Faculteit Geowetenschappen Oratie Risico’s en optimisme Annemarie van Wezel Risico’s en optimisme Inaugurele rede in verkorte vorm uitgesproken bij de aanvaarding van het ambt van hoogleraar ‘Water Quality and Health’ aan de faculteit Geowetenschappen van de Universiteit Utrecht, op 24 april 2014 door Annemarie van Wezel COLOFON ISBN 978 90 6266 359 0 Uitgave Universiteit Utrecht, 2014 Grafische verzorging C&M (8527) – Faculteit Geowetenschappen – Universiteit Utrecht Druk Bergdrukkerij – Amersfoort Omslagillustratie Theo Kappé Mijnheer de rector, collega’s, vrienden en familie, Intro Waar begin je de dag mee? In mijn geval met een lekker warm badje vol met schoon water. En ik eindig ‘m met een flinke plens en slok fris water. Water is intens verbonden met leven. Water heeft veel kunstenaars geïnspireerd, in alle grote religies zijn verhalen over water belangrijk. Water stroomt, en verbindt daarmee plaatsen, activiteiten en tijden. Water komt in onze West-Europese samenleving van alles tegen op zijn weg (Schwarzenbach et al., 2006). Dat water uit mijn badje, gemengd met míjn shampoo en zíjn scheerschuim, ontmoet in het riool ander water én allerlei stofjes afkomstig uit de huishoudens van mijn buurtgenoten. Het gaat om stoffen die we consumeren en hun metabolieten, stoffen waarmee we ons huis en onszelf schoon- en mooi maken, ziektemarkers zoals de dokter ze gebruikt voor diagnose. Dat rioolwater is een spiegel van de samenleving, en tegen onderzoek dat alle informatie uit het riool ontrafelt kan een rechercheur of epidemioloog niet gauw op (Thomas & Reid 2011, Thomas et al. 2012). Cirkeltjes in een cirkel In het riool wordt het huishoudelijk afvalwater gemengd met afvalwater van zorgvoorzieningen, kleine bedrijfjes en soms met industrieel afvalwater en regenwater. Na behandeling stroomt het water naar oppervlaktewater; een klein beekje of een grote rivier. In het lage Nederland is oppervlaktewater sterk verweven met bodem en grondwater. Het grond- en oppervlaktewater wordt weer gewonnen voor veel doeleinden; landbouw, industrie, energie, en drinkwater. Dat water cirkelt dus rond. Niet alleen in de grote watercyclus – van het topje van de berg tot aan de oceaan en met een wolkje weer terug, zoals je het op school leert. Onderweg in die grote cirkel, zijn er óók een heleboel kleine cirkeltjes van onttrekking, gebruik, behandeling en teruggave (De Graaf et al in press). Dat Lekwater, waar ik ‘s ochtend zo heerlijk op uittuur, is al talloze malen door zo’n cirkeltje gegaan. Water komt bij al dat gebruik technologie tegen. Technologie om het te onttrekken, om het te verdelen en op het juiste moment op de juiste plek te brengen, en na gebruik technologie om het water schoon te maken en terug in de grote cirkel te brengen. En: bij Risico’s en optimisme 3 al dat gebruik komt water ook telkens mensen tegen. En die mensen stellen vragen, vragen over duurzaamheid en gezondheid. Wetgeving en het afdekken van risico’s voor stoffen Om die vragen te beantwoorden kunnen we terugvallen op wetgeving. ‘Het water voldoet aan alle normen’. Gelukkig is dat in onze contreien vrijwel altijd en overal het geval. Dit met dank aan alle investeringen in de waterinfrastructuur, en aan alle vakkennis in de watersector. Er is wetgeving voor drinkwater, afvalwater, oppervlaktewater- en grondwater met kwaliteitsnormen waaraan het water moet voldoen. Er is voorgeschreven hoe alle wettelijke parameters te meten en te rapporteren aan ‘Brussel’, er is genormeerd en geaccrediteerd. Maakt u zich géén zorgen! Maar…er zijn natuurlijk geen normen voor álle stofjes die we gebruiken (Hendriks, 2013). In diverse internationale databases zijn tienduizenden chemische stoffen geregistreerd.1 Onze samenleving ‘verchemificeert’; we produceren en gebruiken steeds meer chemicaliën. Dat doen we omdat die chemicaliën nuttig voor ons zijn; ze maken ons gezond, ze zorgen voor brandvertraging, ze beschermen gewassen tegen plagen, we kunnen ons eten er langer mee bewaren, we maken onszelf er mooier mee, enzovoorts. De productie van chemicaliën is een substantiële industrietak in Europa2. Slechts voor een paar honderd van die tienduizenden chemicaliën bestaan waterkwaliteitsnormen. Dat zijn veelal de ‘probleemstoffen van gisteren’, waarover we relatief veel weten. De ‘probleemstoffen van vandaag’ en zeker ‘die van morgen’ zijn interessanter om te evalueren en beheren. Wetenschappelijk is dit een groeiend veld. Wat zijn de relevante stoffen, en hoe pikken we ze handig uit die enorm grote berg? Hoe kunnen we ze aantonen, liefst met veel tegelijk? In welke concentraties komen de stoffen in het milieu voor, kunnen we dat ook voorspellen? Hoe