Scheikunde Pulsar VWO hoofdstuk 1 Zouten uitwerkingen www.uitwerkingensite.nl Pulsar – Chemie vwo bovenbouw deel 1 Uitwerkingen Hoofdstuk 1 ■■ 1 ■■ 1.1 Atoombouw 1 a Dalton heeft zijn atoommodel ingevoerd om het optreden van chemische reacties te kunnen verklaren. b Volgens Dalton gedragen atomen zich als harde bolletjes, die zich bij chemische reacties op een andere manier groeperen. 2 c Een atoom bestaat voor een groot deel uit lege ruimte. De afstand tussen de kern en de buitenkant van het atoom is zeer groot. Als we alle atomen van de basketballer zouden samenpersen totdat er geen lege ruimte meer in die atomen is, dan kunnen we de lengte van de basketballer verkleinen tot een lengte kleiner dan die van een speldenknop. Zouten 6 Iedere atoomsoort heeft zijn eigen aantal protonen (en dus ook elektronen). 7 a Elk proton zorgt voor een lading 1+. Een heliumkern bevat dus 2 protonen. Het woord model wordt op meerdere manieren gebruikt: om iets op kleine schaal af te beelden en om een theorie vorm te geven. Bij de natuurwetenschappelijke methode gaat het om het vormgeven van de theorie. b Het atoomnummer = het aantal protonen = 2. c In een neutraal atoom is het aantal protonen gelijk aan het aantal elektronen. Een heliumatoom bevat dus 2 elektronen. a Nee: het gaat hier om een schaalmodel, niet om de natuurwetenschappelijke methode. b Ja: het gaat hierbij om de natuurwetenschappelijke methode, waarin het begrip molecuul wordt uitgewerkt. c Nee: het gaat om een schaalmodel, niet om de natuurwetenschappelijke methode. 8 Gebruik bij dit soort vraagstukken Binas. In dit geval tabel 40A. d Ja: het gaat om de natuurwetenschappelijke methode, waarin de bouw van atomen wordt uitgewerkt. 3 a Met de theorie van Dalton kunnen we radioactiviteit en elektriciteit niet verklaren. (Om deze verschijnselen wel te kunnen verklaren, neem je aan dat atomen geen ondeelbare harde bolletjes zijn, maar zelf ook weer bestaan uit kleinere deeltjes.) atoomnummer koolstof chloor waterstof barium 6 17 1 56 atoomstraal -12 in 10 m 77 99 30 217 b Thomson nam aan dat in een atoom kleine, negatief geladen deeltjes aanwezig zijn. Bij zijn experimenten lukte het hem om die deeltjes aan te tonen. 4 a In een atoom komen dus negatieve deeltjes voor: elektronen. Verder komen er positieve deeltjes in voor: protonen. Zie ook bron 2! b Bedenk dat een atoom neutraal is. Als het aantal elektronen niet gelijk is aan het aantal protonen is er sprake van een deeltje met een lading. 5 a Bereken eerst hoeveel maal zo groot een compleet atoom is als de atoomkern. 5 De diameter van het atoom is 10 (dus 100.000) x zo groot als die van de kern. Als de knikker met een diameter van 1 cm de kern voorstelt, dan is de diameter van het gehele atoom 100.000 cm! Dat is 1 kilometer! -5 -3 b 2 m : 100.000 = 2 x 10 m = 2 x 10 cm = 0,02 mm. © Noordhoff Uitgevers bv 5 Pulsar – Chemie vwo bovenbouw deel 1 Uitwerkingen Hoofdstuk 1 aantal protonen aantal elektronen aantal neutronen 9 kern elektronenwolk bevat proton neutron elektron massa 1u 1u 0u lading 1+ 0 1- 10 a Als de atoomsoort bekend is, ligt het atoomnummer vast. Chloor heeft altijd atoomnummer 17, anders is het geen chloor. b De massa van een elektron is 2000 maal zo klein als die van een proton of een neutron. Elektronen leveren dus een te verwaarlozen bijdrage aan de massa van een atoom. c Als het aantal elektronen groot is, is het aantal protonen en neutronen ook groot. De verwaarlozing is dan nog steeds toegestaan: een heel klein getal + een groot getal = vrijwel gelijk aan het grote getal. 