij de Wet Raad voor de Rechtspraak,
voor de rechtspraak 2006, p. 37.
raadplegen via de website www.rsj.nl.
Kamerstukken II 1999/00, 27 182, nr. 3, p.
6. Rapport Visitatie Bureau van de Raad
9. Zie http://www.nrc.nl/
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 07-02-2014 – AFL. 5
327
Opinie
Windvaan en weegschaal © Art on file/Corbis
328
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 07-02-2014 – AFL. 5
gen dat het EHRM zich nog niet heeft uitgesproken over
de verhouding tussen de onschuldpresumptie in art. 6
EVRM en de dadelijke tenuitvoerlegging van gevangenisstraffen, maar dat het EHRM in ieder geval wel heeft
beslist dat dadelijke tenuitvoerlegging niet in strijd is met
art. 5 EVRM omdat (in eerste aanleg) de schuld van de verdachte is vastgesteld door een rechter en de dadelijke executie is gebaseerd op deze eerste integrale beoordeling
door de rechter.12
Dat een juridisch onderbouwd standpunt soms het resultaat van een grote tombola is, zien we tevens terug in de
wijze waarop het kabinet en de Raad zich bedienen van
rechtsvergelijking. In de memorie van toelichting bij het
conceptwetsvoorstel wijst de minister erop dat in een aantal landen de mogelijkheid van dadelijke tenuitvoerlegging reeds bestaat. Ook hier countert de Raad de ‘analogie’-redenering van het kabinet met argumenten ‘a
contrario’ en put zich uit in de verschillen die er tussen de
stelsels in de vergeleken landen en het door het kabinet
voorgestelde stelsel bestaan: geen berechting in hoger
beroep, slechts toepasbaar ten aanzien van de lichtere
sancties of slechts toepasbaar na instemming van de veroordeelde. Ook dit is een eenzijdigheid die rechters (en
diegene die namens de rechters spreken) niet past. Het is
goed dat de Raad de ‘a contrario’-redenering schetst, maar
ook hier mist de reden waarom die kennelijk sterker is
dan de ‘analogie’-redenering. Bovendien kunnen vragen
worden gesteld bij de consistentie van de wetgevingsadvisering door de Raad. Wanneer namelijk dezelfde redenering gevolgd was ten aanzien van de voorgestelde minimumstraffen, had de Raad daar niet op tegen kunnen
zijn. Ten aanzien van die onderwerpen waren er namelijk
slechts verschillen op detailniveau, dat wil zeggen in de
mate waarin en de wijze waarop de straftoemetingsvrijheid van de rechter beperkt werd, maar de overeenkomst
was toch wel dat de straftoemetingsvrijheid in veel van de
ons omringende landen beperkt werd. De verschillen die
de Raad er nu toe brengen negatief te adviseren over de
dadelijke tenuitvoerlegging zijn aanzienlijk groter dan de
(relevante) verschillen ten aanzien van de minimumstraffen. Toch werd het voorstel om te komen tot minimumstraffen ook integraal (en met succes) afgeschoten. Terzijde kan natuurlijk worden opgemerkt dat er weinig zo
inconsistent is als de politiek en de Raad dat spel dus
goed in de vingers heeft. Ik herhaal echter de vraag of dat
hoort bij diens taak.
Terughoudendheid is niet onmogelijk
Als je het advies van de Raad voor de rechtspraak leest,
lijkt het er op of er juridisch helemaal niets te zeggen valt
voor dadelijke tenuitvoerlegging van gevangenisstraffen.
Dat is echter niet juist. Ik wijs slechts op een preadvies
voor de Nederlandse Juristen-Vereniging van de huidige
advocaat-generaal bij de Hoge Raad Knigge.13 Weliswaar
niet met het oog op de executie, maar met het oog op de
aanwezigheid van de behandeling in hoger beroep
bepleitte de toenmalige hoogleraar Straf(proces)recht in
Groningen bijna 20 jaar geleden verruiming van de mogelijkheden om verdachten voorlopig te hechten. Knigge
was daarbij kritisch over ons ‘liberale uitgangspunt, volgens welke de verdachte geen strobreed in de weg mag
worden gelegd zolang hij niet onherroepelijk is veroordeeld’.14 Dat verhinderde volgens Knigge ‘een adequate en
geloofwaardige reactie op crimineel gedrag’.15 Interessant
is verder dat hij een onderscheid maakte tussen het preventief hechten vóór en het preventief hechten na een
veroordeling in eerste aanleg. Er is in het laatste geval volgens hem sprake van na-arrest, hetgeen niet moet worden
behandeld als voorarrest: ‘Dat wil zeggen dat na veroordeling in eerste aanleg als regel geldt, dat de voorlopige
hechtenis voortduurt tot de opgelegde straf is uitgezeten’,
aldus Knigge.16 Het schetsen van een dergelijke nuance
zou de juridische evenwichtigheid van het advies van de
Rechters spreken dan niet alleen
recht, maar bedrijven bij monde
van de Raad ook politiek
Raad voor de rechtspraak ten goede zijn gekomen.
Zonder terughoudendheid rest een politiek
standpunt
In het wetgevingsadvies van de Raad wordt het kabinet
verweten een aantal (juridische) aspecten ten onrechte
buiten beschouwing te laten, maar in wezen doet de Raad
in het advies zelf niets anders. Omdat dergelijke selectiviteit onderdeel vormt van het in hoofdzaak democratisch
gelegitimeerde politieke proces, mag het kabinet zich dat
veroorloven. Zolang de Raad (formeel) spreekt namens de
rechters en zijn bijdrage aan het debat niet democratisch
maar juridisch is gelegitimeerd, moet hij echter oppassen
zich te bedienen van selectieve argumenten. Rechters
spreken dan niet alleen recht, maar bedrijven bij monde
van de Raad ook politiek. Omdat rechters van dergelijke
schendingen van de scheiding der staatsmachten meestal
zelf niet zo gecharmeerd zijn, valt de wijze waarop de
Raad dit wetgevingsadvies heeft opgesteld voor mij dan
ook maar moeilijk te begrijpen. Dat de rechter in concrete
zaken soms politiek moet bedrijven, betekent niet dat hij
dat ook ten aanzien van voorgenomen wetgeving zou
mogen doen. Die taak zou aan de andere staatsmachten
voorbehouden moeten blijven.
12. Zie in die zin RSJ, Advies conceptwets-
raadplegen via de website van de RSJ.
14. Zie Handelingen NJV 1994-I/Jrg. 124,
p. 37-116, p. 88.
voorstel dadelijke tenuitvoerlegging gevan-
13. Zie Handelingen NJV 1994-I/Jrg. 14, p.
p. 37-116, p. 88.
16. Zie Handelingen NJV 1994-I/Jrg. 124,
genisstraffen, 2013, p. 3. Het advies is te
37-116.
15. Zie Handelingen NJV 1994-I/Jrg. 124,
p. 37-116, p. 92.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 07-02-2014 – AFL. 5
329
Focus
249
Het recht op een
pleegouder geldt ook
voor een kind zonder
verblijfstitel
Caroline Forder1
De wetgever is voornemens in te stemmen met een regeling op grond waarvan een groep kwetsbare kinderen,
de ‘niet rechtmatig in Nederland verblijvende vreemdelingen’ (hierna ook wel: ongedocumenteerden), een
beperktere toegang tot jeugdhulp zullen krijgen dan andere kinderen. Deze beperking wordt geregeld in het
sinds 24 oktober 2013 bij de Eerste Kamer in behandeling zijnde voorstel voor een nieuwe Jeugdwet. Zo zal
onder meer plaatsing van ongedocumenteerde kinderen bij pleegouders moeilijker zijn dan van kinderen
die rechtmatig in Nederland verblijven. In deze bijdrage wordt betoogd dat deze regeling in strijd is met
internationale verdragsbepalingen.
O
p 4 juni 2013 verleende de kinderrechter van
Rechtbank Noord-Holland machtiging aan de
Stichting Nidos tot uithuisplaatsing van een zestienjarige jongen. Hij verbleef met zijn gezin in een
gezinslocatie, een soort asielzoekerscentrum. Daar wordt
de aan- en afwezigheid van de inwoners gecontroleerd en
valt de vreemdelingenpolitie regelmatig binnen om mensen in vreemdelingenbewaring te nemen of uit te zetten.
De kinderrechter onderbouwde de noodzaak van de uithuisplaatsing als volgt:
‘Het is een zeer stressvolle omgeving. De minderjarige maakt zich als oudste zoon van het gezin grote zorgen over hoe het nu verder moet. De minderjarige uit
zich suïcidaal en Nidos schat in dat bij voortduring van
de huidige situatie, waarin hij constant wordt overvraagd, zijn gevoelens van suïcidaliteit vergroot worden.
Verder gedraagt hij zich boos en dwaas, wat hem onveilig
maakt voor de andere kinderen in het gezin. Eerder is hij
al drie maanden vermist geweest en met justitie in aanraking gekomen.’
Volgens de kinderrechter ‘[is] het leven zonder stabiele en veilige verblijfplaats’ voor deze jongen zeer belastend. De relatie met zijn ouders, vooral met zijn vader, is
ernstig verstoord geraakt. De ouders kunnen de opvoeding en begrenzing van de minderjarige niet meer adequaat ter hand nemen. Nidos wil de jongen in een perspectief biedend opvanggezin plaatsen opdat hij tot rust
kan komen. ‘Vanuit die situatie kan ook beter gewerkt
worden aan het herstellen van de relatie met zijn ouders.’2
330
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 07-02-2014 – AFL. 5
Als het aan de regering (inmiddels met de zegen van
de Tweede Kamer) ligt zal een kind dat in soortgelijke
omstandigheden als in de geschetste casus verkeert bij
voorkeur niet in aanmerking komen voor plaatsing in een
pleeggezin. Voor uithuisplaatsingen op grond van de voorgestelde regeling geldt als motto dat het in nood verkerende ongedocumenteerde kind bij voorkeur in een instelling dient te worden geplaatst.
Op het eerste gezicht lijkt het erop dat de nieuwe
Jeugdwet een gezin als in de casus geschetst geheel van
jeugdhulp3 uitsluit. Op grond van ontwerpart. 1.3 lid 2
van het wetsvoorstel heeft het college van B & W (hierna:
het college) de taak een voorziening op het gebied van
jeugdhulp te treffen voor rechtmatig verblijvende vreemdelingen. Hierdoor worden ongedocumenteerde vreemdelingen uitgesloten van jeugdhulp. Hun positie wordt echter enigszins hersteld in lid 4, waarin bepaald is dat de
verantwoordelijkheid van het college bij of krachtens algemene maatregel van bestuur (AMvB) geheel of gedeeltelijk kan worden uitgebreid tot bepaalde categorieën
vreemdelingen zonder rechtmatig verblijf.
De bedoelde uitbreiding is opgenomen in het ontwerp-Uitvoeringsbesluit Jeugdwet dat ter consultatie is
gegeven op 11 november 2013. In art. 1.2 lid 2 van het
ontwerp-besluit is bepaald dat het college is gehouden
om voorzieningen van jeugdhulp te treffen ten aanzien
van een minderjarige vreemdeling zonder rechtmatig verblijf. Dit aanbod wordt door lid 2 ingeperkt: ‘Indien ten
aanzien van deze vreemdeling een voorziening inhouden-
Als het aan de regering (inmiddels met de zegen van de Tweede
Kamer) ligt zal een kind dat in soortgelijke omstandigheden als
in de geschetste casus verkeert bij voorkeur niet in aanmerking
komen voor plaatsing in een pleeggezin
de jeugdhulp met verblijf aangewezen is, treft het college
slechts een voorziening inhoudende verblijf bij een pleegouder indien dit noodzakelijk is in het belang van de ontwikkeling van de vreemdeling. Indien het college voor een
vreemdeling verblijf bij een pleegouder geboden acht,
geeft het aan waarom het verblijf in een accommodatie
van een jeugdhulpaanbieder niet aangewezen acht.’ Kortom, het kind in de bedoelde situatie moet bij voorkeur
naar een instelling.
In een brief aan de Tweede Kamer geven de Ministers van VenJ en VWS voor deze bijzondere regeling de
volgende reden:
‘De verblijfsrechtelijke status is relevant omdat [er] bij het
bepalen van de aard en de duur van de jeugdhulp rekening mee moet worden gehouden dat de voorziening op
zichzelf niet leidt tot een verdere worteling in Nederland
die het terugkeerproces van het gezin frustreert.’
En ter afsluiting:
‘Om die reden verdient plaatsing in een pleeggezin niet
de voorkeur en moet het college na een half jaar beoordelen of verdere jeugdhulp nog wenselijk is gelet op de verplichting van het gezin om terug te keren naar het land
van herkomst.’4
De voorgenomen regeling in art. 1.2 lid 2 van het
ontwerp-Uitvoeringsbesluit komt overeen met het huidige recht, zoals opgenomen in art. 7 en 8 van het Uitvoeringsbesluit bij de Wet op de jeugdzorg (Stb. 2004, 703).
Een omstreden regeling
De beoogde regeling stuitte bij de behandeling in de
Tweede Kamer op weerstand. Kamerleden Voortman
(GroenLinks) en Voordewind (ChristenUnie) probeerden
bij amendement de positie van alle kinderen in dit
opzicht gelijk te trekken.5 Ook het amendement van
Kamerleden Leijten (SP) en Kooiman (SP) heeft deze strekking.6 Fractieleden van D66, GroenLinks en de ChristenUnie twijfelden of de voorgestelde regeling voor ongedocumenteerde minderjarigen in overeenstemming is met
het IVRK en de SP-fractie wilde meer weten over de AMvB
waarin de regeling zou worden vervat.7
Deze pogingen waren tevergeefs. De regeling kan
alleen nog door de Eerste Kamer worden tegengehouden.
Daar bestaan goede redenen voor.
Dubbele noodzakelijkheid?
De beoogde regeling in art. 1.2 lid 2 van het ontwerpUitvoeringsbesluit mist inhoud. De regeling – op grond
waarvan de vaststelling van de noodzakelijkheid van
plaatsing bij een pleeggezin vereist is – zal namelijk van
toepassing zijn op een kind ten aanzien waarvan al eerder is vastgesteld dat uithuisplaatsing noodzakelijk is.
Het college zal immers pas gehouden zijn tot verstrekking van jeugdhulp indien het van oordeel is dat ‘een
jeugdige of een ouder jeugdhulp nodig heeft in verband
met opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen en voor zover de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen ontoereikend zijn’ (ontwerpart. 2.4 lid 1 Jeugdwet). Dat het
college op grond van ontwerpart. 1.2 lid 2 van het ontwerp-Uitvoeringsbesluit Jeugdwet een voorziening
inhoudend verblijf bij een pleegouder alleen zal treffen
‘indien dit noodzakelijk is in het belang van de ontwikkeling van de vreemdeling’ voegt daar aan niets toe.
Slechts met de toelichting bij het ontwerp-Uitvoeringsbesluit erbij wordt het duidelijk dat het de bedoeling is
dat het college pleeggezinplaatsing zo mogelijk zal moeten tegenhouden.
De regeling staat in schril contrast tot het doel van
de Jeugdwet, zoals vervat in de openingszin van de MvT.
Daar staat: ‘alle kinderen moeten gezond en veilig kunnen opgroeien, hun talenten ontwikkelen en naar vermogen participeren in de samenleving’. Dat dit mooie wetgevende voornemen nadrukkelijk niet geldt voor een groep
bijzonder kwetsbare kinderen – zie de feiten in de zaak
hierboven –, de ‘niet rechtmatig in Nederland verblijvende vreemdelingen’ wekt bevreemding en wel om meerdere redenen.
Auteur
Noten
maatschappelijk verkeer en van het zelf-
of een somatische of psychiatrische aandoe-
1. Prof. dr. C.J. Forder is bijzonder hoogle-
2. Rekestnr. C/14/146019/OT RK 13/637.
standig functioneren van jeugdigen met een
ning of beperking, (…)’.
raar Rechten van het Kind aan de Vrije
3. Volgens ontwerpart. 1.1 Jeugdwet ‘1.
somatische, verstandelijke, lichamelijke of
4. Kamerstukken II 2013/14, 33 684, nr.
Universiteit Amsterdam en medewerker van
ondersteuning van en hulp en zorg, (…)
zintuigelijke beperking, een chronisch psy-
78, p. 10; consultatieversie van MvT bij het
dit blad. Ze is tevens werkzaam als weten-
aan jeugdigen en hun ouders,’ met hun
chisch probleem of een psychosociaal pro-
Uitvoeringsbesluit Jeugdwet 11 november
schappelijk medewerker bij Fischer Advoca-
‘psychische problemen en stoornissen,
bleem (…), en 3. Het ondersteunen bij of
2013, p. 7.
ten Haarlem, het kantoor dat de besproken
psychosociale problemen, gedragsproble-
het overnemen van activiteiten op het
5. Kamerstukken II 2013/14, 33 684, nr. 43
zaak heeft ingediend.
men of een verstandelijke beperking van de
gebied van persoonlijke verzorging gericht
6. Kamerstukken II 2013/14, 33 684, nr. 16
jeugdige, opvoedingsproblemen van de
op het opheffen van een tekort aan zelfred-
7. Kamerstukken II 2013/14, 33 684,
ouders of adoptiegerelateerde problemen;
zaamheid bij jeugdigen met een verstande-
nr. 10, p. 117
2. Het bevorderen van de deelname aan het
lijke, lichamelijke of zintuigelijke beperking
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 07-02-2014 – AFL. 5
331
Focus
© Shutterstock
Het recht op jeugdhulp
In het brede spectrum van activiteiten die onder jeugdhulp vallen – van opvoedingsondersteuning tot gespecialiseerde voorzieningen voor een kind met ernstige geestelijke of somatische klachten (zie de MvT)8 – is de
maatregel van uithuisplaatsing een van de zwaarste. Wil
er aanleiding zijn voor een uithuisplaatsing, dan zal het
kind er beroerd aan toe moeten zijn. Maar er lijkt twijfel
te bestaan over de vraag of de staat een verplichting heeft
om gezinnen in een iets eerder stadium te helpen, vooral
om te voorkomen dat tot het drastische middel van uithuisplaatsing moet worden overgegaan.
In de Nota naar aanleiding van het verslag van de
Jeugdwet geeft de regering toe dat het ‘juridisch noodzakelijk’ is dat de gemeente een kinderbeschermingsmaatregel initieert teneinde kindermishandeling te beëindigen.9
Deze stelling is juist en vindt haar grondslag in zowel
nationale wetgeving als internationale verdragsverplichtingen. Maar wanneer de ministers stellen dat in tegenstelling daarmee de gemeente niet ‘juridisch verplicht’
zou zijn om jeugdhulp te verstrekken, maken zij een denkfout. Het opleggen van een kinderbeschermingsmaatregel
is een zeer ingrijpende maatregel die niet mag worden
ingezet voordat andere, minder ingrijpende, maatregelen
332
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 07-02-2014 – AFL. 5
zijn uitgeput. Al voor het tot een eventuele kinderbeschermingsmaatregel komt is de staat verplicht de ouders te
helpen. Daarom is een voorwaarde voor het opleggen van
een kinderbeschermingsmaatregel dat ‘andere middelen
ter afwending van de bedreiging [aan de zedelijke of geestelijke belangen van de minderjarige of zijn gezondheid]
hebben gefaald of naar is te voorzien, zullen falen’, aldus
art. 1:254 lid 1 BW. Ook heeft het EHRM meermaals geoordeeld dat de staat een kinderbeschermingsmaatregel niet
mag opleggen als de problemen kunnen worden opgelost
door minder ingrijpende maatregelen op te leggen of zelfs
maar de ouders hulp te bieden.10 Een van de zaken waarover het EHRM in deze zin had geoordeeld had betrekking
op een jonge vrouw zonder verblijfsvergunning.11
Kortom, de staat is op grond van nationale en internationale regels wel degelijk gehouden om jeugdhulp te verstrekken, ook aan ongedocumenteerde gezinnen en ook als
de jeugdhulp bestaat uit plaatsing in een pleeggezin.
Het recht op gezondheid
De ministers leggen een verband tussen de plicht van de
gemeente tot verstrekking van jeugdhulp en het recht op
gezondheid van het kind. In het licht van art. 24 IVRK
wordt in de MvT geconstateerd dat een kind op grond
Het belangrijkste knelpunt van de voorgestelde regeling is dat
het recht van het kind op een vervangend gezin wordt miskend
daarvan ‘kort gezegd recht [heeft] op de best mogelijke
gezondheid en gezondheidszorg’. Vervolgens: ‘Het Rijk
moet er naar streven dat geen enkel kind het recht op toegang tot deze voorzieningen voor gezondheidszorg wordt
onthouden.’12 Geen enkel kind. Uit het eerder gegeven
citaat van de kinderrechter van Rechtbank Noord-Holland
blijkt hoezeer de uithuisplaatsing van een kind (in het
kader van jeugdhulp of een opgelegde kinderbeschermingsmaatregel) de gezondheid van het kind raakt.
Het recht op een gezin
Het belangrijkste knelpunt van de voorgestelde regeling is
dat het recht van het kind op een vervangend gezin wordt
miskend. Zoals de ministers zelf hebben vastgesteld:
‘wanneer een jeugdige tijdelijk niet meer thuis kan wonen,
verdient een opname in een pleeggezin de voorkeur boven
de plaatsing in een instelling. In een pleeggezin behouden
kinderen namelijk de mogelijkheid om op te groeien in
een gezinsverband. Een pleeggezin kan het kind een zo
natuurlijk mogelijke vervangende opvoedsituatie bieden’.13
Zie ook het door de Tweede Kamer aangenomen
amendement Ypma, op grond waarvan het college verplicht is een kind in een gezinsomgeving te plaatsen
– een inhuisplaatsingsplicht – tenzij een dergelijke plaatsing aantoonbaar niet in het belang van de jeugdige is.14
De redengeving van de ministers sluit naadloos aan bij
dat amendement en bij art. 20 IVRK. Daarin is vastgelegd
dat een kind dat niet in haar of zijn eigen gezin kan blijven, recht heeft op bijzondere bescherming van staatswege (lid 1) en dat de staat een andere zorgvorm voor dat
kind zal waarborgen (lid 2). Op grond van lid 3 kan deze
zorg, onder andere, plaatsing in een pleeggezin omvatten
(…) of indien noodzakelijk, plaatsing in geschikte instellin-
gen voor kinderzorg.
Ten aanzien echter van minderjarige ongedocumenteerden is het voorschrift in art. 20 IVRK precies omgedraaid. Bij voorkeur dient het kind niet in een pleeggezin
te worden opgenomen en moet de noodzaak daartoe specifiek worden gemotiveerd.
De geestelijke gezondheid en het ontwikkelingsbelang van een kind dienen voorrang te krijgen boven het
belang van de staat bij het voeren van een restrictief
immigratiebeleid. Deze stelling wordt gedragen door veelvuldige uitspraken, onder meer: Nunez vs. Noorwegen, DCI
vs. België en DCI vs. Nederland.15
De beoogde regeling bewerkstelligt dat een hulpbehoevend kind moet opdraaien voor de keuzes van zijn
ouders om het ongedocumenteerde verblijf voort te zetten. De Hoge Raad oordeelde op 21 september 2012 dat de
staat de gevolgen van de keuzes van ouders niet op kinderen mag afwentelen en dat de staat ook jegens ongedocumenteerde kinderen een zorgplicht heeft.16 Dit oordeel
van de Hoge Raad geeft uiting aan een regel die sinds het
Marckx arrest17 brede internationale erkenning heeft
gekregen – destijds met betrekking tot kinderen van
onwettige ouders, maar niet minder actueel voor het probleem waar het in deze bijdrage om gaat: kinderen mogen
niet de zondebok worden voor de zonden of verkeerde
keuzes van hun ouders.
Tot slot
Uit een en ander volgt dat de beoogde afzonderlijke regeling voor ongedocumenteerde kinderen in strijd is met
internationaal en nationaal recht en geen plaats verdient
in de Nederlandse wetten.
8. Kamerstukken II 2012/13, 33 684, nr. 3,
23848/04 (Walla en Wallova vs. Tsjechië),
12. Kamerstukken II 2012/13, 33 684,
pees sociaal comité 23 oktober 2012 nr.
p. 9.
§§ 74; EHRM 21 juni 2007, nr. 23499/06
nr. 3, p. 41.
69/2011 (DCI vs. België) § 35; Europees
9. Kamerstukken II 2013/14, 33 684,
(Havelka vs. Tsjechië) §§ 61-63; EHRM 18
13. Kamerstukken II 2012/13, 33 684,
sociaal comité 20 oktober 2009 nr. 47/2008
nr. 10, p. 117.
december 2008, nr. 39948/06 (Saviny vs.
nr. 3, p. 58.
(DCI vs. Nederland) § 34-38 en 46-48.
10. EHRM 12 juli 2001, nr. 25702/94 (K. en
Oekraïne) § 56-57; EHRM 18 juni 2013,
14. Kamerstukken II 2013/14, 33 684,
16. ECLI:NL:HR:2012:BW5328, r.o. 3.7.2.
T. vs. Finland), § 173; EHRM 21 september
nr. 28775/12 (R.M.S. vs. Spanje) § 86.
nr. 80.
17. EHRM 13 juni 1979, nr. 6833/74
2006, nr. 12643/02 (Moser vs. Oostenrijk)
11. EHRM 21 september 2006 (Moser vs.
15. EHRM 28 juni 2011, nr. 55597/09
(Marckx vs. België).
§ 68-70; EHRM 26 oktober 2006, nr.
Oostenrijk) § 68-70, 73-74.
(Nunez vs. Noorwegen), §§ 79-82); Euro-
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 07-02-2014 – AFL. 5
333
250
Reacties
Een reactie op ‘Zwarte Piet,
een omstreden traditie’
(NJB 2013/2509, afl. 43)
Tom Herrenberg1
A
fgelopen zomer bezocht ik in
het Surinaamse regenwoud
de plek waar mijn voorouders als slaven leefden. In Nederland
heb ik mij de afgelopen maanden
enigszins verbaasd over de woede
die de goedlachse Zwarte Piet bij een
deel van de bevolking oproept. In
het Nederlands Juristenblad is aan
de discussie omtrent Zwarte Piet
aandacht besteed door Khaibar
Sarghandoy (‘Zwarte Piet, een
omstreden traditie’, NJB 2013/2509,
afl. 43, p. 3005-3009). In zijn artikel
verwijst Sarghandoy naar het boek
The Harm in Hate Speech van de
rechtsfilosoof Jeremy Waldron en
komt hij tot de conclusie dat ‘de controversiële aspecten van Zwarte Piet
zo snel mogelijk aan een grondige
herziening dienen te worden onderworpen’.
Mijns inziens berust Sarghandoy’s
artikel op een iets te selectieve
lezing van Waldron, en deels op een
onjuiste weergave van de situatie in
het land waaraan hij zijn betoog
spiegelt: Amerika. Zo zou Amerika
volgens Sarghandoy ‘elke herinnering aan de periode waarin zwarte
mensen als minderwaardig werden
beschouwd nog slechts in de musea
en herdenkingsmonumenten tolereren’. Dit klopt niet. Om een voor de
hand liggend voorbeeld te noemen:
de Ku Klux Klan (5000-8000 leden)2
is een levendige herinnering aan die
periode. Leden van die groepering
334
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 07-02-2014 – AFL. 5
hielden in maart jongstleden nog
een veelbesproken rally in Memphis,
Tennessee.3 Deze en andere vormen
van ‘hate speech’ worden juist
beschermd door de Amerikaanse
constitutie, zoals ook blijkt uit de
beruchte zaak R.A.V. vs. City of St.
Paul. In die zaak ging een tiener vrijuit die in de tuin van een Afro-Amerikaans gezin een kruis in brand had
gestoken. Het zijn dergelijke gebeurtenissen waarop Waldron zich richt
in The Harm in Hate Speech en waarop hij zijn waardigheidsbegrip toepast. De intimidatie die gepaard gaat
met deze voorvallen komt bij lange
na niet in de buurt van de vijandigheid die uitgaat van Zwarte Piet, als
er daarvan in dat geval al sprake is.
De verschijning van Zwarte Piet in
het Sinterklaasfeest is eerder kwetsend voor sommige mensen. Waldron maakt duidelijk dat hij zijn pijlen daar niet op richt, hij schrijft
namelijk dat ‘undermining a person’s
dignity’ niet hetzelfde is als ‘causing
offense to that same individual’.4
Bovendien meent Waldron dat ‘Protecting people’s feelings against
offense is not an appropriate objective for the law’.5
Ik ben het met Sarghandoy eens dat
het weinig zin heeft om het toestaan
of verbieden van Zwarte Piet te laten
afhangen van de voorkeuren van de
al dan niet gekwetste individuele
leden van de groep. Sommige nazaten van slaven vinden Zwarte Piet
vervelend, andere – waaronder ik –
niet. Echter, door Zwarte Piet en de
gekwetste gevoelens die worden veroorzaakt bij een gedeelte van de
nazaten van slaven te bezien in het
licht van de menselijke waardigheid
– dat is me nogal wat – wordt dat
begrip erg opgerekt. De stap die
Sarghandoy maakt met zijn stelling
dat ‘de menselijke waardigheid van
zwarte mensen wordt ondermijnd
door de negatieve associaties die
Zwarte Piet oproept’ is mij dan ook te
groot. Anders dan Sarghandoy zie ik
in het waardigheidsbegrip van Waldron – de vraag of we ons door zijn
begrip moeten laten leiden is een
tweede – geen zwaarwegend argument om Zwarte Piet aan een grondige herziening te onderwerpen.
Auteur
3. De documentaire ‘The KKK vs. the Crips vs. Memphis City
1. Mr. T. Herrenberg is als docent betrokken bij het vak
Council’ gaat over deze demonstratie en is te vinden op
Grondslagen van het recht aan de Universiteit Leiden.
http://www.youtube.com/watch?v=SUnobHHAKxo.
4. J. Waldron, The Harm in Hate Speech, Harvard University
Noten
Press 2012, p. 105.
2. http://www.splcenter.org/get-informed/intelligence-files/
5. Ibid., p. 106.
ideology/ku-klux-klan.
Reacties
Gerestaureerde slavenhuisjes te Berg en Dal, Brokopondo (Suriname), foto Tom Herrenberg
Naschrift
251
Khaibar Sarghandoy1
I
k dank Tom Herrenberg voor
zijn reactie op mijn artikel uit
het NJB van 6 december 2013
(‘Zwarte Piet: een omstreden traditie’,
NJB 2013/2509, afl. 43, p. 3005-3009).
In zijn reactie uit Herrenberg kritiek
op mijn in zijn ogen selectieve lezing
van Waldrons boek The Harm in
Hate Speech (London: Cambridge
2012). Verder stelt hij dat ik de situatie in de VS onjuist heb weergegeven
door te stellen dat in dat land elke
herinnering aan de periode waarin
zwarte mensen als minderwaardig
werden beschouwd uit de publieke
ruimte wordt geweerd. Om met het
laatste te beginnen: Herrenberg
citeert mij hier selectief en enigszins
uit de context. Wie de volledige passage in mijn artikel leest zal onmiddellijk zien dat ik het over institutioneel racisme heb, dat wil zeggen
racisme dat door de (federale) overheid en andere officiële instituties in
stand wordt gehouden. Het feit dat
een marginale organisatie als de KKK
op basis van het in de VS – mijns
inziens terecht – hooggehouden
principe van vrijheid van vereniging
en vergadering regelmatig bij elkaar
mag komen is geen bewijs van institutioneel racisme en segregatie.
Dit brengt mij op het eerste punt van
kritiek dat Herrenberg naar voren
brengt, namelijk mijn vermeend
selectieve lezing van Waldron. Herrenberg stelt terecht dat Waldron
zijn waardigheidsbegrip toepast op
zaken die veel ernstiger zijn dan
waar we het in de Nederlandse context over hebben. Ik heb in mijn artikel duidelijk gemaakt dat ik Zwarte
Piet van een heel andere orde vind
dan (door Waldron beschreven gevallen van) hate speech. Maar het feit
dat Waldron bij het schrijven van zijn
boek kruisverbrandingen en soortgelijke terreurcampagnes tegen zwarte
mensen in gedachten had wil niet
zeggen dat zijn definitie van de men-
selijke waardigheid niet bruikbaar is
voor het Nederlandse Zwarte-Pietendebat. Mijn punt was dan ook juist
dat de menselijke waardigheid van
(met name) kwetsbare minderheden
ook op veel subtielere en haast
onmerkbare wijzen ondermijnd kan
worden. Mijns inziens is Zwarte Piet
– gezien de ontstaansgeschiedenis en
de wijze waarop er nu nog steeds
invulling aan wordt gegeven – een
goed voorbeeld van zo’n subtiele en
haast onmerkbare vorm van de aantasting van de menselijke waardigheid van zwarte mensen. Herrenberg
ziet dat kennelijk anders. Dat is zijn
goed recht, maar ik heb in zijn reactie geen argument kunnen ontdekken waarom ik hem daarin zou moeten volgen.
Auteur
1. Mr. K. Sarghandoy is promovendus bij de Sectie Rechtstheorie, Erasmus School of Law.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 07-02-2014 – AFL. 5
335
Rechtspraak
Aanbevolen citeerwijze:
le partij, met een vordering tot schadevergoe-
schending van art. 8 en art. 13 EVRM omdat
NJB 2014/ … (nummer uitspraak)
ding wegens schending van haar persoonlij-
de Zweedse staat heeft verzuimd te voldoen
ke integriteit en het veroorzaken van pijn en
aan de positieve verplichting onder art. 8
Eur. Hof v.d. Rechten v.d. Mens
336
lijden. Die vordering is gebaseerd op het
EVRM te voorzien in remedies tegen de
Hoge Raad (civiele kamer)
338
strafbaar feit waarvoor de stiefvader wordt
schending van haar persoonlijke integriteit
Hoge Raad (strafkamer)
347
vervolgd, zonder dat andere grondslagen
door haar stiefvader. De vijfde kamer van het
Afd. Bestuursrechtspraak RvS
350
voor civielrechtelijke aansprakelijkheid bij de
EHRM heeft op 12 juni 2012 in deze zaak
Centrale Raad van Beroep
351
vordering worden betrokken. De stiefvader
uitspraak gedaan en stelde daarbij vast dat
College van Beroep bedrijfsleven
355
van Söderman wordt op 14 februari 2006 ter
art. 8 EVRM niet is geschonden. Op 19 sep-
zake van alle tenlastegelegde feiten veroor-
tember 2012 heeft klager verzocht om ver-
deeld tot een voorwaardelijke straf en vijfen-
wijzing naar de Grote Kamer. De Grote
Europees Hof voor de
Rechten van de Mens
zeventig uur werkstraf. Hem wordt bevolen
Kamer heeft dat verzoek op 19 november
SEK 20 000 aan schadevergoeding te betalen
2012 gehonoreerd.
Deze rubriek wordt verzorgd door onderzoe-
aan Söderman. In appel wordt de stiefvader,
kers van de Universiteit Leiden, de VU
bij uitspraak van 16 oktober 2007, veroor-
C. Uitspraak van het Hof
Amsterdam en de RU Nijmegen. Onderstaan-
deeld voor aanranding van de nicht van
(Grote Kamer: Casadevall, (President), Rai-
de bewerkingen zijn verzorgd door mw. mr.
Söderman, maar vrijgesproken ter zake van
mondi, Ziemele, Berro-Lefèvre, Bîrsan,
dr. F.P. Ölçer en mr. J.P. Loof (Universiteit Lei-
aanranding van Söderman. Daarbij komt het
Zupančič, Lazarova Trajkovska, Bianku,
den). Alle uitspraken van het EHRM staan op
appelgerecht tot het oordeel dat vastgesteld
Kalaydjieva, Pardalos, Laffranque, Pinto de
www.echr.coe.int; een selectie verschijnt uit-
is dat de stiefvader een camera heeft ver-
Albuquerque, Sicilianos, Møse, Keller, Jäder-
eindelijk in Reports of Judgments and Decisi-
stopt in de badkamer en dat hij de camera
blom, Silvis)
ons. De uitspraken van kamers van het EHRM
heeft laten opnemen voordat Söderman een
De Grote Kamer besluit allereerst in deze
worden drie maanden na de uitspraakdatum
douche ging nemen. Onduidelijk was echter
zaak de klacht van Söderman enkel vanuit
definitief, tenzij er intern appel wordt inge-
of er daadwerkelijk beelden waren opgeno-
het perspectief van art. 8 EVRM, en aldus niet
steld bij de Grote Kamer van het Hof.
men terwijl voorts het oogmerk van de stief-
van art. 13 EVRM, te behandelen. De Grote
vader gericht was op het heimelijk filmen
Kamer herinnert er voorts aan dat waar het
met een seksueel doel. Gelet op dat oogmerk,
gaat om de bescherming van de fysieke en
was het appelgerecht van oordeel dat zeker
psychologische integriteit van een individu
was dat het opzet van de stiefvader er niet op
tegen gedragingen van anderen, het EHRM
was gericht dat Söderman zou komen te
eerder heeft vastgesteld dat positieve ver-
weten van de opname. Hij zou ook niet
plichtingen van de autoriteiten de plicht kun-
Art. 8 EVRM. Positieve verplichtingen. Hei-
onverschillig zijn geweest voor het risico van
nen omvatten in de praktijk een adequaat
melijk filmen minderjarige met seksueel
ontdekking. Bij de kwalificatie van de gedra-
juridisch raamwerk te handhaven, om
oogmerk. Bestaan adequate strafrechtelijke
ging verwijst het appelgerecht naar een uit-
bescherming te bieden tegen gewelddadige
en civielrechtelijke remedies. Schending.
spraak van de Hoge Raad, waarin een man is
gedragingen van private individuen. In ver-
vrijgesproken van aanranding omdat bij het
band met kinderen, die bijzonder kwetsbaar
heimelijk filmen van zijn vriendin, zijn opzet
zijn, dienen door de Staat tegen gewelddadige
er niet op was gericht dat de laatste het fil-
gedragingen toegepaste maatregelen effectief
men zou ontdekken. Voorts is in die uit-
te zijn en redelijke stappen te omvatten om
spraak bepaald dat enkel het heimelijk fil-
slechte behandeling, waarvan de autoriteiten
A. Feiten
men van een ander geen strafbaar feit
weten of hadden moeten weten, te voorko-
In september 2002 ontdekt Söderman, die op
oplevert naar Zweeds recht. Het appelgerecht
men. Met betrekking tot, meer specifiek, ern-
dat moment veertien jaar oud is, dat haar
wijst erop dat de gedraging van de stiefvader,
stige gedragingen zoals verkrachting en sek-
stiefvader een videocamera heeft verborgen
in ieder geval in theorie, neer zou kunnen
sueel misbruik van kinderen, waar
in de badkamer. De videocamera neemt op
komen op poging tot kinderpornografie. Nu
fundamentele waarden en essentiële aspec-
en is gericht op de plek waar zij zich uit-
dat delict niet was tenlastegelegd, kon het
ten van het privéleven in geding zijn, zijn lid-
kleedt. Onmiddellijk na het incident wordt
appelgerecht echter geen onderzoek doen
staten verplicht te garanderen dat efficiënte
de videoband vernietigd, zonder dat iemand
naar zijn strafrechtelijke aansprakelijkheid in
strafrechtelijke bepalingen voorhanden zijn.
de film heeft bekeken. In september 2004
dat verband. Het appelgerecht spreekt de
In geval van dergelijke ernstige gedragingen
doet de moeder van Söderman aangifte van
stiefvader aldus vrij voor aanranding in ver-
kunnen positieve verplichtingen ook aanlei-
het incident bij de politie. Op 21 oktober
band met het heimelijk filmen en wijst de
ding zijn tot eisen in verband met de effecti-
2004 wordt de stiefvader van Söderman, in
vordering tot schadevergoeding van Söder-
viteit van het strafvorderlijk onderzoek. Met
verband met dit incident, in staat van
man af. De stiefvader wordt eveneens vrijge-
betrekking tot minder ernstige gedragingen
beschuldiging gesteld ter zake van aanran-
sproken ter zake van de tweede tenlastege-
die de psychologische integriteit kunnen
ding. Hij wordt ook in staat van beschuldi-
legde aanranding, eveneens omdat zijn opzet
schenden, geldt in het algemeen dat de ver-
ging gesteld ter zake van aanranding van een
er niet op was gericht dat Söderman hem
plichting van de Staat onder art. 8 EVRM om
nicht van Söderman, alsmede een tweede
zou zien. Op 12 december 2007 wijst de Hoge
een adequaat juridisch raamwerk ter bescher-
aanranding van Söderman, in verband met
Raad het verzoek tot appel af.
ming te handhaven niet altijd met zich mee-
252
12 november 2013, appl. nr. 5786/08
(EVRM art. 8)
Söderman vs. Zweden
brengt dat er een effectieve strafbepaling
een incident waarbij hij door een raam van
haar kamer zou hebben gekeken terwijl zij
B. Procedure
bestaat die de specifieke gedraging omvat.
zich uitkleedde. Op 20 januari 2006 voegt
Klaagster heeft op 21 januari 2008 een klacht
Het juridisch raamwerk kan ook bestaan uit
Söderman zich in de strafprocedure als civie-
ingediend bij het EVRM. Zij klaagt over
civielrechtelijke remedies die geschikt zijn
336
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 07-02-2014 – AFL. 5
Rechtspraak
om adequate bescherming te bieden. In deze
is of daarvan in dit geval sprake was. De Gro-
D. Slotsom
zaak leverde de gedragingen van de stiefvader
te Kamer is er aldus niet van overtuigd dat de
De Grote Kamer komt met zestien stemmen
een schending van de persoonlijk integriteit
gedraging van het filmen onder dit delict zou
tegen een tot het oordeel dat art. 8 EVRM is
van Söderman op. De omstandigheden wer-
vallen. Wat betreft het delict van aanranding,
geschonden in deze zaak. Eveneens met zes-
den verergerd door het gegeven dat Söder-
waarvoor de stiefvader is vervolgd en ter zake
tien stemmen tegen een kent de Grote
man minderjarig was, dat het incident in
waarvan hij is vrijgesproken, stelt de Grote
Kamer aan klaagster een schadevergoeding
haar woning heeft plaatsgevonden, waar zij
Kamer vast dat op basis van het toen geldend
toe van € 10 000 voor immateriële schade en
zich veilig had moeten voelen en dat de
recht, voorwaarde bij dit delict was dat het
€ 29 700 voor kosten. Aan deze uitspraak is
dader iemand was die zij had moeten kunnen
opzet van de dader erop gericht was dat het
een concurring opinion van rechter Pinto de
vertrouwen. De gebeurtenis heeft haar in
slachtoffer bekend zou worden met de aan-
Albuquerque en een dissenting opinion van
hoogst intieme aspecten van haar privéleven
randing dan wel onverschillig was voor dat
rechter Kalaydjieva gehecht.
geraakt. Evenwel was geen sprake van fysiek
risico. Gelet op de vaststelling dat de stiefva-
geweld, misbruik of contact. Ondanks dat de
der bij het filmen niet dat opzet had, is de
gedraging verwerpelijk is, is het evenwel niet
Grote Kamer van oordeel dat de desbetreffen-
even ernstig als verkrachting en seksueel mis-
de gedraging niet onder dit delict had kun-
bruik van kinderen. In dat verband wijst de
nen vallen. Derhalve beschermde dit delict
Grote Kamer erop dat Söderman niet alleen
Söderman niet tegen de schending van haar
klaagt over het ontbreken van een strafrech-
rechten onder art. 8 EVRM. Daaraan doet niet
Art. 8, 14 EVRM. Betaald ouderschapsverlof
telijke remedie in het nationale recht in ver-
af dat de wetgeving later is aangepast en dat
niet mogelijk bij adoptie. Gelijke behande-
band met deze gedraging, maar ook dat geen
thans nieuwe wetgeving is ontworpen. De
ling. Schending.
civiele remedie beschikbaar was. Zij stelt
Grote Kamer stelt voorts vast dat de lacunes
aldus niet dat strafrechtelijke handhaving de
in de substantieve bescherming van Söder-
enige wijze is waarop Zweden aan positieve
man niet werden hersteld door andere
verplichtingen in dit verband kon voldoen.
bestaande bepalingen in het nationale recht.
