Eenvoud in samenhang Eenvoud in samenhang Het verbinden van Waterbeheer en Systeemecologie voor duurzaam oppervlaktewaterherstel Rede uitgesproken bij de aanvaarding van het ambt van bijzonder hoogleraar Wetland Restoration Ecology van de Universiteit van Amsterdam op vrijdag februari door P.F.M. Verdonschot Dit is oratie , verschenen in de oratiereeks van de Universiteit van Amsterdam. Opmaak: JAPES, Amsterdam Foto auteur: Jeroen Oerlemans © Universiteit van Amsterdam, Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen of enige andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever. Voorzover het maken van kopieën uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikel B Auteurswet j° het Besluit van juni , St.b. , zoals gewijzigd bij het Besluit van augustus , St.b. en artikel Auteurswet , dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoedingen te voldoen aan de Stichting Reprorecht (Postbus , AW Amstelveen). Voor het overnemen van gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (artikel Auteurswet ) dient men zich tot de uitgever te wenden. Nature is ever shaping new forms: what is, has never yet been; what has been, comes not again. Johann Wolfgang von Goethe, , On Nature () Mevrouw de Rector Magnificus, Mevrouw de Decaan, Leden van het Curatorium van de leerstoel Wetland Restoration Ecology, Beste collega’s, vrienden, familie en toehoorders, Inleiding Als we een blik werpen op de waterkwaliteitskaart van Nederland volgens de KaderRichtlijn Water (KRW; European Commission, ) dan zien we vooral geel, oranje en rood. Dit betekent dat de waterkwaliteit in Nederland ‘matig’, ‘ontoereikend’ of ‘slecht’ is. We zien nauwelijks groen en geen blauw, dus weinig ‘goed’ en helemaal geen ‘zeer goed’. Links zien we de kwaliteit van de beken en rivieren in Europese landen. Nederland neemt de op één na laatste positie in (EEA, ). Kijken we rechts naar de kanalen en meren dan zien we weer dat Nederland de op één na laatste positie bezet. Kortom, de waterkwaliteit in Nederland laat te wensen over. Toch is er al veel veranderd. Vroeger werd afvalwater ongezuiverd geloosd. Lange tijd hebben we maatregelen genomen om deze lozingen te lijf te gaan. Nadat de waterzuiveringsinstallaties gereed waren, zijn we in de sloten, kanalen en meren de voedselverrijking of eutrofiëring gaan bestrijden en zijn we beken en rivieren gaan hermeanderen om de kwaliteit te verbeteren. Zetten we het aantal kilometers herstelde beektrajecten uit in de tijd (Figuur ), dan zien we een duidelijke toename. De kosten bedragen inmiddels in totaal circa miljoen euro. We nemen dus veel beekherstelmaatregelen, maar terugkijkend naar de waterkwaliteitskaart leveren al die maatregelen nog relatief weinig op! Los van de maatlatten zijn er redenen waarom ecologische successen uitblijven. . Ten eerste betreft het de meervoudige stress in onze oppervlaktewateren, die het gevolg is van conflicterende belangen. De hydrologie, de morfologie en de chemie oefenen samen grote druk uit op de ecologie. . Ten tweede zijn er de habitateisen van soorten. We zien hier een soorttolerantiecurve. Te weinig of te veel of veel te veel van een milieufactor is Figuur Aantal kilometers uitgevoerde beekherstelprojecten (over perioden van jaar) in Nederland tot (naar Didderen & Verdonschot, ) Aa antal kilometers 1200 1000 800 600 400 200 0 tot 1993 1993-1998 1999-2003 2004-2008 schadelijk. Milieufactoren moeten binnen de tolerantierange van een soort vallen, anders verdwijnt de soort. Ten derde speelt de hersteltijd. We herstellen wel, maar we hebben niet het geduld om te wachten tot de soorten terugkomen. Herstel kost tijd, meestal meer dan - jaar. . Herstelecologie Het uitblijvend herstel is precies de reden voor het instellen van de leerstoel ‘Wetland Restoration Ecology’, wat ik vertaal als ‘Herstelecologie van wetlands’ of gewoon ‘Herstelecologie’. De term herstelecologie ontstond aan het einde van de -tiger jaren van de vorige eeuw (Jordan et al., a), maar het eerste herstelexperiment werd al in door Leopold uitgevoerd (Jordan et al. b). De ‘Society of Ecological Restoration’ definieerde herstelecologie als ‘een bewuste activiteit die het herstel van de gezondheid, integriteit en duurzaamheid van ecosystemen initieert of versnelt’. Ik ondersteun deze definitie, vooral het initiëren. Wat zijn Wetlands? Wetlands zijn gebieden waar waterverzadiging de dominante factor is (Wolff, ). Voor buitenlanders is Nederland één groot wetland. Als we terug in de tijd kijken, rond , dan was ongeveer % van Nederland een wetland. Nog steeds heeft Nederland veel oppervlaktewater, in sloten, moerassen, beken, meren en plassen. P.F.M. VERDONSCHOT De herstelecologie neemt een positie in tussen de ‘klassieke’ ecologie en de praktijk van het ecologische herstel. De klassieke ecologie kunnen we definiëren als ‘het ontwikkelen en toetsen van theorieën en concepten om processen en patronen in ecosystemen te verklaren en hieruit voorspellende modellen af te leiden’. De herstelecologie heeft hetzelfde doel, maar dan specifiek voor herstelde en nieuwe ecosystemen. Ecologisch herstel is tenslotte de praktijk van het herstellen van gedegradeerde ecosystemen. In mijn visie is dit ook het creëren van nieuwe ecosystemen, waarbij maximaal gebruik wordt gemaakt van het natuurlijk laten verlopen van passende ecosysteemprocessen (Wheeler et al., ; Hobbs & Harris, ). De leerstoel gaat de wetenschappelijke doelen van de herstelecologie realiseren door het ontwikkelen en toetsen van ecologische theorieën in het