2.2.4 CAT 1314 - Studentenraad VUmc

A
VUmc-compas
toetsing
Toets
CAT hematologie en oncologie 13-14 / Cursusafhankelijke toets
Cursus
B2.2 Hematologie en oncologie 13-14
Cursuscoördinator (vice-)
mv.dr. S. Zweegman / dr. J.W. van Oostveen
Gelegenheid
1e
Toetsdatum
23 mei 2014
Tijd
12.00 – 14.30 uur (tot 15.00 uur voor extra-tijd studenten)
Plaats
RAI Europaplein, 1078 GZ Amsterdam
Aantal en type vragen
58 meerkeuzevragen: 12 tweekeuzevragen, 14 driekeuzevragen,
30 vierkeuzevragen, 2 vijfkeuzevragen
Druk
tweezijdig bedrukt
Toegestane hulpmiddelen
geen
Studentinstructie:
MC-toets: kies het beste (volledig juiste en meest complete) antwoord
•
•
•
•
•
•
•
•
•
mobiele telefoons uit en in de tas onder de stoel
alléén toetsbenodigdheden op tafel
vul je studentnummer en naam duidelijk in op het formulier
kras NIET in de barcode rechtsonder; ook GEEN doorhalingen
zo nodig foutieve hokjes corrigeren door zeer goed te gummen
vragen over de inhoud van de toets worden NIET beantwoord
commentaren na afloop naar de JVC van je cursus
toiletbezoek NIET toegestaan
fraude wordt bestraft.
Succes!
CAT Hematologie en oncologie / afname 23 mei 2014
Pagina 1 van 13
CAT Hematologie en oncologie / afname 23 mei 2014
Pagina 2 van 13
1
9
Een patiënt presenteert zich met een diepe neutropenie (<0.2x10 /l) in combinatie met
een ernstige trombopenie en anemie.
Stelling:
Een acute vorm van leukemie is een plausibele oorzaak voor deze laboratoriumuitslagen.
a. Juist
b. Onjuist
2
Bij de verdenking op een acute leukemie is immunofenotypering van het beenmerg van
toegevoegde waarde bij het nader classificeren van deze acute leukemie.
a. Juist
b. Onjuist
3
Bij een 58-jarige patiënt is sinds kort de diagnose CLL vastgesteld. Het leucocytenaantal
9
is 150x10 /l en in de perifere bloeduitstrijk zijn 0.1% neutrofielen aanwezig. Hij meldt zich
op de eerste hulp met 40 graden koorts. Hij maakt geen zieke indruk en bij het algehele
lichamelijk onderzoek vindt de SEH-arts geen afwijkingen.
Wat is het aangewezen beleid?
De SEH-arts
a. neemt bloedkweken af en laat de patiënt de volgende dag terugkomen voor een
herbeoordeling
b. neemt de patiënt op, maakt een thoraxfoto, neemt bloedkweken af en bepaalt op
basis van de uitslagen het verdere beleid
c.
start na afname van bloedkweken direct een breedspectrum antibioticum en neemt de
patiënt op
d. neemt de patiënt op en start na afname van bloedkweken een antibioticum met een
smal antibiotisch spectrum
4
Een man van 44 jaar heeft een motorongeval meegemaakt waarbij hij diverse botbreuken
en een abdominale bloeding heeft opgelopen. Hij is gesedeerd vanwege het feit dat hij
beademd wordt. Zijn bloedgroep is O positief. Hij krijgt een bloedtransfusie met
gefiltreerde erythrocyten met bloedgroep A plus en wordt plotseling hypotensief.
Wat is de meest waarschijnlijke oorzaak van de hypotensie?
a. Een door anti-B antilichamen van de donor geïnduceerde lysis van rode cellen van de
patiënt
b. Een door anti-A antilichamen van de patiënt geïnduceerde lysis van rode cellen van
de donor
c.
Een adhesie van granulocyten aan endotheel van de pulmonale vaten, geïnduceerd
door antistoffen van de donor tegen granulocyten van de patiënt
CAT Hematologie en oncologie / afname 23 mei 2014
Pagina 3 van 13
5
Een zwangere met bloedgroep O-Rhesus-negatief is voor de tweede keer zwanger, van
een O-Rhesus-positief kind. Haar eerstgeborene is een B-Rhesus-positief kind. Men is
abusievelijk vergeten anti-Rhesus D te geven na de eerste zwangerschap.