11 atoomsoort aantal protonen C-12 6 N-14 7 Ba-138 56 U-235 92 aantal elektronen 6 7 56 92 aantal neutronen 6 7 82 143 b 8 8 8 16 16 16 11 11 12 17 17 18 13 a De massa van een proton is 1,007276 u; van een neutron is de massa 1,008665 u en van een -4 elektron 5, 4858 x 10 u. b Je mag nu de massa van de elektronen niet verwaarlozen, omdat hier zoveel cijfers achter de komma gegeven zijn. Het zijn dus zeer nauwkeurige getallen. 2 x 1,007276 u + 2 x 1,008665 u + 2x 5, 4858 x -4 10 u = 4,0329792 u. c Het massadefect is 4,0329792 u - 4,002603 u = 0,0303761 u. 14 a De eigenschappen van een atoomsoort worden bepaald door de protonen. b De atoomsoort is chloor. Dus atoomnummer 17: 17 protonen en 17 elektronen. In Cl-35 zijn er 35 - 17 = 18 neutronen en in Cl-37 zijn er 37 - 17 = 20 neutronen. De twee isotopen verschillen in het aantal neutronen. 15 a C-12: 6 protonen, 6 elektronen en 12 -6 = 6 neutronen. C-14: 6 protonen, 6 elektronen en 14 -6 = 8 neutronen. b F (nummer 9), Sc (nummer 21), Se (nummer 34), Mo (nummer 42) c Ca (nummer 20), Ni (nummer 28), Zn (nummer 30), Kr (nummer 36). 16 a Lees een artikel helemaal door, voordat je de vraag gaat maken. De onderzoekers hebben atomen gemaakt van het element-118 met massgetal 293. b Het zwaarste element in de natuur is U-238. c U-238: 238 is het massagetal; element-118: 118 is het atoomnummer. d/e/f Gebruik tabel 99 bij dit soort vragen. In tabel 25 kun je vinden dat krypton met massagetal 84 de meest voorkomende isotoop is. element 6 12 Gebruik Binas, tabel 40A of 99. Let bij het massagetal op het aantal neutronen en protonen. Wat weet je van het aantal protonen en elektronen? symbool atoomnummer massagetal © Noordhoff Uitgevers O 8 16 S 16 32 Na 11 23 Cl 17 35 atoom- massa- aantal aantal aantal nummer getal protonen elektronen neutronen uranium 92 238 92 92 238-92 = 146 krypton 36 84 36 36 48 lood 82 207 82 82 125 element-116 116 289 116 116 173 element-118 118 293 118 118 175 g Bij de botsing moet het totaal aantal protonen en neutronen gelijk blijven. Pulsar – Chemie vwo bovenbouw deel 1 Uitwerkingen Hoofdstuk 1 kryptonkern + loodatoom → element 118 ? 36 protonen + 82 protonen = inderdaad 118 protonen. h 48 neutronen + 125 neutronen = 173 neutronen. i Er is een groep elementen die stabiel zijn, dat wil zeggen dat de atomen niet ogenblikkelijk uit elkaar vallen. Rondom die elementen staan in het periodiek systeem elementen die niet stabiel zijn. De stabiele elementen vormen zo een "eiland" temidden van de instabiele elementen. 17 – ■■ 1.2 Stroomgeleiding 18 De haren worden ook een beetje negatief geladen en stoten elkaar af. d Het zinkchloride ontleedt. De energie die hiervoor nodig is wordt als elektrische energie aangevoerd. Het proces is dus elektrolyse. – 23 24 19 a Protonen zijn positief en stoten elkaar door die gelijke lading onderling af. 25 b De kern bestaat niet alleen uit protonen. Er zijn ook neutronen, die blijkbaar de protonen kunnen vasthouden. c Wat gebeurt er als je in een zweefmolen snel ronddraait? Natriumhydroxide is een zout omdat het in de vaste toestand niet en in de vloeibare toestand wel de stroom geleid. 26 a Als een elektron niet zou bewegen, zou het door de aantrekkingskracht van de kern naar de kern getrokken worden. Door de hoge snelheid van de elektronen worden ze naar buiten geslingerd en wordt dit voorkomen. 