Notitie Contactpersoon Marc Steenvoorden Datum 15 augustus 2014 Kenmerk N001-1225561MGS-nij-V01-NL Veersedijk, tussentijdse verificatie Moria fase 1 Deze notitie geeft de stand van zaken weer ten aanzien van de modellering van de Waterontspanner in het kader van de dijkverbetering Schoonhovenseveer - Langerak. Tauw is gevraagd om, in eerste instantie in de vorm van een quick-scan, het door AGT toegepaste grondwatermodel (SLAFlow) te vergelijken met het verfijnde Moria-model (SLA genoemd, hierna SLA-Moria). Hierbij wordt aandacht gegeven aan de kritische parameters voor beide modellen. Doel van de modelvergelijking is om vast te stellen of met SLA-Moria vergelijkbare resultaten worden berekend. Op basis van deze vergelijking worden aanbevelingen gedaan rond vervolgonderzoek. Ten behoeve van de quick-scan zijn de volgende werkzaamheden verricht: Beoordelen van de verschillen tussen de modellen (SLAflow en SLA-Moria), zoals blijkt uit de rapportages van Deltares, Grontmij en AGT Beoordeling van de kritische parameters voor de waterontspanner Controle welke informatie beschikbaar is op de Moria server van Deltares. De inspanning beoordelen om op basis van de bestaande gegevens op de Moria server twee scenarioberekeningen uit te voeren voor één dijktraject (nader te bepalen in gezamenlijk overleg). Het eerste scenario is de voorgestelde aanpak met vertikale drainage tot in het pleistocene pakket voor de MHW-situatie. Het tweede scenario is identiek maar met verticale drainage alleen in het holocene pakket Indicatie van de benodigde werkzaamheden voor het uit te voeren nader onderzoek dat noodzakelijk is om beter inzicht te krijgen in de kritische parameters Vergelijking van de modellen Zowel het SLAFlow- als het SLA-Moria-model zijn numerieke modellen op basis van Modflow. De rekentechniek is dus identiek, en de modellen zijn direct vergelijkbaar. De verschillen zitten in het modelconcept en de gekozen parameters. Tijdens het overleg van 31 juli 2014 is de waterontspanner besproken en het SlaFlow-model waarmee deze is doorgerekend. Tijdens de bespreking werd duidelijk dat in het SlaFlow-model duidelijk andere uitgangspunten zijn gehanteerd dan in het SLA-Moria model. In tabel 1 zijn de belangrijkste verschillen opgenomen. Tussentijdse verificatie Moria fase 1 1\5 Kenmerk N001-1225561MGS-nij-V01-NL Tabel 1 Verschillen SLAFlow en SLA-Moria Aspect SLA-Moria SLAFlow Modelafmetingen 14x10 km2 10x6 km2 Resolutie 5m 5 - 25 m Lagenschema Dikte op basis van voorkomen zand- en Vaste laagdiktes klei/veenlagen (Geotop) + locale metingen Calibratie Hoogwatergolf 2003 en getijdegolf 2012 Getijdegolf 2012 Topsysteem Grondwateraanvulling en ontwatering Alleen ontwatering, uniforme weerstand Onttrekkingen Winningen van Oasen geen Doorlaatvermogen Deklaagweerstand (1) 2 Holoceen buitendijks : 50-500 m /d Holoceen buitendijks: ≈0 m2/d Holocene tussenzandlaag: 0-60 m2/d Holocene tussenzandlaag: uniform(3) 30 m2/d Boven tussenzandlaag: 10-1.500 dagen Boven tussenzandlaag: 400-800 dagen (1) Rivier (Lek) Onder tussenzandlaag : 800-4.000 dagen Onder tussenzandlaag: uniform(3) 20 dagen Doorsnijdt deklaag volledig (weerstand Onder de deklaag als “RIVER” in Pleistocene basisveen lokaal verwijderd) zandlaag gebracht (1) Zandbanen, alleen van betekenis in buitendijks gebied (2) Basisveen/Wijchenklei (3) Uit de rapportage van AGT wordt niet duidelijk of en waar ruimtelijke variatie van parameters wordt toegepast. Er wordt op enkele plekken wel op gezinspeeld (bijvoorbeeld pagina 12) door verwijzing naar zones met typeprofielen. Maar parameterkaarten ontbreken Algemeen beeld is dat SLAFlow een vereenvoudigd model is waarbij kritische noten kunnen worden geplaatst bij het modelconcept (de uniformiteit van de tussenzandlaag, de modellering van kleilagen als slecht doorlatende