Wat is het gevaar voor deze zwangerschap?
a. Hemolyse van de rode bloedcellen van de moeder door anti-Rh D antistoffen
b. Hemolyse van de rode bloedcellen van het kind door anti-Rh D antistoffen
c.
Hemolyse van de rode bloedcellen van het kind door anti-A antistoffen
d. Hemolyse van de rode bloedcellen van de moeder door anti-A antistoffen
6
Een jonge vrouw met een systemische lupus erythomatosis die een vegetarisch dieet
volgt blijkt een Hb van 6.5 mmol/l te hebben met een normaal trombocyten- en
leucocytenaantal. Het MCV is 110 en het reticulocytenaantal is zeer sterk verhoogd. Het
haptoglobinegehalte is verlaagd.
Wat is de meest waarschijnlijke diagnose?
a. Een ijzergebreksanemie door een voedingsdeficiëntie
b. Hemolyse door auto-antistoffen
c.
Een vitamine B12 deficiëntie
d. Een myelodysplasie
7
Een jonge man met een homozygote sikkelcelziekte heeft ieder jaar 6 ernstige
sikkelcelcrisen. De hematoloog overweegt hem te gaan behandelen.
Welke behandeling in combinatie met het doel van de behandeling is het meest
aangewezen?
a. Hydroxycarbamide met het doel het HbF en het aantal neutrofielen te doen laten
dalen
b. Hydroxycarbamide met het doel het HbF te laten stijgen en het aantal neutrofielen te
laten dalen
c.
Erytrocytaferese met het doel het HbS te laten stijgen en het aantal neutrofielen te
laten dalen
d. Erytrocytaferese met het doel het HbS en het HbF te laten dalen
8
Een 45-jarige vrouw van Italiaanse afkomst die al 5 jaar actieve reumatoïde artritis heeft
waarvoor zij behandeld wordt door de reumatoloog is sinds een half jaar meer moe dan
anders. De reumatoloog verricht bloedonderzoek. De vrouw blijkt een Hb van 6.8 mmol/l
te hebben, hetgeen in de loop van de laatste maanden is gedaald. Nader onderzoek leert
dat het een normocytaire anemie is. Het plasmaijzer en de totale ijzerbindingscapaciteit
zijn verlaagd, het ferritine verhoogd.
Welke diagnose is juist?
a. Heterozygote α thalassemie
b. Foliumzuurdeficiëntie
c.
IJzergebreksanemie
d. Anemie van de chronische ziekte
CAT Hematologie en oncologie / afname 23 mei 2014
Pagina 4 van 13
9
9
Een bleke, icterische man van 45 jaar heeft een Hb van 5.0x10 /l. Het trombocyten- en
leucocytenaantal is normaal. Het aantal reticulocyten is verhoogd. In de familie “komt
bloedarmoede en geelzucht voor”. Hemolyse wordt vermoed.
Wat is de meest waarschijnlijke diagnose?
a. Pyruvaatkinase deficiëntie
b. α thalassemie trait
c.
10
Auto-immuunhemolyse
Een patiënt met een sikkelcelziekte komt voor zijn periodieke controle naar het ziekenhuis.
Hij vertelt het laatste jaar 1 maal een crise te hebben gehad. Verder gaat het hem goed,
hij heeft momenteel geen klachten. Het bloedonderzoek toont een Hb van 6.8 mmol/l, er
zijn tekenen van hemolyse gezien het verlaagde haptoglobinegehalte. Deze chronische
hemolyse in het kader van sikkelcelziekte geeft een hogere kans op
langetermijncomplicaties.
Wat is een voorbeeld van een langetermijncomplicatie en middels welk onderzoek kan de
hematoloog onderzoeken of dit ontstaat?
a. Levercirrose en echografisch onderzoek van de lever
b. Miltinfarct en CT-scan van de milt
c.