veld, ondersteund met laboratoriumonderzoek (Hobbs & Norton, ; Palmer et al., ; Temperton et al., ; Young et al., ). Het kunnen voorspellen van ecologisch herstel en toepassen van ecologische kennis in de praktijk moeten leiden tot de zo gewenste ecologische successen en een sterk verhoogde kosteneffectiviteit (Feld et al., ; Hobbs & Harris, ). De rest van mijn rede wil ik opbouwen alsof het een herstelplan is, waarbij ik de wetenschappelijke aspecten bij iedere stap naar voren haal. Ik zal beginnen met de systeemanalyse, de keuze van doelen en de bouwstenen voor inrichting; typische onderdelen van een herstelplan. Dan ga ik in op een nieuw kennisconcept. Met dit concept wil ik een basis leggen EENVOUD IN SAMENHANG voor succesvol herstel in de toekomst. Tenslotte behandel ik de wijze waarop we herstel kunnen implementeren in de maatschappij. Ik zal vooral voorbeelden gebruiken uit onderzoek in beken aan de organismengroep ‘macroinvertebraten’, de met het oog zichtbare ongewervelde dieren. Systeemanalyse We beginnen met de systeemanalyse. We weten al dat we beekecosystemen op stroomgebiedsschaal moeten benaderen. De vraag is: ‘Hoe past het herstelproject in het stroomgebied?’. Ieder herstelproject zou met deze vraag en dus met een systeemanalyse moeten beginnen. In het verleden hebben we daarvoor het zogenaamde -S-model opgesteld, waarin de belangrijkste factoren benoemd zijn (Verdonschot et al., ). In beken zijn dat systeemvoorwaarden, stroming, structuren (morfologie), stoffen (vooral nutriënten en zuurstof) en soorten. Het samenspel, de werking, de dominantie, en de terugkoppeling tussen deze vijf factorgroepen bepalen het functioneren van het ecosysteem en daarmee de biodiversiteit. De systeemanalyse kijkt van stroomgebied naar beek, naar habitat. Op stroomgebiedniveau spelen de systeemvoorwaarden, zoals geologie, geomorfologie en klimaat. Dit zijn randvoorwaarden waarbinnen het systeem functioneert. Op habitatniveau kijken we naar bijvoorbeeld stroming en zuurstof, factoren die er plaatselijk toe doen. De geologie bepaalt in sterke mate waar de beken in Nederland liggen. Door terugkoppeling, bijvoorbeeld door de begroeiing langs de beek, wordt de structuur van de beek veranderd, zoals oevervorm, substraatpatronen en stroming. Naast de ruimtelijke schaal speelt tijd een grote rol. Op lange termijn vindt bijvoorbeeld landschaps¬ontwikkeling plaats, terwijl het op korte termijn gaat om het gedrag van een individu. Tussen de schalen in ruimte en tijd bestaan hiërarchieën met top-down dominantieverhoudingen en bottom-up terugkoppelingen. Schaal is van groot belang voor de herstelecologie. Want hoe hoger de schaal waarop een maatregel wordt uitgevoerd, hoe groter het effect! Herstellen we de hydrologie op landschapsschaal, dan gaan alle beken in het stroomgebied beter functioneren. Maar hoe belangrijk is hiërarchie voor soorten? We hebben begin negentiger jaren binnen het Europese onderzoeksproject AQEM een analyse uitgevoerd naar het belang van een groot aantal factoren voor het voorkomen van soorten op het schaalniveau van Europa tot aan beektype, dus van grote naar kleinere schaal (Figuur ; Verdonschot, ). Als we naar het belang van de groepen factoren kijken, dan zien we dat de verklaarde waarde weliswaar verschilt tussen de schaalniveaus, met een toenemend belang van chemie, maar dat alle factoren op alle schalen een rol spelen. P.F.M. VERDONSCHOT Figuur De verklarende waarde van zes groepen van factoren op Europese, ecoregionale, lokaal-regionale en beektype schaal Verklarende waarde w gro oep factore en 09 0.9 0.8 klimaat geografie geologie hydrologie morfologie chemie 0.7 0.6 0.5 0.4 0.3 0.2 0.1 0 Europa ecoregio lokale regio beektype Ook analyseerden we in het kader van een nationaal onderzoek naar klimaatverandering Nederlandse beken op een kleinere schaal, namelijk beektraject en habitat (Figuur ; Verdonschot et al., ). We zien dat groepen factoren op het niveau van beektraject belangrijker zijn dan die op het niveau van de habitat. Let wel dat met de habitat hier het substraat voor de beekfauna bedoeld wordt. Uit beide onderzoeken blijkt dat er maar een zwakke hiërarchie tussen factoren is en dat veel factoren op meerdere schalen van belang zijn en elkaar sterk overlappen. Ook blijkt dat beektraject veel meer verklaart dan habitat. Het traject omvat dan ook veel meer factoren, zoals afvoer, breedte en diepte. Soorten ervaren deze factoren niet, maar ervaren de daarvan afhankelijke factoren, zoals stroming en zuurstof. Dit duidt erop dat de veelheid aan factoren over de verschillende schalen terug te herleiden is naar een beperkt aantal oorzakelijke factoren voor organismen. Tenslotte bleek uit het Europese onderzoek Eurolimpacs dat tijd een belangrijke rol speelt en dat vooral extremen, die zo nu en dan in de tijd optreden, bepalend zijn voor welke organismen er voorkomen (Nijboer et al., ). Extremen bepalen de grenswaarden voor organismen. Vaak wordt de factor tijd nog zwaar onderschat in het onderzoek. Op dit laatste kom ik verder in deze rede ook nog terug. EENVOUD IN SAMENHANG Figuur De verklarende waarde van vier groepen van factoren op beektraject en fysisch habitat schaal 0.9 Verklaren nde waard de groep ffactoren geografie hydrologie morfologie chemie 0.8 0.7 0.6 0.5 0.4 0.3 0.2 0.1 0 beektraject habitat Laten we eerst even naar de organismen zelf kijken. De macroinvertebraten in het zoete water stammen oorspronkelijk af van organismen uit de oceanen (bijvoorbeeld weekdieren en kreeftachtigen), of de organismen