Informatieboekje voor de school- en praktijkopleiders Instituut Theo Thijssen Studiejaar 2014-2015 Inhoudsopgave Inleiding Instituut Theo Thijssen Visie Opleidingsprofiel Wat mag u van de student verwachten? Begeleiding van de student Beoordeling van de student Feedback en tussenevaluatie De organisatie van het werkplekleren Het praktijkrooster voor het studiejaar 2014-2015 Contact pagina 3 pagina 4 pagina 5 pagina 6 pagina 7 pagina 9 pagina 11 pagina 11 pagina 13 pagina 14 pagina 15 Dit informatieboekje voor de school- en praktijkopleider is een uitgave van de Hogeschool Utrecht, Instituut Theo Thijssen. Tekst en redactie Paul Maasen en Henk Jacobs Aan de inhoud van deze brochure kunnen geen rechten worden ontleend. Bronvermelding is verplicht. Verveelvoudigen voor intern en eigen gebruik is toegestaan. Wijzigingen voorbehouden. © September 2014 2 Inleiding Het leren in de beroepspraktijk vormt een essentieel onderdeel van de opleiding tot leerkracht primair onderwijs. Instituut Theo Thijssen (ITT) en basisscholen in de regio leiden samen leerkrachten op, ieder vanuit zijn eigen rol en deskundigheid. Dit informatieboekje is geschreven voor u als school- en praktijkopleider. U kunt hierin lezen wat u van ons en van de student mag verwachten en wat wij van u verwachten. Met de professionele kennis en vaardigheden bent u voor de student een voorbeeld, inspirator en criticus. Het studiejaar 2014-2015 wordt het jaar waarin ITT een nieuw curriculum voor jaar 1 en 4 invoert. Dat betekent dat op beide locaties van ITT in deze studiejaren gewerkt wordt met één curriculum. In het studiejaar 2015-2016 volgen jaar 2 en 3. Dit studiejaar hebt u als werkveld nog te maken met verschillen tussen de twee locaties wat betreft jaar 2 en 3. We hebben er voor gezorgd dat die verschillen in de praktijk zo klein mogelijk zijn. Dit studiejaar ontvangt u niet meer de gebruikelijke informatieboekjes van de opleiding. De informatie is te vinden op de website voor het werkveld. De link naar deze website is: http://www.voorbedrijven.hu.nl/los/Instituut%20Theo%20Thijssen.aspx. Het geeft ons de mogelijkheid om de informatie naar het werkveld steeds up-to-date te houden. Naast dit informatieboekje vindt u op de website documenten over de beoordeling van de studenten en de organisatie van het werkplekleren dit studiejaar. Mocht u na het lezen van dit informatieboekje nog vragen hebben, neem dan contact op met de instituutsopleider van ITT die aan uw school is verbonden. Een overzicht van instituutsopleider vindt u op de hiervoor genoemde website. De contactgegevens vindt u op de laatste bladzijde van dit boekje. Wij wensen u een goed studiejaar 2014-2015 toe. Wichert Duyvendak (Directeur Instituut Theo Thijssen) Paul Maasen en Henk Jacobs (Coördinatoren Centrum voor Werkplekleren Instituut Theo Thijssen) 3 Instituut Theo Thijssen Instituut Theo Thijssen (ITT) is onderdeel van de Faculteit Educatie (FE) van Hogeschool Utrecht (HU) en verzorgt de bacheloropleiding Leraar Basisonderwijs (PABO) op de locaties Utrecht en Amersfoort. ITT verzorgt in samenwerking met de opleiding Onderwijskunde van Universiteit Utrecht de academische lerarenopleiding primair onderwijs (ALPO). ‘Samen werken aan onderwijs’. Dit motto is leidend voor de wijze waarop wij, medewerkers en directie van Instituut Theo Thijssen (ITT), vorm willen geven aan de PABO van Hogeschool Utrecht. We werken intensief samen met het Kenniscentrum Educatie, regionale schoolbesturen en de bacheloropleiding onderwijskunde van Universiteit Utrecht. Zo creëren wij in de opleiding en het werkveld een leeromgeving waarin studenten zich optimaal kunnen ontwikkelen tot startbekwame leerkrachten in het primair onderwijs. ITT beschouwt samenwerken aan goed onderwijs als haar strategische prioriteit. Met het scholenveld en onderwijspartners in de regio richt ITT zich op onderwijsinnovatie, onderzoek, opleiden van nieuwe leraren en professionalisering van leraren. Het richtinggevend overleg voor deze samenwerking is