Proaincìehuis lVesterbrink r, Assen Postød.res Postbus rzz,94oo ec Assen T (o592) 36 55 55 F (o592) 36 57 77 wwwdrenthe.nl VERZ0NDEN 0 3 provinci renthe IìAARI 2011t Assen, 27 februari 2014 Ons kenmerk 201 4001 44-00406699 Onderwerp: Besluit ingevolge de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) voor Attero Noord BV aan de Vamweg 7 te Wijster BESLUIT VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN DRENTHE INGEVOLGE DE WABO VOOR ATTERO NOORD BV TE WIJSTER BESLUIT OMGEVINGSVERGUNNING Ondenrerp Gedeputeerde Staten hebben op 13 december 2013 een aanvraag voor een omgevingsvergunning ontvangen van Attero Noord BV (hierna: Attero). Het betreft het bouwen en in werking hebben van een proefinstallatie voor het opwerken van biogas tot vloeibare biogas (biomethaan). De aanvraag heeft betrekking op de inrichting gelegen aan Vamweg 7 te Wijster. De aanvraag is geregistreerd onder nummer 201 4001 44. Concreet wordt verzocht om: 1. een vergunning ex artikel 2.1,lid 1, onder a (bouw); 2. een ontheffing ex artikel2.l,lid 1 , onder c (bestemmingsplan); 3. een vergunning ex artikel 2.1,lid I , onder e (milieu). Besluit Wij besluiten, gelet op de ovenvegingen die zijn opgenomen in deze vergunning en gelet op artikelen 2.1 en 2.2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo): - de omgevingsvergunning te verlenen voor de volgende activiteiten: - het bouwen van een proefinstallatie (artikel 2.1,lid 1, onder a, van de Wabo); - het opwerken van biogas tot vloeibare gas (biomethaan) (artikel2.1,lid 1, onder e, van - de Wabo); dat de aanvraag en de daarbij behorende bescheiden deel uitmaken van deze vergunning; aan deze vergunning voorschriften te verbinden; de vergunning te verlenen voor de periode van één jaar. Ondertekening Gedeputeerde staten voornoemd, namens dezen, F. Quené, teamleider RUD Drenthe Bijlage(n): ms/coll. 2 Bekendmaking besluit en rechtsmiddelen Om te voldoen aan hoofdstuk 3 van de Wabo wordt een kennisgeving van het besluit geplaatst in een huis-aan-huisblad en geplaatst op de provinciale website. Belanghebbenden kunnen binnen een termijn van zes weken een schriftelijk en gemotiveerd bezwaarschrift indienen bij gedeputeerde staten van Drenthe, Postbus 122,9400 AC Assen. De bezwaartermijn begint op de dag na de datum van bekendmaking van het desbetreffende besluit. Een bezwaarschrift moet in elk geval bevatten: - de naam en het adres van de indiener; de dagtekening; een omschrijving van het besluit waartegen het bezwaar is gericht; inclusief datum en nummer van het genomen besluit de gronden (redenen) van het bez¡taar. Als het bezwaarschrift niet voldoet aan deze eisen, of als het bearyaarschrift niet binnen de gestelde termijn is ingediend, kan het bezuaar niet-ontvankelijk worden verklaard. Dit betekend dat het bestuursorgaan niet inhoudelijk op uw argumenten in hoeft te gaan. Een onafhankelijke commissie zal uw bezwaarschrift behandelen en u horen. Deze commissie brengt na het horen een advies uit aan het college van gedeputeerde staten. Het college beslist op uw bezwaarschrift. Verzending Het origineel van dit besluit wordt gezonden aan Attero Noord BV, Postbus 5,9418 ZG Wijster Een afschrift wordt gezonden aan: het college van burgemeester en wethouders van Midden-Drenthe, Postbu s 24, 9410 AA Beilen het college van burgemeester en wethouders van Hoogeveen, Postbus 20000, 7900 PA Hoogeveen het college van burgemeester en wethouders van De Wolden, Postbus 20,7920 AA Zuidwolde de lnspectie Leefomgeving en Transport, Postbus 16191, 2500 BD 's-Gravenhage het dagelijks bestuur van het waterschap Reest en Wieden, Postbus 120,7940 AC Meppel - INHOUDSOPGAVE VOORSCHRIFTEN 3 3 1.4. HET BOUWEN VAN EEN BOUWWERK Algemeen Veilígheid Bouw- en sloopwerkzaamheden Bouwverordening 2 Milieu 5 2.1 Externe Veiligheid 5 1 1.1. 1.2. 1.3. PROCEDURELE OVERWEGINGEN 3 3 3 3 7 INHOUDELIJKE OVERWEGINGEN BOUW l0 INHOUDELIJKE OVERWEGINGEN MILIEU 12 2 VOORSCHRIFTEN behorende bij het besluit betreffende de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht voor de inrichting Attero Noord BV, Vamweg 7 te Wijster 3 VOORSCHRIFTEN I HET BOUWEN VAN EEN BOUWWERK 1.1. Algemeen 1.1.1 Het bouwen moet geschieden overeenkomstig de bepalingen van het Bouwbesluit en de Bouwverordening. 1.1.2. De start van de werkzaamheden (waaronder ontgraven, heien en grondverbeteringwerkzaamheden) moeten uiterlijk 3 dagen van tevoren worden gemeld aan het bouwtoezicht, dit bij voorkeur via [email protected]. 1.1.3. Uiterlijk op de dag van de beëindiging van de werkzaamheden, waarop de omgevingsvergunning betrekking heeft, wordt het einde van die werkzaamheden bij het bouwtoezicht gemeld. Dit kan via: http://www.middendrenthe.nl/Meldinq-startqereed-bouw-ofsloopwerkzaam heden. htm 1.2. 1.2.1 . Veiligheid De aard, materiaalkeuze en afmetingen van de fundering moeten worden vastgesteld naar de uitkomsten van uit te voeren sonderingen en grondboringen en/of andere onderzoekingen naar de aard en het draagvermogen van de bodem, de gegevens uiterlijk 3 week voor de start van de bouwwerkzaamheden te overleggen aan het bouwtoezicht (Bouwbesluit artikel 2.1). 