Leerdoelen FFP 2014

Leerdoelen Kennisniveau FFP
Stichting Certificering
Federatie Financieel Planners
Baarn, maart 2014
Inleiding
Het vastleggen van leerdoelen kan de gedachte opwekken dat we te maken hebben met vaste
onaantastbare uitgangspunten. Niets is minder waar, financiële planning is een dynamisch vak en
in deze dynamiek past de idee van aanpassing en innovatie. Verandering van maatschappelijke
inzichten, wijziging van wet- en regelgeving, jurisprudentie, wijziging en innovatie van bancaire -,
verzekerings- en beleggingsproducten en - diensten, zal gevolgen hebben voor het kennisveld van
de gecertificeerd financieel planner.
Een gecertificeerd financieel planner (FFP’er) dient niet alleen te beschikken over voldoende
kennis voor de advisering van zijn/ haar cliënt, maar ook over algemene kennis over de
regelgeving in zijn rol van ondernemer of adviseur, zoals de zorgplicht, beroepsaansprakelijkheid.
Deze leerdoelen hebben de pretentie een kenniskader aan te geven. Een kenniskader echter, dat
voortschrijdt in de tijd en bepaald niet limitatief van aard is.
Voor het FFP-examen is de op de examendatum geldende wet- en regelgeving steeds
uitgangspunt.
I.
Algemene leerdoelen ten aanzien van
A.
Belastingen (BEL)
Men draagt kennis van:
 Wet Inkomstenbelasting 2001
 Successiewet 1956
Men bezit elementaire kennis van:
 Wet op de Loonbelasting 1964
 Wet op de Vennootschapsbelasting 1969
 Het onderdeel Overdrachtsbelasting in de Wet op belastingen van Rechtsverkeer 1970
Men bezit – voor zover dit voor het inzicht in de gang van zaken nodig is en samenhangt
met de Wet IB 2001 en de Successiewet 1956 – elementaire kennis van:
 Invorderingswet 1990
 Algemene Wet inzake Rijksbelastingen
 Internationaal belastingrecht (o.a. werking standaardverdrag en besluit voorkoming
dubbele belasting)
Men dient te kunnen werken met wetteksten en relevante naslagwerken.
© 2014, Stichting Certificering FFP, Baarn; Leerdoelen FFP 2014
2/25
B.
Recht (RE)
Men draagt kennis van:
het personen- en familierecht en het huwelijksvermogensrecht, met name ten aanzien van
zowel de wettelijke gemeenschap van goederen, als huwelijkse voorwaarden, zoals de
koude uitsluiting en de wettelijke regels omtrent huwelijkse voorwaarden.
Men kent de gevolgen van het aangaan van een geregistreerd partnerschap. Ook is men op
de hoogte van de noodzaak voor samenwoners om al dan niet een
samenlevingsovereenkomst aan te gaan.
Men is op de hoogte van het erfrecht, zowel van het erfrecht bij versterf, als van het
testamentaire erfrecht, alsmede van specifieke wet- en regelgeving op het gebied van
arbeidsrecht, verbintenissenrecht, zekerheidsrecht, relevante publiekrechtelijke wet- en
regelgeving, ondernemingsrecht.
Men dient te kunnen werken met wetteksten en relevante naslagwerken.
De internationale aspecten van het huwelijksvermogensrecht en erfrecht vanuit Nederlands
perspectief.
C.
Pensioenen, Sociale Zekerheid en Verzekeringen (PSZV)
Men draagt kennis van:
de elementaire begrippen op het gebied van kapitaalverzekeringen, lijfrenten en
pensioenen in actuariële, juridische en fiscale zin en is in staat om in zijn advisering de
speciale mogelijkheden van deze toekomstvoorzieningen te betrekken.
Men draagt kennis van:
de elementaire beginselen en de hoofdlijnen van het stelsel van sociale zekerheid en de
belangrijkste regels van de voornaamste uitvoeringswetten, zowel van de zogenoemde
volksverzekeringen, als van de wettelijke regelingen voor specifieke doelgroepen zoals
werknemers, zelfstandig ondernemers, vrije beroepsbeoefenaren, de directeur
grootaandeelhouder (DGA) en jonggehandicapten. Men is in staat de aanspraken op sociale
zekerheidsuitkeringen te betrekken in de financiële planning, voor de werknemer, voor de
zelfstandige ondernemer, alsmede voor de DGA.
Men draagt kennis van:
De belangrijkste aspecten van schadeverzekeringen die van belang zijn voor financiële
planning, zoals arbeidsongeschiktheidsverzekering, opstalverzekering van eigen woning,
bedrijfsaansprakelijkheid, beroepsaansprakelijkheid.
Voorts wordt kennis gedragen van de internationale aspecten van sociale zekerheid in EUverband.
Men dient te kunnen werken met wetteksten en relevante naslagwerken.
© 2014, Stichting Certificering FFP, Baarn; Leerdoelen FFP 2014
3/25
D.
Sparen, Beleggen en Financieringen (SBF)
Men draagt kennis van:
de voornaamste vormen van sparen en beleggen en kent de factor risico, zowel waar het
betreft de methode als het object van belegging, alsmede de verhouding van deze risico’s
tot vermogen, inkomen en de persoon van de belegger en men weet dit aan te geven in zijn
advisering. Ook kunnen berekeningen van rendement worden gemaakt en in een
vergelijking de verschillende aspecten van spaar- en beleggingsmogelijkheden naast elkaar
worden gezet.
Men draagt kennis van:
de verschillende vormen van financiering, zowel van financiering van consumptieve
goederen en diensten, als van de financiering van bronnen van inkomsten en in het
bijzonder van de financiering van de eigen woning. In de advisering kunnen de fiscale
faciliteiten en de begrenzing daarvan betrokken worden. Ook kan men in hoofdlijnen de
kredietgrenzen bepalen en daarmee in de advisering rekening houden.
Tevens wordt kennis gedragen van de fiscale en juridische aspecten van financierings-,
spaar- en beleggingsmethoden.
Voorts wordt kennis gedragen van de fiscale en juridische aspecten van vormen van
financiering.
Men dient te kunnen werken met wetteksten en relevante naslagwerken.
II.
Integratieve aspecten
Gedegen reproduceerbare kennis van de afzonderlijke vakgebieden is van functioneel
belang voor een gecertificeerd financieel planner. Eén van de essenties van financiële
planning is de vaardigheid van het op integratieve wijze toepassen van kennis op de
deelgebieden in het totaalveld van de advisering.
Het zijn de visie op de samenhang van de kennisgebieden en de toepassing daarvan in een
integraal financieel plan, die bepalend zijn voor het onderscheidende karakter in
advisering.
III.
Communicatieve vaardigheden
Hoewel communicatieve vaardigheden, strikt genomen, niet behoren tot de vier
vakgebieden van de financiële planning, zijn deze vaardigheden in het hele proces van
financiële planning van groot belang.
Zonder hierbij een limitatieve opsomming na te streven, kan gewezen worden op het
opvangen van verbale en non-verbale signalen, de bewustheid van het zelf uitzenden van
zulke signalen, de vaardigheid zich te kunnen inleven in de ander, het omgaan met de
factoren tijd en omgeving, en het toekennen van gewicht aan een goede mondelinge en
schriftelijke uitdrukkingsvaardigheid.
© 2014, Stichting Certificering FFP, Baarn; Leerdoelen FFP 2014
4/25
I.