20 a lood kaarsvet zinkchloride geleidt als vaste geleidt als stof de stroom vloeistof de stroom ja ja nee nee nee ja b Er bestaan drie verschillende groepen. De drie onderzochte stoffen vertonen verschillend gedrag bij stroomgeleiding. 1) metalen zoals lood: zij geleiden in vaste en in gesmolten toestand de stroom 2) stoffen als kaarsvet geleiden nooit de stroom 3) stoffen als zinkchloride geleiden in vaste toestand niet de stroom, in vloeibare toestand wel. 21 Zinkchloride is blijkbaar een zout. b Denk aan het optellen van positieve en negatieve getallen. Het aantal protonen is het positieve getal, het aantal elektronen is het negatieve getal. Bij een atoomsoort ligt het aantal protonen in de kern vast. Bij een neutraal, ongeladen atoom is het aantal protonen gelijk aan het aantal elektronen. Als het aantal elektronen kleiner is dan het aantal protonen zijn er dus meer positieve dan negatieve ladingen. Er is dan sprake van een positief ion. 27 a Maak gebruik van je Binas informatieboek, tabel 99. Chloor heeft het atoomnummer 17: dus 17 protonen en 17 elektronen. b Chloride-ionen zijn negatief geladen. Ze hebben dus meer elektronen (negatief geladen) dan protonen (positief geladen). c 22 a Aan de positieve elektrode ontstaan belletjes: een gas, waarschijnlijk chloor b Aan de negatieve elektrode ontstaat een grijze vaste stof: waarschijnlijk zink c Zinkchloride zink + chloor © Noordhoff Uitgevers bv 7 Pulsar – Chemie vwo bovenbouw deel 1 Uitwerkingen Hoofdstuk 1 d De zinkionen hebben een positieve lading. De chloride-ionen hebben een negatieve lading. In zinkchloride is de totale positieve lading precies even groot als de totale negatieve lading. gaat. Dat doen we met behulp van het romeinse cijfer II of III. Dan weet je dus ook direct de lading van het ion: 2+ of 3+ d Het tin(IV)ion heeft een lading 4+ 28 Je moet eerst nagaan tot welke groep stoffen een stof behoort. Daarvoor moet je weten of een stof de stroom geleidt. a Water geleidt in de vaste en in de vloeibare toestand geen stroom. Water is opgebouwd uit watermoleculen, die elkaar aantrekken door middel van de molecuulbinding of vanderwaalsbinding. e Sn 35 a Gebruik weer tabel 99 of 40A. Je moet het atoomnummer van kwik weten. Kwik heeft atoomnummer 80: Een kwikatoom heeft 80 protonen en ook 80 elektronen. b Een kwik(II)ion heeft een lading 2+. Er zijn dus twee elektronen minder dan protonen. In de kern zitten 80 protonen. Er zijn dus 80 -2 = 78 elektronen. b Voor kaarsvet geldt hetzelfde als voor water. Kaarsvet is opgebouwd uit moleculen. c Zinkchloride is opgebouwd uit ionen. De ionen trekken elkaar aan: de ionbinding. 29 Een smeltpunt van 1074 K is hoog, zeker vergeleken met stoffen als water en kaarsvet. De ionen trekken elkaar blijkbaar sterk aan. De ionbinding is sterk. 30 soort deeltjes voorbeeld soort binding stroomgeleiding in vaste toestand stroomgeleiding in vloeibare toestand ■■ moleculen broom vanderwaalsbinding nee ionen zinkchloride ionbinding nee nee ja 4+ 36 a Een zout is opgebouwd uit positieve en negatieve ionen. Magnesium- en aluminiumionen zijn positief geladen en kunnen dus niet samen een zout vormen. Ze stoten elkaar af. b Chloride- en oxide-ionen zijn negatief geladen en kunnen dus niet samen een zout vormen. Ze stoten elkaar af. + 37 a Natriumchloride bestaat uit Na ionen en ¯ Cl ionen. Bij ieder natriumion hoort één chlorideion. Er zijn dus evenveel positieve als negatieve ionen aanwezig. + 1.3 Zoutformules 