de Opleidingsraad waarin 15 regionale schoolbesturen en de Universiteit Utrecht, onderwijskunde participeren. Instituut Theo Thijssen verzorgt de bacheloropleiding Leraar Basisonderwijs (PABO) in Utrecht (ITTU) en Amersfoort (ITTA). In Utrecht worden de voltijdvariant, deeltijdvariant en de versnelde deeltijdvariant (VO) aangeboden. In Amersfoort alleen de voltijdvariant. In Utrecht wordt verder, in samenwerking met de afdeling Onderwijskunde van de Universiteit Utrecht (UU), de Academische Lerarenopleiding Primair Onderwijs (ALPO) in voltijd aangeboden. ALPO leidt op tot een universitair gevormde leraar basisonderwijs. ALPO-studenten verwerven het HBO-bachelordiploma Leraar Basisonderwijs en het universitaire bachelordiploma Onderwijskunde. De ALPO studenten zullen binnen uw school naast activiteiten in de klas ook buiten de klas opdrachten vervullen om het volledige pakket aan taken dat hoort bij de academisch gevormde leraar te kunnen uitvoeren. 4 Visie Deze visie beschrijft het streefbeeld van de leerkracht basisonderwijs. De innovatieve leerkracht die wij nastreven, is inspirator, opvoeder, kennisdrager, cultuurdrager, organisator, onderzoeker en (wereld)burger tegelijk. Tijdens onze opleiding houden we studenten (en onszelf) onderstaand streefbeeld voor en leggen we een stevig en vruchtbaar fundament voor de realisatie ervan, onder andere door zelf het goede voorbeeld te geven. Wij onderschrijven het beeld dat de onderwijzer Theo Thijssen zelf ooit schetste van de “gelukkige klas”: het hechte verbond met de klas, de liefde voor het vak en het onnoemlijke begrip dat de leerkracht van de leerlingen heeft. De leerkracht staat daartoe midden in de maatschappij, is op de hoogte van actuele vraagstukken (diversiteit, probleemwijken, solidariteit etc.), maakt die voor kinderen toegankelijk en helpt hen eigen standpunten in te nemen, te beargumenteren en uit te dragen. De leerkracht geniet als kennis- en cultuurdrager aanzien bij kinderen, ouders en gemeenschap. De leerkracht is voor kinderen en ouders een rolmodel en maakt hen bewust van de rechten èn plichten van goed (wereld)burgerschap. De leerkracht voelt zich deel van de school waar hij of zij werkt. Dat betekent dat hij of zij actief participeert in het ontwikkelen en realiseren van de visie van de school. Dat uit zich in de organisatie van en de deelname aan discussies, projecten, bijscholingsactiviteiten en evaluaties. De leerkracht is een teamspeler: de eigen klas is geen geïsoleerd koninkrijkje maar deel van de inspirerende leeromgeving die de school voor kinderen wil zijn. De leerkracht werkt graag samen en communiceert uitstekend; ook over moeilijke of weerbarstige onderwerpen. Hij of zij kent de eigen sterkten en zwakten, is loyaal naar teamleden en schroomt niet hen op een positieve manier aan te spreken op hun gedrag of omgekeerd; echt te luisteren als zij hem of haar ergens op aanspreken. De leerkracht paart een onderzoekende, positief-kritische houding aan de durf om gebaande paden te verlaten als dat nodig of profijtelijk is. Hij of zij is zich ervan bewust dat kennis beperkt houdbaar is, geeft daar blijk van in contacten met kinderen, ouders en collega’s en hecht grote waarde aan het zich blijven ontwikkelen. Hij of zij is in staat om in samenwerking met anderen de resultaten van (wetenschappelijk) onderzoek te benutten voor verbetering van de onderwijspraktijk, zowel in de eigen klas, in de eigen school als in het basisonderwijs als geheel. In dat kader is de leerkracht ook in staat om actief samen te werken met (wetenschappelijk) onderzoekers in de onderwijspraktijk. Wij zien leerkracht basisonderwijs als een veelzijdig uitdagend beroep en dragen er met plezier aan bij, dat studenten in dat beroep kunnen gaan werken. Als leerkracht ben je voor de kinderen inspirator, kennisdrager, onderzoeker, cultuurdrager en opvoeder tegelijk. Hij of zij inspireert de kinderen tot leerprestaties, draagt de noodzakelijke kennis en vaardigheden over en zorgt voor een rijke