groot zijn hun risico’s voor de gezondheid van mens en milieu? Hoe 1 2 4 De Europese chemische autoriteit registreerde tot nu toe 10.655 chemische stoffen die geproduceerd zijn in meer dan 1000 ton, de Amerikaanse Chemical Substances Inventory registreerde 84.000 stoffen. CHEMLIST, een verzameling van diverse internationale registraties, bevat 308.000 stoffen die gereguleerd zijn in diverse wereldmarkten, aan deze database worden wekelijks tientallen stoffen toegevoegd. Met directe banen voor 1,2 miljoen Europeanen en een bijdrage van jaarlijks 540 miljard aan de Europese economie (data van Cefic) Risico’s en optimisme kunnen we ze goed verwijderen? Vragen waarmee ik me, met mijn collega’s en velen van u hier aanwezig, graag bezig houd. In Europa komt geen enkel stofje zo maar op de markt. Er is wetgeving voor de toelating van industriële chemicaliën (REACH, met dank voor totstandkoming ervan aan de navolgende orator), wetgeving voor gewasbeschermingsmiddelen en biociden, voor genees- en diergeneesmiddelen, voor cosmetica en voedingsadditieven, etcetera. Soms vindt de toelating plaats per toepassing van de stof, andere kaders zijn meer generiek. In de toelating is het vermijden van ontoelaatbare risico’s voor de mens – en vrijwel altijd ook voor het milieu – een belangrijk criterium. Daarmee is alles geregeld, zou je denken, en zijn risico’s uitgesloten. Waarom is dat niet zo? Europa-brede wetgeving kan onmogelijk ook die plekken beschermen waar met grote intensiteit gebruik wordt gemaakt van chemicaliën, omdat er nu eenmaal veel mensen, dieren en industrie op een kluitje zit. Dat zou immers onnodig activiteiten in minder dichtbevolkte stukken van Europa belemmeren. Daarnaast gebeurt de toelating per toepassing en per wettelijk kader, maar verschillende gebruiksvormen van eenzelfde stof vinden tegelijk hun weg naar het milieu, en er ontstaan met alle andere gebruikte stoffen en transformatieproducten complexe mengsels. Tenslotte is er, ondanks alle regelgeving en handhaving, soms ook illegaal gebruik. Het mooie van de beschreven wetgeving is dat de partijen die stoffen op de markt brengen, stoffen zó ontwerpen dat de kans op toelating groot is. Ontwikkelaars zijn daarmee ook specialisten in risico-assessment geworden, en ontwerpen hun stoffen opdat ze functioneel zijn voor het bestemde doel én zo min mogelijk persistent, bioaccumulerend en toxisch (PBT) zijn. Het vermijden van PBT stoffen is goed voor het milieu, vooral bovenaan in de voedselketen.Voor de drinkwaterbedrijven is het niet alleen positief nieuws. Er is immers een prikkel om meer polaire stoffen te produceren, die zich zo goed thuis voelen in water dat ze lastig zijn te verwijderen en zich makkelijk verspreiden in grondwatersystemen. Wetenschappelijk instrumentarium De toenemende aandacht voor stoffen komt mede omdat we, door ontwikkelingen in analytisch-chemische technieken, nu over een breed chemisch spectrum tot hele lage concentraties kunnen meten3. Ook kunnen we veel stoffen tegelijk meten, niet 3 in de pg to ng/L range (Richardson, 2012) Risico’s en optimisme 5 alleen doelstoffen maar we laten ons verrassen door wat we tegen komen. Doordat we deze breed-screenende analysetechnieken inmiddels op honderden oppervlaktewater, grondwater, afvalwater en drinkwatermonsters hebben toegepast, krijgen we beter begrip over de herkomst van stoffen (Ter Laak, 2012). Door een effect in een biologisch systeem te meten, kun je zonder alle individuele stoffen in een mengsel te kennen, toch iets zeggen over de mogelijke relevantie. Bioanalytische methoden zijn inmiddels ontwikkeld voor allerlei relevante toxicologische werkingsmechanismen, en deze – vaak op cellen gebaseerde – assays worden ook in de watersector meer en meer gebruikt. Er is nog een weg te gaan voor goede interpretatie van de verkregen gegevens, en naar inbedding in wetgeving. Maar de combinatie van bio-analytische en chemisch-analytische technieken biedt mogelijkheden om de meest relevante stoffen te bepalen. We willen niet alleen weten in welke concentraties stoffen vóórkomen, maar vooral ook hoe relevant hun mogelijke effecten zijn. Mensen percipiëren de risico’s van chemische vervuiling als tamelijk hoog, ook in vergelijking met bijvoorbeeld microbiologische verontreiniging (Kehr et al 2013). Omdat er voor zo weinig stoffen officiële normen of toxicologische evaluaties bestaan, moeten we vaak zelf de literatuur induiken voor een voorlopige risicobeoordeling. Als we dat doen, is steevast de conclusie dat het voor individuele stoffen in drinkwater onwaarschijnlijk is dat er gezondheidsrisico’s voor de mens zijn, op basis van wat we nu weten (Schriks et al 2010, Bruce