38 naam zout positief ion Na+ Cu2+ Fe3+ 31 a Maak gebruik van Binas tabel 99 of tabel 40A. Het atoomnummer van zink is 30. Een zinkatoom heeft dus 30 protonen en 30 elektronen. Een zinkion heeft een lading 2+. Er zijn dus twee elektronen minder dan protonen. In de kern zitten 30 protonen. Er zijn dus 30 - 2 = 28 elektronen natriumchloride koperbromide ijzer(III)oxide 39 b Een zuurstofatoom heeft 8 protonen en 8 elektronen. Een zuurstofion heeft 8 protonen en 10 elektronen. De lading van dit ion is dus 8 -10 = 2-. 2We geven dit ion weer als O . 32 2- b Kaliumsulfide bestaat uit K ionen en S ionen. Bij ieder sulfide-ion horen twee kaliumionen. Er zijn dus twee maal zoveel positieve als negatieve ionen. – negatief ion Cl Br O2- verhouding 1:1 1:2 2:3 naam zout positief ion negatief ion verhouding formule kaliumjodide K+ I- ijzer(II)bromide aluminiumsulfide 2+ Fe Al 3+ 1:1 K+I - - 1:2 Fe2+Br -2 2- 2:3 Al3+2S2-3 Br S 40 a kaliumbromide 33 a natriumion b natriumsulfide b oxide-ion c Let op: er zijn twee soorten ijzerionen. Met welke heb je hier te maken? c fluoride-ion 8 34 a Er zijn twee ijzerionen bekend: Fe 2+ 2+ en Fe ijzer(III)chloride, opgebouwd uit Fe 3+ 3+ ¯ en Cl . d zinkoxide 3+ b Fe : ijzer(II)ion en Fe : ijzer(III)ion. 2+ 3+ c Er zijn twee ijzerionen bekend: Fe en Fe Om misverstanden te voorkomen moet altijd vermeld worden om welk van beide ionen het © Noordhoff Uitgevers 41 Probeer terug te redeneren: uit welke ionen is de stof opgebouwd? Je weet dan ook de naam. Hierbij is het handig om te weten dat oxide-ionen altijd een lading 2- hebben. Pulsar – Chemie vwo bovenbouw deel 1 Uitwerkingen Hoofdstuk 1 3+ Al2O3 : opgebouwd uit Al en O : aluminiumoxide 3+ 2Fe2O3: opgebouwd uit Fe en O : ijzer(III)oxide 4+ 2TiO2 : opgebouwd uit Ti en O : titaan(IV)oxide H2O : trap er niet in! Dit is natuurlijk gewoon water! 42 negatief elektron niet-metaalion oxide 2+ neutraal verhoudingsformule positief proton metaalion Fe3+ 43 Naast NO3 komen er ook voor in Chaudfontaine. 44 naam fosfaat ammonium carbonaat nitraat ethanoaat waterstofcarbonaat hydroxide sulfaat 2SO4 2:1 (NH4 )2SO4 (NH4)2SO4 3- 3:1 Na 3PO4 Na3PO4 NH4 SO4 natriumfosfaat Na + PO4 + 2- + 3- 3- en PO4 . 2+ 33(PO4 )2 c Je mag de haakjes niet weglaten! Dat zou dan 2+ 3Ca 3PO4 2 worden. Je moet het totale fosfaation vermenigvuldigen met de factor 2. en HCO3 ionen formule 3PO4 + NH4 2CO3 NO3 ¯ CH3COO HCO3 ¯ OH 2SO4 - + 2+ 52 a BaCO3 is opgebouwd uit Ba is bariumcarbonaat. 2+ b Fe(NO3)3 is opgebouwd uit Fe ijzer(III)nitraat. 2- en CO3 . De naam 3+ c Cu3(PO4)2 is opgebouwd uit Cu koperfosfaat. - en NO3 . 2+ 3- en PO4 : 53 zout toepassingen formule met ionladingen aluminiumhydroxide in maagmiddelen Al (OH )3 aluminiumsulfaat in aluin, een bloedstelpend middel, leerlooierij Al in drop, in batterijen, in dieetzout NH4+Cl¯ bakpoeder voor koekjes kalk, in rennies (NH4+)2CO32- in beenderen Ca gebluste kalk ongebluste kalk in cement en beton Ca2+(OH¯ )2 voor gebluste kalk Ca2+O2- calciumsulfaat gips bij botbreuken, bouwmateriaal Ca2+SO42- b NO3 , NH4 , O goud(III)chloride ‘goud’ goudinjectie tegen reuma Au3+Cl¯ 3 c Nitraat en ammonium zijn samengestelde ionen. Ze bevatten meerdere atomen. kopersulfaat kopervitriool schimmelwerend middel Cu2+SO42- in accu’s Pb4+O2-2 babypoeder Mg2+SiO32- turnpoeder Mg2+O2- (kali)salpeter kunstmest en in vuurwerk K+NO3¯ potas in glas K+2CO32- vuurwerk en lucifers K+ClO32- tegen overmatige bestraling in het voedsel en als conserveermiddel, K+I¯ b Dit verschil is er ook bij sulfaat (vier zuurstofatomen) en sulfiet (drie zuurstofatomen). Het scheelt dus één zuurstofatoom. c In ‘aat’ zit één zuurstofatoom meer dan in ‘iet’. 