van het land (insecten). Zo’n miljoen jaar geleden begonnen deze organismen de zoete wateren te koloniseren en evolueerden tot de diverse fauna die we nu aantreffen. Deze tweezijdige afkomst heeft belangrijke gevolgen gehad voor allerlei aanpassingen van soorten die we later tegenkomen (Pennak, ). De oorspronkelijke leefomgeving van de Nederlandse macroinvertebraten vinden we terug op onze kaart van het jaar , toen Nederland nog voor % uit wetlands bestond, met laagveenmoerassen, rivierdalen, beekdalen en hoogveenmoerassen. Alle soorten die we nu vinden in de vaak door ons gegraven of vergraven beken, sloten of petgaten zijn allemaal afkomstig uit deze habitats. Ook dat moeten we in ons achterhoofd houden, willen we kunnen verklaren waarom soorten waar voorkomen, hoe we ze ergens terug kunnen krijgen en wat voor omstandigheden ze daarvoor nodig hebben. Belangrijk daarbij is te beseffen dat we in Nederland enkele duizenden soorten macroinvertebraten hebben. Nederland kan als een soort filter gezien worden, waarbij milieufactoren op stroomgebiedniveau bepalen welke soorten in een bepaald stroomgebied al of niet voorkomen (Richter, ; Cornell & Lawton, P.F.M. VERDONSCHOT Figuur De soortensamenstelling is een functie van de biotische en abiotische factoren die werken op verschillende schalen in ruimte en tijd en de regionale soorten verzameling als het ware ‘uitfilteren’ (o.a. Tonn et al., ). g p Regionale processen • geografie en klimaat • soortenpoel • verspreidingsbarrieres • kolonisatievolgorde Milieufactoren • abiotische omstandigheden • verstoringen t i • habitat stabiliteit • habitat heterogeniteit Biotische interacties • competitie, concurrentie • parasitisme • voedselweb interacties • mutualisme, symbiose ; Poff, ; Figuur ). Is het stroomgebied gelegen in het vlakke Drenthe dan zullen daar minder snelstromende wateren voorkomen dan in het heuvelachtige Zuid-Limburg, waardoor er voor stromingsminnende soorten in Drenthe weinig geschikte habitats zijn. De grote groep soorten wordt dus uitgefilterd. Daarbij is iedere beek ook nog verschillend: de ene beek stroomt wat sneller dan de andere beek, de ene beek is wat meer begroeid dan de andere beek enzovoorts. Ook dergelijke factoren werken als filter, waardoor er in iedere beek weer net een andere selectie van de totale verzameling van soorten voorkomt. Op habitatniveau worden soorten gefilterd door het aanwezige substraat, zoals planten, grindbedden of zandbodems. In ieder habitat vind je daardoor een klein aandeel van de soorten in de beek. Het kennen van deze filterwerking is belangrijk voor het voorspellen van welke soorten waar nu voor kunnen komen. Daarnaast kunnen biotische factoren, zoals predatie, parasitisme, symbiose en concurrentie als filter werken. Wordt een sloot bewoond EENVOUD IN SAMENHANG door vis, die predeert op de aanwezige macrofauna, dan zullen we daar een andere soortensamenstelling aantreffen dan wanneer de sloot geen vis bevat. Concluderend is het voor een goede systeemanalyse van belang dat we de milieuomstandigheden in een stroomgebied kennen, dat we weten welke stromings-, structuur- en stoffenfactoren van belang zijn en dat we beseffen welke interacties daar spelen. Daarnaast moeten we weten welke soorten in het stroomgebied kunnen voorkomen en moeten we weten welke eisen deze soorten stellen aan de relevante milieufactoren en biotische factoren. Dan kunnen we voorspellen welke soorten in een bepaald traject verwacht kunnen worden. Het -S-model is daarbij een hulpmiddel, alleen ontbreekt hierin de vertaling van milieufactoren naar oorzakelijke factoren. Keuze doelen Het tweede element bij elk herstelproject is de keuze van de doelen. De vraag is: “Hoe stel je doelen op en waar moet je rekening mee houden?” Je kunt kijken naar de plaatjes van vroeger (referentiebeelden), naar de historie van Nederland en die proberen te kopiëren en herstellen zodat we terug krijgen wat we vroeger hadden. Maar het terugkijken naar vroeger is een vorm van kijken naar statische natuur alsof de omgeving niet is veranderd (o.a. Pickett & Parker, ). Het is ook kijken naar het agrarisch landgebruik of naar veenwinning uit het verleden. Allemaal zaken die in de toekomst niet meer of in een andere vorm zullen optreden. De omgeving is vaak irreversibel veranderd. Dat betekent dat we bij het invullen van doelen vooruit moeten leren kijken. Om toekomstige doelen in termen van soortencombinaties te kunnen voorspellen bieden de tijdens de evolutie ontwikkelde eigenschappen van soorten de oplossing. Het is belangrijk te weten hoe deze eigenschappen de rollen van soorten bepalen. Daarmee bedoel ik dat we bijvoorbeeld moeten weten hoe dieren ademhalen, hoe ze bewegen, hoe groot ze zijn, wat ze eten, op welk substraat ze leven, welke vorm ze hebben, hoe ze zich voortplanten, hoe hun levenscyclus eruit ziet. Dit is een belangrijke pijler onder de herstelecologie. Met eigenschappen van soorten kunnen we voorspellen en kunnen we doelen kiezen voor nieuwe wateren die als gevolg van ander landgebruik ontstaan met nieuwe combinaties van soorten (Higgs, ). Bij de keuze van doelen gaat het niet om het eindplaatje maar om de ontwikkelingsrichting. Ik geef een voorbeeld van een onderzoek dat we deden in het Springendal (Nijboer et al., ). In het Springendal hebben we een brongebied hersteld. Het begon met het afgraven van een voormalige maïsakker. We zien hier een kale, maagdelijke zandvlakte waar het water begint te stromen. P.F.M. VERDONSCHOT Onze hypothese was dat verschillende doelen