Bestrijd honger en armoede: investeer in kleinschalige boerinnen Update – Maart 2014 Door Joni van de Sand Voor ActionAid 1 Inhoudsopgave 1. Introductie 1.1 Waarom investeren in kleinschalige boerinnen 1.2 Campagne & onderzoekspaper 2. Beleid: Wat de Wereld Verdient 2.1 Visie op ontwikkeling 2.2 Voedselzekerheid 2.3 Vrouwenrechten 2.4 Beleidscoherentie 2.5 Kamervragen 2.6 Voortgang Speerpunten 2.7 Mensenrechtenbrief 2.8 Nederlandse visie op Post-2015 2.9 Begroting 2014 2.10 Conclusie 3. Activiteiten 3.1 Begroting 2014 3.2 Bilaterale programma’s 3.3 Multilaterale samenwerking 3.4 Samenwerking met Nederlandse organisaties 3.5 Samenwerking met bedrijven 3.6 Kennisagenda 3.7 Conclusie 4. Conclusie & aanbevelingen 2 Afkortingen CAADP CGIAR FAO FDOV GAFSP FARA ICARDA IDH IFAD IFDC ILC ILO IPGs MDGs MinBuZa MKB MVO NGOs OESO ORIO Post-2015 PrSW PPP PSI SRGR VN Comprehensive Africa Agricultural Development Programme Consultative Group on International Agricultural Research Food and Agriculture Organization of the United Nations Faciliteit Duurzaam Ondernemen en Voedselzekerheid (onderdeel van PPP) Global Agriculture and Food Security Program Forum for Agricultural Research in Africa International Centre for Agricultural Research in the Dry Areas Initiatief Duurzame Handel International Fund for Agricultural Development International Center for Soil Fertility and Agricultural Development International Land Coalition International Labour Organization Internationale Publieke Goederen Millennium Development Goals Ministerie van Buitenlandse Zaken Midden- en klein-bedrijf maatschappelijk verantwoord ondernemen niet-gouvernementele organisatie Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (Engels: OECD) Ontwikkelingsrelevante Infrastuctuurontwikkeling Werktitel voor de internationale ontwikkelingsagenda die na 2015 de Millennium Ontwikkelingsdoelen zal opvolgen Private Sector Window (van GAFSP) Public Private Partnerships Private Sector Investeringsprogramma seksuele en reproductieve gezondheid en rechten Verenigde Naties 3 Samenvatting beleidsanalyse en aanbevelingen Dit rapport is een update van het informatie-paper “Bestrijd honger en armoede: investeer in kleinschalige boerinnen” van februari 2013, in opdracht van ActionAid in Nederland. 1 De studie heeft als doel inzicht te geven in de mate waarin Nederlands beleid aandacht heeft voor en bijdraagt aan de positie en kansen van kleinschalige boerinnen in ontwikkelingslanden. Het huidige beleid lijkt meer mogelijkheden te bieden voor aandacht en een bijdrage aan de positie en kansen van kleinschalige boerinnen in ontwikkelingslanden. Het is daarbij wel zaak dat het beleid inclusief is: dat daadwerkelijk kleinschalige boerinnen worden bereikt en zij ook deelnemen aan het zetten van de kaders en doelen van het beleid. Op basis van de geanalyseerde documenten en gesprekken blijkt een aantal zeer positieve resultaten, maar wordt niet goed duidelijk welke boerinnen precies bereikt worden (en welke niet) en of er sprake is van participatie en zeggenschap in beleid en programma’s. Daarnaast wordt fors bezuinigd op ontwikkelingssamenwerking, inclusief het speerpunt voedselzekerheid. Dat kan grote gevolgen hebben voor de investeringen in deze doelgroep. Een grote uitdaging is ook participatie en zeggenschap van vrouwen en vrouwenorganisaties bij het beleid en de interventies die hen aangaan. Ambassades, kennisplatforms (Food&Business) e.a. lijken veel vrijheid te hebben om invulling te geven aan beleid, met als risico dat aandacht voor vrouwenrechten en kleinschalige boerinnen sterk afhankelijk blijft van de betrokkenheid en interesse van betreffende personen. Daarnaast is gender en voedselzekerheid een complex vraagstuk dat capaciteit, kennis en commitment vereist, welke extra onder druk kan komen te staan in bezuinigen. Versnippering blijft een risico, evenals transparantie over de gevolgen voor kleinschalige boerinnen, per programma en met name over de breedte van de uitvoering van het voedselzekerheidsbeleid. Begin vorig jaar presenteerden wij onze eerste onderzoeksresultaten en aanbevelingen. In dit huidige rapport doen wij een zestal hernieuwde aanbevelingen aan de minister om de Nederlandse inzet voor gelijke rechten en kansen voor kleinschalige boerinnen in ontwikkelingslanden te verbeteren: 1. Blijf gericht investeren in kleinschalige landbouw en kleinschalige boerinnen in het bijzonder, waaronder hun landrechten, landbouwsupport en het versterken van collectieven. Betrek deze vrouwen vooral ook bij de ontwikkeling, monitoring en uitvoering van beleid. 2. Bevorder beleidscoherentie t.g.v. kleinschalige boerinnen, vrouwenrechten en voedselzekerheid door expliciete aandacht voor kansen en risico’s voor deze groep in grotere (landbouw)programma’s, private sector-ontwikkeling, handel en breder buitenlands beleid. 3. Zet in de post-2015 agenda in op het samenbrengen van vrouwenrechten en voedselzekerheid door expliciete aandacht voor kleinschalige boerinnen en landrechten in duurzame en inclusieve ontwikkeling. 4. Van beleid naar praktijk: versterk richtlijnen en interne genderexpertise bij ambassades en het ministerie. 5. Verzeker dat vrouwenrechten, gender en kleinschalige en agro-ecologische landbouw worden meegenomen in onderzoeksagenda’s, zoals van het Dutch Food & Business Knowledge Platform. 6. Maak specifieke doelgroepen, verantwoordelijken, resultaten en verantwoordingsmechanismen van voedselzekerheids- en landbouwgerelateerde activiteiten meer inzichtelijk. 1 http://www.actionaid.org/nl/nederland/publications/onderzoekspaper-voor-we-wont-accept-hunger 4 1. Introductie Dit rapport is een update van het informatie-paper “Bestrijd honger en armoede: investeer in kleinschalige boerinnen” van februari 2013, in opdracht van ActionAid in Nederland. 2 De studie heeft als doel inzicht te geven in de mate waarin Nederlands beleid aandacht heeft voor en bijdraagt aan de positie en kansen van kleinschalige boerinnen in ontwikkelingslanden. Dit ter ondersteuning van de Campagne We Won’t Accept Hunger die aandacht vraagt voor de sleutelpositie van de Afrikaanse boerin in het terugdringen van honger en armoede, Millennium Ontwikkelingsdoel 1. Uitgangspunt is dat Afrikaanse boerinnen gelijke rechten verdienen, recht op voedsel hebben en bovendien een essentiële bijdrage kunnen leveren aan voedselzekerheid. Hiervoor zijn goede kansen gezien de Nederlandse focus op voedselzekerheid, míts deze doelgroep en het recht op voedsel hierin centraal staat. 1.1 Waarom investeren in kleinschalige boerinnen Kleinschalige boeren en boerinnen 3 staan aan de basis van de mondiale voedselzekerheid. Meer dan de helft van de voedselvoorziening wereldwijd, en maar liefst 80% van het basisvoedsel in Afrika, wordt geproduceerd door kleinschalige boeren en boerinnen. 4 Zij werken hard en zijn vaak vindingrijk om het beste uit beschikbare hulpbronnen zoals land en water te halen. Dit is hard nodig, omdat de obstakels vaak groot zijn en de ondersteuning en aandacht van de overheid beperkt en een gelijk speelveld ontbreekt. Ondanks hun cruciale rol in de voedselproductie zijn paradoxaal genoeg twee derde van alle mensen in de wereld die honger leiden kleinschalige boeren en boerinnen en landloze arbeiders in rurale gebieden. En dit terwijl zowel de urgentie als het potentieel enorm is, zo benadrukt ook het High Level Panel rapport van de Committee on World Food Security 5. Ook IFAD en UNEP 6 stellen: “With the right conditions smallholders can be at the forefront of a transformation in world agriculture”. Voor vrouwen in de landbouw worden hun kansen nog extra bemoeilijkt door ongelijke genderverhoudingen 7. Boerinnen spelen een centrale en vaak specifieke rol in de landbouw en in het beheer van natuurlijke hulpbronnen. Gemiddeld nemen vrouwen bijna de helft van het werk in de landbouw in ontwikkelingslanden voor hun rekening. Met name in de voedselproductie voor dagelijks gebruik spelen vrouwen een essentiële rol, evenals in het bereiden en distribueren van voedsel. Bovendien hebben zij gedetailleerde kennis over traditionele gewassen en lokale ecosystemen die van belang is voor duurzame landbouwsystemen. De paradox is dat vrouwen een veel geringere toegang hebben dan mannen tot land, landbouwinputs (zoals zaden en mest), krediet, markten, voorlichting, technologie, etc 8. Boerinnen zijn meestal slecht vertegenwoordigd in 2 http://www.actionaid.org/nl/nederland/publications/onderzoekspaper-voor-we-wont-accept-hunger Er bestaat geen standaard definitie voor een kleinschalige boer(in) maar geringe hoeveelheid land, multifunctioneel family farming met grote rol voedselproductie is vaak kenmerkend. Zie ook http://www.fao.org/docrep/meeting/029/mi035e.pdf Er wordt geschat dat zo’n 2,5 miljard personen hier voor hun levenshoud afhankelijk zijn, met name in het globale zuiden. 4 Bron: http://www.fao.org/docrep/x0262e/x0262e16.htm Zie ook State of Food and Agriculture. Women and agriculture: closing the gender gap for development. FAO (2011) en http://www.farmingfirst.org/wordpress/wp-content/uploads/2012/03/FF-Policy-Paper-Rural-Women.pdf 5 HLPE (2013) Investing in Smallholder Agriculture for Food Security http://www.fao.org/docrep/meeting/029/mi035e.pdf E.g.`The potential efficiency of smallholder farming relative to larger farms has been widely documented, focusing on the capacity of smallholders to achieve high production levels per unit of land through the use of family labour in diversified production systems.´ (article 14, p 4 of summary) 6 IFAD, UNEP (2013) Smallholders, Food Security and the Environment (http://www.unep.org/pdf/SmallholderReport_WEB.pdf http://www.ifad.org/operations/food/farmer.htm 7 De Schutter (2012) Women’s rights and the right to food , Report submitted by the Special Rapporteur on the right to food, Olivier De Schutter, UN Human Rights Council, 24 December 2012, A/HRC/22/50. 3 8 Worldbank (2013) Leveling the playing field. Improving opportunities for women farmers in Africa. http://www.worldbank.org/en/region/afr/publication/levelling-the-field-improving-opportunities-for-womenfarmers-in-africa 5 boerenorganisaties en in internationale dialoog over voedselzekerheid en hebben daardoor weinig inspraak op landbouw- en voedselzekerheid beleid en praktijk. Dat mede daardoor vaak gender-blind is, bijvoorbeeld door onvoldoende rekening te houden met het vele onbetaalde werk dat vrouwen doen zowel op het land als in huis. Kortom: ze zijn kennis-rijk maar kans-arm. 9 Zo berekende de Wereldvoedselorganisatie dat wanneer vrouwen dezelfde toegang als mannen zouden krijgen tot land, krediet, gereedschap en zaden, zij 20-30% meer zouden kunnen produceren. Dit zou de honger in de wereld met 12-17% kunnen verminderen. Dat zouden maar liefst 100 tot 150 miljoen mensen zijn. 10 Gelukkig zijn er ook veel voorbeelden van vrouwen die zich organiseren en opkomen voor hun rechten, al dan niet met steun van lokale en internationale organisaties. En internationale aandacht en support is toegenomen, met vele rapporten van internationale organisaties en speeches van internationale bewindslieden die het belang van investeren in kleinschalige boerinnen en 11 vrouwenrechten onderstrepen. “Investing in rural women is a smart investment in a nation’s development. (..) I urge Governments, civil society and the private sector to commit to gender equality and the empowerment of women – as a fundamental human right and a force for the benefit of all. ” (SG VN, 8 maart 2012). 1.2 Campagne & onderzoekspaper “Roep de Nederlandse overheid op gerichter in kleinschalige boerinnen in ontwikkelingslanden te investeren en zo hun kansen en positie te vergroten”. 12 Acht Nederlandse boerinnen, allen lid van LTO-Noord, zijn core-ambassadors voor de campagne We Won´t Accept Hunger. Sinds begin 2012 zijn zij de ‘boer’ op om voorlichting te geven over het belang van investeren in Afrikaanse boerinnen om het publiek te vertellen over de campagne en politici te overtuigen van noodzakelijke beleidsveranderingen. Er is een petitie ontwikkeld waarin de minister van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking wordt opgeroepen om gerichter te investeren in Afrikaanse boerinnen. 13 Om de core-ambassadors te steunen in hun activiteiten bracht ActionAid begin 2013 het eerste paper uit. Hieruit bleek dat er een potentieel sterk Nederlands beleidskader was ontstaan, maar dat er nog een hoop vragen waren over doorvertaling naar de praktijk en beleidscoherentie: Analyse & aanbevelingen maart 2013 Vanaf medio 2011 is er in de Nederlandse politiek veel aandacht geweest voor de centrale rol van kleinschalige boerinnen in voedselzekerheid in ontwikkelingslanden. Bij debatten over Landbouw in Ontwikkelingslanden (november/december 2011) zijn er verschillende moties 14 aangenomen die het Nederlandse ontwikkelingsbeleid op dit gebied versterken. Daarin is onder andere vastgelegd dat Nederlands geld dat wordt besteed aan voedselzekerheid ten goede moet komen aan kleinschalige boeren, van wie het grootste deel bestaat uit vrouwen. 15 Dat er gericht geïnvesteerd moet worden 9 Bron: Boerin verdient opwaardering. WO=MEN Dutch Gender Platform (2011) http://www.wo-men.nl/cms/wp-content/uploads/2012/01/2011.11.16-Position-paper-Boerin-verdient-opwaardering.pdf 10 Bron: State of Food and Agriculture. Women and agriculture: closing the gender gap for development. FAO (2011) 11 Zie o.a. ‘Gender Equality and Food Security’ http://www.fao.org/wairdocs/ar259e/ar259e.pdf; ‘Women’s Empowerment as a Tool against Hunger’ http://www.actionagainsthunger.org/sites/default/files/publications/Executive_Summary_Big_Impact_Smallholders_agricu ltures_contribution_to_better_nutrition_04.2013.pdf; Women’s right to food http://reliefweb.int/sites/reliefweb.int/files/resources/AHRC2250_English.PDF 12 http://www.actionaid.org/nl/nederland/kom-actie/we-wont-accept-hunger-0 13 https://acties.actionaid.org/petitie/gelijke_rechten_vrouwen?c=4100 14 Door een motie leggen één of meerdere leden van de Tweede Kamer een discussiepunt voor in een vergadering. De moties worden in stemming gebracht en aangenomen bij meerderheid van stemmen. Wanneer een motie is aangenomen betekent dit dat de regering, gerepresenteerd door de minister of de staatssecretaris, uitvoering moet geven aan wat middels de motie door de volksvertegenwoordigers van de Tweede Kamer besloten is. 15 81. Motie Thieme/Ouwehand (PvdD) https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-31250-81.html 6 in kleinschalige landbouw. 