1.2.2. Van alle hout-, staal- en gewapend betonconstructies moeten uiterlijk 3 weken voor de aanvang van de bouwwerkzaamheden nadere tekeningen en berekeningen, rapporten en verklaringen aan het bouwtoezicht worden overlegd. Dit kan via [email protected] (onder vermelding van uw zaaknummer 180204). 1.2.3. Uiterlijk 3 werkdagen voor het storten van beton dient het bouwtoezicht te worden gewaarschuwd dat de wapening voor controle gereed ligt. Dit kan via [email protected] (onder vermelding van uw zaaknummer 180204). 1.2.4. Ter voorkoming van het afvallen van de verdiepingsvloer dient een afscheiding aangebracht te worden die voldoet aan art.2.10 van het Bouwbesluit. 1.3. Bouw- en sloopwerkzaamheden Het bouwen en het verrichten van alles wat daarmee in verband staat, moet geschieden op veilige wijze, onder meer zodanig dat de nodige veiligheidsmaatregelen zijn genomen ten behoeve van de weg en de in de weg gelegen werken en de weggebruikers en ten behoeve van naburige bouwwerken, open erven en terreinen en hun gebruikers (artikel 8.2 van het 1.3.1 Bouwbesluit). 1.3.2. Het terrein waarop wordt gebouwd, grond wordt ontgraven of dergelijke werkzaamheden worden verricht, moet door een doeltreffende afscheiding van de weg en van het aangrenzende open erf of terrein zijn afgescheiden indien gevaar of hinder te duchten is (artikel 8.2 van het Bouwbesluit). 1.4. Bouwverordening 1.4.1 Alle te gebruiken bouwmaterialen moeten voldoen aan het Besluit bodemkwaliteit. Er mag geen grond, vrijkomend bij graafwerkzaamheden op de bouwlocatie worden afgevoerd (zogeheten gesloten grondbalans). Eventueel vrijkomende grond dient op het terrein zelf te worden toegepast. Voor toepassing van de grond buiten de locatie is een 1.4.2 4 onderzoek vereist op grond van het Besluit bodemkwaliteit. De grond mag toegepast worden alleen op een bodem met dezelfde kwaliteitsklasse. lndien de af te voeren grond in een (bouw)werk wordt hergebruikt dient dit conform het Besluit bodemkwaliteit plaats te vinden. (artikel 2.4.2 van het Besluit bodemkwaliteit). 5 2 MILIEU 2.1. Externe Veiligheid 2.1.1 De LNG-opslagtank moet zijn voorzien van: een weergave van de maximale vullingsgraad; een niveaumeter, welke continu en zichtbaar de vullingsgraad aangeeft; een veiligheidsvoorziening die voorkomt dat de tank de maximale vullingsgraad overschrijdt; een drukmeter, die een meet- en aanwijzingsbereik heeft van ten minste de ontwerpdruk van de opslagtank. - 2.1.2 De te vullen LNG-tankwagen moet in de wegrijrichting zijn opgesteld, zodanig dat deze in geval van nood zonder manoeuvreren kan wegrijden naar de openbare weg. De route moet worden vrijgehouden voor het wegrijden van de LNG{ankwagen díe LNG levert aan de LNG-opslagtank. 2.1.3. Voor het vullen van de LNG-opslagtank vanuit de opslagtank moet de chauffeur tijdens het vulproces aanwezig zijn. Om dit te waarborgen moet de LNG-afleverinstallatie zijn uitgevoerd met een dodemansknop die om de 3 minuten moet worden geactiveerd. lndien de dodemansknop niet tijdig wordt geactiveerd, stopt de pomp en/of sluit de toelevering automatisch af. 2.1.4. De vloeistofleiding bestemd voor het vullen van de LNG{ankwagen moet bij het LNGvulpunt voorzien zijn van een afsluiter. Deze afsluite(s) moet(en) deugdelijk zijn ondersteund en mag (mogen) niet door onbevoegden kunnen worden bediend. 2.1.5. De motor van de LNG{ankwagen mag niet in werking zijn tijdens het aan- en afkoppelen van de voor het vullen benodigde losslang of losarm. De mechanische rem van LNGtankwagen moet bij het afleveren aan de LNG-opslagtank in werking zijn. 2.1.6. Het vullen van de LNG-wagen mag niet mogelijk zijn alvorens de verbinding tussen de bedieningsorganen van de afsluiters van de te lossen LNG-opslagtank en de noodstopvoorziening van de afsluiters van de LNG-opslagtank tot stand is gebracht. De in de vulleiding aanwezige op afstand bedienbare afsluiter mag slechts tijdens het vulproces zijn geopend. 2.1.7 Bij de werkzaamheden voor het afvoeren van het product en het vullen van de LNGtankwagen zijn roken, open vuur en de aanwezigheid van andere ontstekingsbronnen niet toegestaan. Een duidelijk zichtbaar verbodsbord moet zijn geplaatst. 2.1.8. De actuele situatie van de installatie moet zijn weergegeven in het installatieboek (logboek) Certificaten, meet- en keuringsrapporten en overige bescheiden moeten aanwezig zijn, zoals: - de verklaring van ingebruikname (Wl), rapportages van de AKI of KVG van de periodieke keuringen, reparaties en wijzrgrngen; eventuele installatiecertificaten van aanpassingen of herstelwerkzaamheden; eventuele aanvullende certificaten bijvoorbeeld voor een lekdetectiesysteem of applicatie van inwendige bekleding; de tweejaarlijkse waarmerken van de inspectie van blustoestellen (op blustoestel aanwezig); 6 een eventueel rapport(en) van herkeuring(en); een eventueel rapport van Dichtheidsbeproeving(en); een tekening waarop de ligging van de tank(s), leidingen en appendages is aangegeven; eventuele wijzigingen moeten direct op deze tekening worden bijgewerkt en gedateerd; een veiligheidsinformatieblad van LNG; van alle keuringen, inspecties en controles die van toepassing zijn, moet een afschrift worden opgenomen in het installatieboek. 