Algemene Leerdoelen
A.
Belastingen
A.1.
Inkomstenbelasting
A.1.1. Men is bekend met de hoofdlijnen van de Wet Inkomstenbelasting 2001 en de
Invoeringswet Wet Inkomstenbelasting 2001, met name de structuur van de wet en
de systematiek van de boxen, de persoonsgebonden aftrek, de bepaling van het
belastbaar inkomen per box en de te betalen belasting.
A.1.2. Algemeen:
A.1.2.a.
belastingplichtigen
A.1.2.b.
afgezonderd particulier vermogen
A.1.2.c.
partnerregeling en gemeenschappelijke inkomensbestanddelen
A.1.2.d.
woonplaatsfictie
A.1.2.e.
keuzerecht buitenlands belastingplichtigen en buitenlandse deskundigen
A.1.2.f.
(conserverende) aanslagen
A.1.2.g.
toerekenen inkomensbestanddelen
A.1.2.h.
heffingskortingen
A.1.2.i.
voorheffingen
A.1.3. Box 1:
A.1.3.a.
belastbare winst uit onderneming
A.1.3.b.
belastbare loon
A.1.3.c.
belastbare resultaat uit overige werkzaamheden
A.1.3.d.
belastbare periodieke uitkeringen en verstrekkingen
A.1.3.f.
belastbare inkomsten uit eigen woning
A.1.3.g.
negatieve uitgaven voor inkomensvoorzieningen
A.1.3.h.
tijdstip genieten en aftrek
A.1.3.i.
verliesverrekening
A.1.3.j.
middeling
A.1.3.k.
tarief
A.1.3.1.
A.1.3.1.a.
A.1.3.1.b.
A.1.3.1.c.
A.1.3.1.d.
A.1.3.1.e.
A.1.3.1.f.
A.1.3.1.g.
A.1.3.1.h.
A.1.3.1.i.
A.1.3.1.j.
A.1.3.1.k.
A.1.3.1.l.
Deelonderwerpen:
winst uit onderneming (inclusief uitbreiding van het begrip)
ondernemer
goed koopmansgebruik
vrijgestelde winstbestanddelen
vermogensetikettering en foutenleer
fiscale reserves (incl. oudedagsreserve)
ondernemersaftrek
MKB-winstvrijstelling
geruisloze omzetting in vennootschap
aandelenfusie, juridische fusie en splitsing
staking en eindafrekening
overdracht onderneming en aangaan samenwerkingsverband
© 2014, Stichting Certificering FFP, Baarn; Leerdoelen FFP 2014
5/25
A.1.3.1.m. doorschuiffaciliteiten
A.1.3.1.n. omzetting oudedagsreserve in lijfrente
A.1.3.1.o. omzetting stakingswinst in lijfrente
A.1.3.2.
A.1.3.2.a.
A.1.3.2.b.
A.1.3.2.c.
A.1.3.2.d.
A.1.3.2.e.
A.1.3.2.f.
A.1.3.2.g.
Deelonderwerpen:
loon (inclusief uitbreiding van het begrip)
30%-regeling
reisaftrek
privé gebruik auto onder Wet Loonbelasting
pensioen bij emigratie
(inkomensafhankelijke bijdrage) zorgverzekering
eindheffingbestanddelen
A.1.3.3.
A.1.3.3.a.
A.1.3.3.b
A.1.3.3.c.
A.1.3.3.d.
A.1.3.3.e.
A.1.3.3.f
A.1.3.3.g
Deelonderwerpen:
belastbaar resultaat uit overige werkzaamheid
begrip werkzaamheid (incl. lucratieve belangen)
verbonden persoon
ongebruikelijke terbeschikkingstelling
bepaling van het resultaat
betalingsfaciliteiten
terbeschikkingstellingsvrijstelling
A.1.3.4.
A.1.3.4.a.
A.1.3.4.b.
Deelonderwerpen:
periodieke uitkeringen en verstrekkingen
van aftrek uitgesloten kosten
A.1.3.5.
A.1.3.5.a.
A.1.3.5.b.
A.1.3.5.c.
A.1.3.5.d.
A.1.3.5.e.
Deelonderwerpen:
eigen woning, waaronder de bijleenregeling
eigenwoningforfait
aftrek wegens geen of geringe eigenwoningschuld
toedeling eigenwoningforfait
overgangsregeling kapitaalverzekering eigen woning (KEW),
spaarrekening eigen woning (SEW), beleggingsrekening eigen woning
(BEW): voorwaarden, voordeel uit en vrijstellingen
aftrekbare kosten eigen woning en de overgangsregelingen
A.1.3.5.f.
A.1.3.6.
A.1.3.6.a.
A.1.3.6.b.
A.1.3.6.c.
A.1.3.6.d.
A.1.3.7.
A.1.3.7.a.
Deelonderwerpen:
uitgaven voor inkomensvoorzieningen
lijfrentevormen / uitkeringen uit een lijfrentespaarrekening of
lijfrentebeleggingsrecht
in aanmerking te nemen premies voor lijfrenten / lijfrentespaarrekening of
lijfrentebeleggingsrecht
tijdstip aftrek premies
Deelonderwerpen:
negatieve uitgaven voor inkomensvoorzieningen (inclusief uitbreiding van
het begrip)
© 2014, Stichting Certificering FFP, Baarn; Leerdoelen FFP 2014
6/25
A.1.3.7.b.
handelingen die niet leiden tot een negatieve uitgave
A.1.4. Box 2:
A.1.4.a.
begrip belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang
A.1.4.b.
tijdstip genieten en aftrek
A.1.4.c.
verliesverrekening
A.1.4.d.
tarief
A.1.4.1.
A.1.4.1.a.
A.1.4.1.b.
A.1.4.1.c.
A.1.4.1.d.
A.1.4.1.f.
A.1.4.1.g.
A.1.4.1.h.
A.1.4.1.i.
A.1.4.1.j.
A.1.4.1.k.
A.1.4.1.l.
A.1.4.1.m.
A.1.4.1.n
Deelonderwerpen:
begrip aanmerkelijk belang
gelijkstellingen
meesleep- en meetrekregeling
fictief aanmerkelijk belang
reguliere voordelen (inclusief forfaitair voordeel uit
beleggingsmaatschappijen (BBM))
vervreemdingsvoordelen
fictieve vervreemdingen
overdrachts- en verkrijgingprijs
overdrachtsprijs in termijnen
aanpassingen overdrachtsprijs
correctie naar waarde economisch verkeer
doorschuifregelingen
betalingsfaciliteiten
A.1.5. Box 3:
A.1.5.a.
begrip belastbaar voordeel uit sparen en beleggen
A.1.5.b.
tarief
A.1.5.1.
A.1.5.1.a.
A.1.5.1.b.
A.1.5.1.c.
A.1.5.1.d.
A.1.5.1.e.