mogelijk waren. De beekjes zouden permanente bronbeekjes kunnen worden, met een hele stabiele afvoer; het zouden geleidelijk afstromende beekjes kunnen worden die in de zomer stagneren, of het worden temporaire, regenwater-afhankelijke systemen die afhankelijk van de hoeveelheid regen droogvallen of weer nat worden en hele onregelmatig wisselende omstandigheden kennen. Ieder met een eigen soortencombinatie in ruimte en tijd. Als we naar dit systeem kijken, dan zou het voor de permanente beken betekenen dat daar de afvoer constant is, de stroming regelmatig en dat zou betekenen dat er een evenwichtige ontwikkeling van het ecosysteem op gaat treden. Het aantal taxa neemt steeds langzamer toe in de tijd, er ontwikkelt zich een echt dynamisch evenwicht (Figuur ). Als het een in de zomer stagnerend beekje wordt, dan zijn er twee toestanden, namelijk stroming in de winter en stagnatie in de zomer. Er ontwikkelt zich wel een natuurlijke morfologie door de stroming in de winter. Biologisch betekent het dat er meerdere dynamische evenwichtstoestanden in de tijd op zullen treden, wisselend tussen zomer en winter. Als het een temporair regenwater-afhankelijk systeem wordt, is het systeem afhankelijk van de temperatuur, de regen en de droogte. De morfologie zal gelijk zijn door de afvoer in natte perioden, maar de soortensamenstelling zal onregelmatig wisselen. Er treedt nooit een evenwicht op maar steeds andere toestanden, afhankelijk van de mate van verstoring door droogval, een hoge of lage temperatuur of juist EENVOUD IN SAMENHANG door regen. Als we naar deze toestanden kijken, dan zien we dat van links naar rechts de abiotiek (de milieuomstandigheden) en van rechts naar links de biologische interacties tussen de soorten steeds belangrijker worden. Potentiële ontwikkelingsrichtingen en evenwichten van het nieuw gegraven Springendalse bronbeekstelsel Zomerstagnerend stro oming strroming Permanent aantal so a oorten afvoer f Temporair, regenwaterafhankelijk stro oming Figuur afvoer f MEERVOUDIG DYNAMISCH EVENWICHT afvoer f NIETEVENWICHT DYNAMISCH EVENWICHT Tijd Tijd Tijd abiotische dominantie biologische interacties Het kennen van het type systeem maakt het voorspellen van de toekomstige ontwikkelingen gemakkelijker. We moeten er rekening mee houden dat systemen meestal niet in evenwicht zijn, maar steeds veranderlijk zijn. Als we dan naar de soortensamenstelling in ons brongebied kijken, met het aantal soorten op de verticale as en tijd op de horizontale as, dan zien we dat in zowel de bron als de beek een geleidelijke toename in soorten optreedt (Figuur ). Wat we ook zien is dat er grote wisselingen optreden tussen maanden en dat het patroon zeker niet stabiel is. Dit wordt nog duidelijker als we kijken naar de soortensamenstelling zelf (Figuur ). In het eerste jaar werd het gebied door een aantal soorten gekoloniseerd. In het tweede jaar kwamen er weer nieuwe soorten bij maar verdwenen er ook soorten, de negatieve balk. Dit geldt ook voor het derde en vierde jaar: er traden allerlei wisselingen in soortensamenstelling op. We hebben hier dan ook te maken met een temporair, regenwater-afhankelijk systeem. Door droogval, regen, door vegetatieontwikkelingen, door verschillen in de zomer en winter traden er allerlei verzamelingen van soorten op die elkaar onvoorspelbaar afwisselden. P.F.M. VERDONSCHOT Figuur Toename van het aantal taxa in bron en beek na bronherstel in het Springendal van - bron beek 40 35 Aantal ta A axa 30 25 20 15 10 5 0 Figuur Wisselingen in taxa in bron en beek na bronherstel in het Springendal van - verdwenen bron blijvend beek j verdwenen beek nieuw bron blijvend bron nieuw beek 100 80 60 Aan ntal taxa 40 0 20 0 -20 40 -40 -60 -80 1999 EENVOUD IN SAMENHANG 2000 2001 2002 De Griekse filosoof Heraclitus zei eens: ‘Niemand kan twee maal in dezelfde beek stappen, omdat de beek niet hetzelfde is’. Met andere woorden, beken zijn niet in een constant evenwicht maar veranderen continu, ze zijn dynamisch zoals het meeste om ons heen veranderlijk is. Dit inzicht is belangrijk bij de keuze van doelen. Na een herstel-ingreep kunnen ecosystemen zich in meerdere richtingen ontwikkelen (Figuur ). De richting hangt af van de voorspelbaarheid en dynamiek in milieuomstandigheden. Het doorvertalen van deze milieuomstandigheden naar een lijst van soorten is moeilijk, vooral wanneer ook de dynamiek in milieuomstandigheden minder voorspelbaar is. Meestal zijn systemen wisselend en dynamisch in milieuomstandigheden en daarmee kunnen daar ook meerdere toestanden ontwikkelen. Het voorspellen van herstel in termen van soorten is dus moeilijk. Daarnaast is de vraag ‘Hoeveel dynamiek is teveel?’ van groot belang. Om nieuwe ecosystemen te laten ontwikkelen, moeten we iets weten van hoe soorten zich gaan vestigen in systemen en hoe soorten daar weer uit verdwijnen. Het komen en gaan van soorten is bekend van alle ecosystemen (Putnam, ). Het komen hangt samen met de dispersiecapaciteit van soorten, kunnen de soorten het nieuwe systeem wel bereiken. Vervolgens is dan de vraag: ‘Kunnen soorten zich wel vestigen?’