3- d Fosfaat is PO4 , dus fosfiet is PO3 2- 3- 2- 46 a sulfide = S , sulfiet = SO3 en sulfaat = SO4 47 a Nitraat, ammonium, oxide - + 2- naam zout bariumnitraat kaliumsulfaat zinksilicaat ammoniumchloride calciumsulfiet positief ion Ba2+ K+ Zn2+ NH4+ Ca2+ negatief ion NO3SO42SiO32ClSO32- ammoniumchloride ammonium carbonaat calciumcarbonaat 2- b Sulfaat en sulfiet zijn samengestelde ionen (bestaan uit meerdere atomen). Sulfide is geen samengesteld ion. 49 2- ammoniumsulfaat 2+ 51 a Calciumfosfaat is opgebouwd uit Ca 2+ 3De verhouding is Ca : PO4 = 3 : 2 - 45 a In het nitraation zitten drie zuurstofatomen. Nitriet heeft er één minder, dus twee zuurstofatomen. 48 Ba (NO2 )2 Ba(NO2)2 NO2 – 50 1.4 Samengestelde ionen - 1:2 Ba b De formule is dus Ca ■■ - bariumnitriet 2- verhouding 1:2 2:1 1:1 1:1 1:1 calciumfosfaat calciumhydroxide calciumoxide lood(IV)oxide magnesiumsilicaat magnesiumoxide kaliumnitraat kaliumcarbonaat naam zout positief ion negatief ion verhouding formule kaliumchloraat calciumcarbonaat Ca2+ CO32- 1:1 Ca2+CO32- of CaCO3 magnesiumnitraat Mg2+ NO3- 1:2 Mg2+(NO3-)2 Mg(NO3)2 kaliumjodide natriumchloride © Noordhoff Uitgevers bv triviale naam salmiak marmer, kalksteen, schelpen, krijt talkpoeder 3+ ¯ 3+ 22(SO4 )3 2+ 2- Ca CO3 2+ 33(PO4 )2 9 ‘jodiumpil’ ‘keukenzout’ of steenzout Na+Cl¯ Pulsar – Chemie vwo bovenbouw deel 1 Uitwerkingen Hoofdstuk 1 zout triviale naam toepassingen natriumfluoride natriumhydroxide ‘fluor’ fysiologische zoutoplossing van infuus, neusdruppels fluorideringsmiddel natriumnitraat natriumcarbonaat natriumchloraat chilisalpeter natrium-sulfiet ijzer(II)-zouten ‘natron’ + ¯ Na OH sulfiet conserveermiddel in vlees en wijn Na 2SO3 ‘ijzer’ tegen bloedarmoede Fe2+ X tegen mos in gazons Fe SO4 ijzer(II)-sulfaat Helse steen zilverbromide en zilverchloride - + ¯ Na NO3 + 2- + ¯ + 2- Na 2CO3 Na ClO3 2+ 2- + ¯ NO3 tegen wratten en littekenweefsel Ag in fotografische films en papier, zelfkleurende zonnebrillen Ag Br + ¯ Ag Cl 54 a Loodoxide is opgebouwd uit Pb 2+ 2formule is Pb O . 2+ + ¯ 2- en O , dus de c In een zout zit evenveel positieve als negatieve lading. De negatieve ionen hebben samen een lading van 6-. De drie loodionen hebben samen dus een lading van 6+. Dus per loodion 2+. In een zout zit evenveel positieve als negatieve lading. Begin met de ladingen die bekend zijn. Daarna kun je de lading van het onbekende ion uitrekenen. 2+ toegevoegd zout geleidingsv ermogen na één schepje geleidingsv ermogen na twee schepjes vloeistof helder/ troebel calciumchloride helder calciumsulfaat troebel calciumcarbonaat troebel 1 Calciumchloride is volledig opgelost. 2 Calciumsulfaat is een beetje opgelost. 3 Calciumcarbonaat is niet opgelost. 4 In de oplossing van calciumchloride zijn de meeste ionen aanwezig. a groot b Het best is het geleidingsvermogen. Het handigste is om goed te kijken. Als er een heldere vloeistof ontstaat, lost het zout blijkbaar goed op. Als het zout een kleur heeft, ontstaat meestal ook een gekleurde oplossing. Je kunt ook na afloop filtreren en een deel van de vloeistof indampen. Als er een vaste stof overblijft, was er blijkbaar sprake van een oplossing. 58 a Voor stroomgeleiding moeten er geladen deeltjes zijn, die vrij kunnen bewegen. 