16 Dat ambassades specifieke expertise moeten ontwikkelen over het ondersteunen van boerinnen bij het verkrijgen van landrechten en het verhogen van de productiviteit. 17 Dat contracten met landbouwondernemingen ervoor moeten zorgen dat zo veel mogelijk vrouwelijke agrarische ondernemers en boerinnen worden bereikt. 18 En dat in de uitwerking van het voedselzekerheidsbeleid resultaats-indicatoren moeten worden geformuleerd die gericht zijn op het versterken van de positie van kleinschalige producenten en vrouwen. 19 Hoewel er goede initiatieven bestaan, is uitvoering veelal versnipperd en niet gericht genoeg, onvoldoende transparant en er is weinig informatie beschikbaar over daadwerkelijke resultaten. ActionAid formuleerde aanbevelingen om de inzet voor kleinschalige boerinnen te versterken. 20 De kern is dat Nederland daad bij woord dient te voegen en een aantal concrete stappen te ondernemen om de positie van kleinschalige boerinnen te versterken, ter bevordering van zowel vrouwenrechten als voedselzekerheid. Waaronder een aanpak gericht op het recht op voedsel en het belang van een gerichte strategie voor versterking van de positie van kleinschalige boerinnen. Met duidelijkere richtlijnen voor ambassades, meer aandacht voor landrechten, ondersteuning van organisaties van vrouwelijke boeren, concrete voorwaarden voor samenwerking met bedrijven en afspraken met internationale op landbouw en voedselzekerheid gerichte organisaties en door strategischer gebruik van de kennis en kunde van maatschappelijke organisaties. Ook dienen resultaten van landbouwontwikkelingsactiviteiten beter in kaart worden gebracht, en inzichtelijk worden gemaakt bij wie de verantwoordelijkheid ligt voor de juiste uitvoering, welke mechanismen er zijn om verantwoording af te leggen over de resultaten, en wat er vervolgens met de uitkomsten van monitoring en evaluatie wordt gedaan. Verantwoording omvat ook transparantie en toegang tot informatie over hoe (belasting)geld wordt besteed. Tussen oktober 2013 en februari 2014 is gewerkt aan een update van deze studie en aanbevelingen op basis van beleidsdocumenten en gesprekken, gevoerd met gender- en voedselzekerheidsexperts, medewerkers van maatschappelijke organisaties en het ministerie van Buitenlandse Zaken. Wat is er in het afgelopen jaar doorgevoerd om beleidsvoornemens voor kleinschalige boerinnen in de praktijk uit te werken? En vooral: wat betekenen dit nieuwe kabinet en deze minister van Ontwikkelingssamenwerking en Buitenlandse handel, voor wie vrouwenrechten een belangrijke rol speelt, voor de Nederlandse inzet voor kleinschalige boerinnen in ontwikkelingslanden? De studie is als volgt opgebouwd: In hoofdstuk 2 wordt een overzicht gegeven van de voornemens van de minister om in te zetten op de positie en kansen van kleinschalige boerinnen en voedselzekerheid in het ontwikkelingsbeleid. Hoofdstuk 3 geeft een update van een aantal uitvoerende programma’s in de praktijk. We bekijken wat binnen het programma wordt gedaan aan support voor kleinschalige boerinnen, wat daar vanuit het perspectief van ActionAid goed aan is en wat beter zou kunnen. Hoofdstuk 4 geeft nieuwe aanbevelingen die voortbouwen op de vorige studie om inzet voor rechten en kansen van kleinschalige boerinnen binnen voedselzekerheid te verbeteren. ActionAid hoopt hiermee bij te dragen aan de inzet van de minister van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking - maar ook andere ministers, maatschappelijke organisaties en anderen betrokken - op het gebied van vrouwenrechten en het vergroten van kansen voor kleinschalige boerinnen. 16 89. Motie Dikkers (PvdA) https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-31250-89.html 90. Motie Dikkers (PvdA) en ElFassed (GroenLinks) https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-31250-90.html 18 Zie voetnoot 23. 91. Motie ElFassed (GroenLinks) https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-31250-91.html 19 91. Motie ElFassed (GroenLinks) https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-31250-91.html 20 http://www.actionaid.org/sites/files/actionaid/investeer_in_kleinschalige_boerinnen_-_aanbevelingen_final_0.pdf 17 7 2. Beleid: Wat de Wereld Verdient In dit hoofdstuk wordt een overzicht gegeven van relevante beleidsstukken en toezeggingen van de minister tussen februari 2013 en maart 2014, met een korte analyse van de mate waarin aandacht is voor de positie en kansen van kleinschalige boerinnen in ontwikkelingslanden, met name in Afrika. 2.1 Visie op ontwikkeling Het huidige Nederlandse beleid voor ontwikkelingssamenwerking is uitgewerkt in de beleidsbrief Wat de Wereld Verdient: Een nieuwe agenda voor hulp, handel en investeringen (5 april 2013). 21 In het ActionAid paper van februari 2013 werd geanalyseerd dat er sinds de Kabinetten Balkenende naar Rutte een verschuiving heeft plaatsgevonden “van ontwikkeling van mensen en lokale gemeenschappen, naar een focus op ontwikkeling van productie, markten en economieën als oplossing voor armoedeproblematiek.” (blz 9) De minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking zet deze trend voort, door een nog sterkere verbinding te leggen tussen hulp en handel. Daarbij worden naast economische ook sociale en ecologische ontwikkeling genoemd, waarbij de link wordt geleged tussen economische groei en mensenrechten: “Sociale ontwikkeling heeft vanuit een mensenrechten-perspectief een intrinsieke waarde, maar is zonder duurzame economische ontwikkeling niet houdbaar. Andersom zijn voor economische ontwikkeling lange termijn investeringen nodig in sociale sectoren. Groei met grote ongelijkheid en uitsluiting is niet duurzaam.” (blz 14) De uitwerking van deze terechte analyse is echter niet altijd duidelijk. Nederland heeft drie ambities in internationale contacten: 1) het uitbannen van extreme armoede in één generatie; 2) duurzame en inclusieve groei overal ter wereld; 3) succes voor Nederlandse bedrijven in het buitenland. Deze ambities zijn verbonden aan de drie typen relaties die Nederland met andere landen heeft: 1. Hulprelaties: “landen die hun armoedeproblemen niet zelf kunnen oplossen” (o.a. Burundi, Mali, Rwanda en Zuid-Soedan). 2. Overgangsrelaties: “middeninkomenslanden en lage-inkomenslanden met een forse economische groei” (o.a. Kenia, Ghana, Uganda, Benin, Ethiopië en Mozambique. In het Grote Merengebied en in de Hoorn van Afrika vanuit regionaal perspectief.) 3. Handelsrelaties: handel- en investeringspromotie (o.a. Nigeria en Zuid-Afrika). (blz 5) “De vier speerpunten water, voedselzekerheid, veiligheid en rechtsorde en vrouwenrechten en SRGR blijven actueel en krijgen meer aandacht.” Met name omdat “de speerpunten relevant zijn voor armoedebestrijding en voor de (economische) belangen van Nederland.” Hierbij wordt zoveel mogelijk gebruik gemaakt van de (technologische) kennis van de Nederlandse topsectoren, waaronder de kennis van het Nederlandse bedrijfsleven, maatschappelijke organisaties en kennisinstellingen. Voorbeelden verbonden aan het speerpunt voedselzekerheid zijn “onze toonaangevende agrarische sector en voedselverwerkende industrie” waaronder kennis van (landbouw)logistiek. (blz 21) Het betrekken van het Nederlandse bedrijfsleven blijft daarmee een belangrijk middel om ontwikkeling én handel te bevorderen. 2.2 Voedselzekerheid Voedselzekerheid is één van de speerpunten van het beleid gebleven. 22 Hierop wordt ingezet in het overkoepelende beleid op Internationale Publieke Goederen, het hulpbeleid en in overgangsrelaties. - Internationale Publieke Goederen 21 http://www.rijksoverheid.nl/documenten-en-publicaties/notas/2013/04/05/wat-de-wereld-verdient-een-nieuweagenda-voor-hulp-handel-en-investeringen.html 22 Ook handel, klimaat en migratie worden in het rijtje thema’s genoemd. Gender en duurzaamheid blijven dwarsdoorsnijdende thema´s, maar goed bestuur is eruit. 8 Het waarborgen van Internationale Publieke Goederen (IPG’s) waar “alle landen baat bij hebben” (blz 22) vormt een overkoepeld kader voor zowel hulp als handel. Voor het bereiken van voedselzekerheid wordt ingezet op “de gehele productie- en handelsketen van agrarische producten.” Hoewel het recht op voedsel in deze beleidsbrief niet wordt genoemd, is er niet alleen aandacht voor het verhogen van de productie van voedsel, maar ook voor het verbeteren van de kwaliteit (verhogen van de voedingswaarde) en de distributie van voedsel. (blz 23) Kleinschalige boeren worden éénmaal genoemd in een case over het weerbaar maken van kleine boeren tegen klimaatverandering, om zo lokale voedselzekerheid te bevorderen. (blz 24) De link tussen kleinschalige landbouw, klimaat en weerbaarheid wordt door de minister ook in latere beleidsstukken regelmatig gemaakt. Kleinschalige boerinnen worden niet als zodanig benoemd, maar er is wel een relevante passage opgenomen: “Bijzondere aandacht gaat ook uit naar de versterking van de rol van vrouwen in de landbouw. Onderzoek toont aan dat als vrouwen dezelfde toegang tot productiemiddelen krijgen als mannen de honger in de wereld met 12-17% zal afnemen.” (blz 23) 23 Deze statistiek komt van het bekende FAO rapport uit 2011 24 en wordt wereldwijd de laatste jaren vaak gebruikt, zo ook door de minister. Hiermee geeft zij zichtbaarheid aan de cruciale en specifieke bijdragen van vrouwen aan voedselzekerheid. - Hulprelaties De aandacht voor vrouwen in de landbouw wordt voortgezet waar het verbeteren van voedselzekerheid in hulprelaties wordt uitgewerkt. De passage in het beleid over voedselzekerheid en ontwikkelingshulp is slechts een halve pagina, maar de rol van vrouwen in locale productie is er prominent in verankerd: “Om te zorgen voor (kwalitatief) voldoende voedsel voor iedereen moeten we rekening houden met bevolkingsgroei, klimaatverandering, veranderende consumptiepatronen, verstedelijking, prijsspeculatie en de vraag naar biobrandstoffen. Van belang is de rol van lokale producenten, vooral vrouwen. Zij moeten in staat worden gesteld om zowel zichzelf als de groeiende urbane bevolking van voldoende voedsel te voorzien. Alleen zo worden de voorwaarden gecreëerd voor verdere economische diversificatie en groei.” (blz 27) Dit is tevens een belangrijke passage omdat het de trend voor het beleid zet: rurale voedselproducenten moeten in staat worden gesteld om niet alleen voor zichzelf maar (vooral ook) voor anderen voedsel te produceren. Uit beleidsstukken blijkt dat het daarbij vooral gaat om het bevorderen van (economische) zelfredzaamheid. Opvallend is de nadruk die wordt gelegd in de uitwerking van deze analyse: “Agro-logistiek en voedselverwerkende industrie worden daarom belangrijke onderdelen van het beleid.” Waarna wordt toegevoegd: “In de relatief arme, hoofdzakelijk agrarische economieën in Sub-Sahara Afrika werken we aan duurzame ontwikkeling van de landbouw en meer toegang tot voeding.” (blz 27) Hoe deze twee aanvliegroutes zich tot elkaar verhouden en elkaar aanvullen (coherentie en complementariteit) en wat dit concreet betekent voor investeringen in kleinschalige landbouw of in het versterken van lokale boer(inn)en organisaties, wordt niet uitgewerkt. Ook blijft de vraag in hoeverre hierbij ook kleinschalige boerinnen die niet of weinig voor de markt produceren worden bereikt. In alle quotes zijn de dikgedrukte lettertype door deze auteur, JvdS. Bron: State of Food and Agriculture. Women and agriculture: closing the gender gap for development. FAO (2011). Ook ActionAid verwijst naar deze statistiek en deze werd eerder opgenomen in de studie uit maart 2013. Onlangs kwam de FAO zelf op deze statistieken terug. Tijdens een IFPRI bijeenkomst gaven zij aan dat harde cijfers lastig te berekenen zijn. Waarmee zij geenszins afbreuk willen doen aan de erkenning van de belangrijke rol van vrouwen in voedselzekerheid, voor henzelf en voor anderen. (Bron: http://www.ifpri.org/blog/truth-about-women-agriculture) 23 24 9 - Overgangsrelaties In de partnerlanden waarmee Nederland een overgangsrelatie is gestart, is er veel aandacht voor het opbouwen van handelsrelaties, o.a. door het openstellen van markten en het stimuleren van private sectorontwikkeling. Het bevorderen van ondernemerschap is hierin belangrijk, waarbinnen niets wordt gezegd over kleinschalige ondernemers in de landbouw. Voedselzekerheid is binnen overgangsrelaties geen apart uitgewerkt speerpunt, maar wel een belangrijk onderwerp. Hier wordt de kennis en kunde van de Nederlandse topsectoren (water, agrifood, tuinbouw en uitgangsmaterialen, logistiek) ingezet zodat bijvoorbeeld “boeren in ontwikkelingslanden op een duurzame manier hun productie kunnen vergroten, de kwaliteit van voedsel verbetert en de veiligheid van voedsel gegarandeerd kan worden.” (blz 31) Naast programma’s gericht op armoedebestrijding op de vier speerpunten, worden deze landen gesteund bij het vergroten van hun markttoegang en het verbeteren van hun ondernemingsklimaat. Het is de ambitie “om investeringen en handelsactiviteiten te stimuleren die goed zijn voor mens en milieu [...] omdat handel en investeringen niet vanzelf leiden tot duurzame en inclusieve groei, bevorderen we gelijke kansen en duurzaamheid.” (blz 29) Duurzaamheid en mensenrechten, waaronder vrouwenrechten, zijn hier dwarsdoorsnijdende aandachtsgebieden geworden. Daarbinnen is aandacht voor landrechten van vrouwen (zie ook paragraaf 2.3 over vrouwenrechten). O.a. NGO’s en vakbonden worden gesteund om op te komen voor mensenrechten en goede arbeidsomstandigheden. Kleinschalige boer(in)en worden niet genoemd. - Handelsrelaties Voedselzekerheid wordt niet expliciet als speerpunt onder handelsrelaties genoemd, maar er worden wel activiteiten genoemd op het gebied van voedsel, waaronder via de Faciliteit Duurzaam Ondernemen en Voedselzekerheid (FDOV). De minister lanceert ook het Dutch Good Growth Fund (DGGF) als nieuw financieringsmodel om de samenhang tussen hulp en handen in overgangsrelaties vorm te geven. Over beide initiatieven meer in hoofdstuk 3. Opvallend is dat er binnen alle typen relaties onder water niets over vrouwen wordt gezegd. De focus ligt op voorziening van veilig drinkwater en sanitaire voorzieningen. Er wordt geen verbinding gelegd tussen water en de rollen en verantwoordelijkheden van vrouwen. Toegang tot en controle over water is, net als bij land, essentieel voor kleinschalige boerinnen om voedselzekerheid te verbeteren. Hier laat het beleid een steek vallen om mensenrechten, vrouwenrechten, voedselzekerheid en water te verbinden. (Zie tevens de vorige studie, blz 10.) 