A.1.5.1.f
Deelonderwerpen:
rendementsgrondslag
bezittingen (inclusief waardering)
schulden (inclusief waardering)
heffingvrij vermogen
vrijstellingen
defiscalisering
A.1.6. Persoonsgebonden aftrek:
A.1.6.a.
het begrip persoonsgebonden aftrek
A.1.6.b.
volgorde toerekening aan boxen
A.1.6.c.
onderhoudsverplichtingen
A.1.6.d.
afkoop alimentatie
A.1.6.e.
verliezen op beleggingen in durfkapitaal (alleen nog mogelijk op basis van
overgangsbepaling)
A.1.6.f.
uitgaven voor levensonderhoud van kinderen
A.1.6.g.
uitgaven voor specifieke zorgkosten
A.1.6.h.
aftrekbare giften
© 2014, Stichting Certificering FFP, Baarn; Leerdoelen FFP 2014
7/25
A.1.7. Overgangsrecht:
A.1.7.a.
waardering vermogensbestanddelen bij overgang naar werkzaamheid
A.1.7.b.
saldolijfrenteverzekeringen
A.1.7.c.
gerijpte rente
A.1.7.d.
verliesverrekening
A.1.7.e.
middeling en uitsmering
A.1.7.f.
aflopend en fictief aanmerkelijk belang
A.1.7.g.
lijfrenteverzekeringen
A.1.7.h.
kapitaalverzekeringen
A.1.8. Consumptief besteedbaar inkomen:
Men kan de bruto inkomsten (winst, loon) herleiden tot een consumptief besteedbaar
inkomen (CBI).
A.2.
Schenk- en erfbelasting
A.2.1. Men draagt kennis van het wettelijk systeem, het partnerbegrip, de
heffingsgrondslagen en de vrijstellingen c.q. drempels, de fictiebepalingen (zoals
genotsrechten, rente op onderbedelingsvorderingen, de gevolgen voor de schenken erfbelasting in het geval afwijkende renteafspraken worden gemaakt, direct
opeisbare renteloze leningen, etc.) en de tarieven, en men is in staat een berekening
voor een heffing uit te voeren.
A.2.2. Men kent de toepassing van de volgende belastingen:
A.2.2.a.
erfbelasting
A.2.2.b.
schenkbelasting
A.2.3. Men weet hoe deze belastingen toegepast moeten worden bij:
A.2.3.a. inbreng
A.2.3.b. verwerping en ongedaanmaking van de wettelijke verdeling
A.2.3.c. voorwaardelijke verkrijging
A.2.4. Men is op de hoogte van de verschillende tariefvormen en partnervormen en kent
de daaraan door de Successiewet gestelde voorwaarden.
A.2.5. Men kent de woonplaatsfictie. Men is bekend met bedingen met betrekking tot
verblijving, toebedeling en overneming.
A.2.6. Men kent de mogelijke gevolgen van schenkingen kort voor een overlijden. Men
kent de (fictie)bepalingen (onder andere voor levensverzekeringen, pensioenen en
lijfrenten). Men weet welk type huwelijkse voorwaarde met een finaal
verrekenbeding conform een gemeenschap van goederen wordt behandeld en voor
welk type een fictiebepaling geldt. Men weet wat de invloed van schulden, kosten
en lasten is op de verkrijging.
A.2.7. Men heeft kennis van de methoden van waardebepaling, waaronder die van
vruchtgebruik en periodieke uitkeringen. Men kent het tarief, de vrijstellingen en de
invloed van de imputatieregeling op de vrijstellingen.
A.2.8. Men heeft kennis van de gevolgen voor de schenkbelasting bij een herroeping van
een schenking, of een gift, alsmede bij het aangaan van de natuurlijke verbintenis.
© 2014, Stichting Certificering FFP, Baarn; Leerdoelen FFP 2014
8/25
Tevens heeft men kennis van de bevoordeling door het wijzigen van het
huwelijksvermogensregime, schenkingen op papier en het schenken onder last of
verplichting.
A.2.9. Men kent faciliteiten van de bedrijfsopvolging en kent de volgende begrippen:
voorwaardelijke vrijstelling en belaste geconserveerde waarde, conserverende
aanslag, going concernwaarde, liquidatiewaarde en uitstel van betaling.
A.2.10. Men heeft elementaire kennis van de gevolgen voor de Successiewet van een
erfrechtelijke verkrijging of schenking door een doelvermogen. Hiertoe behoren: de
afgezonderde particuliere vermogens (APV); de sociaal belang behartigende
instellingen (SBBI, de steunstichting de sociaal belang behartigende instellingen
(steunstichting SBBI) en en de algemeen nut beogende instellingen (ANBI). Tevens
heeft men elementaire kennis van de gevolgen van het overlijden van de inbrenger
van het APV en van het krijgen van een uitkering door een begunstigde van het
APV.
A.3.
Belastingen van Rechtsverkeer
Men draagt elementaire kennis van de overdrachtsbelasting.
A.4.
Capita Selecta
A.4.1. De werknemer
A.4.1.a.
overgangsregeling spaarloonregeling A.4.1.b.
aandelenoptieregeling
A.4.1.c.
lijfrente-aftrek en pensioentekort
A.4.1.d.
overgangsregeling stamrechten ihk van ontslagvergoeding
A.4.1.e.
pensioen
A.4.1.f.
overgangsregeling levensloopregeling
A.4.2. De directeur grootaandeelhouder (DGA)
A.4.2.1.
de fiscale gevolgen van de ondernemingsvormen met rechtspersoonlijkheid
A.4.2.2.
aandelen
A.4.2.2.a. (aanmerkelijk belang) aandelen
A.4.2.2.b. geldvorderingen en rekeningcourantverhouding met de BV
A.4.2.3.
BV-vormen (voorzover fiscaal relevant)
A.4.2.3.a. (persoonlijke) holding BV
A.4.2.3.b. management BV
A.4.2.3.c. werkmaatschappij BV
A.4.2.3.d. kasgeld BV
A.4.2.3.e. beleggings-BV
A.4.2.3.f. Fiscale beleggingsinstelling (FBI) en Vrijgestelde beleggingsinstelling
(VBI)
A.4.2.3.g. Buitenlandse beleggingsmaatschappij (BBM)
A.4.2.3.h. onroerende zaak BV
A.4.2.3.i. pensioen BV
A.4.2.3.j. stamrecht BV
© 2014, Stichting Certificering FFP, Baarn; Leerdoelen FFP 2014
9/25
A.4.2.4.
de
fiscale
gevolgen
van
ondernemingsvormen
bij
andere
rechtspersoonlijkheden
A.4.2.4.a. de stichting
A.4.2.4.b. de vereniging
A.4.2.4.c. het fonds voor gemene rekening
A.4.2.5.
vennootschapsbelasting, men draagt kennis van de hoofdlijnen ten aanzien
van de wetgeving op het gebied van:
A.4.2.5.a. deelnemingsvrijstelling (voor- en nadelen, voorwaarden, oneigenlijke
deelneming, compartimentering, earn-out regelingen, overgangsrecht voor
deelneming)
A.4.2.5.b. fiscale eenheid (voor- en nadelen, voorwaarden, sancties)
A.4.2.5.c. opzet holdingstructuur
A.4.2.5.d. verliesverrekening en beperkingen hierin
A.4.2.5.e. informeel kapitaal en vermomd of verkapt dividend
A.4.2.5.f. beperkingen van de renteaftrek
A.4.2.5.g. bedrijfs- en juridische fusie
A.4.2.5.h. juridische splitsing (met name in het kader van de VBI)
A.4.2.5.i vrijgestelde belegginginstelling
A.4.2.5.j goede-doelen-BV
A.4.2.5.k winstbepaling
A.4.2.5.l belastbaar bedrag
A.4.2.5.m emigratie van vennootschappen
A.4.2.5.n giftenaftrek
A.4.2.5.o tarief
A.4.2.6.Men kent de juridische en fiscale positie van de DGA:
A.4.2.6.a. aanmerkelijk belang, incl. aandelenfusie en juridische splitsing (met name
in het kader van de VBI)
A.4.2.6.b. bedrijfsoverdracht:
A.4.2.6.b.1. in de familiesfeer
A.4.2.6.b.2. bij overlijden
A.4.2.6.b.3. door vervreemding aan derden
A.4.2.6.c betalingsfaciliteiten
A.4.2.7.