11
Pulmonale hypertensie en echografisch onderzoek van het hart
Een 70-jarige vrouw die enkele jaren in een “aanleunwoning” woont, wordt toenemend
bleek. Bij het lichamelijk onderzoek vindt de huisarts geen afwijkingen, behoudens bleke
conjunctivae en lichtgele sclerae. De huisarts vraagt laboratoriumonderzoek aan: het Hb is
9
9
6.5 mmol/l, het trombocytenaantal is 105x10 /l en het leucocytenaantal is 2.8x10 /l. De
huisarts belt het laboratorium en vraagt een MCV. Het MCV blijkt verhoogd te zijn: 120.
Welke vermoedelijke diagnose en actie zijn juist?
a. Foliumzuurdeficiëntie; suppletie starten. Het Hb-gehalte zal naar verwachting na
enkele dagen stijgen
b. Vitamine B12 deficiëntie; neurologische klachten navragen
c.
Chronische myeloïde leukemie; patiënt verwijzen naar de hematoloog
d. G6PD deficiëntie; vragen naar medicatiegebruik en recente voedingsanamnese
12
Een 25-jarige man presenteert zich bij de hematoloog met een milde anemie (Hb 6.9
9
mmol/l), een ernstige trombopenie (trombocyten 10 x 10 /l) en een neutropenie
9
(0.5 x 10 /l). Een beenmergonderzoek toont een myelodysplasie, type refractaire anemie
met een toename van het aantal blasten in het beenmerg (de zogenaamde RAEB-2). Er
blijkt sprake van een hoge IPSS score.
Wat is het aangewezen beleid?
a. Behandeling met prednison
b. Nu geen therapie, maar de patiënt moet wel onder controle blijven
c.
Intensieve chemotherapie, bij voorkeur gevolgd door een allogene
stamceltransplantatie
d. Behandeling met imatinib
CAT Hematologie en oncologie / afname 23 mei 2014
Pagina 5 van 13
Casus 1
Bij een acute myeloïde leukemie (AML) zijn sommige chromosomale afwijkingen
geassocieerd met een goede prognose. De dienstdoende morfoloog ziet in het
bloeduitstrijkje van een patiënt die op de eerste hulp zich met een AML presenteerde,
takkenbossen in de blasten.
13
Welke chromosomale afwijking hoort bij een AML-M3?
a. Een inversie 16
b. Een translocatie 15;17
c.
14
Een translocatie 9;22
Vervolg Casus 1
Welke behandeling leidt tot de beste resultaten bij een patiënt met een AML-M3?
a. Imatinib
b. Chemotherapie
c.
Chemotherapie en vitamine A zuur
d. Ruxolitinib
Einde Casus 1
15
De dienstdoende hematoloog heeft een patiënt met hoge koorts op de eerste hulp gezien
9
met een zeer hoog leucocytenaantal (300x10 /l). Het Hb-gehalte en het
trombocytenaantal zijn normaal.
Welke beschrijving van het bloeduitstrijkje past bij deze uitslagen?
a. Een monotone populatie rijpe lymfocyten
b. Een monotone populatie myeloblasten
c.
Een leucoerythroblastair bloedbeeld met traandruppelcellen
d. Een monotone populatie basofielen
16
Bij een patiënt wordt een aplastische anemie vastgesteld. U bent co-assistent bij de
inwendige geneeskunde en wilt graag onderzoeken of er een oorzaak is.
Welk onderzoek is daarvoor aangewezen?
a. Een PET-scan
b. Een MRI
c.
Hepatitis serologie
d. Bepalen van het M-proteïne
17
Stelling:
Een zonnesteek kan een oorzaak zijn van neutrofilie.
a. Waar
b. Niet waar
CAT Hematologie en oncologie / afname 23 mei 2014
Pagina 6 van 13
Casus 2
Een 40-jarige patiënt wordt door de huisarts naar de hematoloog verwezen met een
afwijkend bloedbeeld. De milt is 7 cm onder de ribbenboog palpabel (dus duidelijk
vergroot). Het laboratoriumonderzoek toont een Hb van 8.4 mmol/l, een
9
9
trombocytenaantal van 300x10 /l en een leucocytenaantal van 45x10 /l met in de
leucocytendifferentiatie naast lymfocyten, monocyten en granulocyten tevens
promyelocyten, myelocyten en staven.