. Wanneer er meer soorten langer aanwezig zijn, gaan soorten interacties met elkaar aan en wordt de vestiging voor nieuwe soorten moeilijker (o.a. MacArthur & Wilson, ). Dat heeft te maken met: – prioriteitseffecten: wie er het eerste is, kan de beste plekken bezetten; – interacties, want als twee soorten een sterke interactie met elkaar hebben dan kan een derde daar niet meer bij (Sale, ); – de functionele rol van de soorten in het systeem zelf, zoals ecosysteem engineers en nexus-soorten (Paine, ; Jones et al., ; Boyer & Zedler, ). Dergelijke processen maken de resultaten van herstel nog moeilijker voorspelbaar. Iedere ontwikkelingstoestand bouwt meer heterogeniteit en zo weerstand op tegen veranderingen en vergroot weer zijn eigen stabiliteit en voorspelbaarheid. In systemen met veel interacties, dat zijn vaak systemen die een grote constantie vertonen en waarin biologische interacties erg belangrijk zijn, is het erg moeilijk voor nieuwe soorten om binnen te komen. Deze stabiele systemen zullen maar heel langzaam veranderen en komen maar weinig voor. In systemen waar door lichte verstoringen soms soorten verdwijnen, komt ruimte voor nieuwe soorten. In dergelijke herhaaldelijk licht verstoorde systemen zullen meer veranderingen in soortensamenstelling plaatsvinden. In nog dynamischere systemen zullen veel meer veranderingen optreden. Deze P.F.M. VERDONSCHOT Figuur De degradatie van een ecosysteem door verstoring en de mogelijke richtingen van herstel. De herstelontwikkelingen A, B en C kunnen gezien worden als gevolg van minder tot meer onvoorspelbare milieuomstandigheden oorspronkelijke toestand Eccosysteemp processen verstoring A herstelmaatregel B herstelde toestanden C Tijd niet-herstelde i t h t ld gedegradeerde toestand kennis hebben we nodig om te begrijpen en te kunnen voorspellen hoe verzamelingen van soorten zich ontwikkelen na herstel. De vraag was hoe we een hersteldoel kunnen kiezen? We zullen niet precies de soortenlijst kunnen voorspellen, maar we kunnen wel de grenswaarden en dynamiek in milieuomstandigheden, de gewenste ecosysteemprocessen en de mogelijke ontwikkelingsrichtingen in het doel aangeven. Daarvoor hebben we wel kennis nodig. Kennis van aanpassingen van soorten aan al dan niet dynamische milieuomstandigheden, soortinteracties en levensstrategieën om te kunnen voorspellen welke soorten we kunnen verwachten bij welke milieuomstandigheden (Fisher, ; Hobbs & Harris, ). Hiervoor moeten we kunnen voorspellen welke typen evenwichten, dus potentiële doelrichtingen, in een gebied mogelijk zijn (Pfadenhauer & Grootjans, ), dus we moeten ook iets weten over de potenties van het gebied. Bij de keuze van een doel hoort concreet een type evenwicht horende bij de combinatie van constante of wisselende milieuomstandigheden waarbij bepaalde combinaties van soorten met vergelijkbare aanpassingen kunnen optreden. Bouwstenen voor inrichting Het derde thema in mijn herstelplan betreft de bouwstenen voor de inrichting. De vraag is: ‘Kan de ecologie aanwijzingen geven hoe we het herstel EENVOUD IN SAMENHANG moeten inrichten?’ Iedere soort heeft aanpassingen aan allerlei milieu- en biotische omstandigheden. Hoe goed een soort functioneert in een ecosysteem wordt uitgedrukt in de fitness van de soort. De gehele ruimte waarbinnen de soort kan voorkomen noemen we de niche (Hutchinson, ). Hier weergegeven in de vorm van een bolletje. In de kern van het bolletje is de fitness van de soort het hoogst. Als we naar een ecosysteem kijken, hebben we daar een natuurlijke verzameling aan soorten, alle bolletjes. Verandering in het milieu, bijvoorbeeld door verstoring of degradatie, betekent dat een aantal soorten zal verdwijnen omdat de milieuwaarden de grenswaarden van de soorten overschrijden. De overgebleven soorten zijn toleranter en gaan samen met een paar nieuwe tolerante soorten de gehele ruimte innemen. Op het moment dat we een herstelmaatregel uitvoeren, worden de omstandigheden weer geschikt voor meer soorten. Nieuwe soorten gaan zich vestigen. Een verder herstel in de tijd treedt op als we voldoende geduld hebben. Dit betekent dat er een nieuwe soortenverzameling ontstaat op diezelfde plek. Het resultaat is dat na het uitvoeren van de herstelmaatregel een nieuw functionerend ecosysteem ontstaat wat ongelijk is aan het vroegere ecosysteem. Omdat de milieufactoren veranderd zijn, maar ook omdat interacties tussen de soorten veranderd zijn. Dit brengt me bij de rol van biodiversiteit in het hele verhaal. Als we op de verticale as de soortendiversiteit zetten en op de horizontale as de intensiteit of frequentie van verstoring, dan komt er een curve uit waarbij de biodiversiteit iets lager is bij een zeer lage frequentie van verstoring in een zeer stabiel milieu. De biodiversiteit neemt toe onder lichte verstoring. Wordt de verstoring nog sterker dan neemt de biodiversiteit weer af. We noemen dit de ‘Intermediate Disturbance Hypothesis’ (Connell, ; Pollock et al., ). Als we dan de variatie in de tijd en de variatie in de ruimte tegen elkaar uitzetten, dan komt er een figuur uit waarbij de biodiversiteit het hoogst is op een matige ruimtelijke heterogeniteit en een matige temporele heterogeniteit. Bij hogere heterogeniteit of bij lagere heterogeniteit neemt de biodiversiteit af. Laten we concreet naar een beek kijken. Tegenwoordig worden de beken regelmatig geschoond, wat leidt tot een eentonige homogene zandbodem. De huidige beken hebben ook een hoge afvoerdynamiek. We hebben te maken met een lage ruimtelijke en een te hoge temporele heterogeniteit, wat leidt tot een lage biodiversiteit. Kijken we naar een natuurlijke beek met takken, bladeren en planten omdat er geen onderhoud plaats vindt, dan zien we daar een grote ruimtelijke heterogeniteit. Samen met de gedempte afvoerdynamiek, een gemiddelde temporele heterogeniteit, leidt dit tot een hoge biodiversiteit. De oorzaak zit in het aantal mogelijke niches of mate van niche-heterogeniteit. Heterogeniteit heb ik