Men draagt kennis van inkomen van de DGA:
A.4.2.7.a. fictief inkomen
A.4.2.7.b. dividend versus salaris
A.4.2.7.c. pensioen
A.4.2.7.d. pensioenbegrenzing
A.4.2.8.
Men draagt kennis van transacties met de vennootschap:
A.4.2.8.a. lenen van / aan de vennootschap
A.4.2.8.b. onzakelijke transacties
A.4.2.9.
Men draagt elementaire kennis ten aanzien van (fiscale) waardering van
aandelen. Men is bekend met de materiële en immateriële activa van een BV
en heeft inzicht in een - eenvoudig - jaarverslag van een BV.
A.4.2.10.
Men kan een balans en een resultatenrekening lezen en interpreteren en
verschillen tussen de financiële en fiscale jaarrekening analyseren.
A.4.2.11.
Men is in staat de verschillende fiscale aspecten van de besloten
vennootschap en holdingconstructies, met name ten aanzien van opvolging
© 2014, Stichting Certificering FFP, Baarn; Leerdoelen FFP 2014
10/25
(bij leven of door overlijden), overdracht en vervreemding, aan te geven
binnen de context van een persoonlijk financieel plan.
A.4.3. De Ondernemer
A.4.3.1. Men draagt kennis van de specifieke aspecten in fiscale zin van de verschillende
ondernemingsvormen:
A.4.3.1.a. eenmanszaak
A.4.3.1.b. maatschap
A.4.3.1.c. vennootschap onder firma (al dan niet met partner)
A.4.3.1.d. commanditaire vennootschap.
A.4.3.2. Men draagt kennis van winst uit onderneming.
A.4.3.3. Men draagt kennis van de ondernemersfaciliteiten:
A.4.3.3.a. ondernemersaftrek
A.4.3.3.b. investeringsfaciliteiten
A.4.3.3.c. verliescompensatie
A.4.3.3.d. fiscale reserves (incl. de oudedagsreserve)
A.4.3.3.e. beloningsregeling meewerkende partner
A.4.3.3.e.1. meewerkaftrek
A.4.3.3.e.2. zelfstandige beloning (reële beloning, reële/zelfstandige
arbeidsbeloning)
A.4.3.3.e.3. man/vrouw firma (mv, mm, vv).
A.4.3.3.f. MKB-winstvrijstelling.
A.4.3.4. Men draagt kennis van etikettering van vermogensbestanddelen.
A.4.3.5. Men draagt kennis van de fiscale faciliteiten in de inkomstenbelasting en in de
schenk- en erfbelasting bij gehele of gedeeltelijke staking van onderneming:
A.4.3.5.a. bij leven
A.4.3.5.b. bij overlijden
A.4.3.5.c. bij arbeidsongeschiktheid
A.4.3.5.d. bij ontbinding huwelijk / geregistreerd partnerschap.
A.4.3.6. Men draagt kennis van de fiscale gevolgen, mogelijkheden en faciliteiten in de
inkomstenbelasting en in de schenkbelasting bij overgang van een onderneming:
A.4.3.6.a. aan een derde
A.4.3.6.b. in de familiesfeer
A.4.3.6.c. methoden van overdracht:
A.4.3.6.c.1. tegen contanten
A.4.3.6.c.2. verhuur van de onderneming
A.4.3.6.c.3. overdracht tegen een winstrecht
A.4.3.6.c.4. overdracht tegen een lijfrente
A.4.3.7. Men draagt kennis van de fiscale en juridische aspecten van de omzetting van
een zelfstandige onderneming in een besloten vennootschap.
A.4.3.8. Men draagt kennis ten aanzien van waardering van een zelfstandige
onderneming. Men is bekend met de materiële en immateriële activa van een
onderneming en heeft inzicht in een - eenvoudig - jaarverslag van een
onderneming.
A.4.3.9. Men kan een balans en een resultatenrekening lezen en interpreteren en
verschillen tussen de financiële en fiscale jaarrekening analyseren.
© 2014, Stichting Certificering FFP, Baarn; Leerdoelen FFP 2014
11/25
A.4.4. Internationale aspecten vanuit Nederlands perspectief
A.4.4.1.
Binnenlandse natuurlijk persoon met bronnen buiten Nederland
A.4.4.1.a.1. ondernemer (Besluit ter voorkoming van dubbele belasting)
A.4.4.1.a.2. aanmerkelijk belanghouder (Besluit ter voorkoming van dubbele
belasting)
A.4.4.1.a.3. vermogensrendementheffing (Besluit ter voorkoming van dubbele
belasting)
A.4.4.2.
Buitenlandse natuurlijk persoon met bronnen in Nederland (H 7 Wet IB
2001)
A.4.4.3.
Binnenlandse erflater met vermogen buiten Nederland
A.4.4.4
Fictief binnenlands woonachtige erflater met vermogen buiten Nederland.
A.4.4.5
Kennis van toewijzingsregels OECD internationaal modelbelastingverdrag
en Besluit ter voorkoning van dubbele belasting m.b.t. pensioen; loon;
onroerende zaken; restartikel.
A.5.
Integratieve aspecten
Men kan de fiscale kennis inpassen in een geïntegreerd financieel plan.
© 2014, Stichting Certificering FFP, Baarn; Leerdoelen FFP 2014
12/25
B.
Recht
B.1.
Personen- en familierecht
Men draagt kennis van de juridische aspecten rond de samenlevingsvormen:
B.1.1. huwelijk
B.1.1.a. de wettelijke gemeenschap van goederen
B.1.1.b. de gevolgen van huwelijkse voorwaarden met een nadruk op
B.1.1.b.1. de uitsluiting van elke gemeenschap van goederen
B.1.1.b.2. de wettelijke regeling met betrekking tot verrekenbedingen
B.1.1.b.3. de beperkte gemeenschap van goederen
B.1.2. geregistreerd partnerschap
B.1.2.a. de wettelijke gemeenschap van goederen
B.1.2.b. de gevolgen van partnervoorwaarden met de nadruk op
B.1.2.b.1. de uitsluiting van elke gemeenschap van goederen
B.1.2.b.2. de wettelijke regeling met betrekking tot verrekenbedingen
B.1.2.b.3. de beperkte gemeenschap van goederen
B.1.3. samenwonen
B.1.3.a. wel/geen samenlevingsovereenkomst
B.1.3.b. gemeenschappelijk eigendom
B.1.3.c. verblijvensbeding en overnamebeding
B.1.4. Het huwelijksvermogensrecht vanuit Nederlands IPR (Internationaal Privaat Recht)
B.1.4.1 Kennis van de artikelen van het Haags huwelijksvermogensverdrag 1978
i.c.m. art. 10.35 t/m 10.41 BW en waaronder/tevens
B.1.4.1.a Rechtskeuze of toepassing verwijzingsregel?
B.1.4.1.b Welke rechtskeuze kan worden gemaakt?