Ook klaagt zij niet over de effectiviteit van
De Grote Kamer wijst er op dat het ontbreken
het strafvorderlijk onderzoek in deze zaak. De
van een strafbaarstelling in dit verband lange
A. Feiten
Grote Kamer heeft in dat verband ook geen
tijd een punt van zorg is in Zweden en dat
Klager in deze zaak is een vrouw die werk-
tekortkomingen vastgesteld. Bij de beoorde-
vele andere lidstaten wetgeving hebben inge-
zaam was als zelfstandig ondernemer. In
ling van de adequaatheid van het juridisch
voerd die voorziet in ofwel strafrechtelijke
oktober 2006 adopteerde zij een driejarig
raamwerk in Zweden, volgt de Grote Kamer
ofwel civielrechtelijke remedies die zien op de
kind. Kort daarna vroeg zij een vergoeding
een andere benadering in deze zaak dan de
gedraging van heimelijk filmen van derden
aan voor ouderschapsverlof bij het Zorgver-
kamer eerder. De kamer had tot uitgangspunt
voor niet seksuele doeleinden. De Grote
zekeringsfonds. Haar aanvraag werd echter
genomen dat enkel significante gebreken in
Kamer komt tot slot tot het oordeel dat ade-
afgewezen omdat ouderschapverlof slechts
wetgeving en de praktijk neer zouden komen
quate civiele remedies ook niet beschikbaar
mogelijk was voor biologische moeders tot
op een schending van positieve verplichtin-
waren in deze zaak. In de omstandigheden
de eerste verjaardag van het betreffende kind
gen onder art. 8 EVRM. De Grote Kamer wijst
van dit geval kon niet van Söderman of haar
en adoptief ouders gelijk behandeld werden
erop dat die standaard in eerdere rechtspraak
advocaat worden verwacht dat zijn de vorde-
als natuurlijke ouders. Mw. Topčić-Rosenberg
is gebruikt in de context van beweerde tekort-
ring tot schadevergoeding op een andere
ging herhaaldelijk tegen deze beslissing in
komingen in het strafvorderlijk onderzoek.
grondslag dan het strafbaar feit hadden geba-
beroep, met als argument dat de beslissing
De Grote Kamer is van oordeel dat deze toets
seerd. Met betrekking tot de stelling van
strijdig met Kroatische wetgeving en discri-
begrijpelijk is in de context van strafvorderlij-
Söderman dat nationale gerechten schadever-
minerend zou zijn voor adoptief ouders die
ke onderzoeken, maar, nu de voorliggende
goeding ambtshalve hadden kunnen toeken-
zelfstandig ondernemer zijn. Voor werkne-
kwestie ziet op de vraag of het nationale
nen op basis van het EVRM, maar dat hebben
mers voorziet de Kroatische wetgeving name-
recht een acceptabel niveau van bescherming
nagelaten, stelt de Grote Kamer vast dat
lijk wel in betaald ouderschapsverlof van
bood in de omstandigheden van dit geval,
ondanks dat de Hoge Raad als principe han-
max. 270 dagen tot het twaalfde levensjaar
geen betekenisvolle rol heeft in een beoorde-
teert dat de Staat bevolen kan worden schade
van het kind. Uiteindelijk werd ook haar
ling van het bestaan van een adequaat juri-
te vergoeden voor verdragsschendingen, zon-
beroep bij het Constitutionele Hof in februari
disch raamwerk. De verschillende mogelijke
der dat daarvoor een specifieke grondslag
2011 verworpen.
remedies overziend, komt de Grote Kamer tot
bestaat in het nationale recht, dit principe
het oordeel dat het juridische raamwerk in
niet van toepassing kan zijn bij vorderingen
B. Procedure
Zweden niet toereikend was. Wat betreft de
tussen individuen omdat het moeilijk zal zijn
Op 7 maart 2011 dient mw. Topčić-Rosenberg
mogelijkheid tot vervolging voor poging tot
voor een individu om uit de rechtspraak van
een klacht in bij het EHRM. Zij klaagt over
kinderpornografie, wijst de Grote Kamer erop
het EHRM te voorzien wanneer hij schade-
schending van art. 8 (recht op bescherming
dat de overheid, zonder een verklaring te
plichtig zal zijn. De Grote Kamer is niet over-
van het gezinsleven) en art. 14 EVRM (discri-
geven voor waarom geen vervolging voor dit
tuigd dat een dergelijke remedie daadwerke-
minatieverbod) omdat de Kroatische ouder-
delict is overwogen, heeft gewezen op bewijs-
lijk bestond en in de plaats kon komen van
schapsverlofregeling wel betaald ouder-
moeilijkheden in dit verband, wegens vernie-
een civiele remedie. De Grote Kamer komt
schapsverlof kende voor biologische moeders
tiging van de film. Voorts stelt de Grote
aldus tot het oordeel dat het nationale recht
en adoptief moeders die werknemer waren
Kamer vast dat de kans op veroordeling voor
in effectieve bescherming tegen de schending
en niet voor adoptief moeders die zelfstandig
dit delict enkel theoretisch was, omdat een
van de persoonlijke integriteit van Söderman,
ondernemer waren. Dit terwijl de mogelijk-
bestanddeel van dat delict is dat het om por-
in de concrete omstandigheden van deze
heid om als adoptief moeder een vertrou-
nografische beelden gaat, terwijl onduidelijk
zaak, voorzag.
wensband op te bouwen met het kind en om
253
14 november 2013, appl. nr. 19391/11
(EVRM art. 8, 14)
Topčić-Rosenberg vs. Kroatië
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 07-02-2014 – AFL. 5
337
Rechtspraak
het kind te integreren in het gezin net zo
D. Slotsom
fabriek getaxeerd op € 785 000 à € 825 000,
belangrijk is voor adoptief ouders als voor
Het Hof oordeelt met vier stemmen tegen
zonder rekening te houden met de vervuiling
natuurlijke ouders. Bovendien wijst zij erop
drie dat sprake is geweest van een schending
en de saneringskosten. Bij notariële ‘Akte
dat de Kroatische wetgeving inmiddels is
van art. 14 jo. 8 EVRM. Aan het arrest is een
houdende aanvulling recht tot koop’ van
gewijzigd, waardoor nu ook adoptief ouders
dissenting opinion gehecht van rechters Ber-
17 februari 2006 zijn Milau en C c.s. overeen-
in aanmerking komen voor betaald ouder-
ro-Lefèvre, Hajiyev en Møse.
gekomen de in de optieovereenkomst van 7
november 2005 omschreven waarborgsom te
schapsverlof.
verhogen. Bij notariële ‘Akte houdende twee-
C. Uitspraak van het Hof
Hoge Raad (civiele kamer)
de aanvulling recht tot koop’ van 23 mei
(Eerste Kamer: Berro-Lefèvre (President),
Deze rubriek wordt verzorgd door mr. G.C.C.
2006 zijn Milau en C c.s. overeengekomen dat
Hajiyev, Lazarova Trajkovska, Laffranque,
Lewin, lid van het Gemeenschappelijk Hof
in afwijking van art. 3 van de optieovereen-
Møse, Turković, Dedov)
van Justitie van het Caribische deel van het
komst de koopprijs zou worden bepaald op
Het EHRM constateert dat het opbouwen van
Koninkrijk. De uitspraken zijn integraal in te
€ 800 000, verminderd met de te maken
een band met een adoptief kind een element
zien op www.rechtspraak.nl.
saneringskosten. Bij notariële akte van 16 juli
2007 heeft Milau de fabriek geleverd aan C.
is dat beschermd wordt door het recht op
gezinsleven van art. 8 EVRM en dat het toekennen van financiële vergoedingen in die
254
In de koopakte van diezelfde datum is
bepaald dat de koopprijs € 1 bedraagt en is
vastgesteld door € 800 000 te verminderen
sfeer noodzakelijkerwijs de wijze waarop de
uitoefening van dit recht vormgegeven kan
24 januari 2014, nr. 12/04232
met de geraamde saneringskosten.
worden raken. Daarmee valt de kwestie bin-
(Mrs. E.J. Numann, A.M.J. van Buchem-Spa-
In dit geding heeft A bij inleidende dagvaar-
nen het bereik van art. 8 en 14 EVRM.
pens, C.E. Drion, G. de Groot,T.H. Tanja-van
ding de vernietiging gevorderd van de tussen
Het Hof stelt vervolgens vast dat het verschil
den Broek; A-G mr. E.B. Rank-Berenschot)
Milau en C c.s. gesloten koopovereenkomst,
in behandeling in deze zaak draaide om het
ECLI:NL:HR:2014:151
genoemd in de akte van 16 juli 2007. Hij
heeft daaraan ten grondslag gelegd dat hij
feit dat klaagster zelfstandig ondernemer
was en tegelijkertijd adoptief moeder, nu
Uitleg gedingstukken. Vordering. Een eiser
door de verkoop van de fabriek tegen een
natuurlijke moeders wel in aanmerking kwa-
voert aan dat het samenstel van een koop-
koopprijs ver beneden de waarde in het vrije
men voor betaald ouderschapsverlof. De nati-
optie met twee aanvullingen en een koop-
verkeer, is benadeeld in zijn verhaalsmoge-
onale rechterlijke instanties hebben erkend
overeenkomst als één geheel moet worden
lijkheden als schuldeiser van Milau en dat
dat ook aan adoptief moeders een recht op
gezien en vordert bij petitum vernietiging
deze verkoop derhalve vernietigbaar is op
betaald ouderschapsverlof toekomt, maar
van de koopovereenkomst. HR: De geding-
grond van art. 3:45 BW. Bij repliek heeft A
dan slechts tot de eerste verjaardag van het
stukken laten geen andere uitleg toe dan
zijn eis gewijzigd in die zin dat hij vorderde
betreffende kind, omdat ook voor natuurlijke
dat de vordering zich uitstrekt tot de ver-
dat ‘de rechtshandelingen bestaande in het
moeders dit recht op deze wijze is beperkt.
nietiging van niet alleen de koopovereen-
recht van koop, de eerste aanvulling recht tot
Hier wordt derhalve geen rekening gehouden
komst, maar ook van de koopoptie en de
koop, de tweede aanvulling recht tot koop en
met de leeftijd waarop het kind wordt
eerste en de tweede aanvulling. Blijkens de
de koopovereenkomst’ worden vernietigd. Hij
geadopteerd.
gedingstukken heeft de wederpartij die
heeft in dat verband aangevoerd dat hem
Het Hof overweegt dat voor adoptief moe-
lezing van de vordering onder ogen gezien.
inmiddels bekend is geworden dat voorafgaand aan de koopovereenkomst ook een
ders, net als voor natuurlijke moeders, het
doel van de ouderschapsverlofregeling is dat
(RO art. 79 lid 1)
koopoptie en twee aanvullingen zijn overeengekomen. De rechtbank heeft de vordering
zij thuis kan blijven om voor het kind te zorgen. Bovendien moet de staat zich onthou-
A (de oorspronkelijke verkoper), adv. mr. M.J.
afgewezen op de grond dat geen sprake is
den van maatregelen die in de weg staan aan
Schenck, vs. Milau (de koper/doorverkoper),
van benadeling. A heeft in hoger beroep,
het ontwikkelen van een goede band tussen
niet verschenen, en C c.s. (de uiteindelijke
zowel in zijn appeldagvaarding als in zijn
ouder en kind en een goede integratie van
kopers), adv. mr. J.W.H. van Wijk.
memorie van grieven, gevorderd dat de tussen Milau en C c.s. gesloten koopovereen-
het kind binnen het gezin.
Het Hof stelt vast dat er op grond van de
Feiten en procesverloop
komst, genoemd in de akte van 16 juli 2007,
Kroatische wetgeving wel een regeling
A was eigenaar van een voormalige strokar-
wordt vernietigd. Het hof heeft het vonnis
bestond voor betaald ouderschapsverlof voor
tonfabriek. In verband met op het fabrieks-
van de rechtbank bekrachtigd. Het heeft
adoptief moeders die werknemer waren,
terrein aangetroffen asbestverontreiniging
onder meer overwogen: ‘Blijkens de in de
waarbij de aanspraak op dit verlof gerela-
heeft de gemeente een saneringsopdracht
memorie van grieven vermelde eis is de vor-
teerd was aan de datum van adoptie en niet
gegeven, met verhaal van de kosten op A. Op
dering beperkt tot vernietiging van alleen de
beperkt bleef tot het eerste levensjaar van
3 oktober 2003 heeft A de fabriek verkocht
koopovereenkomst, derhalve niet tevens van
het kind. Voor zelfstandig ondernemers
en geleverd aan Milau voor de symbolische
het recht van koop, de eerste aanvulling
bestond dit recht niet in die mate, terwijl
prijs van € 1. Afgesproken was dat Milau de
recht tot koop en de tweede aanvulling recht
hiervoor geen objectieve en redelijke recht-
fabriek zou doorverkopen en de door A aan
tot koop zoals in eerste aanleg gevorderd in
vaardiging bestond aangezien de positie van
de gemeente betaalde saneringskosten aan A
de bij repliek gewijzigde eis. Uit de memorie
een natuurlijk moeder direct na de geboorte
zou vergoeden uit de verkoopopbrengst. Bij
van antwoord blijkt dat C c.s. de eis ook zo
te vergelijken is met die van een adoptief
notariële akte van 7 november 2005 heeft
heeft begrepen. Nadien heeft A zijn eis niet
moeder direct na de adoptie. Dit onderscheid
Milau aan C c.s. een koopoptie verleend op de
gewijzigd en niet betoogd dat zijn eis anders
is discriminatoir en levert een schending op
fabriek. Art. 3 van de akte bepaalt dat de
moet worden gelezen. Het hof verbindt daar-
van art. 14 jo 8 EVRM.
koopprijs wordt vastgesteld door twee make-
aan de gevolgtrekking dat in hoger beroep
laars. Vervolgens hebben de makelaars de
uitsluitend de vernietiging van de koopover-
338
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 07-02-2014 – AFL. 5
Rechtspraak
eenkomst centraal staat. (…) De vraag of de
objectuitwisselingssysteem. HPC wilde een
NVM steeds aangedrongen op aansluiting
koopoptie voor vernietiging in aanmerking
ander systeem aan makelaars verkopen en
van haar software op het door NVM ontwik-
komt behoeft geen bespreking.’
daarom in de gelegenheid worden gesteld
kelde en te ontwikkelen objectuitwisselings-
haar systeem te koppelen aan dat van NVM.
systeem. In de contacten met HPC heeft NVM
Hoge Raad
NVM heeft de mogelijkheid daartoe steeds
enerzijds duidelijk gemaakt dat zij haar leden
Het middel klaagt dat het hof met zijn oor-
opengehouden, maar de daarvoor benodig-
verplicht stelde deel te nemen aan Master-
deel dat A vernietiging van uitsluitend de
de specificaties uiteindelijk pas beschik-
plan 2000 en de latere versie daarvan,
koopovereenkomst heeft gevorderd, een
baar gesteld toen HPC reeds failliet was. De
genaamd TIARA. Anderzijds liet NVM steeds
onbegrijpelijke uitleg heeft gegeven aan de
curator houdt NVM aansprakelijk wegens
uitdrukkelijk de mogelijkheid open van een
gedingstukken. De klacht slaagt. Nadat A bij
mededingingsbeperkende gedragingen. HR:
koppeling met de software van HPC. NVM is
conclusie van repliek in eerste aanleg zijn
1. Mededingingsbeperkend gevolg. Voor de
met een derde een joint venture aangegaan,
oorspronkelijke eis had gewijzigd, heeft hij in
toepasselijkheid van art. 6 lid 1 Mw is niet
Realworks, die de status verkreeg van prefer-
het petitum van zijn appeldagvaarding en
vereist dat de wil van overtreder gericht is
red supplier van kantoorautomatiseringspak-
van zijn memorie van grieven slechts vernie-
op overtreding en evenmin dat het besluit
ketten voor NVM-makelaars. NVM heeft HPC
tiging gevorderd van de koopovereenkomst.
van een overtredende ondernemersvereni-
herhaaldelijk laten weten dat zij de specifica-
Bij memorie van grieven heeft hij echter aan-
ging betrekking heeft op de markt waarop
ties die HPC nodig had om haar kantoorauto-
gevoerd dat het samenstel van rechtshande-
haar leden actief zijn. 2. Verjaring. Aanvang
matiseringssysteem OMA op TIARA te kun-
lingen dat – uiteindelijk – heeft geleid tot de
verjaringstermijn. Bekendheid met de scha-
nen aansluiten, zou verstrekken nadat het
levering van de fabriek door Milau aan C c.s.,
de. Het oordeel van het hof dat NVM onvol-
systeem met de preferred supplier Realworks
als één geheel moet worden gezien. Mede
doende heeft gesteld voor de conclusie dat
zou zijn getest. Deze informatie werd uitein-
gelet op de omstandigheid dat A bij memorie
HPC eind jaren negentig al (voldoende)
delijk begin maart 2004 ter beschikking
van grieven uitdrukkelijk zijn in eerste aan-
bekend was met de schade waarvan vergoe-
gesteld. Op 14 januari 2004 was HPC echter
leg naar voren gebrachte stellingen heeft
ding wordt gevorderd, geeft niet blijk van
reeds in staat van faillissement verklaard.
gehandhaafd, laten de gedingstukken in
een onjuiste rechtsopvatting en is niet
In dit geding heeft de curator schadevergoe-
hoger beroep geen andere uitleg toe dan dat
onbegrijpelijk. 3. Misbruik van economi-
ding gevorderd, op te maken bij staat. De
de vordering van A zich ook in hoger beroep
sche machtspositie. Het oordeel van het hof
rechtbank heeft de vordering toegewezen,
heeft uitgestrekt tot de vernietiging van niet
dat de mededinging door HPC door de han-
maar slechts ter zake van één van de ver-
alleen de koopovereenkomst, maar ook van
delwijze van NVM niet volledig uitgescha-
schillende door de curator aan NVM verwe-
de koopoptie en de eerste en de tweede aan-
keld kon worden, geeft geen blijk van een
ten gedragingen. Het hof heeft geoordeeld
vulling op de koopoptie. Blijkens de geding-
onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrij-
dat NVM onrechtmatig jegens HPC heeft
stukken hebben C c.s. die lezing van de vorde-
pelijk. Het daarop gebaseerde oordeel dat
gehandeld door haar leden te verplichten de
ring van A in hoger beroep onder ogen
niet is voldaan aan een van de cumulatieve
module Makelaardij af te nemen en de zaak
gezien. Zij heeft immers bij memorie van
voorwaarden voor misbruik van machtspo-
naar de schadestaatprocedure verwezen, met
antwoord verweer gevoerd ten aanzien van
sitie in geval van leveringsweigering, wordt
verwerping van het verweer dat de vordering
de eerdergenoemde rechtshandelingen. Dat
dan ook tevergeefs bestreden.
van de curator dienaangaande is verjaard.
Het betoog van de curator dat NVM ook
zij dat subsidiair heeft gedaan, is daarbij niet
van belang. Zij is dan ook niet in haar verde-
(Mw art. 6, 24; VWEU art. 101, 102; BW art.
onrechtmatig jegens HPC heeft gehandeld
diging geschaad. Dat A zijn petitum in hoger
3:310)
door de specificaties te laat aan HPC beschikbaar te stellen, heeft het hof verworpen.
beroep bij gelegenheid van het schriftelijk
pleidooi niet met zoveel woorden heeft ver-
De vereniging NVM, adv. mr. M.W. Scheltema,
duidelijkt, doet daaraan niet af.
vs. A.E. Veerman, q.q. curator in het faillisse-
Hoge Raad
Volgt vernietiging en verwijzing.
ment van HPC, adv. mrs. P.J.M. von Schmidt
In het principale beroep: onderdeel 1 klaagt
De A-G concludeert tot verwerping. Zij meent
auf Altenstadt en A.M. van Aerde.
dat het hof heeft miskend dat een besluit
dat het, gelet op de onduidelijkheid in de stel-
van een ondernemersvereniging slechts in
lingen van A en de door C c.s. opgeworpen
Feiten en procesverloop
strijd kan zijn met het in art. 6 lid 1 Mw
vraag, op de weg van A had gelegen om bij
In 1985 heeft softwareontwikkelaar HPC een
neergelegde verbod, als dat besluit leidt tot
schriftelijk pleidooi in hoger beroep helder-
systeem ontwikkeld voor de uitwisseling van
coördinatie van gedrag van de leden op de
heid te verschaffen over zijn vordering (2.8).
objectgegevens tussen makelaars. Dit object-
markt waarop dezen zelf actief zijn. Voorts
uitwisselingssysteem heette HPC Vraag en
klaagt het onderdeel dat het hof heeft mis-
Aanbod en werd door veel makelaarskanto-
kend dat in dit verband bepalend is of bij
ren in de regio Den Haag gebruikt. Daarnaast
NVM de wil bestond tot het coördineren van
heeft HPC in de tweede helft van de jaren
het handelen van de NVM-leden met als
24 januari 2014, nr. 12/04488
negentig een kantoorautomatiseringssys-
strekking of gevolg de beperking van de
(Mrs. F.B. Bakels, C.A. Streefkerk, A.H.T.
teem voor makelaars ontwikkeld, OMA gehe-
mededinging op de markt waarop zij actief
Heisterkamp, C.E. Drion, G. de Groot; A-G
ten. De vereniging van makelaars NVM heeft
waren. Deze klachten falen. Art. 6 lid 1 Mw
mr. L.A.D. Keus)
in de jaren negentig een landelijk objectuit-
verbiedt besluiten van ondernemersvereni-
ECLI:NL:HR:2014:149
wisselingssysteem ontwikkeld, het zogeheten
gingen die ertoe strekken of ten gevolge heb-
Masterplan 2000. Dit systeem beschikte
ben dat de mededinging op de Nederlandse
Mededinging. In de jaren negentig ver-
tevens over de basismodule Makelaardij, met
markt of een deel daarvan wordt verhinderd,
plichtte makelaarsvereniging NVM haar
daarin een kantoorautomatiseringssysteem.
beperkt of vervalst. Deze bepaling is geënt op
leden om gebruik te maken van een
NVM stelde het gebruik van Masterplan 2000
(het huidige) art. 101 VWEU, dat – voor zover
bepaald kantoorautomatiserings- en
aan al haar leden verplicht. HPC heeft bij
hier van belang – alle besluiten van onderne-
255
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 07-02-2014 – AFL. 5
339
Rechtspraak
mersverenigingen verbiedt welke de handel
de betwisting door de curator, onvoldoende
tor heeft naar het oordeel van het hof name-
tussen lidstaten ongunstig kunnen beïnvloe-
heeft gesteld voor de conclusie dat HPC eind
lijk niet aannemelijk gemaakt dat (1) de wei-
den en ertoe strekken of ten gevolge hebben
jaren negentig al (voldoende) bekend was
gering kon leiden tot de volledige uitsluiting
dat de mededinging binnen de interne markt
met de schade waarvan in de onderhavige
van de mededinging op de markt waarop
wordt verhinderd, beperkt of vervalst (vgl.
procedure vergoeding wordt gevorderd. Dat
HPC actief was en (2) de specificaties voor de
Kamerstukken II 1995/96, 24 707, nr. 3, p. 24
oordeel geeft niet blijk van een onjuiste
koppeling van OMA aan TIARA waarom was
en 71). Uit het feit dat art. 6 lid 1 Mw (even-
rechtsopvatting en is in het licht van het
verzocht, onontbeerlijk of essentieel waren
als art. 101 VWEU) niet alleen een verbod
partijdebat niet onbegrijpelijk. Daarbij wordt
om op de markt actief te zijn, in die zin dat
inhoudt op besluiten die ertoe strekken dat
in aanmerking genomen dat in het oordeel
er geen reëel of potentieel alternatief
de mededinging wordt beperkt, maar ook op
van het hof besloten ligt dat de door NVM
bestond. Het onderdeel bestrijdt het uit-
besluiten die een zodanige beperking tot
gestelde, in 1999 naar voren gebrachte,
gangspunt van het hof dat om te kunnen
gevolg hebben, volgt reeds dat voor de toe-
‘onmogelijkheid’ van de koppeling van OMA
oordelen dat sprake is van misbruik van eco-
passelijkheid van voormelde bepaling niet
aan Masterplan, blijkens de vaststaande fei-
nomische machtspositie in de zin van art. 24
vereist is dat de wil van NVM gericht was op
ten voor HPC en NVM juist geen gegeven
Mw, vereist is dat de mededinging volledig
overtreding van dat verbod. Evenmin is ver-
was. De besprekingen over de koppeling zijn
wordt uitgeschakeld. Zoals het hof terecht
eist dat het besluit van een ondernemersver-
immers voortgezet en hebben in 2000 geleid
heeft overwogen, dient voor de uitleg van art.
eniging betrekking heeft op de markt waarop
tot een eenzijdige koppeling en in 2002 tot
24 Mw in beginsel zoveel mogelijk aanslui-
haar leden actief zijn. Dit volgt reeds uit de
een tweezijdige koppeling. Daarnaast heeft
ting te worden gezocht bij de uitleg van art.
tekst van de bepalingen en strookt voorts
NVM de bekendheid van HPC met de schade
102 VWEU in de rechtspraak van het HvJ EU
met de rechtspraak van het HvJ EU. Blijkens
uitsluitend afgeleid uit haar bekendheid met
(vgl. HR 14 oktober 2005,
HvJ EU 28 februari 2013, nr. C-1/12,
de onrechtmatige gedragingen. Bij gebreke
ECLI:NL:HR:2005:AT5531, NJ 2006/172 (Bos vs.
ECLI:NL:XX:2013:BZ3827, NJ 2013/284 (OTOC)
van verdere feitelijk onderbouwde stellingen
VTN)). Met het oog daarop moet van het vol-
kan immers een besluit van een onderne-
dienaangaande van NVM, op wie ter zake de
gende worden uitgegaan. Iedere onderne-
mersvereniging niet alleen op de markt waar-
stelplicht rust, is dan ook niet onbegrijpelijk
ming heeft in beginsel het recht haar eigen
op de leden actief zijn de mededinging ver-
dat het hof het beroep van NVM op verjaring
handelspartners te kiezen en over haar
hinderen, beperken of vervalsen in de zin
heeft verworpen. Daarbij is van belang dat
eigendom te beschikken (GvEA 17 september
van art. 101 lid 1 VWEU, maar ook op een
het hof weliswaar onrechtmatig heeft geacht
2007, T 201/04, ECLI:NL:XX:2004:BE2198
andere markt waarop deze vereniging zelf
het besluit van NVM haar leden te verplich-
(Microsoft); CBb 3 december 2009,
een economische activiteit uitoefent. Hetzelf-
ten exclusief de module Makelaardij af te
ECLI:NL:CBB:2009:BK6514 (Alarmcentrale)).
de dient te gelden voor de toepassing van
nemen, maar dat – zoals het hof terecht
Heeft een onderneming evenwel een econo-
art. 6 Mw.
geoordeeld heeft – voor die onrechtmatig-
mische machtspositie, dan mag van die posi-
Onderdeel 4 komt op tegen de verwerping
heid wegens strijd met art. 6 lid 1 Mw in dit
tie geen misbruik worden gemaakt. Op een
door het hof van het beroep op verjaring. Bij
geval bepalend is dat deze besluiten een
dergelijke onderneming komt een bijzondere
de behandeling van het onderdeel moet van
mededingingsbeperkend gevolg hebben. In
verantwoordelijkheid te rusten om geen
het volgende worden uitgegaan. Ingevolge
de stellingen van de curator en het oordeel
inbreuk te maken op de daadwerkelijke en
art. 3:310 BW verjaart een vordering tot ver-
van het hof ligt besloten dat juist dit mede-
onvervalste mededinging (HvJ EU 9 novem-
goeding van schade door verloop van vijf
dingingsbeperkend gevolg pas gaandeweg
ber 1983, 322/81, ECLI:NL:XX:1983:BF5823
jaren na de aanvang van de dag, volgend op
daadwerkelijk kenbaar is geworden voor HPC,
(Michelin); HvJ EU 2 april 2009, nr. C202/07 P,
die waarop de benadeelde zowel met de scha-
omdat zij aanvankelijk in de verwachting
ECLI:NL:XX:2009:BI0827 (France Télécom);
de als met de daarvoor aansprakelijke per-
verkeerde dat het door haar ontwikkelde
HvJ EU 6 december 2012, nr. C-457/10 P,
soon bekend is geworden. De vraag op welk
OMA op afzienbare termijn zou kunnen wor-
ECLI:NL:XX:2012:BY6475 (AstraZeneca)). Het
tijdstip een verjaringstermijn gaat lopen,
den aangesloten op Masterplan, en later op
verbod op misbruik van economische
dient te worden beantwoord aan de hand
TIARA. Onderdeel 4 faalt derhalve.
machtspositie is niet uitsluitend en ook niet
van alle ter zake dienende omstandigheden
In het incidentele beroep: onderdeel 2 keert
in de eerste plaats bedoeld om de belangen
(vgl. HR 9 juli 2010,
zich tegen het oordeel dat NVM’s leverings-
van individuele concurrenten of consumen-
ECLI:NL:HR:2010:BM1688, NJ 2012/194). De
weigering geen misbruik van economische
ten te beschermen, maar om de structuur
eis dat de benadeelde bekend is geworden
machtspositie in de zin van art. 24 Mw ople-
van de markt en daarmee de mededinging
met zowel de schade als de daarvoor aan-
vert. Het hof heeft vastgesteld dat NVM pas
als zodanig veilig te stellen, die juist door de
sprakelijke persoon, dient aldus te worden
de benodigde specificaties aan anderen dan
aanwezigheid van de dominante onderne-
opgevat dat het hier gaat om een daadwerke-
Realworks heeft verstrekt, toen het pakket
ming op de markt reeds is verzwakt (HvJ EU
lijke bekendheid. Het enkele vermoeden van
TIARA-Realworks reeds gereed was. Volgens
13 februari 1979, 85/76,
het bestaan van schade volstaat in dat ver-
het hof is dat aan te merken als een (con-
ECLI:NL:XX:1979:AC2868 (Hoffmann-la
band niet (HR 9 oktober 2009,
structieve) leveringsweigering, die in dit
Roche); HvJ EU 9 november 1983, 322/81,
ECLI:NL:HR:2009:BJ4850, NJ 2012/193 (Stads-
geval de vorm aanneemt van het nodeloos
ECLI:NL:XX:1983:BF5823 (Michelin I)). De bij-
kanaal vs. Deloitte & Touche)). De stelplicht
vertragen van de levering van de dienst of
zondere verantwoordelijkheid kan meebren-
en bewijslast ter zake van de feiten waaruit
het product. Het hof kwam evenwel tot het
gen dat het een onderneming niet vrijstaat
de daadwerkelijke bekendheid kan worden
oordeel dat deze leveringsweigering geen
levering van goederen of diensten dan wel
afgeleid, rusten op de partij die het beroep
misbruik in de zin van art. 24 Mw oplevert,
het aangaan van een verplichting hiertoe, te
op verjaring doet (HR 17 februari 2012,
aangezien niet aannemelijk is gemaakt dat is
weigeren. Een dergelijke leveringsweigering
ECLI:NL:HR:2012:BU6508 (Dexia)). Met zijn
voldaan aan (in elk geval) twee van de cumu-
vormt blijkens de rechtspraak van het HvJ EU
oordeel heeft het hof tot uitdrukking
latieve voorwaarden die daarvoor blijkens de
misbruik in de zin van art. 102 VWEU indien
gebracht dat NVM tegenover de gemotiveer-
rechtspraak van het HvJ EU gelden. De cura-
aan bepaalde voorwaarden is voldaan. Zo is
340
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 07-02-2014 – AFL. 5
Rechtspraak
vereist dat de desbetreffende goederen of
Bestuurdersaansprakelijkheid. De curator
gingsvergoeding. Magista is op 10 juli 2007
diensten onontbeerlijk zijn voor de werk-
houdt een bestuurder en een middellijk
in staat van faillissement verklaard.
zaamheden van de onderneming die om de
bestuurder aansprakelijk voor het failisse-
In dit geding heeft de curator primair hoof-
levering ervan heeft verzocht en dat er geen
mentstekort. HR: Slagende cassatieklachten
delijke veroordeling van Sansto en A gevor-
reëel of potentieel alternatief voor die goede-
op het gebied van de berekening van de
derd tot betaling van het failissementstekort.
ren of diensten is. Voorts is onder meer ver-
uitkeerbare reserves, de bespreking van
Daartoe stelde hij dat de lening van Magista
eist dat de leveringsweigering de uitschake-
essentiële stellingen en een bewijsaanbod,
aan Sansto van € 500 000 nietig, dan wel ver-
ling van de mededinging op de betrokken
de bewijslastverdeling, de beoordeling van
nietigbaar is op grond van art. 2:207c lid 2
markt dan wel – afhankelijk van de omstan-
de vraag of het kennelijk onbehoorlijk
BW. Tevens was de liquiditeitspositie van
digheden van het geval – van de onderne-
bestuur een belangrijke oorzaak van het
Magista door de verstrekking van deze lening
ming die om de levering van goederen of
faillissement is, de veroordeling van de
zodanig verslechterd dat daardoor het faillis-
diensten heeft verzocht tot gevolg kan heb-
middellijk bestuurder tot betaling van een
sement van Magista uiteindelijk onafwend-
ben, zonder dat daarvoor een rechtvaardi-
schuld in een rekening-courantverhouding
baar was. Daarom is sprake van onbehoorlijk
gingsgrond bestaat (HvJ EU 6 maart 1974,
waarbij hij geen partij is, de aanvang van
bestuur. Subsidiair heeft de curator veroorde-
6/73-7/73 (Commercial Solvents); HvJ EU 3
een verjaringstermijn, de ambtshalve toe-
ling van Sansto gevorderd tot terugbetaling
oktober 1985, 311/84,
passing van verjaring en de vereisten voor
van de lening van € 500 000, met rente, zon-
ECLI:NL:XX:1985:BF2929 (CBEM); HvJ EU van
een beroep op vernietiging.
der verrekening van managementfees, aangezien de managementovereenkomsten vol-
26 november 1998, nr. C-7/97,
ECLI:NL:XX:1998:AD2972, NJ 1999/523 (Bron-
(BW art. 2:207c lid 2 (oud), 2:248, 3:40 lid 2,
gens de curator paulianeus zijn. Meer
ner); HvJ EU 16 september 2008, nr.
3:51 lid 3, 3:52 lid 1, aanhef en onder c; Fw
subsidiair heeft de curator gevorderd dat
C-468/06-C-478/06, ECLI:NL:XX:2008:BG1931
art. 42, 47; Rv art. 150; RO art. 79 lid 1)
Sansto wordt veroordeeld tot terugbetaling
(Sot. Lélos kai Sia)). In het onderhavige geval
van haar schuld in rekening-courant aan
staat tussen partijen vast dat 20% van de
Sansto en A, adv. mr. P.A. Fruytier, vs. J.J. Rei-
Magista. De rechtbank heeft de vorderingen
makelaars niet was aangesloten bij NVM. In
ziger q.q., curator in het faillissement van
afgewezen. Het hof heeft Sansto en A alsnog
het oordeel van het hof ligt besloten dat de
Magista, adv. mr. J. de Bie Leuveling Tjeenk.
hoofdelijk veroordeeld tot betaling van
€ 262 475 met rente, en van het resterende
mededinging door HPC, derhalve ook de
mededinging op de betrokken markt door de
Feiten en procesverloop
handelwijze van NVM niet volledig uitge-
Magista hield zich bezig met de verkoop van
schakeld kon worden, gelet op dit percentage
archief- en opslagsystemen. In april 2005
Hoge Raad
van niet bij haar aangesloten makelaars. Dat
heeft aandeelhouder Whittan de aandelen
In het principale beroep: onderdeel 1.1 komt
oordeel geeft geen blijk van een onjuiste
Magista voor € 500 000 verkocht en geleverd
op tegen het oordeel van het hof dat Sansto
rechtsopvatting. Het is ook niet onbegrijpe-
aan Sansto, die ook bestuurster van Magista
in strijd heeft gehandeld met art. 2:207c lid 2
lijk. Het daarop gebaseerde oordeel van het
werd. Enig aandeelhouder en bestuurder van
BW door met Magista een lening aan te gaan
hof dat niet is voldaan aan een van de cumu-
Sansto is A. Rabobank heeft in het kader van
ten behoeve van de aankoop van de aandelen
latieve voorwaarden die blijkens de recht-
de overname een lening van € 650 000 en
Magista, en tegen het oordeel dat Magista’s
spraak van het HvJ EU gelden om te kunnen
een krediet in rekening-courant van
vrije reserves € 629 000 negatief waren. Bij de
oordelen dat sprake was van misbruik van
€ 500 000 aan Magista ter beschikking
beoordeling wordt vooropgesteld dat art.
machtspositie in geval van leveringsweige-
gesteld. Het krediet is gebruikt voor de beta-
2:207c lid 2 BW met ingang van 1 oktober
ring, wordt dan ook tevergeefs bestreden. De
ling van de koopsom van de aandelen aan
2012 is vervallen (Wet vereenvoudiging en
curator heeft daarom geen belang bij behan-
Whittan. In de rekening-courantverhouding
flexibilisering bv-recht, Stb. 2012, 299 en
deling van de overige klachten.
die tussen Magista en Sansto in het leven is
301). Art. V.1.1 Invoeringswet vereenvoudi-
Volgt in het principale beroep en in het inci-
geroepen is € 500 000 opgenomen ten laste
ging en flexibilisering bv-recht brengt in ver-
dentele beroep verwerping.
van Sansto als lening voor de voldoening van
binding met art. 81 lid 3 Ow BW mee dat de
De A-G concludeert in het principale beroep
de koopsom van de aandelen. Bij manage-
door Magista aan Sansto verstrekte lening
tot vernietiging en verwijzing en in het inci-
mentovereenkomst van 14 april 2005 heeft
met ingang van 1 oktober 2012 niet langer
dentele beroep tot verwerping. Hij meent dat
Sansto zich verplicht managementwerkzaam-
op de voet van art. 2:207c lid 2 BW (in verbin-
onderdeel 4 in het principale beroep omtrent
heden voor Magista te verrichten tegen een
ding met art. 3:40 lid 2 BW) kan worden ver-
verjaring slaagt, omdat HPC reeds in
vergoeding van € 1000 per maand, gebaseerd
nietigd indien alle onmiddellijk belangheb-
1998/1999 bekend was geworden met de
op de beschikbaarheid van A van één dag per
benden die zich op de nietigheid hadden
terugval in haar klantenbestand doordat
week. Per 1 oktober 2005 zijn Magista en San-
kunnen beroepen, de handeling voordien als
MVM haar leden verplichtte deel te nemen
sto een uitbreiding overeengekomen, met
geldig hebben aangemerkt. Aan deze zojuist
aan Masterplan 2000 (2.31).
bepaling van de managementvergoeding op
genoemde voorwaarde is niet voldaan. Art.