2.3 Vrouwenrechten In het beleid van de minister zijn gendergelijkheid en vrouwenrechten belangrijke issues. In de analyse is veel aandacht voor ongelijke kansen en ongelijke uitkomsten, met name voor vrouwen: “Bijna driekwart van de mensen die in extreme armoede leeft, woont in een middeninkomensland. Zij profiteren nog te weinig van de economische groei in hun land. Het betreft vooral vrouwen en andere kwetsbare groepen. De ontwikkeling van een middenklasse is hier belangrijk om druk te zetten op de eigen regeringen en zo de democratie, de rechtsstaat en de emancipatie van vrouwen te bevorderen. […] Nederland blijft solidair met de allerarmsten. De armoede in de wereld neemt af, maar lang niet iedereen profiteert daarvan. Wereldwijd leven 900 miljoen mensen nog altijd onder de armoedegrens. Jaarlijks sterven 300.000 vrouwen in het kraambed. Vrouwen- en arbeidsrechten staan nog steeds onder zware druk. […]” (blz 4) - Hulprelaties 10 Binnen hulprelaties is er vooral aandacht voor het tegengaan van geweld tegen vrouwen, het versterken van de positie en participatie van vrouwen in (post)conflictlanden, en gezondheid waaronder SRGR. Doorlopend in het beleidsstuk wordt de verbinding gelegd tussen economische ontwikkeling en de positie van vrouwen daarin. Daarbij is veel aandacht voor ongelijkheid en het feit dat vrouwen vaak minder of niet van economische groei in hun land profiteren. Bijvoorbeeld: “Voor duurzame ontwikkeling is een eerlijke verdeling van kansen noodzakelijk. Economische groei sijpelt niet zonder meer door naar alle lagen van de bevolking. [...] Een grotere koopkracht aan de onderkant van de samenleving bevordert bedrijvigheid en brengt economische dynamiek op gang. [...] Daarnaast zijn veel mensen nog steeds aangewezen op werkzaamheden in de informele sector. Dat maakt hen kwetsbaar en moeilijk te bereiken. Dit geldt in het bijzonder voor vrouwen. Twee miljard vrouwen zijn niet werkzaam in een productieve sector, terwijl een groot deel van hen wel een betaalde baan wil hebben. (blz 13) Een pleidooi dus om vrouwen te betrekken in of toegang te geven tot de formele economie. Wat daar precies mee gedaan zal worden de komende jaren wordt niet duidelijk. Een gemiste kans voor het expliciet benoemen van kleinschalige boerinnen, omdat juist zij vaak in de informele economie werken aan kleinschalige landbouw voor lokale voedselproductie voor henzelf, hun families en gemeenschap. En zij zijn wel degelijk “productief”, maar vaak niet in de formele sector. Het is belangrijk dat binnen het beleid gekeken wordt naar de verdeling van werk en middelen, en kritisch te bekijken of de juiste mensen worden bereikt, waaronder kleinschalige boerinnen die niet of weinig voor de markt produceren maar wel cruciale bijdragen leveren aan lokale voedselzekerheid. - Overgangsrelaties Binnen Overgangsrelaties zet de minister in op het bevorderen van gelijke kansen, met name op eerlijke verdeling van inkomens. “Een economie heeft er baat bij als iedereen volwaardig kan participeren op de arbeidsmarkt en niet wordt gehinderd door tradities, sociale taboes of wet- en regelgeving.” (blz 33) Nederlandse bedrijven worden aangemoedigd om toe te zien op gelijke rechten en kansen voor vrouwen als zij zaken doen met lokale partijen. Via de verdere implementatie van de Decent Work Agenda van de Internationale Arbeidsorganisatie (ILO) wordt gestreefd naar voldoende inkomen, de opbouw van sociale zekerheidsstelsels en fatsoenlijke en veilige werkomstandigheden en ruimte voor vakbonden en medezeggenschap. De International Land Coalition (ILC) 25 wordt ondersteund voor het verbeteren van de toegang tot landrechten voor de allerarmsten en aan het versterken van de positie van vrouwen in boerencoöperaties. - Vrouwenrechten notitie In juli 2013 kwam een gerichte notitie uit over de uitwerking van Wat de Wereld Verdient voor vrouwenrechten. 26 Vrouwenrechten en gendergelijkheid worden aangemerkt als prioriteit in het buitenlandbeleid en hebben een groter gewicht gekregen. Er is meer ruimte voor eigenstandige vrouwenprojecten, waaronder binnen de speerpunten. Dat is positief. Doel is daarmee zichtbare en meetbare resultaten voor vrouwen te boeken. Dat is in lijn met wat we in hoofdstuk 3 zullen zien, dat beleid voor kleinschalige boerinnen vooral via specifieke organisaties en hun programma’s en projecten wordt uitgezet. De vraag is wel of deze aandacht in het brede beleid voldoende verankerd is en of ook de vrouwen die binnen andere programma’s vallen hierdoor worden bereikt. Wat sterk naar voren komt is het belang dat wordt gehecht aan politieke participatie en leiderschap van vrouwen, en economische zelfstandigheid van vrouwen. Het ministerie gaat op zoek naar meer samenwerking met het bedrijfsleven, onder andere in het kader van vrouwelijk ondernemerschap 25 ILC wordt naast in overgangslanden ook in hulplanden ondersteund, hoewel dit niet onder hulprelaties wordt genoemd. Notitie Vrouwenrechten “Uitwerking ‘Wat de wereld verdient’ voor vrouwenrechten.” Juli 2013. Dit is dezelfde notitie die wordt ingezet voor richtlijnen aan ambassades, zie hoofdstuk 3. 26 11 en vrouwen in de internationale productieketen. Door de expertise van NGO’s en die van bedrijven te combineren wil het ministerie de productiviteit, de arbeidsomstandigheden voor vrouwen en hun inkomens verbeteren. Daarvoor zal in samenspraak met de Directie Duurzame Economische Ontwikkeling (DDE) en medewerkers op de ambassades een strategie worden uitgewerkt. 2.4 Beleidscoherentie Ploumen heeft zichzelf “de minister van beleidscoherentie” genoemd. Het gaat hierbij om coherentie tussen de beleidsterreinen Ontwikkelingssamenwerking, (Nood)Hulp en Buitenlandse Handel. Beleidscoherentie voor ontwikkeling betekent dat de gevolgen van het bredere beleid voor lage- en middeninkomenslanden worden meegewogen in beslissingen. (blz 16) Geschetste voorbeelden die de positie van boeren in ontwikkelingslanden betreffen gaan over Europese landbouwsubsidies en het biobrandstoffenbeleid beleid. Bij hervorming van het (EU) Gemeenschappelijk Landbouwbeleid zet Nederland in op afbouw van handelverstorende subsidies, afschaffen van exportsteun en afbouwen van steun aan boeren in andere OESO-landen, om negatieve invloed van ongelijke handelsrelaties op de (concurrentie)positie van boeren in ontwikkelingslanden te mitigeren. Bij de productie van eerste generatie biobrandstoffen wordt samen met de ministeries van Infrastructuur & Milieu en Economische Zaken ingezet op criteria voor duurzame productie, om te voorkomen dat verlies van ecosystemen, biodiversiteit en voedselvoorziening optreedt, en dat er aandacht is voor het structureel aanpakken van mogelijk negatieve effecten op landgebruik, broeikasgasemissies, voedselprijzen en de lokale bevolking. Ook de sociale gevolgen moeten beter worden bewaakt, zo staat er te lezen. Vanuit het perspectief van beleidscoherentie zijn er meer mogelijkheden voor de minister om te kijken naar de impacts van verschillende beleidsterreinen op de positie van kleinschalige boerinnen en mogelijke verbeteringen waar belangen botsen. Uit het beleidsstuk blijkt niet hoe dit concreet zal worden gedaan. Bijvoorbeeld wat de gevolgen zijn van het beleid van Economische Zaken, het beleid t.a.v. Topsector Agri en de inzet op Climate Smart Agriculture 27 en meer grootschalige commerciële landbouw voor kleinschalige boeren en vooral boerinnen. Het lijkt erop dat daar nu niet systematisch naar gekeken wordt. 2.5 Kamervragen Wat de Wereld Verdient Een maand na het verschijnen van Wat de Wereld Verdient gaf de minister antwoord op vragen van de Tweede Kamer over de beleidsnota (16 mei 2013). 28 Er zijn veel vragen gesteld over het beleid voor kleinschalige landbouw en gendergelijkheid/vrouwenrechten in het voedselzekerheidsbeleid. Deze zijn gegroepeerd en gezamenlijk beantwoord, waaronder over hoe kleine producenten als doelgroep van de programma’s en gendergelijkheid als belangrijke doelstelling in de praktijk worden geoperationaliseerd (vraag 230); hoe op ambassades specifieke expertise wordt ontwikkeld over het ondersteunen van boerinnen bij het verkrijgen van landrechten en het verhogen van de productiviteit (vraag 231, verwijzend naar de moties 31250 nr. 81, 90 en 91 29); en op welke wijze de 27 Een relatief klein maar prominent gepresenteerd onderdeel van dit beleid is het Clinton Initiatief waar Staatssecretaris Dijksma/EZ 3 miljoen aan heeft gecommitteerd. http://www.rijksoverheid.nl/nieuws/2013/11/01/dijksma-en-clintonstarten-trainingsboerderijen-voor-klimaatslimme-landbouw.html) Deze aankondiging bevat de zeer problematische tekst “In Afrika liggen kansen voor het Nederlandse bedrijfsleven, vooral doordat daar de helft van het ongebruikte landbouwareaal (zo’n 200 miljoen hectare) in de wereld ligt”. Wetenschappers, NGOs én beleidsmakers waarschuwen al jaren voor het gebruik van foutieve en overoptimistische cijfers over ‘beschikbaar land’, waar in de praktijk vaak kleinschalige boeren, boerinnen en rurale gemeenschappen op verschillende manieren van afhankelijk zijn en dus de dupe van kunnen worden. 28 http://www.rijksoverheid.nl/documenten-en-publicaties/kamerstukken/2013/05/16/beantwoording-kamervragen-overbeleidsnota-wat-de-wereld-verdient-een-nieuwe-agenda-voor-hulp-handel-eninvesteringen.html?ns_campaign=kamerstukken-ministerie-van-buitenlandse-zaken&ns_channel=att 29 81. Motie Thieme/Ouwehand (PvdD) https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-31250-81.html 90. Motie Dikkers (PvdA) en ElFassed (GroenLinks) https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-31250-90.html 12 prioriteit van vrouwenrechten en gender in het speerpunt voedselzekerheid wordt geïntegreerd (vraag 289). Antwoorden: “Uitgangspunt bij het bevorderen van voedselzekerheid in ontwikkelingslanden is het humanitaire principe van recht op voedsel voor iedereen. Het gaat daarbij niet alleen om de beschikbaarheid, maar ook om de toegang tot en kwaliteit van voedsel. Naast diversiteit en kwaliteit van de voedselproductie gaat het om het vermogen van consumenten om voedsel te verwerven: economische en sociale empowerment. Primaire focus is daarbij op investeringen in de lokale small holder landbouw, voor het grootste deel in handen van vrouwen, omdat dit de meest effectieve manier is om honger en armoede terug te dringen en tegelijkertijd de basis te leggen voor verdere economische ontwikkeling. Lokale boerinnen en boeren worden ondersteund om voor de markt te produceren en over te gaan van de informele naar de formele economie. [...] Dit op kleine producenten en gendergelijkheid gerichte beleid krijgt in de praktijk vorm door intensief samen te werken met organisaties als ILC (met expliciete en specifieke aandacht voor landrechten van vrouwen), IFAD, Agriterra en AgriProFocus. Deze organisaties lopen voorop in het bevorderen van vrouwenrechten en het versterken van de positie van kleinschalige boerinnen. Maar ook de door de ambassades in de partnerlanden uitgevoerde programma’s.” De minister lijkt te stellen dat de primaire focus van haar voedselzekerheidsbeleid op kleinschalige boeren/boerinnen ligt, maar verwijst vooral naar de uitvoering door aantal specifieke organisaties. De cruciale rol van vrouwen in de landbouw wordt erkend (dit sluit ook aan bij de vragen die gesteld zijn). Landrechtszekerheid wordt genoemd als een belangrijke randvoorwaarde. De interventies die worden genoemd richten zich op zaken waar juist kleinschalige boerinnen vanuit een gender-analyse behoefte aan hebben, zoals toegang tot en controle over land (o.a. door wetgeving); toegang tot markten; technologie en innovatie; krediet en financiële diensten; goede infrastructuur; en relevant onderzoek.30 Wat hierbinnen specifiek de inzet voor vrouwen/kleinschalige boerinnen is wordt niet expliciet gemaakt, terwijl het voor gerichte resultaten belangrijk is indien zij inderdaad voornaamste doelgroep zijn. Het is onduidelijk of andere belangrijke interventies, zoals kennis, scholing, training en advies; samenwerkingsverbanden van boeren en boerinnen zelf, ook zonder vakbond ook onderdeel zijn. Wat verder opvalt is het niveau waarop gericht wordt om resultaten te bereiken: het versterken van economische en financiële instituties, van kennis bij authoriteiten, van beroepsonderwijs, van handel binnen ketens. Het is daarbij belangrijk om de doelgroep - vrouwen te betrekken, zodat ook deze interventies inderdaad bijdragen aan hun positie en kansen. Hoewel hier wel antwoord wordt gegeven op de inzet voor hoe boerinnen worden ondersteund bij het verkrijgen van landrechten en het verhogen van de productiviteit, wordt daarbij niet aangegeven of er ook expertise op de ambassades ontwikkel wordt. Dat blijft hierdoor onduidelijk. 2.6 Voortgang speerpunten De jaarlijkse Voortgangsrapportage speerpunten ontwikkelingssamenwerking (24 oktober 2013) geeft volgens Vice Versa “geen duidelijk beeld over hoe het er nu precies voor staat met de speerpunten. De voortgang is in algemene termen verwoord en bestaat vooral uit een opsomming van veel losse punten.” 31 De Tweede Kamer was redelijk tevreden maar wilde ook meer weten over resultaten (zie verderop). 