B.1.4.1.c. Verwijzingsregel o.g.v. de vier uitgangspunten van het verdrag
B.1.4.2 Kennis van wanneer Nederlands huwelijksvermogensrecht van toepassing
is
B.1.4.3 Kennis van mogelijkheid en gevolgen van rechtskeuze (en hoe een
rechtskeuze moet worden gemaakt volgens het Nederlandse recht)
B.1.4.4 Kennis van verandering van geldend huwelijksvermogensrecht, waaronder
het zogenoemde “wagon”-stelsel
B.1.4.5 Kennis van de bepalingen van het conflictenrecht huwelijksbetrekkingen
(art. 10.42 BW) op de persoonlijke gevolgen van het huwelijk.
B.2.
Het erfrecht
Men draagt kennis van de juridische aspecten rond het erfrecht:
B.2.1. erfrecht bij versterf
B.2.1.a. erfopvolging bij versterf
B.2.1.b. samenstelling van de nalatenschap (activa en passiva)
B.2.1.c. waardering van de activa en passiva
B.2.1.d. regeling met betrekking tot plaatsvervulling en aanwas
B.2.1.e. de wettelijke verdeling en de gevolgen van de ongedaanmaking
B.2.1.f. de andere wettelijke rechten
B.2.1.g. de wilsrechten van de kinderen
© 2014, Stichting Certificering FFP, Baarn; Leerdoelen FFP 2014
13/25
B.2.1.h. de legitieme portie
B.2.1.i. regeling ten aanzien van de stiefkinderen
B.2.2. testamentvormen
B.2.2.a. in het verleden opgemaakte ouderlijke boedelverdeling
B.2.2.b. legaatstelling
B.2.2.c. vruchtgebruik testament
B.2.2.d. combinatietestament
B.2.3. mogelijkheid om een erfgenaam of legataris te benoemen en een testamentaire last
op te nemen
B.2.4. mogelijkheden om erfgenamen te beschermen, zoals bewind en uitsluitingsclausule
B.2.5. mogelijkheden voor gehele of gedeeltelijke onterving
B.2.6. voogdijregeling
B.2.7. nalaten ten behoeve van instellingen en verenigingen (als bedoeld in artikel 6.33
onder de letters b en c van de Wet Inkomstenbelasting 2001) (goed doel
testamenten)
B.2.8. making onder ontbindende voorwaarde of opschortende voorwaarde
B.2.9. Men kent de invloed van familierechtelijke betrekkingen, het
huwelijksvermogensrecht en de rechten van ongehuwde partners.
B.2.10. Men kent de bepalingen ten aanzien van de (huwelijks)partner met betrekking tot
gemeenschappelijk eigendom.
B.2.11. Men kent de werking van de fictiebepaling ten aanzien van de begunstiging bij
overlijden van de levensverzekering.
B.2.12. Men kent de inkorting bij erven.
B.2.13. Het erfrecht vanuit Nederlands IPR (Internationaal Privaat Recht)
B.2.13.1 Kennis van de het conflictenrecht erfopvolging (art. 10.146 t/m 10.152
BW)
B.2.13.2 Kennis van de artikelen van het Haags erfrechtverdrag 1989 (art. 10.145
BW)
B.2.13.3 Kennis van het onderscheid tussen het in Nederland gehanteerde
eenheidsstelsel m.b.t. de nalatenschap en het in andere landen gehanteerde
splitsingstelsel.
B.3.
Schenking en gift
Men draagt kennis van de juridische aspecten rond de schenking en gift:
B.3.1. schenking en de daarbij in acht te nemen vormvereisten:
B.3.1.a.
van aandelen (waaronder aanmerkelijk belang aandelen)
B.3.1.b.
van onroerende zaken
B.3.1.c.
door schuldig erkenning
B.3.1.d.
via levensverzekering
B.3.1.d.1.
kapitaalverzekeringen
B.3.1.d.2.
lijfrenteverzekeringen
B.3.1.e.
clausules m.b.t. schenken zoals behoud van zeggenschap
B.3.1.f.
clausules m.b.t. de gift
B.3.2. mogelijkheden om begiftigde te beschermen (bewind of uitsluitingsclausule)
B.3.3. juridische aspecten van schenking aan instellingen of verenigingen (als bedoeld in
artikel 6.33 onder de letters b en c van de Wet Inkomstenbelasting 2001)
© 2014, Stichting Certificering FFP, Baarn; Leerdoelen FFP 2014
14/25
B.3.4. Men kan een schenkingsstrategie opstellen en is in staat de gevolgen voor
erfbelasting in geval van een overlijden in kaart te brengen.
B.3.5. Men kent de gevolgen voor de schenkbelasting van wijziging van het
huwelijksgoederenregime:
B.3.5.a.
van huwelijkse voorwaarden naar algehele gemeenschap van goederen
B.3.5.b.
van algehele gemeenschap van goederen naar huwelijkse voorwaarden
B.3.6. Men kent de constructies voor schenking van onroerende zaken en de eventueel
daaruit voortvloeiende aspecten voor de schenk- en erfbelasting en de
overdrachtsbelasting.
B.3.7. Men kent de gevolgen van inbreng bij schenken.
B.3.8. Men
kent
de
invloed
van
familierechtelijke
betrekkingen,
het
huwelijksvermogensrecht en de rechten van ongehuwde partners.
B.4.
Echtscheidingsproblematiek
B.4.1. Men draagt kennis van:
B.4.1.a.
de rol van een scheidingsbemiddelaar, advocaat e.a.
B.4.1.b.
de gevolgen en vastlegging van de rol van neutraal adviseur of
partijadviseur
B.4.1.c.
de juridische aspecten van verdeling van een (huwelijks)gemeenschap,
waaronder leveringsvereisten, waardepeildata en de gevolgen van over- of
onderbedeling, alsmede de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding
B.4.1.d.
wijze van vaststellen van de alimentatie en alimentatieberekening op basis
van de TREMA-normen
B.4.1.e.
het ouderschapsplan
B.5.
Overige recht
B.5.1. Men draagt kennis van:
B.5.1.a.
arbeidsrecht
B.5.1.b.
verbintenissenrecht (incl. aansprakelijkheid en zorgplicht)
B.5.1.c.
ondernemingsrecht
B.5.1.d.
publiekrechtelijke wet- en regelgeving, met name de Wet op het financieel
toezicht (Wft) en de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van
terrorisme (WwFT).
B.5.1.e.
beperkte, algehele, (on)herroepelijke volmachten
B.5.1.f.
levenstestament
B.6
Ondernemingsrecht
B.6.1. Men draagt kennis van de specifieke aspecten in juridische zin van de verschillende
ondernemingsvormen:
B.6.1.a.
eenmanszaak
B.6.1.b.
maatschap
B.6.1.c.
vennootschap onder firma (al dan niet met partner)
B.6.1.d.
commanditaire vennootschap.
B.6.1.e.
de
juridische
gevolgen
van
de
ondernemingsvormen
met
rechtspersoonlijkheid, zoals een NV en BV, stichting en vereniging met
rechtspersoonlijkheid
© 2014, Stichting Certificering FFP, Baarn; Leerdoelen FFP 2014
15/25
B.6.1.f.
B.6.1.g.
B.6.1.h.
B.6.1.i.