€ 4000 per maand, gebaseerd op de beschik-
2:207c lid 2 BW dient dus in dit cassatiebe-
baarheid van A van vier dagen per week. Per
roep te worden toegepast. Het onderdeel
1 april 2006 is Sansto belast met het bestuur
treft doel. Het hof heeft miskend dat de door
en beheer van Magista tegen een manage-
Rabobank aan Magista verstrekte lening en
24 januari 2014, nr. 12/05250
mentvergoeding van € 48 000 per jaar. In
het krediet in rekening-courant zijn aan te
(Mrs. F.B. Bakels, A.M.J. van Buchem-
2007 heeft Sansto diverse substantiële bedra-
merken als vreemd vermogen. Noch het aan-
Spapens, A.H.T. Heisterkamp, C.E. Drion,
gen aan Magista gefactureerd voor manage-
gaan van die lening en dat krediet, noch de
G. Snijders; A-G mr. L. Timmerman)
mentvergoedingen, aanvullende manage-
wijze waarop het aldus verkregen vreemde
ECLI:NL:HR:2014:153
mentkosten in verband met herstructurering
vermogen door Magista is aangewend, was
en reorganisatie van Magista en een beëindi-
daarom van invloed op de omvang van het
256
boedeltekort, op te maken bij staat.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 07-02-2014 – AFL. 5
341
Rechtspraak
eigen vermogen van Magista. Het oordeel
– Sansto zich tegenover Rabobank borg heeft
te maken op welke grond het hof A medeaan-
van het hof dat het bedrag van het aldus ver-
gesteld voor de nakoming van de verplichtin-
sprakelijk heeft geoordeeld voor deze schuld.
kregen vreemde vermogen in mindering
gen van Magista.
In het incidentele beroep: onderdeel 1 komt
diende te worden gebracht op het eigen ver-
Door uitsluitend de (door)lening van
op tegen de vaststelling door het hof dat
mogen van Magista, is dus onbegrijpelijk
€ 500 000 in zijn oordeel te betrekken en niet
Magista en Sansto een nieuwe management-
gemotiveerd.
de daarmee samenhangende voordelen van
overeenkomst hebben gesloten, gedateerd op
Volgens onderdeel 1.2 is onjuist, althans
de aandelentransactie voor de vermogens- en
10 maart 2006. De curator heeft echter aan-
onbegrijpelijk, dat het hof twee posten niet
liquiditeitspositie van Magista, heeft het hof
gevoerd dat deze managementovereenkomst
bij de vaststelling van de vrij uitkeerbare
zijn oordeel onvoldoende begrijpelijk gemoti-
in werkelijkheid niet tot stand is gekomen.
reserves heeft betrokken. Zou dat wel zijn
veerd.
Het onderdeel klaagt dat het hof deze stel-
gebeurd, dan beschikte Magista per 31 maart
De onderdelen 3.1 en 3.2 zijn gericht tegen
ling van de curator onvoldoende gemotiveerd
2005 over voldoende vrij uitkeerbare reser-
het oordeel van het hof over de door Sansto
heeft verworpen. Het onderdeel is gegrond.
ves, zodat art. 2:207c lid 2 BW niet aan Magis-
of A ten behoeve van Magista verrichte her-
De curator heeft in zijn memorie van grieven,
ta’s lening aan Sansto in de weg stond, aldus
structureringswerkzaamheden. De curator
onder aanvoering van een achttal specifiek
het onderdeel. Bij de beoordeling dient tot
heeft aangevoerd dat niet of nauwelijks her-
toegelichte omstandigheden van het geval,
uitgangspunt dat art. 2:207c lid 2 BW
structureringswerkzaamheden hebben
een uitvoerig betoog gehouden van de door
inhoudt dat de vennootschap (in dit geval:
plaatsgevonden.
het onderdeel gestelde strekking en in die
Magista) leningen met het oog op het nemen
Het hof heeft de curator in dit betoog
memorie een specifiek bewijsaanbod gedaan.
of verkrijgen van aandelen in haar kapitaal
gevolgd. De onderdelen klagen dat het hof
In dit licht heeft het hof een onbegrijpelijk
slechts mag verstrekken tot ten hoogste het
ten onrechte heeft overwogen dat op Sansto
gemotiveerd oordeel gegeven door het
bedrag van de uitkeerbare reserves. Het
en A de bewijslast rust van hun stellingen
bestaan van deze managementovereenkomst
onderdeel doet een beroep op door Sansto en
met betrekking tot de herstructureringswerk-
aan te merken als een tussen partijen vast-
A aangevoerde stellingen die erop neerko-
zaamheden. Deze klacht treft doel. De kern
staand feit. In verband met het bewijsaanbod
men dat de onderhavige (door)lening niet
van het geschil is de vraag of Sansto als
doet hieraan niet af dat de curator ten
door het verbod van art. 2:207c lid 2 BW werd
bestuurder van Magista haar taak kennelijk
onrechte (zie HR 6 oktober 1989,
getroffen, gezien de omvang van de uitkeer-
onbehoorlijk heeft vervuld en aannemelijk is
ECLI:NL:HR:1989:ZC4112, NJ 1990/323 (Tim-
bare reserves van Magista. Het hof heeft deze
dat die onbehoorlijke taakvervulling een
mermans vs. Heutink q.q.)) ook heeft aange-
essentiële stellingen niet kenbaar in zijn oor-
belangrijke oorzaak is geweest van het faillis-
voerd dat de tussen Magista en Sansto opge-
deel betrokken, zodat ook onderdeel 1.2
sement van Magista. Stelplicht en bewijslast
maakte, en namens hen ondertekende,
gegrond is.
van de daaraan ten grondslag gelegde feiten
onderhandse akte waarin het bestaan van
Onderdeel 2.1 keert zich tegen het oordeel
en omstandigheden rusten ingevolge art. 150
deze overeenkomst werd vermeld, tegen hem
van het hof dat Magista’s liquiditeitspositie
Rv op de curator. Op de curator rust ook de
geen dwingende bewijskracht heeft.
belangrijk zou zijn verbeterd als Magista het
bewijslast van de aan zijn vordering ten
Onderdeel 2 is gericht tegen het oordeel van
van Rabobank geleende bedrag niet had door-
grondslag gelegde feiten en omstandigheden
het hof dat de bevoegdheid van de curator de
geleend aan Sansto. Onderdeel 2.2 bestrijdt
die door Sansto en A zijn betwist. Het hof
managementovereenkomst van 10 maart
als onbegrijpelijk gemotiveerd de verwerping
heeft niet aan zijn oordeel ten grondslag
2006 te vernietigen ‘op grond van de actio
van het verweer van Sansto dat sprake was
gelegd dat Sansto en A deze betwisting onvol-
pauliana’, is verjaard. Sansto en A hebben
van een ‘package deal’. De onderdelen treffen
doende hebben gemotiveerd, maar heeft als
echter volgens het onderdeel alleen met
doel. Het hof heeft terecht (en in cassatie niet
uitgangspunt genomen dat zij de stelplicht
betrekking tot het beroep van de curator op
bestreden) tot uitgangspunt genomen dat de
en bewijslast droegen van hun desbetreffen-
art. 42 Fw een verjaringsverweer gevoerd, en
kern van het geschil de vraag is of Sansto als
de standpunt. Aldus heeft het hof blijk gege-
dus niet ook met betrekking tot zijn beroep
bestuurder van Magista haar taak kennelijk
ven van een onjuiste rechtsopvatting.
op art. 47 Fw. Het onderdeel slaagt. Het
onbehoorlijk heeft vervuld en aannemelijk is
Onderdeel 4 bestrijdt het oordeel van het hof
bestreden oordeel is onbegrijpelijk gemoti-
dat die onbehoorlijke taakvervulling een
dat het aannemelijk is dat het onbehoorlijke
veerd indien het hof in het betoog van San-
belangrijke oorzaak is geweest van het faillis-
bestuur van Sansto over Magista een belang-
sto en A mede een beroep heeft gelezen op
sement van Magista. Stelplicht en bewijslast
rijke oorzaak is geweest van het faillissement
verjaring van de bevoegdheid tot vernieti-
van de daaraan ten grondslag gelegde feiten
van Magista. Het onderdeel slaagt. Art. 2:248
ging die de curator naar zijn stelling op de
en omstandigheden rusten ingevolge art. 150
lid 1 BW brengt mee dat de rechter dient na
voet van art. 47 Fw ten dienste stond. Het hof
Rv op de curator. Ter bestrijding van hetgeen
te gaan of het kennelijk onbehoorlijk bestuur
heeft blijk gegeven van een onjuiste rechts-
de curator in dat verband heeft gesteld, heb-
een belangrijke oorzaak van het faillissement
opvatting indien het van oordeel was dat het
ben Sansto en A onder meer aangevoerd dat
is. Daarvoor is, anders dan het oordeel van
middel van verjaring door de rechter ambts-
de (door)lening van het door Magista van
het hof inhoudt, onvoldoende dat een hande-
halve mag worden toegepast. Het staat
Rabobank geleende bedrag onverbrekelijk
ling die kennelijk onbehoorlijk bestuur ople-
immers de rechter niet vrij ambtshalve te
samenhing met de overige elementen van de
vert, als een voorwaarde voor het faillisse-
onderzoeken of een ingestelde rechtsvorde-
onderhavige aandelentransactie, waardoor de
ment is te beschouwen.
ring, dan wel een aan een procespartij ten
vermogens- en liquiditeitspositie van Magis-
De onderdelen 5.1-5.4 betreffen de veroorde-
dienste staande bevoegdheid, door verjaring
ta juist werd versterkt. Zij hebben zich in dit
ling van A tot betaling van de resterende
is tenietgegaan (vgl. HR 29 december 1995,
verband met name beroepen op de omstan-
schuld van Sansto in rekening-courant. De
ECLI:NL:HR:1995:ZC1943, NJ 1996/418 (Buyck
digheden dat:
onderdelen klagen dat die veroordeling onbe-
vs. Van den Ameele)).
– Whittan bij de verkoop van de aandelen
grijpelijk is, nu A geen partij is bij die reke-
Onderdeel 3 voert aan dat het hof heeft mis-
Magista een schuld van € 2 371 000 hebben
ning-courantverhouding. Deze klacht is
kend dat de verjaringstermijn van de faillis-
kwijtgescholden, en
gegrond. Uit het bestreden arrest valt niet op
sementspauliana ingevolge art. 3:52 lid 1,
342
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 07-02-2014 – AFL. 5
Rechtspraak
aanhef en onder c, BW pas begint te lopen op
geoordeeld over de stelling van de curator
oktober 2011 van het tableau was geschrapt,
het moment dat de curator de benadeling
dat het beroep van Sansto en A op de beëin-
zulks op eigen verzoek. Deze klacht is
heeft ontdekt. Deze klacht is gegrond. Rechts-
digingsregeling naar maatstaven van rede-
gegrond. De fax van mr. Koot – waarop het
vorderingen tot vernietiging van een rechts-
lijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is,
hof de door de klacht bestreden vaststelling
handeling verjaren ingevolge art. 3:52 lid 1,
omdat zij de paritas creditorum doorbreekt
heeft gebaseerd – laat geen andere conclusie
aanhef en onder c, BW in geval van benade-
en omdat zij is overeengekomen tussen ven-
toe dan dat mr. Koot de hoedanigheid van
ling: drie jaren nadat de benadeling is ont-
nootschappen met dezelfde aandeelhouder/
advocaat heeft verloren en als gevolg daar-
dekt. Deze bepaling bestrijkt mede de vernie-
bestuurder. Het onderdeel is terecht voorge-
van niet meer optreedt als advocaat van A.
tiging wegens benadeling op de voet van de
dragen omdat het hof deze essentiële stellin-
De vaststelling van het hof dat mr. Koot zich
art. 42 en 47 Fw. Zij strookt met het uitgangs-
gen van de curator ten onrechte niet in zijn
heeft onttrokken, is derhalve onbegrijpelijk.
punt dat een verjaringstermijn met betrek-
oordeel heeft betrokken.
Het middel voert voorts terecht aan dat het
king tot een bevoegdheid tot vernietiging
Volgt in het principale en het incidentele
verlies van de hoedanigheid van advocaat
niet eerder gaat lopen dan vanaf het
beroep vernietiging en verwijzing, overeen-
door mr. Koot tot gevolg had dat het rechts-
moment waarop degene die tot vernietiging
komstig de conclusie van de A-G.
geding op grond van art. 226 lid 1 Rv van
rechtswege was geschorst en dat nadien ver-
bevoegd is, daadwerkelijk over deze bevoegdheid beschikt (zie de opmerkingen van de
regeringscommissaris, Parl. Gesch. Boek 6,
257
richte proceshandelingen nietig zijn (art. 226
lid 2 Rv in verbinding met art. 225 lid 3 Rv).
In dit geval is voldaan aan het voor een
blz. 236). Het bestreden arrest kan niet
anders worden verstaan dan dat het hof van
24 januari 2014, nr. 13/00201
geslaagd beroep op die nietigheid geldende
oordeel was dat de onderhavige verjaringster-
(Mrs. C.A. Streefkerk, A.H.T. Heisterkamp, G.
vereiste dat de partij die deze nietigheid
mijn zonder meer begon te lopen daags
Snijders; A-G mr. E.M. Wesseling-van Gent)
inroept benadeeld is door het feit dat de pro-
nadat het faillissement van Magista was uit-
ECLI:NL:HR:2014:146
cedure niet is stilgelegd en aldus is getroffen
in het belang dat dit artikel beoogt te
gesproken. De hieraan ten grondslag liggen-
beschermen (HR 9 december 2011,
de rechtsopvatting is blijkens het hiervoor
Verlies hoedanigheid advocaat. Schorsing
overwogene onjuist.
geding. Het hof overweegt dat een advocaat
ECLI:NL:HR:2011:BT2915, NJ 2012/514 (Bha-
Onderdeel 4 is gericht tegen de overweging
zich heeft onttrokken en dat zich geen
geloe vs. Bhageloe)). Zoals A aanvoert, bestaat
van het hof dat de enkele opmerking in de
andere advocaat heeft gesteld en wijst
dat nadeel erin dat het getuigenverhoor
inleiding van de dagvaarding in eerste aan-
arrest. HR: De fax waarop het hof zijn vast-
doorgang heeft gevonden zonder dat zij daar-
leg dat de managementovereenkomst paulia-
stelling heeft gebaseerd laat geen andere
bij door een advocaat was vertegenwoordigd
neus is, niet kan worden aangemerkt als een
conclusie toe dan dat de procesvertegen-
– en daardoor geen vragen heeft kunnen
beroep op vernietiging. Het onderdeel treft
woordiger de hoedanigheid van advocaat
stellen en geen contra-enquête heeft kunnen
doel. Het hof heeft van een onjuiste rechts-
heeft verloren. Dit had tot gevolg dat het
vragen –, en zij daarna ook niet, middels een
opvatting blijk gegeven als het heeft mis-
rechtsgeding van rechtswege was geschorst
memorie na enquête, heeft kunnen reageren
kend dat een beroep in rechte op een vernie-
en dat nadien verrichte proceshandelingen
op hetgeen bij het verhoor is verklaard.
tigingsgrond als geregeld in art. 3:51 lid 3
nietig zijn. Er is voldaan aan het vereiste
Volgt vernietiging en verwijzing, overeen-
BW, vormloos is (HR 25 oktober 1996,
dat de partij die de nietigheid inroept,
komstig de conclusie van de A-G.
ECLI:NL:HR:1996:ZC2182, NJ 1997/68). Als het
benadeeld is.
De A-G bespreekt het verschil tussen de onttrekking van de advocaat en het verlies van de
hof van de juiste rechtsopvatting is uitgegaan, heeft het een onbegrijpelijk gemoti-
(Rv art. 225, 226)
hoedanigheid van advocaat onder 2.3-2.6.
veerd oordeel gegeven. Mede in het licht van
de wijze waarop Sansto en A de bewoordin-
A, adv. mr. J.C. Meijroos, vs. H.J.M.M. van
gen van de dagvaarding hebben opgevat, is
Loenen q.q., bewindvoerder in de schuld-
het oordeel van het hof dat geen sprake is
saneringsregeling van B, niet verschenen.
van een (voldoende duidelijk gedaan) beroep
258
24 januari 2014, nr. 13/00392
op vernietiging, onbegrijpelijk. Ook de over-
Procesverloop
(Mrs. F.B. Bakels, A.M.J. van Buchem-Spa-
weging van het hof dat de curator niet con-
In dit geding vordert B betaling door A van
pens, C.E. Drion, G. de Groot, M.V. Polak; A-G
creet heeft benoemd welke managemento-
€ 35 374 wegens schilderwerkzaamheden. De
mr. J. Wuisman)
vereenkomst hij heeft bedoeld, wordt door
rechtbank heeft de vordering afgewezen. Het
ECLI:NL:HR:2014:156
onderdeel 4 terecht als onbegrijpelijk
hof heeft bij tussenarrest een bewijsopdracht
bestempeld.
gegeven aan B. Ter uitvoering daarvan heeft
Ongewenste mededinging. De kamers van
Onderdeel 5 bestrijdt de overweging van het
op 5 januari 2012 een getuigenverhoor
koophandel bieden software aan voor het
hof dat de curator zijn stelling dat de beta-
plaatsgevonden, waarbij B is gehoord als
opstellen van ondernemingsplannen. Is dit
ling door Magista aan Sansto van de manage-
getuige. Van de kant van A is niemand bij het
onrechtmatig jegens een commerciële aan-
mentvergoedingen onrechtmatig is jegens de
verhoor verschenen. Het hof heeft de vorde-
bieder van een soortgelijk product? HR: Art.
overige schuldeisers, niet (voldoende) heeft
ring alsnog toegewezen.
30 Wet KvK. Maatstaf. Het gaat in dit ver-
onderbouwd. Deze overweging wordt door
band erom of de aangeboden diensten in
het onderdeel op goede gronden als onbegrij-
Hoge Raad
voldoende mate door het bedrijfsleven wor-
pelijk aangemerkt. De processtukken laten
Het middel klaagt dat de vaststelling van het
den verricht. Het hof heeft deze maatstaf
geen andere lezing toe dan dat de curator
hof dat de advocaat van A, mr. Koot, zich
terecht tot uitgangspunt genomen.
zijn beroep op onrechtmatige daad alleszins
heeft onttrokken, onbegrijpelijk is, nu uit de
toereikend had toegelicht.
fax die mr. Koot op 5 januari 2012 aan het
Onderdeel 6 verwijt het hof niet te hebben
hof heeft gezonden, blijkt dat hij sedert 14
(Wet KvK 23, 30)
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 07-02-2014 – AFL. 5
343
Rechtspraak
De vereniging Kamer van Koophandel
het bedrijfsleven wordt verricht.’
Feiten en procesverloop
Nederland, adv. mr. M.W. Scheltema, vs.
Anders dan het onderdeel betoogt, kan het
Op 25 april 2001 is B, wonende in Duitsland,
Easystart c.s., adv. mrs. J.F. de Groot en B.T.M.
oordeel dat werkzaamheden van een kamer
als directeur in dienst getreden bij A, geves-
van der Wiel.
van koophandel leiden tot mededinging met
tigd in Nederland. B was daarnaast bestuur-
ondernemingen of vrije beroepsbeoefenaren
der/procuratiehouder van Ferho c.s., die alle
Feiten en procesverloop
die uit hoofde van een goede marktwerking
zijn gevestigd in Duitsland.
Sinds 1996 bieden Easystart c.s. softwarepro-
ongewenst is, onder omstandigheden ook
In dit geding hebben A c.s. schadevergoeding
ducten te koop aan waarmee beginnende
worden gebaseerd op een aanbod van gelijk-
van B gevorderd op grond van hun stelling
ondernemers een ondernemingsplan kunnen
waardige dienstverlening door slechts één
dat B dat bij de uitoefening van zijn functies
samenstellen, aanvankelijk voor € 49 en ver-
commerciële onderneming. Het gaat in dit
ernstige fouten heeft gemaakt. B heeft aan-
volgens voor € 15. De kamers van koophandel
verband erom of de aangeboden diensten in
gevoerd dat de Nederlandse rechter niet
stellen eveneens sinds 1996 een hulpmiddel
voldoende mate door het bedrijfsleven wor-
bevoegd is om van de vorderingen kennis te
voor het opstellen van een ondernemings-
den verricht. Het hof heeft deze maatstaf
nemen. De rechtbank heeft zich onbevoegd
plan ter beschikking, eerst in de vorm van
terecht tot uitgangspunt genomen. De rechts-
verklaard. Het hof heeft het vonnis van de
een papieren model-ondernemingsplan, van-
klachten falen dus. Ook de motiveringsklach-
rechtbank bekrachtigd. In cassatie komen A
af 2001 in de vorm van een CD-ROM die
ten treffen geen doel. In het oordeel van het
c.s. niet op tegen het oordeel dat de Neder-
tegen betaling van € 19,50 kon worden ver-
hof ligt besloten dat de relevante (commerci-
landse rechter geen bevoegdheid toekomt
kregen, en vanaf 2007 gratis in de vorm van
ele) markt in het onderhavige geval de Neder-
ten aanzien van de door Ferho c.s. ingestelde
een online product op de website www.kvk.nl.
landse markt is. Nu het hier gaat om een op
vorderingen uit overeenkomst en onrecht-
Sinds 2009 bieden de kamers van koophandel
het internet aangeboden dienst aan alle in
matige daad. Het cassatieberoep betreft uit-
een dergelijk product niet meer aan. Ook der-
Nederland beginnende ondernemers, is dit
sluitend het oordeel van het hof dat de
den bieden softwareproducten aan voor het
oordeel alleszins begrijpelijk.
Nederlandse rechter geen bevoegdheid toe-
opstellen van ondernemingsplannen.
In hun schriftelijke toelichting hebben de
komt ten aanzien van de vorderingen van A
In dit geding hebben Easystart c.s. schadever-
kamers van koophandel betoogd dat het hof
die zijn gebaseerd op het niet-nakomen door
goeding gevorderd. De rechtbank heeft de
bij zijn beantwoording van de vraag of sprake
B van zijn verplichtingen uit hoofde van zijn
vordering toegewezen voor zover deze
is van handelen in strijd met art. 30 Wet KvK
functie als directeur van A.
betrekking heeft op het handelen van de
(oud en nieuw) heeft miskend dat het ‘gebon-
kamers van koophandel vanaf 1 januari 1998.
den’ was aan een beoordeling zoals deze in
Hoge Raad
Het hof heeft het vonnis van de rechtbank
het kader van de Mededingingswet gebruike-
In dit geval moet ervan worden uitgegaan
bekrachtigd.
lijk en vereist is’. Deze eerst in de schriftelijke
dat B niet alleen op grond van een tussen
toelichting naar voren gebrachte klacht vindt
hem en A gesloten arbeidsovereenkomst als
Hoge Raad
geen steun in het middel en komt derhalve
directeur bij deze vennootschap in dienst
Onderdeel 2.1 richt zich tegen het oordeel
niet voor behandeling in aanmerking.
was, maar dat hij ook als bestuurder (in ven-
van het hof dat de kamers van koophandel
Volgt verwerping, overeenkomstig de conclu-
nootschapsrechtelijke zin) van A was aange-
door het aanbieden van het KvK-onderne-
sie van de A-G.
steld. A stelt zich primair op het standpunt
mingsplan in strijd handel(d)en met art. 30
De A-G citeert onder 3.2.1 en 3.11 uit de wets-
dat B zich schuldig heeft gemaakt aan onbe-
Wet KvK (oud en nieuw). Bij de beoordeling
geschiedenis.
hoorlijke vervulling van zijn taak als bestuurder van A en uit dien hoofde op grond van
van het onderdeel wordt het volgende vooropgesteld. De Wet op de kamers van koophandel
en fabrieken 1997 is op 1 januari 1998 in wer-
259
art. 2:9 BW jegens haar aansprakelijk is.
Voorts heeft A zich beroepen op opzet dan
wel bewuste roekeloosheid van B bij de uit-
king getreden. Op 1 januari 2008 is in werking getreden de Wet van 18 oktober 2007 tot
24 januari 2014, nr. 13/01256
voering van zijn arbeidsovereenkomst met
wijziging van de Wet op de kamers van koop-
(Mrs. F.B. Bakels, A.M.J. van Buchem-
haar, een en ander als bedoeld in art. 7:661
handel en fabrieken 1997. Het in de onderha-
Spapens, C.A. Streefkerk, G. Snijders,
BW. Subsidiair voert A aan dat de ernstige
vige procedure relevante art. 30 van de Wet
M.V. Polak; A-G mr. P. Vlas)
fouten die B heeft gemaakt bij de uitoefe-
op de kamers van koophandel en fabrieken
ECLI:NL:HR:2014:164
ning van zijn functie bij A, meebrengen dat
sprake is van onrechtmatig handelen van B
1997 is, voor zover in dit geding van belang,
gelijkluidend aan art. 30 van de op 1 januari
Internationale bevoegdheid. Een in Neder-
jegens haar in de zin van art. 6:162 BW. De
2008 in werking getreden wet. Art. 30 Wet
land gevestigde vennootschap spreekt haar
beoordeling van de klachten noopt in de eer-
KvK (oud en nieuw) houdt in dat de kamers
in Duitsland woonachtige ex-bestuurder/
ste plaats tot beantwoording van de vraag
van koophandel ervoor zorg dienen te dragen
werknemer aan op ernstige fouten bij de
naar de verhouding tussen de bevoegdheids-
dat zij geen werkzaamheden verrichten die
uitoefening van zijn functie. Komt de
bepalingen van afdeling 5 van hoofdstuk II
leiden tot mededinging met ondernemingen
Nederlandse rechter rechtsmacht toe? De
(art. 18-21) EEX-Vo enerzijds en de bevoegd-
of vrije beroepsbeoefenaren die uit een oog-
HR stelt prejudiciële vragen.
heidsbepalingen die zijn neergelegd in art. 5,
aanhef en onder 1 (a), en art. 5, aanhef en
punt van een goede marktwerking ongewenst
is. Dit betekent blijkens de Memorie van toe-
(BW art. 2:9, 6:162, 7:661; EEX-Vo art. 5, aan-
onder 3, EEX-Vo anderzijds. Afhankelijk van
lichting dat de kamers van koophandel ‘een
hef en onder 1 (a) en onder 3, art. 18-21)
het antwoord op die vraag kunnen meer vragen van uitleg van EEX-Vo van belang zijn.
bepaalde taak kunnen (blijven) vervullen
zolang er in de markt geen gelijkwaardige
A (de Nederlandse vennootschap) en Ferho
Nu deze vragen zich niet zonder redelijke
dienstverlening bestaat. De goede marktwer-
c.s. (de Duitse vennootschappen), adv. mr.
twijfel laten beantwoorden, zal de Hoge Raad
king komt in het geding als de kamers een
P.A. Fruytier, vs. B (de ex-bestuurder/werkne-
deze aan het HvJ EU voorleggen.
dienst aanbieden die in voldoende mate door
mer), niet verschenen.
Volgen als vragen van uitleg:
344
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 07-02-2014 – AFL. 5
Rechtspraak
1. Moeten de bepalingen van afdeling 5 van
aangemerkt als een secundaire arbeids-
mer. Hieruit volgt dat de wetgever een pensi-
hoofdstuk II (art. 18-21) EEX-Vo aldus wor-
voorwaarde. Voor wijziging daarvan is dus
oensverzekeringsregeling heeft beschouwd
den uitgelegd dat zij zich ertegen verzetten
instemming van de ondernemingsraad ver-
als een secundaire arbeidsvoorwaarde (die
dat de rechter toepassing geeft aan art. 5,
eist. 2. Instemming ondernemingsraad.
niet is onttrokken aan het instemmingsrecht
aanhef en onder 1 (a), dan wel aan art. 5,
Onredelijke onthouding. Van onredelijk-
van de ondernemingsraad). Art. 27 lid 1, aan-
aanhef en onder 3, EEX-Vo in een geval als
heid in de zin van art. 27 lid 4 WOR is spra-
hef en onder a, WOR is sedertdien niet gewij-
het onderhavige?
ke indien de argumenten van de onderne-
zigd en ook overigens blijkt niet van gewij-
2a. Indien het antwoord op vraag 1 ontken-
mer voor het voorgenomen besluit
zigde opvattingen van de wetgever over deze
nend luidt, moet dan het begrip ‘verbinte-
zwaarder wegen dan die van de onderne-
kwestie. Eerder is sprake van het tegendeel,
nissen uit overeenkomst’ van art. 5, aanhef
mingsraad voor het onthouden van zijn
aangezien de wetgever ook later ervan heeft
en onder 1 (a) EEX-Vo aldus worden uitge-
instemming.
blijk gegeven het instemmingsrecht van de
ondernemingsraad te willen handhaven. Het
legd dat het mede ziet op een geval als het
onderhavige?
(WOR art. 27 lid 1, aanhef en onder a, lid 4)
hof heeft dus terecht geoordeeld dat instemming van de ondernemingsraad is vereist
2b. Indien het antwoord op vraag 2a bevestigend luidt, moet dan het begrip ‘plaats waar
De Ondernemingsraad Stena Line, adv. mr.
voor de wijziging van de pensioengrondslag.
de verbintenis die aan de eis ten grondslag
R.A.A. Duk, vs. Stena Line, adv. mr. N.T.
Onderdeel 2a is gericht tegen het oordeel van
ligt, is of moet worden uitgevoerd’ van art. 5,
Dempsey.
het hof dat de weigering van de ondernemingsraad om instemming te verlenen onre-
aanhef en onder 1 (a) EEX-Vo aldus worden
uitgelegd dat het ziet op de plaats waar de
Feiten en procesverloop
delijk is. Het onderdeel slaagt. Art. 27 lid 4
bestuurder zijn vennootschapsrechtelijke taak
Stena Line betaalt haar kantoorpersoneel een
WOR geeft de rechter op slechts twee gronden
heeft vervuld of had dienen te vervullen?
onregelmatigheidstoeslag. Art. 6 lid 3 van het
de bevoegdheid om de ondernemer toestem-
3a. Indien het antwoord op vraag 1 ontken-
pensioenreglement van Stena Line voor het
ming te verlenen tot het nemen van een
nend luidt, moet dan het begrip ‘verbintenis-
kantoorpersoneel luidt: ‘Het pensioengevend
besluit waarvoor geen instemming van de
sen uit onrechtmatige daad’ van art. 5, aan-
salaris is twaalfmaal het maandsalaris, ver-
ondernemingsraad is verkregen. Het hof heeft
hef en onder 3 EEX-Vo aldus worden
meerderd met de vakantietoeslag en de over-
zijn toestemming blijkbaar verleend op de in
uitgelegd dat het mede ziet op een geval als
eengekomen vaste uitkeringen.’
art. 27 lid 4 WOR als eerste genoemde grond,
het onderhavige?
Stena Line heeft de ondernemingsraad ter
namelijk dat de beslissing van de onderne-
3b. Indien het antwoord op vraag 3a bevesti-
instemming het voorgenomen besluit voor-
mingsraad om geen instemming te geven
gend luidt, moet dan het begrip ‘plaats waar
gelegd om in de pensioenregeling voor het
onredelijk is. Van zodanige onredelijkheid is
het schadebrengende feit zich heeft voorge-
kantoorpersoneel ‘vast te leggen dat de pen-
sprake indien de argumenten van de onderne-
daan of zich kan voordoen’ van art. 5, aanhef
sioengrondslag/het pensioengevend salaris
mer voor het voorgenomen besluit zwaarder
en onder 3 EEX-Vo aldus worden uitgelegd
bestaat uit twaalfmaal het maandsalaris, ver-
wegen dan die van de ondernemingsraad
dat het ziet op de plaats waar de bestuurder
hoogd met de vakantietoeslag.’ De onderne-
voor het onthouden van zijn instemming. Uit
zijn vennootschapsrechtelijke taak heeft ver-
mingsraad heeft niet met het voorgenomen
de beschikking van het hof blijkt niet dat het
vuld of had dienen te vervullen?
besluit ingestemd.
de argumenten van de ondernemingsraad in
De A-G concludeert tot vernietiging en verwij-
In dit geding heeft Stena Line rechterlijke
zijn beoordeling heeft betrokken. Aldus heeft
zing. Hij meent dat sprake is van een acte
toestemming verzocht om het voorgenomen
het hof ofwel blijk gegeven van een onjuiste
éclairé en dat de Nederlandse rechter
besluit te nemen. De kantonrechter heeft het
rechtsopvatting, ofwel zijn beschikking onvol-
bevoegdheid kan ontlenen aan art. 5, aanhef
verzoek afgewezen. Het hof heeft alsnog toe-
doende gemotiveerd.
en onder 1 (a) EEX-Vo, omdat de primaire vor-
stemming verleend.
Volgt vernietiging en verwijzing, overeen-
dering is gebaseerd op onbehoorlijke taakver-
komstig de conclusie van de A-G.
vulling in vennootschapsrechtelijke zin en de
Hoge Raad
De A-G bespreekt onder 2.3-2.18 de vraag of
verbintenis die daaraan ten grondslag ligt, op
Middel 1 is gericht tegen het oordeel van het
een pensioenregeling een primaire arbeids-
Nederlands grondgebied is of moet worden
hof dat voor de wijziging van de pensioen-
voorwaarde is aan de hand van onder meer
uitgevoerd (2.9).
grondslag de instemming van de onderne-
de wetsgeschiedenis. De maatstaf bij een ver-
mingsraad moet worden gevraagd. Het mid-
zoek om rechterlijke toestemming voor een
del faalt. Art. 27 lid 1, aanhef en onder a,
instemmingsplichtig besluit komt onder 2.21-
WOR bepaalt dat het besluit tot vaststelling,
2.22 aan de orde.
260
wijziging of intrekking van een regeling met
24 januari 2014, nr. 13/02074
betrekking tot een pensioenverzekering
(Mrs. F.B. Bakels, A.M.J. van Buchem-Spa-
instemming van de ondernemingsraad
pens, C.A. Streefkerk, A.H.T. Heisterkamp,
behoeft. Uit de parlementaire geschiedenis
C.E. Drion; A-G mr. G.R.B. van Peursem)
van de WOR blijkt dat de wetgever bij de tot-
24 januari 2014, nr. 13/02245
ECLI:NL:HR:2014:159
standkoming van die wet de vraag onder
(Mrs. E.J. Numann, C.A. Streefkerk, A.H.T.
ogen heeft gezien of een (wijziging in een)
Heisterkamp, G. de Groot, M.V. Polak; A-G
Medezeggenschap. Stena Line verzoekt
pensioenverzekeringsregeling dient te wor-
mr. P. Vlas)
rechterlijke toestemming voor haar besluit
den aangemerkt als een primaire arbeids-
ECLI:NL:HR:2014:160
om in de pensioenverzekeringsregeling
voorwaarde, en dat hij ervoor heeft gekozen
vast te leggen dat de onregelmatigheidstoe-
dit niet tot de primaire arbeidsvoorwaarden
Machtiging kantonrechter. Zaak van onder-
slag niet pensioengevend is. HR: 1. Instem-
te rekenen opdat de ondernemingsraad een
bewindstelling. Belanghebbende. De
mingsplichtig besluit. Een pensioenverze-
instemmingsrecht zou hebben met betrek-
bewindvoerder heeft de kantonrechter ver-
keringsregeling dient te worden
king tot zodanige besluiten van de onderne-
zocht hem te machtigen over te gaan tot
261
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 07-02-2014 – AFL. 5
345
Rechtspraak
opheffing van de tussen de rechthebbende
zaak in ieder geval niet rechtstreeks betrek-
leveren geen grond op voor doorbreking van
en diens echtgenote bestaande huwelijks-
king heeft’ (Kamerstukken II, 1991/92, nr.
de door de wetgever gewenste beperking van
voorwaarden. De zoons van de rechthebben-
22 487, nr. 3, p. 8).
de kring van personen aan wie het recht op
de worden in twee feitelijke instanties niet
De klacht onder (b) stuit af op hetgeen is
hoger beroep in een zaak als de onderhavige
als belanghebbenden aangemerkt. HR: Een
beslist in HR 11 januari 2002,
toekomt.
machtigingsprocedure als de onderhavige
ECLI:NL:HR:2002:AD4932, NJ 2002/463. Daar-
Volgt verwerping.
kan niet worden aangemerkt als een ‘zaak
in is geoordeeld dat het bij de regeling van
De A-G concludeert tot vernietiging en verwij-
van onderbewindstelling’ als bedoeld in
art. 1:441 lid 2 BW, waarin aan de bewind-
zing. Hij meent dat de zoons belanghebben-
art. 798 lid 2 Rv. Argumenten voor het
voerder de mogelijkheid is gegeven de kan-
den bij deze machtigingsprocedure zijn, gelet
standpunt dat de machtiging niet verleend
tonrechter om een machtiging te verzoeken
op de ingrijpendheid van de maatregel waar-
behoort te worden, leveren geen grond op
indien de rechthebbende niet bereid of in
op de verzochte machtiging betrekking heeft
voor doorbreking van de door de wetgever
staat is in te stemmen met een door de
(gemeenschap van goederen in plaats van
gewenste beperking van de kring van per-
bewindvoerder beoogde beschikkingshande-
koude uitsluiting) (2.8).
sonen aan wie het recht op hoger beroep in
ling, om een beperkte regeling gaat, waarbij
een zaak als de onderhavige toekomt.
slechts de rechthebbende en de bewindvoerder zijn betrokken. Hieruit volgt, aldus die
262
(Rv art. 798 lid 1 en 2, 806 lid 1; BW art. 1:441
beschikking, dat een dergelijke machtigings-
lid 2)
procedure niet kan worden aangemerkt als
24 januari 2014, nr. 13/02780
een ‘zaak van onderbewindstelling’ als
(Mrs. F.B. Bakels, A.M.J. van Buchem-
De zoons, adv. mr. H.J.W. Alt, vs. mr. M.J.W.
bedoeld in art. 798 lid 2 Rv, nu de in die
Spapens, A.H.T. Heisterkamp, G. Snijders,
van Ingen q.q., bewindvoerder over de goede-
bepaling opgenomen uitbreiding van de
G. de Groot; A-G mr. F.F. Langemeijer)
ren van A, adv. mr. M.E.M.G. Peletier.
kring van belanghebbenden niet in overeen-
ECLI:NL:HR:2014:161
stemming is met de aard en strekking van
Procesverloop
een dergelijke procedure. Dat het in het
Verzekerde bewaring gefaillieerde. Nemo
De bewindvoerder heeft de kantonrechter ver-
onderhavige geval gaat om een machtiging
tenetur. Een gefaillieerde is in verzekerde
zocht hem te machtigen over te gaan tot
tot het verrichten van een rechtshandeling
bewaring gesteld omdat hij weigert inlich-
opheffing van de tussen A en diens echtgeno-
van ingrijpende aard, zoals het middel
tingen te verschaffen. HR: Aan de afwijzing
te bestaande, in 1960 tot stand gekomen
betoogt, doet niet af aan hetgeen in de uit-
van het verzoek tot ontslag uit verzekerde
huwelijksvoorwaarden. De kantonrechter
spraak van 2002 is overwogen omtrent de
bewaring dient de rechter de restrictie te
heeft het verzoek ingewilligd. Het is niet ter
aard en strekking van de machtigingsproce-
verbinden dat door de gefaillieerde te ver-
zitting behandeld. De zoons zijn niet als
dure, en kan niet meebrengen dat de onder-
strekken inlichtingen uitsluitend worden
belanghebbenden aangemerkt. Zij hebben
havige zaak alsnog moet worden aangemerkt
gebruikt ten behoeve van de afwikkeling
hoger beroep ingesteld. Het hof heeft de
als een ‘zaak van onderbewindstelling’ als
van het faillissement. Indien die inlichtin-
zoons niet-ontvankelijk verklaard in het hoger
bedoeld in art. 798 lid 2 Rv. Een anderslui-
gen desondanks zouden worden gebruikt
beroep. Het cassatiemiddel klaagt (a) dat de
dend oordeel zou bovendien meebrengen dat
voor doeleinden van strafvervolging, dan
zoons als belanghebbenden in de zin van art.
de omstandigheid dat sprake is van een
komt het oordeel welk gevolg moet worden
798 lid 1 Rv moeten worden aangemerkt, (b)
machtigingsprocedure niet steeds beslissend
verbonden aan schending van de door de
dat sprake is van ‘een zaak van onderbewind-
is, hetgeen tot onwenselijke rechtsonzeker-
rechter gestelde restrictie, toe aan de rech-
stelling’ als bedoeld in art. 798 lid 2 Rv, en (c)
heid zou leiden, nu het hier gaat om een
ter die over de bestraffing beslist.
dat het niet aanmerken van hen als belang-
regeling die, in verbinding met art. 806 lid 1
hebbenden naar maatstaven van redelijkheid
Rv, bepalend is voor het antwoord op de
en billijkheid onaanvaardbaar is.
vraag aan wie een rechtsmiddel toekomt.