2- b Pb3(OH )2(CO3 )2 55 57 + ¯ Na F tegen verstopte afvoeren, bakovenreiniger in kunstmest en in vuurwerk schoonmaakmiddel en grondstof voor glas onkruidverdelger soda zilvernitraat formule met ionladingen 2+ a 2 x Ca en 5 x Mg hebben samen een lading van 12+ De totale negatieve lading moet dus 12- zijn. ¯ 2 x OH hebben samen een lading van - 2. Dus blijft voor twee Si4O11 ionen een lading van 10- over. Elk ion heeft dus een lading van 5-. 5Dus Si4O11 . Gedestilleerd water bevat geen geladen deeltjes (ionen of elektronen) die vrij kunnen bewegen. Water is een moleculaire stof. Moleculaire stoffen geleiden nooit de stroom. b Kijk nog eens naar de tekening bij opdracht 56. In de oplossing van zinkchloride komen blijkbaar geladen deeltjes voor. Dat moeten wel de ionen zijn, waaruit zinkchloride is opgebouwd. De positieve zinkionen worden aangetrokken door de negatieve elektrode, de chloride-ionen worden aangetrokken door de positieve elektrode. c Een zout kan in water alleen de stroom geleiden als het oplost. Blijkbaar lost koperoxide niet op in water: er ontstaan geen vrije ionen en er is dus geen stroomgeleiding. 2+ ¯ 59 a Calciumchloride: Ca Cl 2(s), calciumsulfaat: 2+ 2Ca SO4 (s), 2+ 2calciumcarbonaat: Ca CO3 (s). 2- b Silicaat = SiO3 . Vier silicaationen zou je kunnen 8schrijven als Si4O12 . Dat is iets anders dan 5Si4O11 . ■■ 1.5 Zouten in water 56 geleidt de stroom aan de positieve elektrode ontstaat aan de negatieve elektrode ontstaat gedestilleerd nee water - - zinkchlorideoplossing chloorgas, Cl2(g) zink, Zn(s) 10 ja © Noordhoff Uitgevers b In een oplossing van calciumchloride komen twee 2+ ¯ ionsoorten voor: Ca (aq) en Cl (aq). c In calciumcarbonaat hebben beide ionen een dubbele lading. In calciumchloride heeft het chloride-ion een enkele lading. In calciumchloride zijn de aantrekkingskrachten tussen de ionen kleiner dan die in calciumcarbonaat. + 60 a Natriumnitraat is opgebouwd uit Na ionen en ¯ NO3 ionen. + ¯ b In de oplossing zullen dus Na (aq) en NO3 (aq) aanwezig zijn. Pulsar – Chemie vwo bovenbouw deel 1 Uitwerkingen Hoofdstuk 1 61 c Al 3+ 22(SO4 )3(s) + 3+ 2- 2 Al (aq) + 3 SO4 (aq) 2- + d Na 2SiO3 (s) 2- 2 Na (aq) + SiO3 (aq) 67 a Een oplossing is altijd elektrisch neutraal. Er kunnen dus nooit alleen maar chloride-ionen in een oplossing voorkomen. Naast de negatieve chloride-ionen zullen er ook positieve ionen aanwezig zijn. 62 a kaliumchloride(s) chloride-ionen(aq) b Je moet dan een zout oplossen, waarin onder andere zinkionen voorkomen. Dat kan met behulp van zinkchloride. De oplossing bevat dan zinkionen en chloride-ionen. kaliumionen (aq) + 68 a Triviale namen zijn te vinden in tabel 66A. magnesiumb magnesiumbromide(s) ionen(aq) + bromide-ionen(aq) c aluminiumsulfaat(s) + sulfaationen(aq) b Een systematische naam is handiger, omdat de naam is afgeleid uit de formule. Een triviale naam zegt niets over de formule van de stof. aluminiumionen(aq) c Kaliloog is een oplossing van kaliumhydroxide. d natriumsilicaat(s) silicaationen(aq) natriumionen(aq) + - 63 a 2 Br (aq) betekent: twee bromide-ionen, beide met een lading 1-. De bromide-ionen zijn opgelost in water. Een bromide-ion is hier een broomatoom met één elektron extra. Br2 (aq) betekent: één ion, bestaande uit twee broomatomen en één elektron extra. De twee broomatomen zijn blijkbaar aan elkaar verbonden tot een samengesteld ion. Een bromide-ion is een broomatoom met één ¯ extra elektron. De juiste notatie is Br (aq) 2+ 