2.1.9. 2.1 .10. De algemene inrichting van installaties voor de opslag en aflevering van LNG moet zo overzichtelijk mogelijk zijn, zowel uit het oogpunt van onbelemmerde toegang en afrit voor de afname van LNG, als uit het oogpunt van veiligheid, waarbij moet worden gelet op: goed overzicht van de installatie voor het bedienend personeel zowel vanuit het bedieningsgebouw als vanaf de LNG-afleverinstallaties; overzichtelijke indeling van opritten, afritten en terreinverharding met het oog op aanrijdingsgevaar; goed doordachte maatregelen en voorzieningen ter bevordering van veiligheid en milieubescherming; het voorzien in een goede standplaats voor de LNG-tankwagen zodat deze geen of een minimale belemmering voor het verkeer op de weg vormt en zodat deze tijdens de afname (vullen van tankwagen) de goede bediening en het overzicht over de gehele installatie niet nadelig beïnvloedt; goede toegankelijkheid van installatie-onderdelen voor bediening en onderhoud; goede toegankelijkheid van de installatie bij bestrijding van een eventuele brand' ontvluchtingmogelijkheid bij incidenten. Er moet een gasdetector aanwezig zijn in de installatie . Bi) 10% LEL moet een automatische voorwaarschuwing naar de beheerder/drijver van de installatie uitgaan. Bij 20o/o LEL moet het noodstopcircuit worden geactiveerd. 2.1.11 Er moet een temperatuurdetector aanwezig te zijn in de installatie of nabij de LNG opslagtank. Bij -30'C of +70'C moet het noodstopcircuit worden geactiveerd. 2.1.12. Personeel werkzaam binnen de inrichting moet op de hoogte zijn van de inhoud van het noodplan en moet vertrouwd zijn met het gebruik van de beschikbare hulpmiddelen, zodat het personeel in staat is bij een calamiteit zo effectief mogelijk te handelen. 2.1 .13. Elk onderdeel van de LNG-afleverinstallatie, met name de los- en vulpunten, drukontlastingsapparatuur en ontluchtingsleidingen zoals de afblaasveiligheid, moet zodanig gesitueerd zijn, dat geen verhoogd gevaar op aanrijding ontstaat bij laden en lossen, noch op andere wijze gevaar of schade is te duchten vanuit de omgeving. 2.1.14. De interne veiligheidsafstanden vermeld in tabel 5.2 van de PGS 33-1 dient in acht te worden genomen. 2.1.15. De LNG-installatie dient te voldoen aan het gestelde in de voorschriften 2.2.2 tlm 2.2.8, 2.2.10 lJm 2.2.20,2.3.1 llm 2.3.4,2.3.6, 3.2.1 tlm 3.2.3, 3.3.7,3.4.1, 3.5.1 Um 3.5.6, 3.7.1, 3.7.2, 4.2.1, 4.3.1, 4.4.1 llm 4.4.7, 4.4.11, 4.4.12, 5.3.1 Vm 5.3.3, 5.5.1 Vm 5.5.6, 5.6.1 , 5.7.1 Vm 5.7.3, 5.7.6, 5.7.7,6.2.2,6.2.4,6.3.1 Um 6.3.4 van de richtlijn PGS 33-1:2013 versie 1.0 (juni 2013). 7 PROCEDURELE OVERWEGINGEN PROCEDURELE ASPECTEN 1 1.1. Gegevens aanvrager Op 13 december 2013 hebben wij een aanvraag om een omgevingsvergunning als bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) ontvangen van Attero Noord BV, Vamweg 7 te Wijster. 1.2. Projectbeschrijving Het project waaryoor vergunning wordt gevraagd is als volgt te omschrijven: het bouwen en in werking hebben van een proefinstallatie voor het opwerken van biogas tot vloeibare biogas (LBG) voor de periode van één jaar. Het binnen de inrichting geproduceerde biogas alsmede biogas afkomstig van derden wordt momenteel opgewerkt tot groen gas en geinjecteerd in het aardgasnet. ln plaats daarvan is Attero voornemens het biogas in de te plaatsen installatie op te werken tot vloeibare bio-methaan om vervolgens als brandstof voor vrachtwagens af te voeren. Een uitgebreide projectomschrijving is opgenomen in de aanvraag om vergunning. Gelet op bovenstaande omschrijving wordt vergunning gevraagd voor de volgende in de Wabo omschreven activiteiten: het bouwen van een bouwwerk; het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan; het milieuneutraal veranderen van de werking van de inrichting. 1.3. Huidige vergunningsituatie 1.3.1. De vergunde activiteiten De locatie Wijster van Attero Noord BV omvat een belangrijke afvalverwerkinginrichting in Nederland. Hier wordt door Attero per jaar circa 1.400.000 ton afual verwerkt. Het gaat hierbij voornamelijk om stedelijk afval. De belangrijkste vergunde activiteiten zijn: - het verbranden van afvalstoffen (inclusief opslag van brandbaar afval); - opslag, de bewerking en afzet van de bij afvalverbranding vrijgekomen reststoffen en bodemas; - de compostering en vergisting van Groente Fruit en Tuinafual (GFT) en daarmee vergelijkbaar organisch afval. (inclusief opslag en bewerking van compost en deelstromen afkomstig uit de GFT compostering); - de vergisting van organisch materiaal dat is gescheiden uit huisvuil; - het biologisch drogen van organisch materiaal dat is gescheiden uit huisvuil om toe te kunnen passen als secundaire brandstof; - de opslag, overslag en bewerking van afval van derden. lnclusief verontreinigde grond, bouw en sloopafval en residu afkomstig van boringen ten behoeve van olie en gaswinning (boorgruis); - stortplaats voor gevaarlijk en niet gevaarlijk afval; - aanvoer, opslag, overslag en afuoer van afvalstoffen, producten en (secundaire) grondstoffen; - afvalwaterverwerking. 