leeromgeving die kinderen structuur, veiligheid en inspiratie biedt. In die leeromgeving is ook aandacht voor de explicitering en onderbouwing van de eigen waarden en normen van het kind. De leerkracht ondersteunt de kinderen bij hun leerproces, zowel cognitief, emotioneel als sociaal. Daarbij heeft de leerkracht oog voor de groep (samenwerken, discussiëren, omgaan met conflicten), maar ook voor de specifieke behoeften en talenten van het individu. De leerkracht is zich bewust van diens voorbeeldrol en heeft een positieve grondhouding tegenover de leervermogens van alle kinderen, ongeacht hun aanleg, afkomst, religie of overtuiging. De leerkracht is de opvoedkundige partner van de ouders, betrekt hen bij het leerproces van het kind en fungeert zo nodig als hun gids en inspirator. 5 Opleidingsprofiel ITT heeft een nieuw opleidingsprofiel ontworpen dat de basis vormt van het curriculum. Hierin zijn kerntaken en deeltaken omschreven met daarbij behorende (gedrags)indicatoren. Deze omvatten het gehele handelingsrepertoire van de leraar. Vanuit dit opleidingsprofiel worden cursusinhouden ontwikkeld, maar ook wordt dit opleidingsprofiel gebruikt om de ontwikkeling van de student te volgen, te ondersteunen en te beoordelen. Het opleidingsprofiel is als apart document terug te vinden op de website. Kerntaak 1. Pedagogisch adequaat handelen. Opbouwen en onderhouden van een ondersteunende relatie met kinderen, leiding geven aan de groep en zorgen voor een goed en pedagogisch adequaat leerklimaat Kerntaak 2. Voorbereiden en evalueren. Professioneel voorbereiden en evalueren van onderwijsactiviteiten Kerntaak 3. Uitvoeren van onderwijs en begeleiding. Professioneel uitvoeren van onderwijsactiviteiten en volgen en begeleiden van kinderen Kerntaak 4. Communiceren en samenwerken. Communiceren, overleggen en samenwerken met ouders, collega’s en andere professionals Kerntaak 5. Werken aan professionele ontwikkeling. Blijven werken aan persoonlijke en professionele groei, kritisch, systematisch en gefundeerd 6 Wat mag u van de student verwachten? Het werkplekleren start met een kennismakingsgesprek met de praktijk- en schoolopleider. Tijdens dit gesprek worden afspraken gemaakt over aanwezigheid, over de uitvoering van activiteiten, opdrachten, beroepstaken en beroepsproducten, over de regels en gewoontes van de school, over taken, verantwoordelijkheden en over de manier waarop met elkaar wordt gecommuniceerd. Deze afspraken worden door de student schriftelijk vastgelegd. Van de student kan verwacht worden dat hij initiatiefrijk is en probeert zoveel mogelijk ervaring op te doen in het werken met leerlingen in kleine groepen en met de totale groep. De student is daarnaast behulpzaam bij alle activiteiten die behoren bij het uitoefenen van het beroep. Naarmate de opleiding vordert wordt daar van de student steeds meer eigen initiatief in verwacht. Verder wordt van de student verwacht dat hij zich aan de cultuur van de school aanpast. Vanuit de opleiding krijgt de student opdrachten / beroepstaken mee die hij tijdens het werkplekleren gaat uitvoeren. In overleg met de praktijkopleider maakt hij daarvoor een planning. Daarnaast voert de student lesactiviteiten uit die horen bij de dagelijkse gang van zaken in een klas. De student levert altijd van tevoren zijn lesvoorbereiding in bij de praktijkopleider en bespreekt hij na de les zijn ervaringen met de praktijkopleider. Op basis van deze reflectie stelt hij zijn leerdoelen bij. ALPO studenten zullen ook opdrachten buiten de klas moeten uitvoeren, deze kunnen onderwijskundig van aard zijn. De student legt de voorbereiding van de lessen en andere activiteiten vast in zijn (digitaal) portfolio of dossier. De feedback, adviezen of commentaar van de praktijkopleider en zijn eigen reflectieverslagen neemt hij ook op hierin op. Het werken met een digitaal portfolio of dossier is verplicht. Hij levert via de e-mail of in een geprinte versie lesvoorbereidingen en reflecties bij de praktijkopleider in. De