et al 2010). Omdat de zoektocht naar bruikbare gegevens voor risicobeoordeling tijdrovend is, is er ook een ‘grote stappen, snel thuis’ benadering ontwikkeld. Die heet welluidend ‘TTC’ of ‘toxicological treshold of concern’ (Kroes et al 2004). Hierin zijn per toxicologisch werkingsmechanisme gegevens voor veel stoffen verzameld, en deze verdeling is afgekapt op een laag percentiel. Op basis van de chemische structuur van een stof en bijbehorend werkingsmechanisme, kan met de TTC een conservatief veilig niveau worden afgeleid. Conservatief, want na werkelijke risicobeoordeling kan het veilige niveau ordegroottes hoger blijken. Het paradigma ‘die verontreinigende stofjes horen gewoon niet in het milieu en drinkwater thuis’ klinkt heel sympathiek, maar is niet haalbaar. Met het huidige instrumentarium dat supergevoelig meet, zal wie gaat zoeken ook vaak vinden. En hoewel blootstelling aan een superlage concentratie voor één stof gezondheidskundig niet relevant is, doet de ‘toch wel iets als gevolg van vele bijna nietsjes samen’ hypothese al een tijdje opgeld (Silva et al 2002). Er is wetenschappelijke onzekerheid over de relevantie van mengseleffecten voor de humane gezondheid. Er is een pittig debat gaande over de 6 Risico’s en optimisme gevolgen van gecombineerde blootstelling aan vele potentieel hormoonverstorende stoffen in zeer lage concentraties, en in hoeverre hiervoor wijzigingen in beleid noodzakelijk zijn (Bergman et al 2013 ab, Gore et al 2013, Dietrich et al 2013, Nohynek et al 2013, Roig et al 2013). De arme beleidsmaker kan onder alle tegenstrijdige informatie alleen houvast nemen aan al lang bestaande principes uit het milieubeleid; voorzorg, proportionaliteit en ALARA. Weten wat je niet verder wilt uitspitten is belangrijk in de wetenschap – en het leven in het algemeen. Er is veel ontwikkeling in prioriteringsmethoden om relevante stoffen uit de grote berg te filteren. Risicobeoordeling vereist een uitgebreide onderbouwing van zowel de schadelijkheid als van het voorkomen en de blootstelling. Met een gedegen risicobeoordeling kun je lang zoet zijn, zeker als grote industriële belangen spelen en belanghebbenden steeds nieuwe gegevens aanbrengen (Bodar et al. 2005). Prioritering is in essentie op dezelfde logica gebaseerd maar doet dat met grotere stappen en meer aannames, om stoffen te selecteren voor nader onderzoek en beoordeling. De prioritering is conservatief, om werkelijke risicostoffen niet over het hoofd te zien. Een nadeel van veel bestaande prioriteringssystemen is dat stoffen waarvan al relatief veel bekend is, snel de meeste aandacht krijgen en de blik daarmee tot een kringetje van enkele honderden stoffen beperkt blijft. Het is belangrijk om juist de vele stoffen waarover weinig bekend is mee te nemen in de prioritering. Hiervoor zijn ‘multimedia fate’ modellen nuttig, die op basis van gebruiksgegevens en stofeigenschappen milieuconcentraties berekenen. Dergelijke modellen zijn in de USA recent toegepast voor duizenden stoffen tegelijk (bv Wambaugh et al. 2013), en dit gebeurde ook voor Europese stroomgebieden op basis van REACH en CTBG gegevens (ongepubliceerde data RIVM). De afwezigheid van exacte emissiegegevens zijn hierbij een belangrijke bron van onzekerheid. Kiezen is altijd moeilijk, en het fijnste is als je het beste van twee werelden (in dit geval meten en modelleren) gewoon combineert. Dat doen we door de bij KWR aanwezige uitgebreide set brede screeningsmeetdata te matchen met door RIVM gemodelleerde waterconcentraties, om zo relevante chemicaliën te selecteren. Prioritering is nog steeds stofje-voor-stofje, en richt zich niet op de realistische complexe mengsels. Dit kan worden opgelost door voor de ingeschatte concentraties concentratie-additie te veronderstellen (Backhaust en Faust, 2012) en per werkingsmechanisme te sommeren, in de prioriteringsfase zonder extra toxicologische gegevens gewoon op basis van de TTC (Mons et al 2013). Prangend blijft de vraag naar de relevantie van het geheel aan chemische stoffen in het milieu. In de analyse van de ‘grenzen aan onze planeet’ (Rockstrom et al 2009), Risico’s en optimisme 7 is deze relevantie aangemerkt als ‘nog niet gekwantificeerd’, in tegenstelling tot andere milieuthema’s zoals klimaatverandering, verzuring of biodiversiteit. Da’s best onbevredigend om te horen op een SETAC congres in een gemeenschap waarin duizenden mensen werken aan de risico’s van stoffen! Maar ook uitdagend; hoe kunnen we dat dan wel (grofweg) proberen te kwantificeren? Samen met RIVM en IVL wagen we een poging4. Grote stappen – snel thuis, veel op af te dingen, maar wel een goede start! Introductie nieuwe risico’s