1.3.2. De besluiten Voor de inrichting zijn eerder de volgende besluiten in het kader van de Wm genomen. - Deelrevisievergunning d.d. 28 augustus 2008 (kenmerk 5.1/2008000975) in verband met de bewerking van brandbaar afval en de opslag van secundaire brandstoffen. Bij besluit van 10 december 2009 is het besluít aangepast naar aanleiding de uitspraak van de Raad van State van 7 oktober 2009. - Deelrevisievergunning d.d. 16 augustus 2010 (kenmerk33lDOl2010.009769) voor alle activiteiten met uitzondering van de activiteiten die samenhangen met het verbranden van afvalstoffen. I - Veranderingsvergunning d.d. 6 september 2010 (kenmerk DO/2010010360) in verband met het aanleggen van een warmtenetwerk. - Veranderingsvergunning d.d. 24 mei 201 1 (kenm erk 2011004360) in verband met het zuiveren van afvalwater van Noblesse Proteines. - Veranderingsvergunning d.d. 7 november 2011 (kenmerk WH/201 1009130) in verband met het ombouwen van de rookgasreiniging van SCR naar SNCR. Met het in werking treden van de Wabo op I oktober 2010 zijn bovenstaande milieuvergunningen van Attero van rechtswege een omgevingsvergunning geworden. Voor de inrichting zijn eerder de volgende besluiten in het kader van de Wabo genomen: - Veranderingsvergunning d.d. 4 mei2012 (kenmerk MO12011003915) in verband met de interne verplaatsing van 60.000 ton vergistingscapaciteit per jaar van de GECO's naar de GAVI. - Veranderingsvergunning d.d. 28 juni 201 1 (kenmerk MO/201 1005393) in verband met het vergroten van de vergistingscapaciteit naar 210.000 ton per jaar. - Veranderingsvergunning d.d. 1 oktober 2012 (kenmerk VTH/2012006518) in verband met het accepteren en verwerken van afualwaterstromen van derden. - Veranderingsvergunning d.d. 21 november 2012 (kenmerk VfH12012007699) in verband met het aanpassen van de eerder vergunde vergistingsinstallatie bij de GECO's. - Veranderingsvergunning d.d. 4 maart 2013 (kenm erkWH12013001881 ) in verband met het verbeteren van de kwaliteit van ONF waardoor het vergistingsproces van de ONF beter kan verlopen. - Veranderingsvergunning d.d. 19 maart 2013 (kenmerk VTH/2013002391) in verband met het tijdelijk opslaan van brandbare afvalstoffen op de stortplaats. - Veranderingsvergunning d.d. 24 april2013 (kenmerk VTH/2013003309) in verband met de optimalisatie van de bestaande kunststofscheidingsinstallatie. - Veranderingsvergunning d.d. 1 juli 2013 (kenmerk WH12013004875) in verband met het aanpassen van de slakkenbunker bij de Gavi. 1.4. Bevoegd gezag Gedeputeerde staten zijn bevoegd gezag voor de inrichting. Dit volgt uit artikel 2.4 van de Wabo juncto artikel 3.3, lid 1, van het Bor. De activiteiten van de inrichting zijn genoemd in Bijlage l, onderdeel C, categorie 28.4 van het Bor en daarnaast betreft het een inrichting waartoe een IPPC-installatie behoort. 1.5. Volledigheid van de aanvraag en opschorting procedure Na ontvangst van de aanvraag en de aanvullingen daarop, d.d. 24 december 2013 hebben wij deze getoetst op volledigheid. Wij zijn van oordeel dat de aanvraag voldoende informatie bevat voor een goede beoordeling van de gevolgen van de activiteit op de fysieke leefomgeving. De aanvraag is dan ook in behandeling genomen. De termijn voor het nemen van het besluit is opgeschort tot de dag waarop de aanvraag is aangevuld ln dit geval is de termijn voor het nemen van het besluit opgeschort met 6 weken. 1.6. Procedure Deze beschikking is voorbereid met de reguliere voorbereidingsprocedure als beschreven in paragraaf 3.2van de Wabo. Gelet hierop hebben wijop 4 maart2o14 conform artikel 3.8 van de Wabo van de aanvraag kennis gegeven in een huis-aan-huisblad en digitaal gepubliceerd op de provinciale website Wij hebben gebruik gemaakt van de mogelijkheid om de beslistermijn van 8 weken te verlengen met zes weken als bedoeld in artikel3.9, l¡d 2,van deWabo. Van dezeverlening is kennis gegeven in een huis-aan-hu isblad. I 1.7. Adviezen ln de Wabo en het Bor worden bestuursorganen vanwege hun specifieke deskundigheid of betrokkenheid aangewezen als adviseur. Gelet op het bepaalde in artikel 2.26Wabo, alsmede de artikelen 6.1 tot en met 6.5 van het Bor, hebben wij de aanvraag ter advies aan het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Midden-Drenthe en het dagelijks bestuur van het waterschap Reest en Wieden gezonden. Naar aanleiding van de aanvraag hebben wij geen adviezen ontvangen 10 INHOUDELIJKE OVERWEGINGEN BOUW 2 HET BOUWEN VAN EEN BOUWWERK 2.1. lnleiding De aanvraag heeft betrekking op het bouwen van een bouwwerk als bedoeld in artikel 2.1,lid 1 , aanhef en onder a, van de Wabo. De Wabo omschrijft in artikel 2.10 het bouwtechnische toetsingskader van de aanvraag. Een toetsing aan deze aspecten heeft plaatsgevonden. 