(Fw art. 87, 88; EVRM art. 6)
De klacht onder (c) treft in zoverre doel dat
X, adv. mr. B.J. van Dorp, vs. P.H.K. Ruding
Hoge Raad
het hof ten onrechte is voorbijgegaan aan de
q.q., curator in het faillissement van X, niet
De klacht onder (a) faalt. Niet kan worden
ter gelegenheid van de mondelinge behande-
verschenen.
gezegd dat ‘de zaak’ – het verzoek van de
ling in appel, bij wijze van verweer tegen de
bewindvoerder – op de rechten (of verplich-
ingeroepen niet-ontvankelijkheid, namens de
Feiten en procesverloop
tingen) van de zoons rechtstreeks betrekking
zoons betrokken stelling die erop neerkomt
Bij vonnis van 28 november 2012 is X in
heeft, zoals art. 798 lid 1 Rv eist. De door de
dat het naar maatstaven van redelijkheid en
staat van faillissement verklaard. Bij beschik-
bewindvoerder beoogde opheffing van de
billijkheid onaanvaardbaar zou zijn toepas-
king van 17 december 2012 heeft de recht-
huwelijksvoorwaarden is weliswaar van
sing te geven aan art. 806 lid 1 Rv in verbin-
bank op voordracht van de rechter-commis-
invloed op de omvang van het vermogen van
ding met art. 798 Rv en de zoons het recht
saris bevolen dat X in verzekerde bewaring
hun vader, maar daarbij zijn hun eigen rech-
op hoger beroep te ontzeggen, gelet op de
zal worden gesteld. Aan die beslissing lag ten
ten niet, en zeker niet rechtstreeks, in het
feiten en omstandigheden die zij daartoe
grondslag diens voortdurende weigering om
geding. Dit strookt met de memorie van toe-
hebben aangevoerd. De klacht kan evenwel
aan de curator inlichtingen te verschaffen
lichting bij art. 798 Rv, waarin van de zijde
niet tot cassatie leiden. De door de zoons
omtrent tot de faillissementsboedel behoren-
van de regering is opgemerkt dat de nadere
aangevoerde feiten en omstandigheden, ver-
de goederen. Met ingang van 11 februari
specificatie van het begrip ‘belanghebben-
meld in het middel, behelzen niets anders
2013 is het bevel tot inbewaringstelling ten
den’ in lid 2 – waar het derhalve gaat om de
dan argumenten voor het door hen ingeno-
uitvoer gelegd.
kring van naasten tot wie de zoons in dit
men standpunt dat de door de bewindvoer-
In dit geding heeft X verzocht om uit de ver-
geval behoren – betrekking heeft op ‘perso-
der verzochte machtiging niet verleend had
zekerde bewaring te worden ontslagen. De
nen op wier rechten of verplichtingen de
behoren te worden. Argumenten van die aard
rechtbank heeft het verzoek afgewezen. Het
346
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 07-02-2014 – AFL. 5
Rechtspraak
hof heeft de beschikking van de rechtbank
uitsluitend worden gebruikt ten behoeve van
dedigende handeling van en door verdachte
bekrachtigd.
de afwikkeling van het faillissement. Indien
het gewenste resultaat heeft opgeleverd,
die inlichtingen desondanks zouden worden
namelijk dat de onmiddellijke dreiging werd
Hoge Raad
gebruikt voor doeleinden van strafvervol-
afgewend en een (verdere) vechtpartij werd
De onderdelen betogen dat het hof heeft
ging, dan komt het oordeel welk gevolg moet
voorkomen.
miskend dat sprake is van strijd met art. 6
worden verbonden aan schending van de
De bewezenverklaring steunt onder meer op
EVRM omdat de gijzeling strekt tot het uitoe-
door de rechter gestelde restrictie, toe aan de
de volgende bewijsmiddelen:
fenen van dwang ter verkrijging van inlich-
rechter die over de bestraffing beslist. De
Verklaring van [betrokkene 1]: ‘Op 24 februa-
tingen, terwijl niet is uitgesloten dat deze in
Hoge Raad kan zelf de zaak afdoen.
ri 2009 (…) reden wij met onze carnavalswa-
verband met een ‘criminal charge’ tegen X
Volgt vernietiging van de beschikkingen van
gen over de Van Heemstraweg (…). Op deze
zullen worden gebruikt. Uit de vaststaande
het hof en de rechtbank, doch alleen voor
wagen zaten behalve de mensen van onze
feiten volgt dat de gijzeling – die inmiddels
zover aan de afwijzing van het verzoek niet
eigen groep ook enkele “MacDonald” clowns.
is beëindigd –ertoe diende om van X inlich-
de restrictie is verbonden dat door X te ver-
Op een gegeven moment is er iets gebeurd
tingen te verkrijgen omtrent tot de faillisse-
strekken inlichtingen uitsluitend worden
tussen één van die clowns en een meisje dat
mentsboedel behorende goederen. Het uitoe-
gebruikt ten behoeve van de afwikkeling van
bij onze groep zat. Het was in ieder geval zo
fenen van dwang door gijzeling die erop is
het faillissement, waarbij de HR die restrictie
dat we op een gegeven moment met onze
gericht X ertoe te bewegen te voldoen aan
alsnog aan de afwijzing van het verzoek ver-
carnavalswagen gekeerd zijn. Dit had te
zijn in art. 105 Fw neergelegde verplichting
bindt.
maken met het feit dat de drie “MacDonald”
om de curator alle inlichtingen te verschaf-
De A-G concludeert dienovereenkomstig. Hij
clowns bij de bushalte op de Van Heemstra-
fen ten behoeve van de afwikkeling van het
verwijst onder 2.3 naar HR 12 juli 2013,
weg waren afgestapt. Toen we gekeerd waren
faillissement, levert geen strijd met art. 6
ECLI:NL:HR:2013:BZ3640, NJ 2013/435 (W. vs.
en bij de bushalte aankwamen ben ik van de
EVRM op. Dergelijke inlichtingen dienen ech-
Staat), en naar de conclusie van A-G Wattel
carnavalskar afgestapt. Nagenoeg direct werd
ter te worden aangemerkt als bewijsmateri-
voor die uitspraak.
ik krachtig en met gebalde vuisten tegen
mijn hoofd geslagen. Op een gegeven
aal waarvan het bestaan afhankelijk is van de
moment voelde ik bloed uit mijn mond en
wil van X in de zin van HR 12 juli 2013,
ECLI:NL:HR:2013:BZ3640, NJ 2013/435 (W. vs.
Hoge Raad (strafkamer)
neus stromen. Door deze klappen voelde ik
Staat). Indien niet kan worden uitgesloten
Deze rubriek wordt verzorgd door prof. mr.
stekende pijnen in mijn hoofd en met name
dat de inlichtingen tevens in verband met
P.H.P.H.M.C. van Kempen, hoogleraar
in mijn kaak. Door het slaan heb ik een zeer
een ‘criminal charge’ tegen de gegijzelde zul-
straf(proces)recht Radboud Universiteit
pijnlijke kaak opgelopen, tevens een bloed-
len worden gebruikt, zullen de nationale
Nijmegen.
neus en bloed in mijn mond. Hiervoor moet
ik nu naar het ziekenhuis.’
autoriteiten moeten waarborgen dat deze
zijn recht om niet mee te werken aan zelfincriminatie effectief kan uitoefenen. Uit het
263
Verklaring getuige [betrokkene 2]: ‘[verdachte] en [betrokkene 3] zijn beide vrienden van
mij. Ik kan mij nog herinneren dat wij bij de
vonnis van de rechtbank blijkt dat de curator
te kennen heeft gegeven dat de gedragingen
14 januari 2014, nr. 11/05285
bushalte stonden en de carnavalskar aan
van X zouden kunnen leiden tot een straf-
(Mrs. A.J.A. van Dorst, J. de Hullu, W.F.
kwam rijden. Wij stonden in het bushokje en
rechtelijke aangifte tegen hem. Dit laat geen
Groos)
de kar kwam tot stilstand. Daarna kwamen er
andere conclusie toe dan dat niet kan wor-
(Na conclusie van A-G mr. F.W. Bleichrodt,
personen van de kar af die waren aan het
den uitgesloten dat de door X te verschaffen
strekkende tot vernietiging en terugwij-
schreeuwen en roepen. Iemand vanuit die
inlichtingen mede zullen worden gebruikt
zing; adv. mr. R. Gijsen, Maastricht)
groep werd fysiek, dat was [betrokkene 1]. (…)
voor doeleinden van strafvervolging. Aan X
ECLI:NL:HR:2014:55
Toen [betrokkene 1] uit de groep stapte,
kwam hij eerst langs mij op en duwde hij mij
zijn geen waarborgen verschaft als hiervoor
bedoeld. Anders dan het hof heeft overwo-
Noodzakelijke verdediging in de zin van
aan de kant. Vervolgens stapte hij op [betrok-
gen, wordt dit laatste niet gerechtvaardigd
noodweer art. 41 Sr: motivering van het
kene 3] af en [betrokkene 1] haalde uit naar
doordat bij de gijzeling zelf nog niet daad-
oordeel dat verdachtes uithaal niet geboden
[betrokkene 3]. [betrokkene 3] kon hem ont-
werkelijk sprake is van ‘determination of a
was ter noodzakelijke verdediging in casu
wijken door naar achteren te stappen. [ver-
criminal charge’ in de zin van art. 6 EVRM.
onbegrijpelijk.
dachte] heeft hem geslagen en ik heb hem
weggeduwd. Ik duwde hem om hem bij ons
De klachten slagen derhalve. In het hiervoor
vermelde arrest van 12 juli 2013 is geconsta-
(Sr art. 41)
weg te houden.’
Verklaring verdachte ter terechtzitting van
teerd dat in Nederland regelgeving ontbreekt
die erop is gericht dat de (in dat geval:) belas-
Inleiding:
het hof: ‘Ik was samen met [betrokkene 3] en
tingplichtige zijn recht om niet mee te wer-
Verdachte is veroordeeld omdat hij – kort
[betrokkene 2]. Het was toen carnaval en wij
ken aan zelfincriminatie effectief kan uitoe-
gezegd – opzettelijk mishandelend [betrokke-
waren alle drie verkleed als “MacDonald”
fenen, en dat derhalve de rechter in de
ne 1] tegen het gezicht heeft gestompt, waar-
clown. Op een gegeven moment mochten wij
vereiste waarborgen dient te voorzien. In dat
door deze letsel heeft bekomen en pijn heeft
een stukje mee rijden op de carnavalswagen
arrest is geoordeeld dat de rechter een hierop
ondervonden. Door de raadsman is ter
van de groep waartoe [betrokkene 1] behoor-
gerichte clausulering aan zijn uitspraak dient
terechtzitting gesteld dat verdachte zich
de. Wij zijn toen afgestapt en wij stonden bij
te verbinden. Die clausulering bestaat voor
beroept op noodweer. De raadsman stelt
een bushalte. Vervolgens kwam de groep van
het onderhavige geval hierin dat aan de
– kort gezegd – dat verdachte aangever
[betrokkene 1] met de wagen op ons afrijden.
afwijzing van het verzoek tot ontslag uit ver-
[betrokkene 1] heeft geslagen in reactie op
[betrokkene 1] en anderen kwamen agressief
zekerde bewaring de restrictie wordt verbon-
het uithalen door die [betrokkene 1] in de
van de wagen naar ons toe. Ik zag dat [betrok-
den dat door X te verstrekken inlichtingen
richting van [betrokkene 3] en dat deze ver-
kene 1] uithaalde naar [betrokkene 3]. Bij het
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 07-02-2014 – AFL. 5
347
Rechtspraak
uithalen deed ik een stap naar voren en ik
overwegingen van het hof – waarbij dat ont-
Inleiding op eerste middel
haalde ook uit. De uithaal van [betrokkene 1]
wijken en duwen plaatsvonden na (het begin
Het eerste middel klaagt over de kwalificatie
miste [betrokkene 3] en met mijn uithaal
van) de aanranding en na de uithaal van de
van het onder 1 bewezenverklaarde.
raakte ik [betrokkene 1]. Ik sloeg [betrokkene
verdachte – heeft het hof zijn oordeel niet
1] omdat hij ook sloeg, maar hij miste. De
begrijpelijk gemotiveerd.
klap van hem viel gelijktijdig met mijn klap.’
2.5. De klacht is gegrond.
Het hof heeft het in het beroep op noodweer
onder meer als volgt verworpen: ‘Voor een
2.3. De tenlastelegging is toegesneden op art.
Volgt vernietiging en terugwijzing.
geslaagd beroep op noodweer is vereist dat
het handelen van verdachte werd geboden
door de noodzakelijke verdediging van eigen
Hoge Raad, over eerste middel
onder meer:
245 Sr. De Hoge Raad heeft in zijn arrest van
26 november 2013, ECLI:NL:HR:2013:1431,
264
of eens anders lijf, eerbaarheid of goed tegen
beslist dat – kort gezegd – het enkele geven
van een tongzoen niet tot toepasselijkheid
van art. 245 Sr kan leiden. Nu blijkens de
een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanran-
14 januari 2014, nr. 12/04816
bewezenverklaring geen sprake is van het
ding. Het hof is van oordeel dat aannemelijk
(Mrs. A.J.A. van Dorst, J. de Hullu en V. van
enkele geven van een tongzoen, heeft het hof
is geworden dat sprake was van een ogen-
den Brink)
het onder 1 bewezenverklaarde terecht
blikkelijke wederrechtelijke aanranding op
(Na conclusie van A-G mr. G. Knigge, strek-
gekwalificeerd als het ‘met iemand die de
verdachtes vriend, de eerdergenoemde
kende tot verwerping; adv. mr. J.C. Oudijk,
leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die
[betrokkene 3]. Het hof acht echter niet aan-
Venlo)
van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt,
nemelijk dat verdachtes uithaal geboden was
ECLI:NL:HR:2014:56
ontuchtige handelingen plegen die bestaan
ter noodzakelijke verdediging. Verdachte
heeft ter terechtzitting verklaard dat hij tege-
uit het seksueel binnendringen van het
(Sr art. 37b, 245)
lijkertijd, in dezelfde beweging waarmee de
lichaam’.
2.4. Het middel faalt.
aangever uithaalde naar [betrokkene 3], ook
Tongzoenzaak art. 245 Sr: in deze bepaling
2.5. Opmerking verdient dat in art. 245 Sr ook
uithaalde en dat hij [betrokkene 1] in het
is ook strafbaar gesteld het in de daar
is strafbaar gesteld het in de daar genoemde
gezicht trof, terwijl [betrokkene 1] [betrokke-
genoemde gevallen plegen van ontuchtige
gevallen plegen van ontuchtige handelingen
ne 3] miste. Tevens verklaarde verdachte dat
handelingen die ‘mede’ bestaan uit het sek-
die ‘mede’ bestaan uit het seksueel binnen-
hij sloeg omdat [betrokkene 1] ook sloeg. De
sueel binnendringen van het lichaam, dus
dringen van het lichaam, dus het plegen van
getuige [betrokkene 2] – eveneens een vriend
het plegen van handelingen die aan het
handelingen die aan het seksueel binnendrin-
van verdachte – verklaarde bij zijn verhoor
seksueel binnendringen voorafgaan dan
gen voorafgaan dan wel daarop volgen of
bij de rechter-commissaris onder meer: ‘Toen
wel daarop volgen of daarmee gepaard
daarmee gepaard gaan (vgl. HR 18 mei 1999,
[betrokkene 1] uit de groep stapte kwam hij
gaan, waarbij het bijvoorbeeld kan gaan om
ECLI:NL:HR:1999:ZD1456, NJ 1999/451).
eerst langs mij op en duwde hij mij aan de
een gedwongen tongzoen.
kant. Vervolgens stapte hij op [betrokkene 3]
Beoordeling noodzaak tot oplegging van
Inleiding derde middel
af en [betrokkene 1] haalde uit naar [betrok-
terbeschikkingstelling met dwangverple-
Het derde middel klaagt onder meer dat het
kene 3]. [betrokkene 3] kon hem ontwijken
ging art. 37b Sr: het is aan de feitenrechter
hof bij het opleggen van de maatregel van
door naar achteren te stappen. [verdachte]
om te beoordelen of de veiligheid van ande-
terbeschikkingstelling acht heeft geslagen op
heeft hem geslagen en ik heb hem wegge-
ren dan wel de algemene veiligheid van
een ander feit dan waarvoor de verdachte in
duwd’. Op grond van deze verklaringen
personen of goederen het opleggen van de
het onderhavige geval wordt vervolgd, voor
neemt het hof aan dat de door verdachte
maatregel van terbeschikkingstelling eist.
welk andere feit de verdachte nog niet onher-
gegeven klap onnodig was. [betrokkene 3]
Die beoordeling kan in cassatie slechts in
roepelijk is veroordeeld. Het hof heeft de
kon de aanval blijkbaar zelf ontwijken en de
beperkte mate worden getoetst. In zijn alge-
oplegging van de maatregel van terbeschik-
duw van [betrokkene 2] was blijkbaar ook
meen onjuist is de opvatting dat de feiten-
kingstelling gemotiveerd op grond van onder
genoeg om [betrokkene 1] aan de kant te krij-
rechter bij die beoordeling geen strafbare
meer het volgende. Het hof wijst erop dat de
gen. Het beroep op noodweer wordt daarom
feiten in aanmerking mag nemen waarvoor
verdachte in de jaren 1989 tot en met 1999 is
verworpen.’
de verdachte nog niet onherroepelijk is ver-
veroordeeld ter zake van openbare schennis-
Het middel klaagt onder meer over de ver-
oordeeld.
pleging, waarbij hij exhibitioneerde c.q. mas-
werping door het hof van het beroep op
turbeerde. Voorts wijst het hof erop dat uit
Inleiding:
de thans bewezen verklaarde feiten blijkt dat
Tegen verdachte is onder 1 – kort gezegd –
hij in 2010 ontuchtige handelingen heeft
Hoge Raad, onder meer:
bewezenverklaard dat hij met [slachtoffer 1],
gepleegd met een destijds 13-jarig meisje,
2.4. Het hof heeft blijkens zijn overwegingen
die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet
welke handelingen bestonden uit het seksu-
aannemelijk geoordeeld dat sprake was van
die van zestien jaren had bereikt, buiten echt,
eel binnendringen van het lichaam van het
een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanran-
ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die
slachtoffer; op laatstgenoemde datum kin-
ding van [betrokkene 3]. Het hof heeft echter
bestonden uit het seksueel binnendringen
derpornografische van dit meisje heeft ver-
niet aannemelijk geacht dat ‘verdachtes uit-
van het lichaam van [slachtoffer 1], hebben-
vaardigd, waarop onder meer seksuele han-
haal geboden was ter noodzakelijke verdedi-
de verdachte zijn penis en zijn tong in de
delingen tussen de verdachte en het
ging’ nu die klap ‘onnodig was’ omdat
mond van [slachtoffer 1] gebracht en zijn
slachtoffer staan afgebeeld; in de periode van
[betrokkene 3] de aanval blijkbaar kon ont-
penis en zijn vinger in de vagina van [slacht-
1 januari 2010 tot en met 4 augustus 2010
wijken en de duw van [betrokkene 2] blijk-
offer 1] gebracht. Het hof kwalificeert de
tijdens langdurige seksueel getinte zogehe-
baar ook genoeg was om de aangever
bewezenverklaring onder art. 245 Sr en legt
ten ‘chatcontacten’ met een destijds
[betrokkene 1] ‘aan de kant te krijgen’. Gelet
aan de verdachte onder meer de maatregel
11/12-jarig en een 14-jarig meisje heeft
op het tijdsverloop zoals daarvan blijkt uit de
van terbeschikkingstelling op.
gemasturbeerd voor de webcam van de com-
noodweer.
348
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 07-02-2014 – AFL. 5
Rechtspraak
puter; in diezelfde periode een zeer grote
gehandeld ‘ter bedrieglijke verkorting van
‘een aanmerkelijke kans bestond dat bij een
hoeveelheid digitale foto- en filmbestanden
de rechten der schuldeisers’ nu het niet of
faillissement er onvoldoende inzage bestond
bevattende kinderpornografische afbeeldin-
onvoldoende voeren van een administratie
in de rechten en plichten van de stichting’,
gen in bezit heeft gehad. Ten slotte wijst het
niet zonder meer de aanmerkelijke kans op
waardoor de rechten van de schuldeisers kon-
hof erop dat blijkt dat de verdachte heeft
verkorting van de rechten van schuldeisers
den worden verkort. In aanmerking genomen
erkend in 2002 seksuele handelingen te heb-
doet ontstaan en ’s hofs overwegingen
dat het niet of onvoldoende voeren van een
ben gepleegd met een destijds veertienjarig
voorts de mogelijkheid openlaten dat de
administratie niet zonder meer de aanmerke-
meisje. In verband met dit laatste heeft de
verdachte – indien van een dergelijke aan-
lijke kans op verkorting van de rechten van
verdachte ter terechtzitting in reactie op de
merkelijke kans sprake zou zijn geweest –
schuldeisers doet ontstaan en de overwegin-
opmerking van de voorzitter dat duidelijk is
zich van die aanmerkelijke kans niet
gen van het hof voorts de mogelijkheid
geworden dat hij ook reeds in 2002 seksueel
bewust is geweest.
openlaten dat de verdachte – indien van een
dergelijke aanmerkelijke kans sprake zou zijn
contact heeft gehad met een jong meisje,
maar dat hij blijft volharden in de stelling
(Sr art. 343)
geweest – zich van die aanmerkelijke kans
niet bewust is geweest, klagen de middelen
dat hij geen pedofiel is, geantwoord: ‘Dat is
nu eenmaal mijn mening. Ik denk van
Inleiding:
terecht dat het hof de bewezenverklaring
mezelf dat ik geen pedofiel ben, maar daar-
Verdachte is veroordeeld omdat hij – kort
ontoereikend heeft gemotiveerd.
om wil ik ook aan de voorgestelde behande-
gezegd – tezamen en in vereniging met een
Volgt vernietiging en verwijzing.
ling beginnen. Op die manier wil ik erachter
ander, als bestuurder van Stichting [A] (later
komen wat mijn probleem echt is.’
genoemd Stichting [B]), welke rechtspersoon
bij vonnis van Rechtbank Zwolle op 4 oktober
266
Hoge Raad, over derde middel
onder meer:
2000 failliet is verklaard, ter bedrieglijke verkorting van de rechten der schuldeisers van
17 januari 2014, nr. 12/00479
3.3. Vooropgesteld moet worden dat het aan
de rechtspersoon niet heeft voldaan aan de
(Mrs. W.A.M. van Schendel, B.C. de Savornin
de rechter in feitelijke aanleg is om te beoor-
op hem, verdachte, en zijn mededader rus-
Lohman en H.A.G. Splinter-van Kan)
delen of de veiligheid van anderen dan wel
tende verplichtingen ten opzichte van het
(Na conclusie van A-G mr. F.W. Bleichrodt,
de algemene veiligheid van personen of goe-
voeren van een administratie ingevolge art.
strekkende tot verwerping; adv. mr. N. Flik-
deren het opleggen van de maatregel van
2:10 lid 1 BW en/of art. 3:15a lid 1 BW. Het
kenschild, Rotterdam)
terbeschikkingstelling eist. Die beoordeling is
derde en het vierde middel klagen dat het
ECLI:NL:HR:2014:100
zozeer verweven met waarderingen van feite-
bewezenverklaarde, voor zover inhoudende
lijke aard dat zij in cassatie slechts in beperk-
dat is gehandeld ‘ter bedrieglijke verkorting
Ontdekking op heterdaad als bedoeld in art.
te mate kan worden getoetst (vgl. HR 20 janu-
van de rechten der schuldeisers van de
55 lid 1 en 128 Sv: in casu binnentreden van
ari 2009, ECLI:NL:HR:2009:BG1645, NJ
rechtspersoon’, niet uit de bewijsvoering kan
de woning van de verdachte ter aanhouding
2009/73).
worden afgeleid.
op ‘heeter daad’ nu sprake was van ‘onafgebroken verrichten van opsporingsactivitei-
3.4. De klacht berust kennelijk op de opvatting dat de rechter bij het beantwoorden van
Hoge Raad, onder meer:
ten’ in het uur tussen het tijdstip van ple-
de vraag of de veiligheid van anderen dan
4.2. Bij de beoordeling van de middelen moet
gen van het strafbare feit waarvan aangifte
wel de algemene veiligheid van personen of
worden vooropgesteld dat de in art. 343 Sr
is gedaan en het tijdstip waarop de woning
goederen het opleggen van die maatregel
gebezigde bewoordingen ‘ter bedrieglijke ver-
van de verdachte is binnengetreden.
eist, geen strafbare feiten in aanmerking
korting van de rechten der schuldeisers’ tot
mag nemen waarvoor de verdachte nog niet
uitdrukking brengen dat de verdachte het
onherroepelijk is veroordeeld. Die opvatting
opzet moet hebben gehad op de verkorting
is in haar algemeenheid onjuist, zodat de
van de rechten van de schuldeisers, dat voor-
Inleiding:
klacht faalt.
waardelijk opzet in dat verband voldoende is
Verdachte is veroordeeld wegens hennepteelt
en dat derhalve voor het bewijs van het opzet
en diefstal van energie. De raadsman heeft
ten minste is vereist dat de handeling van de
vrijspraak van alle ten laste gelegde feiten
verdachte de aanmerkelijke kans op verkor-
bepleit. Hij heeft daartoe onder meer aange-
ting van de rechten van de schuldeisers heeft
voerd dat de verbalisanten op 6 februari
doen ontstaan (vgl. HR 9 februari 2010,
2009 onrechtmatig in de woning van de ver-
ECLI:NL:HR:2010:BI4691, NJ 2010/104).
dachte zijn binnengetreden, aangezien op
14 januari 2014, nr. 11/05755
4.3. Blijkens zijn hiervoor weergegeven over-
dat moment geen sprake meer was van een
(Mrs. A.J.A. van Dorst, J. de Hullu en V. van
wegingen heeft het hof zijn oordeel dat de
aanhouding op heterdaad. Naar de mening
den Brink)
verdachte heeft gehandeld ‘ter bedrieglijke
van de raadsman is in casu niet voldaan aan
(Na conclusie van wnd. A-G mr. N. Jörg,
verkorting van de rechten der schuldeisers’
de vereisten die art. 54 Sv stelt aan de aan-
strekkende tot vernietiging wat betreft de
mede gegrond op de omstandigheden dat de
houding buiten heterdaad. De raadsman stelt
beslissingen ten aanzien van het onder 1
verdachte op de hoogte was van de financiële
zich verder op het standpunt dat de resulta-
tenlastegelegde en de strafoplegging, tot
problemen van de in de bewezenverklaring
ten van het onderzoek door de opsporings-
verwijzing en tot verwerping van het overi-
genoemde stichting en van de tekortkomin-
ambtenaren in de woning van de verdachte
ge; adv. mr. K.N. Holtrop, Ens)
gen in de administratie van deze stichting,
niet mogen bijdragen aan het bewijs van de
ECLI:NL:HR:2014:54
alsook dat de verdachte als kandidaat-notaris
onder 2 tot en met 4 ten laste gelegde feiten.
voldoende (juridisch) geschoold is om te
De officier van justitie heeft betoogd dat de
Bedrieglijke bankbreuk art. 343 Sr: ontoe-
weten of behoren te weten dat door het niet
verbalisanten binnen één uur na de aangifte
reikende motivering dat de verdachte heeft
of onvoldoende voeren van de administratie
naar de woning van de verdachte zijn gegaan.
Volgt verwerping van het beroep.
265
(Sv art. 55, 128)
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 07-02-2014 – AFL. 5
349
Rechtspraak
Hierdoor is er sprake van een poging tot aan-
Redelijke termijn art. 6 EVRM: de cassatie-
alle omstandigheden van het geval. Van onbe-
houding bij heterdaad.
rechter kan wat betreft het oordeel van de
grijpelijkheid zal overigens niet licht sprake
Het hof overweegt onder meer: ‘Uit het pro-
feitenrechter inzake de redelijke termijn
zijn omdat een dergelijk oordeel sterk verwe-
ces-verbaal van aangifte blijkt dat de aange-
slechts toetsen of dat oordeel niet blijk
ven pleegt te zijn met waarderingen van feite-
ver op 6 februari 2009 om 19.05 uur aangifte
geeft van een onjuiste rechtsopvatting en
lijke aard die zich onttrekken aan een beoor-
heeft gedaan van een strafbaar feit dat kort
niet onbegrijpelijk is in het licht van alle
deling door de cassatierechter. Ook het
daarvoor (rond 18.55 uur) zou zijn gepleegd.
omstandigheden van het geval. Ook het
rechtsgevolg dat de feitenrechter heeft ver-
De verbalisanten zijn om 20.05 uur de
rechtsgevolg dat de feitenrechter heeft ver-
bonden aan de door hem vastgestelde over-
woning van de verdachte binnengetreden.
bonden aan de door hem vastgestelde over-
schrijding van de redelijke termijn, kan slechts
Uit het proces-verbaal van bevindingen blijkt
schrijding van de redelijke termijn, kan
op zijn begrijpelijkheid worden getoetst (vgl.
dat de verbalisanten in het bezit van een
slechts op zijn begrijpelijkheid worden
HR 17 juni 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD2578, NJ
machtiging binnentreden van de hulpofficier
getoetst. In casu heeft het hof – overwegen-
2008/358, r.o. 3.7).
van justitie naar de woning van de verdachte
de dat deze overschrijding voor rekening
3.4. Het hof heeft vastgesteld dat de redelijke
zijn gegaan en dat de deur van de woning na
van de verdachte komt – niet-onbegrijpelijk
termijn in hoger beroep is overschreden en
aanbellen en kloppen niet werd geopend.
aanleiding gezien te volstaan met deze
dat daarmee art. 6, eerste lid, EVRM is
Vervolgens hebben de verbalisanten een sleu-
vaststelling en geoordeeld dat er geen aan-
geschonden. Voorts heeft het hof – overwe-
telmaker ter plaatse laten komen om de
leiding is aan de redelijke-termijnover-
gende dat deze overschrijding voor rekening
voordeur te openen, hebben zij de woning
schrijding enig rechtsgevolg te verbinden.
van de verdachte komt – aanleiding gezien te
volstaan met deze vaststelling en geoordeeld
betreden en een in werking zijnde hennepkwekerij aangetroffen. Nu tussen het
(EVRM art. 6)
dat er geen aanleiding is om aan het oordeel
dat de redelijke termijn is overschreden enig
moment van aangifte en het moment van
binnentreden in de woning slechts één uur
Inleiding:
rechtsgevolg te verbinden. Dat oordeel is niet
zit, in welk uur ook de aangifte is opgeno-
Het middel klaagt dat het hof zijn oordeel
onbegrijpelijk.
men, is sprake van het onafgebroken verrich-
met betrekking tot het aan de overschrijding
Volgt verwerping.
ten van opsporingsactiviteiten. Zodoende
van de redelijke termijn te verbinden rechts-
was sprake van een aanhouding op heter-
gevolg onvoldoende heeft gemotiveerd. Die
daad, waardoor de woning van de verdachte
motivering houdt het volgende in: ‘De verde-
Raad van State
niet onrechtmatig is binnengetreden. Het
diging heeft in hoger beroep strafverminde-
Deze rubriek wordt verzorgd door mr. B.
vervolgens verkregen bewijs is niet als
ring gevraagd in verband met de omstandig-
Klein Nulent en mr. drs. J. de Vries werkzaam
onrechtmatig aan te merken en zal derhalve
heid dat de redelijke termijn als bedoeld in
bij de directie bestuursrechtspraak van de
niet worden uitgesloten van het bewijs.’
artikel 6 van het EVRM – voor zover het de
Raad van State. Volledige versies van deze
gedingfase in hoger beroep betreft – is over-
uitspraken zijn te vinden op www.raad-
Hoge Raad, onder meer:
schreden. Het hof overweegt hieromtrent het
vanstate.nl.
2.4. In aanmerking genomen het – blijkens
volgende. Niet ter discussie staat dat de rede-
de in 2.2.2 weergegeven overwegingen – door
lijke termijn in de fase van het hoger beroep
het hof vastgestelde ‘onafgebroken verrichten
is overschreden. Het staat de rechter echter
van opsporingsactiviteiten’ na het tijdstip
vrij om na afweging van alle daartoe in aan-
waarop het strafbare feit waarvan aangifte is
merking te nemen belangen en omstandig-
15 januari 2014, nr. 201306580/1/R6
gedaan is gepleegd tot het tijdstip waarop de
heden, waaronder de mate van overschrij-
(Mrs. Van Sloten, Wiebenga, Slump)
woning van de verdachte is binnengetreden,
ding van de redelijke termijn, te volstaan met
ECLI:NL:RVS:2014:75
geeft het oordeel van het hof dat de politie-
de enkele vaststelling dat inbreuk is gemaakt
ambtenaren de woning van de verdachte zijn
op artikel 6, eerste lid, van het EVRM. Het hof
Redelijke toepassing van het relativiteits-
binnengetreden ter aanhouding ‘op heeter
is van oordeel dat in deze zaak kan worden
vereiste als vervat in art. 8:69a Awb brengt
daad’ niet blijk van een onjuiste uitleg van
volstaan met deze constatering nu de duur
met zich dat belanghebbenden die zich niet
het begrip ‘ontdekking op heeter daad’ als
van het geding in hoger beroep met name
kunnen beroepen op de normen van de Flo-
bedoeld in art. 55, eerste lid, Sv.
het gevolg is geweest van schorsen van het
ra- en faunawet omdat die normen kenne-
2.5. Het middel faalt in zoverre.
onderzoek ter terechtzitting zodat onderha-
lijk niet strekken tot bescherming van hun
Volgt verwerping van het beroep.
vige zaak conform het verzoek van de ver-
belangen, zich evenmin op die normen
dachte gelijktijdig doch niet gevoegd met de
kunnen beroepen ten betoge dat het
zaak van de medeverdachte kon worden
bestemmingsplan niet uitvoerbaar is.
267
268
behandeld, zodat die overschrijding voor zijn
rekening komt.’
(Awb art. 8:69a; WRO art. 3.1)
(Mrs. A.J.A. van Dorst, J. de Hullu, V. van den
Hoge Raad, onder meer:
Uitspraak in het geding tussen: 1. de beslo-
Brink)
3.3. Bij de beoordeling van het middel dient
ten vennootschap met beperkte aansprake-
(Na conclusie van A-G mr. G. Knigge, strek-
het volgende te worden vooropgesteld. Het
lijkheid Flamco IMZ B.V. (hierna: Flamco),
kende tot vernietiging wat betreft de straf-
oordeel van de feitenrechter inzake de redelij-
gevestigd te Zutphen, 2. [appellant sub 2],
oplegging, in zoverre tot terugwijzing dan
ke termijn kan in cassatie slechts in beperkte
handelend onder de naam [bedrijf], wonend
wel verwijzing, en tot verwerping voor het
mate worden getoetst, in die zin dat de Hoge
te Zutphen, en de raad van de gemeente Zut-
overige; adv. mr. M.L.M. van der Voet,
Raad alleen kan onderzoeken of het oordeel
phen, verweerder.
Amsterdam)
niet blijk geeft van een onjuiste rechtsopvat-
ECLI:NL:HR:2014:99
ting en niet onbegrijpelijk is in het licht van
17 januari 2014, nr. 11/05623
350
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 07-02-2014 – AFL. 5
Rechtspraak
Procesverloop
hun belangen, zich evenmin op die normen
Centrale Raad van Beroep
Bij besluit van 22 april 2013 heeft de raad
kunnen beroepen ten betoge dat het bestem-
Deze rubriek wordt verzorgd door mr. A.B.J.
het bestemmingsplan ‘Noorderhaven’ vastge-
mingsplan niet uitvoerbaar is. Het betoog
van der Ham, vice-president van de Centrale
steld. Tegen dit besluit hebben Flamco en
van Flamco strekt tot vernietiging van het
Raad van Beroep, en mr. J.E. Jansen, hoofd
[appellant sub 2] beroep ingesteld.
bestreden besluit op de grond dat het plan
Wetenschappelijk bureau van de Centrale
(…)
niet uitvoerbaar is vanwege het in strijd met
Raad van Beroep.
de Ffw verstoren en vernielen van vaste ver-
Overwegingen
blijfplaatsen van vleermuissoorten, het ver-
(…)
nielen van jaarrond beschermde nesten van
2. Het plan voorziet in de ontwikkeling van
vogels en het vernielen van beschermde
nieuwe woningen, centrumfuncties en kanto-
plantensoorten. In zoverre beroept Flamco
8 januari 2014, nr. 11/3667 WIA-T
ren in het gebied Noorderhaven in Zutphen.
zich, ter onderbouwing van haar stelling dat
(Mrs. Goorden, Venema, Van der Kolk)
(…)
het plan niet uitvoerbaar is, dan ook op de
ECLI:NL:CRVB:2014:12
Relativiteitsvereiste
strijdigheid met de rechtsregels uit de Ffw.
4. Ingevolge artikel 8:69a van de Algemene
De ingeroepen normen uit de Ffw strekken
Bij de terugvordering van de voorschotten
wet bestuursrecht (hierna: Awb) mag de
tot bescherming van de genoemde plant- en
op grond van de Wet WIA dient een belan-
administratieve rechter een besluit niet ver-
diersoorten en hun nesten en vaste rust- of
genafweging te worden gemaakt.
nietigen op de grond, dat het in strijd is met
verblijfplaatsen. Het daadwerkelijke belang
een geschreven of ongeschreven rechtsregel
waarin Flamco dreigt te worden geraakt als
of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze
gevolg van de realisering van het plan, is
regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot
haar bedrijfsbelang dat is gelegen in het kun-
bescherming van de belangen van degene
nen voortzetten en uitbreiden van de
die zich daarop beroept.
bedrijfsactiviteiten. Zoals de Afdeling heeft
Overwegingen
(…)
overwogen in de uitspraak van 19 juni 2013
4.1. De thans in geding zijnde terugvordering
6. Flamco betoogt voorts dat het plan niet
in zaak nrs. 201210708/1/A4, 201210709/1/
heeft betrekking op de periode van 1 juli
uitvoerbaar is omdat een ontheffing op
A4, 201210711/1/A4, 201210712/1/A4,
2007 tot 1 december 2009.
grond van de Flora- en faunawet (hierna: Ffw)
201210714/1/A4, 201210745/1/A4,
4.2. Artikel 77, eerste lid en vierde lid, van de
noodzakelijk is voor het verstoren en vernie-
201210748/1/A4, 201210751/1/A4,
Wet WIA, luidde tot 1 juli 2009, als volgt:
len van vaste verblijfplaatsen van vleermuis-
201210752/1/A4 behoeft niet in alle gevallen
‘1. Een uitkering die op grond van deze wet
soorten, het vernielen van jaarrond
op voorhand uitgesloten te worden geacht
onverschuldigd is betaald en hetgeen als
beschermde nesten van vogels en het vernie-
dat de Ffw met de bescherming van diersoor-
gevolg van een beschikking als bedoeld in
len van beschermde plantensoorten. Het
ten tevens bescherming biedt aan het belang
artikel 76 door het UWV onverschuldigd is
enkel mitigeren van de effecten is niet vol-
bij het behoud van een goede kwaliteit van
betaald of verstrekt wordt door het UWV
doende om overtreding van de Ffw te voorko-
de directe leefomgeving van omwonenden.
teruggevorderd. Ook een uitkering die op
men. Flamco betoogt dat een reële kans
Dit geval doet zich, gelet op het feit dat het
grond van artikel 67, tweede lid, als voor-
bestaat dat de ontheffing voor de Ffw niet
belang van Flamco gelegen is in haar
schot onverschuldigd betaalbaar is gesteld
verleend kan worden gelet op het strenge
bedrijfsbelang echter hier niet voor. De inge-
wordt door het UWV teruggevorderd. (…)
toetsingskader voor de in het gebied aanwe-
roepen normen uit de Ffw strekken derhalve
4. Indien daarvoor dringende redenen aanwe-
zige soorten laatvlieger en gewone dwerg-
kennelijk niet tot bescherming van het
zig zijn kan het UWV besluiten geheel of
vleermuis die in bijlage IV van de habitat-
belang van Flamco. Dit betekent dat het
gedeeltelijk van terugvordering af te zien.’
richtlijn staan en de in het plangebied
betoog van Flamco dat het plan niet uitvoer-
4.3. Met ingang van 1 juli 2009 is de regelge-
voorkomende beschermde vogelsoorten.
baar is omdat geen ontheffing op grond van
ving met betrekking tot de terugvordering
6.1. De raad stelt dat artikel 8:69a van de Awb
de Ffw verleend kan worden, wat hier verder
van onverschuldigde betalingen van voor-
in de weg staat aan vernietiging van het plan
ook van zij, ingevolge artikel 8:69a van de
schotten in het kader van de Wet WIA gewij-
op grond van strijd met de Ffw.
Awb niet kan leiden tot vernietiging van het
zigd. Met ingang van die datum is artikel 77,
6.2. De vragen of voor de uitvoering van het
plan. De Afdeling ziet daarom af van een
eerste lid, tweede volzin van de Wet WIA
bestemmingsplan een vrijstelling geldt dan
inhoudelijke bespreking van dat betoog.
geschrapt en is artikel 4:95 van de Awb in
wel een ontheffing op grond van de Ffw
(…)
werking getreden.
269
(Wet Wia art. 77; Awb art. 4:95 lid 4)
(….)
nodig is en zo ja, of deze ontheffing kan wor-
4.4. Artikel 4:95, vierde lid, van de Awb
den verleend, komen in beginsel pas aan de
bepaalt, voor zover hier van belang, dat
orde in een procedure op grond van de Ffw.
onverschuldigd betaalde voorschotten kun-
Dat doet er niet aan af dat de raad het plan
nen worden teruggevorderd.
niet heeft kunnen vaststellen, indien en voor
4.5. Op grond van artikel III, eerste lid, van de
zover hij op voorhand in redelijkheid had
overgangs- en slotbepalingen bij de Vierde
moeten inzien dat de Ffw aan de uitvoer-
tranche van de Algemene wet bestuursrecht
baarheid van het plan in de weg staat.