watervoerende lagen met berging, en hoe wordt omgegaan met de weerstand van het basisveen) en de calibratie (geen extreme afvoersituatie, geen gevoeligheidsanalyse of betrouwbaarheidsinterval). De rivier is op vergelijkbare wijze als het SLA-Moria-model, dus met lage bodemweerstand, in het model verwerkt. AGT geeft aan dat de berging in de kleilagen een gevoelige parameter was tijdens calibratie. Gezien de weerstand van de kleilagen zou de hoeveelheid grondwaterwater die naar of uit de kleilagen gaat echter zeer klein moeten zijn. Berging zou dan voor deze lagen geen rol van betekenis mogen hebben. AGT beschrijft wel de gevoeligheden van de kritische parameters voor de haalbaarheid van de waterontspanners. Het SLA-Moria-model biedt een gedegen basis voor het onderzoek. Alleen de zandlagen zijn gemodelleerd als modellagen, de kleilagen vormen een scheidende laag met een weerstandswaarde tussen de modellagen. Hoe hoger deze weerstand, hoe minder uitwisseling van grondwater tussen de modellagen. In de rapportage is echter niets te vinden over een gevoeligheidsanalyse c.q. betrouwbaarheidinterval van de diverse modelparameters. 2\5 Tussentijdse verificatie Moria fase 1 Kenmerk N001-1225561MGS-nij-V01-NL Dit is vooral voor de weerstand van de laag basisveen van belang, temeer daar deze tijdens de calibratie sterk is verlaagd onder de Lek, maar daarbuiten significant is (gebleven). De plaatselijk abrupte overgang van parameterwaarden (vermoedelijk op de grens van REGIS/Geotop kaartbladen) roept vraagtekens op. Kritische parameters Voor de werking van de Waterontspanner zijn van belang: Doorwerking van variatie van rivierstanden in de tussenzandlaag, welke wordt bepaald door: (variatie van) Het doorlaatvermogen van de tussenzandlaag Bergingscoefficiënt van de tussenzandlaag Lekstroom naar bovenliggende en/of onderliggende lagen Mate van hydraulisch contact tussen de rivier en het pleistocene watervoerend pakket De kritische parameters spitsen zich toe op de variatie van het doorlaatvermogen van de tussenzandlaag en de weerstand van de laag basisveen/Wijchenklei. Onduidelijk is in hoeverre de tussenzandlaag direct aansluit op de Lek en of/waar de buitendijkse zandbanen in contact staan met de binnendijkse tussenzandlaag. Deze aspecten zijn bepalend voor het ontwerp c.q. haalbaarheid van de waterontspanner, in het bijzonder ten aanzien van: Het afvoerdebiet van de waterontspanners De reikwijdte van de waterontspanner in de tussenzandlaag De juiste plaatsing (zowel in x-y als diepte) van de verticale filters Aandachtspunt is de onderlinge beïnvloeding van de waterontspanners van de twee westelijke dijktrajecten. Als beide tegelijkertijd actief zijn, genereert dit een extra stijghoogteverlaging. Het is de vraag of dit realistisch is of dat beide trajecten onafhankelijk van elkaar moeten worden doorgerekend. Beschikbare gegevens op de Moria server De MHW-situatie op de Lek is al in het SLA-Moria model opgenomen als fictieve golf tussen 1 januari en 10 april 2001. Onder de map f:\projecten\grontmij\lekdijk\imod\runfiles\01_quasi3D\nietstationair\v09\ zijn zogenaamde runfiles geplaatst die alle modelinput aansturen. In deze map zijn twee runfiles geplaatst die ogenschijnlijk betrekking hebben op het scenario met de waterontspanner (in dit geval grindpalen genoemd): Nstat5_mhw_basis_hfb_drn_klein_grindpalen.run Nstat5_mhw_basis_hfb_drn_klein_grindpalen_diep.run Diep verwijst hierbij waarschijnlijk naar het scenario met verdiept ontwateringsniveau. Tussentijdse verificatie Moria fase 1 3\5 Kenmerk N001-1225561MGS-nij-V01-NL Uitgaande van de rapportage van Grontmij zullen in deze bestanden de waterontspanners voor alle vier dijktrajecten zijn opgenomen. Het referentiescenario daarbij is: Nstat5_mhw_basis_hfb_drn_klein.run Voorstel SLA-Moria-berekeningen