91. Motie ElFassed (GroenLinks) https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-31250-91.html 30 Veel van wat kleinschalige boerinnen nodig hebben komt overeen met wat de behoefte van mannen. De uitdaging is vooral ervoor te zorgen dat vrouwen net zoveel van activiteiten kunnen profiteren als mannen. Verder hebben vrouwen bepaalde behoeften die verschillen van mannen, omdat ze andere werkzaamheden verrichten, maar ook doordat vrouwen ronduit gediscrimineerd worden ten opzichte van mannen. 31 http://www.viceversaonline.nl/2013/10/minister-ploumen-over-de-speerpunten-en-beleidscoherentie/ 13 Positief is de vrij consequente verwijzing naar ‘boeren en boerinnen’ waardoor zichtbaarheid wordt gegeven aan boerinnen binnen voedselzekerheid. Er wordt echter niet gedifferentieerd wat er anders is aan de rollen en rechten van boerinnen versus die van boeren (gender analyse) en hoe ongelijkheden worden aangepakt. In een aparte passage wordt herhaald dat in er het beleid specifieke aandacht is voor kleinschalige boerinnen: “Boerinnen zijn nadrukkelijk doelgroep in de programma’s [voor voedselzekerheid]. […] Als vrouwen dezelfde toegang tot productiemiddelen voor landbouw krijgen als mannen zal de honger in de wereld met 12-17 procent dalen, aldus de FAO. Dan hebben we het over 100 tot 150 miljoen minder ondervoede mensen. (Blz 8) Wat daar precies mee is gedaan wordt alleen middels anekdotes gerapporteerd: “Daarom is in Mozambique de participatie van vrouwen in het Land Fund programma toegenomen van 20 naar 40%. In Bangladesh is de participatie van vrouwen in het CDSP bijna 50%. In het Farmers Fighting Poverty programma van Agriterra is dit 44%.” Dat zegt niets over of en hoe er een gerichte strategie is ontwikkeld om boerinnen nadrukkelijk doelgroep te maken van de programma’s. - Kamerdebat Tijdens het Algemeen Overleg over de speerpunten rapportage (12 februari 2014) toonde de Tweede Kamer algemene waardering voor de inzet van de minister op vrouwenrechten. Over de diepgang van de speerpunten rapportage waren de Kamerleden minder te spreken: de rapportage geeft veel voorbeelden van programma´s, maar geen goed beeld van de behaalde resultaten (impact), waaronder voor vrouwen binnen het voedselzekerheidsbeleid. De Kamerleden bevroegen de minister hierop. Hoewel er minder aandacht voor kleinschalige boerinnen als gerichte doelgroep was dan bij Kamerdebatten in de periode 2011-2012 (toen er een aantal relevante moties zijn aangenomen), werden er wel vragen gesteld over de verbinding tussen vrouwenrechten en kleinschalige landbouw. Er werden vraagtekens gesteld bij de uitvoering van de motie waarin de regering wordt verzocht om de ontwikkelingsgelden die besteed worden aan voedselzekerheid ten goede te laten komen aan kleine boeren en het ondersteunen van agro-ecologische landbouwpraktijken van wie het grooste gedeelte bestaat uit vrouwen. 32 De minister herhaalde dat kleinschalige boeren vaak vrouwen zijn en daarmee onderdeel van het beleid. Wederom noemde zijn een aantal initatieven, waaronder het Centre for Agricultural Bioscience International (CABI) die laagdrempelige voorlichting geeft aan boeren en boerinnen, en agrarisch beroepsonderwijs. Ook stelde zij dat het belangrijk is om boeren te organseren. De status van de motie werd niet geheel duidelijk en de minister verwees vooral naar het belang van weerbaarheid tegen klimaatverandering. De Tweede Kamer stelde vragen over de samenwerking van de minister met staatssecretaris Dijksma van Economische Zaken (o.a. landbouw, milieu en voedsel) en het toegezegde gesprek tussen de minister en Olivier de Schutter (speciale rapporteur van de Verenigde Naties over het recht op voedsel) “dat nog altijd niet heeft plaatsgevonden”. De minister refereerde naar een verschil in inzicht: “ik zie vrouwen liever een extra uur in de schoolbanken dan een extra uur werkend op het land.” Een brief over samenhang tussen beleid en deze verschillende visies volgt nog. Uit de geanalyseerde stukken en het debat in de Tweede Kamer lijkt dat de minister haar visie op kansen en rechten voor kleinschalige boerinnen binnen het voedselzekerheidsbeleid nog niet duidelijker heeft gemaakt. 33 32 81. Motie Thieme/Ouwehand (PvdD) https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-31250-81.html De minister zegde ten slotte toe schriftelijk terug te komen op onbeantwoorde vragen. Binnenkort zal er een vervolg AO plaatsvinden. Zij zegde tevens een evaluatie van het voedselzekerheidsbeleid toe in 2016 en tussentijdse effectenonderzoeken van IDH (2014) en Solidaridad en Agriterra (2015). 33 14 2.7 Mensenrechtenbrief Het mensenrechtenbeleid zoals uitgewerkt in de Mensenrechtenbrief 2013, Respect en recht voor ieder mens 34 van minister Timmermans van Buitenlandse Zaken bevat een aantal relevante aanknopingspunten. Mensenrechten worden beschouwd als een “hoeksteen van het Nederlands buitenlandse beleid.” (blz 4) Nederland zet in op “het recht op voedsel” in de discussie over de opvolging van de Millennium Ontwikkelingsdoelen. (blz 13 & 22; geen verdere uitwerking) Nederland en de EU zetten zich in voor effectief gebruik van de door het World Committee on Food Security (CFS) van de FAO aangenomen richtlijnen. Deze “geven duidelijk aan dat betere land(gebruiks)rechten niet alleen economisch van belang zijn, maar ook een belangrijk mensenrecht.” Dit is een relevante erkenning die juist voor kleinschalige boerinnen van groot belang is. Vrouwenrechten is één van de prioriteiten van het mensenrechtenbeleid, waaronder economische zelfredzaamheid van vrouwen en de uitbanning van geweld tegen vrouwen; en systematisch integreren van genderaspecten in het buitenlandbeleid, in de speerpunten van ontwikkelingssamenwerking en in het handelsbeleid. (blz 17-20) Dat laatste punt wordt in de brief niet uitgewerkt. 2.8 Nederlandse visie op Post-2015 Een andere beleidskader waarin gericht aandacht wordt besteed aan het speerpunt voedselzekerheid is de Post-2015 agenda. In 2015 zouden alle Millennium Ontwikkelingsdoelen (MDGs) gehaald moeten zijn. Op sommige doelen is veel vooruitgang geboekt, op anderen weinig tot geen. De internationale gemeenschap buigt zich momenteel over een nieuwe agenda voor internationale ontwikkelingssamenwerking na 2015. Nederland doet daar actief aan mee. In de brief Nederlandse visie op de post-2015 ontwikkelingsagenda (4 juli 2013) 35 is gerichte aandacht voor gendergelijkheid en vrouwenrechten sterk verankerd. De bijdragen van vrouwen aan armoedebestrijding en duurzame ontwikkeling worden erkend. Gender wordt benoemd als één van de vier hoofdpunten van de Nederlandse inzet en wordt uitgebreid toegelicht in een aparte paragraaf op het niveau van de speerpunten. Dat alles is positief. Wat echter nog lijkt te ontbreken is een coherente doorvertaling (integratie of “mainstreaming”): onder geen van de speerpunten wordt iets over gender of vrouwenrechten gezegd. Dat is een gemiste kans, omdat het nieuwe doelenkader waarschijnlijk concrete problemen zal aanpakken zoals armoede, onderwijs, voedselzekerheid, water en sanitaire voorzieningen, levensonderhoud, natuurlijke hulpbronnen en duurzame energie, waar vrouwen een specifieke rol in spelen. De bijdragen van vrouwen aan voedselzekerheid en water worden helemaal niet genoemd en er worden ook geen voorstellen gedaan hoe de vrouwenrechten agenda kan worden geintegreerd in die van voedselzekerheid. Uit een update van de minister aan de Kamer (November 2013) 36 blijkt wederom dat zij vrouwenrechten hoog op de agenda heeft staan. Zij noemt voorbeelden refererend aan de belangrijke economische rol die vrouwen kunnen hebben in ontwikkeling. Ook organiseerde Nederland een speciale bijeenkomst van de door Nederland geïnitieerde groep voor voedselzekerheid met het bedrijfsleven om deze prioriteit op de agenda te zetten. Maatschappelijke consultaties vonden o.a. plaats over gender gelijkheid (i.s.m. WO=MEN) en veiligheid en rechtorde, maar niet over voedselzekerheid. De vraag blijft dan ook of/hoe minister Ploumen zich concreet zal inzetten voor gendergelijkheid en empowerment van vrouwen in o.a. voedselzekerheid, het 34 http://www.rijksoverheid.nl/documenten-en-publicaties/notas/2013/06/14/beleidsbrief-respect-en-recht-voor-iedermens.html 35 http://www.rijksoverheid.nl/documenten-en-publicaties/brieven/2013/07/04/de-nederlandse-visie-op-de-post-2015ontwikkelingsagenda.html 36 http://www.rijksoverheid.nl/documenten-en-publicaties/kamerstukken/2013/11/27/kamerbrief-over-de-nederlandsevisie-op-de-post-2015-ontwikkelingsagenda.html 15 “uitbannen van extreme armoede binnen één generatie” en het terugbrengen van ongelijkheid door “groene en inclusieve groei” (andere kern-elementen van de Nederlandse visie) en of zij hierbij aandacht heeft dat ook kleinschalige boerinnen worden bereikt en betrokken 37. 2.9 Begroting 2014 De begroting is relevant omdat het zicht biedt op welke keuzes worden gemaakt en in wiens voedselzekerheid wordt geïnvesteerd (financierings-invalshoek). Hier bekijken we de beleidswijzigingen die in de begroting zijn aangekondigd. Het praktijk-gedeelte, welke financiering waar naartoe gaat, wordt in het volgende hoofdstuk bekeken. In de passage C: Beleidswijzigingen worden drie punten genoemd, waarvan één over voedselzekerheid: “Naar aanleiding van de nota «Wat de wereld verdient» zal voor voedselzekerheid de focus meer komen te liggen op de smallholder farmer. Het doel hiervan is om de overgang van subsistence farming naar productie voor de markt voor deze groep eenvoudiger te maken, waardoor de kleine boer in staat wordt gesteld over te gaan van de informele naar de formele economie. Een andere beleidswijziging betreft de extra nadruk die op voeding wordt gelegd: meer dan voorheen investeren in toegang, gebruik en kwaliteit van voedsel, vooral onder de meest kwetsbare groepen (extreem armen, moeders met kinderen in de eerste twee levensjaren). Hoewel hierin niets specifieks wordt gezegd over vrouwen zijn er relevante aanknopingspunten, zoals de aandacht voor kleinschalige boeren; de invulling van voedselzekerheid niet slechts vanuit productieverhoging maar ook toegang daartoe en kwaliteit van de voeding – in het bijzonder o.a. voor moeders. Er lijkt daarbij vooral te worden gericht op overgang tot productie voor de markt, specifiek naar de formele economie. De vraag is of ook wordt ingezet op versterking van de kleinschalige of agro-ecologische landbouw en lokale voedselsystemen waarin juist vrouwen actief zijn (zie motie). De tweede beleidswijziging refereert wel naar voedsel voor o.a. de meest armen, dat biedt kansen. In antwoord op een vraag van de Tweede Kamer over hoeveel budget er in 2014 en 2015 is gereserveerd om het eenvoudiger te maken voor smallholder farmers om over te gaan van subsistence farming naar productie voor de markt (7 november) 38 Antwoordde de minister: “Alle programma’s op het gebied van voedselzekerheid dragen hier direct of indirect aan bij. Het volledige budget voor voedselzekerheid – in 2014 is dit EUR 307 miljoen en in 2015 EUR 321 miljoen – komt derhalve direct of indirect ten goede aan smallholder farmers.” Dat is een mooie toezegging, waarover ook inzicht in resultaten dienen te komen: Dragen inderdaad alle uitgaven, alle activiteiten van het voedselzekerheidsbeleid bij aan de overgang van kleinschalige boeren en boerinnen van zelfvoorzienende landbouw naar productie voor de markt? En wat gebeurt er dan met boerinnen die deze transitie niet kunnen of willen maken, veelal de allerarmsten? Over boerinnen wordt vervolgens gesteld dat zij “nadrukkelijk doelgroep” zijn in deze programma’s, vanuit het streven naar gender gelijkheid en omdat het “smart economics” is. Ook worden een aantal voorbeelden van bilaterale landenprogramma’s gegeven, die eerder ook al in de speerpuntenrapportage stonden. Het is relevant dat hierover inzicht is. Wat deze resultaten/geleerde lessen 37 Zie ook ActionAid aanbevelingen voor post 2015 http://www.gadnetwork.org.uk/storage/ActionAid%20women%20econ%20empowerment%202015.pdf 38 http://www.rijksoverheid.nl/documenten-en-publicaties/kamerstukken/2013/11/07/lijst-met-vragen-en-antwoordenbegroting-buitenlandse-handel-en-ontwikkelingssamenwerking-2014.html 16 precies betekenen voor de begroting en de keuzes die gemaakt worden in activiteiten, wordt niet duidelijk. 2.10 Conclusie Het huidige beleid biedt een versterkt kader voor aandacht en bijdragen aan de positie en kansen van kleinschalige boerinnen in ontwikkelingslanden. Het is daarbij wel zaak dat het beleid inclusief is: dat daadwerkelijk kleinschalige boerinnen worden bereikt en zij ook participeren in het zetten van de kaders en doelen die met het beleid worden gezet. Op basis van de geanalyseerde documenten en gesprekken blijven daarover vraagtekens. Ploumen is een minister die vrouwenrechten prominent op haar agenda heeft staan. Zij zet vooral in op eigenstandige vrouw-gerichte projecten en minder op “mainstreaming” - aandacht voor en impact door andere projecten en programmas. Het is belangrijk dat binnen het voedselzekerheidsbeleid en programmas ook gekeken wordt naar de verdeling van werk en middelen en de verschillende gevolgen daarvan voor vrouwen en mannen (gender analyse). Hoewel in de probleem-analyses, waaronder binnen voedselzekerheid, veel aandacht is voor ongelijke kansen en ongelijke uitkomsten voor vrouwen, lijkt nog geen sprake van een coherente doorvertaling in de breedte van het voedselzekerheidsbeleid. De minister sprak zich aanvankelijk weinig uit over het belang van kleinschalige boeren en boerinnen, maar noemde wel prominent de rol van vrouwen in de landbouw en later ook van smallholders. Daarmee geeft zij zichtbaarheid aan vrouwen binnen de voedselzekerheidsagenda. Dit is een potentieel sterk beleidskader voor aandacht en bijdrage aan de positie en kansen van kleinschalige boerinnen in ontwikkelingslanden, indien dit in de praktijk ook daadwerkelijk wordt doorvertaald naar alle programmas. De minister ziet een rol voor vrouwen om te produceren voor zichzelf maar ook voor anderen. Dat betekent in de formele economie en als onderdeel van handelsketens. In de voorgestelde doorvertaling naar de praktijk wordt gepleit voor inzet op agrologistiek en voedselverwerkende industrie en wordt een cruciale rol toebedeeld aan de Nederlandse topsectoren voor hun kennis en kunde op landbouw-gebied. Juist vrouwen zijn echter vaak actief in meer zelfvoorzienende landbouw en/of informele en lokale voedselmarkten, veelal gebruikmakend van agro-ecologische praktijken. Het is onduidelijk hoe deze aanvliegroutes zich precies tot elkaar verhouden. Het op kleine producenten en gendergelijkheid gerichte beleid lijkt vooral vorm te krijgen door samenwerking met een aantal specifieke organisaties, alsook in een aantal partnerlanden door de ambassades uitgevoerde programma’s. Er is sprake van eigenstandige aandacht voor kleinschalige boerinnen en op een deel van de ambassades. Het is onduidelijk of ook kleinschalige boerinnen die niet of weinig voor de markt produceren worden bereikt en of sprake is van ‘mainstreaming’ van gender en vrouwenrechten in het brede voedselzekerheidsbeleid. Er wordt nog weinig gekeken wat de gevolgen van meer grootschalige commerciële landbouw - zoals ook onderdeel is van private sector ontwikkeling en topsectorenbeleid - zijn voor kleinschalige boeren en vooral boerinnen. 