schoolopleider of praktijkopleider kan de student vragen zijn digitale portfolio of dossier te mogen inzien. Het geeft een goed beeld hoe een student op Instituut Theo Thijssen studeert. Mochten er vragen en/of opmerkingen zijn over de student dan kan er altijd contact worden opgenomen met de instituutsopleider van uw school. Op de website vindt u een overzicht van de instituutsopleiders. Onderstaand overzicht geeft een indicatie wat u per opleidingsjaar minimaal van de student kunt verwachten. Een student kan natuurlijk meer doen. De meeste studenten zullen al snel na de start van de opleiding onder supervisie van de leerkracht op de basisschool lessen verzorgen voor de hele groep. Fase 1. Oriëntatie op het beroep (opleidingsbekwaam) In het eerste semester werkt de student er naar toe per dag minimaal 2 praktijkactiviteiten (lessen) achter elkaar uit te voeren. In het tweede semester werkt de student toe naar het verzorgen van meerdere lesactiviteiten na elkaar. Fase 2. Ontwikkelen van vakmanschap (basisbekwaam) In het tweede jaar werkt de student er naar toe dat hij dagdelen onderwijs verzorgt in verschillende leeftijdsgroepen, waarbij de student zijn praktijkactiviteiten op minimaal drie niveaus ontwerpt, uitvoert en evalueert. Fase 3. Verschillen tussen leerlingen (gevorderd bekwaam) In het derde jaar werkt de student toe naar een volledige dag onderwijs verzorgen, waarbij de student zijn praktijkactiviteiten op minimaal drie niveaus ontwerpt, uitvoert en evalueert. Hij werkt toe naar het dragen van steeds meer groepsverantwoordelijkheid. Hiervoor ontwerpt de student vanuit groepsplannen zijn praktijkactiviteiten op meerdere niveaus en waar nodig op individueel niveau. Deze worden uitgevoerd en geëvalueerd. Bovendien werkt de student ook vanuit thema’s, 7 waarbij hij verschillende vak- en vormingsgebieden op elkaar afstemt en werkt vanuit projecten waarbij een specifiek vak- of vormingsgebied langere tijd centraal staat. Fase 4. De school als organisatie in ontwikkeling (startbekwaam) In de afstudeerfase (tweede semester) ligt de focus op het dragen van volledige groepsverantwoordelijkheid. In de oriëntatiefase verzorgt de student de eerste weken dagdelen onderwijs toewerkend naar volledige dagen. In de afstudeerfase draagt de student 20 dagen volledige groepsverantwoordelijkheid en voert hij alle taken van een leerkracht uit. De student registreert en administreert de gegevens van kinderen. Als volwaardig teamlid participeert de student actief in verschillende overlegsituaties binnen de school zoals oudergesprekken, teamvergaderingen, bouwvergaderingen, commissievergaderingen en kindbesprekingen 8 Begeleiding van de student In de begeleiding van de student onderscheiden wij vier rollen: 1. De praktijkopleider op de basisschool. 2. De schoolopleider op de basisschool. 3. De instituutsopleider vanuit de opleiding. 4. De docent Studie en Werk vanuit de opleiding. (voorheen studieloopbaanbegeleider) Hieronder staat beschreven welke taken en verantwoordelijkheden bij elke rol horen. 1. De praktijkopleider De praktijkopleider is verantwoordelijk voor de dagelijkse begeleiding van de student tijdens het werken en leren op de school. Elke week bespreekt de student met de praktijkopleider de voorbereide en uitgevoerde activiteiten voor en na. Het doel van werkplekbegeleiding is om de student zelf antwoorden te laten vinden op de vragen: hoe doe ik het morgen/volgende week beter en hoe bekwaam ik me als leraar? De praktijkopleider observeert, coacht, geeft (mondelinge en schriftelijke) feedback en helpt de student. Op de school heeft de student het meest te maken met de praktijkopleider. De praktijkopleider: • is de directe begeleider van de student. • adviseert de student bij het maken van het POP (Persoonlijk OntwikkelingsPlan) en PAP (Persoonlijk Activiteiten Plan) voor de komende periode en de bijstelling van het POP en PAP na uitgevoerde lesactiviteiten • bespreekt de uitgevoerde onderwijsactiviteiten en de planning voor de komende week. • observeert onderwijsactiviteiten (o.a. lessen) van de student en geeft schriftelijke feedback en licht deze mondeling toe. • geeft tussentijds feedback met behulp van Scorion (zie voor een toelichting pag. ). • begeleidt bij het voorbereiden, uitvoeren en evalueren van de opdrachten en beroepstaken. • maakt afspraken over de verslaglegging van de voorbereiding, uitvoering, evaluatie en reflectie en begeleidt dit. Lessen worden door de student voorbereid op een lesvoorbereidingsformulier. • geeft een adviesbeoordeling over het functioneren van de student aan de instituutsopleider. 