18
Welke diagnose kan op basis van deze gegevens gesteld worden?
a. Chronische lymfatische leukemie
b. Chronische myeloïde leukemie
19
Hoe hoog is het percentage patiënten, zoals in de casus beschreven en die behandeld
worden met de tyrosinekinaseremmer imatinib, die een blastencrise (acute leukemie)
ontwikkelt?
a. Ongeveer 5%
b. Ongeveer 50%
Einde casus 2
20
Een 18-jarige jongen consulteert de huisarts wegens een sinds enige maanden bestaande
pijnloze zwelling in de hals. Bij het lichamelijk onderzoek vindt de huisarts nergens anders
vergrote klieren. De lever en milt zijn niet vergroot. In de differentiaal diagnose zet de
huisarts onder meer een lymfoom.
Welk lymfoom is het meest waarschijnlijk?
a. Burkitt lymfoom
b. Diffuus grootcellig B cel lymfoom
c.
21
Hodgkin lymfoom
Een man van 68 jaar, bekend met een multipel myeloom (de ziekte van Kahler), komt bij
de huisarts op het spreekuur omdat hij sinds een week toenemend verward en suf is. Hij
heeft geen koorts. In de loop van de middag wordt het laboratoriumonderzoek dat in het
“huisartsenlaboratorium” is verricht bekend en toont een sterk verhoogde BSE (bezinking)
van 140, een normaal Hb, en trombocytenaantal en leucocytenaantal met een normale
verdeling van de witte bloedcellen.
Welke diagnose, die ook de hoge BSE verklaart, is het meest waarschijnlijk?
a. Een meningitis
b. Een intracerebrale bloeding
c.
Een hypercalciëmie
d. Een hyperviscositeitssyndroom
22
De JAK2 mutatie wordt bij een aantal myeloproliferatieve aandoeningen aangetoond.
Gegeven: Er bestaat een verdenking op een essentiële trombocytose. De JAK2 mutatie is
niet aantoonbaar.
Stelling:
De diagnose essentiële trombocytose moet worden verworpen.
a. Juist
b. Onjuist
CAT Hematologie en oncologie / afname 23 mei 2014
Pagina 7 van 13
23
Een patiënt met post-polycythemia vera myelofibrose is al jaren bij de hematoloog onder
behandeling. Hij heeft last van nachtzweten en een vol gevoel in de buik waardoor hij
minder eet en afvalt. Bij het lichamelijk onderzoek vindt de hematoloog inderdaad een
sterk vergrote milt tot aan de bekkenkam. Het laboratoriumonderzoek toont een milde
9
anemie (Hb 7.0 mmol/l) en een milde trombopenie (110x10 /l). Het leucocytenaantal is
9
verhoogd (23x10 /l).
Wat is een verklaring voor de klachten en welke therapie zou de klachten kunnen
verminderen?
a. Constitutionele verschijnselen ten gevolge van cytokines, de BCR/ABL remmer
imatinib
b. Een opportunistische infectie en miltinfarcten, de IMiD lenalidomide
c.
24
Mechanische belemmering door de splenomegalie, de JAK2 remmer ruxolitinib
Een vrouw van 38 jaar heeft al jaren een zeer heftige menstruatie. Bij bloedonderzoek
wordt behoudens een microcytaire anemie (Hb 6.5 mmol/l) een licht verhoogd
9
trombocytenaantal van 540x10E /l gevonden.
Wat is de meest waarschijnlijke oorzaak voor de trombocytose en hoe is dat te
behandelen?
a. Een auto-immuuntrombocytose, met prednison
b. IJzergebrek, met orale ijzersuppletie
c.
25
Een myeloproliferatieve aandoening, met interferon alfa
Een jonge patiënte met de ziekte van Hodgkin stadium III met mediastinale en abdominale
localisatie, heeft 1 jaar na haar behandeling jeuk over het gehele lichaam zonder
afwijkingen van de huid. Bij het lichamelijk onderzoek worden geen afwijkingen gevonden.
Wat is de juiste handelwijze?
a. De patiënte naar de dermatoloog verwijzen
b. Een PET-CT-scan verrichten
c.