door nieuwe technologie De ontwikkeling van technologie gaat razendsnel. Nederland en de EU stimuleren technologische ontwikkeling en toepassing vanuit het topsectorenbeleid en Horizon 20205. Een ontwerper van nieuwe technologieën concentreert zich doorgaans op functionaliteit. In de hiervóór genoemde wetgeving rond chemische stoffen schrijft de wet voor dat de ontworpen producten ook maatschappelijk inpasbaar moeten zijn met acceptabele risico’s voor mens en milieu. In veel domeinen van technologische ontwikkeling ontbreekt een dergelijke wetgeving, en milieu- en gezondheidsrisico’s worden nog vaak gezien pas nadat technologie in de markt is geïntroduceerd. Het befaamde rapport ‘Early warnings, late lessons’ van de EEA beschrijft dit mooi. Du moment dat er twijfel is over veiligheid belemmert dat implementatie van nieuwe ontwikkelingen, en daarmee ook het verkrijgen van de voordelen die de technologie met zich meebrengt (Gupta et al 2012). Op dit moment is risico-onderzoek, of breder geformuleerd onderzoek naar maatschappelijke inpasbaarheid en wenselijkheid, niet automatisch vervlochten in technologieontwikkeling. Ontwikkelaars van nieuwe technologie zijn zich doorgaans weinig bewust van methoden voor risicobeoordeling en technologie-beoordeling6. 4 5 6 8 Door probabilistisch aannames te doen over productievolumina en emissiepaden van het totaal aan chemische stoffen op de markt, hiermee gesommeerde concentraties per werkingsmechanisme te berekenen, en deze te vergelijken met TTCs voor de mens en voor organismen in het milieu Nederland concentreert zich op specifieke velden zoals voedsel, high tech systems and materials, water, chemie en energie. De EU legt het accent op maatschappelijke uitdagingen waaronder gezondheid, bio-economie, schone energie en resource efficiëntie, met de focus op – key enabling technologies – zoals nanotechnologie, geavanceerde materialen, en biotechnologie. Waarbij risico-beoordeling een beta-georienteerde discipline is en technologiebeoordeling een meer gamma-georienteerde discipline. RATA is afkorting van risk assessment and technology assessment. Risico’s en optimisme Ik wil ervoor pleiten om bij technologische ontwikkeling altijd op functionaliteit én op maatschappelijke inpasbaarheid te ontwerpen. Het proces van technologieontwikkeling zou dan borgen dat ontwikkelingen en toepassingen die onacceptabele risico’s met zich meebrengen in een vroeg stadium van het ontwikkelproces uit worden geselecteerd, omdat ze nu eenmaal weinig kansrijk zijn de eindstreep te halen. Op deze manier wordt R&D budget ingezet op kansrijke ontwikkelingen, en profiteert de maatschappij optimaal van alle voordelen van prachtige technologische ontwikkelingen. Om dat tot stand te brengen is het gewenst technologieontwikkelaars op hoofdlijnen vertrouwd te maken met risicobeoordeling en de paradigma’s erachter. De watersector oriënteert zich met forse inspanning op case-by-case basis op nieuwe technologieën en de risicobeoordeling daarvan. De waterkwaliteit kan immers in het geding zijn, bijvoorbeeld omdat gebruik wordt gemaakt van grondwater of omdat (rest) producten in water terecht komen gedurende de levenscyclus. Recente voorbeelden zijn werk aan energie uit de ondergrond zoals warmte-koude opslag, geothermie of schaliegaswinning; werk aan nanotechnologie; werk aan hergebruik van grondstoffen via het stimuleren van de circulaire economie; ontwikkelingen in farmaceutica, etcetera. Ik wil hieronder twee voorbeelden uitwerken. Nano-chemicaliën Nanodeeltjes zijn, na lange Brussels vergaderingen, gedefinieerd als deeltjes die in minstens één dimensie kleiner zijn dan 100 nm, voor tenminste de helft van de deeltjes. Nanodeeltjes zijn daarmee héél klein, maar toch nog altijd een stukje groter dan ‘gewone’ chemische stofjes. Gewone chemie is ‘pico-technologie’. De verwachtingen rond nano-technologie zijn groot en liggen in veel verschillende toepassingsvelden. Doordat nanodeeltjes relatief groot zijn, lossen ze vaak moeilijk écht op in water. Als ze in het water worden gebracht klonteren ze graag samen met andere deeltjes, dat kunnen andere door de mens gemaakte nanodeeltjes zijn, maar vaker zijn dat van nature voorkomende deeltjes. Afhankelijk van de omstandigheden zakken deze klontjes uit naar het sediment, of blijven stabiel in de waterfase. Colloid-chemie is naast de ‘gewone’ milieu-chemie daarmee heel belangrijk om het lot van nanodeeltjes in het milieu goed te kunnen beschrijven en voorspellen. En als we dat lot goed snappen, kunnen we ook beter voorspellen wat concentraties in milieucompartimenten zullen zijn. Deze concentraties bepalen de blootstelling van allerlei organismen