(Stb. 25 juni 2009, 264) blijft op een verplich-
6.3. Een redelijke toepassing van het relativi-
ting tot betaling van een geldsom aan of
teitsvereiste, als vervat in artikel 8:69a van de
door een bestuursorgaan, die is vastgesteld
Awb, brengt met zich dat belanghebbenden
of ontstaan voor het tijdstip van inwerking-
die zich niet kunnen beroepen op de normen
treding van deze wet, het recht zoals dat gold
van de Flora- en faunawet omdat die normen
voor dat tijdstip van toepassing. Nu het UWV
kennelijk niet strekken tot bescherming van
de verplichting tot terugbetaling van het
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 07-02-2014 – AFL. 5
351
Rechtspraak
voorschot heeft vastgesteld bij besluit van 9
op de Algemene wet bestuursrecht, het kader
niet met het per 1 juli 2009 gewijzigde wette-
april 2010 en gewijzigd bij het bestreden
van de voorschotverstrekking niet los kan
lijk stelsel, waarbij de terugvordering van in
besluit van 18 oktober 2010, dus na 1 juli
worden gezien van het kader waarbinnen de
het kader van de wet WIA verstrekte voor-
2009, is voor de gehele periode waarop de
definitieve betaling wordt vastgesteld. Voor-
schotten wordt beheerst door artikel 4:95,
terugvordering betrekking heeft uitsluitend
schotverstrekking in het kader van een WIA-
vierde lid van de Awb. Dit betekent dat bij de
artikel 4:95, vierde lid, van de Awb van toe-
aanvraag kan niet worden losgezien van het
terugvordering een belangenafweging als
passing.
WIA-regime. Immers voor de hoogte van het
bedoeld in artikel 3:4 van de Awb had moe-
4.6. Hoewel in het bestreden besluit is verwe-
voorschot wordt zoveel mogelijk aangesloten
ten plaatsvinden. Nu daarvan geen sprake is
zen naar artikel 4:95 van de Awb, blijkt uit de
bij de hoogte van de definitieve WIA-uitke-
geweest, wordt geoordeeld dat het bestreden
overwegingen van het bestreden besluit dat
ring en moet dus rekening worden gehouden
besluit reeds om deze reden in rechte geen
het UWV over de gehele periode heeft terug-
met de soort WIA-uitkering. Hierbij dient op
stand kan houden.
gevorderd als ware het een verplichting, aan-
grond van de bepalingen in de Wet WIA rede-
gezien volgens het UWV het bestaan van een
lijkerwijs beoordeeld te worden hoe hoog de
dringende reden om af te zien van terugvor-
uiteindelijke uitkering waarschijnlijk zal wor-
dering niet was gesteld noch daarvan was
den. Bovendien maakt de vaststelling dat er
gebleken. Tijdens de behandeling van dit
geen recht op WIA-uitkering bestond direct
15 januari 2014, nr. 11/4911 WIA
geding in hoger beroep heeft de gemachtig-
dat het voorschot onverschuldigd is betaald.
(Mrs. Hilhorst-Hagen, Govaers, Wentholt)
de van het UWV dit standpunt bevestigd,
Onzes inziens maakt deze directe relatie van
ECLI:NL:CRVB:2014:1
hetgeen voor de Raad aanleiding is geweest
de voorschotverstrekking met de Wet WIA,
het UWV bij de in rubriek I genoemde brief
dat ook de terugvordering van het voorschot
Er is sprake van een wijziging in rechtspo-
van 10 juli 2013 nadere vragen te stellen.
in het kader van het WIA-regime geplaatst
sitie, aldus is sprake van herroepen van het
Daarop heeft het UWV bij de in rubriek I
dient te worden. In de werknemersverzeke-
primaire besluit.
genoemde brief van 7 augustus 2013 als
ringen, waaronder de Wet WIA, bestaat een
volgt gereageerd.
plicht tot terugvordering van onverschuldigd
‘In de heroverweging van het besluit van 18
betaalde uitkering. Het ligt niet in de rede
oktober 2010 wordt niet expliciet een onder-
om bij gebruikmaking van de bevoegdheid
scheid gemaakt met betrekking tot de juridi-
tot terugvordering van een voorschot op een
sche grondslag van enerzijds de periode van
WIA-betaling een soepeler lijn te volgen dan
Overwegingen
1 juli 2007 tot 1 juli 2009 en anderzijds de
bij de terugvordering van een definitief vast-
6.2. Artikel 60, tweede lid, van de Wet WIA
periode van 1 juli 2009 tot 1 december 2009.
gestelde WIA-uitkering.
bepaalt dat de inkomenseis voor de verzeker-
Op pagina 3 van het bestreden besluit wordt
Naar onze mening ligt dit tevens niet in de
de die in staat is met arbeid meer dan 20% te
met de zin “In de wet is echter bepaald dat
rede gelet op de voorlopige aard van de voor-
verdienen van het maatmaninkomen per
hetgeen onverschuldigd is betaald moet wor-
schotbetaling, die wordt veroorzaakt door de
uur, gelijk is aan 50% van de resterende ver-
den teruggevorderd” de indruk gewekt dat de
omstandigheid dat de bevoegdheid tot voor-
diencapaciteit. Als een betrokkene tijdens het
verplichting tot terugvordering over de gehe-
schotverstrekking slechts bestaat vooruitlo-
ontvangen van een LGU ten minste twee
le periode is toegepast. Uiteindelijk is dit niet
pend op de vaststelling van de definitieve
maanden een verdienvermogen van minder
het geval. De periode van 1 juli 2009 tot 1
verplichting. Hieruit leiden wij af dat juist de
dan 20% heeft, dan geldt voor die betrokkene
december 2009 wordt wel degelijk terugge-
voorschotten makkelijker teruggevorderd
geen inkomenseis. De inkomenseis gaat op
vorderd op grond van de bevoegdheid die
moeten kunnen worden dan definitief vast-
grond van artikel 60, derde lid, van de Wet
UWV heeft ingevolge artikel 4:95, vierde lid,
gestelde betalingen. Het ligt dan niet in de
WIA pas gelden 24 maanden nadat betrokke-
van de Algemene wet bestuursrecht. Echter,
rede om juist bij terugvordering van voor-
ne weer een verdienvermogen van meer dan
UWV heeft na de inwerkingtreding van arti-
schotten soepeler op te treden dan bij de ver-
20% heeft. Bij de vraag of betrokkene na
kel 4:95 van de Algemene wet bestuursrecht,
plichte terugvordering van uitkeringen.’
afloop van de LGU recht heeft op een LAU of
de lijn voortgezet die tot 1 juli 2009 op grond
‘De terugvordering over de periode 1 juli
een VVU, die voor wat betreft hoogte van
van de verplichting tot terugvordering op
2009 tot 1 december 2009 is gebaseerd op de
elkaar verschillen, is van belang of er een
grond van artikel 77 (oud) van de Wet werk
bevoegdheid ingevolge artikel 4:95, vierde lid,
inkomenseis geldt. Deze in de Wet Wia gere-
en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet
van de Algemene wet bestuursrecht. De
gelde consequenties van de mate van
WIA) bestond. Dit betekent dat UWV na 1 juli
gedragslijn dat in alle gevallen van onver-
arbeidsongeschiktheid, hebben de Raad er bij
2009 de gedragslijn hanteert dat er in alle
schuldigd betaalde voorschotten van deze
uitspraak van 15 februari 2013,
gevallen gebruik wordt gemaakt van de
bevoegdheid gebruik wordt gemaakt, behou-
ECLI:NL:CRVB:2013:BZ1485, toe geleid om, in
bevoegdheid om een onverschuldigd betaald
dens de situatie dat zich een dringende
afwijking van eerdere uitspraken, bij de vraag
voorschot terug te vorderen, behoudens de
reden voordoet, is in het besluit van 18 okto-
of procesbelang aanwezig is de gevolgen van
situatie dat er sprake is van een dringende
ber 2010 gevolgd.’
het hebben van een verdienvermogen van
reden. De ratio van deze gedragslijn is
4.7. Uit vorenstaande overwegingen blijkt dat
minder dan 20% voor de soort en de hoogte
gelegen in het karakter van de voorschotver-
het UWV bij brief van 7 augustus 2013 het bij
van de WGA-uitkering na afloop van de LGU,
strekking. Het karakter van de voorschotver-
het bestreden besluit ingenomen en ter zit-
te betrekken.
strekking wordt bepaald door de publiekrech-
ting bevestigde standpunt ongewijzigd heeft
6.3. Appellant heeft in het primaire besluit
telijke verhouding waarbinnen het voorschot
gehandhaafd in die zin dat er sprake is van
vastgesteld dat de mate van arbeidsonge-
wordt verstrekt. In dit geval is dat de uitvoe-
een verplichting om terug te vorderen,
schiktheid van betrokkene 35 tot 80%
ring van de werknemersverzekering Wet WIA.
behoudens dat in geval van een dringende
bedraagt. Dit betekent dat er voor appellant
Wij zijn van mening dat hoewel de bevoegd-
reden van terugvordering kan worden afge-
een inkomenseis geldt. In het bestreden
heid tot voorschotverstrekking is gebaseerd
zien. Een dergelijk standpunt verdraagt zich
besluit is de mate van arbeidsongeschiktheid
352
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 07-02-2014 – AFL. 5
270
(Awb art. 7:15 lid 2)
(….)
Rechtspraak
vastgesteld op meer dan 80% hetgeen gevol-
murale indicatie heeft gekregen, maar door
gesteld die haar onderscheiden van anderen
gen heeft voor het stellen van de inko-
plaatsing op een wachtlijst deze zorg niet
die niet in aanmerking komen voor een man-
menseis. In het verlengde van de in 6.2
ontvangt en blijft aangewezen op mantelzorg.
telzorgcompliment omdat zij, evenals appel-
genoemde uitspraak is de Raad, anders dan
4.6. Voor zover appellante daarmee de ver-
lante, niet voldoen aan de toepassingsvoor-
in zijn uitspraak van 10 februari 2012,
bindendheid van de Regeling bestrijdt, stelt
waarden.
ECLI:NL:CRVB:2012:BV6637, van oordeel dat,
de Raad voorop dat de Regeling een alge-
hoewel de uitkering voor wat betreft de
meen verbindend voorschrift is. Bij het tot
hoogte en duur ongewijzigd blijft, de gevol-
stand brengen van algemeen verbindende
gen voor en van het stellen van de inko-
voorschriften is het in beginsel aan de mate-
menseis, zoals in 6.2 omschreven, een wijzi-
riële wetgever voorbehouden om alle betrok-
17 januari 2014, nr. 12/2003 AOW
ging van de rechtspositie van betrokkene tot
ken belangen af te wegen. De rechter moet
(Mrs. Van der Kade, De Vries, Lenos)
gevolg hebben. Aldus is sprake van herroe-
het resultaat daarvan in beginsel respecte-
ECLI:NL:CRVB:2014:116
pen als bedoeld in artikel 7:15, tweede lid,
ren. Dit uitgangspunt lijdt uitzondering, als
van de Awb. De rechtbank heeft terecht
de inhoud of de wijze van totstandkoming
De intrekking van het AOW-pensioen per 1
geoordeeld dat appellant in het voorliggende
van dat algemeen verbindend voorschrift
januari 2010 is niet in strijd met art. 1 van
geval had moeten besluiten tot vergoeding
zodanig in strijd komt met een regel van
het Eerste Protocol bij het EVRM of art. 14
van de in bezwaar gemaakte kosten van
geschreven of ongeschreven recht, dat dit
EVRM.
betrokkene.
voorschrift om die reden niet als grondslag
kan dienen voor daarop in concrete gevallen
271
272
(AOW art. 8b; EP EVRM art 1; EVRM art. 14)
te baseren besluiten.
4.7. In de memorie van toelichting bij artikel
(….)
19a van de Wmo, komt naar voren dat is
15 januari 2014, nr. 12/2837 WMO
gekozen om slechts een beperkt deel van de
Overwegingen
(Mrs. Van Male, Wagner, Van Zeben-de Vries)
mantelzorgers voor een uitkering in aanmer-
4.2. Vast staat dat de SVB in overeenstem-
ECLI:NL:CRVB:2014:53
king te laten komen, namelijk zij die iemand
ming met artikel 8b, tweede lid en artikel 64
verzorgen die beschikt over een (her)indica-
van de AOW het ouderdomspensioen van
Er bestaat geen recht op het mantelzorg-
tie voor extramurale AWBZ-zorg voor een
appellant met ingang van januari 2010 heeft
compliment als een indicatie voor intramu-
nader bepaalde duur. Daarbij is blijkens de
beëindigd op de grond dat aan appellant
rale zorg is afgegeven.
memorie van toelichting de indicatiestelling
rechtens zijn vrijheid is ontnomen. In geding
in het kader van de AWBZ van belang geacht
is of de bij het bestreden besluit gehandhaaf-
(Regeling maatschappelijke ondersteuning
om langs objectieve weg vast te kunnen stel-
de toepassing van artikel 8b en artikel 64 van
art. 6b lid 1)
len of sprake is van mantelzorg bij een lang-
de AOW vanaf januari 2010 verenigbaar is
durige zorgvraag (Kamerstukken II 2007/08,
met artikel 1 van het Eerste Protocol.
31 317 nr. 3, p. 1, 2, 5). Voorts schrijft de
4.3. In de eerste twee volzinnen van artikel 1
Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn
van het Eerste Protocol is bepaald dat iedere
Overwegingen
en Sport in haar brief van 27 maart 2012 aan
natuurlijke of rechtspersoon recht heeft op
4.2. Ingevolge artikel 6b, eerste lid, van de
de Voorzitter van de Tweede Kamer der Sta-
het ongestoord genot van zijn eigendom
Regeling maatschappelijke ondersteuning (de
ten Generaal over een situatie die vergelijk-
(‘possessions’). Aan niemand zal zijn eigen-
Regeling) ontvangt een mantelzorger ter
baar is met die van appellante, dat met het
dom worden ontnomen behalve in het alge-
waardering van zijn werk een uitkering
oog op het bij de invoering van de regeling
meen belang en onder de voorwaarden voor-
indien:
beperkte budget, aan mantelzorgers van
zien in de wet en in de algemene beginselen
a. door het CIZ (…) een indicatie is afgegeven
mensen met een indicatie voor intramurale
van internationaal recht. Onder ‘possessions’
met een geldigheidsduur van ten minste 371
zorg geen mantelzorgcompliment wordt toe-
moet niet alleen worden verstaan bestaande
dagen voor extramurale zorg in het kader
gekend. Ook liggen hieraan uitvoeringstech-
bezittingen, maar ook vermogensbestandde-
van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekos-
nische redenen ten grondslag, omdat niet
len, met inbegrip van aanspraken, met
ten, en
bekend is om wie het gaat en wanneer bij
betrekking waartoe de betrokkene kan onder-
b. de onder a bedoelde persoon de desbetref-
opname in een instelling het recht op een
bouwen dat hij ten minste een gerechtvaar-
fende mantelzorger als begunstigde voor de
mantelzorgcompliment ophoudt.
digde verwachting heeft dat die zullen wor-
uitkering heeft aangewezen.
4.8. De Raad is van oordeel dat de in de Rege-
den gerealiseerd. Als sprake is van
4.3. Ingevolge artikel 6i van de Regeling kan
ling gemaakte keuze om slechts een beperkt
‘possessions’ en daarmee van ontneming van
de SVB, voor zover hier van belang, artikel 6b
deel van de mantelzorgers voor een uitkering
eigendom als bedoeld in de tweede zin van
buiten toepassing laten of daarvan afwijken
in aanmerking te laten komen, niet in strijd
artikel 1 van het Eerste Protocol, moet wor-
voor zover strikte toepassing leidt tot een
komt met de Wet. Evenmin komt die keuze
den getoetst of aan de in dat artikel geformu-
onbillijkheid van overwegende aard.
in strijd met het gelijkheidsbeginsel, omdat
leerde voorwaarden voor die eigendomsont-
4.4. Niet in geschil is dat appellante in 2010
het binnen de doelgroep gemaakte onder-
neming is voldaan. Daarbij dient allereerst te
niet voldoet aan de vereisten van artikel 6b,
scheid wordt gerechtvaardigd door de in 4.7
worden beoordeeld of de inbreuk op de
eerste lid, onderdeel a, van de Regeling.
genoemde objectieve en proportionele gron-
bestaande aanspraak bij wet is voorzien. Ver-
4.5. Appellante heeft aangevoerd dat het
den. Dit betekent dat de in 4.5 genoemde
volgens dient te worden beoordeeld of de
onbillijk is dat een mantelzorger op grond
beroepsgrond geen doel treft.
eigendomsontneming een legitieme doelstel-
van de Regeling niet langer in aanmerking
4.9. De beroepsgrond tegen het niet toepas-
ling heeft in het algemeen belang en ten
komt voor de uitkering indien hij mantelzorg
sen van de hardheidsclausule slaagt niet.
slotte of er een behoorlijk evenwicht is
blijft geven aan een zorgvrager die een intra-
Appellante heeft geen omstandigheden
behouden tussen de eisen van het algemeen
(….)
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 07-02-2014 – AFL. 5
353
Rechtspraak
273
belang van de samenleving en de bescher-
tussen de gediende gemeenschapsbelangen
ming van de fundamentele rechten van het
en het ingeroepen fundamentele recht, dan
individu, een en ander onder erkenning van
wel dat er geen redelijke proportionaliteitsre-
20 januari 2014, nr. 11/7439 WTOS
een ruime beoordelingsmarge die de Staat
latie bestaat tussen de gekozen middelen en
(Mrs. De Vries, Simon, Lenos)
heeft bij de hantering van deze criteria. Aan
het beoogde doel. Van feiten of omstandighe-
ECLI:NL:CRVB:2014:13
het proportionaliteitsvereiste wordt niet vol-
den die meebrengen dat toepassing van arti-
daan als het individu door de inbreuk een
kel 8b van de AOW voor appellant leidt tot
Geen recht op toelage voor 18+scholieren
onevenredig zware last (‘an individual and
een ‘individual and excessive burden’ is niet
die in het buitenland voortgezet onderwijs
excessive burden’) moet dragen.
gebleken.
volgen.
4.4. Evenals de rechtbank is de Raad van oor-
4.5. Appellant heeft betoogd dat artikel 8b,
deel dat het bestreden besluit leidt tot een
tweede lid, van de AOW in strijd is met het
inbreuk op het eigendomsrecht van appel-
discriminatieverbod van artikel 14 van het
lant, maar niet tot schending van artikel 1
EVRM in samenhang met artikel 1 van het
van het Eerste Protocol. De door appellant
Eerste Protocol. Hij heeft daartoe gesteld dat
aangevochten inbreuk op zijn eigendoms-
onterecht onderscheid wordt gemaakt tussen
Overwegingen
recht is bij wet voorzien, nu deze inbreuk
personen met een AOW-pensioen en ambte-
4.4.4. In reactie op vragen van de Raad heeft
direct volgt uit toepassing van de dwingend-
naren met een pensioen. Appellant wordt niet
de Minister bij brief van 28 mei 2013 te ken-
rechtelijke artikelen 8b en 64 van de AOW.
gevolgd in deze stelling. Uit de parlementaire
nen gegeven dat de Nederlandse regelgeving
Totdat artikel 8b van de AOW per 1 juli 2009
stukken blijkt dat de doelstelling van de Wsg
uitsluitend voorziet in de toekenning van
in werking trad, werd er onderscheid
is om de ongelijke behandeling tussen rech-
toelagen op grond van de Wtos indien onder-
gemaakt tussen aan de ene kant gedetineer-
tens van hun vrijheid beroofde werkenden en
wijs wordt gevolgd op basis van een inschrij-
den met een uitkering, die ingevolge de Wet
uitkeringsgerechtigden te beëindigen. Men
ving aan een in Nederland gevestigde onder-
socialezekerheidsrechten gedetineerden
achtte het onwenselijk dat gedetineerden een
wijsinstelling. Primair heeft de Minister
(Wsg) gedurende detentie wordt stopgezet, en
sociale zekerheidsuitkering blijven ontvan-
daarbij het standpunt ingenomen dat het
aan de andere kant gedetineerden met een
gen, terwijl in hun levensonderhoud al wordt
feit dat de nationale regelgeving niet voor-
ouderdomspensioen op grond van de AOW.
voorzien door de staat, en werkenden hun
ziet in de toekenning van toelagen op grond
Tot dat moment voorzag de AOW namelijk
inkomen uit werk verliezen. Om dat uitgangs-
van de Wtos, indien onderwijs wordt gevolgd
niet in de beëindiging van ouderdomspensi-
punt duidelijk vorm te geven, lag het voor de
op basis van een inschrijving aan een niet in
oenen gedurende detentie. Toepassing van
hand de Wsg te beperken tot loondervingsuit-
Nederland gevestigde onderwijsinstelling, a
de Wsg leidt volgens vaste rechtspraak in
keringen in engere zin. De AOW valt daar niet
priori geen in aanmerking te nemen belem-
overwegende mate niet tot schending van
onder. Zoals in 4.4 uiteen is gezet, ziet de wet-
mering op kan leveren van de uitoefening
artikel 1 van het Eerste Protocol. De Raad
gever thans geen grond meer voor die uitzon-
van het recht op vrij verkeer van personen.
herinnert in dit verband aan zijn uitvoerig
dering die is gemaakt voor de AOW, waarbij
Subsidiair heeft de Minister het standpunt
gemotiveerde uitspraken van 18 juni 2004
het aspect van de dubbele betaling meer op
ingenomen dat zo er in een situatie als voor-
(ECLI:NL:CRVB:2004:AP4680), van 12 novem-
de voorgrond staat. De wetgever acht het
ligt al sprake kan zijn van een in aanmerking
ber 2004 (ECLI:NL:CRVB:2004:AR6512), van 14
onwenselijk de betalingen van de AOW voort
te nemen belemmering van de uitoefening
juli 2005 (ECLI:NL:CRVB:2005:AT9595) en van
te zetten terwijl al in het levensonderhoud
van het recht op vrij verkeer van personen,
2 december 2005
wordt voorzien door de staat. Voor pensioe-
die belemmering gerechtvaardigd is te ach-
(ECLI:NL:CRVB:2005:A47320). Uit de Memorie
nen die in aanvulling op de publiekrechtelijke
ten. In dit verband heeft de Minister gewe-
van Toelichting bij artikel 8b van de AOW
AOW worden betaald door privaatrechtelijke
zen op het ruime aanbod van scholen voor
(Kamerstukken II 31 525, nr. 3, p. 3) is af te
pensioenfondsen, zoals het ambtenarenpensi-
voortgezet onderwijs in Nederland, het meer
leiden dat de wetgever ervoor heeft gekozen
oenfonds (de Stichting Pensioenfonds ABP),
algemene karakter van voortgezet onderwijs
om het onderscheid tussen gedetineerden
geldt niet dat de staat daarmee tweemaal in
ten opzichte van tertiair onderwijs waarvoor
met een ouderdomspensioen en gedetineer-
het levensonderhoud voorziet. Ook de verge-
ingevolge de Wet studiefinanciering 2000
den met andere sociale uitkeringen op te
lijking met personen die een inkomen heb-
(Wsf 2000) Nederlandse meeneem-studiefi-
heffen, omdat het de bedoeling van de wetge-
ben uit bedrijf of uit beleggingen, kan appel-
nanciering kan worden toegekend, de uitvoe-
ver is dat voortaan geen enkele categorie
lant niet baten. Enerzijds verliest ook een
ringslasten en het misbruikrisico.
gedetineerden gedurende detentie vermogen
ondernemer zijn mogelijkheden om inkomen
4.4.5. De Raad onderschrijft het onder punt
op kan bouwen dankzij uit de collectieve
door arbeid te genereren en anderzijds is er
4.4.4 weergegeven primaire standpunt van
middelen bekostigde uitkeringen. De Raad
bij degenen die van hun vermogen leven,
de Minister. Daartoe wordt overwogen dat de
acht dit een legitiem doel dat mede kan wor-
geen sprake van een dubbele voorziening van
EU bevoegd is om het optreden van de lidsta-
den nagestreefd door toepassing van artikel
de zijde van de staat. Zij genieten immers
ten op het gebied van schoolonderwijs en
8b van de AOW. Er is dan ook geen grond om
geen publiekrechtelijke uitkering. Aangezien
beroepsonderwijs en de mobiliteit van scho-
de toepassing van artikel 8b van de AOW in
het doel van de regeling ook was personen in
lieren en studenten te ondersteunen, te coör-
het kader van een toetsing aan het Eerste
detentie in zoverre gelijk te behandelen dat er
dineren of aan te vullen, maar niet om de
Protocol anders te beoordelen dan de toepas-
geen groep met een uitkering in detentie
autonome bevoegdheden van de lidstaten op
sing van de Wsg.
meer is, kan de gebruikte bepaling niet als
dat terrein eenzijdig over te nemen. In dit
Gelet op de beweegredenen van de wetgever
ongelijk behandelend worden betiteld.
verband wordt gewezen op het vijfde lid van
(Wtos art. 2.9, 2.10; VWEU art. 21)
(….)
en de ruime beoordelingsmarge die de Staat
artikel 2 in samenhang met artikel 6, aanhef
in deze toekomt, kan niet staande worden
en sub e, van het VWEU, op de artikelen 165
gehouden dat aan artikel 8b van de AOW een
en 166 van het VWEU, en op de Conclusies
onevenwichtige afweging ten grondslag ligt
van de Raad en de vertegenwoordigers van
354
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 07-02-2014 – AFL. 5
Rechtspraak
de regeringen der lidstaten (…) betreffende
voorziet in studietoelagen voor voortgezet
het voorbereiden van jongeren op de 21ste
onderwijs dat wordt gevolgd op basis van een
College van Beroep voor het
Bedrijfsleven
eeuw; een agenda voor Europese samenwer-
inschrijving aan een in het buitenland geves-
Deze rubriek wordt verzorgd door mw. mr. A.
king op schoolgebied (PbEG 13 december
tigde onderwijsinstelling.
Bruining en mw. mr. J.M.M. Bancken, beiden
2008, nr. C-319/08).
4.4.8. Omdat helder is dat in een situatie als
auditeur bij het College.
4.4.6. Helder is dat artikel 21 van het VWEU
voorligt a priori geen sprake kan zijn van een
er niet aan in de weg staat dat een EU-lid-
in aanmerking te nemen belemmering van
staat ervoor kiest om studietoelagen toe te
het recht op vrij verkeer van personen, hoeft
kennen voor voortgezet onderwijs dat wordt
de Raad de rechtvaardigingsgronden niet te
gevolgd op basis van een inschrijving aan
beoordelen die zijn aangevoerd voor de aan-
9 januari 2014, nr. AWB 11/981
een onderwijsinstelling die is gevestigd in de
gekaarte belemmering van het vrije verkeer
Mr. Van der Ham
betrokken lidstaat, zonder er tegelijkertijd op
van personen. Reeds omdat algemeen vor-
ECLI:NL:CBB:2014:3
enigerlei wijze in te voorzien dat deze studie-
mend nationaal voortgezet onderwijs van
toelagen ook kunnen worden verkregen voor
cruciaal belang kan worden geacht voor het
Hoger beroep tegen onbevoegd gedane uit-
vergelijkbaar voortgezet onderwijs op basis
behoud van de waardevolle aspecten van de
spraak. Bevoegdheid CBb. Algemeen ver-
van een inschrijving aan een onderwijsinstel-
nationale culturen van de lidstaten van de
bindend voorschrift. Bezwaar. Besluit op
ling die is gevestigd in een andere EU-lid-
EU, waaronder de rijkdom van de nationale
bezwaar. Heropening. Verzoek gedaan na
staat. Uit de rechtspraak van het HvJ EU die
talen, kan niet worden uitgesloten dat in het
sluiting zitting CBb ambtshalve opgevat
is vermeld onder punt 4.4.3, is niet iets
algemeen objectief te rechtvaardigen is dat
als een beroep op overschrijding redelijke
anders af te leiden; van een algemeen belem-
er, zeker door relatief kleine EU-lidstaten met
termijn in de bestuurlijke en de rechterlij-
meringsverbod als bedoeld in de aangevallen
lange EU-binnengrenzen, geen nationale stu-
ke fase.
uitspraak is geen sprake. Daar doet niet aan
dietoelagen worden toegekend voor alge-
af dat in het door betrokkene aangehaalde
meen vormend voortgezet onderwijs in het
(Wet op het financieel toezicht, Wft (oud) art.
Zanotti-arrest (HvJ EU 20 mei 2010, nr.
buitenland.
110; Wet bestuursrechtspraak bedrijfsorganisa-
C-56/09) voor recht is verklaard dat regelge-
4.5. Ingevolge artikel 2.13a van de Wsf 2000
tie (oud) art. 30; Awb artikel 8:117; Besluit
ving die de mogelijkheid biedt om de kosten
kan voor sommig onderwijs dat op één lijn is
gedragstoezicht financiële ondernemingen
van onderwijs voor de heffing van de inkom-
te stellen met Nederlands middelbaar
Wft, BGFo (oud) art. 5, 6, 171 lid 3; Regeling
stenbelasting af te trekken ingevolge de
beroepsonderwijs, Nederlandse meeneem-
vaststelling inhaalprogramma’s financieel
bepalingen inzake het Unieburgerschap
studiefinanciering worden toegekend op
beleggen dd. 20 april 2007, hierna: de Regeling;
extra-territoriale werking heeft. Het Zanotti-
basis van een inschrijving aan een onderwijs-
Awb art. 6:2 aanhef en onder a; EVRM art. 6)
arrest heeft immers betrekking op een fiscale
instelling die niet in Nederland is gevestigd.
faciliteit en niet op studietoelagen. Het feit
Vlaams secundair onderwijs kan niet altijd
Partijen in hoger beroep: Minister van Finan-
dat de Wet op het kindgebonden budget en
met Nederlands voortgezet onderwijs op één
ciën (appellant) en het Instituut voor toege-
de Algemene Kinderbijslagwet voorzien in
lijn worden gesteld; delen ervan hebben het
paste beleggingswetenschappen BV (ITB)
een tegemoetkoming in de kosten van kinde-
karakter van Nederlands middelbaar
ren die voortgezet onderwijs volgen in het
beroepsonderwijs. Betrokkene heeft uitdruk-
De uitspraak van Rechtbank Haarlem wordt
buitenland, leidt evenmin tot een voor
kelijk toelagen aangevraagd op grond van
door het College met toepassing van art. 30
betrokkene gunstig oordeel. Deze gezinstoe-
hoofdstuk 4 van de Wtos en geen meeneem-
Wbbo aangemerkt als bevoegd gedaan. Het
slagen vallen namelijk Unierechtelijk onder
studiefinanciering op grond van de Wsf 2000.
College gaat over tot een inhoudelijke beoor-
een ander regime dan de toelagen in de zin
Of betrokkene in aanmerking had kunnen
deling van het tegen die uitspraak ingedien-
van hoofdstuk 4 van de Wtos waarvoor
komen voor Nederlandse meeneem-studiefi-
de hoger beroep.
betrokkene in aanmerking wil komen.
nanciering valt daarom buiten de omvang
Door ITB is een aanvraag ingediend om een
4.4.7. Volledigheidshalve herinnert de Raad
van het voorliggende geding.
bepaald inhaalprogramma (op DVD) ‘beleg-
bij het voorgaande aan de conclusie van
4.6. Uit wat hiervoor onder 4.3 tot en met 4.5
gen a’ op te nemen in de bijlage bij de Rege-
advocaat-generaal D. Ruiz-Jarabo Colomer van
is overwogen, vloeit voort dat het hoger
ling. In de Regeling en de daarbij behorende
20 maart 2007 in de zaken Morgan en Bucher
beroep van de Minister slaagt en dat de aan-
bijlage is genormeerd bij wet met welke
(nr. C-11/06 en nr. C-12/06), waarvan in het
gevallen uitspraak voor vernietiging in aan-
inhaalprogramma’s een diplomahouder
bijzonder de punten 89, 123, en 125, en aan
merking komt voor zover de rechtbank de
(oude stijl) kan voldoen aan het BGfo. Deze
de antwoorden van de Europese Commissie
Minister daarbij heeft opgedragen om een
zijn op gelijke wijze tot alle diplomahouders
op de parlementaire vragen van Ria Oomen-
nieuw besluit te nemen. Verder vloeit uit wat
gericht en onderling inwisselbaar.
Ruijten over onder meer het niet vergoeden
hiervoor is overwogen voort dat er aanlei-
van de kosten van het vervoer van gehandi-
ding bestaat om te bepalen dat de rechtsge-
Hoewel in nadere aanvraag het betreffende
capte Nederlandse kinderen die in België
volgen van het bestreden besluit in stand
programma van ITB niet meer voorkwam,
naar school gaan (E-5288/2009,
blijven.
had de minister daaruit niet zonder mogen
274
E-010916/2010, E-010350/2011,
concluderen dat de oorspronkelijke aanvraag
E-007608/2011). Verder wijst de Raad er nog
was ingetrokken. Uit de brief van ITB had het
op dat de in deze zaak toepasselijke Neder-
de minister duidelijk moeten zijn dat ITB
landse regelgeving zich onderscheidt van
geen afstand heeft gedaan van haar oor-
bijvoorbeeld de Duitse regelgeving als aan de
spronkelijke verzoek. Het oordeel van de
orde in zaak nr. C-275/12 (Samantha Elrick),
rechtbank dat die brief moet worden
in die zin dat de Nederlandse regelgeving
beschouwd als een tijdig ingediend bezwaar-
– anders dan de Duitse – in het geheel niet
schrift tegen het feit dat de DVD niet in de
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 07-02-2014 – AFL. 5
355
Rechtspraak
bijlage bij de Regeling is opgenomen, is juist.
Ter uitvoering van de aangevallen uitspraak
bekwaamheidsdiploma oude stijl.
Dat geldt ook voor het oordeel van de recht-
heeft de minister alsnog beslist op het
ITB heeft na de sluiting van het onderzoek
bank dat de brief van de minister naar aan-
bezwaar van ITB. Deze nadere beslissing
aan het College bericht inmiddels in de gehe-
leiding daarvan heeft te gelden als een
wordt op de voet van de artikelen 6:19 en
le procedure een wachttijd van ruim zeven
schriftelijke weigering een besluit naar aan-
6:24 Awb in de procedure betrokken. Het Col-
jaar achter de rug te hebben, hetgeen voor
leiding van het bezwaar van ITB te nemen.
lege oordeelt dat de minister het bezwaar
haar als kleine ondernemer een zware last is.
Ook is die brief door de rechtbank voor de
terecht niet ontvankelijk heeft verklaard,
Het College heeft dit bericht ambtshalve
ontvankelijkheid van het beroep op juiste
aangezien het gericht is tegen een algemeen
opgevat als verzoek om vergoeding van de
gronden aangemerkt als een beslissing op
verbindend voorschrift. Het rechtsgevolg van
immateriële schade wegens mogelijke over-
bezwaar. De aangevallen uitspraak wordt
het opnemen van een inhaalprogramma
schrijding van de redelijke termijn in de
bevestigd en het hoger beroep van de minis-
‘beleggen a’ in de (bijlage bij de) Regeling is
bestuurlijke en rechterlijke fase en de zaak in
ter wordt ongegrond verklaard.
immers gelijk voor alle houders van een vak-
verband daarmee heropend.
AANWIJZINGEN VOOR AUTEURS
Het verdient aanbeveling vóór het inzenden van artikelen contact
op te nemen met het redactiebureau; dit kan dubbel of vergeefs werk
voorkomen.
žOpinies zijn in beginsel gebonden aan de omvang van één pagina.
Dit is 800 woorden.
žôüàėÐðäąĭĊĊėàäėĤÛėôäýO&M omvatten maximaal 1200 woorden.
žôüàėÐðäąĭĊĊėàäėĤÛėôäýReacties blijven binnen de 600 woorden
Het NJB kent verschillende soorten hoofdartikelen. Voor alle artikelen
en een naschrift binnen de 300 woorden.
geldt dat de auteur in de eerste alinea’s duidelijk maakt aan de NJBlezers waarom dit artikel interessant is om verder te lezen.
- Noten kunnen alleen bij artikelen worden geplaatst; daarin geen
meningen, toelichtingen of andere uitweidingen, maar alleen
žWetenschappelijke artikelen: omvang inclusief notenapparaat
3 000 tot maximaal 5 000 woorden. Uitgebreidere versies kunnen
op de NJB-site worden geplaatst. Deze artikelen voldoen aan de
maatstaven van het wetenschappelijk forum. Zij vermeerderen de
vindplaatsen.
- Meestal ontvangt de auteur binnen 1 maand bericht of de inzending zal worden geplaatst.
- Artikelen of andere bijdragen die elders in dezelfde of vrijwel dezelf-
bestaande kennis met relevante nieuwe inzichten die methodisch
de vorm zijn of worden gepubliceerd worden niet aanvaard.
worden verantwoord.
Bij inzending dient vermeld te worden of en waar het artikel of de
Auteurs van wetenschappelijke artikelen kunnen de redactie verzoeken hun artikel aan peer review te laten onderwerpen. Meer informatie op www.njb.nl onder Voor Auteurs
žLessen voor de praktijk: indicatie van de omvang inclusief notenapparaat 2 500 woorden. Dit is een analyse van een expert met als
doel de praktijk te informeren over ‘best practices’.
žFocus: indicatie van de omvang inclusief notenapparaat 2500 woor-
andere bijdrage eveneens ter plaatsing is aangeboden.
- Auteurs die bij een zaak of onderwerp waarover zij in het NJB willen
schrijven, betrokken zijn of zijn geweest, dienen dat in een voetnoot te
vermelden met een korte uitleg van de aard van hun betrokkenheid.
- Het al dan niet op verzoek van de redactie aanbieden van artikelen
aan het NJB impliceert toestemming voor openbaarmaking en verveelvoudiging t.b.v. de elektronische ontsluiting van het NJB.
den. Deze artikelen geven een schets en ordening van interessante
actuele ontwikkelingen in een deelgebied.
žEssays: indicatie van de omvang 3 000 woorden. Dit is een prikkelende beschouwing over een breder onderwerp. Verwijzingen staan
bij voorkeur in de tekst zelf.
356
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 07-02-2014 – AFL. 5
Een uitgebreide toelichting op het bovenstaande is te lezen in de
brochure Schrijven voor het NJB, te vinden op www.njb.nl onder
Voor Auteurs
Boeken
“Papa, hebben we iets ergs
gedaan?”
Het arbitragebeding in
algemene voorwaarden
Kinderen en ouders in
vreemdelingendetentie
Met deze publicatie
wil de coalitie ‘Geen
Kind in de Cel’ van
Amnesty International, Defence for
Children, Stichting
INLIA, Kerk in Actie,
Stichting Kinderpostzegels Nederland, Stichting LOS,
UNICEF Nederland en VluchtelingenWerk Nederland de overheid oproepen om te komen met een wettelijk
verbod op het in vreemdelingendetentie plaatsen van kinderen. Daarnaast doen zij nog een aantal andere
aanbevelingen in afwachting van de
opvolging van de eerste. In 2012 verbleven 70 alleenstaanden minderjarige vreemdelingen en 352 kinderen
in gezinnen in een cel in Nederland.
Het aantal kinderen dat met hun
ouders in de cel wordt geplaatst, is
de afgelopen jaren toegenomen. In
2010 ging het om 227 kinderen (149
gezinnen), in 2011 om 324 kinderen
(174 gezinnen). Nog voordat is beoordeeld of de kinderen en hun ouders
in aanmerking komen voor bescherming in Nederland, kunnen zij op
grond van artikel 6 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) in grensdetentie
worden geplaatst in het Aanmeldcentrum Schiphol. Kinderen die het land
moeten verlaten kunnen voor maximaal veertien dagen in vreemdelingenbewaring worden geplaatst op
grond van artikel 59 VW.
De coalitie Geen Kind in de Cel constateert dat de discussie over grensdetentie en vreemdelingenbewaring
veelal langs politieke lijnen verloopt
en dat de stem van kinderen die er
door getroffen worden, ontbreekt in
het debat. Die stem wil de coalitie
met dit boekje toevoegen, in lijn met
artikel 12 van het VN-Kinderrrechtenverdrag dat vereist dat kinderen
worden gehoord over ‘alle aangelegenheden die het kind betreffen’. De
verhalen van kinderen en ouders,
onschuldig in Nederlandse cellen,
spreken boekdelen. Ze laten zien dat
de gevangenistijd bij kinderen hun
basisgevoel van veiligheid aantast.
Coalitie Geen Kind in de Cel
Met grote regelmaat wordt een arbitragebeding in algemene voorwaarden
opgenomen. Middels zo’n beding doen
partijen afstand van het recht om een
eventueel toekomstig geschil aan de
overheidsrechter voor te leggen en
bepalen dat geschillen uitsluitend worden onderworpen aan arbitrage.
Een arbitragebeding is niet onomstreden. In Europese rechtspraak kan een
beding niet als onredelijk bezwarend
worden aangemerkt in de zin van
artikel 6:233 sub a BW, met als gevolg
dat het beding vernietigbaar is. De
rechtspraak is echter niet consistent.
Deze studie beoogt de vraag te beantwoorden of het arbitragebeding naar
het huidige recht als oneerlijk wordt
aangemerkt en indien dit niet het
geval is, of dit in de toekomst wel het
geval zou moeten zijn.