2+ ¯ 70a – Voeg een kleine portie zout toe aan water, schud flink en kijk of er een heldere vloeistof ontstaat. In dat geval lost het zout goed op. – Voeg een kleine portie zout toe aan water en meet tijdens het roeren het geleidingsvermogen van de vloeistof. Als het geleidingsvermogen sterk toeneemt, lost de stof goed op. 2+ 2- 2+ ¯ + b Mg O , Mg (OH )2, Ag Cl ¯ + ¯ + c Na NO3 , Na Cl , Na 2SO4 2+ 2- 2+ d Mg S , Mg SO3 ¯ 2- 2- ¯ Cu (aq) + 2 Br (aq) Cu Br 2(s) - – 69 + b Het vaste zout staat dus links van de pijl, de opgeloste ionen staan rechts van de pijl. 2+ Ca (aq) + 2 OH (aq) d Ca(OH)2(s) c Wat gebeurt er met een zout als het oplost in water? 71 a Dit geldt ook voor kaliumionen en ammoniumionen. b kaliumzouten en ammoniumzouten - Als een zout oplost, valt het uiteen in ionen. De notatie NaCl(aq) is dus fout. Het moet + ¯ geschreven worden als Na (aq) + Cl (aq). d Dat zijn de nitraten en de acetaten. + 64 Er zijn twee soorten stoffen die kunnen oplossen in water. Welke? Zouten en moleculaire stoffen kunnen oplossen in water. Ze lossen trouwens niet allemaal op. Metalen lossen niet op in water. Je moet dus weten of je met een zout of met een moleculaire stof te maken hebt. Bij zouten gebruik je de notatie in ionen, bij moleculaire stoffen schrijf je de complete formule op, met daarachter (aq). 65 + ¯ 66 a K Cl (s) 2+ ¯ b Mg Br 2(s) + 2- 2+ 2- 2+ 2- 72 a Na 2S , Mg S en Fe S b Natriumsulfide lost goed op in water en er + 2ontstaan veel ionen (Na , S ). De oplossing geleidt hierdoor goed de stroom. Magnesiumsulfide lost matig op en er ontstaan wel ionen, maar minder dan in de oplossing van natriumsulfide. IJzer(II)sulfide lost zeer slecht op in water. Er ontstaan niet of nauwelijks ionen en de oplossing geleidt de stroom niet. 73 – - c nitraat, NO3 en ethanoaat (acetaat), CH3COO 11 lading bol 1 lading bol 2 + + + - ¯ K (aq) + Cl (aq) 2+ ¯ Mg (aq) + 2 Br (aq) © Noordhoff Uitgevers bv aantrekking of afstoting? afstoting afstoting aantrekking Pulsar – Chemie vwo bovenbouw deel 1 Uitwerkingen Hoofdstuk 1 Als natrium reageert met chloor ontstaat het zout natriumchloride. De binding tussen de positieve natriumionen en de negatieve chloorionen heet ionbinding. Het vaste patroon dat de ionen in een vast zout vormen heet ionrooster. Gesmolten natriumchloride geleidt de stroom. Dit proces heet elektrolyse. Hierbij ontstaat aan de positieve elektrode chloorgas en aan de negatieve elektrode vast natrium. Bij de elektrolyse van een oplossing van koperchloride ontstaan koper en chloor. Zouten zijn opgebouwd uit positieve en negatieve ionen. Zouten geleiden in opgeloste en gesmolten toestand de stroom. 74 a Je weet wat de normale ionladingen zijn van calcium, fosfaat en hydroxide. Er moet evenveel positieve lading zijn als negatieve lading. 2+ 3- Ca5(PO4)3OH is opgebouwd uit 5 Ca , 3 PO4 en 1 OH¯ De totale lading is 5x2+ 3x-3 -1 = 0 Het zijn dus de normale ionladingen. 2+ 35 Ca (aq) + 3 PO4 (aq) b Ca5(PO4)3OH (s) ¯ + OH (aq) c Calciumhydroxyapatiet lost waarschijnlijk beter op omdat het minder goed bestand is tegen zuren. Wanneer calciumhydroxyapatiet wordt behandeld met een oplossing waarin fluoride-ionen voorkomen, wordt het omgezet in Ca5(PO4)3F(s). Deze stof is beter bestand tegen zuren en lost slechter op in water. ■■ Op weg naar het proefwerk 1 – 2 – 3 – 4 a IJzer heeft atoomnummer 26. b 5 a Bedenk wat bepalend is voor het atoomnummer. Er komt een proton bij. Jood heeft atoomnummer 53. Het atoomnummer = aantal protonen. Het atoomnummer stijgt dus naar 54. b Het massagetal = het aantal protonen + neutronen. Er verdwijnt een neutron en er komt een proton bij. Het massagetal verandert dus niet. c I-131 heeft 53 protonen en 131 - 53 = 78 neutronen. Het nieuwe atoom dat ontstaat, heeft 53 + 1 = 54 protonen, 78 -1 = 77 neutronen. Het symbool van element 54 = Xe, het atoomnummer = 54, het massagetal is 77 + 54 = 131. 