inclusief de mens, en daarmee het risico. We krijgen zo inzicht of en op welke punten ‘gewone’ risicobeoordeling aangepast moet worden voor deze typen deeltjes. Risico’s en optimisme 9 In het milieuprogramma van NanonextNL besteden we veel aandacht aan deze lotgevallen. Daarvoor is het nodig de deeltjes goed te kunnen analyseren (Kolkman et al 2013), en (geagglomereerde) deeltjes te kunnen scheiden op hun grootte. Het is een groot plezier om in het RATA-thema van NanonextNL te werken, interactie te zoeken met de übertechneuten die dergelijke deeltjes produceren, en hen een beetje wegwijs te maken in risicobeoordeling. Ook mooi dat de opgedane ervaringen kunnen worden ingezet op het thema van de microplastics. Schaliegas winning Het afgelopen jaar is een ferme discussie gevoerd of Nederland over moet gaan tot het winnen van schaliegas. Waar in de US al tienduizenden putten geboord zijn, voeren we in Nederland tot achter de komma discussie over de eerste proefboring. Dit mede naar aanleiding van zorgen over milieueffecten en mogelijke verontreiniging van grondwater. De drinkwatersector is sterk betrokken in deze discussie, vanwege het grote belang van grondwater voor de Nederlandse drinkwaterproductie. Ondanks het feit dat er in de US al een tijd op grote schaal uit schalie gewonnen wordt, is er opmerkelijk weinig bekend en gemeten aan deze milieurisico’s. De eerste studies komen mondjesmaat uit, en tonen aan dat het grondwater nabij winningen soms verontreinigd is (bijvoorbeeld met methaan of arseen) maar lang niet altijd (Jackson et al 2013, Osborn et al 2011, Warner et al., 2012, Fontenot et al 2013). Problematisch hierbij is dat een goede nul-meting ontbreekt. Water is ook bij schaliegaswinning essentieel. Hoewel de waterintensiteit over de hele levenscyclus van een winput laag lijkt te zijn, is er in de fase van het boren en fracken heel veel water nodig7. Dat water komt in de eerste periode na het maken van de put weer naar boven, verontreinigd met boorchemicaliën en stoffen die van nature in de schalie voorkomen. Dit water komt in het milieu, en moet daarom goed behandeld worden, als er niet voor gekozen wordt om zoals in Amerika op grote schaal diep te infiltreren. Mooi om te kunnen werken aan risico-assessment van dit complexe mengsel, hopelijk ook met de brede screening en bioanalytische technieken die hiervoor al zijn toegelicht. Gezien de industriële schaal van operatie en de vele mensen die betrokken zijn, leert de praktijk dat er ondanks alle voorzorgmaatregelen fouten worden gemaakt. Alleen al in de staat Colorado gaat het om honderden aan de autoriteiten gerapporteerde fouten per jaar. Deze menselijke fouten spelen een belangrijke rol in de uiteindelijk in het milieu komende vrachten, en het is fijn dat we in de gelegenheid zijn gegevens hierover op een rij te zetten en zo realistische blootstellingsscenario’s kunnen bouwen. 7 10 Tot tienduizenden kubieke meters per put Risico’s en optimisme Interessante cases, en ieder op zich verdiepende studies waard. Maar wat zou het mooi zijn als we de case-by-case aanpak voor risicobeoordeling van nieuwe technologie meer zouden kunnen generaliseren; een overkoepelende risk banding tool voor nieuwe technologieën die de watersector en het milieu kunnen raken. Even dromen; Zo’n tool zou voortbouwen op bestaande risicobeoordelingsmethoden, een grove inschatting geven van relevante onzekerheden in de beoordeling, en sleutels geven tot een veiliger ontwerp. Er worden generieke do’s en don’t’s geformuleerd, gericht op voor de watersector essentiële functies en -diensten, en criteria voor onwenselijke eindpunten voor humane en milieugezondheid. Het liefst worden ook de potentiele maatschappelijke baten van de nieuwe technologie geëxpliciteerd. Hierbij worden technieken uit technology assessment gemengd met technieken uit risicobeoordeling. Het gehele proces vindt plaats in interactie met technologieontwikkelaars, -toepassers, en financiers van technologieontwikkeling. Risico’s kennen- dan kun je er wat mee Als risico’s voor het watersysteem, of het milieu in zijn algemeenheid, eenmaal goed gekend zijn, zijn er bijna altijd wel technologen te vinden die slim genoeg zijn om deze risico’s voor een groot deel weg te nemen. Het goed kennen en articuleren van milieurisico’s creëert zo als het ware markt voor milieutechnologen, en het daaraan gerelateerde bedrijfsleven. Dit gaat aanzienlijk sneller als een bepaalde milieuprobleem ook verwerkt is in wetgeving (Beise en Rennings 2005). De mogelijkheden om via technologie problemen op te lossen is niet goed verwerkt in risico-beoordelingsmethoden.Voor water resulteert dat erin dat stofjes die