B.7
B.8.
de juridische verhouding tussen de (directeur) aandeelhouder en zijn NV of
BV (aandeelhouder, werknemer, schuldeiser, aansprakelijkheid)
maatschappelijk, geplaatst en gestort kapitaal, agio
verschillende soorten aandelen
regels rond het dividenduitdelingsbesluit van directie BV en
aansprakelijkheid bestuur na een dergelijke besluit en de fiscale gevolgen
hiervan.
Zekerheidsrechten
B.7.1. Men draagt kennis van de verschillende
zekerheidsrechten.
B.7.2. Zakelijke zekerheidsrechten:
B.7.2.1.
het recht van hypotheek
B.7.2.2.
het pandrecht
B.7.3. Persoonlijke zekerheidsrechten:
B.7.3.1.
hoofdelijke aansprakelijkheid
B.7.3.2.
borgstelling
B.7.3.3.
garanties
zakelijke
en
persoonlijke
Integratieve aspecten
Men is in staat de kennis van het personen- en familierecht, alsmede van het erfrecht, en
meer speciaal de vermogensrechtelijke aspecten, in te passen in een geïntegreerd financieel
plan.
© 2014, Stichting Certificering FFP, Baarn; Leerdoelen FFP 2014
16/25
C.
Pensioenen, Sociale Zekerheid en Verzekeringen
C.1.
Inleiding
Men heeft kennis van de elementaire begrippen op het gebied van levensverzekeringen en
pensioenen en enkele daarmee in ruimer verband staande capita selecta.
Men draagt kennis van de elementaire begrippen en de hoofdlijnen van het stelsel van
sociale zekerheid, zowel op het gebied van de volksverzekeringen, als op het gebied van de
wettelijke regelingen voor specifieke doelgroepen en enkele daarmee in ruimer verband
staande capita selecta.
Men heeft kennis van de belangrijkste elementen van schadeverzekeringen in het kader van
financiële
planning,
zoals
opstalverzekering
van
eigen
woningen,
bedrijfsaansprakelijkheid, beroepsaansprakelijkheid en arbeidsongeschiktheid.
C.2.1. Kennis in actuariële zin
Men heeft kennis van:
C.2.1.1. de begrippen rente, sterfte en kosten in de premieberekening alsmede de
voornaamste tarieven van kapitaal- en lijfrenteverzekering, waaronder de
universal life vormen; tevens is men bekend met pensioenverzekeringen op
kapitaal- en op rentebasis en de hoofdvormen van collectieve
pensioenverzekeringen
C.2.1.2. de begrippen euro- en beleggingsverzekeringen
C.2.2. Kennis in juridische zin
Men heeft kennis van:
C.2.2.1. de elementaire begrippen uit het verbintenissenrecht, met name met betrekking
tot de overeenkomst van levensverzekering, alsmede de voornaamste bijzondere
algemene voorwaarden, behorende bij de levensverzekering
C..2.2.2. het begrip polispersoneel, de rechten en verplichtingen van de
verzekeringnemer, waaronder de rechten van overdracht, conversie, belening,
premievrijmaking, afkoop, de rechten van aanwijzing en wijziging van
(herroepelijke/ onherroepelijke) begunstiging
C.2.2.3. de begrippen eigenaar/rechthebbende, eigendom en de te verlenen
zekerheidsrechten en men is tevens bekend met de wijze waarop
levensverzekeringen worden geschonken of vererven
C.2.2.4. de aspecten welke van belang zijn bij het totstandkomen van een
verzekeringsovereenkomst met betrekking tot een kapitaal-, lijfrente- of
pensioenverzekering en de verplichtingen van de verzekeringnemer en de
verzekerde en meer in het bijzonder het verstrekken van medische waarborgen
en de kennis van het begrip mededelingsplicht
C.2.2.5. premiesplitsing en kruislings sluiten van een verzekering
© 2014, Stichting Certificering FFP, Baarn; Leerdoelen FFP 2014
17/25
C.2.3. Kennis in fiscale zin
Men heeft kennis van
C.2.3.1. de bepalingen in de Wet Inkomstenbelasting 2001, de Invoeringswet Wet IB
2001, de Wet Loonbelasting 1964, de Successiewet 1956, die betrekking hebben
op kapitaalverzekeringen, overgangsrecht voor kapitaalverzekeringen eigen
woning
(KEW),
saldolijfrenten,
lijfrenten,
oudedagsreserve,
schadeloosstellingen in de loonsfeer (ontslagvergoedingen), pensioen en
overgangsregeling levensloopregeling
C.2.3.2. de bepalingen ten aanzien van rentevrijstelling voor kapitaalverzekeringen
C.2.3.3. de overgangsregeling voor saldolijfrenten
C.2.3.4 de overgangsregeling voor levensloopregeling
C.2.3.5.a. lijfrenten met premieaftrek en men heeft de vaardigheid om berekeningen uit te
voeren ter bepaling van de aftrekruimten
C.2.3.5.b. de mogelijkheid om inleg op een lijfrentespaarrekening of een aankoop van een
lijfrentebeleggingsrecht als uitgave voor inkomensvoorziening aan te merken en
de voorwaarden waaronder dit kan plaatsvinden
C.2.3.6. de bepalingen ten aanzien van lijfrenten in de winst:
C.2.3.6.a. ten aanzien van de stakingswinst en de oudedagsreserve
C.2.3.6.b. de overgangsbepalingen ten aanzien van stamrecht, spaarrekening of
beleggingsrecht in de loonsfeer voor de zogenaamde "gouden
handdruk" (ontslagvergoeding)
C.2.3.67. de mogelijkheden tot het bedingen van kapitaalverzekeringen, lijfrenten en
pensioenen bij zogenaamde “toegelaten aanbieders”, waaronder het voeren van
eigen beheer, hetzij in de eigen onderneming, hetzij in een daartoe opgerichte
rechtspersoon
C.2.3.8. de - fiscale - regelgeving ten aanzien van pensioenen in het algemeen en die van
individuele of collectieve pensioenen in het bijzonder, alsmede van het pensioen
van de DGA
C.2.3.9. de overgangsregeling voor spaarloonregeling
C.3.
Capita selecta
C.3.1. Men draagt kennis van de gevolgen van echtscheiding, ontslag,
arbeidsongeschiktheid en overlijden met betrekking tot kapitaalverzekeringen,
lijfrenten, stamrecht voor ontslagvergoeding en pensioenen.
C.2.2. Men heeft enige elementaire kennis van de medische acceptatienormen bij
levens-, lijfrente-, pensioen- en arbeidsongeschiktheidsverzekeringen.
C.3.3. Men heeft kennis van de levensverzekeringen in het kader van woningfinanciering
en schulddekking.
C.3.4. Men is bekend met de juridische en fiscale aspecten van
arbeidsongeschiktheidsvoorzieningen, zowel in privé als in de sfeer werkgever /
werknemer.
C.3.5. Ten aanzien van pensioenen heeft men bekendheid met de voornaamste bepalingen
van de Pensioenwet en meer in het speciaal de regelgeving voor de DGA.
Men is ten aanzien van pensioen bekend met de begrippen uitkeringsovereenkomst,
kapitaalovereenkomst en premieovereenkomst
© 2014, Stichting Certificering FFP, Baarn; Leerdoelen FFP 2014
18/25
C.3.6. Men is bekend met pensioensystemen zowel op basis van het salaris-/diensttijdcriterium, als op basis van het uitgangspunt van een vorm van beschikbare premies.