26
Laboratoriumonderzoek verrichten om Reed Sternberg cellen aan te tonen
De huisarts laat laboratoriumonderzoek verrichten bij een vrouw van 68 jaar oud in
verband met een anemie. In de uitslagen wordt hypersegmentatie van de neutrofiele
granulocyten gemeld.
Bij welke diagnose past deze bevinding?
a. IJzergebreksanemie
b. Sferocytose
c.
27
Vitamine B12 deficiëntie
De hematoloog krijgt via de huisarts een 70-jarige patiënt verwezen bij wie bij toeval een
M-proteïne in het bloed is aangetoond.
Welke onderzoeken zal de hematoloog verrichten om te differentiëren tussen de diagnose
MGUS en een multipel myeloom?
a. Beenmergonderzoek en kwantificeren van het M-proteïne
b. Beenmergonderzoek en skeletfoto’s
c.
Kwantificeren van het M- proteïne en het calcium gehalte
d. Kwantificeren van het M-proteïne en skeletfoto’s
CAT Hematologie en oncologie / afname 23 mei 2014
Pagina 8 van 13
28
Een patiënte van 34 jaar oud is twee maanden geleden allogeen getransplanteerd in
verband met een acute myeloïde leukemie. U besluit als huisarts eens bij het jonge gezin
van de vrouw langs te gaan. Zij vertelt opgewekt dat haar granulocyten weer
genormaliseerd zijn. Zij gebruikt veel medicijnen waaronder immunosuppressieve
medicatie om graft versus host tegen te gaan.
Wat is juist?
a. In deze fase van de behandeling is de kans op reactivatie van het cytomegalievirus
geweken gezien het genormaliseerd zijn van de granulocyten
b. In deze fase van de behandeling is door het gebruik van immuunsupressieve therapie
de kans op virale infecties verhoogd
c.
In deze fase van de behandeling is de kans op herpes zoster nihil
Casus 3
Een 22-jarige man komt bij de huisarts op het spreekuur in verband met moeheid.
Normaal kan hij 70 km fietsen in het weekend, echter nu komt hij na 20 km fietsen
uitgeput thuis. Verder meldt hij dat hij grote blauwe plekken heeft bemerkt op zijn benen,
zonder dat hij zich bewust is dat hij zich gestoten heeft.
29
Welke aandoening dient de huisarts nu te overwegen?
a. Pancytopenie
b. Chronische leukemie
c.
30
Hemolyse
Wat dient de huisarts nu te doen?
a. Bloedonderzoek verrichten en de jonge man morgen terug laten komen voor de
uitslagen
b. Direct verwijzen naar de eerste hulp
Einde Casus 3
31
Welke van onderstaande tumoren is benigne?
a. Lymfoom
b. Mesothelioom
c.
Melanoom
d. Seminoom
e. Rhabdomyoom
32
Hoe leveren sommige miRNA’s een bijdrage aan de oncogenese?
Door
a. de translatie van het mRNA transcript van een oncogen te stimuleren
b. te coderen voor een groeibevorderend signaaltransductie-eiwit
c.
de gehele mitochondriale DNA-transcriptie te blokkeren
d. de activiteit van DNA mismatch repair-eiwitten te remmen
CAT Hematologie en oncologie / afname 23 mei 2014
Pagina 9 van 13
33
Progressie door het G1 checkpoint in de celcyclus wordt mogelijk gemaakt door
fosforylering van een eiwit.
Welk eiwit?
a. Cycline-afhankelijk kinase 4 (CDK4)
b. RB (retinoblastoom) eiwit
c.
p21 eiwit
d. BAX eiwit
34
Welke van onderstaande abdominale tumoren wordt (wereldwijd) veelal veroorzaakt door
een virusinfectie?
a. Ovariumcarcinoom
b. Coloncarcinoom
c.
Pancreascarcinoom
d. Hepatocellulair carcinoom
e. Niercelcarcinoom
35
Van een tumor wordt een cDNA microarray analyse verricht.
Wat wordt hiermee onderzocht?
a. Het totaal van de genen die tot expressie komen en het niveau van expressie
b. Het totaal van mutaties in het genoom van de tumor
c.