nu al enkele keren genoemd. Heterogeniteit gaat niet alleen om substraten waarin soorten leven, maar gaat ook over bijvoor P.F.M. VERDONSCHOT beeld stroming en concurrenten. Dat noemen we in samenhang de ‘nicheheterogeniteit’: alle factoren die voor een soort van belang zijn, bepalen de niche van de soort. Ik heb laten zien dat heterogeniteit meer niches voor soorten biedt (Levin, ; Jeltsch et al., ). Maar wat is het effect op de fitness van één soort? In een experiment stelden we de kokerjuffer Sericostoma personatum bloot aan de combinatie van drie stromingsklassen, namelijk langzaam, afwisselend langzaam en snel, en snel stromend, en drie habitattypen met een toenemende substraatheterogeniteit; laag, matig en hoog. En dat in alle combinaties waardoor dus x (=) combinaties van mogelijkheden ontstond. Het aantal uitgevlogen individuen gebruikten we als maat voor de fitness van de soort, de hoogte van de balk (Figuur ). We zien dat bij hoge habitatheterogeniteit en een langzame stroming de hoogste fitness wordt bereikt. En dat fitness afneemt naarmate de heterogeniteit afneemt. Dus bij lagere, constante stroming en een hoger aantal habitats hebben we de meest optimale situatie voor deze soort te pakken. Dit resultaat illustreert het belang van lage maar constante stroming samen met een hoge habitatheterogeniteit. Figuur De fitness van Sericostoma personatum onder een combinatie van milieuomstandigheden van stromings- en habitatklassen (voor verdere verklaring zie tekst) 9 8 7 6 5 4 3 2 1 0 5 cm/s 5< >25… 5<->25 12 Strromingsk klasse Aantal uitgevlog gen indiv viduen (fittness) 10 25 cm/s 6 2 Aantal habitats (habitat heterogeniteit) EENVOUD IN SAMENHANG Deze uitkomst hebben we gegeneraliseerd en toegepast bij beekherstel. Door het inbrengen van dood hout konden we de habitat- en stromingsheterogeniteit sterk verhogen. De eerste resultaten van houtinbrengprojecten in een beek met gedempte afvoerdynamiek laten een toename van het aantal soorten en het aantal individuen zien (Figuur ). Een succesvolle maatregel gebaseerd op eenvoudige kennis van de habitatheterogeniteit-respons van soorten. Bijkomend voordeel is dat houtinbreng maar circa procent kost van een normaal hermeanderingsproject. Figuur Het gemiddeld aantal soorten (x ) en individuen in het controletraject en in het traject met ingebracht dood hout in de Tongelreep controle dood hout 350 300 Gemidd deld aanttal 250 200 150 100 50 0 soorten individuen Herstellen is niet alleen habitatheterogeniteit verhogen, maar is ook het initiëren van processen. We maken een beek niet zoals die er uit moet gaan zien, maar we brengen gewenste processen op gang om de beek zichzelf verder te laten herstellen (Halle & Fattorini, ). We geven een aanzet voor de gewenste ontwikkelingsrichting. Voorbeelden hiervan zijn de bestaande watergang afkoppelen en haar een vrije loop in het veld geven. Of door belemmerende structuren weg te nemen, zoals hier bijvoorbeeld in de Duitse beek de Lahn. Door het weghalen van een oeverversteviging kon de rivier haar heterogeniteit zelf herstellen. Met andere woorden, herstelmaatregelen moeten niet tegen het natuurlijke karakter van het systeem ingaan, maar moeten er juist gebruik van maken. P.F.M. VERDONSCHOT Daarbij is steeds een belangrijke vraag “Is een actieve herstelmaatregel wel nodig?” Alleen bij een irreversibele verandering of een te langzaam natuurlijk herstel wordt actief herstel overwogen (Hobbs, ). De laatste jaar is het erg populair geworden om heel rigoureus te herstellen. Opnieuw beginnen, alles afgraven, nieuwe beken aanleggen en het systeem laten ontwikkelen. In het WISER onderzoek hebben we aangetoond dat het ecologisch herstel in deze maagdelijke systemen minstens jaar gaat duren (Feld et al., ). Een andere optie is om het systeem zichzelf te laten omvormen, passief herstel, geen onderhoud plegen, beek laten dichtgroeien, beek zijn eigen nieuwe weg laten vinden. Dat is veel goedkoper en we vermoeden dat het zelfs veel minder dan jaar duurt om zo beekherstel te plegen. Een uitdaging voor de waterschappen? Echter betekent herstel soms ook het minimaliseren van de beheerinspanning. Niet alle oppervlaktewateren, vooral in Nederland niet, zijn natuurlijk. Daarom kunnen we niet altijd natuurlijke processen in volle omvang laten verlopen. Want dan zou Nederland op veel plaatsen vermoerassen en zouden wateren verlanden. Willen we dergelijke oppervlaktewateren in stand houden, dan zullen we zo nu en dan moeten ingrijpen. Een goed alternatief is de wateren van type te laten veranderen, bijvoorbeeld van beek naar beekmoeras. Dat betekent ook een grote financiële winst, omdat onderhoud vervalt. Een ander alternatief is het zoeken naar andere gebruiksfuncties, waarbij het ingrijpen bij de gebruiksfunctie hoort. Sloten kunnen als nutriënEENVOUD IN SAMENHANG tenfilters in het landschap gebruikt worden door ze jaren te laten verlanden en dan weer uit te graven en het venig materiaal als mest te gebruiken. Dergelijke wateren krijgen in feite gewoon een nieuwe functie waarbij ze kunnen blijven bestaan. Ook dat is een zeer kosteneffectieve oplossing. Heterogeniteit is meer, namelijk weerstand en veerkracht. We hebben in - veldexperimenteel onderzoek gedaan aan de effecten van piekafvoeren op macroinvertebraten in een natuurlijke en een half-natuurlijke beek (Verdonschot et al., a, b). De natuurlijke beek had een stabiele afvoer. De half-natuurlijke beek had een dynamische afvoer. In beide beken werd een lengtedam gebouwd en werd het water gedurende uur door