Daarvoor wordt ingegaan op de vooren nadelen van arbitrage (in businessto-consumer verhoudingen), het wettelijke kader ervan geschetst en de
rechtsgevolgen indien een beding in
de algemene voorwaarden als onredelijk bezwarend wordt aangemerkt. Verder worden de criteria die in de Unierechtspraak worden gehanteerd
(alsmede richtlijnconforme interpretatie van en verplichte ambtshalve toetsing aan de Richtlijn oneerlijke bedingen) onderzocht en ook op welke
manier aan deze criteria toepassing
wordt gegeven in de nationale rechtspraak. Kern van de studie betreft de
vraag wanneer en in hoeverre arbitragebedingen als onredelijk bezwarend
moeten worden aangemerkt.
Dit boek werd beloond met de W.G.J.
Janssen-scriptieprijs 2013 (mr. dr. M.
Teekens Stichting) vanwege de bijdrage aan het burgerlijk procesrecht.
mr. Heidi van Ginkel
Te downloaden op de website: www.geenkindindecel.nl.
Celsus juridische uitgeverij 2013, vi + 84 p., € 25
ISBN 978 90 8863 127 6
Onbegrensd strafrecht
Liber amicorum Hans de Doelder
De breedte van het terrein van de
wetenschap waarop Hans de Doelder,
zich in zijn academische carrière
heeft begeven en de vele verbindingen met onderwerpen, mensen en
instituties die daaruit voortvloeiden,
vindt zijn weerslag in de inhoud van
deze bundel. In de categorisering van
de verschillende bijdragen keren de
belangrijkste thema’s in zijn werk
terug, in het bijzonder het Openbaar
Ministerie, de rechtshandhaving, de
strafrechtspleging en het tuchtrecht.
Het boek is in verschillende onderwerpen verdeeld; strafrecht over de
grens, voorarrest, tuchtrecht, handhaving binnen en buiten het strafrecht,
openbaar ministerie, en facetten van
de strafrechtspleging.
Edwin Bleichrodt, Arthur
Hartmann, Paul Mevis, Lodewijk
Rogier en Barbara Salverda (red.)
Wolf Legal Publishers 2013, 537 p., € 49,95
ISBN 978 94 6240 064 1
The crime of aggression in
international criminal law
Historical development and present
state
Since after the Second
World War, the crime of
aggression is – along
with genocide, crimes
against humanity and
war crimes – a “core crime” under international law. However, despite a formal recognition of aggression
as a matter of international criminal
law and the reinforcement of the
international legal regulation of the
use of force by States, numerous
international armed conflicts occurred but no one was ever prosecuted
for aggression since 1949. This book
analyses the historical development
of the criminalisation of aggression,
scrutinises the relevant jurisprudence of the Nuremberg and Tokyo Tribunals as well as of the Nuremberg
follow-up trials, and makes proposals
for a more successful prosecution for
aggression in the future. In identifying customary international law on
the subject, the volume puts forward
a classification of States’ legislative
approaches towards the criminalisation of aggression at the national
level. It also offers an analysis of the
current international legal regulation
of the use of force and of the Rome
Statute’s substantive and procedural
provisions pertaining to the exercise
of the International Criminal Court’s
jurisdiction with respect to the crime
of aggression, after 1 January 2017.
Dr. Sergey Sayapin
T.M.C. Asser Press 2014, XXII + 334 p., € 137,79
ISBN 978 90 6704 926 9
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 07-02-2014 – AFL. 5
357
275
Tijdschriften
276
Maastricht Journal of
European and Comparative
Law
Algemeen
20e jrg. nr. 4, december 2013
Prof. N. Jansen
Informal authorities in European
Private Law
– This article considers the nature of
authorities in the law, and, specifically, the often undervalued yet important role played by informal auctoritas, in contract to formally binding
enactments. It explores the terminological difficulties within modern
discourse which make discussion
and understanding of such informal
authorities difficult. Exemplarily, the
status of Roman sources in the ius
commune is considered in detail,
establishing the informal criteria
which determine their authoritative
quality – belief in the extraordinary
quality of the texts and the jurists’
mutual expectations of applying
them. The analysis then proceeds to
modern German practice and the
enormously significant role played
by learned commentaries in the
work of practising lawyers and courts
– a phenomenon difficult to explain
without recourse to a concept of
informal authority. Finally, this
understanding is demonstrated in
the context of transnational private
law by reference to the modern phenomenon of non-legislative codifications, such as the American Restatements, the Principles of European
Contract Law and the UNIDROIT
Principles of International Commercial Contracts: all those codifications
have gained substantial informal
authority as reference texts for international legal discourse.
TGMA
Nr. 4, 2013
E.H. Hulst
Rechtszekerheid, 80km-zones, Pikmeer gehandhaafd, deskundigheid
betwijfeld: een rechtspraakoverzicht
– In deze bijdrage wordt een overzicht gegeven van uitspraken die
geannoteerd zijn verschenen in
TGMA. Allereerst wordt ingegaan op
rechtszekerheid in de rechtspraak,
zoals die in de bodemvervuilingszaak
tussen NS Vastgoed BV en Arriva BV
aan bod kwam, en op de vraag in
hoeverre een vliegmaatschappij
rechtszekerheid kan ontlenen aan
een arbitraal vonnis. De Rechtbank
Rotterdam heeft zich uitgelaten over
de bestuursrechtelijke kwestie rond
het opheffen van de 80km-zone bij
het Kleinpolderplein in Rotterdam.
Ook is aan het deskundigenoordeel
getwijfeld en is strafrechtelijke
immuniteit van het bestuursorgaan
gehandhaafd, ondanks het wetsvoorstel tot opheffing van de strafrechtelijke immuniteit. Tenslotte wordt nog
behandeld rechtspraak omtrent de
woonruimte hurende psychiatrische
patiënt.
277
Burgerlijk (proces)recht
Bedrijfsjuridische berichten
Nr. 1, 21 januari 2014
Mr. I.M.G. Bakker, Bb 2014/1
Hoge Raad voorkomt uitholling van
art. 3:70 BW
– Wie wordt belast
met het leveren van
bewijs? In een tweetal arresten staat de
bewijstlastverdeling
in relatie tot art.
3:70 BW (instaan
voor volmacht) centraal. Schr. bespreekt deze arresten
en komt tot de conclusie dat de overwegingen van de Hoge Raad in beide
arresten leiden tot het voorkomen
van uitholling van art. 3:70 BW.
358
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 07-02-2014 – AFL. 5
Tijdschrift voor de
procespraktijk
Nr. 6, 2013
F.J.P. Lock
Klachtplicht en bewijslast; is het nu
duidelijk?
– Op grond van de artt. 6:89 en 7:23
BW rust op de schuldeiser-koper de
verplichting te stellen en te bewijzen,
dat en op welke wijze hij tijdig en op
een voor de schuldenaar-verkoper
kenbare wijze heeft geklaagd. De
Hoge Raad heeft dit in het arrest
Ploum/Smeets I nader uitgelegd. Zo
ook in Kramer/Van Lanschot. De
klachttermijn loopt vanaf het
moment dat de schuldeiser het
gebrek in de prestatie heeft ontdekt
of redelijkerwijs behoorde te ontdekken. Er geldt een onderzoeksplicht,
omdat de schuldeiser ter beantwoording van de vraag of hem een
gebrekkige prestatie is geleverd het
in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs van hem te verwachten
onderzoek moet verrichten. Schr.
gaat in deze bijdrage in op een aantal vragen die met de beide arresten
onbeantwoord zijn gebleven. Onzeker
is of de verdeling van de stelplicht en
bewijslast berust op de hoofdregel
van art. 150 Wetboek van Burgerlijke
Rechtsvordering of dat sprake is van
een bijzondere regel van bewijslastverdeling. Ook is onduidelijk of deze
regel ook geldt voor het aanvangsmoment van de klachttermijn en
voor de feiten en omstandigheden
die relevant zijn voor de beoordeling
van de tijdigheid van de klacht.
278
Europees recht
Maastricht Journal of
European and Comparative
Law
20e jrg. nr. 4, december 2013
H. Schepel
The new approach to the new
approach: the juridification of
harmonized standards in EU Law
– In July 2012, the Court of Justice
rendered the judgment in Fra.Bo, a
case about the liability of a German
private standards body under the free
movement of goods. In October 2012,
the European Parliament and Council
adopted Regulation 1025/2012 on
European Standardization, the long
awaited formal legal framework for
the cooperation between the Commission and the European Standards
Organizations. It is very unlikely that
either the Court or the Union legislators were planning in these instances
to affect a radical overhaul of the New
Approach to technical harmonization.
And yet, that is exactly what they did.
The result of Fra.bo and the new
Regulation is to subject European harmonized standards to judicial challenge by any disgruntled manufacturer
of products excluded or adversely
affected by the contents of such a
standard. To have each and every
Tijdschriften
manufacturer or importer complain
in each and every court of the Union
about each and every harmonized
standard that adversely affects its
position on the market, however, is
much more likely to lead to wholesale
paralysis than it is to increase the
procedural integrity of European
standardization.
Z. Xhaferri
Delegated acts, implementing acts,
and institutional balance
implications post-Lisbon
– The Treaty on the Functioning of
the European Union introduces two
new typologies of non-legislative acts.
Having an influence on the institutional balance of powers, this article
reflects on the impact of the newly
introduced changes of secondary
legislation on the institutional balance, involving either of the co-legislators and the Commission. The overall
results of this research point to the
conclusion that the answers differ for
each typology of non-legislative act.
279
Fiscaal recht
Weekblad Fiscaal Recht
143e jrg. nr. 7033, 23 januari 2014
Prof. dr. Q.W.J.C.H. Kok,
prof. mr. R.J. de Vries, WFR 2014/116
Winstdrainageperikelen
– Met het oog op de toepassing van
de tegenbewijsregeling in art. 10a lid
3 onderdeel a Wet op de vennootschapsbelasting 1969 (Wet VPB 1969)
bespreken schrs. de volgende rechtsvragen vanuit een grammaticale,
wetshistorische, wetssystematische
en teleologische invalshoek: is de
zakelijkheid van de aangegane
schuld relevant bij een externe acquisitie of een andere zakelijke rechtshandeling? Is de zakelijkheid van de
rechtshandeling relevant bij een
interne schuld die naar een externe
financiering valt te tracen? Hoe om
te gaan met garanties die een externe lening onder art. 10a Wet VPB
1969 doen vallen? Wat is de invloed
van een double dip op de tegenbewijsregeling van art. 10a lid 3 onderdeel a Wet VPB 1969? Hoe te oordelen over een situatie waarin een
verbonden (financierings)lichaam
een lening verstrekt uit reeds (lang)
aanwezig eigen vermogen? Is de
schuld alleen zakelijk, indien interne
schuldfinanciering de enige mogelijkheid is?
Mr. dr. J.T. Sanders, WFR 2014/129
Verdwijnt vrijstelling voor verhuur
van vastgoed volledig?
– Schr. behandelt de vraag of de
Hoge Raad met de uitleg van de vrijstellingsbepaling voor verhuur van
vastgoed in de BTW, recht doet aan
de door het Europees Hof van Justitie
in verschillende arresten gegeven
aanwijzingen.
Mr. R. Hiemstra, WFR 2014/133
Verslag van de 6e NOB
Rondetafelbijeenkomst ‘Misbruik
onder nationaal en Europees recht’
– Verslag van de zesde Nederlandse
Orde van Belastingadviseurs (NOB)
Rondetafelbijeenkomst ‘Misbruik
onder nationaal en Europees recht’,
gehouden op 14 en 15 november
2013 te Zeist.
Weekblad Fiscaal Recht
143e jrg. nr. 7034, 30 januari 2014
Dr. E. Poelman, WFR 2014/150
Enige fiscale raakpunten van het
Handvest van de grondrechten van
de Europese Unie
– Schr. bespreekt enige fiscale relevantie van het Handvest EU. Hij concludeert dat de praktische betekenis
van het Handvest beperkt lijkt tot
enige specifieke kwesties, die evenwel
uitstraling kunnen hebben. Hij pleit
verder voor continuering van de nationaalrechtelijk rechtsbeschermende
cultuur.
Drs. M.J.M.A. Toet, WFR 2014/158
Verhuur kantoorruimte in woning
leidt tot ondernemerschap voor de
BTW
– Recent oordeelde de Hoge Raad in
twee afzonderlijke zaken dat zowel
het ter beschikking stellen voor het
(mede)gebruik van een kantoorruimte in de woning en garage, als de verhuur van in het souterrain van de
woning gelegen kantoorruimte en
archiefruimte door een directeurgrootaandeelhouder (dga) en zijn
echtgenote aan de BV van de dga valt
te kwalificeren als een economische
activiteit. Voorts oordeelde de Hoge
Raad dat partijen voor de verhuur van
dergelijke onzelfstandige ruimten
kunnen opteren voor BTW-belaste verhuur. Schr. meent dat deze uitspraken
in strijd zijn met Europese rechtspraak. Voorts meent schr. dat deze
arresten de deur wagenwijd openzetten voor dga’s om een substantieel
deel van de BTW op hun nieuwbouwwoningen in aftrek te brengen.
Mr. L.J. Pieterse, WFR 2014/166
Thema’s in de belastingrechtspraak
– Verslag van de Dag voor de Belastingrechtspraak, gehouden op 22
november 2013 te Utrecht.
280
Gezondheidsrecht
Bedrijfsjuridische berichten
Nr. 1, 21 januari 2014
Mr. M.C. van der Kamp,
mr. D.J. Rutgers, Bb 2014/2
Medezeggenschap cliënten in de
zorg
– In dit artikel bespreken schrs. de
huidige vormgeving van de medezeggenschap van cliënten in de zorg, en
de toekomstige ontwikkelingen en
verwachtingen in de wetgeving over
dit onderwerp. Hierbij komen vijf
kernpunten aan de orde, namelijk:
wanneer moet een cliëntenraad worden ingesteld? In hoeverre heeft een
cliëntenraad recht op informatie?
Voor welke onderwerpen heeft een
cliëntenraad een advies- of instemmingsrecht? Wat is de rol van een clientenraad bij de benoeming van
bestuurders en toezichthouders? En
welke rol heeft een cliëntenraad bij
het instellen van een enquêteprocedure? Deze vijf punten worden zowel
voor de huidige als voor de toekomstige regeling doorgenomen. Schrs.
komen tot de conclusie dat het nieuwe wetsvoorstel door de open normen teveel vragen open laat.
ZIP Tijdschrift Zorg & Recht
in Praktijk
Nieuw tijdschrift
1e jrg. nr. 1, januari 2014
A. Niemeijer
Technologie voor kwetsbare
mensen: hoe onschuldig is een
elektronische medicijndoos?
– Ondersteunend of
toezichthoudend?
Kwetsbaar of zelfredzaam? Dit artikel
bespreekt de ethische
en juridische kwesties
rondom de toepassing
van technologie in de
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 07-02-2014 – AFL. 5
359
Tijdschriften
zorg voor kwetsbare mensen, aan de
hand van een recent voorbeeld uit de
praktijk: een elektronische medicijndoos voor mensen met dementie.
Dergelijke technologieën kunnen
heel waardevol zijn, maar ze moeten
de kwetsbaarheid van cliënten niet
zoek maken.
M. van Graafeiland, W. Graafland
De kassabon in de zorg. Van DBC’s
naar DOT en weer een beetje terug...
– Per 1 juni 2014 moet de aanbieder
van medisch specialistische zorg op
de rekening vermelden welke zorgactiviteiten hij wanneer heeft verricht.
Dat versterkt de informatie- en controlefunctie van de zorgnota voor de
verzekeraar en de verzekerde. Voor de
verzekerde is het wel van belang dat
de verzekeraar tijdig duidelijke declaratieoverzichten verstrekt of wellicht
een stelsel van voorafgaande goedkeuring introduceert. Zinnig en zuinig gebruik van de zorg kan (beter)
worden bevorderd door vooraf
inzicht in de kosten te bieden, maar
dat blijkt in de praktijk lastig.
J. van Manen
Ambulancezorg: een tijdelijke wet
voor een langdurig probleem
– Het nieuwe model voor de organisatie en bekostiging van de ambulancezorg staat bol van de tegenstrijdigheden en brengt niet wat het beoogt.
Waar ligt dat aan en hoe kan het
beter? Daarover gaat dit artikel.
281
Handels- & economisch recht
De Gemeenstestem
164e jrg. nr. 7398, 23 januari 2014
Mr. drs. P. van Asperen, Gst. 2014/3
Gegarandeerde staatssteun
– Bij een garantie aan een onderneming moet zijn voldaan aan de eisen
van staatssteun. Zo niet, dan kan dit
volgens het Hof van Justitie (HvJ) in
het uiterste geval leiden tot nietigheid. Dit was de uitkomst van de
Residex-zaak. De garantie vervalt dan
en de overheid hoeft niet meer aan
de bank te betalen. Voor overheden
kan dit een prikkel zijn om makkelijk
garanties af te geven. De keerzijde is
dat de bank de garanties niet meer
vertrouwt en daarmee verliest het
instrument aan effectiviteit. Het HvJ
geeft echter duidelijk aan dat nietig-
360
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 07-02-2014 – AFL. 5
heid niet een automatisch gevolg is.
Het is aan de nationale rechter voor
elk afzonderlijk geval na te gaan in
welke mate aan de bank staatssteun
is verleend en vervolgens wat de
meest effectieve maatregel is om de
staatssteun weg te nemen. De Hoge
Raad heeft het gerechtshof in
Amsterdam gevraagd hierover een
oordeel te vellen in de Residex-zaak.
Het gerechtshof heeft nog geen uitspraak gedaan. Met dit artikel loopt
schr. vooruit op de uitspraak van het
gerechtshof. Hij wil de beslissingsruimte van de rechter aangeven en
zijn oordeel over de zaak vellen.
Daarnaast wil schr. ingaan op het
instrument zelf, zodat een gemeente
of provincie betere keuzes kan
maken. Verder worden de gevolgen
beschreven van niet-naleving van de
staatssteunregels met als centrale
vraag welk oordeel het gerechtshof
in Amsterdam in de ogen van schr.
moet vellen. Afgesloten wordt met
een kort afwegingskader voor
gemeenten en provincies die de
garantie als rechtmatig instrument
willen inzetten.
Juridisch up to Date
Nr. 2, 23 januari 2014
Mr. dr. S. Parijs
Afrekenen met commissarissen en
toezichthouders?
– Toezichthoudende functies werden
altijd gezien als tamelijk risicoloos,
maar dat is de laatste jaren veranderd door grotere aansprakelijkheidsrisico’s. De vraag is of, gelet op deze
grotere risico’s en de betrekkelijk
geringe tegenprestaties, nog wel de
juiste mensen voor dit soort functies
kunnen worden gevonden. Schr.
onderzoekt op welke wijze commissarissen en toezichthouders hun
taak moeten vervullen zonder hierop
te worden afgerekend. Hiertoe maakt
schr. een onderscheid tussen de private sector en de semipublieke sector. Aan de hand van jurisprudentie
worden de aansprakelijkheid en
medeverantwoordelijkheid voor wanbeleid van de raad van toezicht als
orgaan van de rechtspersoon onderzocht, en wordt een schets gegeven
van de voorwaarden voor ‘goed toezicht’. Uit de jurisprudentie blijkt volgens schr. dat wanbeleid niet zomaar
wordt aangenomen; er moet sprake
zijn van “evident tekortschietend
handelen”.
Maastricht Journal of
European and Comparative
Law
20e jrg. nr. 4, december 2013
M. Kovač
The existence of transaction costs
as the rationale for maximum
harmonization of the European
Common Sales Law
– In recent years, an
extensive debate on
the need for harmonization of a European
sales law has evolved.
The existing diversity
of contract laws in the
Member States has
been perceived as a barrier to trade
and hence as burdensome for the
European internal market. Moreover,
recent impact assessment studies
suggest that this diversity is a source
of substantial transaction costs. The
observed existence of such substantial transaction costs represents a per
se overwhelming argument for the
adoptation of an optional instrument on the European Common
Sales Law. The analysis and calculations of opportunity and transaction
costs that have been made provide
seemingly unbiased, unprecedented,
empirical and affirmative answers.
However, this paper challenges and
critically analyses the results and
shows that it might be impossible to
calculate either the full transaction
costs of legal diversity or costs of
uniformity. This analysis also shows
that: calculations made by the EU
Commission rely heavily on subjective observation and selectively
biased data; that the obtained results
might be severely impaired and over
conclusive; and finally that those
results merely generate an anecdotal
evidence of the possible volume of
transaction costs originating from
that contract law’s differences. In
order to obtain a more affirmative
answer on the actual amount of
transaction costs, this paper provides
a list of possible refinements and
suggests a set of new quantitative
measures that would permit more
accurate cross-firm, cross-country
and cross-industry comparisons.
Ondernemingsrecht
Financieel recht
Nr. 1, 21 januari 2014
Mr. dr. R.A. Wolf,
Tijdschriften
Ondernemingsrecht 2014/2
De certificaathouder zonder vergaderrecht, de kring van betrokkenen
en vernietiging van besluiten
– In deze bijdrage
verdedigt schr. dat
de certificaathouder
zonder vergaderrecht niet tot de
kring van betrokkenen in de zin van
art. 2:8 BW behoort
en hem derhalve niet of evenmin het
recht toekomt ex art. 2:15 lid 1 sub b
BW besluiten te vernietigen wegens
strijd met de vennootschappelijke
redelijkheid en billijkheid.
H. Boschma, H. Schutte-Veenstra,
Ondernemingsrecht 2014/3
(Half)communicerende
ondernemingsvormen. Mogelijkheden tot grensoverschrijdende
herstructurering van kapitaal- en
personenvennootschappen
– Bij een analyse van de herstructureringsmogelijkheden in het Nederlandse ondernemingsrecht komt het
beeld naar voren van slechts ten dele
communicerende ondernemingsvormen. Een tweetal ontwikkelingen
noodzaakt tot uitbreiding van de
huidige infrastructuur op het terrein
van de herstructurering. Schrs. gaan
in op enkele (aandachts)punten,
waarvan de wetgever zich rekenschap
dient te geven bij het opstellen van
regelgeving voor (grensoverschrijdende) herstructurering van kapitaalen personenvennootschappen.
Mr. W.J.L. Calkoen,
Ondernemingsrecht 2014/4
One-Tier Board: een empirisch
onderzoek
– Onderzocht wordt of er al One-Tier
Boards zijn geregistreerd. Hoe worden ze gestructureerd? Zijn er verrassingen? Zijn ze aantrekkelijk voor
buitenlanders? Worden de andere
elementen van de Wet bestuur en
toezicht al toegepast?
Prof. mr. L. Timmerman,
Ondernemingsrecht 2014/5
The happy lawyer en de toekomst
van het ondernemingsrecht
– Schr. vraagt zich af of ondernemingsrechtjuristen wel happy
lawyers zijn. Vervolgens besteedt hij
aan de hand van een aantal geschriften van prof. Slagter aandacht aan de
vraag in hoeverre de economische
realiteit de beoefening van het
ondernemingsrecht beïnvloedt. Hij
sluit zich aan bij door Slagter al in
1961 ontwikkelde ideeën dat het
recht grenzen aan die economische
invloed dient te stellen. Hij verdedigt
dat die begrenzing vooral dient te
worden gevonden in het juridische
idee van het evenredigheidsbeginsel.
282
Internationaal privaatrecht
NILR Netherlands
International Law Review
60e jrg. nr. 3, 2013
X.E. Kramer
Cross-Border enforcement and the
Brussels I-Bis Regulation: towards
a new balance between mutual
trust and national control over
fundamental rights
– The most important political priority of the European Commission in
the recast of the Brussels I Regulation has been the abolition of exequatur. The policy to gradually abolish
intermediate measures for the enforcement of judgments within the
European Union flows from the desire to enhance the free movement of
judgments and the establishment of
a genuine European area of justice.
The new Brussels I Regulation – Brussels I-bis – will abolish the requirement to obtain a declaration of
enforceability prior to enforcement,
but will preserve the grounds of
refusal at the enforcement stage.
This article evaluates the discussions
regarding the abolition of exequatur
in the broad context of the European
regulatory and legislative framework,
and analyses and assesses the new
rules on cross-border enforcement in
the Brussels I-bis Regulation. It seeks
an answer to the questions whether
the new Regulation strikes the right
balance between the premise of
mutual trust and the need for national control over fundamental rights;
to what extent the new regime increases the rights of the judgment
debt or while protecting those of the
judgment creditor; and whether the
outcome of the Brussels I recast will
or should have further repercussions
for other instruments on cross-border enforcement.
283
Internationaal publiekrecht
NILR Netherlands
International Law Review
60e jrg. nr. 3, 2013
S.J. Tania
Least Developed Countries in the
WTO Dispute Settlement System
– Existing literature on the developing
countries’ experience with the WTO
Dispute Settlement System (DSS) has
paid scant attention to the participation issue of the least developed countries (LDCs), which currently form onefifth of the WTO membership but
constitute less than 1% of participation in DSS. This article fills this gap by
examining several dimensions of
LDCs’ participation. Upholding the significance of LDCs’ participation it
explores the challenges faced by LDCs
at the pre-litigation, litigation and
implementation stage emanating
from power asymmetries, resource
constraints and flawed DSS remedies.
The article particularly looks into the
nature of LDCs’ participation, which is
mostly in the category of third parties.
It analyzes the special and differential
treatment provisions of the Dispute
Settlement Understanding (DSU) to
further scrutinize whether these provisions and the way they are interpreted
and applied in the WTO Panel Reports
and the Appellate Body Reports are
facilitative for LDCs’ participation.
Finally, the article makes recommendations to address the challenges on the
part of LDCs and to reform DSS so as
to make it effective for LDCs’ participation.
284
Mediation, herstelrecht
en alternatieve
geschillenbeslechting
Maastricht Journal of
European and Comparative
Law
20e jrg. nr. 4, december 2013
M. Piers
Is Europe skipping a step?
Exploring the harmonization of
ADR agreements
– The European Union has in the
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 07-02-2014 – AFL. 5
361
Tijdschriften
past fifteen years displayed particular interest in Alternative Dispute
Resolution or ADR. It has issued a
number of instruments that set out
the procedural framework within
which the Member States have ample
leeway to regulate ADR. One aspect
that has remained under the European radar is the ADR agreement. This
article explores how the European
Union could promote better access
to justice by adopting uniform rules
on the legal status of an ADR agreement. To that end, it discusses the
substantive legal requirements that a
valid and binding ADR agreement
should meet. It also examines the
obligations of the parties to an ADR
agreement. Moreover, it confers how
these obligations might be enforced.
While laying out rules that fit the
European legal context, this paper
draws on comparative research on
ADR in Belgium, England and Germany; on the rules of established ADR
institutions such as the International
Chamber of Commerce (ICC); and on
article 13 of the UNCITRAL Model
Law on International Commercial
Conciliation.
285
Omgevingsrecht
TGMA
Nr 4, 2013
C.J. Visser
Stikstof en saldering; vallen nu ook
de depositiebanken om?
– De Natuurbeschermingswet 1998
(Nbw 1998) bemoeilijkt ondernemen
in nabijheid van beschermde natuurgebieden. Met name de stikstof is de
bottle neck bij vergunningverlening.
Zowel op nationaal niveau als op provinciaal niveau is en wordt gezocht
naar oplossingen om enerzijds het
belang van de natuur te dienen en
anderzijds ook economische ontwikkelingen en groei niet (geheel) te belemmeren. In deze bijdrage wordt ingegaan op de methode van saldering, die
362
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 07-02-2014 – AFL. 5
ruimte leek te bieden voor vergunningverlening in stikstof-overbelaste
situaties. Recent heeft de Afdeling
bestuursrechtspraak van de Raad van
State echter de methode van saldering
door oprichting van depositiebanken
een halt toegeroepen. Misschien dat
de Programmatische Aanpak Stikstof
(PAS) een oplossing biedt.
286
Rechten van de mens
NILR Netherlands
International Law Review
60e jrg. nr. 3, 2013
M. den Heijer
Shared Responsibility Before The
European Court of Human Rights
– Compared to other international
dispute settlement bodies, the European Court of Human Rights’
(ECtHR) case law is relatively rich in
situations involving a single injury
and multiple contributing states.
This contribution examines how the
ECtHR decides such cases and explores to what extent its approach corresponds to that of the work of the
International Law Commission on
the topic of international responsibility. The article critically discusses
the substantive criteria and doctrinal
foundations employed by the ECtHR
for allocating responsibility. It
reflects on the adequacy of the doctrines used and examines how they
can contribute to the general law on
shared responsibility.
287
Staats- & bestuursrecht
De Gemeenstestem
164e jrg. nr. 7398, 23 januari 2014
Mr. dr. W.I. Koelewijn, mr. E.E. Schaake,
Gst. 2014/2
De Wmo 2015: minder compenseren
meer participeren
– In deze bijdrage
wordt op hoofdlijnen
beschreven hoe de
belangrijkste onderdelen van de transitie
per 1 januari 2015 van
zorg uit de Algemene
Wet Bijzondere Ziektekosten naar de nieuwe Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo)
wordt overgeheveld. Daartoe gaan
schrs. allereerst in op de achtergronden en belangrijkste kenmerken van
het huidige juridische kader. Vervolgens zetten zij aan de hand van het
laatste Concept-wetsvoorstel Wmo
2015 uiteen wat er ten opzichte van
het huidige stelsel verandert en
geven zij een analyse van de huns
inziens te verwachten juridische
knelpunten en nieuwe mogelijkheden.
288
Straf (proces)recht,
penitentiair recht &
criminologie
Rechtskundig Weekblad
77e jrg. nr. 20, 18 januari 2014
S. Verhelst
De rol van het slachtoffer in het
strafprocesrecht
– (België) Deze bijdrage geeft de
voornaamste conclusies en aanbevelingen weer die het resultaat zijn van
een wetenschappelijke zoektocht
naar welke rol het slachtoffer in het
straf(proces)recht dient te vervullen.
De conclusies hebben betrekking op
de principes die het optreden van de
Staat en de inmenging van het
slachtoffer verantwoorden, gaan dieper in op de vraag welke rechten het
slachtoffer nu op basis van die principes dient te krijgen en maken tot
slot duidelijk met welke algemene
principes er rekening moet worden
gehouden bij het verder uittekenen
van het Belgische straf(procedureel)
systeem.
Wetgeving
Een overzicht van aanhangige wetsvoorstellen en gepubliceerde staatsbladen met links naar de integrale
Kamerstukken is opgenomen op de
NJB-site www.njb.nl
Staatsblad
Adolescentenstrafrecht
Inwerkingtreding
289 - Besluit tot vaststelling van het
tijdstip van inwerkingtreding van de
wet van 27 november 2013 tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht,
het Wetboek van Strafvordering en
enige andere wetten in verband met
de invoering van een adolescentenstrafrecht (Stb. 2013, 485)
– De wet treedt in werking met
ingang van 1 april 2014.
Inwerkingtredingsbesluit van 20-01-2014, Stb. 2014, 33
Nieuwe
wetsvoorstellen
Kapitaalvereisten
290 - Wetsvoorstel (21-01-2014) voor
een implementatiewet richtlijn en
verordening kapitaalvereisten
– Dit wetsvoorstel strekt tot wijziging
van de Wet op het financieel toezicht
en enige andere wetten ter implementatie van richtlijn 2013/36/EU
van het Europees Parlement en de
Raad van 26 juni 2013 betreffende
toegang tot het bedrijf van kredietinstellingen en het prudentieel toezicht op kredietinstellingen en beleggingsondernemingen, tot wijziging
van Richtlijn 2002/87/EG en tot
intrekking van de Richtlijnen
2006/48/EG en 2006/49/EG (PbEU
2013, L 176) en ter implementatie
van verordening (EU) nr. 575/2013
van het Europees Parlement en de
Raad van 26 juni 2013 betreffende
prudentiële vereisten voor kredietinstellingen en beleggingsondernemingen en tot wijziging van Verordening
(EU) nr. 648/2012 (PbEU 2013, L 176).
De richtlijn wordt verder genoemd
‘de richtlijnen kapitaalvereisten’ en
de verordening ‘de verordening kapitaalvereisten’. Vanwege de voorgestelde aanpassingen in het kader van de
implementatie van de richtlijn van
de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme
(Wwft), is het wetsvoorstel medeondertekend door de Minister van Veiligheid en Justitie.
Terwijl in heel Europa voorstellen,
gericht op het versterken van het
toezicht op banken, werden geïmplementeerd, werd er door het Bazels
Comité verder gesproken over en
gewerkt aan nieuwe regels inzake het
toezicht op banken. Binnen het
Comité ontstond een steeds sterker
besef dat het meer dan ooit noodzakelijk was om de kern van het prudentiële toezicht op banken aan te
scherpen: de eisen aan het kapitaal
van banken, zowel kwantitatief als
kwalitatief. Met een hogere kapitaaleis en verbetering van de kwaliteit
van bankkapitaal zouden banken
weerbaarder worden en beter in staat
zijn verliezen in het bankbedrijf op
te vangen. Het Bazels Comité bereikte hierover een akkoord op 12 september 2010. Dit internationaal
akkoord staat bekend als het derde
Bazels akkoord, ofwel Bazel III. De
Europese Unie implementeert het
Bazel III-akkoord door middel van de
richtlijn en verordening kapitaalvereisten. De richtlijn en verordening
vervangen twee bestaande richtlijnen: de herziene richtlijn banken en
de herziene richtlijn kapitaaltoereikendheid. Hierbij zijn – naast de
Bazel III-eisen die enkel zien op banken – aanvullende regels afgesproken
om het prudentiële toezicht op banken en ook beleggingsondernemingen verder te harmoniseren. De prudentiële regels voor banken en
beleggingsondernemingen worden
aangescherpt en uitgebreid en
bovendien worden maatregelen geïntroduceerd ter versterking van het
toezicht. Hierbij moet onder meer
worden gedacht aan extra bevoegdheden voor toezichthouders, rapportageverplichtingen en regels omtrent
informatiedeling. De richtlijn en de
verordening beogen daarmee te
komen tot een versterking van de
financiële soliditeit, stabiliteit en
weerbaarheid van banken en beleggingsondernemingen. Veel van de
nieuwe regels zijn overigens niet in
het wetsvoorstel terug te vinden. Dit
heeft te maken met de keuze van de
Europese wetgever voor enerzijds
een richtlijn, waarin met name de
hervormingen van het prudentiële
toezicht zijn neergelegd, en anderzijds een verordening, waarin met
name de technische vereisten in verband met dat toezicht zijn opgenomen. Met name de inhoud van de
verordening is niet terug te vinden
in het onderhavige wetsvoorstel.
Voor de rechtstreekse werking van de
verordening is omzetting in nationale wetgeving van de daarin opgenomen voorschriften van veelal technische aard, niet meer vereist en ook
niet meer toegestaan. Er is evenwel
om verschillende redenen voor gekozen om de algemene vereisten van
solvabiliteit en liquiditeit in de wet
als nationale parallelle eisen te handhaven, die derhalve in formeel
opzicht gelden naast – en niet in de
plaats van – de uitgewerkte solvabiliteits- en liquiditeitsvoorschriften in
de verordening, maar daar inhoudelijk geheel op aansluiten.
Kamerstukken II 2013/14, 33 849, nrs. 1-4
Wettelijke status CVOM
291 - Wetsvoorstel (21-01-2014) tot
wijziging van de Wet op de rechterlijke organisatie en enige andere wetten in verband met de wettelijke
regeling van de centrale verwerking
Openbaar Ministerie
– Met dit wetsvoorstel wordt aan de
centrale verwerking openbaar ministerie (hierna: de CVOM) een wettelijke status als onderdeel van het openbaar ministerie toegekend. De aard
van de zaken die de CVOM behandelt,
gecombineerd met de ingewikkelde
constructies op grond waarvan de
CVOM deze zaken ten behoeve van
alle arrondissementsparketten thans
als dienstonderdeel van het College
van procureurs-generaal behandelt,
maakt dit wenselijk. De CVOM is in
2005 ontstaan als een landelijke serviceorganisatie ter ondersteuning
van de arrondissementsparketten bij
de verwerking van zogeheten standaardzaken. De positie en taken van
de CVOM zijn thans neergelegd in de
Organisatieregeling dienstonderdelen OM 2012.
De ontwikkeling die de CVOM in de
afgelopen jaren heeft doorgemaakt,
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 07-02-2014 – AFL. 5
363
Wetgeving
maakt wettelijke positionering van
de CVOM wenselijk. Het gaat hierbij
vooral om de verandering in de aard
van de zaakstromen en de positionering van de verantwoordelijkheid
voor de centrale sturing op de zaakstromen (een nieuwe taak voor de
CVOM vormt onder meer het traject
Zo Snel, Slim, Selectief, Samen en
Samenlevingsgericht Mogelijk (ZSM)).
Als gevolg van de ontwikkeling van
de CVOM tot een organisatieonderdeel met een duidelijke eigen taak,
die deels moet worden uitgevoerd
door officieren van justitie, in alle
arrondissementen, voldoet de huidige positie als dienstonderdeel van
het parket-generaal niet meer. Door
een afzonderlijke wettelijke positionering van de CVOM, kan de CVOM
zelf de verantwoordelijkheid nemen
voor het afdoen van zaakstromen, in
plaats van voor de arrondissementsparketten zaakstromen af te doen.
Ook het feit dat er door wettelijke
positionering een vermindering van
werklast in het kader van de mandaatregelingen zal zijn, het aantal
detacheringen zal worden teruggedrongen en de CVOM zelf officieren
van justitie en andere juristen kan
aanstellen, brengt de wenselijkheid
mee om de CVOM als afzonderlijk
onderdeel van het openbaar ministerie in de wet te positioneren.
Kamerstukken II 2013/14, 33 850, nrs. 1-3
Erfrechtverordening
292 - Wetsvoorstel (21-01-2014) ter
uitvoering van de Verordening (EU)
nr. 650/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 4 juli 2012
betreffende de bevoegdheid, het
toepasselijke recht, de erkenning en
de tenuitvoerlegging van beslissingen en de aanvaarding en de tenuitvoerlegging van authentieke
akten op het gebied van erfopvolging, alsmede betreffende de instelling van een Europese erfrechtverklaring (PBEU 2012, L 201)
(Uitvoeringswet Verordening Erfrecht)
– De Erfrechtverordening zorgt
voor uniforme ipr-regels op het terrein van het erfrecht. Deze uniformering maakt dat de vererving en
afwikkeling van grensoverschrijdende nalatenschappen aanzienlijk
wordt vereenvoudigd en minder
364
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 07-02-2014 – AFL. 5
kostbaar zal zijn voor burgers in de
EU. De verordening zal vanaf 17
augustus 2015 in al haar onderdelen verbindend en rechtstreeks van
toepassing zijn in alle lidstaten van
de EU. Een uitzondering geldt voor
Ierland, het Verenigd Koninkrijk en
Denemarken.
De verordening bevat uniforme iprregels ten aanzien van het toepasselijk recht. Deze regels inzake toepasselijk recht bepalen volgens
welk recht vererving én afwikkeling
van een grensoverschrijdende nalatenschap plaatsvindt. Ook regelt de
verordening de rechtsmacht, de
erkenning en tenuitvoerlegging van
gerechtelijke beslissingen alsmede
de aanvaarding en tenuitvoerlegging van authentieke akten en
gerechtelijke schikkingen. Tot slot
wordt in de verordening het instrument van de Europese erfrechtverklaring in het leven geroepen.
De regels van de verordening vinden rechtstreeks toepassing in ons
nationale recht. Uitvoering is wel
nodig wanneer wij gebruik willen
maken van keuzemogelijkheden die
de verordening biedt, een bevoegde
autoriteit moet worden aangewezen
of andere aanvullende voorschriften (moeten) worden bepaald. In
dat kader vragen vooral de bepalingen in de verordening met betrekking tot (de instelling van) de Europese erfrechtverklaring en de in de
hoofdstukken IV en V van de verordening opgenomen regeling voor
het verlof tot erkenning en tenuitvoerlegging van gerechtelijke
beslissingen, authentieke akten en
gerechtelijke schikkingen, om uitvoeringswetgeving. De introductie
van de Europese erfrechtverklaring
noodzaakt daarnaast tot aanvulling
van Boek 4 BW, de Wet op het Notarisambt en de Kadasterwet. Dit
wetsvoorstel voorziet hierin. Tot
slot wordt Boek 10 BW aangepast,
omdat de huidige ipr-regels op het
terrein van het erfrecht zullen worden vervangen door de verordening.
Ingevolge artikel 20 van de verordening wordt elk recht dat door de
verordening is aangewezen toegepast, ongeacht of dit het recht van
een lidstaat is of niet. De universele
toepassing van de verordening sluit
een nationale ipr-regeling op het
terrein van het erfrecht uit.