2.2. Toetsing bouwen van een bouwwerk Gelet op artikel 2.10 hebben wij de volgende aspecten betrokken bijde beslissing op de aanvraag: 1. de aanvraag en de daarbij verstrekte gegevens en bescheiden het naar het oordeel van het bevoegd gezag aannemelijk maken dat het bouwen van een bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft, voldoet aan de voorschriften die zijn gesteld bij of krachtens een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 2 of 120 van de Woningwet; (Bouwbesluit) 2. de aanvraag en de daarbij verstrekte gegevens en bescheiden het naar het oordeel van het bevoegd gezag aannemelijk maken dat het bouwen van een bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft, voldoet aan de voorschriften die zijn gesteld bij de bouvwerordening of, zolang de bouwverordening daarmee nog niet in overeenstemming is gebracht, met de voorschriften die zijn gesteld bij een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 8, lid 8, van de Woningwet dan wel bij of krachtens een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 120 van die wel; (Bouwverordening) 3. de activiteit niet in strijd is met het bestemmingsplan, de beheersverordening of het exploitatieplan, of de regels die zijn gesteld krachtens artikel 4.1,lid 3, of artikel 4.3, lid 3, van de Wet ruimtelij ke ordening; (Be ste m mi ng spl an) 4. het uiterlijk of de plaatsing van het bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft, met uitzondering van een tijdelijk bouwwerk dat geen seizoensgebonden bouwwerk is, zowel op zichzelf beschouwd als in verband met de omgeving of de te veruvachten ontwikkeling daarvan, niet in strijd is metredelijkeeisen van welstand, beoordeeld naardecriteria, bedoeld in artikel 12a, lid 1, onder a, van de Woningwet, tenzij het bevoegd gezag van oordeel is dat de omgevingsvergunning niettemin moet worden verleend. (Welstand) 2.3. lndieningsvereisten vanwege bouwen Bij het indienen van een aanvraag om een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen van een bouwwerk voldoen de ingediende stukken aan paragrafen 2.1 en 2.3 van de Ministeriële regeling omgevingsrecht. Paragraaf 2.2 geeft de gemeente de mogelijkheid om de aanvrager toe te staan de gegevens van de constructie en installatiegegevens op een later tijdstip te mogen aanleveren. 2.4. Bouwbesluit De aanvraag is aan de voorschriften van het Bouwbesluit 2012 getoetst en op grond daarvan zijn er geen redenen om de omgevingsvergunning te weigeren. 2.5. Bouwverordening De aanvraag is aan de voorschriften van de gemeentelijke bouwverordening getoetst en op grond daarvan zijn er geen redenen om de omgevingsvergunning te wergeren. 2.6. Bestemmingsplan De aanvraag is in strijd met het geldende bestemmingsplan "VAM GAVI". De opslagtank heeft een hoogte van 6,70 meter en overschrijd hiermee de toegestane hoogte van 5 meter voor bouwwerken. Aangezien de hoogte van de opslagtank nagenoeg even hoog is als de gebouwen van de proefinstallatie is er sprake van een samenhangend bebouwingsbeeld. 11 Artikel 4, lid 3, van bijlage ll van de Bor maakt het mogelijk medewerking te verlenen aan een bouwwerk, geen gebouw zijnde, mits wordt voldaan aan de volgende eisen: niet hoger dan 10 meter; de oppervlakte niet meer dan 50 m2. Hieraan voldoet het bouwplan. Medewerking kan derhalve worden verleend op basis van arlikel2.12, lid 1, sub a, onder 2 (Wabo). - 2.7. Welstand De aanvraag is op 23 januari 2O14 voor een advies voorgelegd aan de welstandscommissie. De commissie heeft daarbij aangegeven, dat de aanvraag aan redelijke eisen van welstand voldoet. 2.8. Gonclusie Vanuit het toetsíngskader dat betrekking heeft op het bouwen van een bouwwerk zijn er ten aanzien van deze geen redenen om de omgevingsvergunning met genoemde ontheffing te weigeren. ln deze beschikking zijn voorschriften opgenomen. 12 INHOUDELIJKE OVERWEGINGEN MILIEU 3. TOETSINGSKADER MILIEU 3.1. lnleiding De aanvraag heeft betrekking op het milieuneutraal veranderen van de werking van een inrichting als bedoeld in artikel 2.1,lid 1, aanhef en onder e, van de Wabo. ln artikel 2.14,lid 5, van de Wabo is bepaald dat een omgevingsvergunning voor een verandering van de inrichting of de werking daarvan die niet leidt tot andere of grotere nadelige gevolgen voor het milieu kan worden verleend als wordt voldaan aan de voon¡vaarden uit artikel 3.10, lid 3, van de Wabo. Een toetsing aan deze aspecten heeft plaatsgevonden. 3.2. Toetsing milieuneutraalverandering De Wabo bepaalt in artikel 2.14,lid 5, dat een omgevingsvergunning voor een milieuvriendelijke of milieuneutrale verandering kan worden verleend als voldaan wordt aan de voorwaarden uit artikel 3.10, lid 3, van de Wabo. Hieruit volgt dat de gevraagde vergunning kan worden verleend indien de realisering van de met deze aanvraag beoogde verandering van de inrichting of verandering van de werkwijze binnen de inrichting: - niet zal leiden tot andere of grotere nadelige gevolgen voor het milieu dan volgens de geldende - vergunning zijn toegestaan; niet zal leiden tot het ontstaan van een andere inrichting dan waarvoor vergunning is verleend; niet m.e.r.