C.3.7. Men beschikt over elementaire kennis van de juridische en fiscale aspecten van
rechtspersonenrecht en kent de begrippen pensioenvennootschap en
stamrechtvennootschap.
C.3.8. Men is in staat een hem voorgelegde polis van levensverzekering te lezen en deze
voor de consument begrijpelijk te maken in woord en geschrift.
C.4.
Volksverzekeringen
C.4.1.
C.4.2.
C.4.3.
C.4.4.
C.4.5.
C.5.
AOW: Algemene Ouderdomswet
Anw:
Algemene nabestaandenwet
AWBZ: Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten
AKW: Algemene Kinderbijslagwet
Men draagt kennis van de voornaamste bepalingen van de volksverzekeringen,
zowel ten aanzien van premies en premieheffing, als van uitkeringsvoorwaarden
en uitkeringshoogte en -duur.
Wettelijke regelingen voor specifieke doelgroepen
C.5.1. Werknemers en daarmee gelijkgestelden
C.5.1.1
SUWI:
(Wet) Structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen
C.5.1.2
Wfsv:
Wet financiering sociale verzekeringen
C.5.1.3
BW:
Burgerlijk Wetboek, Boek 7, Titel 10. De arbeidsovereenkomst
C.5.1.4
ZW:
Ziektewet
C.5.1.5
WIA:
Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen
C.5.1.6
WGA
regeling Werkhervatting Gedeeltelijk Arbeidsgeschikten
C.5.1.7
IVA
regeling Inkomensvoorziening Volledig Arbeidsongeschikten
C.5.1.8
WAO
Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (in kader van
overgangsrecht)
C.5.1.9
WW:
Werkloosheidswet
C.5.1.10 IOAW:
Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk
arbeidsongeschikte werkloze werknemers
C.5.1.11 IOW
Wet inkomensvoorziening oudere werklozen
C.5.1.12 TW:
Toeslagenwet
C.5.1.13
EU-regels:
C.5.1.13.a
Kennis van de Europese Verordening nr 883/2004 en voor de
overgangsbepalingen, kennis van de Europese Verordening
1408/71
C.5.1.13.b.
Kennis van gevolgen van emigratie m.b.t. Nederlandse Sociale
zekerheid te weten:
AOW; ANW; AKW; Zorgverzekeringswet; WW; WIA
C.5.2. Zelfstandigen, beroepsbeoefenaren
C.5.2.a.
IOAZ:
Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk
arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen
© 2014, Stichting Certificering FFP, Baarn; Leerdoelen FFP 2014
19/25
C.5.3. Jonggehandicapten
C.5.3.a.
Wet Wajong: Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten
C.5.3.b.
TW:
Toeslagenwet
C.5.4. Overige wettelijke sociale regelingen
C.5.4.a.
WWB:
Wet werk en bijstand
C.5.4.b.
WAZO: Wet arbeid en zorg
C.5.4.c.
ZVW:
Zorgverzekeringswet
C.5.4.d
WSF
Wet Studiefinanciering 2000
C.5.5. Men draagt kennis van de voornaamste bepalingen in voornoemde wetten, zowel
ten aanzien van premies en premieheffing, als van uitkeringsvoorwaarden en
uitkeringshoogte en -duur.
C.6.
Capita Selecta
C.6.1.
C.6.2.
C.6.3.
C.6.4.
C.6.5.
C.6.6.
C.6.7.
C.6.8.
C.6.9.
C.6.10.
C.6.11.
C.6.12.
C.6.13.
C.7.
structuur en belangrijkste uitvoeringsorganen van de sociale zekerheid
loondoorbetalingsverplichting bij ziekte
arbeidsongeschiktheid
overlijden
pensionering/ouderdom
levensloopverlof
werkloosheid
ontslagvergoeding en de gevolgen daarvan voor sociale uitkeringen
hoofdlijnen van de kortingsbepalingen in de verschillende wetten bij inkomsten
uit tegenwoordige arbeid, uit vroegere arbeid en vermogen
kortingsregeling in de AOW wegens niet-verzekerde tijdvakken
de werknemer en zijn sociale zekerheidsrechten
de DGA en diens bijzondere positie op gebied van premieplicht en recht op
uitkering
de zelfstandig ondernemer en zijn sociale zekerheidsrechten
Integratieve aspecten
C.7.1. Men beschikt over kennis en vaardigheid om, binnen het terrein van financiële
planning en rekening houdend met de vermogens- en inkomenspositie en de reeds
aanwezige toekomstvoorzieningen van de cliënt, de vormen van
levensverzekeringen,
lijfrenten
en
pensioenen
en
arbeidsongeschiktheidsvoorzieningen te kunnen plaatsen als - aanvullende –
toekomstvoorziening, zowel met betrekking tot het langleven-, het kortleven-, als
het arbeidsongeschiktheidsrisico en rekening houdend met de fiscale, juridische en
eventueel medische mogelijkheden en begrenzingen.
C.7.2. Men is in staat binnen een financiële planning de voorzieningen uit het sociale
zekerheidsstelsel, voorzover van toepassing, in te passen in het advies.
(Noot: Het is niet toegestaan de Kleine Gids bij het FFP-examen te gebruiken).
© 2014, Stichting Certificering FFP, Baarn; Leerdoelen FFP 2014
20/25
C.7.3. Men kent de eventuele invloed over en weer van particuliere en aanvullende
werknemersvoorzieningen en de voorzieningen uit het sociale zekerheidsstelsel.
Men is ook bekend met de bijzondere positie welke wordt ingenomen door de in de
sociale wetgeving als DGA aangemerkte personen.
© 2014, Stichting Certificering FFP, Baarn; Leerdoelen FFP 2014
21/25
D.
Sparen, Beleggen en Financieringen
D.1.
Algemeen inzicht
Men draagt kennis van de hoofdlijnen van de macro-economie, o.a:
D.1.1. de doelstellingen en de instrumenten van de economische politiek
D.1.2. de onderlinge samenhang van de goederen-, diensten-, geld- en kapitaalmarkt
D.1.3. de hoofdtaken van de Autoriteit Financiële Markten (AFM) en de Europese
Centrale Bank (ECB)
D.1.4 de Wet Mifid (Market in financial instruments directive)
D.1.5 garantiestelsel
Men draagt kennis van de aanbevelingen en richtlijnen, uitgegeven door de Autoriteit
Financiële Markten (AFM), waaronder de Leidraad zorgvuldig adviseren over
vermogensopbouw en de Aanbeveling voor zorgvuldig beleggingsadvies en
vermogensbeheer.
D.2.
Sparen
Men draagt kennis van de verschillende spaarvormen, o.a.:
D.2.1. direct opneembaar sparen
D.2.2. sparen met een vaste looptijd
D.2.3. jeugdsparen
D.2.4. internet sparen
D.2.5. sparen met regelmaat
D.2.6. maatwerkdeposito's
D.2.7. spaarbrieven en bankbrieven
D.2.8. spaarloonregeling (afgeschaft per 01-01-2012)
D.2.9. banksparen
D.2.10. overgangsregeling levensloopregeling
D.2.12 bronheffing waaronder dividend- en couponbelasting (zie o.a. spaarrichtlijn).
D.3.
Beleggen
D.3.1. Men draagt kennis van de verschillende objecten van belegging en de categorieën
van beleggers.