Kamerstukken II 2013/14, 33 851, nrs. 1-3
Definitie hoofdverblijf in
dezelfde woning en einde
voorschotregeling AOW
293 - Wetsvoorstel (23-01-2014) tot
wijziging van de Algemene Ouderdomswet in verband met beëindiging van de voorschotregeling en
vaststelling van een grondslag voor
het stellen van regels ten aanzien
van hetgeen wordt verstaan onder
het hebben van het hoofdverblijf in
dezelfde woning
– Dit wetsvoorstel heeft betrekking
op twee onderwerpen. Allereerst
voorziet het in een wijziging van de
Algemene Ouderdomswet (AOW) om
een grondslag vast te stellen voor het
stellen van regels ten aanzien van
hetgeen wordt verstaan onder het
hebben van het hoofdverblijf in
dezelfde woning. Verder bevat het een
wijziging van de AOW en de Wet werk
en bijstand in verband met de beëindiging van de in artikel 22 van de
AOW opgenomen voorschotregeling.
in die situaties waarbij sprake is van
twee woningen blijkt behoefte te zijn
aan een verdere objectivering van
het criterium hoofdverblijf in dezelfde woning in het kader van de gezamenlijke huishouding in de AOW. In
dit wetsvoorstel wordt daarom de
mogelijkheid gecreëerd bij algemene
maatregel van bestuur (amvb) regels
te stellen met betrekking tot het hebben van het hoofdverblijf in dezelfde
woning, bedoeld in artikel 1, vierde
en vijfde lid van de AOW. Strekking
van deze regels is dat als twee mensen ieder een eigen woning hebben
die hen vrij ter beschikking staat, er
geen andere mensen staan ingeschreven of feitelijk bij hen inwonen
en zij ieder de eigen kosten van die
woning dragen, er geen sprake is van
een gezamenlijke huishouding en
ieder van de AOW-gerechtigde een
AOW-pensioen van 70% zal ontvangen (‘twee-woningen-regel’). De tweewoningen-regel vormt een uitzondering op de beoordeling of er sprake is
van een gezamenlijke huishouding,
maar is gerechtvaardigd omdat in de
twee woningen situatie geen, of in
betekenend minder mate, sprake is
van schaalvoordelen. In de toekomstige amvb zullen ook nadere regels
worden gesteld ten aanzien van het
begrip ‘woning’.
Gelet op de brede werking van de Tijdelijke regeling overbruggingsuitke-
Wetgeving
ring AOW wordt met dit wetsvoorstel
uitvoering gegeven aan het voornemen uit het Regeerakkoord om de
zogenoemde voorschotregeling (de
SVB kan op aanvraag aan personen
die de AOW-leeftijd bereiken in 2013,
2014 en 2015 een voorschot op het
AOW-pensioen verstrekken over respectievelijk één, twee of drie maanden in de vorm van een renteloze
lening) te beëindigen. De voorschotregeling wordt zodanig gewijzigd dat
alleen personen die tot en met een
bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip de leeftijd van 65 jaar bereiken
nog een voorschot kunnen aanvragen. Het is de bedoeling dit tijdstip
vast te stellen op 1 oktober 2014.
Kamerstukken II 2013/14, 33 853, nrs. 1-3
Opzegging Haags
Erfrechtverdrag
294 - Wetsvoorstel (23-01-2014) tot
goedkeuring van het voornemen tot
opzegging van het op 1 augustus
1989 te ‘s-Gravenhage tot stand gekomen Verdrag inzake het recht dat
van toepassing is op erfopvolging
– Met ingang van 17 augustus 2015
zullen voor Europees Nederland gelden de regels van verordening (EU)
nr. 650/2012 betreffende de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de
erkenning en de tenuitvoerlegging
van beslissingen en de aanvaarding
en de tenuitvoerlegging van authentieke akten op het gebied van erfopvolging, alsmede betreffende de
instelling van een Europese erfrechtverklaring (PbEU 2012, L 201). Die
Europese regelgeving noopt tot aanpassing van de nationale regelgeving,
die daarmee strijdig zal zijn met de
bepalingen van het Haags erfrechtverdrag. Om deze strijdigheid met
het verdrag, mocht het ooit in werking treden, te voorkomen, wordt
thans de goedkeuring gevraagd van
het voornemen tot opzegging ervan.
Kamerstukken II 2013/14, 33 854, nrs. 1-3
Novelle aanpassing
Witteveenkader
295 - Wetsvoorstel (20-01-2014) tot
wijziging van de Wet verlaging maximumopbouw- en premiepercentages
pensioen en maximering pensioengevend inkomen en het Belasting-
plan 2014
– Nederland staat, mede in het licht
van de vergrijzing en ook de crises
van de afgelopen jaren, voor de uitdaging de financiële houdbaarheid
van het pensioenstelsel te verbeteren. Het kabinet heeft daartoe onder
meer de wetsvoorstellen Wet verlaging maximumopbouw- en premiepercentages pensioen en maximering pensioengevend inkomen en
Wet pensioenaanvullingsregelingen
ingediend. Deze wetsvoorstellen zijn
gericht op aanpassing en aanvulling
van het Witteveenkader. Het Witteveenkader begrenst de omkeerregel
voor pensioen (aanspraak vrijgesteld, uitkering belast). Deze wetsvoorstellen zijn in de Eerste Kamer
aangehouden voor nader beraad.
Het kabinet heeft op 18 december
2013 een brief aan de Tweede Kamer
verzonden met wijzigingsvoorstellen, die betrekking hebben op de
opbouw- en premiepercentages voor
de fiscale behandeling van pensioenen, de waarborgen voor een daadwerkelijke daling van de pensioenpremies en de versterking van de
mogelijkheid voor zelfstandigen
zonder personeel om een pensioen
op te bouwen.
In de hiervoor genoemde brief is
aangegeven dat zo spoedig mogelijk
een novelle waarin de aanpassing
van het Witteveenkader en de introductie van de extra premiewaarborgen worden geregeld, aanhangig zal
worden gemaakt bij de Tweede
Kamer. Deze novelle is de uitwerking
van bovengenoemde afspraak.
In deze novelle wordt geregeld dat
voor iedereen met een inkomen
onder de aftoppingsgrens van
€ 100.000 het maximumopbouwpercentage per dienstjaar 1,875% voor
pensioen op basis van het middelloon wordt. Voor pensioen op basis
van het eindloon wordt dit 1,657%.
Een soortgelijke aanpassing wordt
doorgevoerd voor beschikbarepremieregelingen. De maximumopbouw
voor het partnerpensioen en het
wezenpensioen wordt overeenkomstig aangepast. Zoals gebruikelijk
worden ook de fiscale oudedagsreserve en het lijfrentekader in de derde
pijler aangepast in lijn met de aanpassingen in de tweede pijler.
Over het deel van het inkomen
boven de aftoppingsgrens van
€ 100.000 wordt een nieuwe spaar-
mogelijkheid op vrijwillige basis
geïntroduceerd.
Om te bevorderen dat een beperking
van de pensioenopbouw daadwerkelijk gepaard gaat met een verlaging
van de pensioenpremies, heeft het
kabinet een aanpak langs drie sporen
ontwikkeld. De nieuwe informatieverplichtingen voor pensioenfondsen die met deze novelle worden
voorgesteld, ondersteunen deze aanpak. Pensioenfondsen worden met
dit voorstel verplicht hun verantwoordingsorgaan, De Nederlandsche
Bank, en hun deelnemers te informeren over de samenstelling van de (feitelijke) pensioenpremie en de hoogte
van de componenten waaruit deze
premie is opgebouwd. Voorafgaand
aan de vaststelling van de pensioenpremie moeten de fondsen deze
informatie opnemen in de adviesaanvraag aan het verantwoordingsorgaan. Nadat de pensioenpremie is
vastgesteld, moeten de fondsen de
informatie over de samenstelling van
de pensioenpremie en de hoogte van
de premiecomponenten opnemen in
de actuariële en bedrijfstechnische
nota, alsmede in de jaarrekening en
het jaarverslag.
Kamerstukken II 2013/14, 33 847, nrs. 1-4
296
Vervolgstukken
Nieuwe Huisvestingswet
Derde nota van wijziging (27-012014) inzake het wetsvoorstel met
nieuwe regels met betrekking tot de
verdeling van woonruimte en de
samenstelling van de woonruimtevoorraad.
Kamerstukken II 2013/14, 32 271, nr. 13
Positie advocatuur in de
rechtsorde
Vierde nota van wijziging (22-012014) inzake het wetsvoorstel tot
aanpassing van de Advocatenwet, de
Wet op de rechtsbijstand en de Wet
tarieven in burgerlijke zaken in verband met de positie van de advocatuur in de rechtsorde.
Kamerstukken II 2013/14, 32 382, nr. 18
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 07-02-2014 – AFL. 5
365
Wetgeving
Wet forensische zorg
Aanpassingen Wgr
Nadere memorie van antwoord (2401-2014) bij het wetsvoorstel tot vaststelling van een Wet forensische zorg
en daarmee verband houdende wijzigingen in diverse andere wetten.
Tweede nota van wijziging (23-012014) inzake het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet gemeenschappelijke regelingen en een aantal andere
wetten in verband met de dualisering van het gemeente- en provinciebestuur en de invoering van een
bedrijfsvoeringsorganisatie met
rechtspersoonlijkheid, alsmede regeling van diverse andere onderwerpen.
Kamerstukken I 2013/14, 32 398, I
Strafbaarstelling voorbereiding illegale hennepteelt
Tweede nadere memorie van antwoord (23-01-2014) bij het wetsvoorstel tot wijziging van de Opiumwet
in verband met de strafbaarstelling
van handelingen ter voorbereiding
of vergemakkelijking van illegale
hennepteelt.
Kamerstukken I 2013/14, 32 842, F
Wet werken naar vermogen
Nader verslag (23-01-2014) en vijfde
nota van wijziging (27-01-2014) inzake het wetsvoorstel tot wijziging van
de Wet werk en bijstand, de Wet sociale werkvoorziening, de Wet werk en
arbeidsondersteuning jonggehandicapten en enige andere wetten
gericht op bevordering deelname aan
de arbeidsmarkt voor mensen met
arbeidsvermogen en harmonisatie
van deze regelingen (Invoeringswet
Wet werken naar vermogen).
Kamerstukken II 2013/14, 33 597, nr. 8
Maximering pensioenen
Intrekking
Brief van de Staatssecretaris van
Financiën (24-01-2014) bij het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet
inkomstenbelasting 2001, de Wet op
de loonbelasting 1964, de Pensioenwet, de Wet verplichte beroepspensioenregeling en de Invoerings- en
aanpassingswet Pensioenwet in verband met de aanpassing van het
fiscale kader voor oudedagsvoorzieningen (Wet verlaging maximumopbouw- en premiepercentages pensioen en maximering pensioengevend
inkomen).
– Brief over de intrekking van het
wetsvoorstel.
Kamerstukken II 2013/14, 33 610, nr. 26
Kamerstukken II 2013/14, 33 161, nrs. 112-113
BSN in Jeugdzorg
Identiteitsfraude en
vaststelling identiteit
verdachten/veroordeelden
Memorie van antwoord (23-01-2014)
bij het wetsvoorstel tot wijziging van
het Wetboek van Strafrecht en de
Wegenverkeerswet 1994 in verband
met de verbetering van de aanpak
van fraude met identiteitsbewijzen
en wijziging van het Wetboek van
Strafvordering, de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen en de Wet
DNA-onderzoek bij veroordeelden in
verband met verbetering van de regeling van de identiteitsvaststelling van
verdachten en veroordeelden.
Kamerstukken I 2013/14, 33 352, C
Seksueel misbruik kinderen
Nader voorlopig verslag (24-01-2014)
over het wetsvoorstel tot implementatie van de richtlijn 2011/93/EU ter
bestrijding van seksueel misbruik en
seksuele uitbuiting van kinderen en
kinderpornografie, en ter vervanging
van Kaderbesluit 2004/68/JBZ van de
Raad (PbEU L 335).
Kamerstukken I 2013/14, 33 580, C
366
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 07-02-2014 – AFL. 5
Nader voorlopig verslag (23-01-2014),
nadere memorie van antwoord (2701-2014) en eindverslag (28-01-2014)
inzake het wetsvoorstel tot wijziging
van de Wet op de jeugdzorg en andere wetten in verband met de verplichting tot het gebruik van het burgerservicenummer in de jeugdzorg
(gebruik burgerservicenummer in de
jeugdzorg).
Modernisering
huurcommissie
Nota n.a.v. het verslag (15-11-2013) bij
het wetsvoorstel tot wijziging van
Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek en
de Uitvoeringswet huurprijzen woonruimte in verband met de modernisering en vereenvoudiging van de
werkwijze van de huurcommissie.
Kamerstukken II 2013/14, 33 698, nr. 6
Verhoging griffierechten
Nota n.a.v. het verslag (20-01-2014) en
nota van wijziging (20-01-2014) bij
het wetsvoorstel tot wijziging van de
Algemene wet bestuursrecht, de Wet
griffierechten burgerlijke zaken en de
Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek in verband
met aanpassing van griffierechten.
Kamerstukken II 2013/14, 33 757, nrs. 6-7
Uitbreiding maatregelen
grootstedelijke problematiek
Nota n.a.v. het verslag (27-01-2014)
bij het wetsvoorstel tot wijziging van
de Wet bijzondere maatregelen
grootstedelijke problematiek en de
Huisvestingswet naar aanleiding van
de evaluatie van de Wet bijzondere
maatregelen grootstedelijke problematiek (Wet uitbreiding Wet bijzondere maatregelen grootstedelijke problematiek).
Kamerstukken II 2013/14, 33 797, nr. 6
Handhaving Woningwet
Nota n.a.v. het verslag (27-01-2014)
en nota van wijziging (27-01-2014)
bij het wetsvoorstel tot wijziging van
de Woningwet in verband met het
versterken van het handhavingsinstrumentarium.
Kamerstukken II 2013/14, 33 798, nrs. 6-7
Kamerstukken I 2013/14, 33 674, C, D en E
Jeugdwet
Nader voorlopig verslag (23-01-2014),
nadere memorie van antwoord (2701-2014) en verslag van gesprek met
deskundigen (27-01-2014) inzake het
wetsvoorstel met Regels over de
gemeentelijke verantwoordelijkheid
voor preventie, ondersteuning, hulp
en zorg aan jeugdigen en ouders bij
opgroei- en opvoedingsproblemen,
psychische problemen en stoornissen (Jeugdwet).
Kamerstukken I 2013/14, 33 684, E, F en G
297
Nota’s,
rapporten &
verslagen
Arbeidsrecht zeevarenden
Brief van de Minister van BuZa (1701-2014) met een fiche inzake een
Wijziging van vijf richtlijnen arbeidsrecht zeevarenden.
Wetgeving
– De Commissie stelt voor de (mogelijkheid tot) uitsluiting van zeevarenden van de werkingssfeer van vijf EUrichtlijnen voor arbeidsrecht te
herzien. Het herzieningsvoorstel
beoogt een betere bescherming van
de in het EU-handvest van de grondrechten verankerde rechten in het
EU-arbeidsrecht en het tot stand
brengen van gelijke concurrentiekansen voor de sector op EU-niveau. Het
werk van zeevarenden aan boord van
zeeschepen wordt door specifieke
omstandigheden gekenmerkt en bij
de beoordeling van de sociale positie
van zeevarenden moet hier rekening
mee gehouden worden. Ten aanzien
van de richtlijnen ‘insolventie
werkgever’ en ‘Europese Ondernemingsraad’ stelt de Commissie voor
de uitsluitingen te schrappen. Daarnaast stelt de Commissie voor dat
lidstaten van de richtlijn ‘informatie
en raadpleging’ af kunnen wijken
door middel van specifieke bepalingen voor bemanningen van schepen
op volle zee mits deze een gelijkwaardig beschermingniveau voor de
sector bieden. Tenslotte wordt voorgesteld om de huidige uitsluitingen
bij de richtlijnen ‘collectief ontslag’
en ‘overgang van ondernemingen’ te
schrappen, en lidstaten de mogelijkheid te geven, na raadpleging van
sociale partners, af te wijken van de
algemene werkingssfeer van de
richtlijn voor de maritieme sector.
Het kabinet oordeelt positief over
zowel de subsidiariteit als de proportionaliteit van dit voorstel.
Kamerstukken II 2013/14, 22 112, nr. 1770
Vermoeden van onschuld
Brief van de Minister van BuZa (1701-2014) met een fiche inzake een
Richtlijn inzake de versterking van
het vermoeden van onschuld.
– De richtlijn geeft lidstaten een
algemene verplichting te waarborgen
dat het vermoeden van onschuld van
verdachten wordt gewaarborgd tot
dat zij schuldig zijn bevonden aan
het plegen van een strafbaar feit. De
handhaving van het vermoeden van
onschuld wordt vervolgens geconcretiseerd in een aantal bepalingen
(artikelen 4 tot en met 7). Autoriteiten dienen zich te onthouden van
uitingen over verdachten als zouden
zij reeds veroordeeld zijn. Mocht dit
wel gebeuren, dan dienen adequate
maatregelen voorhanden te zijn.
Voorts dient de bewijslast in strafzaken te rusten op het openbaar ministerie. Waar enige ruimte bestaat voor
het verschuiven van de balans waar
het gaat om de bewijslast (bijvoorbeeld bij de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel) zou dit
alleen mogen plaatsvinden indien
dit van (groot) belang is en bewijsvermoedens bestreden kunnen worden. Als regel geldt verder dat bij
redelijke twijfel over de schuld van
een verdachte, deze wordt vrijgesproken. Verder zijn verdachten niet verplicht voor zichzelf belastende verklaringen af te leggen noch
medewerking te verlenen aan een
strafrechtelijk onderzoek waarin zij
als verdachte gelden. Verdachten
komt bovendien een zwijgrecht toe;
zij dienen hierop door middel van
een cautie te worden gewezen. Het
zwijgen van de verdachte mag door
de rechter niet worden gebruikt ter
ondersteuning van vaststelling van
de feiten in de zaak. Ten slotte wil de
richtlijn het recht van de verdachte
om aanwezig te zijn bij berechting
versterken. Het gaat in dit verband
om enkele algemene voorschriften
voor wat doorgaans wordt aangeduid
als de verstekregeling in strafzaken:
de bepaling van de omstandigheden
waaronder behandeling van een
strafzaak door de zittingsrechter
toch kan plaatsvinden zonder aanwezigheid van de verdachte.
Het kabinet concludeert dat het
recht op het vermoeden van
onschuld reeds besloten ligt in het
recht van de lidstaten en verder
wordt beschermd door het EVRM en
de rechtspraak van het EHRM. De
argumenten die de Commissie naar
voren brengt voor de stelling dat
deze bescherming onvoldoende is,
overtuigen niet. Daarnaast is het zeer
de vraag of er in lidstaten daadwerkelijk twijfel bestaat ten aanzien van
voldoende respect voor het vermoeden van onschuld in een andere lidstaat en dat die leidt tot problemen
in de samenwerking. Er is dan ook
naar het oordeel van het kabinet
geen reden voor harmoniserende
regelgeving op EU niveau ter versterking van het recht op het vermoeden
van onschuld. Het subsidiariteitsvereiste wordt daarom negatief beoordeeld. Nu de subsidiariteitstoets
negatief uitvalt, komt het kabinet
formeel niet toe aan een beoordeling
van de proportionaliteit. Mocht in de
onderhandelingen over de richtlijn
de subsidiariteit door de meeste
lidstaten toch positief worden beoordeeld, dan is een oordeel over de
proportionaliteit echter wel nodig en
daarom gaat het kabinet inhet fiche
in op de volgens Nederland negatieve
aspecten van de proportionaliteit.
Kamerstukken II 2013/14, 22 112, nr. 1771
Procedurele rechten
minderjarigen
Brief van de Minister van BuZa (1701-2014) met een fiche inzake een
Richtlijn procedurele rechten minderjarigen.
– Het voorstel heeft betrekking op
minderjarigen die worden verdacht
van een strafbaar feit. Het beoogt de
positie van minderjarigen te beschermen vanaf het moment waarop een
verdenking ontstaat tot het moment
waarop de berechting eindigt. Ter
verwezenlijking van het recht op een
eerlijk proces wordt aan de minderjarige een aantal rechten toegekend.
De ontwerprichtlijn voorziet in een
recht op informatie aan de minderjarige en de ouders of met ouderlijke
verantwoordelijkheid belaste personen (artikelen 4 en 5), verplichte
rechtsbijstand (artikel 6), een individuele beoordeling van de minderjarige en een medische beoordeling van
de verdachte (artikelen 7 en 8). Naast
deze rechten krijgen de minderjarigen bescherming doordat verhoren
audiovisueel worden geregistreerd
(artikel 9). Het richtlijnvoorstel
beoogt verder de vrijheidsbeneming
tot een minimale duur te beperken
(artikel 10) en formuleert voor die
vrijheidsbeneming ook alternatieven
(artikel 11). Waar van vrijheidsbeneming sprake is, hebben minderjarigen recht op een specifieke behandeling; zo worden zij gescheiden van
volwassenen geplaatst (artikel 12).
Naast het voorgaande schrijft de
richtlijn een voortvarende behandeling van de zaak tegen minderjarigen
voor (artikel 13), dient de persoonlijke levenssfeer te worden beschermd
(artikel 14), zijn minderjarigen verplicht aanwezig bij de behandeling
van hun strafzaak en hebben ook
ouders tot de berechting toegang
(artikelen 15 en 16). Aan minderjarigen in zaken waarop het kaderbesluit
inzake het Europees aanhoudingsbevel van toepassing is (Kaderbesluit
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 07-02-2014 – AFL. 5
367
Wetgeving
2002/584/JBZ; hierna EAB) komen
ingevolge artikel 17 dezelfde rechten
toe. De lidstaten dragen verder zorg
voor de pedagogische training van
de justitiële autoriteiten, het gevangenispersoneel en de leden van de
advocatuur (artikel 19). De lidstaten
worden tenslotte verplicht om initiatieven te ondersteunen die betrekking hebben op een goede omgang
van instanties met minderjarigen. De
Commissie heeft naast deze richtlijn
ook een aanbeveling uitgebracht
(C(2013) 8178) die betrekking heeft
op andere kwetsbare verdachten dan
minderjarigen. Deze aanbeveling
roept de lidstaten ertoe op een aantal procedurele rechten van kwetsbare verdachten en beklaagden in
strafprocedures en van kwetsbare
personen tegen wie een procedure
ter uitvoering van een Europees aanhoudingsbevel loopt, te versterken.
Deze rechten komen inhoudelijk
overeen met de rechten die in het
richtlijnvoorstel zijn voorzien voor
minderjarigen. De Commissie duidt
niet nader aan wat onder kwetsbare
verdachten dient te worden verstaan
en ziet af van het doen van (harmoniserende) voorstellen op dit punt.
De bevoegdheid om regels te stellen
inzake de strafvordering tegen personen berust op artikel 82, lid 2, onderdeel b, VWEU. Deze bevoegdheid is
gegeven ter bevordering van de
wederzijdse erkenning van vonnissen en rechterlijke beslissingen en de
samenwerking in strafzaken met een
grensoverschrijdende dimensie. Met
het oog daarop mogen minimumvoorschriften worden gegeven met
betrekking tot de rechten van personen in de strafvordering. Enkele
van de voorgestelde bepalingen hebben, aldus het kabinet, een verderstrekkend karakter. In het bijzonder
de voorzieningen die betrekking hebben op de duur van de vrijheidsbeneming of de voorkoming daarvan
staan in een ver verwijderd verband
tot de rechtsgrondslag. Hetzelfde
geldt voor de verplichting tot opleiding van personen werkzaam in de
justitiële jeugdinrichtingen, de justitiële autoriteiten en de advocatuur.
Het kabinet stelt voorop dat Nederland ten aanzien van de routekaart
ter versterking van de procedurele
rechten van verdachten en beklaagden in strafprocedures uit 2009 een
positieve houding had ten aanzien
368
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 07-02-2014 – AFL. 5
van de subsidiariteit. Dit richtlijnvoorstel vloeit uit deze routekaart
rechtstreeks voort. Tegen deze achtergrond valt het overigens kritische
oordeel over de subsidiariteit voorshands positief uit. Het kabinet beoordeelt de proportionaliteit van het
voorstel echter negatief. Daarbij
merkt het kabinet op dat enkele van
de in het voorstel opgenomen verdedigingsrechten al voortvloeien uit
andere instrumenten die onlangs tot
stand zijn gebracht.
Kamerstukken II 2013/14, 22 112, nr. 1772
Rechtsbijstand voor van
hun vrijheid beroofde personen en in EAB procedures
Brief van de Minister van BuZa (1701-2014) met een fiche inzake een
Richtlijn betreffende voorlopige
rechtsbijstand voor van hun vrijheid beroofde personen en rechtsbijstand in Europese aanhoudingsbevelprocedures.
– Het voorstel kan vooral worden
gezien als voortbouwend op en
complementair aan richtlijn
2013/48/EU betreffende recht tot toegang tot een advocaat in strafprocedures en het recht op communicatie
bij aanhouding. De Commissie is van
mening dat het huidige beperkte
recht op rechtsbijstand voor van vrijheid beroofde verdachten in een aantal lidstaten indruist tegen het recht
op een eerlijk proces. Het nu voorliggende voorstel bevat de verplichting
voor lidstaten om ten aanzien van
verdachten die van hun vrijheid zijn
beroofd te voorzien in (de mogelijkheid van) voorlopige rechtsbijstand.
Dat wil zeggen dat onverwijld na de
aanhouding van de verdachte, en in
elk geval voorafgaand aan zijn verhoor, moet worden voorzien in
rechtsbijstand. Deze voorlopige
rechtsbijstand moet verzekerd zijn
vanaf de aanhouding tot aan de
definitieve beslissing of de verdachte
al dan niet recht heeft op gefinancierde rechtsbijstand. Het staat lidstaten vrij om de kosten van voorlopige
rechtsbijstand achteraf te verhalen
op de verdachte of de opgeëiste
persoon indien die niet aan de voorwaarden voor gefinancierde rechtsbijstand blijken te voldoen.
Voorlopige rechtsbijstand moet
voorts, behalve aan verdachten in
strafzaken, ook – door de lidstaat die
het EAB uitvoert – worden toegekend
aan opgeëiste personen in overleveringszaken die op basis van een EAB
in die lidstaat zijn aangehouden.
Daarnaast bevat het voorstel met
betrekking tot overleveringszaken
een tweede voorziening. Deze houdt
in dat de lidstaat die het EAB heeft
uitgevaardigd, moet voorzien in (de
mogelijkheid van) gefinancierde
rechtsbijstand wanneer de opgeëiste
persoon heeft aangegeven in die lidstaat een raadsman aan te willen
wijzen. Bij de vaststelling of een verdachte of opgeëiste persoon in aanmerking komt voor gefinancierde
rechtsbijstand mogen lidstaten zowel
een inkomenstoets als een noodzakelijkheidstoets (means and merits
test) toepassen. Het voorstel bevat
ten slotte de verplichting gegevens te
verzamelen en (periodiek) te verstrekken aan de Commissie over de
wijze waarop de verplichtingen uit
het voorstel worden toegepast. De
Commissie heeft tevens een met
deze richtlijn samenhangende
aanbeveling uitgebracht (C(2013)
8179). De lidstaten worden aanbevolen passende maatregelen te nemen
om te waarborgen dat verdachten,
beklaagden of gezochte personen
recht op rechtsbijstand hebben. In de
aanbeveling worden de opties van
zowel een draagkrachttoets, als een
onderzoek naar de juridische merites
van de zaak genoemd. Verdachten,
beklaagden of gezochte personen die
over onvoldoende financiële middelen beschikken om alle of een deel
van de kosten van de verdediging en
de procedure te voldoen zouden toegang moeten hebben tot rechtsbijstand. Daarnaast dienen maatregelen
te worden genomen ten aanzien van
toegankelijkheid van alle relevante
informatie inzake het recht op
rechtsbijstand in strafzaken, alsmede
de mogelijkheid om een klacht in
te dienen in gevallen waarin toegang
tot rechtsbijstand wordt geweigerd
of op basis van gefinancierde rechtsbijstand ingeschakelde advocaat
onvoldoende juridische bijstand verleent. Nederland beoordeelt de subsidiariteit positief. Het oordeel ten
aanzien van de proportionaliteit is
overwegend negatief. De richtlijn
gaat op een aantal punten verder
dan minimumharmonisatie. Het verschaffen van voorlopige rechtsbijstand aan aangehouden verdachten
die dat wensen, zou alleen bij zwaar-
Wetgeving
dere zaken Europees moeten worden
voorgeschreven, namelijk de strafbare feiten waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten. Bij andere strafbare
feiten is uitgangspunt dat verdachten zelf verantwoordelijk
zijn voor hun rechtsbijstand.
Kamerstukken II 2013/14, 22 112, nr. 1773
PI Tilburg voor België
Brief van de Staatssecretaris van VenJ
(20-01-2014) over de verlenging van
het verdrag waarbij de PI Tilburg aan
België ter beschikking wordt gesteld.
– Voor de terbeschikkingstelling van
de PI Tilburg hebben Nederland en
België in 2009 een verdrag gesloten
dat in 2010 in werking is getreden
(Trb. 2009, 202 en Trb. 2010, 56). Het
verlengingsverdrag voorziet in de
voortzetting van de terbeschikkingstelling tot aan 1 januari 2015. Het
verlengingsverdrag voorziet voorts in
de mogelijkheid om de terbeschikkingstelling van de PI Tilburg nog
twee keer, voor telkens één jaar, te
verlengen.
Kamerstukken II 2013/14, 24 493 nr. 56
Verdragen in voorbereiding
Brief van de Minister van BuZa (1501-2014) met de lijst van in voorbereiding zijnde verdragen waarover
thans wordt onderhandeld, met als
peildatum 31 december 2013.
– De lijst is als bijlage bij de brief
gevoegd. Op de lijst staan enkele ontwerp-verdragen die nieuw zijn in vergelijking met de vorige lijst van 7
oktober 2013 (Kamerstukken, 23 530,
nr. 100). Van deze ontwerp-verdragen
is een apart overzicht gemaakt
(bijlage 1). De ontwerp-verdragen die
worden aangemerkt als politiek
belangrijk, hebben een sterretje.
Kamerstukken II 2013/14, 23 530, nr. 101
Fiscaal verdragsbeleid
Brief van de Staatssecretaris van
Financiën (27-01-2014) over de
Notitie Fiscaal Verdragsbeleid 2011.
– In deze brief geeft de staatssecretaris desgevraagd een nadere uitleg
over het standpunt dat de regering
heeft ingenomen over het voorstel
van de Europese Commissie tot aanpassing van de Europese MoederDochterrichtlijn. Daarnaast wordt,
eveneens desgevraagd, een vergelijking gegeven tussen de fiscale elementen van het vestigingsklimaat in
Nederland en in het Verenigd
Koninkrijk. De regering steunt het
voorstel van de Commissie om een
algemene anti-misbruikbepaling in
te voeren niet omdat het een verkeerd instrument is om belastingontwijking aan te pakken en zelfs kan
leiden tot een verslechtering ten
opzichte van de huidige situatie.
Ten eerste is de bepaling te algemeen en subjectief opgesteld. Ten
tweede betekent deze bepaling dat
Nederlandse verantwoordelijkheden op het gebied van de regelgeving om belastingontwijking te
bestrijden, verschuiven naar de EU,
hetgeen ten koste gaat van de effectiviteit en de flexibiliteit om nieuwe
vormen van misbruik te bestrijden.
Een vergelijking van twee fiscale stelsels is altijd een lastige zaak. In
algemene zin is al moeilijk vast te
stellen hoe de verschillende elementen ten opzichte van elkaar gewogen
moeten worden. Voor de individuele
belastingplichtige is de vaststelling
welk stelsel het meest aantrekkelijkst
is afhankelijk van zijn specifieke
omstandigheden en vrijwel altijd ook
van veel andere, niet fiscale, factoren.
Een conclusie uit deze vergelijking is
dan ook onmogelijk te trekken en de
bewindsman volstaat daarom met
een opsomming van een aantal eenvoudig te vergelijken elementen.
Kamerstukken I 2013/14, 25 087, I
Inkomensafhankelijke
huurverhoging
Brief van de Minister voor WenR (2201-2014) in reactie op de opmerkingen van Actal en de aanbevelingen
van de Nationale Ombudsman over
de uitvoering van de inkomensafhankelijke huurverhoging en over de
maatregelen naar aanleiding van de
voorlopige bevindingen van het College bescherming persoonsgegevens na een handhavingsverzoek
van de Woonbond en over de parameters van de inkomensafhankelijke
huurverhoging van 2014.
– Met ingang van 2014 zal de Belastingdienst de huurders per brief
informeren over het feit dat hun verhuurder voor hun woonadres een
inkomensindicatie heeft aangevraagd en verkregen. Daarbij zal overigens niet worden gemeld wat
de inhoud is van de verstrekte inkomensindicatie. Omdat de Belastingdienst niet weet wie van de bewoners de huurder is, zal de Belasting-
dienst de brief richten aan ‘de huurder van dit woonadres’. Ook zal de
Belastingdienst in de externe communicatie extra benadrukken dat
verhuurders voor geliberaliseerd verhuurde woningen geen gebruik
mogen maken van het webportaal.
Het Cbp is van oordeel dat het verstrekkingenbestand dat de Belastingdienst hanteert voor het verstrekken
van inkomensindicaties ‘bovenmatig
omvangrijk’ is, doordat het bestand
ook woningen bevat waarvoor geen
inkomensindicaties worden aangevraagd, die geliberaliseerd verhuurd
worden en woningen die weliswaar
gereguleerd verhuurd worden maar
waarvoor de verhuurder toch geen
inkomensafhankelijke huurverhoging mag voorstellen omdat de
huurprijs al (bijna) op de maximale
huurprijsgrens van de woning ligt.
Dit verstrekkingenbestand, dat de
Belastingdienst voor de uitvoering
van de uitvoering van de inkomensafhankelijke huurverhoging had
voorbereid, bevatte alle woningen
die niet door de eigenaar worden
bewoond en om die reden als huurwoning worden aangemerkt. De
voorlopige bevindingen van het Cbp
impliceren dat deze werkwijze in
2014 niet langer kan worden gehanteerd. De Belastingdienst kan echter
geen verstrekkingenbestand opbouwen van uitsluitend die huurwoningen, die niet geliberaliseerd worden
verhuurd en die ook niet een huurprijs hebben die al (bijna) op het
niveau van de maximale huurprijs
van de woning ligt. Om toch tegemoet te komen aan de voorlopige
bevindingen van het Cbp heeft de
Belastingsdienst enkele maatregelen
getroffen om te komen tot een meer
op de doelgroep van de deze huurverhogingen gericht verstrekkingenbestand.
Kamerstukken II 2013/14, 27 926, nr. 213
Aanpak recidive, pakkans en
strafhoogte
Brief van de Minister van VenJ (1701-2014) met nadere informatie over
de aanpak van recidive, pakkans,
strafhoogte en ontneming georganiseerde misdaad.
– In het Algemeen Overleg van de
Vaste Commissie voor VenJ op 10
oktober 2013 (Kamerstuk 29 279, nr.
173) zijn vragen gesteld over de
inhoud van de brief ‘Nadere informa-
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 07-02-2014 – AFL. 5
369
Wetgeving
tie over de aanpak van recidive, pakkans en strafhoogte’ (Kamerstuk
29 279, nr. 163). De minister heeft de
antwoorden op deze vragen vanwege
de beschikbare tijd in sneltreinvaart
gegeven, en zendt met onderhavige
brief, zoals toegezegd, de beantwoording schriftelijk. In deze brief
bespreekt de minister onder meer:
recidive: gedragsinterventies waarvan het kennelijk lastig is vast te stellen of ze leiden tot recidivevermindering; pakkans: een specificatie van de
‘prestatieverbetering’ met betrekking
tot de high impact criminaliteit naar
aanleiding van de afspraken die in
het kader van de landelijke prioriteiten zijn gemaakt; de resultaten van
ontneming aan de georganiseerde
misdaad.
Kamerstukken II 2013/14, 29 279, nr. 185
Artikel 100-procedure
Brief van de Ministers van BuZa en
Defensie (22-01-2014) over de werking van de artikel 100-procedure en
het Toetsingskader.
– Het kabinet hecht zeer aan de conventies en afspraken over de informatievoorziening, zoals die de afgelopen twintig jaar bij de uitzending
van militairen tot stand zijn gekomen. In de brief over de werking van
het Toetsingskader van 9 juli 2012
(Kamerstuk 29 521, nr. 191) heeft het
vorige kabinet de belangrijkste aspecten nog eens op een rij gezet. In aanvulling daarop geeft deze brief de
visie van dit kabinet. Gesteld kan
worden dat artikel 100 van toepassing is als Nederland deelneemt aan
een internationale crisisbeheersingsoperatie, waarbij in het bijzonder de
volgende criteria een rol spelen:
– De uitzending of terbeschikkingstelling van militaire eenheden
geschiedt ter handhaving of bevordering van de internationale rechtsorde; – De voorgenomen uitzending
van troepen betreft militairen die als
eenheid worden uitgestuurd; – De
militairen moeten in de uitoefening
van hun taak wellicht ook wapengeweld toepassen of lopen het risico
daaraan te worden blootgesteld. Aan
de formele besluitvorming over de
militaire inzet gaat de kennisgevingsbrief vooraf. De regering informeert de Kamer daarmee dat zij gaat
onderzoeken of een Nederlandse bijdrage aan een operatie wenselijk en
mogelijk is. De kennisgeving behelst
370
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 07-02-2014 – AFL. 5
geen beginselbereidheid om aan een
internationale missie deel te nemen.
Het onderzoek kan uitmonden in
een positief of een negatief besluit
en in beide gevallen wordt het parlement geïnformeerd. Als de regering
het parlement een positief besluit
tot deelneming meedeelt, volgt hierover een debat. Uit deze gedachtewisseling blijkt in hoeverre er in de
Kamer steun bestaat voor het besluit.
Ook bij verlenging of verkorting van
de missieduur, wijziging van het
mandaat of uitbreiding van het
gebied waar Nederlandse eenheden
actief zijn, informeert de regering het
parlement. Als de regering besluit tot
een bijdrage aan een internationale
missie waarop artikel 100 niet van
toepassing is, kan zij de Kamer daarover op andere manieren informeren. Hoewel de regering in
deze gevallen niet verplicht is de
Kamer vooraf te informeren, streeft
zij hier in de praktijk wel naar. Artikel 100 is niet van toepassing op de
inzet van Nederlandse eenheden
in internationale missies waarvan
het mandaat wordt ontleend aan
artikel 5 van het NAVO-verdrag, artikel 42.7 van het Verdrag van de Europese Unie, of artikel 51 van het VN
Handvest. Bij overlappende doelstellingen, dat wil zeggen als een missie
zowel de verdediging (inclusief bondgenoot- schappelijke zelfverdediging)
en bescherming van de belangen van
het Koninkrijk als de bevordering of
handhaving van de internationale
rechtsorde beoogt, is in de loop der
jaren een bijzondere procedure in de
geest van artikel 100 voor de informatieverstrekking ontstaan.
Kamerstukken II 2013/14, 29 521, nr. 226
Discriminatie in Nederland
Brief van de Minister van SZW (2401-2014) ter aanbieding van een
onderzoek naar ervaren discriminatie in Nederland.
– Het SCP-onderzoek kent een brede
benadering en heeft betrekking op
verschillende discriminatiegronden
(leeftijd, religie, geslacht, etnische
herkomst, ras, handicap en seksuele
gerichtheid) en terreinen waar
discriminatie is ervaren (de openbare
ruimte, in het contact met instanties,
op de arbeidsmarkt en in het onderwijs). Er is gevraagd naar verschillende uitingen: van negatieve bejegening (schelden, pesten en
onvriendelijke behandeling) tot
bedreiging en geweld. Het onderzoek
is gebaseerd op een vragenlijst die
door ruim 11.600 personen is ingevuld. Het beeld dat uit dit onderzoek
naar voren komt, laat zich niet in
een enkele conclusie samenvatten.
Vooral de hoge ervaren discriminatie
onder migrantengroepen en de ervaren leeftijdsdiscriminatie ten aanzien van 45-plussers springen in het
oog. De bevindingen uit het SCPonderzoek geven op hoofdlijnen het
volgende beeld:
žWôġóäġėÐĔĔĊėġÛÿôüýġàÐġääąýĮÐėġ
van de Nederlandse bevolking in
het jaar voorafgaand aan het onderzoek discriminatie heeft ervaren.
ž3ääíġôüàěàôěÜėôĄôąÐġôäƀơƠƻĭÐąàä
bevolking) en discriminatie naar
äġąôěÜóäóäėýĊĄěġƀƨƻƁijôüąàäĄääěġ
ervaren discriminatiegronden.
žæąĊĔàäĭôüíÐĤġĊÜóġĊąäąäėĭÐÐėġ
discriminatie vooral op grond van
de leeftijd en de helft tot tweederde
van migrantengroepen op grond
van etniciteit, ras of religie.
ž#ėĊäĔäąàôäĭääÿàôěÜėôĄôąÐġôä
ervaren zijn personen van 45 jaar
enouder, en personen van Antilliaanse, Marokkaanse, Surinaamse en
Turkse afkomst.
žôěÜėôĄôąÐġôäĮĊėàġóäġĄääěġ
ervaren bij het zoeken naar werk en
in de openbare ruimte. Marokkaanse en Turkse Nederlanders ervaren
drietot vier keer zo vaak discriminatie bij zoeken naar werk als
autochtonen.
ž`ĊĊėÐÿĔäėěĊąäąĄäġääą8ÐėĊýkaanse en Turkse achtergrond melden discriminatie-ervaring in contacten met de politie.
žäąÐÐąijôäąÿôüýàääÿĭÐąàä3&źäėě
(lesbische, homoseksuele en biseksuele mensen) ervaart discriminatie op grond van hun seksuele
gerichtheid in de publieke ruimte.
ž&äġĄäÿàôąðěĔäėÜäąġÐðäĭÐąäėĭÐren discriminatie varieert sterk perterrein, maar slechts een klein deel
wordt gemeld.
ž&äġĊąàäėijĊäýĭÐąóäġOHðääíġ
helaas geen beeld van de mate
waarin Joden in Nederland discriminatie ervaren. Dat was wel uitdrukkelijk wel de bedoeling.