-plichtig is. 3.2.1. ToetsÍng gevolgen voor milieu Bij het beoordelen van de aanvraag hebben wij, gelet op de gevolgen die de inrichting voor het milieu volgens de geldende omgevingsvergunning reeds mag veroorzaken de volgende relevante milieuessenties betrokken: Externe veiligheid Geluid Lucht . Afvalwater Bodem Energie Externe Veiligheid lnleidinq Met externe veiligheid wordt in het algemeen gedoeld op de grootte van het overlijdensrisico voor personen als gevolg van activiteiten met gevaarlijke stoffen. Het overlijdensrisico wordt veroorzaakt door branden en/of explosies van brandbare gassen en vloeistoffen en door giftige gas- of dampwolken als gevolg van ontsnappingen van giftige vloeistoffen of gassen. Ook branden met giftige rookgassen kunnen een oorzaak zijn. De mate van externe veiligheid wordt bepaald door de grootte van te berekenen grootheden: het plaatsgebonden risico, het groepsrisico en de maximale-effectafstand. Het bewerkte stortgas bij Attero wordt onder ander gebruikt voor gebruik in een WKK-installatie om hiermee stroom op te wekken en te leveren aan het net. Het ander deel van het biogas wordt aan het aardgasnet toegevoegd . Er zijn ontwikkelingen om vrachtwagens te laten rijden op LNG (vloeibaar aardgas) of LBG (vloeibaar biogas). Vloeibaar gemaakt stortgas/biogas kan voor dat doel worden gebruikt. Attero heeft het plan gevat om een proef-LBG productie-eenheid te plaatsen. Met deze installatie zal in de periode van één jaar een deel van het stortgas vloeibaar gemaakt worden en met . een tankauto worden afgevoerd. 13 Reqelqevinq Voor de toepassing en behandeling van LNG zijn de normen voor externe veiligheid deels gespecificeerd. Op dit moment is de PGS 33-1:2013 versie (juni 2013) "Aardgas - afleverinstallaties van vloeibaar aardgas (LNG) voor motorvoertuigen" gepubliceerd. De normen voor aardgas "Compressed Natural Gas" (CNG) zijn in het Activiteitenbesluit beschreven en de normen voor BRZO-bedrijven en LPG{ankstations in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). De aangevraagde installatie valt niet onder Bevi. Echter, het meest voor de hand liggende toetsingskader voor de LBG productie-eenheid bij Attero is die van het Bevi. ln deze richtlijn zijn delen van de aangevraagde installatie beschreven met daarbij behorende voorschriften. De relevante voorschriften uit de PGS 33-1 zullen in onderhavige vergunning worden opgenomen. Daar waar in de voorschriften LNG staat vermeld dient LBG te worden gelezen. (Beoerkt) kwetsbare obiecten Bij de normstelling in het Bevi wordt onderscheid gemaakt tussen kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten. Kwetsbare objecten zijn objecten die óf vanwege hun functie óf vanwege de aanwezigheid van veel personen beschermd moeten worden. Tot de groep kwetsbare objecten worden onder andere woningen, ziekenhuizen en gebouwen met meer dan 50 personen gerekend. Beperkt kwetsbare objecten zijn objecten die vanwege de aard ervan iets minder bescherming nodig hebben dan kwetsbare objecten. Tot deze groep worden onder andere bedrijfswoningen en kantoren gerekend. Voor beide categorieën geldt dat het bevoegd gezag gemotiveerd objecten aan de lijst mag toevoegen. Objecten die niet onder een van beide categorieën kunnen worden ingedeeld, worden vanuit het oogpunt van externe veiligheid niet als kwetsbaar beschouwd. De normen uit het Bevi zijn op dergelijke objecten niet van toepassing. Dit geldt bijvoorbeeld voor lokale en provinciale wegen. Bedrijfsgebouwen worden als beperkt kwetsbare objecten aangemerkt. Bedrijfsgebouwen van inrichtingen die onder het Bevi vallen, worden niet als beperkt kwetsbare objecten aangemerkt, bij de toepassing van de normen voor het plaatsgebonden risico. Het risicobeleid is gebaseerd op twee risico's namelijk het plaatsgebonden- en groepsrisico. Plaatsqebonden risico Het plaatsgebonden risico presenteert de overlijdenskans van een persoon als functie van de afstand tot de beschouwde activiteit. Het wordt berekend door te stellen, dat een persoon zich permanent en onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt. Door middel van risicocontouren op een plattegrond wordt aangegeven tot waar de risico's reiken. De grootte van het plaatsgebonden risico is onafhankelijk van de feitelijke omgeving en zegt niets over het aantal personen dat bij een ongeval getroffen kan worden. De plaatsgebonden risicocontouren vormen eigenlijk een hoogtekaart van overlijdenskans. Voor het plaatsgebonden risico is in het Nederlandse externe veiligheidsbeleid (Besluit externe veiligheid inrichtingen) een norm vastgesteld. Deze norm luidt voor een nieuwe (zoals hier