eigenlijk heel gemakkelijk verwijderd kunnen worden met grootschalig toegepaste zuiveringsmethoden, soms veel beleidsmatige aandacht krijgen. Natuurlijk moet er in het systeem niet een prikkel worden ingebouwd waardoor er, als zaken technologisch kunnen worden opgelost, eerder in de keten veel meer mag. Een ander gedrag van ons allemaal, en ontwerp van intrinsiek schonere producten is onontbeerlijk voor minder milieubelasting. Dit is ook vastgelegd in het streven uit de Europese Kaderrichtlijn Water naar ‘schone bronnen waarvan met minimale technologische inzet drinkwater gemaakt kan worden’. Aan de andere kant wringt het ook om helemaal géén rekening te houden met alles wat er technologisch kan. In het Europese project SOLUTIONS proberen we risicobeoordeling daarom explicieter te koppelen aan oplossingsmogelijkheden. Gedrag en ontwerp van producten zijn daarin belangrijk, maar we concentreren ons op de mogelijkheden die milieutechnologie, en in het bijzonder watertechnologie, biedt.Veel van de processen Risico’s en optimisme 11 in het milieu worden gemodelleerd met zogenaamde QSARs – relaties tussen stofeigenschappen en processen zoals sorptie, biologische afbraak, vervluchtiging of foto-oxidatie. Dezelfde processen spelen in een wat verhevigde vorm ook gedurende technologische behandeling; er zijn technieken waarbij sorptie- en afbraakprocessen belangrijk zijn zoals GAC, zandfilters en bodempassage; oxiderende technieken zoals UV of ozon; en membraantechnieken waarbij lading of grootte belangrijk zijn. De mate van verwijdering hangt samen met de eigenschappen van de stoffen in kwestie en de gebruikte serie van technieken. Deze kennis kan beter dan nu het geval is gebruikt worden bij risicobeoordeling en prioriteren van stoffen. Naast te bepalen welke technologische opties beschikbaar zijn, is het ook de vraag wààr de inzet daarvan het meeste rendeert. Hydrologische modellen gekoppeld aan ruimtelijk expliciete gegevens over emissies zijn onmisbaar voor deze vraag, waarmee we kunnen berekenen op welke punten, zoals RWZIs, extra maatregelen het meest renderen als we kwetsbare functies als drinkwaterinname, natuur of recreatie willen beschermen. 12 Risico’s en optimisme Dankwoord Het is een groot voorrecht me te mogen inzetten voor kennisontwikkeling die maatschappelijk landt, zowel in beleidsgremia als bij eindgebruikers in de waterketen. En dit toegepast probleemgeoriënteerde onderzoek uit te voeren in interdisciplinaire teams met veel verschillende partners (Kueffer et al., 2012) is wetenschappelijk machtig interessant én gewoon leuk! Graag wil ik het College van Bestuur van deze prachtige universiteit, en de decaan van de faculteit Geowetenschappen professor Ronald van Kempen, danken voor het vertrouwen. Dank ook aan professor Martin Wassen, die als hoofd van het Copernicus Instituut en voorzitter van het departement Innovatie-, milieu- en energiewetenschappen, het avontuur met me wil aangaan. De collega’s van het departement dank voor het warme welkom. Ook dank aan de collega’s ‘loslopende hoogleraren’ met wie ik zo af en toe de kamer én leuke ideeën deel. Deze leerstoel is gesteund vanuit KWR Watercycle Research Institute, en ik wil graag professor Wim van Vierssen bedanken voor zijn steun.Verder natuurlijk alle collega’s van dit fijne instituut, waar veel kennis gecombineerd wordt met veel ondernemerschap en ruimte om nieuwe dingen te doen.Vooral de collega’s van Chemische Waterkwaliteit en het laboratorium wil ik danken voor alle inzet om samen interessante en relevante projecten uit te denken en uit te voeren. In het bijzonder ook dank aan professor Pim de Voogt en professor Gertjan Medema voor de vruchtbare samenwerking. Dank aan mede-orator professor Kees van Leeuwen, niet in het minst omdat hij als galante heer deze vrouw voor laat gaan! De drinkwatersector speelt proactief in op mogelijke bedreigingen van de waterkwaliteit, en doet dat onder andere door te investeren in onderzoek om in een vroeg stadium mogelijke nieuwe risico’s voor de waterkwaliteit te signaleren. Met deze investeringen, ondermeer via het gemeenschappelijke bedrijfstakonderzoek, legt zij de basis onder allerlei samenwerkingen in nationaal en internationaal verband. Mijn werk is daarom moeilijk denkbaar zonder de betrokkenheid en kennis van vele collega’s bij waterbedrijven en – laboratoria. Verder wil ik de collega’s bedanken met wie ik in verschillende consortia samenwerk. Met name de collega’s uit NanonextNL dank voor de fantastische samenwerking, zowel op programmaniveau als tussen de diverse programma’s. RATATATAAA zal ik maar zeggen! Ook het enthousiasme van de partners in het SOLUTIONS consortium