2. De schoolopleider De schoolopleider is verantwoordelijk voor de inhoud en coördinatie van het werkplekleren binnen zijn school. Hij neemt deel aan activiteiten rond het keurmerk opleidingsscholen en coördineert het keurmerkproces van de school. Hij traint en coacht de praktijkopleiders in het begeleiden van de studenten. Tevens onderhoudt de schoolopleider het contact met de instituutsopleider en het centrum voor werkplekleren van ITT. De schoolopleider: • is op de hoogte van de ontwikkeling en het algemeen functioneren van de studenten die op zijn/haar school stage lopen. • onderhoudt contact en overlegt regelmatig met de instituutsopleider. • houdt aannamegesprekken met de studenten en koppelt de studenten aan de juiste praktijkopleider. • regelt voor de nieuwe studenten: sleutels, kluisjes, postbakjes, kopieerpas, toegang tot computers en dergelijke. • coacht de praktijkopleider in begeleidings- en beoordelingsadviestaken. • houdt evaluatiegesprekken met praktijkopleiders over de begeleiding van de student. 9 • bemiddelt in conflicten tussen praktijkopleider en student en legt dit bij een blijvend geschil voor aan de instituutsopleider. • organiseert intervisiebijeenkomsten en informatieve bijeen- komsten over werkplekleren voor de praktijkopleider • ondersteunt de student bij het verhelderen en formuleren van een geschikte onderzoeksvraag 3. De instituutsopleider De instituutsopleider onderhoudt het contact met de praktijkopleider en de schoolopleider voor het optimaliseren van de leeromgeving voor de begeleiding en beoordeling van de student. De instituutsopleider is tevens verantwoordelijk voor de eindbeoordeling van de student. De instituutsopleider: • overlegt structureel met de schoolopleider over de ontwikkeling en het algemeen functioneren van studenten van de studenten. • legt een klassenbezoek af bij alle eerstejaars studenten als onderdeel van het bindend studieadvies. • legt een klassenbezoek of schoolbezoek af bij studenten uit andere leerjaren als er sprake is van een kritische tussenevaluatie of op verzoek van de praktijkopleider, schoolopleider, docent Studie en Werk of van de student. • bemiddelt indien nodig bij conflicten tussen student en school. • stelt de eindbeoordeling vast op basis van advies van de praktijkopleider en zelfevaluatie door de student. • begeleidt in samenwerking met de schoolopleider praktijkopleiders. • heeft contact met de docent Studie en Werk bij problemen of een onvoldoende stage van de student. 4. Docent Studie en Werk (voorheen studieloopbaanbegeleider) Binnen Studie en Werk (S&W) staan drie doelen voorop: reflectie, zelfsturing en studieoverstijgende problematiek. Bij S&W leert de student te leren reflecteren op de eigen ontwikkeling ten aanzien van relatie, competenties en autonomie en vorming van het professioneel werkconcept (wat kan en wil de student in het licht van zijn toekomstige beroep). Daarnaast ondersteunt de docent S&W de student in de keuzes die hij in zijn studie kan maken en in zijn competentieontwikkeling. Binnen de S&W-bijeenkomsten komen ervaringen uit de stage regelmatig aan bod. De docent S&W ondersteunt de student bij het bijstellen van zijn POP en PAP. De docent S&W: • • • • begeleidt de student bij het reflecteren op de persoonlijke en professionele ontwikkeling. begeleidt de student bij het ontwikkelen van een visie op onderwijs. begeleidt de student bij het