aan de orde is) situatie, dat zich binnen de risicocontour, die een overlijdenskans van 10-6 per jaar (eens in de miljoen jaar) weergeeft, zich geen kwetsbare objecten mogen bevinden en bij voorkeur geen beperkt kwetsbare objecten. Groepsrisico Het groepsrisico houdt wel rekening met de daadwerkelijke aanwezigheid van personen en geeft de kans dat een bepaalde groep personen tegelijkertijd het slachtoffer zou kunnen worden. Het voor een situatie berekende groepsrisico wordt in een grafiek weergegeven, waarin op de horizontale as het berekende aantal slachtoffers en op de verticale as de cumulatieve frequentie daarvan is weergegeven. Voor het groepsrisico is er geen normstelling van toepassing, maar wordt wel gebruik gemaakt van de oriëntatiewaarde welke een eerste inzicht in het niveau van het risico geeft. 14 Om het groepsrisico te beoordelen, moet het bevoegd gezag daarnaast aangeven hoe: - groot de personendichtheid in het invloedsgebied van de inrichting is (begrensd door 1% letaliteit) en hoe deze eventueel wijzigt in de toekomst; - eventuele maatregelen zijn meegenomen in het onderzoek; rekening is gehouden met aspecten als rampenbestrijding, zelfredzaamheid van personen in het invloedsgebied en beheersbaarheid van de ramp bij een eventuele calamiteit. Dit is de zogenaamde verantwoording van het groepsrisico conform de handreiking Verantwoordingsplicht groepsrisico. Als de oriëntatiewaarde wordt overschreden, kan toch een vergunning worden verleend. ln alle gevallen moet door het bevoegd gezag invulling worden gegeven aan de verantwoordingsplicht. Maximale-effectafstand De maximale-effectafstand is de afstand in de windrichting waarop de overlijdenskans bij 30 minuten blootstelling is gedaald lot 1%. Deze afstand speelt geen rol in de toetsing van bedrijfsactiviteiten aan de normstelling op het beleidsterrein externe veiligheid. De maximale-effectafstanden zijn van belang voor de voorbereiding op de rampenbestrijding. Berekeninqswiize Welke ongewenste gebeurtenissen voor de risicoanalyse moeten worden gehanteerd zijn in het algemeen vastgelegd in de Handleiding Risicoberekeningen Bevi (HRB). De meest recente versie van deze handleiding betreft versie 3.2 van 1 juli 2009. ln dit onderzoek is deze handleiding toegepast. De risicoberekeningen zijn uitgevoerd met de meest recente versie van het voorgeschreven programma SAFEïI-NL, versie 6.54.1 . Kwantitatieve risicoanalvse LBG oroductie eenheid ln opdracht van Attero is een QRA (Quantitative Risk Analysis) opgesteld om de veiligheidsrisico's van deze installatie door te rekenen en inzichtelijk te maken. Voor het bepalen van de diverse scenario's is aansluiting gezocht bij de rekenmodellen die zijn opgesteld door het RIVM ((Rekenmethodiek LNGtankstations, 31 maart 2013, versie 1.0). Deze modellen zijn als voorbeeld gebruikt en waar nodig op maat gemaakt. Omdat LBG productie eenheden niet in het Bevi en een PGS door middel van regelgeving en een richtlijn is vastgesteld, is de QRA ter toetsing bij het RIVM neergelegd. ln de QRA "Kwantitatieve risicoanalyse LBG productie eenheid Locatie: Attero Wijster" van 20 december 2013 (bijlage 3a, onderdeel van de vergunning) is de beschrijving, LOC scenario's, modellering gegevens onder ander beschreven. Resultaten uit QRA Het invloedsgebied (het gebied gelegen tussen de risicovolle inrichting en de 1%-letaliteitsgrens voor de bepaling van het groepsrisico) bedraagt circa 285 meter rondom de productie-eenheid. Plaatsgebonden risico Het plaatsgebonden risico is berekend met SAFETI-NL. De 10-6 PR-contour komt niet buiten de inrichtingsgrens van het Attero. ln figuur 2 is te zien dat de 10-5 en 10-6 PR-contour rond de installatie liggen. Binnen de 10-6 PR-contour vallen geen bedrijfswoningen of woningen die niet tot de inrichting behoren, dus geen kwetsbare objecten. Binnen de 10-6 contour liggen geen bedrijfsgebouwen, die niet tot de inrichting behoren. Binnen de 10-6 contour liggen wel gebouwen van Attero. De 10-6 PR-contour ligt in een cirkel met een straal van circa 1 12 meter rondom de productie eenheid en de 10-5 contour heft een straal van 57 meter (zie de QRA, figuren 2\en 2B). De aangevraagde situatie voldoet aan de gestelde eisen in het Bevi. 15 Groepsrisico Het groepsrisico (GR) is de kans per jaar dat een groep van een bepaalde grootte dodelijk slachtoffer wordt van een ongeval. Het GR wordt vastgelegd in een zogenaamde fN-curve en is afhankelijk van de bevolkingsverdeling in de omgeving van het bedrijf. ln een fN-curve staat op de verticale as de kans weergeven dat N (slachtoffers)ten gevolge van het beschouwde scenario, komen te overlijden. Deze kans wordt uitgedrukt in de eenheid "per jaar". Op de horizontale as staat het aantal dodelijke slachtoffers weergegeven. ln figuur 4 van de QRA is te zien dat de berekende fN-curve van de LBG productie eenheid ruim onder de oriëntatiewaarde van het groepsrisico ligt. Omdat er geen personen anders dan medewerkers van Attero zich in