17 3. Activiteiten Uit bovenstaande analyse is gebleken dat er relevante aanknopingspunten in het beleid zijn, die kansen bieden voor de agenda voor rechten en positie van kleinschallige boerinnen en voedselzekerheid. In dit hoofstuk bekijken we een aantal programma´s die uitvoering geven aan het beleid nader. 3.1 Begroting 2014 In Wat de Wereld Verdient wordt een korting op drie van de vier speerpunten aangekondigd (alleen SRGR blijft gespaard). Binnen de speerpunten moeten de doelstellingen met minder budget bereikt worden: “Het budget voor duurzame ontwikkeling, voedselzekerheid en water daalt structureel met EUR 45 miljoen als gevolg van de daling van het BNP en het hieraan gekoppelde budget voor ontwikkelingssamenwerking. Het budget voor voedselzekerheid betreft een vermindering van EUR 30 miljoen. Dit betekent een daling van het budget 2014 voor programma’s op het gebied van voedselzekerheid van o.a. International Fertilizer Development Centre (IFDC), Initiatief Duurzame Handel (IDH) en International Finance Corporation (IFC).” Ongeveer 10% van het budget is nog niet toegekend (€285,6 miljoen is toegekend, iets meer dan €21 miljoen nog niet). 39 Het begrotingsartikel voor eigenstandige activiteiten ter bevordering van vrouwenrechten (€42 miljoen) is buiten de bezuinigingsoperatie gehouden, een belangrijk teken dat de minister vrouwenrechten echt prominent op haar agenda heeft. Het is interessant te bekijken wat dit alles betekent voor de keuzes die in de uitgaven voor 2014 worden gemaakt. Ontwikkelingshulp door Nederland komt verschillende manieren op zijn plaats terecht: via ambassade programma’s en via subsidies aan multilaterale organisaties, nongoevernmentele organisaties en bedrijven. Binnen elk kanaal zijn er programma’s die uitvoering geven aan landbouw en voedselzekerheid. Daarbij is voor zover bekend aangegeven hoeveel budget in 2014 is begroot. 40 Daarna bekijken we nader of en hoe een aantal relevante door Nederland (mede) gefinancierde programma’s voor landbouw en voedselzekerheid aandacht hebben voor en bijdragen aan de rechten en kansen van kleinschalige boerinnen. 3.2 Bilaterale programmas: ambassades Bilaterale samenwerking gaat direct via een land waarmee Nederland een relatie heeft, door steun aan nationale overheden en via programma’s van de Nederlandse ambassades. In 2014 is het voornemen om €162.000 aan landenprogramma’s voor voedselzekerheid uit te geven. Dat is ongeveer 1/3 van het totale budget, een vermindering t.o.v. voorgaande jaren (in 2012 was dit de helft). Ambassade-programma’s zijn een belangrijke bron van financiering voor o.a. lokale/nationale non-gouvernmentele organisaties (NGOs). Deze bezuinigingen kunnen daarom nadelig uitwerken voor juist die organisaties die de context vaak goed kennen en met lokale gemeenschappen werken. Temeer wanneer er relatief meer wordt geïnvesteerd in samenwerking met het bedrijfsleven. Gender expertise Korting op ambassade-programma’s past in een bredere trend waarin op ambassades bezuinigd wordt, bijvoorbeeld door minder personeel op de posten te zetten. Een van de gevolgen daarvan is dat de reeds beperkte gender-expertise binnen ambassades nog verder onder druk kan komen te staan. Het lijkt erop dat gender vooral verankerd is als een individuele medewerker op de ambassade hier persoonlijke interesse voor heeft. Er wordt niet specifiek op getraind en degene met gender in het portfolio heeft dit vaak als klein onderdeel naast vele andere onderwerpen en/of is de jongstgediende op de ambassade, wat een teken lijkt te zijn dat gender laag op de prioriteitenlijst staat. 39 40 http://www.rijksbegroting.nl/2014/voorbereiding/begroting,kst186654_11.html Bedragen die zijn weergegeven in de begroting voor 2014, tenzij anders aangegeven. 18 Op 21 december 2011 werd onder het vorige Kabinet een motie aangenomen waarin de regering wordt verzocht om op de ambassades specifieke expertise te ontwikkelen over het ondersteunen van boerinnen bij het verkrijgen van landrechten en het verhogen van de productiviteit. 41 Inmiddels is een modus gevonden om deze kennis niet in-house te ontwikkelen of versterken, maar uit te besteden. Voor een genderanalyse op activiteitenniveau kunnen ambassades lokaal genderexpertise inschakelen of kan een beroep worden gedaan op de de Dutch Sustainability Unit – Gender Equality, die eind juni 2013 bij de Commissie voor de Milieu-Effectrapportage van start is gegaan. De DSU-GE biedt advies aan het ministerie van Buitenlandse Zaken en de Nederlandse ambassades over genderaspecten van de speerpunten water en voedselzekerheid. Ambassades en het ministerie kunnen de DSU-GE inschakelen voor opdrachten waarvoor in-house capaciteit ontbreekt, evenals de mogelijkheid om de private sector in the huren. Er zijn verschillende opdrachten op het gebied van gendergelijkheid en vrouwenrechten uitgevoerd, waaronder adviezen over genderintegratie in meerjaren strategische plannen (MJSPs). 42 Opdrachten zijn vraag-gestuurd, ambassades hoeven geen beroep te doen op gender-expertise om hun MJSPs te herschrijven. Risico daarvan is dat als ambassades er niet zelf mee komen, er niets mee wordt gedaan. Meerjaren Strategische Plannen (MJSPs) In de begroting voor 2014 is de kanttekening gemaakt dat voor “toename van voedselzekerheid” nog niet alle landenprogramma’s in uitvoering zijn. Met de beleidswijzigingen van de nieuwe minister zijn de meerjaren strategische plannen (MJSPs) van de ambassades eind 2013 herschreven. Voedselzekerheid is hier als speerpunt onderdeel van. Om de MJSPs te herschrijven zijn nieuwe richtlijnen aan ambassades opgesteld. Een van de richtlijnen is een gender-notitie voor ambassades en themadirecties binnen het ministerie. Een kern van de aanpassing is de mogelijkheid om eigenstandige projecten voor empowerment van vrouwen meer aandacht te geven onder de speerpunten. Uit gesprekken blijkt dat hier vooralsnog weinig interesse voor is, omdat er geen extra budget is vrijgemaakt. Er worden geen concrete acties voorgesteld hoe gender te verankeren in het speerpunt voedselzekerheid. Zaken als landrechten of kleinschalige landbouw worden dan ook niet genoemd. Inzet is vooral in op integratie van gender in de cyclus van programma´s: vraagstukken van genderongelijkheid opnemen in de actualisering van contextanalyses en meerjarenplannen; genderanalyse op activiteitenniveau; additionele resultaatdoelstellingen en gender indicatoren benoemen. Daarnaast wordt voorgesteld om vraagstukken van genderongelijkheid onderdeel te maken van de dialoog met overheden, maatschappelijke organisaties, bedrijfsleven en kennisinstellingen; gericht ondersteunen van en samenwerken met maatschappelijke organisaties in hun rol als waakhond en pleitbezorger voor goed genderbeleid; en de inzet uit het gelegeerde budget voor vrouwenrechten herbezien in het licht van de nieuwe thema’s voor vrouwenrechten en gendergelijkheid. Nadeel van “richtlijnen” is dat ze vrijblijvend zijn. Er zijn geen mechanismen om implementatie af te dwingen. Risico is wederom de vraaggestuurdheid: implementatie is vooral afhankelijk is van het individuele beleid van de amabassade en de mensen die er werken. Uit analyse van een aantal MJSPs blijkt dat de uitwerking van gender in voedselzekerheid vooralsnog wisselend is.43 Waar er bij de één een geïntgereerde analyse voor de rol van vrouwen en kleinschalige boeren/boerinnen in het voedselzekerheid beleid, lijkt er bij de ander niet meer dan een toegevoegde paragraaf aan het eind over gender, en in algemene termen. Dit versterkte de 41 90. Motie Dikkers (PvdA) en ElFassed (GroenLinks) https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-31250-90.html http://eia.nl/en/our-work/dsu-advisory-reports 43 http://www.rijksoverheid.nl/documenten-en-publicaties/rapporten/2014/02/05/meerjarige-strategische-plannen-mjsp2014-2017.html 42 19 analyse dat uitvoering vrijblijvend en gefragmenteerd is. Hieronder twee cases van Afrikaanse landen waar voedselzekerheid als één van de speerpunten van de ambassade is gekozen. MJSP 2014-2017 Uganda onder de loep Gender is een integrale component in het ambassade programma. In de probleemanalyse worden armoede, toegang tot en eigendom van land, en onderliggende onderdrukkende gender rollen benoemd. Toekomstige groei van de landbouwsector moet komen van intensivering van landbouwsystemen en commercialisering van kleinschalige landbouw, door verbetering van land- en arbeids-productiviteit. Deze pure economische focus is een risico. In het voedselzekerheidsprogramma worden landrechten-problemen, werkloosheid onder jongeren en (gender) ongelijkheden als dwarsdoorsnijdende problemen benoemd. Er is een focus op jongeren en vrouwen. Daarbij staat “upgrading” centraal: hogere inkomens voor op markt-georienteerde kleinschalige boeren. Alle projecten richten zich op, traceren en rapporteren op de betrokkenheid van vrouwen (sekse-gedisaggregeerde data). Landbouwvaardigheden-training voor commerciele activiteiten richt zich meer op vrouwen dan mannen. Seksuele en reproductieve gezondheid en rechten (SRGR) krijgen special aandacht in dit trainingsprogramma. De ambassade runt o.a. een “Women in Business” programma. En heeft zich een target gestelt van 40% vrouwen onder de 90.000 kleinschalige boeren die ze willen bereiken om commerciele activiteiten in de prktijk te brengen; en 1300 vrouwen onder de 5200 kleinschalige boeren die afstuderen als “seed growers”. Al met al staan vrouwen en het versterken van vrouwen in de landbouw, waaronder kleinschalige boerinnen, prominent op de agenda van het voedselzekerheidsprogramma van de ambassade. Dat is zeer positief. Wel is de vraag of de grote nadruk op commercialisering niet veel vrouwen uitsluit. MJSP 2014-2017 Kenia onder de loep Hoewel enkele malen benoemd, is gender slecht geintegreerd (in aparte paragrafen over vrouwen) en niet geoperationaliseerd in deze MJSP. Waar staat dat de “gender dimensie” in alle themagebieden van de ambassade zal worden meegenomen, wordt niet uitgewerkt hoe. In de probleem analyse is een haakje voor voedselzekerheid dat vrouwelijke ondernemers benadeeld zijn omdat zij relatief weinig land of andere middelen hebben die van belang zijn voor het realiseren van een bedrijf, maar dit wordt niet doorvertaald naar het daadwerkelijke programma. In een andere paragraaf staat dat gebalanceerde representatie van mannen en vrouwen in de uitvoering van projecten en onder de doelgroep nodig is, zonder daar een actie aan te verbinden. Waar staat dat gelijke toegang voor vrouwen tot landbouw inputs, training, markten en krediet zal worden opgenomen in activiteiten, ontbreken een gender analyse en benodigde gerichte acties voor vrouwen om dit te bereiken. Wat betreft gerichte aandacht voor kleinschalige boeren staat alleen een analyse dat deze vorm van landbouw een belangrijke bron van voedselzekerheid en potentiele toegang uit de armoede voor miljoenen huishoudens is. De link tussen vrouwenrechten en landbouw/voedselzekerheid wordt niet gemaakt. Bovendien is er geen eigenstandige budget-post voor gender/vrouwen opgenomen in de begroting. Het lijkt er dan ook op dat aan de zinsnede “gender will be an important attention point through-out the programme” tot op heden niet wordt voldaan. 3.3 Multilaterale samenwerking Via bijdragen aan internationale organisaties, fondsen en kennis instellingen financiert Nederland internationale landbouwonderzoeksinstellingen zoals de Consultative Group on International Agricultural Research (CGIAR, €23 miljoen in 2014) waaronder het Forum for Agricultural Research in Africa (FARA); fondsen die investeren in landbouw zoals het Global Agriculture and Food Security Program (GAFSP, €25 miljoen in 2012, bedrag in de begroting 2014 niet genoemd); en het International Fund for Agricultural Development (IFAD, €20 miljoen in 2014). 20 In tegenstelling tot 2012, worden geen bedragen genoemd voor landbouwprogramma’s van het International Center for Soil Fertility and Agricultural Development (IFDC, €10 miljoen in 2012); het Comprehensive Africa Agricultural Development Programme (CAADP, €1 miljoen in 2012); en de International Land Coalition (ILC, € onbekend in 2012). Dat wil niet zeggen dat zij niet gefinancierd worden, want zij worden wel als programma’s in andere beleidsstukken genoemd. GAFSP GAFSP is een fonds van de WereldBank, waarbij Nederland hoofddonor van de private sector window is. Nederland draagt bij aan GAFSP “ter verhoging van duurzame voedselproductie in de partnerlanden (waaronder climate smart agriculture). Deze initiatieven richten zich op verhoging van land- en arbeidsproductiviteit met efficiënt gebruik en duurzaam beheer van schaarse hulpbronnen als land, water, nutriënten, biodiversiteit en energie.” (Begroting 2014) Elders verwijst de minister naar ‘verbetering van het ondernemingsklimaat door de toegang tot financiële diensten te verbeteren (o.a. via het Global Agriculture and Food Security Program – GAFSP)’. Eerder stelde de kamer vragen over de mate waarin kleinschalige boeren en boerinnen bereikt worden. Er werd een motie aangenomen waarin de regering wordt verzocht om binnen de Wereldbank als een van de grote donoren aan het GAFSP erop aan te dringen prioriteit te geven aan de steun voor kleinschalige en duurzame landbouw. 