Het totaal van duplicaties en deleties van chromosoomsegmenten in de tumor
d. De clonale heterogeniteit in de tumor
36
Tumormerkstoffen kunnen helpen in de diagnostiek en/of follow up van tumoren.
Welke combinatie van tumormerkstof en tumor komt het meeste voor?
a. AFP en pancreascarcinoom
b. CEA en prostaatcarcinoom
c.
CA125 en ovariumcarcinoom
d. PSA en testiscarcinoom
37
Een 72-jarige man, die zijn hele leven als glazenwasser heeft gewerkt, komt op uw
spreekuur met sinds circa 3 maanden een niet-genezend, pijnlijk rood plekje op zijn oor,
dat groter wordt. U neemt een biopt.
Welke aandoening staat hoog in uw differentieel diagnose en moet u in elk geval
uitsluiten?
a. Amelanotisch melanoom
b. Chondrodermatitis nodularis helicis
c.
Keratoacanthoom
d. Plaveiselcelcarcinoom
38
In verband met cardiotoxiciteit dienen bepaalde combinaties van middelen tegen kanker
NIET gelijktijdig gegeven te worden.
Dit geldt voor:
a. doxorubicine en paclitaxel
b. doxorubicine en trastuzumab
c.
paclitaxel en trastuzumab
CAT Hematologie en oncologie / afname 23 mei 2014
Pagina 10 van 13
39
Chemoradiatie wordt gegeven om de kans op locale terugkeer van ziekte te verminderen.
a. Juist
b. Onjuist
40
Bij adjuvante systemische therapie dient er elke 2 of 3 kuren een responsmeting gedaan
te worden.
a. Juist
b. Onjuist
41
Bij palliatieve chemotherapie hoeft er geen responsmeting gedaan te worden.
a. Juist
b. Onjuist
42
Welke vormen van kanker zijn gevoelig voor hormonale therapie?
a. Coloncarcinoom
b. Prostaatcarcinoom
c.
Pancreascarcinoom
d. Testiscarcinoom
43
Wat is een verschil tussen immunotherapie en chemotherapie?
a. Responsen na immunotherapie kunnen pas laat optreden
b. Chemotherapie heeft veel meer bijwerkingen
c.
Immunotherapie werkt alleen bij snel delende kankercellen
d. Bijwerkingen van chemotherapie treden over het algemeen pas laat op
44
Wat is het meest aangewezen beleid indien er na behandeling met bestraling en/of
chemotherapie een tumorresidu of recidief optreedt van een hoofdhals tumor (dus een
resttumor blijft of opnieuw een tumor ontstaat)?
a. Palliatieve zorg
b. Opnieuw bestraling en/of chemotherapie
c.
45
Chirurgie
Waarom wordt radiotherapie vaak gefractioneerd gegeven?
a. Om minder bijwerkingen te krijgen
b. Om patiënten korter te kunnen behandelen
c.
Om grotere schade aan de tumor te geven
d. Om diep gelegen tumoren te kunnen bereiken
CAT Hematologie en oncologie / afname 23 mei 2014
Pagina 11 van 13
46
Bij een 33-jarige vrouw wordt een invasief ductaal adenocarcinoom van de linker borst
vastgesteld, diameter 2,3 centimeter, graad II, oestrogeen- en, progesteronreceptor
positief en Her2Neu-receptor negatief. Zij ondergaat een lumpectomie, waarbij de tumor
radicaal verwijderd wordt. Bij de sentinel node procedure worden geen
lymfkliermetastasen geconstateerd.
Wat is de aangewezen adjuvante behandeling?
a. Radiotherapie en chemotherapie
b. Chemotherapie en hormonale therapie
c.
Radiotherapie en hormonale therapie
d. Radiotherapie, chemotherapie en hormonale therapie
47
Klinisch wetenschappelijk onderzoek kan worden ingedeeld in zogeheten fase I-, fase IIen fase III-onderzoek.
Wat is het eindpunt van een fase II-onderzoek?
a. De maximaal verdraagzame dosering
b. De economische haalbaarheid
c.