het invloedsgebied bevinden, is de fN-curve niet relevant voor de beoordeling. De curve heeft betrekking op het aantal personen op het terrein van Attero. Conclusie qevolqen Externe veiliqheid De plaatsgebonden 10-6 PR-contour overschrijdt de grenzen van de eigen inrichting niet in de aangevraagde situatie. Binnen de 10-6 PR-contour zijn geen, al dan niet geprojecteerde, kwetsbare objecten aanwezig. De 10-6 contour heeft een reikwijdte van circa 112 meter en de berekende 10-5 PR-contour heeft een reikwijdte van 57 meter. Het Groepsrisico, zoals weergegeven in de fN-curve, laat zien dat de oriëntatiewaarde niet wordt overschreden. Deze is in de aangevraagde situatie niet relevant omdat er geen personen van buiten de inrichting zich in het invloedgebied bevinden. De aangevraagde situatie voldoet aan de gestelde eisen in Bevi. Daarnaast is het invloedsgebied van de installatie ca.285 meter en deze valt binnen de inrichtingsgrens van Attero. Wij concluderen dat ten gevolge van de veranderring geen overschrijding van de geldende milieuhygiënische randvoon¡vaarden van de vigerende vergunning zal plaatsvinden. De verandering betreft een nieuwe techniek en om ervoor te zorgen dat het veiligheidsaspect goed ter hand wordt genomen, zijn er aan de vergunning voorschriften verbonden. . Geluid De inrichting is gelegen op het gezoneerde industrieterrein "Tweesporenland" in de gemeente MiddenDrenthe. lngevolge artikel 2.14 van de Wabo dient bij de beoordeling van de door de inrichting veroorzaakte geluidsniveaus de zone in acht te worden genomen en moet de benodigde geluidruimte worden getoetst aan de grenswaarden ter plaatse van de binnen de zone gelegen woningen. Met inachtneming van het voorgaande zijn in de vigerende vergunning geluidsvoorschriften gesteld. De aangevraagde verandering is van zodanige aard, dat die geen toename van de geluidsbelasting vanwege de inrichting tot gevolg zal hebben. Voor de gewijzigde situatie geldt, dat de representatieve bedrijfssituatie niet veranderen zal. Wijzijn derhalve van mening, dat de gevraagde activiteit zowel met betrekking tot het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau, als met betrekking tot de maximale geluidniveaus, binnen de aan inrichtinghoudster verleende geluidruimte plaats kan vinden. De voorschriften van de vigerende vergunning zijn ook op de inrichting van toepassing na het doorvoeren van de aangevraagde wijziging. Er zijn derhalve geen aanvullende geluidsvoorschriften opgenomen in deze vergunning. . Lucht De vergunde verwerkingscapaciteit en hoeveelheid biogas blijft gelijk. Als gevolg van de aangevraagde activiteit veruvachten wij geen extra emissies naar de lucht. De verandering past binnen de eerder vergunde emissieruimte van Attero. De aangevraagde wijziging is milieuneutraal. 16 . Afvalwater Als gevolg van de aangevraagde verandering komt geen specifieke afvalwaterstroom vrij bij deze opwerking anders dan eventueel schoonmaakwater. Dit vrijkomende water wordt verwerkt in de afvalwaterzuivering van het zwart-watersysteem, waarvoor een vergunning op grond van de Waterwet is verleend. De aangevraagde wijziging is milieuneutraal. . Bodem De wijziging die samenhangt met de aanvraag zal zodanig plaatsvinden dat sprake zal zijn van een verwaarloosbaar bodemrisico voor de bodem. Ten opzichte van de vergunde situatie venruachten wij geen extra bodembelasting. De aangevraagde wijziging is milieuneutraal. Het is niet noodzakelijk om in verband met de bodembescherming van de bodem aanvullende voorschriften aan de vergunning te verbinden. . Energie De aangevraagde wijziging van het bewerken van biogas zal geen significante wijziging in het energieverbruik tot gevolg hebben. Conclusie gevolgen milieu Wij veruvachten geen andere of grotere nadelige gevolgen voor het milieu als gevolg van de aangevraagde verandering. 3.2.2. Geen andere inrichting De aangevraagde activiteit heeft geen gevolgen voor de wijze waarop afvalstoffen worden veruverkt. De verwerkingscapaciteit van de inrichting blijft ongewijzigd. De verandering leidt niet tot een andere inrichting dan waarvoor eerder een omgevingsvergunning is vedeend. 3.2.3. Geen m.e.r.-plicht De voorgenomen verandering komt noch voor in bijlage C noch in bijlage D van het Besluit milieueffectrapportage. De activiteit is derhalve noch m.e.r.-plichtig noch m.e.r.-beoordelingsplichtig. Voor de wijziging bestaat geen verplichting tot het maken van een milieueffectrapport als bedoeld in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer. 3.2.4. Conclusie toetsing De verandering leidt niet tot andere of grotere nadelige gevolgen voor het milieu dan volgens de geldende omgevingsvergunning is toegestaan. Daarnaast bestaat geen verplichting tot het maken van een milieueffectrapport als bedoeld in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer. Ten slotte leidt de verandering niet tot een andere inrichting dan waarvoor eerder een omgevingsvergunning is verleend.
© Copyright 2024 ExpyDoc