Kamerstukken II 2013/14, 30 950, nr. 68
Wetgeving
Voorontwerp wet algemeen
pensioenfonds
Brief van de Staatssecretaris van SZW
(23-01-2014) met een afschrift van
het voorontwerp van het voorstel
van wet tot wijziging van de Pensioenwet in verband met de introductie van het algemeen pensioenfonds
(Wet algemeen pensioenfonds).
– Het voorontwerp wordt via internet geconsulteerd (www.internetconsultatie.nl). Het consultatiedocument
gaat in op de wijzigingen in wet- en
regelgeving die nodig zijn om het
algemeen pensioenfonds te introduceren. Het betreft een openbare consultatie, waarbij eenieder op alle
gepresenteerde voorstellen in het
document commentaar kan leveren.
De consultatietermijn loopt af op
maandag 24 februari 2014.
Kamerstukken II 2013/14, 32 043, nr. 199
Red Notices Interpol
Brief van de Minister van VenJ (2001-2014) met een reactie op het rapport van de organisatie Fair Trials
International (FTI) getiteld Strengthening respect for human rights,
strengthening Interpol (nov. 2013).
– Het rapport ziet op zogenaamde
Red Notices. Met een Red Notice, in
Nederland ook wel aangeduid als een
signalering, kunnen opsporingsinstanties van landen die bij Interpol
zijn aangesloten, bekendheid geven
aan een door hen uitgevaardigd
arrestatiebevel en kunnen zij tevens
– wereldwijd – de wens kenbaar
maken om de gezochte persoon te
laten aanhouden met het oog op uitlevering. Het nationale recht van de
landen die bij Interpol zijn aangesloten, bepaalt welk gevolg aan zo’n signalering kan worden gegeven. In
Nederland kan een Red Notice een
basis zijn om tot voorlopige aanhouding over te gaan. Daarvoor is wel
vereist dat er een uitleveringsverdrag
geldt tussen Nederland en het signalerende land èn dit verdrag het
mogelijk maakt om een Interpolsignalering als verzoek om voorlopige
aanhouding te laten gelden. Een van
de gronden om een signalering nìet
tot aanhouding te laten leiden, is dat
de gezochte persoon in Nederland
een vluchtelingenstatus heeft. Evenmin wordt uitlevering toegestaan in
gevallen waarin het vermoeden
bestaat dat de persoon in kwestie zal
worden vervolgd, gestraft of op ande-
re wijze wordt getroffen in verband
met zijn godsdienstige, levensbeschouwelijke of politieke overtuiging.
In dergelijke gevallen verbiedt de
Uitleveringswet om tot uitlevering
over te gaan. FTI wijst in het rapport
op de mogelijkheid dat landen om
politieke redenen misbruik maken
van de Red Notice door personen op
valse gronden internationaal te signaleren. Op deze wijze kunnen volgens het rapport politieke tegenstanders, mensenrechtenactivisten of
personen die een land, cultuur of
godsdienst beledigd zouden hebben
effectief door de autoriteiten van dat
land worden gehinderd of bestraft.
FTI constateert kwetsbaarheden in
het controlesysteem van Interpol om
misbruik van Red Notices tegen te
gaan en doet aanbevelingen om de
zwakke plekken te repareren. Het ligt
volgens de minister in de eerste
plaats op de weg van Interpol om te
reageren op het rapport en de daarin
gedane aanbevelingen. Daarop kan
en wil hij niet vooruitlopen. Nederland hanteert als gezegd al een kritisch filtersysteem waardoor niet alle
Red Notices opgenomen worden in
het nationale opsporingsregister. De
kans op misbruik wordt daarmee
aanzienlijk teruggebracht.
Kamerstukken II 2013/14, 32 317, nr. 207
Nationalisatie SNS REAAL
Brief van de Minister van Financiën
(23-01-2014) ter aanbieding van het
rapport van de Evaluatiecommissie
Nationalisatie SNS REAAL (ENS).
– Het rapport is als bijlage bij deze
brief gevoegd. Tegelijkertijd is de
door het ministerie van Financiën
verrichte evaluatie van de Interventiewet meegestuurd. Aanleiding voor
deze evaluaties vormde het kabinetsbesluit om SNS REAAL op 1 februari
2013 te nationaliseren en het feit dat
de Interventiewet voor de eerste
maal is toegepast. Uit de evaluatie
van de Interventiewet komt naar
voren dat de interventiebevoegdheden hebben gefunctioneerd in het
geval van SNS REAAL. Daarnaast
blijkt dat de interventiebevoegdheden van DNB en de minister van
Financiën op bepaalde punten kunnen worden verbeterd. Het gaat daarbij bijvoorbeeld om de wijze van onteigening van de onderhandse
leningen, die in het geval van SNS
niet rechtstreeks konden worden ont-
eigend. Op Europees niveau wordt
momenteel gewerkt aan de afronding van de Bank Recovery and Resolution Directive. Uit de evaluatie
blijkt dat de voorgestelde verbeteringen van de Interventiewet grotendeels worden ondervangen door de
implementatie van deze richtlijn in
de Nederlandse wet- en regelgeving.
Kamerstukken II 2013/14, 33 532, nr. 32
Financieel toezicht instellingen met een publiek belang
Brief van de Minister van Financiën
(23-01-2014) met een nadere toelichting op het financieel beheer en het
financieel toezicht bij instellingen
die een publiek belang dienen.
– De minister geeft desgevraagd een
nadere toelichting op de brief over
financieel beheer en financieel toezicht bij instellingen die een publiek
belang dienen (Kamerstuk 33 822, nr.
1) en gaat daarbij in op: de reikwijdte
van het normenkader en de kaderstelling; het toezicht op de naleving
hiervan door de afzonderlijke Ministers en de Minister van Financiën in
zijn coördinerende verantwoordelijkheid; de betrokkenheid van de Algemene Rekenkamer.
Kamerstukken II 2013/14, 33 822, nr. 2
Burgerforum geen EUbevoegdhedenoverdracht
zonder referendum
Brief van de vaste commissie voor
Europese Zaken (21-01-2014) over de
behandeling van het burgerinitiatief
van het Burgerforum ‘Geen EUbevoegdhedenoverdracht zonder
referendum’.
– Op 26 maart 2013 heeft de initiatiefgroep Burgerforum EU een burgerinitiatief ingediend met het voorstel om de sluipende overdracht van
bevoegdheden aan de EU te stoppen
en dat, indien toch nieuwe bevoegdheden worden overgedragen, een
referendum wordt gehouden waarin
de Nederlandse bevolking zich over
die bevoegdheidsoverdracht kan uitspreken. Op 23 mei 2013 heeft de
Kamer (Kamerstuk 33 417, nr. 29)
besloten tot het in behandeling
nemen van het burgerinitiatief. Conform dit besluit stelt de commissie
voor Europese Zaken voor het burgerinitiatief te agenderen voor een plenair debat.
Kamerstukken II 2013/14, 33 848, nr. 1
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 07-02-2014 – AFL. 5
371
Nieuws
298
Uniforme redelijke termijn van vier
jaar in bestuursrechtelijke procedures
Eerste uitspraak van de Grote Kamer van de
Afdeling Bestuursrechtspraak
De redelijke termijn die als uitgangspunt geldt voor de afdoening
van bestuursrechtelijke geschillen
die bestaan uit een bezwaarprocedure en twee rechterlijke instanties,
is uniform bepaald op vier jaar.
Hierbij staat zowel voor de bezwaaren beroepsfase tezamen als die voor
het hoger beroep een termijn van
twee jaar. Wordt deze overschreden,
dan moet de overheid € 500 aan
immateriële schadevergoeding
betalen voor ieder half jaar overschrijding. Voor de bezwaarfase bij
het bestuursorgaan wordt daarbij
uitgegaan van een termijn van een
half jaar, voor de procedure bij de
rechtbank van anderhalf jaar.
D
it is het gevolg van een uitspraak van de Afdeling
bestuursrechtspraak van de
Raad van State van 29 januari 2014.
De uitspraak is gedaan door een
zogenoemde Grote Kamer die
bestond uit de voorzitter van de
Afdeling bestuursrechtspraak, de
presidenten van de Centrale Raad
van Beroep en het College van
Beroep voor het bedrijfsleven en een
lid van de Hoge Raad die tevens
staatsraad in buitengewone dienst is
en een staatsraad van de Afdeling
bestuursrechtspraak van de Raad van
State. Het is de eerste keer dat een
bestuursrechtelijke Grote Kamer een
uitspraak doet.
Redelijke termijn
Tot op heden hanteerden de Afdeling
bestuursrechtspraak en het College
van Beroep voor het bedrijfsleven
een redelijke termijn van vijf jaar.
Gelet op het maatschappelijke
belang van een spoedige beslechting
van geschillen, alsmede het belang
van rechtseenheid, ziet de Afdeling
nu, in navolging van de eerder geno-
372
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 07-02-2014 – AFL. 5
men Conclusie van A-G Widdershoven, aanleiding om aan te sluiten bij
de rechtspraak van de Centrale Raad
van Beroep en de Hoge Raad ten aanzien van de als redelijk aan te merken behandelduren in niet-punitieve
zaken. Daarmee wordt tevens aangesloten bij de door alle hoogste
bestuursrechters gehanteerde termijn in punitieve zaken en de door
de strafrechter gehanteerde termijnen. De Afdeling is thans dan ook
van oordeel dat voor de berechting
van een zaak in eerste aanleg als uitgangspunt heeft te gelden dat deze
niet binnen een redelijke termijn
geschiedt, indien de rechter in eerste
aanleg niet binnen twee jaar nadat
die termijn is aangevangen uitspraak
doet. In deze termijn is de duur van
een eventuele bezwaarfase inbegrepen. Voor de berechting van een zaak
in hoger beroep heeft als uitgangspunt te gelden dat uitspraak moet
worden gedaan binnen twee jaar
nadat het rechtsmiddel is ingesteld.
In gevallen waarin de bezwaar- en
beroepsfase samen zo lang hebben
geduurd dat de redelijke termijn
daardoor is overschreden, heeft voor
de toerekening van die termijnoverschrijding aan het bestuursorgaan,
respectievelijk de rechter, als uitgangspunt te gelden dat de bezwaarfase onredelijk lang heeft geduurd,
voor zover de duur daarvan een half
jaar overschrijdt en de beroepsfase
voor zover zij meer dan anderhalf
jaar in beslag heeft genomen.
Overgangsregeling
De redelijke termijn van vier jaar
geldt voor bezwaar- en beroepsprocedures die volgen op besluiten die na
1 februari 2014 bekend worden
gemaakt. Voor besluiten van vóór die
datum wordt door de Afdeling
bestuursrechtspraak en het College
van beroep voor het bedrijfsleven
nog een redelijke termijn van vijf
jaar gehanteerd, waarin voor de
bezwaarprocedure een jaar staat, die
voor het beroep bij de rechtbank
twee jaar en die voor het hoger
beroep eveneens twee jaar.
Overschrijding
Ingewikkeldheid van de zaak, de wijze waarop het bestuursorgaan en de
rechter de zaak hebben behandeld en
het processuele gedrag van bezwaarmakers zijn omstandigheden die
ervoor kunnen zorgen dat overschrijding van de redelijke termijn
gerechtvaardigd is. Zo kan het
inschakelen van een deskundige er
onder omstandigheden toe leiden
dat de termijn mag worden overschreden. Deze vaste rechtspraak
blijft onverminderd gelden.
Prejudiciële procedure
Bij het beoordelen van een overschrijding van de redelijke termijn in
de nationale procedure wordt de
duur van een prejudiciële procedure
bij het Hof van Justitie in Luxemburg
buiten beschouwing gelaten. Dit
geldt zowel in zaken waarin prejudiciële vragen zijn gesteld als in andere
zaken die in verband daarmee door
de rechter zijn aangehouden. In het
laatste geval moet de aanhouding
dan wel ‘redelijk’ zijn. Bij aanhouding
van een dergelijke zaak begint de termijn die buiten beschouwing kan
worden gelaten, op het moment
waarop partijen door de rechter hiervan bij brief in kennis zijn gesteld en
eindigt die termijn op de dag van
openbaarmaking van het arrest van
het Hof van Justitie. De Afdeling
beveelt aan om partijen een termijn
van zes weken te geven om hierop te
reageren.
Nieuws
299
CBP publiceert do’s & don’ts bij gebruik
persoonsgegevens werknemers
Bedrijven gaan niet altijd zorgvuldig om met de persoonsgegevens
van hun werknemers. Het College
bescherming persoonsgegevens
(CBP) concludeert dit na een reeks
onderzoeken. Naar aanleiding daarvan publiceerde het CBP op 28 januari, de internationale Dag van de
Privacy, lijsten met ‘do’s & don’ts’
voor bedrijven en hun werknemers.
H
et CBP ontving in 2013 900
signalen die te maken hebben met de verwerking van
persoonsgegevens in de arbeidsrelatie. Het toenemend aantal signalen
was reden voor het CBP een aantal
onderzoeken te starten. De onderzochte bedrijven gingen op diverse
punten in de fout.
Medische gegevens
Het CBP constateerde bij een bedrijf
dat het zijn medewerkers opriep om
medicijndoosjes af te geven om zo te
controleren of sprake is van medicijngebruik dat de rijvaardigheid
beïnvloedt. Alleen de bedrijfsarts
mag vragen naar medicijngebruik.
Een ander bedrijf vroeg de medewerkers bij de ziekmelding om welke
ziekte het ging en de oorzaak daarvan. Werkgevers mogen echter geen
medische gegevens van hun personeel verwerken. Medische gegevens
zijn per definitie privacygevoelig en
voor het verwerken daarvan gelden
extra wettelijke eisen. Een werkgever
mag alleen vragen naar de verwachte
duur van het verzuim en de mate
waarin een werknemer arbeidsongeschikt is om te bezien welke mogelijkheden er voor het doen van (andere) werkzaamheden zijn.
Cameratoezicht
In een ander onderzocht geval werden werknemers aangesproken naar
aanleiding van beelden van beveiligingscamera’s. Dit is in strijd met de
wet. Als een werkgever camera’s inzet
voor de beveiliging van werknemers
en/of bezittingen, dan mag hij de
beelden hiervan niet gebruiken om
medewerkers aan te spreken of te
beoordelen op hun functioneren. De
beelden mogen in principe alleen
worden gebruikt voor het doel waarvoor ze zijn gemaakt.
Screening, internet en social
media
Een werkgever beoordeelde medewerkers op het feit of zij al dan niet een
(bijgewerkt) LinkedIn profiel hadden.
Het bedrijf had hiervoor echter geen
legitieme reden en handelde daardoor in strijd met de wet. Een werkgever kan een werknemer niet verplichten hun persoonsgegevens op
een sociale netwerksite te plaatsen.
Op cbpweb.nl zijn de volgende documenten te vinden:
- Do’s & don’ts bij cameratoezicht op
de werkvloer, - bij ziekte van de werknemer, - bij screening en controle via
social media, - Q&A’s voor werkgevers
over de wettelijke screeningregels, en
- het rapport Media Markt
300
Ondernemer mag gemeente niet
bestoken met kansloze verzoeken
Het Gerechtshof Den Haag heeft op
28 januari 2014 in hoger beroep
bepaald dat een ondernemer uit de
gemeente Dordrecht geen stortvloed
van brieven, faxen en e-mails bij de
gemeente mag indienen.
D
e man exploiteert ca. 42 panden in Dordrecht door middel van kamerverhuur. Hierover zijn tussen hem en de gemeente
diverse geschillen gerezen. Die hebben er uiteindelijk in geresulteerd dat
hij dwangsommen heeft verbeurd en
dat de gemeente twee panden executoriaal heeft verkocht. De ondernemer
heeft in dit geschil aanleiding gezien
om enorme aantallen brieven, faxen
en e-mails tot de gemeente te richten
die de gemeente allemaal dient te
behandelen. De gemeente ontving
gemiddeld 70 van dergelijke brieven
per dag en, in de periode 2012 tot en
met april 2013, in totaal 2.247 brieven. Volgens de gemeente doet hij dit
met geen ander doel dan de gemeente dwars te zitten omdat hij bij het
merendeel van deze brieven en verzoeken geen enkel belang heeft. De
gemeente vorderde daarom dat de
rechter zou verbieden meer dan een
bepaald aantal brieven en verzoeken
per maand in te dienen. De voorzieningenrechter in de Rechtbank Den
Haag heeft deze vordering toegewezen waarop de man hoger beroep
heeft ingesteld.
Het hof is het in hoger beroep met
de gemeente eens. De man maakt
misbruik van de aan iedere burger
toekomende bevoegdheid zich met
zijn klachten tot de overheid te wenden. Daar mag de burgerlijke rechter
in sprekende gevallen beperkingen
aan stellen. Van belang is dat hij de
bevoegdheid houdt om een bepaald
aantal verzoeken per maand bij de
gemeente in te dienen. Het hof heeft
een hogere dwangsom opgelegd dan
de voorzieningenrechter omdat de
man niet doordrongen lijkt van de
betekenis van een rechterlijk verbod.
aldus het hof.
ECLI:NL:GHDHA:2014:75
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 07-02-2014 – AFL. 5
373
301
Universitair Nieuws
Wilt u dat uw (juridische)
proefschrift of dat van iemand die
u kent aangekondigd wordt in deze
rubriek dan kunt u het proefschrift
en een samenvatting sturen naar
het redactiebureau; zie colofon.
Oraties
Op vrijdag 14 februari 2014 om 15.45
uur zal prof. dr. H. Schulte-Nölke, bijzonder hoogleraar Duits recht aan de
Radboud Universiteit Nijmegen, zijn
oratie houden, getiteld: Farewell to
the ‘Burgerlijk Wetboek’ and the ‘Bürgerliche Gesetzbuch’? Perspective on
the national private law systems
under the influence of EU law.
Plaats: Academiezaal Aula, Comeniuslaan 2 te Nijmegen
Op maandag 14 april 2014, om 16.00
uur houdt prof. mr B. (Bob) Wessels,
hoogleraar Internationaal insolventierecht aan de Universiteit Leiden,
zijn afscheidscollege, getiteld: Teaching and Research in International
Insolveny Law: Challenges and
Opportunities.
Plaats: Groot Auditorium, Academiegebouw Leiden,
Rapenburg 73 te Leiden
Promoties
Fiscale mediation
Mediation wordt relatief weinig ingezet bij
het oplossen van conflicten in het fiscale
recht. Dat is zo in
Nederland (in de primaire, de bezwaar- en
de beroepsfase) maar
ook in de VS en in Canada het geval.
In Canada wordt fiscale mediation
wegens gebrek aan succes zelfs helemaal niet meer toegepast. Mediation
heeft vooral bewerkstelligd dat fiscalisten op een minder juridische wijze
naar conflicten zijn gaan kijken. Dit
is bijvoorbeeld terug te zien in initiatieven als “bellen bij bezwaar”. Het
voorgaande neemt echter niet weg
dat binnen het belastingrecht nog
weinig bekend is over hoe conflicten
ontstaan en hoe belastingplichtigen
en de Belastingdienst ‘in conflicten
staan’, terwijl het fiscale recht een
conflictgevoelig rechtsgebied is. Dat
374
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 07-02-2014 – AFL. 5
zijn een aantal belangrijke bevindingen uit het onderzoek van Diana van
Hout naar de functionaliteit van
mediation in het fiscale recht.
Door middel van theoretisch, rechtsvergelijkend en empirisch onderzoek
toont Van Hout aan dat mediation
weliswaar slechts op beperkte schaal
wordt toegepast in het fiscale recht
maar dat het ook niet nodig is om
mediation binnen het belastingrecht
frequent als conflicthanteringsmiddel in te zetten. Als mediation bijvoorbeeld wordt aangewend als het
middel om het “nog een keer uit te
leggen” aan een belastingplichtige
dan zijn daarvoor andere middelen
ook, of wellicht zelfs beter geschikt.
Mediation kan beter (zoals in de VS)
gereserveerd worden voor conflicten
waar partijen meer als gelijken
tegenover elkaar staan, zoals bij conflicten tussen de Belastingdienst en
belastingplichtigen waar veel verschillende soorten en/of grote financiële belangen een rol spelen. Die
belastingplichtigen zijn namelijk
meestal vertegenwoordigd en weten
beter wat hun alternatieven zijn
(informed consent). Bovendien is de
impact van een mogelijk compromis
groter, zoals te zien is in de VS. Om
die reden is mediation volgens Van
Hout passend voor conflicten die
opkomen in het kader van horizontaal toezicht, bijvoorbeeld over de
uitleg van een (handhavings)convenant tussen de Belastingdienst en
een belastingplichtige.
Om conflicten met belastingplichtigen te voorkomen of op te lossen
dient conflicthantering in een vroeg
stadium zoals de primaire fase (d.i.
de aanslagregeling door de Belastingdienst) en de bezwaarfase als een
informeel proces te worden toegepast. Volgens Van Hout wordt fiscale
mediation in de Verenigde Staten en
Canada te veel benaderd als een variant van juridische procedures. Zij
meent dan ook dat conflicthantering
in Nederland daarom niet als een
keuze tussen verschillende instrumenten moet worden benaderd. Conflicthantering dient veel meer
beschouwd te worden als een samenspel van kenmerken, methoden en
technieken die toegepast kunnen
worden op een manier die passend is
voor het betreffende conflict.
Van Hout vindt dat voorkomen moet
worden dat mediation transformeert
naar een juridisch instrument waarbij veel waarde wordt gehecht aan de
(juridische) vorm waarin mediation
wordt aangeboden. De kracht van
mediation is volgens haar vooral
gelegen in de wijze waarop naar de
inhoud van het conflict wordt gekeken en juist niet naar de juridische
regels die gelden om het conflict te
kunnen oplossen. Er bestaat echter
een risico dat schaalvergroting,
marktwerking en een verlangen naar
kwaliteitsborging ertoe zal leiden dat
mediation zal juridiseren en zal
transformeren naar een alternatieve
juridische procedure. Het initiatiefwetsvoorstel van Van der Steur ziet
ze als een eerste aanwijzing dat
mediation (sterk) zal gaan juridiseren. Van Hout sluit haar onderzoek
af met een aantal aanbevelingen om
het Nederlandse fiscale systeem van
conflicthantering te verbeteren.
Van Hout promoveerde op 13 december 2013 aan de Tilburg University.
Haar promotor was prof. mr. dr. J.L.M.
Gribnau.
M.B.A. van Hout
Mens, maatschappij en mediation in
het belastingrecht. Een theoretisch,
rechtsvergelijkend en empirisch
onderzoek
Fiscaal Wetenschappelijke Reeks nr. 21
Sdu Uitgevers 2013, 400 p., € 56
ISBN 978 90 1239 221 1
De vindbaarheid van
rechterlijke uitspraken
Dankzij internet zijn
de mogelijkheden
om op grote schaal
rechterlijke uitspraken te publiceren
enorm toegenomen.
Dat biedt kansen
voor een meer toegankelijke rechtspraak maar het roep
ook vragen op. Marc van Opijnen
heeft in zijn proefschrift onderzocht
hoe de vindbaarheid van rechtelijke
uitspraken kan worden verbeterd.
Daartoe gaat hij eerst in op het juridische kader: bestaat er een plicht
tot publicatie, en strekt die zich uit
tot alle uitspraken? Welke eisen
worden gesteld aan selectiecriteria,
anonimisering, hergebruik en de toegankelijkheid van jurisprudentiedatabanken? Vervolgens onderzoekt
hij in hoeverre de Nederlandse praktijk, zoals die zich vooral op de web-
Universitair Nieuws
site rechtspraak.nl heeft ontwikkeld,
aan dit juridisch kader voldoet.
Uitsprakendatabanken op internet
bevatten inmiddels honderdduizenden uitspraken, waardoor het steeds
moelijker wordt om relevante informatie te vinden. Om hierin verbetering te brengen, diept Van Opijnen
drie thema’s nader uit. Allereerst de
noodzaak van correcte nummering
van rechterlijke uitspraken. Als
oplossing voor de zich hierbij voordoende moeilijkheden is in deze studie de European Case Law Identifier
(ECLI) ontwikkeld, inmiddels een
Europese standaard.
Het tweede thema gaat over de
behoefte van de juridische informatiezoeker. Die zoekt naar bepaalde
jurisprudentie of regelgeving gerelateerde uitspraken. Met de in dit
onderzoek ontwikkelde software worden jurisprudentiecitaties en wetsverwijzingen herkend en omgezet in
gestructureerde links. Hiermee kunnen rechterlijke uitspraken snel en
gemakkelijk in hun juridische
context worden doorzocht en beschouwd.
Met behulp van deze ‘linked data’ is
ten slotte een statistisch model ontwikkeld – het Model for Automated
Rating of Case law (MARC) – waarmee uitspraken door de computer
kunnen worden ingedeeld in een vijftal juridische-relevantieklassen. Met
deze ‘MARC-indicator’ – die weerspiegelt hoe belangrijk ‘de juridische
crowd’ een uitspraak vindt – kunnen
zoekresultaten beter worden gefilterd en beoordeeld. Het model draait
nu in een onderzoeksomgeving.
Van Opijnen zal op 20 februari zijn
proefschrift verdedigen aan de Universiteit van Amsterdam. Zijn promotor is prof. dr. T.M. van Engers.
Marc van Opijnen
Op en in het web
Hoe de toegankelijkheid van
rechterlijke uitspraken kan
worden verbeterd
Scriptie
Overig
Hackbevoegdheid
Hoogleraar Bert-Jaap Koops van Tilburg University ontvangt anderhalf
miljoen euro van NWO om onderzoek
te doen naar de bescherming van privacy in de 21e eeuw. Het huisrecht is
de hoeksteen van privacybescherming.
Maar nu mensen hun privéleven continu bij zich dragen (in hun smartphone
of in de cloud) en overal in de publieke
ruimte gevolgd kunnen worden (denk
aan camera’s, drones, gezichtsherkenning, Google Glass), moet privacy
opnieuw worden uitgevonden. De Vicisubsidie van NWO stelt Koops in staat
een onderzoeksgroep op te zetten om
dat te doen. Het onderzoek zal gericht
zijn op nieuwe manieren om privacy
juridisch te beschermen, zonder de
bescherming aan een specifieke plaats
te koppelen: ‘huisrecht 2.0’. Daarbij kan
gedacht worden aan speciale bescherming voor bepaalde categorieën gegevens of voor bijvoorbeeld combinaties
van gegevens uit verschillende bronnen. Het project kijkt niet alleen naar
bescherming in juridische regels, maar
ook naar mogelijkheden om juridische
bescherming via technologie zelf af te
dwingen.
Deze scriptie van Yannick Straus
onderzoekt de mogelijkheden om in
Nederland een opsporingsbevoegdheid tot het binnendringen in een
geautomatiseerd werk in te voeren,
met inachtneming van het noodzakelijkheidsvereiste van artikel 8 lid 2
EVRM. Het doel is om (meer) duidelijkheid te geven omtrent de juridische toelaatbaarheid van een hackbevoegdheid, met name vanwege de
controverse die het idee van ‘hacken
door de politie’ oproept.
De mogelijkheden voor de invoering
van een hackbevoegdheid worden
bepaald door de vereisten van een
‘fair balance’ tussen de belangen van
de opsporing enerzijds en het recht
op privéleven anderzijds. Of en onder
welke voorwaarden een hackbevoegdheid in Nederland zou voldoen aan
de vereisten van een fair balance is
onderzocht aan de hand van de
maatstaven van het noodzakelijkheidsvereiste van artikel 8 lid 2
EVRM.
Gezien het dringende belang dat de
opsporing thans heeft bij de invoering van een hackbevoegdheid, staat
de inbreuk die deze bevoegdheid
maakt op het privéleven van Nederlandse burgers in redelijke verhouding tot de belangen van de opsporing, onder de voorwaarde dat de
toepasselijkheid beperkt blijft tot de
ernstigste categorie delicten. Tevens
vereist artikel 8 lid 2 EVRM dat de
hackbevoegdheid wordt omkleed met
voldoende waarborgen om proportionele en subsidiaire toepassing te
garanderen. Indien aan de genoemde
voorwaarden voor een fair balance
wordt voldaan, is een hackbevoegdheid te beschouwen als ‘noodzakelijk
in een democratische samenleving’
in de zin van artikel 8 lid 2 EVRM.
ISBN 978 90 8974 874 4
Yannick Straus
Hacken als opsporingsbevoegdheid
in het licht van artikel 8 lid 2 EVRM:
de zoektocht naar een ‘fair balance’
tussen opsporing en privacy
Ook te downloaden op www.rechtspraak.nl
Masterscriptie Straf(proces)recht, Faculteit der
Publicatie na promotiedatum bij Boom Juridische
uitgevers, 656 p.
Rechtsgeleerdheid, Radboud Universiteit Nijmegen
Begeleider: mr. M.G.J.M. van der Staak
Beoordeling: 8,5
De gehele scriptie is te lezen op ons blog: www.njblog.nl
Scripties
De redactie biedt aan studenten de
mogelijkheid om met een korte
samenvatting van hun masterscriptie in dit tijdschrift te komen. Hiernaast wordt de gehele versie van het
document op het blog van het NJB
geplaatst (www.njblog.nl). De redactie wil graag een podium bieden
voor de vele mooie juridische teksten en innovatieve opvattingen van
studenten die tot nu toe nog te weinig onder de aandacht komen van
de vele juristen die in ons land werkzaam zijn. Heb je belangstelling om
te worden geselecteerd voor opname
van een samenvatting van je masterscriptie in het NJB? Stuur dan je
scriptie, voorzien van een samenvatting van maximaal 200 woorden, het
eindcijfer (minimaal een acht) dat je
voor de scriptie hebt ontvangen en
ook je afstudeerrichting en de naam
van je scriptiebegeleider, naar het
redactiebureau van het NJB, postbus
30104, 2500 GC Den Haag of e-mail:
[email protected].
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 07-02-2014 – AFL. 5
375
Personalia
302
Hoogleraar
Prof. dr. Elaine Mak is met ingang
van 1 januari 2014 benoemd tot bijzonder hoogleraar Empirische studie
van het publiekrecht, i.h.b. van
rechtsstatelijke instituties, vanwege
het Erasmus Trustfonds in de Erasmus School of Law (ESL). Eveneens bij
ESL is prof. mr. dr. Louis Visscher per
1 december 2013 benoemd tot bijzonder hoogleraar Legal economic
analysis of tort and damages, vanwege het Erasmus Trustfonds.
Met haar leeropdracht als bijzonder
hoogleraar bouwt
Mak voort op haar
eerdere empirische
en rechtsvergelijkende onderzoek. Zij trekt haar
onderzoek nu breder door niet alleen
te kijken naar de rol van rechters,
maar naar die van alle rechtsstatelijke instituties. Mak gaat onder meer
onderzoeken of een ‘Europese justitiele cultuur’, zoals geambieerd door
de Europese Commissie, kan worden
ontwikkeld.
303
In de nieuwe leerstoel
gaat Visscher zich
vooral richten op de
juridisch georiënteerde rechtseconomie
om zo de interactie
tussen rechtseconomen en juristen
te bevorderen. In het kader van de
leerstoel verzorgt hij onder andere
het vak Economic Analysis of Torts
and Insurance in de Erasmus Mundus erkende European Master of Law
and Economics (EMLE) en ontwikkelt
hij plannen voor een minor Law and
Economics en/of een Erasmus University College-vak betreffende de
economische analyse van het privaatrecht.
Mr. dr. Ward Ferdinandusse is met
ingang van 1 januari 2014 benoemd
tot bijzonder hoogleraar Internationaal Strafrecht aan de Faculteit
Rechtsgeleerdheid, vanwege de Stichting Groninger Universiteitsfonds.
Ferdinandusse is tevens werkzaam
als officier van justitie bij het landelijk parket, waardoor hij veel ervaring
Voor het plaatsen van berichten
in deze rubriek kunt u uw tips en
informatie naar [email protected]
sturen.
heeft met de praktische toepassing
van de rechtsinstrumenten die in dit
onderdeel van het straf(proces)recht
centraal staan.
Advocatuur
Daniël Haije is per 1
januari 2014 partner
bij Hoogenraad &
Haak, advertising + IP
advocaten. Haije was
al sinds 2009 als
medewerker aan Hoogenraad & Haak
verbonden. Hij staat een grote diversiteit aan cliënten bij, waaronder
reclamebureaus, bekende personen
en nationale en internationale
ondernemingen uit verschillende
branches (FMCG, entertainment,
luchtvaart, mode, goede doelen).
Agenda
19 02 2014
Muziek & IE-Rechten 2013
Op de scheidslijn van Intellectuele
Eigendomsrechten en de muziekwereld organiseert eduLex, onderdeel
van deLex, een interessante themamiddag. Een viertal sprekers gaat in
op actuele onderwerpen en ontwikkelingen. Besproken worden onder
meer de volgende onderwerpen: Originaliteit in muziek; DJ’s en (geluids)
producers. Daklozen binnen het
Nederlandse muziekrecht; Rechtspraak over de ontbinding van
muziekuitgavecontracten; Streamen,
linken, openbaarmaken - (digitale)
distributie en (collectief) rechtenbeheer.
Tijd: woensdag 19 februari van 13.00 tot 17.30 uur
Plaats: Bimhuis, Piet Heinkade 3 te Amsterdam
Inlichtingen en aanmelding: via: www.delex.nl/muziekie-2014.html. Meer informatie: [email protected] of 0203452212. Deelname kost € 495, sponsoren IE-Forum
betalen € 450, rechterlijke macht/wetenschappelijk
376
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 07-02-2014 – AFL. 5
personeel (full time) betaalt € 195 en bedrijfsjuristen/
medewerkers mode-industrie (selecteer ‘anders’) betalen
ook € 195. Er zijn vier PO-punten te behalen.
13 t/m 15 03 2014
EYBA Spring Conference
The Scottish Young Lawyers’ Association (SYLA), in association with the
European Young Bar Association
(EYBA), organizes the EYBA Spring
Conference 2014. The weekend commences on Thursday evening, with a
reception. On Friday, the Spring Conference itself takes place, and will centre around the theme ‘Progression in
the Profession: The Young European
Lawyer’. Speakers include representatives from some of Scotland’s top law
firms, the Faculty of Advocates, the
Scottish Arbitration Centre, and other
industry experts. On Saturday morning, Lord Armstrong, Senator of the
College of Justice, will address delegates, followed by closing addresses
from the President and Chief Executive of the Law Society of Scotland.
The weekend concludes with the
annual SYLA Spring Ball.
Tijd: donderdag 13 maart vanaf 18.00 uur tot en met
zaterdag 15 maart 23.30 uur
Plaats: Edinburgh, Verenigd Koninkrijk
Inlichtingen en aanmelding: via: www.syla.eventbrite.
co.uk. Deelname kost £195.
26 03 2014
GIS-lezing ICT in het
strafproces
Tijdens deze GIS-bijeenkomst bespreken professor Paul Mevis (Erasmus
Universiteit Rotterdam) en professor
Tijs Kooijmans (Universiteit van Tilburg) het door hen geschreven AIDP
rapport met de titel ‘ICT in the context of criminal procedure’.
Tijd: woensdag 26 maart van 19.00 tot 21.00 uur
Plaats: Campus Den Haag van de Universiteit van Leiden
(zaal A2.01), Schouwburgstraat 2 te Den Haag
Inlichtingen en aanmelding: via: [email protected].
Agenda
31 03 2014
Jurisprudentie Europees Hof
van Justitie
14 en 15 04 2014
NVRII/INSOL Europe
Academic Forum conferentie
Het migratierecht wordt de laatste
jaren in hoge mate bepaald door het
Europese recht. De ontwikkelingen in
de jurisprudentie van het Hof van Justitie volgen elkaar snel op. Nu het
migratierecht steeds meer Europees
wordt, is het cruciaal deze ontwikkelingen goed bij te houden. In deze
actualiteitencursus worden de recente
ontwikkelingen in de jurisprudentie
van het Hof van Justitie van de Europese Unie behandeld. Specifiek wordt
aandacht besteed aan de meest actuele arresten van het Hof op het gebied
van het vrij verkeer van Unieburgers
en hun gezinsleden (art. 20 VWEU), de
verschillende Europese richtlijnen
inzake legale migratie (o.a. de richtlijnen inzake gezinshereniging, langdurig ingezetenen en studenten) en de
Associatie EEG-Turkije. Ook de jurisprudentie op grond van de Terugkeerrichtlijn ontbreekt niet.
De Nederlandse Vereniging voor
Rechtsvergelijkend en Internationaal
Insolventierecht (NVRII) organiseert
gezamenlijk met het Academic Forum
van INSOL Europe een tweedaagse
conferentie. Het thema is ‘Teaching
and Research in Comparative and
International Insolvency Law’. Een
twintigtal sprekers deelt ervaringen
over het geven van onderwijs aan
niet-Nederlandse studenten, advocaten of rechters en het verrichten van
rechtsvergelijkend onderzoek. In fora
en workshops wordt daarnaast gediscussieerd over grensoverschrijdende
samenwerking tussen rechters,
beroepsrichtlijnen voor curatoren en
botsende belangen bij het redden van
bedrijven in financiële nood of van
banken. Op maandag 14 april spreekt
prof. Bob Wessels in het Academiegebouw Leiden zijn afscheidsrede uit.
Tijd: maandag 31 maart van 12.00 tot 17.15 uur
dag 15 april van 09.00 tot 16.00 uur.
Het NWO onderzoeksprogramma
Conflict en Veiligheid wordt afgesloten met een eindconferentie ‘Conflict
en Veiligheid: implicaties voor
wetenschap en beleid’. Onderzoek
binnen het programma Conflict en
Veiligheid richtte zich onder meer op
vraagstukken op het terrein van
arbeidsconflicten, etnische conflicten, mensenrechten en de effectiviteit van interventies. De onderzoeksresultaten uit het programma bieden
aanknopingspunten voor maatschappelijke organisaties en overheden om
verschillende typen conflicten effectief aan te pakken. Een selectie van
de resultaten komt tijdens de eindconferentie uitvoerig aan bod.
Plaats: Forum, Kanaalweg 86 te Utrecht
Plaats: Sterrewacht, Sterrenwachtlaan 11 te Leiden.
Tijd: woensdag 21 mei van 9.30 tot 16.00 uur
Inlichtingen en aanmelding: aanmelden kan tot 21 maart
Inlichtingen en aanmelding: via: www.nvrii.org/activitei-
Plaats: Theater Maitland, Landgoed de Horst, De Horst 1
via: www.forum.nl/wrvcursussen. Meer informatie:
ten/inschrijfformulier-activiteiten of via: a.m.verweij@law.
te Driebergen
[email protected] of 030-2974207. WVR-leden
leidenuniv.nl. Inschrijving is verplicht en is mogelijk tot
Inlichtingen en aanmelding: via: www.nwo.nl/conflict-
betalen € 365, niet-leden betalen € 425 (incl. lunch en
uiterlijk 28 maart. NVRII-leden alsmede INSOL Europe
conferentie
digitale reader). Er zijn vier PO-punten te behalen.
Academic Forum-leden betalen € 150. INSOL Europe-
Tijd: maandag 14 april van 13.00 tot 17.30 uur en dins-
leden betalen € 225 en niet-leden betalen € 275. Voor
studenten of promotieonderzoekers die gemotiveerd
kunnen aangeven geïnteresseerd te zijn in het onderwerp,
zijn vier vrijplaatsen gereserveerd. Er zijn zes opleidingspunten te behalen.
21 05 2014
Eindconferentie Conflict en
Veiligheid
Agenda kort
07 02 2014
IFR symposium
13 02 2014
Seminar over Grondzaken
20 02 2014
NGB Sectie Vennootschapsrecht
NJB 2013/2557, afl. 43, p. 3055
NJB 2014/196, afl. 3, p. 245
NJB 2014/135, afl. 2, p. 164
10 02 2014
Vreemdelingenrecht voor
strafrechtadvocaten
13 02 2014
Bestuursrecht voor de
migratiepraktijk
20 02 2014
De grenzen tussen noodweer en
eigenrichting
NJb 2014/135, afl. 2, p. 164
NJB 2014/244, afl. 4, p. 290
NJB 2014/196, afl. 3, p. 245
12 02 2014
TvPP symposium 2014
18 02 2014
NGB Sectie Arbeidsrecht
20 02 2014
Internetrecht bestaat niet
NJB 2013/2610, afl. 44, p. 3125
NJB 2014/135, afl. 2, p. 164
NJB 2014/244, afl. 4, p. 290
12 02 2014
De foute verzekerde
19 02 2014
Muziek & IE-rechten 2014
11 03 2014
NGB Extra
NJB 2014/77, afl. 1, p. 82
NJB 2014/303, afl. 5, p. 376
NJB 2014/244, afl. 4, p. 290
13 02 2014
Cybercrime
NJB 2014/77, afl. 1, p. 82
Een uitgebreide versie van deze agenda is te raadplegen op www.njb.nl.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 07-02-2014 – AFL. 5
377
Where
privacy
meets
compliancy
De dagelijkse praktijk van privacy vraagstukken is veelomvattend. Hoe gaat uw organisatie om met
persoonsgegevens? Van uw medewerkers, van uw klanten. Dat u hier zeer veel waarde aan hecht is
vanzelfsprekend. Maar hoe waarborgt u dit? En hoe gaat u in 2014 de wijzigende wet- en regelgeving
implementeren in uw organisatie? Benieuwd naar hoe Brunel uw organisatie kan helpen?
Let’s meet op brunel.nl