De tumorrespons en toxiciteit
d. De overleving en bijwerkingen
48
Een 66-jarige vrouw heeft een mammacarcinoom en levermetastasen. Naast palliatieve
chemotherapie krijgt zij ook pijnstillers, namelijk paracetamol 4x daags 1000 mg en
oxycontin 2x daags 10 mg. Het grootste deel van de dag is haar buikpijn hiermee goed
onder controle (VAS 1). Wel heeft zij nog 1 tot 2x per dag een aanval van hevige buikpijn.
De pijn komt plotseling opzetten en houdt ongeveer 45 minuten aan.
Met welke aanpassing in de pijnmedicatie is de patiënte het meest geholpen?
a. Paracetamol verhogen
b. Toevoegen van een NSAID
c.
Toevoegen van een kortwerkend opioїd
d. Oxycontin verhogen
49
Wanneer verwijst een arts de patiënt met kanker (als deze dat wenst) door naar een
medisch psycholoog?
a. De patiënt heeft een slechte prognose en hoge ziektelast
b. De patiënt heeft een verhoogde score boven de 5 op de landelijke Lastmeter
50
Met welk symptoom presenteert een kind met retinoblastoom in Nederland zich meestal?
a. Strabismus (scheelzien)
b. Cellulitis orbitae (ontsteking oogkas)
c.
Leukocorie (witte pupil)
d. Uveitis (inwendige oogontsteking)
51
Aromataseremmers worden gebruikt in de behandeling van borstkanker.
Wat wordt geremd door aromataseremmers?
a. De binding van oestrogenen aan de oestrogeenreceptoren
b. De productie van oestrogenen postmenopausaal
c.
De productie van progestagenen postmenopausaal
d. De ovariële functie
CAT Hematologie en oncologie / afname 23 mei 2014
Pagina 12 van 13
52
De behandeling van een colon- of rectumcarcinoom met locoregionale
lymfekliermetastasen is hetzelfde, te weten resectie met adjuvante chemotherapie
a. Juist
b. Onjuist
53
Palliatieve sedatie mag volgens de richtlijnen niet gestart worden als
a. de levensverwachting langer is dan 14 dagen
b. familie en patiënt om palliatieve sedatie verzoeken en de arts het er mee eens is
c.
er sprake is van onbehandelbare symptomen
d. er een oncologische aandoening aanwezig is
54
Wat is een juiste combinatie van soort kanker en aangewezen medicatie?
a. Niercelcarcinoom - cetuximab (EGFR-remmer)
b. Coloncarcinoom – interferon-alfa (cytokine)
c.
Mammacarcinoom – trastuzumab (Her2neu receptor remmer)
d. Melanoom – sunitinib (tyrosine kinase remmer)
55
De histologische subvorm van erfelijke nierkanker is:
a. een mengbeeld van heldercellig en chromofoob
b. in meer dan de helft van de gevallen heldercellig
c.
56
afhankelijk van het betreffende syndroom
Een 60-jarige vrouw is vijf jaar geleden curatief behandeld in verband met een
locoregionaal mammacarcinoom en heeft onder andere chemotherapie destijds gehad. Nu
is er sprake van vermoeidheid, recidiverende infecties en forse leukocytose.
Welke secundaire maligniteit is hier het meest waarschijnlijk?
a. Acute lymfatische leukemie
b. Acute myeloïde leukemie
c.
Chronische lymfatische leukemie
d. Non-Hodgkin lymfoom
57
Bij een man van 48 jaar wordt een prostaatcarcinoom vastgesteld met uitzaaiingen in de
botten en lymfklieren. Er wordt gestart met chemotherapie.
Hoe heet de chemotherapie in deze setting?
a. Een neo-adjuvante behandeling
b. Een adjuvante behandeling
c.
Een curatieve behandeling
d. Een palliatieve behandeling
58
Wat is een factor die de kans op het optreden van misselijkheid en braken door
chemotherapie kan verhogen?
a. Vrouwelijk geslacht
b. Leeftijd > 70 jaar
c.
Gebruik van dexamethason tijdens chemotherapie
d. Overmatig alcoholgebruik in het verleden
CAT Hematologie en oncologie / afname 23 mei 2014
Pagina 13 van 13