44 Er zijn vanuit het maatschappelijk middenveld en de civil society stuurgroep veel vragen over de mate waarin de IFC erin zal slagen juist deze doelgroep te bereiken en wat dit betekent voor meest kleinschalige boerinnen. 45 CAADP Comprehensive Africa Agricultural Development Programme (CAADP) 46 is het landbouwprogramma van de Afrikaanse Unie (AU) dat zich richt zich op ondersteuning van nationale overheden in Afrika op het terrein van landbouwketenontwikkeling. ActionAid juicht de oprichting van CAADP toe: na jaren van verwaarlozing staat de landbouw in Afrika weer stevig op de agenda. Uitvoering is echter vaak nog beperkt en het is belangrijk dat de invulling recht doet aan de sleutelrol die kleinschalige boeren en boerinnen spelen in de landbouw. 47 44 45 Motie Dikkers 31250/89 http://www.gafspfund.org/sites/gafspfund.org/files/Documents/Sept%20SCDC%20meeting%20minutes%20Nov %2006%20no%20TC.pdf 46 47 http://www.nepad-caadp.net/index.php Bron: Fertile Ground. How governments and donors can halve hunger by supporting smallscale farmers. ActionAid (2010) 21 Box 1 - CAADP & kleinschalige boerinnen ActionAid heeft recentelijk (december 2013) een onderzoek uitgebracht over CAADP. Uit een review van zeven nationale landbouwbudgetten blijkt dat Afrikaanse overheden slechts gemiddeld 5% van het budget aan landbouwinvesteringen uitgeven, terwijl er 10% is afgesproken. Omdat de meeste inwoners van Afrika in de kleinschalige landbouw werken, falen de overheden om hen te ondersteunen bij voedselproductie. Daarnaast wordt te weinig rekening gehouden met de specifieke behoeften van kleinschalige boeren. Met name vrouwen, die het vaakst in kleinschalige landbouw werken en een cruciale rol spelen in de voedselzekerheid van Afrika, worden genegeerd. Gender-gerelateerde toezeggingen blijven een papieren exercitie en worden nauwelijks uitgevoerd in de praktijk. De studie beveelt aan dat Afrikaanse overheden: 1. Lanbouwbeleid en –uitgaven te heroriënteren met specifieke focus op boerinnen, door specifieke budgetlijnen aan deze doelgroep toe te wijzen en gerichter op vrouwen in te zetten bij diensten, kredietverleningen en andere programma´s • Extension services moeten worden uitgebreid om vrouwelijke boeren beter te ondersteunen; • Landbouwonderzoeksprogramma’s moeten maatregelen bevatten zoals het bevorderen van productie van gewassen die typisch worden geteeld door vrouwen; meer te investeren in arbeidsbesparende apparaten; en vrouwen te betrekken in het ontwerpen en verspreiden van onderzoek; • Kredietverstrekking moet worden hervormd om grotere aantallen vrouwelijke boeren te bereiken; • Input subsidieprogramma's, wanneer toepasselijk, moeten bewuster over op wie ze zich richten, zodat vrouwen minimaal gelijke toegang hebben; • Gender-uitgesplitste data moeten worden geproduceerd of verbeterd om vrouwen te ondersteunen en de effectiviteit van beleid te controleren. 2. Er moet meer gedaan worden zodat vrouwen gelijk behandeld worden voor de wet en in de praktijk, met name wat betreft landeigendom. Bron: http://www.actionaid.org/sites/files/actionaid/walking_the_talk_full_report_final.pdf Subsidies en bijdragen aan Nederlandse organisaties Het particuliere kanaal kan in tweeën worden opgedeeld: subsidies aan maatschappelijke organisaties (NGO’s) en kennisinstellingen; en subsidies aan bedrijven. Daarnaast staat er een post ‘subsidies aan nationale organisaties’ op de begroting 2014. 3.4 Samenwerking met Nederlandse organisaties Via subsidies aan maatschappelijke organisaties (NGO’s) en kennisinstellingen is een maatschappelijke organisatie die belangrijke bijdragen levert aan de uitvoering van het voedselzekerheidsbeleid Agriterra (€12 miljoen in 2014). Daarnaast hebben maatschappelijke organisaties en kennisinstellingen zich verenigd in het netwerk Agri-ProFocus. Verder worden genoemd een internationaal onderwijsprogramma (vermoedelijk via NUFFIC, hoewel niet toegelicht: €30 miljoen in 2014) en Financieringsmaatschappij voor ontwikkelingslanden (FMO, nog geen bedrag genoemd op begroting 2014). bez De Agri’s “Boeren en boerinnenorganisaties worden versterkt via Agriterra (Programma Ondersteuning Producentenorganisaties-POP), AgriProFocus en Agricord.” (Begroting 2014) Deze organisaties worden prominent genoemd als cruciale spelers om boeren en boerinnen te bereiken: “het op kleine producenten en gendergelijkheid gerichte beleid krijgt in de praktijk vorm door intensief samen te werken met organisaties als Agriterra en AgriProFocus. [...] zij lopen voorop in het bevorderen van 22 vrouwenrechten en het versterken van de positie van kleinschalige boerinnen.” (Antwoorden kamervragen Wat de Wereld Verdient) AgriProfocus is een netwerk van organisaties waaronder Oxfam Novib, Hivos, ICCO, Cordaid en het KIT, die als AgriProFocus gezamenlijke activiteiten uitvoeren. Dat doen zij in ontwikkelingslanden in Agri-Hubs. Het netwerk heeft een sterk profiel op Gender in Value Chains - een denkkader om in elke fase van de agri-waardeketen gender-vragen te stellen. Met als doel om gelijkheid en empowerment van vrouwen in landbouw-productieketens (ook wel waardeketens) te bevorderen. Er worden o.a. gender trainingen gegeven aan vrouwelijke ondernemers, waaronder boerinnen. Agriterra werkt met boerenorganisaties en landbouwcoöperaties, waaronder in Afrika. Agriterra richt zich op boeren en boerinnen (organisaties) die voor de markt produceren en stelt daarbij eisen op het gebied van vrouwenparticipatie. Agriterra helpt tevens bij de oprichting en versterking van vrouwen-boerencoöperaties, en biedt leiderschapstrainingen voor boerinnen. AgriCord is een netwerk van "agri-agencies": ontwikkelings-NGOs die structureel samenwerken met boeren en rurale lid-organisaties, waaronder van rurale vrouwen, jonge boeren, coöperatieven en agri-businesses. De Agri´s werken inderdaad gericht met vrouwen in de landbouw. Dat is relevant werk dat breed gewaardeerd wordt. Het is echter de vraag of deze activiteiten ook de kleinschalige boerinnen die veelal meer georiënteerd op lokale voedselsystemen zijn bereiken en versterken. De grote aandacht voor internationale ketens en cash crops zou kunnen betekenen dat veel vrouwen buiten beschouwing blijven. 3.5 Samenwerking met bedrijven Nederland stimuleert het bedrijfsleven om een rol te spelen in ontwikkelingssamenwerking door fondsen aan te bieden waar ze projecten in kunnen dienen, zoals de Faciliteit Duurzaam Ondernemen en Voedselzekerheid (FDOV, €18,6 miljoen in 2014), en Initiatief Duurzame Handel (IDH, € 20 miljoen in 2014). Het Private Sector Investeringsprogramma (PSI, 90 miljoen voor twee rondes) gaat verdwijnen. PPP-FDOV De Faciliteit Duurzaam Ondernemen en Voedselzekerheid (FDOV) is onderdeel van de uitvoering van het voedselzekerheidsbeleid. Ingediende projecten moeten ‘ontwikkelingsrelevant’ zijn: bijdragen aan structurele armoede bestrijding, duurzame economische groei en/of zelfredzaamheid. 48 Het blijft onduidelijk wat daar precies mee bedoeld wordt. De eerste call for proposals was in 2012. Bijna 70% van de projectvoorstellen richt zich op Afrika. Tweederde van de voorstellen was gericht op voedselzekerheid, eenderde op private sector ontwikkeling. 49 Ingediende projecten mogen minimaal 1 en maximaal 20 miljoen Euro per project bedragen. Met dit drempelcriterium zijn kleinschalige initiatieven die mogelijk makkelijker aansluiting vinden bij deze doelgroep bij voorbaat nagenoeg uitgesloten. FDOV heeft voor projectaanvragen een aantal gender-gerelateerde criteria opgenomen, waaronder dat de “impact op gender” beschreven moet worden. Er mag “geen negatieve impact” zijn; vrouwen moeten betrokken worden bij besluitvorming, planning en implementatie; er moet gender expertise opgenomen zijn in het project; en er moet worden aangegeven waarom de keuzes zijn gemaakt vanuit gender perspectief. Daarmee is FDOV op de goede weg in haar aanvraagprocedure (hoewel er geen inhoudelijke verbinding wordt gelegd met voedselzekerheid, kleinschaligheid of boerinnen). In de praktijk blijkt dat veel bedrijven niet goed weten wat ze hiermee aan moeten. Consultant 48 Bron: Presentatie FDOV, Rijksdienst voor Ondernemend Nederland http://www.rvo.nl/subsidies-regelingen/programmapublieke-private-samenwerking/faciliteit-duurzaam-ondernemen-en-voedselzekerheid/publicaties 49 http://www.rijksoverheid.nl/documenten-en-publicaties/kamerstukken/2012/07/06/kamerbrief-over-criteria-fdw-enfdov.html 23 Antoinette Gossess deed recentelijk een analyse van gender in de FDOV-projectvoorstellen en kwam tot een aantal relevante bevindingen. (december 2013) 50 “De eerste ronde van FDOV heeft duidelijk gemaakt dat er ruimte is voor verbetering op het gebied van participatie van gemeenschappen en doelgroepen, waaronder producenten en consumenten, en binnen deze groepen specifiek vrouwen. De nadruk lijkt vooral te zijn geweest op technische en financiële aspecten, zoals de invoering van nieuwe technologie, landbouwmethoden, of productieprocessen. Er is nog nauwelijks iets gedaan met vragen hoe doelgroepen zullen worden betrokken, hoe ze worden georganiseerd, wanneer en hoe zij zijn geraadpleegd over de voorgestelde interventie, en of en hoe ze onderdeel van de besluitvorming gemaakt zijn. Deze vragen zijn echter zeer belangrijk voor de relevantie van het project voor het ontwikkelingsproces en de duurzaamheid. [...] De voordelen van de voorgestelde activiteiten zouden zowel voor de doelgroep als voor de investeerders veel positiever kunnen zijn als de projecten een meer inclusieve en mensgerichte aanpak zouden hebben.” (Gosses 2013, blz. 3 & 12 – vertaling en dikgedrukte letters JvdS) De gender-studie binnen het onderzoeksrapport “laat zien dat er nog een lange weg te gaan is in het begrijpen van de rol van vrouwen ten opzichte van mannen in de projecten en landen.” (blz 12) Doordat in de projectformat een vraag is opgenomen over gender als cross-cutting issue, worden in de meeste projectvoorstellen de economische/productieve rollen van vrouwen wel erkend. Op de 40 proposals is een check gedaan op consistentie in de gender analyse en rollen van vrouwen, waaruit blijkt dat er weinig bewustzijn is over de ongelijkheden tussen mannen en vrouwen, of dat er bewust aandacht is voor wat vrouwen nodig hebben dat anders is dan mannen vanwege hun verschillende rollen en verantwoordelijkheden. “[…] treating them equally will be at a disadvantage for women, since a level playing field is lacking. This is where the need for a specific strategy comes in: to encourage women to claim their position and to help them overcome obstacles hampering them to improve their position, such as lack of education, skills, self-assurance and the like.” In een aantal projecten was er (de intentie tot) zo’n strategie. Deze wordt echter vaak pas achteraf toegevoegd, terwijl “het een integraal onderdeel van het gehele planningsproces en het implementatieplan moet zijn.” (ibid, blz 11) Gosses doet een aantal aanbevelingen om de projectformat en daaruit voortvloeiende voorstellen meer mensgericht, en specifiek beter aansluitend om inslusie van en resultaten voor vrouwen, te maken. Dit zijn lessen die ook op andere programma’s, zoals die van de ambassades, kunnen worden toegepast. Waaronder inzichtelijk maken op welke wijze de doelgroep (mannen en vrouwen) zal worden betrokken en wat de voordelen voor hen zullen zijn. Data die wordt verzameld, bijvoorbeeld in de base-line studie, naar sekse (man/vrouw) uitsplitsen (wat in MSJPs vaak al wel gebeurt). Binnen de Theory of Change zou er onderzoek moeten worden gedaan naar wat nodig is om mensen te motiveren om nieuwe landbouwmethoden of sanitaire praktijken aan te nemen. Ook stelt Gosses voor om gender niet als een aparte categorie in het projectvoorstel-format op te nemen maar om vrouwen-zaken systematisch op te nemen in de gehele projectstructuur – telkens wanneer er over doelgroepen wordt gesproken. DGGF In 2014 gaat het door de Nederlandse overheid geïnitieerde Dutch Good Growth Fund (DGGF) van start. Het DGGF verstrekt export- en investeringsfinanciering aan Nederlandse en lokale ondernemers voor activiteiten in ontwikkelingslanden. In dit fonds zit €700 miljoen voor 50 Gender in PPPs on Food Security and Water Sustainability – an Analysis. Antoinette Gosses e.a. voor Partnerships Resource Centre (PrC), 17 December 2013 24 ontwikkelingssamenwerking door (Nederlandse) bedrijven. De precieze randvoorwaarden zijn op moment van schrijven nog onduidelijk en zullen cruciaal zijn voor de impact op rurale vrouwen. Box 2 – Analyse en aanbevelingen DGGF vanuit maatschappelijke organisaties Het rapport Winst in ontwikkelingssamenwerking, maar voor wie? (november 2013) 51 van ActionAid, Both ENDS en SOMO analyseert het DGGF vanuit het uitgangspunt dat het fonds in alle gevallen de principes van ontwikkelingssamenwerking dient te waarborgen. En concludeert dat er afdoende garanties zijn voor duurzaamheid of armoedebestrijding. Vanuit gender-perspectief en kleinschalige landbouw betekent dat o.a.: “Investeren in het lokale MKB biedt de beste kansen op ontwikkelingsrelevantie, zeker wanneer specifiek wordt ingezet op kleinere (vrouwelijke) ondernemers en de gemeenschappen worden betrokken. […] Het is positief dat de minister specifiek aandacht vraagt voor jongere, vrouwelijke en kleinere ondernemers, maar een prominentere inzet en uitwerking is nodig. Zo is er een enorm potentieel van associaties, van kleinschalige boerinnen bijvoorbeeld, om door te groeien naar formele vrouwgeleide of gendergelijke MKB-bedrijven. Dit vereist echter wel inzicht in de context en obstakels voor deze groepen, langere termijnondersteuning en facilitatie – bij voorkeur door non-profit organisaties of overheid − en flankerend beleid voor economische empowerment en duurzame bedrijfsontwikkeling. Naast het vergroten van kansen is het belangrijk dat de positive en ‘level-playing field’ van kleinere ondernemers en ook micro-ondernemers, zoals kleinschalige boerinnen, niet ondermijnd wordt door (grotere) financieringen uit het fonds. Eventuele risico’s voor deze laatste groep dienen dan ook nadrukkelijker ingedekt te worden door voorwaarden en flankerend beleid.” (blz 7-8) Aanbevelingen voor versterking van de ontwikkelingsrelevantie voor lokale kleine ondernemers, met specifieke aandacht voor vrouwen, zijn o.a. het belang van een bredere en scherpere definitie en monitoring, met tenminste aandacht voor participatie, positive en welvaart en brede kostenbatenanalyse voor scherper gedefinieerde doelgroepen (met extra aandacht voor de allerarmsten en vrouwen), afname van ongelijkheid, duurzaamheid en coherentie met speerpunten als voedselzekerheid en water. 