formuleren van zijn POP en PAP en geeft hier feedback op. begeleidt de student bij het doen van onderzoek. Overlegt met de student over zijn voortgang en ontwikkeling van de student op de werkplek. Zo nodig kan de docent S&W informatie verkrijgen bij de instituutsopleider • is op de opleiding het eerste aanspreekpunt voor de student 10 Beoordeling van de student De Instituutsopleider beoordeelt aan de hand van tien centrale criteria vanuit het opleidingsprofiel het professioneel handelen in de praktijk. De tien centrale criteria zijn in tweetallen geclusterd en vormen vijf deelbeoordelingen die allemaal ‘even zwaar’ meetellen en gezamenlijk het eindcijfer vormen. De tien centrale criteria worden door het werkveld en de opleiding essentieel geacht voor het functioneren tijdens een praktijkperiode en moeten daarom allemaal ten minste met een zes worden beoordeeld. Er kan niet worden gecompenseerd. Het oordeel van de instituutsopleider wordt ingevuld op het beoordelingsformulier. Het is gebaseerd op de Scorionrapportages en het advies van de praktijkopleider. Als bewijsvoering worden twee lesvoorbereidingen, voorzien van feedback van de praktijkopleider en reflectie van de student, toegevoegd. Voor studenten van het eerste studiejaar is een verplicht lesbezoek in het tweede semester een onderdeel van de beoordeling. Wanneer de praktijkbeoordeling onvoldoende is, wordt door de docent Studie en Werk samen met de student een praktijkcontract opgesteld. De instituutsopleider moet zich goed kunnen voorbereiden op de beoordeling van de student. De Scorionrapportages en twee lesvoorbereidingen vormen hierbij verplichte onderdelen. De Scorionrapportages worden vooraf toegestuurd aan de instituutsopleider. De student neemt de twee lesvoorbereidingen mee naar het gesprek. Mochten de documenten niet beschikbaar zijn dan kan geen beoordelingsgesprek plaats vinden. De centrale criteria vindt u terug bij het hoofdstuk feedback. Feedback en tussenevaluatie Scorion Instituut Theo Thijssen gebruikt een digitaal feedbackinstrument, genaamd Scorion. Twee keer per semester stuurt de student u een e-mail met het verzoek deze vragenlijst in te vullen. Eerstejaars studenten vragen in het eerste semester één keer feedback via Scorion. Uw feedback is van groot belang, omdat deze meetelt in de beoordeling van de student. Zie beoordeling student. Als de uitslag van Scorion daar aanleiding toe geeft, dan vindt overleg plaats met de instituutsopleider. De student verwerkt de feedback van de tussenevaluatie in zijn POP en PAP. Het totale overzicht komt in het digitaal portfolio of dossier van de student. In de spidergrafiek is per kerntaak de score van de student en de feedbackscore van de praktijkopleider zichtbaar. 11 Score per centraal criterium Centraal criterium 1: Aandacht en zorg hebben voor kinderen en tegemoet komen aan hun basisbehoeften Centraal criterium 2: Veilig leef- en leerklimaat creëren, duidelijk zijn over gedragsregels, het voorbeeld geven in rekening houden met elkaar Centraal criterium 3: Aansluiten bij de beginsituatie en lesdoelen formuleren met passende inhouden, werkvormen, taken en leermaterialen Centraal criterium 4: Systematisch gebruiken van evaluaties bij het voorbereiden van onderwijsactiviteiten Centraal criterium 5: Met de kinderen een onderwijsactiviteit starten, hen motiveren en aansluiten bij hun voorkennis Centraal criterium 6: Geven van doelgerichte en gedifferentieerde instructie met gebruik van relevante (pedagogische, onderwijspsychologische en vakdidactische) kennis. Centraal criterium 7: Kinderen aan het werk zetten en houden met taken en werkvormen passend bij de lesdoelen. Centraal criterium 8: Begeleiden van kinderen bij hun leerproces met gebruik van relevante kennis, behouden van het overzicht en samen de les evalueren. Centraal criterium 9: Open en professioneel communiceren met volwassenen. Centraal criterium 10: Leren van feedback en reflectie, zowel individueel als gezamenlijk. 