Genoemde runfiles verwijzen naar een groot aantal verschillende bronbestanden van zowel Deltares als Grontmij. De inhoud van de bronbestanden is niet gecontroleerd, er mag vanuit worden gegaan dat deze in overeenstemming is met hetgeen in de rapportages van Deltares en Grontmij is opgenomen. Om de rekentijd te beperken stellen wij voor om eerst alleen de effecten van de waterontspanner voor Veersedijk door te rekenen in de volgende stappen: 1. Voorbereiding en referentiescenario Veersedijk doorrekenen met een gridresolutie van 5x5 m2 2. Eventueel scheiden van modelinvoer voor waterontspanners per dijktraject 3. De door Grontmij doorgerekende variant 2a (grindpalen in de tussenzandlaag) doorrekenen en de verandering van de stijghoogte in de tussenzandlaag (modellaag 3) berekenen 4. Modelresultaten naar ArcMap halen 5. Controle van het berekende beeld aan de hand van de kaarten in de Grontmij rapportage (verificatie van gebruikte modellen). Indien deze afwijken, vindt overleg plaats over vervolgaanpak 6. Vergelijking van de berekende stijghoogtebeelden met die van AGT 7. Desgewenst scenarioberekeningen voor andere dijktrajecten of andere parameterkeuzes 8. Rapportage In het kader van scenarioberekeningen kunnen parameterwaarden van het geijkte SLA-Moria-model lokaal worden aangepast, zonder dat het model opnieuw gecalibreerd hoeft te worden. Als de aanpassing alleen in de directe omgeving van de waterontspanner wordt doorgevoerd, heeft dat namelijk geen regionaal effect op de grondwaterstroming, en dus ook niet op het calibratieresultaat. Lokaal zijn deze aanpassingen echter wel van groot belang. Nader Onderzoek In principe staan wij achter de aanbevelingen voor nader onderzoek die door AGT zijn gedaan: Veldonderzoek naar de bodemopbouw op basis van sonderingen Vaststellen van stijghoogteveranderingen onder invloed van een proefonttrekking. 4\5 Tussentijdse verificatie Moria fase 1 Kenmerk N001-1225561MGS-nij-V01-NL Sonderingen (met wrijvingsmeting) zijn wenselijk om de bodemopbouw te verifiëren zoals deze is opgenomen in het SLA-Moria-model ter plaatse van de waterontspanners en de zone waarbinnen eisen worden gesteld aan de stijghoogte in de tussenzandlaag. De dichtheid van de metingen kan wellicht wat minder, bijvoorbeeld om de 50 m, ook afhankelijk van de al geplaatste boringen/sonderingen. In zones waar vervolgens nog twijfel bestaat over de haalbaarheid van de waterontspanner, kunnen eventueel nog enkele extra sonderingen worden geplaatst. De sonderingen geven een beeld van de variatie in doorlaatvermogen van de tussenzandlaag en de aanwezigheid en dikte (indicatie voor de weerstand) van de afsluitende laag tussen Holoceen en Pleistoceen. Aan de hand van het beeld van doorlaatvermogen en weerstand van/onder de tussenzandlaag, worden enkele locaties gekozen voor een proefonttrekking. Proefonttrekkingen vinden plaats in de tussenzandlaag (vooralsnog niet in het watervoerend pakket) en kunnen eventueel gelijktijdig worden uitgevoerd als de afstand tussen de proeflocaties voldoende is. Een proefonttrekking bestaat uit: Plaatsen van peilbuizen in de tussenzandlaag en het watervoerend pakket, zowel in de omgeving van de onttrekkingslocatie als direct naast de Lek Uitvoeren van stijghoogtemetingen (via drukopnemers) in de week voorafgaande aan de proef Plaatsing van een onttrekkingsysteem (mag ook tijdelijk zijn, zolang maar met vast debiet kan worden onttrokken) Pompproef gedurende 6-8 uur, met regelmatige aflezing van meterstanden en peiling van de peilbuizen (ook handpeilingen) Uitvoeren van stijghoogtemetingen via drukopnemers laten doorlopen tot twee dagen na de pompproef Beoordeling van feitelijke debieten en verlagingen Eventueel modelsimulatie van de pompproef Tussentijdse verificatie Moria fase 1 5\5
© Copyright 2024 ExpyDoc