3.6 Kennisagenda Veel onderzoek wereldwijd is gender-blind, wat grote gevolgen heeft voor bevindingen en beleidsimplicaties. Wat aan kennis wordt gegenereerd zou genderongelijkheden niet mogen verergeren en idealiter bij moeten dragen aan gendergelijkheid. Kennisprogramma’s kunnen bepaalde kennis genereren die tekenend is voor hoe er over bijv. voedselzekerheid gedacht wordt. Het voedselzekerheidsbeleid wordt ondersteund door een kennisagenda. “Er wordt geïnvesteerd in kennisdeling en onderzoek door kennisinstellingen ter ondersteuning van voedselzekerheid in de bilaterale ambassadeprogramma’s en ten behoeve van een beter begrip van de mondiale uitdagingen op voedselzekerheid en private sector ontwikkeling. Daarnaast wordt internationaal landbouwonderzoek gesteund via de Consultative Group on International Agricultural Research (CGIAR).” (Begroting 2014) CGIAR Consultative Group on International Agricultural Research (CGIAR) 52 is een wereldwijd netwerk van 15 onderzoeksinstituten dat zich richt op landbouw, voeding en duurzaam milieubeheer. CGIAR is een ‘good practice’ op het gebied van integratie van gender in landbouwonderzoek. Het netwerk wil 51 http://www.actionaid.org/nl/nederland/publications/het-dutch-good-growth-fund-winst-ontwikkelings-samenwerkingmaar-voor-wie 52 http://www.cgiar.org/ 25 ervoor zorgen dat rurale vrouwen van onderzoek profiteren en erdoor “empowered” worden. 53 CGIAR zet zich in voor onderzoek naar en zichtbaarheid van de essentiële rollen van vrouwen in de landbouw, waartoe een eigenstandig onderzoeksnetwerk is opgericht. 54 In het afgelopen jaar zijn een aantal onderzoeksrapporten over gender en landbouw gepubliceerd. 55 Ook is een praktische strategie ontwikkeld, waaronder trainingen en een toolkit, om gender te integreren in landbouwontwikkeling. 56Alle onderzoeksprojecten moeten jaarlijks rapporteren over resultaten voor kleinschalige boerinnen, en de ingezette gender-expertise om dit te bereiken. Verschillende programma’s hebben een gender strategie, waarbij o.a. gericht ingezet op onderzoek voor en met kleinschalige boerinnen (CGIAR jaarverslag 2012, blz. 12-13). Het aandeel hiervan ten opzichte van het totale programma is niet duidelijk. In de nabije toekomst zullen alle onderzoeksprogramma’s de Women's Empowerment in Agriculture Index gebruiken. (blz 14) “The Women's Empowerment in Agriculture Index, launched in 2012, measures the empowerment, agency, and inclusion of women in the agriculture sector in developing countries, helping to identify ways to overcome those obstacles and constraints. The Index is a significant innovation in its field and aims to increase understanding of the connections between women's empowerment, food security, and agricultural growth.” (blz 34) Toch een relevante kanttekening: onderzoek door CGIAR lijkt zich met name te richten op commerciële gewassen en op meer inclusieve en gender-rechtvaardige waardeketens. In de praktijk schijnt slechts een klein gedeelte van het onderzoek gericht te gaan over kleinschalige landbouw. 57 De Nederlandse overheid zou er actief op kunnen toezien dat onderzoek ook relevant is voor kleinschalige boerinnen die vooral actief zijn in lokale voedselmarkten. Kennisplatform Het onder Knapen aangekondigde Kennisplatform voor voedselzekerheid heeft de naam Dutch Food & Business Knowledge Platform gekregen en is in de opstart-fase. Het lijkt erop dat de frase “onderzoek […] ten behoeve van een beter begrip van de mondiale uitdagingen op voedselzekerheid en private sector ontwikkeling” (begroting 2014, zie hierboven) naar het kennisplatform verwijst. Het secretariaat wordt getrokken door AgriProFocus i.s.m. de WUR-CDI en de Broker. Zij zijn in gesprek met organisaties om hun kennis-behoeften in kaart te brengen. Daarbij wordt vooral vraaggestuurd gewerkt wordt en niet zozeer naar de vereisten zoals vastgelegd in het beleid wordt gekeken. Dit is een gemiste kans omdat in het beleid de cruciale bijdragen van kleinschalige boerinnen worden erkend en ook wordt toegezegd om hier gericht in te investeren. Uit de call for proposals blijkt dat er geen gender-criteria zijn opgenomen en worden belangrijke beleidsaccenten daardoor niet of onvoldoende meegenomen. Door sterke focus op bedrijfsleven, viable business cases en economische agenda, dreigen sociaal-culturele en politieke aspecten - die juist voor het vergroten van kansen voor kleinschalige boerinnen en daarmee ook vrouwenrechten en voedselzekerheid van belang zijn - van de agenda te vallen. 3.7 Conclusie Hoe zorgt de minister dat haar inzet op vrouwenrechten ook in het speerpunt voedselzekerheid wordt doorgevoerd en vooral ook praktijk wordt gemaakt en heveel aandacht heeft zij daarbij voor 53 http://library.cgiar.org/bitstream/handle/10947/2868/CGIAR_Annual_Report_2012_Partnership_for_impact.pdf?sequen ce=1 54 http://www.cgiar.org/our-research/research-on-gender-and-agriculture/gender-network/ 55 http://www.cgiar.org/consortium-news/looking-beyond-the-short-end-of-the-stick-gender-norms-and-innovation/ 56 http://www.cgiar.org/consortium-news/bringing-gender-into-focus/ 57 Er werd gesproken van 3 tot 6 % procent tijdens: The Brussels Development Briefings are regular events organized in Brussels by the Technical Centre for Agriculture (CTA) – in collaboration with the European Commission, the ACP Group, and other partners – on key issues and challenges for rural development in the context of EU/ACP cooperation. 26 de rechten en kansen van kleinschalige boerinnen? De slotsom van dit hoofdstuk is vergelijkbaar met die van het vorige rapport uit maart 2013. De minister verwijst naar een aantal specifieke organisaties die invulling geven aan het op kleinschalige boerinnen gerichte beleid. In een aantal andere voedselzekerheids-programma’s lijken verbeterslagen te zijn gemaakt door meer aandacht voor vrouwenrechten en specifiek voor kleinschalige boerinnen. Dit zijn relevante aankopingspunten. Een grote uitdaging is participatie en zeggenschap van vrouwen en vrouwen-organisaties bij het beleid en de programmas die hen aangaan (zoals bij FDOV). Ambassades, kennisplatforms (Food&Business) e.a. lijken veel vrijheid te hebben om invulling te geven aan beleid, met als risico dat aandacht voor vrouwenrechten en kleinschalige boerinnen sterk afhankelijk blijft van de betrokkenheid en interesse van betreffende personen. Daarnaast is gender en voedselzekerheid een complex vraagstuk dat capaciteit, kennis en commitment vereist, welke extra onder druk kan komen te staan in bezuinigen. Versnippering blijft een risico, evenals transparantie over impact op kleinschalige boerinnen, per programma en met name over de breedte van de uitvoering van het voedselzekerheidsbeleid. 4. Conclusie & aanbevelingen: Nederlandse inzet laten werken voor kleinschalige boerinnen Het huidige beleid biedt mogelijkheden voor aandacht en een bijdrage aan de positie en kansen van kleinschalige boerinnen in ontwikkelingslanden. Het is daarbij wel zaak dat het beleid inclusief is: dat daadwerkelijk kleinschalige boerinnen worden bereikt en zij ook deelnemen aan het zetten van de kaders en doelen van het beleid. Op basis van de geanalyseerde documenten en gesprekken blijkt een aantal positieve resultaten, maar blijft onduidelijk welke boerinnen precies bereikt worden (en welke niet) en of er sprake is van participatie en zeggenschap in beleid en programma’s. Daarnaast wordt fors bezuinigd op ontwikkelingssamenwerking, inclusief het speerpunt voedselzekerheid, en is de aandacht steeds meer bij (Nederlands) bedrijfsleven komen te liggen. Dat kan grote gevolgen hebben voor de investeringen in deze doelgroep. Minister Ploumen heeft vrouwenrechten prominent op haar agenda staan. Zij zet vooral in op eigenstandige vrouw-gerichte projecten en minder op ‘mainstreaming’ van vrouwenrechten en gender in ander beleid. Het is belangrijk dat binnen het beleid ook gekeken wordt naar de verdeling van werk en middelen (gender analyse). Hoewel in de probleemanalyse, binnen voedselzekerheid, veel aandacht is voor ongelijke kansen en ongelijke uitkomsten voor vrouwen, lijkt geen sprake van een gerichte strategie en doorvertaling hiervan in de breedte van het beleid. De minister sprak zich aanvankelijk weinig uit over het belang van kleinschalige boeren en boerinnen, maar noemde wel prominent de rol van vrouwen in de landbouw. Daarmee geeft zij zichtbaarheid aan vrouwen binnen de voedselzekerheidsagenda. Dit is een potentieel sterk beleidskader voor aandacht en bijdrage aan de positie en kansen van kleinschalige boerinnen in ontwikkelingslanden, als dit ook daadwerkelijk wordt doorgevoerd in alle programma’s. Het beleid dat gericht is op kleine producenten en gendergelijkheid lijkt vooral vorm te krijgen door samenwerking met een aantal specifieke organisaties, alsmede door een aantal ambassades in de partnerlanden uitgevoerde programma’s. Het is echter niet altijd duidelijk wat eigenstandige aandacht voor kleinschalige boerinnen betekent voor de invulling en aanpak van programma’s in de praktijk en wie precies wordt bereikt. De minister ziet een rol voor vrouwen om te produceren voor zichzelf maar ook voor anderen; het liefst in de formele economie en met grote aandacht voor internationale handelsketens. Juist vrouwen zijn echter vaak actief in meer zelfvoorzienende landbouw en/of informele en lokale voedselmarkten, veelal gebruikmakend van agro-ecologische praktijken. Er is in de uitwerking van de minister grote inzet op agro-logistiek en voedselverwerkende industrie en er wordt een cruciale rol toebedeeld aan de Nederlandse topsectoren voor hun kennis 27 en kunde op landbouwgebied. Het is onduidelijk hoe deze aanvliegroutes zich tot elkaar verhouden. Zo is de vraag wat de gevolgen zijn van meer grootschalige commerciële landbouw voor kleinschalige boerinnen en of ook kleinschalige boerinnen die niet of weinig voor de markt produceren worden bereikt. Beiden zijn juist vanuit voedselzekerheidsperspectief en een rechtenbenadering op ontwikkeling extra belangrijk. Hoe zorgt de minister dat haar inzet op vrouwenrechten ook in het speerpunt voedselzekerheid wordt doorgevoerd? Hoe wordt het praktisch gemaakt? Hoeveel aandacht heeft zij daarbij voor de rechten en kansen van kleinschalige boerinnen? De slotsom van deze analyse is deels vergelijkbaar met die van het vorige rapport uit februari 2013. De minister verwijst naar een aantal specifieke organisaties die invulling geven aan het beleid dat is gericht op kleinschalige boerinnen. In een aantal andere voedselzekerheidsprogramma’s lijken verbeterslagen te zijn gemaakt door meer aandacht voor vrouwenrechten en specifiek voor kleinschalige boerinnen. Dit zijn relevante aanknopingspunten, zeker in een tijd dat programma’s en organisaties die hier actief op inzetten, door bezuinigingen onder druk komen te staan. Een grote uitdaging is ook participatie en zeggenschap van vrouwen en vrouwenorganisaties bij het beleid en de interventies die hen aangaan. Ambassades, kennisplatforms (Food&Business) e.a. lijken veel vrijheid te hebben om invulling te geven aan beleid, met als risico dat aandacht voor vrouwenrechten en kleinschalige boerinnen sterk afhankelijk blijft van de betrokkenheid en interesse van betreffende personen. Daarnaast is gender en voedselzekerheid een complex vraagstuk dat capaciteit, kennis en commitment vereist, welke extra onder druk kan komen te staan in bezuinigen. Versnippering blijft een risico, evenals transparantie over de gevolgen voor kleinschalige boerinnen, per programma en met name over de breedte van de uitvoering van het voedselzekerheidsbeleid. Aanbevelingen aan minister van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking Inzet op kleinschalige landbouw, specifiek door vrouwen, is essentieel voor voedselzekerheid. Daarom moet beleid dat over voedselzekerheid gaat nadrukkelijk oog hebben voor de uitdagingen en potentie van kleinschalige boeren én boerinnen: voor het verbeteren van voedselzekerheid van anderen, maar zeker ook van henzelf. Empowerment van kleinschalige boerinnen vanuit een rechtenbenadering is hierbij essentieel. Uit analyse van beleidsdocumenten en gesprekken blijkt dat er belangrijke (accent)wijzigingen in het huidige beleid zijn op het gebied van voedselzekerheid en gender die kansen bieden aan kleinschalige boerinnen. Het blijft echter ook een uitdaging om dit daadwerkelijk in de praktijk uit te voeren en coherentie van beleid te garanderen. De in 2013 gedane aanbevelingen blijven relevant. 58 Hieronder presenteren wij nieuwe aanbevelingen om de Nederlandse inzet voor gelijke rechten en kansen voor kleinschalige boerinnen in ontwikkelingslanden te verbeteren. 1. Blijf gericht investeren in kleinschalige landbouw en kleinschalige boerinnen in het bijzonder, waaronder hun landrechten, landbouwsupport en het versterken van collectieven. Betrek deze vrouwen vooral ook bij de ontwikkeling, monitoring en uitvoering van beleid. Wij zijn verheugd dat minister Ploumen aandacht heeft voor deze doelgroep, o.a. wanneer zij stelt: “Boerinnen zijn nadrukkelijk doelgroep in de programma’s [voor voedselzekerheid]. […] Als vrouwen dezelfde toegang tot productiemiddelen voor landbouw krijgen als mannen zal de honger in de wereld met 12-17 procent dalen, aldus de FAO. Dan hebben we het over 100 tot 150 miljoen minder ondervoede mensen 59. Dat is een positieve ontwikkeling en geeft gehoor aan een aantal moties dat 58 59 http://www.actionaid.org/sites/files/actionaid/investeer_in_kleinschalige_boerinnen_-_aanbevelingen_final_0.pdf Voortgang speerpunten ontwikkelingssamenwerking (blz 8). 