een kwart van de beekdoorsnede geleid. Hierdoor ontstond een kunstmatige piekafvoer. Beide beken kregen eenmaal één en later vijf piekafvoeren te verduren. De enkelvoudige piek had in geen van beide beken effect op de macroinvertebraten (Figuur ). In de natuurlijke beek met veel habitatheterogeniteit had de -voudige piek slechts een kortstondig effect. In de half-natuurlijke beek had de -voudige piek wel een duidelijk effect omdat soorten uit het Figuur Piekafvoer-experimenten ( en piekafvoeren) in de Springendalse beek (meer natuurlijk) en de Frederik-Bernard beek (minder natuurlijk). De experimenteel geïnduceerde piekafvoeren zijn met zwarte pijlen aangegeven. Het effect op de macroinvertebraten is berekend met een Principale Response Curve analyse en uitgedrukt in de Cdt (= tau*(regressiecoëfficiënt/sd)) score Springendalse beek 1-piekafvoer Frederik-Bernard beek 5-piekafvoeren 300 200 Cdt score 100 0 -100 -200 -300 300 piekmoment P.F.M. VERDONSCHOT traject verdwenen. De kale zandbodem in de half-natuurlijke beek was kwetsbaar en de soorten spoelden uit. Habitatheterogeniteit, zoals mozaïeken of gradiënten in niches, geeft een beekecosysteem weerstand en vergroot de biodiversiteit (Holling, ; Folke et al., ). Kennis van heterogeniteitweerstand relatie en het herstelvermogen (veerkracht) in beken is daarom cruciaal in de herstelecologie. De vraag over de bouwstenen voor inrichting was: ‘kan de ecologie aanwijzingen geven?’. In ieder geval moet inrichting van beken zich richten op een gedempte afvoerdynamiek en een hoge habitatheterogeniteit. Daarnaast is meer kennis nodig is over hoe heterogeniteit kan worden gestuurd om de weerstand en het herstelvermogen, de veerkracht, van ecosystemen te verhogen. Er is kennis nodig over maatregelen om processen te initiëren en over maatregel-effect relaties, dus over ontwikkelingen na een ingreep. Kennisconcept Dan stelt u nu de terechte vraag “Waarom lukt het herstel nu niet en straks wel?” Het antwoord is: Omdat we ons straks gaan richten op milieufactoren en functionele eigenschappen van soorten die ertoe doen! Niet alle milieufactoren zijn voor alle soorten van belang, integendeel! Factoren die er toe doen en grenswaarden daarvan kunnen tussen soorten sterk verschillen en geven informatie over de kwetsbaarheid van de soort. Extremen in omstandigheden van deze bepalende factoren zijn meestal de oorzaak van het verdwijnen van soorten. Laat ik twee voorbeelden geven. Het eerste voorbeeld komt uit onze studie naar de populatiedynamiek van de kokerjuffer Agapetus fuscipes. We volgden deze soort een jaar lang in een natuurlijke en een half-natuurlijke beek in Zuid-Limburg (Nijboer et al., ). In de natuurlijke beek trad tijdens het onderzoek slechts één hoge piekafvoer op. In de half-natuurlijke beek traden verschillende piekafvoeren op (Figuur ). We zien dat in de natuurlijke beek na de enige piekafvoer de poppen zijn verdwenen (Figuur ). Poppen zitten vastgehecht op de waterlijn en kunnen niet bewegen. Het hoge water bedekte de poppen met een laag zand en dat liet te weinig zuurstof toe in de pophuisjes, ze stikten. Zuurstof was de oorzakelijke factor. In de halfnatuurlijke beek kwam de eerste piekafvoer precies op het moment dat een nieuwe generatie jonge larven uit het ei was. Deze erg jonge larven werden door de sterke stroming weggespoeld. Stroming (fysieke verstoring) was hier de oorzakelijke factor. In beide beken lieten extremen in de afvoer de oorzakelijke factoren en kwetsbare momenten in de levenscyclus van deze kokerjuffer – en dus in de tijd – zien. EENVOUD IN SAMENHANG Figuur Het verloop in de afvoer met o.a. piekafvoeren in de eerste week van juli en de derde week van augustus 0.04 Natuurlijke j beek Half-natuurlijke beek 0.035 Afvo oer (m3//s) 0.03 0.025 0.02 0.015 0.01 0.005 m m m a a a m m m ju ju ju ju ju ju a a a s s o o o n n n d d d ja ja ja fe fe 0 Figuur Het verloop in de populatie opbouw van de kokerjuffer Agapetus fuscipes in een natuurlijke en half-natuurlijke beek. De pijl ‘afvoerpiek beek NA’ duidt de afvoerpiek in de eerste week van juli aan in de natuurlijke beek terwijl de pijl ‘afvoerpiek beek HN’ de piek in de derde week van augustus aangeeft in de half-natuurlijke beek 250 larven Natuurlijke beek poppen Natuurlijke beek larven Half-natuurlijke beek poppen Half-natuurlijke beek afvoerpiek beek HN aanta al individ duen 200 afvoerpiek beek NA 150 100 50 0 feb-02 mrt-03 P.F.M. VERDONSCHOT Figuur De relatie tussen oorzakelijke milieu- en ecologische factoren enerzijds en functionele eigenschappen van de soort anderzijds functionele eigenschappen g pp organisme, g + plasticiteit soort stadium tolerantie grenzen milieu in ruimte en tijd kwetsbaarheid grens waarden d aanwezigheid en overleving oorzakelijke factoren/processen ecologische interacties Uit het Agapetus-onderzoek komt een algemeen patroon naar voren. Soorten hebben functionele eigenschappen en kunnen plastisch zijn. Ze kunnen hun gedrag aanpassen aan de milieuomstandigheden. Het milieu in ruimte en tijd en de ecologische interacties bepalen de oorzakelijke factoren. Wanneer onder invloed van oorzakelijke milieufactoren en -processen de tolerantiegrenzen van de soort of het stadium worden overschreden, dan neemt de fitness van de soort af en uiteindelijk verdwijnt deze soort. Is dit niet het geval dan overleeft de soort (Figuur ). Het tweede voorbeeld komt uit het Europees project REFRESH waarin we een droogval-experiment hebben uitgevoerd. We bouwden een dam en leiden de beek af. Zo verkregen we een