6 a Bedenk eerst wat de ladingen zijn van de betrokken ionen. De totale lading moet 0 zijn. De drie fosfaationen hebben een lading 9-. Hydroxide heeft een lading 1-. De totale negatieve lading is dus 10-. De calciumionen moeten dus een lading hebben van 10+ Per calciumion zijn er twee plusladingen. Er zijn dus vijf calciumionen: n = 5. b Je weet de lading van het calciumion. Daaruit is de lading van het waterstoffosfaation af te leiden. CaHPO4: Ca 2+ 2- en dus HPO4 . c Bedenk eerst de formule van calciumfluoride. Bedenk dan hoe de vergelijking er uit moet zien. 2+ ¯ 2+ Ca F 2(s) ¯ Ca (aq) + 2 F (aq) d Het gaat hier niet om het element fluor, maar om fluoride-ionen. Het is dus beter om niet over het fluorgehalte, maar over het fluoride-gehalte te spreken. + ¯ + ¯ + ¯ e Na F , K F en NH4 F 3- f Fosfaat wijst op het PO4 -ion. In de formule staat 3echter ´PO3`. PO3 is het fosfietion. + 3- g In deze stof moet dus voorkomen: Na , PO4 en ¯ + 1 x F . Dat betekent: 4xNa . Dus Na4PO4F h Ca c Er zijn 56 protonen en neutronen. Atoomnummer 26 betekent dat er 26 protonen zijn. Er zijn dus 56 - 26 = 30 neutronen. 2+ 2- 2+ 2- en CO3 Dus Ca CO3 (s) i Een ‘deeltje’ calciumpyrofosfaat is opgebouwd uit 2+ uit 2 ionen Ca en een ion P2O7. De totale positieve lading is dus 4+. De totale 4negatieve lading moet dus 4- zijn, dus P2O7 . 12 d CuFeS2 is in totaal neutraal. De sulfide-ionen hebben een lading van 2 x 2- = 4-. De positieve ionen hebben samen een lading 4+. Omdat de ijzerionen 3+ zijn , zullen de koperionen + een lading 1+ hebben: Cu . © Noordhoff Uitgevers 7 a Aluminiumfosfide bestaat dus uit Al 3+ 3formule is AlP of Al P (s). 3+ 3- en P . De 3+ b Aluminiumhydroxide is opgebouwd uit Al en ¯ OH . De formule is dus Al(OH)3, De formule van fosfine is niet bekend maar kan uit de Pulsar – Chemie vwo bovenbouw deel 1 Uitwerkingen Hoofdstuk 1 reactievergelijking worden afgeleid. Om een kloppende reactievergelijking te krijgen moet fosfine bestaan uit de atoomsoorten fosfor en waterstof. AlP(s) + 3 H2O(l) → PH3 (g) + Al(OH)3(s) c Het gaat eigenlijk om fosfine. Dit is zeer giftig en ontstaat uit aluminiumfosfide (zie b). d Aluminiumfosfide zelf is veel minder giftig dan fosfine. Het gaat dus niet om de stof zelf, maar om het reactieproduct. e Overeenkomsten: – fosfine wordt gebruikt als middel tegen ongedierte – als de stof in aanraking komt met water, treedt een chemische reactie op. f Verschillen: – Volgens de Volkskrant bevatten de zakjes de stof fosfine. De beide andere kranten hebben het over aluminiumfosfide. – Volgens de NRC is het gas ook explosief. g – De Volkskrant beweert, dat de zakjes fosfine bevatten. Fosfine is een gas en dat is natuurlijk niet in zakjes te verpakken. – Verder staat er, dat het middel een tot een vloeistof verdicht gas is. Dat lukt alleen maar bij hoge druk of bij lage temperatuur. – Ook de term geneutraliseerd is in dit verband onjuist. Het artikel in de De Volkskrant bevat dus de meeste chemische onjuistheden. 13 © Noordhoff Uitgevers bv
© Copyright 2024 ExpyDoc