D.3.2. Men kent de begrippen en kan deze begrippen toepassen:
D.3.2.a.
beleggingsprofiel
D.3.2.b.
rendement
D.3.2.c.
rendementsdoelstelling
D.3.2.d.
diversificatie
D.3.2.e.
beleggingshorizon
D.3.2.f.
correlatie
D.3.2.g.
hedgen
D.3.2.h.
kredietstatus
D.3.2.i.
risico (aversie)
D.3.2.j.
standaarddeviatie
© 2014, Stichting Certificering FFP, Baarn; Leerdoelen FFP 2014
22/25
D.3.3.
D.3.4.
D.3.5.
D.3.6.
D.3.7.
D.3.8.
D.3.9.
D.3.2.k.
spreiding
D.3.2.l.
duration
Men is bekend met de verschillende wijzen van rendementsberekening en kan deze
uitvoeren.
Men draagt kennis van de renteberekening en de rentestructuur bij obligaties.
Men draagt kennis van de begrippen:
D.3.5.a.
fundamentele analyse
D.3.5.b.
technische analyse
bij de keuzebepaling van aandelen.
Men heeft inzicht in de verschillende factoren die van invloed zijn op het
keuzeproces tussen beleggen in (converteerbare) obligaties of aandelen.
Men kent de mogelijkheden van derivaten (opties, futures, commodities, turbo’s,
warrants) en draagt kennis van elementaire optiestrategieën en kan deze in
samenhang brengen met een aandelenportefeuille.
Men draagt kennis van de theorie inzake geïntegreerde portefeuille-concepten:
D.3.8.a.
asset-allocatie (aandelen, obligaties, alternatieven, liquiditeiten)
D.3.8.b.
geografische en sectorale verdeling
D.3.8.c.
individuele fondsen
Men draagt kennis van performance meting.
D.3.10. Men draagt kennis van de verschillende vormen van beleggingsfondsen, zoals:
D.3.10.a.
aandelenfondsen
D.3.10.b.
obligatiefondsen
D.3.10.c.
onroerend goed fondsen
D.3.10.d.
liquiditeiten fondsen
D.3.10.e.
mengfondsen
D.3.10.f.
click-fondsen
D.3.10.g.
hedgefondsen
D.3.10.h.
multimanagerfondsen (funds of funds)
D.3.10.i.
private equity
D.3.10.j.
groene- en culturele beleggingsfondsen
D.3.10.k.
duurzamebeleggingsfondsen
D.3.10.l.
indextrackers
D.3.10.m
grondstoffen
D.3.11. Men draagt kennis van de levensverzekering als beleggingsinstrument.
D.3.12. Specifieke kennis bestaat ter zake van:
D.3.12.a. de fiscale, juridische en economische aspecten van de verschillende
beleggingsobjecten (bijv. de besloten en de open CV)
D.3.12.b. het beleggen door de particulier zowel in privé, als in een beleggingsBV en/of pensioen- en stamrecht-BV en het verschil in fiscale
behandeling van deze mogelijkheden en de invloed van fiscaliteit op
rendement en risico
D.3.12.c. de verschillende obligatievormen, zoals staatsleningen,
bedrijfsleningen, zerobonds, (reverse) convertibles, premieobligaties,
winstdelende obligaties, cdo’s (collateralized debt obligation) en clo’s
(collateralized loan obligation), floaters
D.3.12.d. de begrippen agio, bonusaandelen en herkapitalisatiebonussen
© 2014, Stichting Certificering FFP, Baarn; Leerdoelen FFP 2014
23/25
D.3.12.e.
D.3.12.f.
D.4
het beleggen met geleend geld
verschil in risico en rendement van beleggingsproducten in de
verschillende boxen
Financieringen
D.4.1. Men kent de meest gangbare kredietvormen, zowel voor korte als lange termijn
kredietverlening, al dan niet met of zonder persoonlijke en/of zakelijke zekerheden.
Tevens heeft men kennis omtrent de meest gangbare vormen van leasing.
D.4.2. Men is bekend met algemene en bijzondere voorwaarden van geldlening.
D.4.3. Men heeft een elementaire kennis van het kredietproces en de gang van zaken
rondom het begeleiden en afwikkelen van kredieten.
D.4.4. Men heeft kennis van ondermeer de volgende kredietvormen:
D.4.4.1.
rekening courant krediet
D.4.4.2.
effectenkrediet
D.4.4.3.
hypothecair krediet
D.4.4.4.
annuïteitenhypotheek
D.4.4.5.
lineaire hypotheek
D.4.4.6.
levenhypotheek
D.4.4.7.
spaarhypotheek
D.4.4.8.
hypotheek en depotconstructies
D.4.4.9.
aflossingsvrije hypotheek
D.4.4.10.
combinatievormen
D.4.4.11.
overbruggingskrediet
D.4.4.12.
beleggingshypotheek
D.4.4.13.
opeethypotheek
D.4.4.14.
actuele/nieuwe vormen van hypotheken
D.4.4.15.
persoonlijke lening
D.4.4.16.
continu krediet
D.4.4.17.
operational lease
D.4.4.18.
financial lease
D.4.5. Men is in staat om elementaire berekeningen te maken van maximaal te verstrekken
kredietbedragen en men kan aangeven hoe de gekozen financieringsvorm past in
het klantprofiel.
D.5.
Risico’s bij financiering
Men kan aangeven welke risico’s in verband met een financiering al dan niet kunnen
worden afgedekt en weet de verzekeringsmogelijkheden welke kunnen worden toegepast
ter zake van:
D.5.1. overlijden
D.5.2. arbeidsongeschiktheid
D.5.3. werkeloosheid
D.5.4. aansprakelijkheid
D.5.5. opstal
© 2014, Stichting Certificering FFP, Baarn; Leerdoelen FFP 2014
24/25
D.6.
Lastenberekening en budgettering
D.6.1. Men draagt kennis van elementaire financiële rekenkunde.
D.6.2. Men kan een lastenberekening maken.
D.6.3. Men kan een cijfermatige vergelijking maken tussen verschillende
financieringsvormen.
D.6.4. Men kan een budgettering maken met betrekking tot de gevolgen van een
financiering voor het consumptief besteedbaar inkomen (CBI) en de
vermogenspositie.
D.7.
Integratieve aspecten
D.7.1. Men is in staat de verschillende spaar- en beleggingsvormen in te passen in een
geïntegreerd financieel plan, rekening houdend met de doelstellingen van de klant
en diens financiële positie.
D.7.2. Men is in staat nieuwe en bestaande spaar- en beleggingsproducten/-vormen
(inclusief financieringsaspecten) te ontleden tot de bouwstenen/kern en dit te
communiceren aan de klant inclusief de mogelijke juridische-, fiscale- en
rendement/risico consequenties.
D.7.3. Men is in staat een financieringsoplossing aan te reiken, gerelateerd aan de
financieringsbehoefte en het debiteurenprofiel. Men kan de budgettaire aspecten
rekenkundig zichtbaar maken en de financieringsoplossing plaatsen binnen het
kader van een geïntegreerd financieel plan, rekening houdend met de doelstellingen
van de klant en diens financiële positie.
D.7.4. Men is in staat nieuwe en bestaande financieringsproducten/vormen (inclusief
spaar- en beleggingsaspecten) te ontleden tot de bouwstenen/kern en dit te
communiceren aan de klant inclusief de mogelijke juridische-, fiscale- en
rendements/risico consequenties.
© 2014, Stichting Certificering FFP, Baarn; Leerdoelen FFP 2014
25/25