geeft veel energie. Risico’s en optimisme 13 Collega’s uit de Technische Commissie Bodem en sinds kort ook het College voor de Toelating van Gewasbeschermingsmiddelen en Biociden dank voor de plezierige samenwerking en goede discussies. Ik heb het geluk dat ik gedurende mijn loopbaan altijd stimulerende collega’s en bazen had, die me veel ruimte hebben geboden, dank daarvoor! Tenslotte natuurlijk; dank aan de basis. Ons mam, helaas zonder ons pap, maar hij blijft heus wel meekijken! Mijn broers, en steeds meer neefjes en nichtjes. Onze grote en lieve kinderen, Bram, Marleen, Suzanne en mijn allerliefste Bart. 14 Risico’s en optimisme Referenties Backhaus T, Faust M. 2012. Predictive environmental risk assessment of chemical mixtures: A conceptual framework. Environ. Sci. Technol. 46:2564-2573. Beise M, Rennings K. 2005. Lead markets and regulation: A framework for analyzing the international diffusion of environmental innovations. Ecol. Econ. 52: 5-17. Bergman A, Andersson AM, Becher G,Van Den Berg M, Blumberg B, Bjerregaard P, Bornehag CG, Bornman R, Brandt I, Brian JV, Casey SC, Fowler PA, Frouin H, Giudice LC, Iguchi T, Hass U, Jobling S, Juul A, Kidd KA, Kortenkamp A, Lind M, Martin OV, Muir D, Ochieng R, Olea N, Norrgren L, Ropstad E, Ross PS, Rudén C, Scheringer M, Skakkebaek NE, Söder O, Sonnenschein C, Soto A, Swan S, Toppari J, Tyler CR,Vandenberg LN,Vinggaard AM, Wiberg K, Zoeller RT. 2013a. Science and policy on endocrine disrupters must not be mixed: A reply to a “common sense” intervention by toxicology journal editors. Environ. Health: A Global Access Science Source: 12, Art nr 69. Bergman Å, Heindel JJ, Kasten T, Kidd KA, Jobling S, Neira M, Zoeller RT, Becher G, Bjerregaard P, Bornman R, Brandt I, Kortenkamp A, Muir D, Drisse MNB, Ochieng R, Skakkebaek NE, Byléhn AS, Iguchi T, Toppari J, Woodruff TJ. 2013b. The impact of endocrine disruption: A consensus statement on the state of the science. Environ. Health Persp. 121:A104-A106. Bodar CW, Pronk ME, Sijm DT. 2005. The European Union risk assessment on zinc and zinc compounds: the process and the facts. Int. Environ. Assess. Man. 1:301-319. Bruce GM, Pleus RC, Snyder SA. 2010. Toxicological relevance of pharmaceuticals in drinking water. Environ. Sci. Technol. 44:5619-5626. De Graaf IEM,Van Beek LPH, Wada Y, Bierkens MFP (in press) Dynamic attribution of global water demand to surface water and groundwater resources: effects of abstractions and return flows on river discharges. Adv. Water Res. Dietrich DR,Von Aulock S, Marquardt H, Blaauboer B, Dekant W, Kehrer J, Hengstler J, Collier A, Gori GB, Pelkonen O, Lang F, Nijkamp FP, Stemmer K, Li A, Savolainen K, Hayes AW, Gooderham N, Harvey A. 2013a. Scientifically unfounded precaution drives European Commission’s recommendations on EDC regulation, while defying common sense, well-established science and risk assessment principles. Toxicol in Vitro 27:2110-2114. Fontenot BE, Hunt LR, Hildenbrand ZL, Carlton Jr DD, Oka H, Walton JL, Osorio A, Bjorndal B, Hu QH, Schug KA. 2013. An evaluation of water quality in private drinking water wells near natural gas extraction sites in the Barnett shale formation. Environ. Sci. Technol. 47:10032-10040. Risico’s en optimisme 15 Gore AC, Balthazart J, Bikle D, Carpenter DO, Crews D, Czernichow P, DiamantiKandarakis E, Dores RM, Grattan D, Hof PR, Hollenberg AN, Lange C, Lee AV, Levine JE, Millar RP, Nelson RJ, Porta M, Poth M, Power DM, Prins GS, Ridgway EC, Rissman EF, Romijn JA, Sawchenko PE, Sly PD, Söder O, Taylor HS, TenaSempere M,Vaudry H, Wallen K, Wang Z, Wartofsky L, Watson CS. 2013. Policy decisions on endocrine disruptors should be based on science across disciplines: A response to Dietrich et al. Endocrinology 154:3957-3960. Gupta N, Fischer ARH, Frewer LJ. 2012. Socio-psychological determinants of public acceptance of technologies: A review. Publ. Underst. Sci. 21:782-795. Hendriks AJ. 2013. How to deal with 100,000+ substances, sites, and species: Overarching principles in environmental risk assessment. Environ. Sci. Technol. 