12 De organisatie van het werkplekleren De plaatsing van de studenten wordt uitgevoerd door de medewerkers van het Centrum voor Werkplekleren in Utrecht. Na de toewijzing krijgen de school en de student bericht over de plaatsing. Daarna neemt de student contact op voor het maken van een afspraak voor een kennismakingsgesprek. In dit kennismakingsgesprek bespreekt de student zijn persoonlijk ontwikkelingsplan (POP) voor de komende periode. Specifieke leerpunten uit een vorige stage. Ook bespreekt de student evt. belemmeringen in zijn studie en stage. In fase 1 en 2 lopen studenten stages van een half jaar waardoor ze in deze periode vier verschillende scholen zien. In deze vier stages worden ze geplaatst in een groep 1/2, 3/4, 5/6 en 7/8. Studenten in fase 3 blijven een heel jaar op dezelfde school maar wisselen binnen de gekozen bouw. De afstudeerfase in fase 4 vindt plaats in het tweede semester. In het eerste semester lopen deze studenten hun minor. Studenten die vertragen of versnellen in de studie kunnen de afstudeerfase ook in het eerste semester lopen. Wanneer komen de studenten? Eerstejaars studenten starten begin oktober met de stage. Voor de tweede- en derdejaars start de stage begin september gelijk met het begin van het schooljaar (geldt voor de regio midden). De eindstage van de vierdejaars start in de tweede week van februari. Alle (fasen) deeltijd en versnelde deeltijd studenten starten begin september met de stage. Aanwezigheid De student is aanwezig op de stageschool op de in het bijgaande rooster aangegeven dagen. Mocht een student door omstandigheden dagen missen dat maakt hij zelf afspraken met de praktijkopleider om de gemiste dagen in te halen. Deeltijdstudenten Deeltijd- en versnelde deeltijdstudenten maken zelf met de school afspraken over hun stagedagen. Zij lopen 20 dagen stage per semester. In de afstudeerfase van de deeltijd en versnelde deeltijd lopen de studenten 40 dagen. 13 Het praktijkrooster voor het studiejaar 2014-2015 Amersfoort Dag 1 Dag 2 Dag 3 Dag 4 ALPO 1 ALPO 2 ALPO 3 ALPO 4 Utrecht Semester Dag Dag Start stage Stageweken Einde stage Toetsweken Scorion 1 dinsdag donderdag Week 40 41 en 50 Week 3 Week 45* 2 dinsdag donderdag Week 6 11 en 21 Week 24 Week 15* Week 49 Week 11 en 20 1 donderdag dinsdag Week 36 41 en 50 Week 3 Week 45* Week 42 en 49 Week 24 Week 15* Week 11 en 20 Week 3 Week 45 Week 24 Week 15 2 donderdag dinsdag Week 6 Week 36 (A) Week 37 (U) Week 6 (U) Week 7 (A) 11 en 21 41 en 50 (A) 50 Week 11 Week 21 (A) 1 ma + di ma + di 2 ma + di ma + di 1 Student loopt zijn minor. Bij sommige minoren loopt een student stage. 2 Ma t/m do Week 11 en 20 week 21 (U) Week 7 n.v.t. student afh. n.v.t. Student afh. 1 Dinsdag Week 40 41 en 50 Week 3 Week 45 2 Dinsdag Week 6 11 en 21 Week 24 Week 15 Week 49 Week 11 en 20 1 donderdag Week 36 41 en 50 Week 3 Week 45 Week 42 en 49 2 donderdag Week 6 11 en 21 Week 24 Week 15 Week 11 en 20 1 Wo + do Week 36 41 en 50 Week 3 Week 45 Week 42 en 49 2 Wo + do Week 6 11 en 21 Week 24 Week 15 Week 11 en 20 1 Dinsdag Week 36 50 Week 3 Week 45 student afh. Week 15 14 week 46 (U) Week 42 en 49 Ma t/m do 2 2 dagen Week 6 * studenten hebben ook toetsen in week 44 en 14 maar lopen dan stage. Op 5 december lopen alle voltijdstudenten stage. Student afwezig Week 11 Contact Hogeschool Utrecht, faculteit Educatie, Instituut Theo Thijssen Directeur: Wichert Duijvendak Opleidingsmanagers: Matthijs Brouwer (onderwijs) Louella Rooijer (bedrijfsvoering) Instituut Theo Thijssen Utrecht Padualaan 97 Postbus 14007 3584 CH Utrecht 3508 SB Utrecht T. 088 481 71 00 Instituut Theo Thijssen Amersfoort De Nieuwe Poort 21 3812 PA Amersfoort T. 088 481 82 83 Postbus 512 3800 AM Amersfoort Centrum voor Werkplekleren Instituut Theo Thijssen Utrecht en Amersfoort Coördinatoren: Paul Maasen en Henk Jacobs M. 06 23 90 08 02 E. [email protected] M. 06 42 63 05 26 E. [email protected] Centrum voor Werkplekleren: Heleen Ophof, Janneke Rosario en Anne Verweij T. 088 481 71 73 E. [email protected] 15
© Copyright 2024 ExpyDoc