28 door de Tweede Kamer is aangenomen. Naast voedselzekerheid, is juist ook vrouwenrechten een belangrijk argument om deze doelgroep centraal te stellen in beleid. De speerpunten, waaronder voedselzekerheid, bieden dan ook belangrijke kansen voor inclusiviteit en vrouwenrechten wanneer deze doelstellingen in samenhang worden uitgewerkt. Dit zou vorm kunnen krijgen in een meer gerichte strategie om in de breedte van de programma’s aandacht voor kleinschalige boerinnen te hebben en hen te ontzien in de bezuinigingen, zoals ook eigenstandig vrouwenrechtenbeleid wordt ontzien. Binnen de doelgroep kleinschalige boerinnen is het belangrijk dat ook de armste, zelfvoorzienende boerinnen, meer kansen krijgen t.b.v. hun rechten en voedselzekerheid. Het is op dit moment niet duidelijk welke boerinnen binnen en buiten de boot vallen. Juist veel vrouwen produceren voedsel voor eigen gezin en lokale markten. De aandacht voor internationale ketens en bedrijfsleven heeft als risico dat deze vrouwen buitenspel staan. De minister heeft terecht aandacht voorde transitie van subsistance naar meer marktgeoriënteerde productie, maar dit brengt ook veel risico’s met zich mee en is zeker niet voor iedereen mogelijk. Grootschalige investeringen en landbouwprogramma’s kunnen deze doelgroep zelfs verdringen, wat natuurlijk voorkomen moet worden door juist aan te sluiten bij behoeften van kleinschalige boerinnen en impact assessments voor grotere programma’s. Aanvullend inzicht in hoe dit precies gebeurt en wie wordt bereikt is essentieel. Relevant in dit kader is uitvoering van de motie 31250/81 Thieme/Ouwehand, waarin de regering is verzocht de ontwikkelingsgelden die besteed worden aan voedselzekerheid ten goede te laten komen aan kleinschalige boeren en het ondersteunen van agro-ecologische praktijken, waar bij uitstek veel vrouwen actief zijn. Dit geldt ook voor de verzoeken van de kamer om expliciete aandacht voor de allerarmsten – waaronder Motie Staaij (33 625). Ondersteun actief organisaties van vrouwelijke boeren, waaronder associaties, boerinnenbonden, rurale vrouwennetwerken en/of coöperaties. “Een krachtige vrouwenbeweging – zo blijkt uit onderzoek – is nodig om vrouwelijke politici voort te brengen, vrouwvriendelijk beleid te formuleren en verantwoording over de uitvoering af te dwingen. 60” Uit ActionAid programma’s t.b.v. landrechten voor vrouwen blijkt inderdaad dat sterke rurale vrouwenorganisaties en boerinnenassociaties een drijvende kracht zijn voor grotere participatie en zeggenschap van vrouwen in land- en voedselzekerheidsbeleid en -besluiten 61. Het is dan ook positief dat gericht versterken van vrouwenorganisaties een centralere plek heeft gekregen in het beleid, o.a. doordat de minister niet op het genderbudget heeft gekort en vooral inzet op eigenstandige projecten voor vrouwen binnen de speerpunten. Zie erop toe dat daar binnen alle relevante programma´s voor voedselzekerheid uitvoering aan gegeven wordt. Gezien de grote aandacht voor vrouwenrechten en kleinschalige boerinnen is het zorgwekkend dat er weinig (lokale) vrouwen aan tafel meebeslissen over programma’s en beleid dat hen aangaat. Bevorder participatie van (organisaties van) vrouwen/kleinschalige boerinnen in Nederlandse beleidsprocessen en bij de ontwikkeling, monitoring en uitvoering van ambassadeprogramma’s. Zet kleinschalige landbouw en vrouwenrechten scherper op de agenda van internationale organisaties die op landbouw en voedselzekerheid zijn gericht en waaraan subsidie wordt verleend. Zo lijkt CAADP onvoldoende rekening te houden met de specifieke behoeften van kleinschalige boeren en nog minder met boerinnen. Gender-gerelateerde toezeggingen blijven een papieren exercitie en worden nauwelijks uitgevoerd in de praktijk. Landbouwbeleid en –uitgaven moeten worden geheroriënteerd met specifieke focus op boerinnen, o.a. door budgetlijnen aan deze doelgroep toe te wijzen en gerichter op vrouwen in te zetten bij diensten, kredietverleningen en andere programma´s. Er moet meer gedaan worden zodat vrouwen gelijk behandeld worden voor de 60 61 Voortgang speerpunten ontwikkelingssamenwerking (blz 21) http://www.actionaid.org/nl/nederland/publications/marginalisation-empowerment 29 wet en in de praktijk, met name wat betreft landeigendom. Nederland kan als donor/financier een rol spelen om hiertoe te stimuleren. 2. Bevorder beleidscoherentie t.g.v. kleinschalige boerinnen, vrouwenrechten en voedselzekerheid door expliciete aandacht voor kansen en risico’s voor deze groep in grotere (landbouw)programma’s, private sector-ontwikkeling, handel en breder buitenlands beleid. De aandacht voor private sector-ontwikkeling kan kansen bieden voor kleinschalige boerinnen, maar ook risico’s wanneer onvoldoende aandacht is voor hun specifieke obstakels voor ondernemerschap. Of wanneer zij, die veelal zeer actief zijn in lokale voedselproductie, juist uit de markt worden gedrukt door grootschaliger en/of export-georiënteerde investeringen of zelfs hun land kwijt raken. Ondanks enkele positieve stappen van de minister in het bereiken van vrouwen en het beperken van risico’s (bijvoorbeeld op landroof), is het belangrijk dat meer aandacht komt voor kleinschalige boerinnen in het private sector beleid van Nederland (DGGF en FDOV) en multilaterale fondsen als GAFSP. In het resultaatfiche door DDE staat nog nagenoeg niets over het bereik van (kleinschalige) boerinnen door 31 van de andere 32 activiteiten – waaronder GAFSP en PPPs. Hierbij zijn ook twee moties relevant: de motie Dikkers 31250/89 waarin de regering wordt verzocht het bedrijfsleveninstrumentarium te laten bijdragen aan een verbetering van de positie van kleinschalige landbouw; en de motie Dikkers/El Fassed 31250/90 waarin de regering wordt verzocht om bij het afsluiten van contracten met landbouwondernemingen ervoor te zorgen dat deze zoveel mogelijk vrouwelijke agrarische ondernemers en boerinnen in ontwikkelingslanden bereiken. Naast genderspecifieke data in alle fases, is steeds een genderspecifieke strategie nodig om obstakels weg te nemen en een gelijk(er) speelveld te bevorderen: • • • • Neem genderissues en vrouwenrechten systematisch op in het gehele projectvoorstelformat van de Faciliteit Duurzaam Ondernemen en Voedselzekerheid (FDOV). Data die wordt verzameld zou naar sekse kunnen worden uitgesplitst. Per project zou een specifieke strategie kunnen worden ontwikkeld om vrouwen te stimuleren en obstakels weg te nemen, zodat ze op een “level-playing field” komen met mannen. In het algemeen zou er een meer mensgerichte aanpak moeten zijn, en minder gericht op productie en technologie. Dit kan door inzichtelijk te maken op welke wijze doelgroepen worden betrokken en wat de voordelen voor hen zullen zijn. En door gericht onderzoek te doen naar wat nodig is om mensen te motiveren om nieuwe landbouwmethoden of sanitaire praktijken aan te nemen. Het is positief dat de minister binnen het Dutch Good Growth Fund (DGGF) specifiek aandacht vraagt voor jongere, vrouwelijke en kleinere ondernemers. De koppeling met voedselzekerheid en kleinschalige boerinnen ontbreekt hier echter, zowel vanuit risicoperspectief als vanuit kansen. Bijvoorbeeld voor associaties van kleinschalige boerinnen om door te groeien naar formele MKB-bedrijven. Dit vereist echter expliciete inzet op het wegnemen van obstakels voor boerinnen en associaties, langere termijnondersteuning en facilitatie – bij voorkeur door non-profit organisaties of overheid − en flankerend beleid, waarin nu niet wordt voorzien binnen de context van het DGGF. Nederland speelt een belangrijke rol in de private sector arm van het GAFSP, waarvan nog onvoldoende duidelijk is in hoeverre kleinschalige boeren en vooral boerinnen daadwerkelijk kunnen profiteren. Nederland kan een voortrekkersrol spelen door expliciet in te zetten op het wegnemen van obstakels en het vergroten van kansen voor vrouwen binnen dit fonds. Bevorder beleidscoherentie voor ontwikkeling door het vergroten van inzicht in impacts van breder landbouw-, handels- en investeringsbeleid op deze doelgroep en 30 samenwerking met andere ministeries om negatieve gevolgen aan te pakken en kansen te vergroten. 3. Zet in de post-2015 agenda in op het samenbrengen van vrouwenrechten en voedselzekerheid door expliciete aandacht voor kleinschalige boerinnen en landrechten in duurzame en inclusieve ontwikkeling. Het post-2015 proces biedt een mooie en strategische kans om deze agenda’s bij elkaar te brengen, maar momenteel is dit nog niet de expliciete inzet van de Nederlandse overheid. Pleit bijvoorbeeld gericht voor het opnemen van gendergelijkheid en empowerment van vrouwen in gender-targets en -indicatoren onder alle relevante doelen, waaronder armoedebestrijding, onderwijs, voedselzekerheid, water en sanitaire voorzieningen, levensonderhoud, natuurlijke hulpbronnen en duurzame energie, met specifieke aandacht voor kleinschalige boerinnen. Denk daarbij aan het verankeren van land(gebruikers)rechten voor vrouwen, ingegeven door het aannemen van de Voluntary Guidelines on Land Tenure. 62 4. Van beleid naar praktijk: versterk richtlijnen en interne genderexpertise bij ambassades en het ministerie. Versterk richtlijnen aan ambassades en zet in op implementatie. Het is een goede ontwikkeling dat er richtlijnen zijn ontwikkeld om gender te verankeren in het werk van o.a. de ambassades. De richtlijnen kunnen worden versterkt door suggesties op te nemen voor concrete acties op het gebied van landrechten of kleinschalige landbouw. Implementatie van de richtlijnen lijkt nog te vrijblijvend, waardoor de strategische plannen van sommige ambassades onvoldoende rekeninghouden met vrouwenrechten en kleinschalige boerinnen. Er kunnen sterkere mechanismen komen voor implementatie, zodat alle ambassades ermee aan de slag gaan en er binnen het ministerie wordt samenwerkt om voedselzekerheid en vrouwenrechten te verbinden. Relevant is de motie Dikkers/El Fassed 31250/90 waarin de regering wordt verzocht op de ambassades specifieke expertise te ontwikkelen met betrekking tot ondersteuning bij het verwerven van landrechten en het verhogen van de productiviteit van boerinnen in ontwikkelingslanden. Genderexpertise op veel ambassades en thema-directies blijft zwak. Er is een mogelijkheid gecreëerd om externe kennis aan te trekken. Dat is een verbetering, maar zet dan ook in op interne kennis, bijvoorbeeld door trainingen en door waar mogelijk capaciteit vrij te maken en in te zetten. Het is belangrijk dat er op hoger niveau onder het personeel visie en commitment is om de kansen en rechten van kleinschalige boerinnen op te nemen in het voedselzekerheidsbeleid. 5. Verzeker dat vrouwenrechten, gender en kleinschalige en agro-ecologische landbouw worden meegenomen in de onderzoeksagenda’s, zoals het Dutch Food & Business Knowledge Platform. Door sterke focus op bedrijfsleven, viable business cases en economische agenda, dreigen sociaalculturele en politieke aspecten van de agenda te vallen. Aandacht voor de rechten en kansen van kleinschalige boerinnen is te vrijblijvend. Er zouden gendercriteria voor onderzoeksaanvragen moeten worden opgenomen. Ook ligt er een kans voor maatschappelijke organisaties om zelf aan te geven dat er behoefte is aan onderzoek op het snijvlak voedselzekerheid, kleinschalige landbouw en gender/vrouwenrechten, waarbij de doelgroep zoveel mogelijk kan worden betrokken. Maar bovenal 62 Bron: “Integrale benadering voor gendergelijkheid. Analyse en aanbevelingen voor de Nederlandse inzet op de Post-MDG agenda” WO=MEN, 16 september 2013; inzet van ActionAid in de Post-2015 agenda, zie http://www.actionaid.org/publications/post-2015-business-usual-or-bending-arc-history en voor landrechten o.a.: http://www.landcoalition.org/news/rights-land-and-other-productive-resources-women-and-men-post-2015-agenda; http://www.fao.org/nr/tenure/voluntary-guidelines/en/ 31 zou het feit dat de minister inzet op vrouwenrechten en kleinschalige boeren en boerinnen, als prioriteiten in haar beleid, moeten worden meegenomen in de onderzoeksagenda die het kennisplatform voedselzekerheid gaat ontwikkelen. Het platform is ten slotte een programma onder dat beleid. Gebruik en versterk ook de kennis en kunde van maatschappelijke organisaties die voorop lopen in het bevorderen van vrouwenrechten en versterken van de positie van kleinschalige boerinnen. Werk met hen samen in partnerschappen en creëer financiële ruimte in programma’s om externe expertise aan te trekken. 6. Breng specifieke doelgroepen en resultaten van voedselzekerheids- en landbouwgerelateerde activiteiten beter in kaart. Maak inzichtelijk bij wie de verantwoordelijkheid ligt voor de juiste uitvoering, welke mechanismen er zijn om verantwoording af te leggen over de resultaten, en wat er vervolgens met de uitkomsten van monitoring en evaluatie wordt gedaan. Rapportage is op dit moment gefragmenteerd en veelal anekdotisch, met weinig aandacht voor impact op de allerarmsten, waaronder kleinschalige boerinnen. Het gaat erom dat bij alle programma’s, die uitvoering geven aan het beleid en die betrekking hebben op landbouw en voedselzekerheid, inzichtelijk wordt gemaakt wat de specifieke behoeften van zowel vrouwen als mannen zijn, hoe hier gericht op zal worden ingezet en wat de resultaten zijn. De speerpunten rapportage maakte dit nog niet voldoende inzichtelijk. Ook is duidelijk dat verschillende programma´s zich hier niet of nauwelijks op richten, of dat beter zouden kunnen doen. Monitoringsen evaluatiemomenten bieden goede mogelijkheden voor het delen van resultaten en het doorvoeren van mogelijke verbeteringen samen met, en ten gunste van, kleinschalige boerinnen en voedselzekerheid. 32
© Copyright 2024 ExpyDoc