47:3546-3547. Hogenboom AC,Van Leerdam JA, De Voogt P. 2009. Accurate mass screening and identification of emerging contaminants in environmental samples by liquid chromatography-hybrid linear ion trap Orbitrap mass spectrometry. J. Chrom. A 1216:510-519. Jackson RB,Vengosh A, Darrah TH, Warner NR, Down A, Poreda RJ, Osborn SG, Zhao K, Karr JD. 2013. Increased stray gas abundance in a subset of drinking water wells near Marcellus shale gas extraction. PNAS (110/28):11250-11255. Kher SV, De Jonge J, Wentholt MT, Deliza R, De Andrade JC, Cnossen HJ, Luijckx NBL, Frewer LJ. 2013. Consumer perceptions of risks of chemical and microbiological contaminants associated with food chains: A cross-national study. Int. J. Cons. Stud. 37: 73-83. Kolkman A, Emke E, Bäuerlein PS, Carboni A, Tran DT, Ter Laak TL,Van Wezel AP, De Voogt P. 2013. Analysis of (functionalized) fullerenes in water samples by liquid chromatography coupled to high-resolution mass spectrometry. Anal. Chem. 85:58675874. Kroes R, Renwick AG, Cheeseman M, Kleiner J, Mangelsdorf I, Piersma A, Schilter B, Schlatter J,Van Schothorst F,Vos JG, Würtzen G. 2004. Structure-based thresholds of toxicological concern (TTC): Guidance for application to substances present at low levels in the diet. Food Chem. Toxicol. 42:65-83. Kueffer C, Underwood E, Hirsch Hadorn G, Holderegger R, Lehning M, Pohl C, Schirmer M, Schwarzenbach R, Stauffacher M, Wuelser G, Edwards P. 2012. Enabling effective problem-oriented research for sustainable development. Ecol. Soc. 17:8. Nohynek GJ, Borgert CJ, Dietrich D, Rozman KK. 2013. Endocrine disruption: Fact or urban legend? Toxicol. Lett. 223:295-305. Osborn SG,Vengosh A, Warner NR, Jackson RB. 2011. Methane contamination of drinking water accompanying gas-well drilling and hydraulic fracturing. Proc. Nat. Ac. Sci. 108:8172-8176. 16 Risico’s en optimisme Richardson SD. 2012. Environmental mass spectrometry: Emerging contaminants and current issues. Anal. Chem. 84:747-778. Rockström J, Steffen W, Noone K, Persson Å, Chapin FS, Lambin EF, Lenton TM, Scheffer M, Folke C, Schellnhuber HJ, Nykvist B, De Wit CA, Hughes T,Van Der Leeuw S, Rodhe H, Sörlin S, Snyder PK, Costanza R, Svedin U, Falkenmark M, Karlberg L, Corell RW, Fabry VJ, Hansen J, Walker B, Liverman D, Richardson K, Crutzen P, Foley JA. 2009. A safe operating space for humanity. Nature 461:472-475. Roig B, Mnif W, Hadj Hassine AI, Zidi I, Bayle S, Bartegi A, Thomas O. 2013 Endocrine disrupting chemicals and human health risk assessment: A critical review. Crit. Rev. Environ. Sci. Technol. 43:2297-2351. Schriks M, Heringa MB,Van der Kooi MME, De Voogt P,Van Wezel AP. 2010. Toxicological relevance of emerging contaminants for drinking water quality. Water Res. 44:461-476. Schwarzenbach RP, Escher BI, Fenner K, Hofstetter TB, Johnson CA,Von Gunten U, Wehrli B. 2006. The challenge of micropollutants in aquatic systems. Science 313:10721077. Silva E, Rajapakse N, Kortenkamp A. 2002. Something from “nothing” – Eight weak estrogenic chemicals combined at concentrations below NOECs produce significant mixture effects. Environ. Sci. Technol. 36:1751-1756. Ter Laak TL, Puijker LM,Van Leerdam JA, Raat KJ, Kolkman A, De Voogt P,Van Wezel AP. 2012. Broad target chemical screening approach used as tool for rapid assessment of groundwater quality. Sci. Tot. Environ. 427-428:308-313. Thomas KV, Reid MJ. 2011. What else can the analysis of sewage for urinary biomarkers reveal about communities? Environ. Sci. Technol. 45:7611-7612. Thomas KV, Bijlsma L, Castiglioni S, Covaci A, Emke E, Grabic R, Hernández F, Karolak S, Kasprzyk-Hordern B, Lindberg RH, Lopez de Alda M, Meierjohann A, Ort C, Pico Y, Quintana JB, Reid M, Rieckermann J, Terzic S, van Nuijs ALN, de Voogt P. 2012. Comparing illicit drug use in 19 European cities through sewage analysis. Sci. Tot. Environ. 432:432-439. Van Wezel A, Mons M,Van Delft W. 2010. New methods to monitor emerging chemicals in the drinking water production chain. J. Environ. Mon. 12:80-89. Wambaugh JF, Setzer RW, Reif DM, Gangwal S, Mitchell-Blackwood J, Arnot JA, Joliet O, Frame A, Rabinowitz J, Knudsen TB, Judson RS, Egeghy P,Vallero D, Cohen Hubal EA. 2013. High-throughput models for exposure-based chemical prioritization in the ExpoCast project. Environ. Sci. Technol. 47:8479-8488. Warner NR, Jackson RB, Darrah TH, Osborn SG, Down A, Zhao K, White A,Vengosh A. 2012. Geochemical evidence for possible natural migration of Marcelles Formation brine to shallow aquifers in Pennsylvania. PNAS 109:11961-11966. Risico’s en optimisme 17 Annemarie van Wezel (1968) heeft ruime ervaring als onderzoeker in risicobeoordeling, toxicologie en milieuchemie, en milieubeleidsevaluatie. Na een studie biologie werkte zij achtereenvolgens bij IRAS, RIKZ (Deltares), RIVM, PBL en KWR. Zij heeft ruime ervaring in het leiden van multidisciplinaire onderzoeksprojecten en onderzoeksgroepen. Ze is programmadirecteur ‘Milieurisico’s van nanodeeltjes’ in NanonextNL. Ze is lid van de Technische Commissie Bodem en het College voor de Toelating van Gewasbeschermingsmiddelen en Biociden. Ze is onderzoeker bij KWR Watercycle Research Institute, en werkt als bijzonder hoogleraar bij het Copernicus Instituut van de Universiteit Utrecht.
© Copyright 2024 ExpyDoc