controle-traject bovenstrooms, een stagnatietraject, een droogvaltraject en afzonderlijke poelen in het droogvaltraject. Na het afdammen van de beek veranderde de macroinvertebraten-samenstelling in de drie experimentele beekdelen in verschillende richtingen (Figuur ). Stroming was de belangrijkste oorzakelijke factor in het stagnatietraject, waar stromingsminnende soorten binnen een week verdwenen, terwijl na een maand stilstaand-water-soorten verschenen. In de poelen kwam hier zuurstofgebrek als oorzakelijke factor bij; de meeste beeksoorten verdwenen snel nadat zuurstofloosheid optrad. Tegelijkertijd kwam kolonisatie door stilstaand-water-soorten op gang, die na twee weken in de poelen domineerden. Droogval van de beekbedding leidde tot het geleidelijk afnemen van de soortenrijkdom, samenhangend met de droogtetolerantie van de soorten. Uit beide experimenten blijkt dat soorten eigenschappen hebben om milieuomstandigheden te overleven of juist niet. Soorten hebben allerlei functionele aanpassingen, bijvoorbeeld aan ademhaling onder water, zoals kieuwen, een ademhalingsbuis, luchtbel of poreuze huid. Zo hebben ze ook allerlei EENVOUD IN SAMENHANG Figuur NMDS ordinatiediagram met de ontwikkelingsrichtingen van de macroinvertebraten samenstelling vooraf aan het experiment, in het controletraject tijdens de droogval, in het stagnatie traject, in de droge beekbodem en in de kunstmatige beekpoelen respons na 1 maand monsters voor controle na stagnatie respons na 2 weken As 2 beekpoel As 1 aanpassingen aan stroming zoals een zuignap, verlenging, haakjes of een afgeplat lichaam. Soorten hebben veel meer eigenschappen, eigenschappen om met hulpbronnen om te gaan, om te overleven (K/r-strategie), van de levenscyclus en van de manier van voortplanten. Ze kunnen zichzelf op verschillende manieren voeden, zoals met filtreren, roven, zuigen en verzamelen. Ze kunnen zich ook op allerlei wijzen verspreiden, zoals kruipen, liften, dwarrelen en vliegen. Steeds allemaal oplossingen voor hetzelfde probleem. Ondanks de grote verschillen in aanpassingen dienen alle functionele eigenschappen toch maar een beperkt aantal doelen. Dit betreft de basisfuncties zoals het omgaan met zuurstof en stroming. Maar er zijn ook trade-offs: eigenschappen die elkaar uitsluiten. Een investering van een soort in een bepaalde eigenschap kan ten koste gaan van de mogelijkheid tot investering in een andere eigen P.F.M. VERDONSCHOT schap. Functionele eigenschappen staan ook niet los van elkaar, bepaalde combinaties van eigenschappen komen vaak samen voor bij soorten uit hetzelfde milieu (o.a. Siepel, ; Verberk, ). Dit komt doordat verschillende soorten zich gedurende de evolutie door middel van de ontwikkeling van verschillende biologische eigenschappen aan hetzelfde milieu hebben aangepast. Kijken we naar het ecosysteem dan bevat dat vaak een groot aantal soorten. Iedere soort heeft een verschillende oplossing ontwikkeld voor hetzelfde probleem, bijvoorbeeld zoals we zagen aanpassingen aan lage zuurstofgehalten of aan verschillende stromingscondities. In essentie kunnen de aanpassingen teruggebracht worden tot aanpassingen aan een beperkt aantal oorzakelijke factoren en uiteraard aanpassingen van soorten aan elkaar. We kunnen de lijst van soorten dus sterk vereenvoudigen door ze te groeperen naar combinaties van functionele eigenschappen. Dit concept vereenvoudigt de complexe biologische werkelijkheid tot de eenvoud van de functionele niche (onderste deel in Figuur ). Een tweede fundamentele vraag is: “Hoeveel milieufactoren oefenen nu direct invloed uit op de organismen in een ecosysteem?” Dit zijn oorzakelijke factoren, zoals zuurstof en stroming. Naar mijn mening kunnen we met circa oorzakelijke factoren het voorkomen van alle soorten wel verklaren. We hebben vorig jaar een workshop georganiseerd met experts en ze deze vraag voorgelegd. Het resultaat ziet u in de tabel (Tabel ). Gemiddeld blijken voor de verschillende organismengroepen slechts - factoren er daadwerkelijk toe te doen! Tabel Aantal oorzakelijke factoren per organismengroep diatomeeën fytoplankton macrofauna macrofyten vissen (zwak) brak snel stromende beken langzaam stromende beken sloten kanalen ondiepe meren diepe meren zwak brak brak We meten wel veel in monitoringsprogramma’s, maar meestal niet wat er toe doet, namelijk niet de oorzakelijke factoren en niet op de juiste manier, bijvoorbeeld het continu meten van zuurstof. EENVOUD IN SAMENHANG Er bestaat een grote complexiteit van interacties in ieder willekeurig watersysteem van stroomgebied tot habitat. Daardoor zien we vaak door de bomen het bos niet meer. De aansturing vindt plaats vanuit het landgebruik. Het landgebruik betreft vooral landbouw en verstedelijking. Deze hoog geschaalde processen sturen een groot aantal stressoren aan. Deze stressoren sturen op hun beurt slechts een zeer beperkt aantal oorzakelijke milieufactoren aan. Deze oorzakelijke factoren, in het Engels key determinants, zijn bijvoorbeeld zuurstof, stroming en substraattype. Ze vormen de directe oorzakelijke koppeling tussen milieufactoren en individuele soorten (bovenste deel in Figuur ). De ogenschijnlijk complexe werkelijkheid van onze omgeving kan tot de eenvoud van de relaties tussen oorzakelijke factoren en groepen van functionele eigenschappen van soorten worden vereenvoudigd. Hierbij bestaat een samenhang tussen alle actoren van landgebruik tot aan ecosystemen maar bestaat de kern uit de interacties tussen oorzakelijke factoren en functionele eigenschappen (Figuur ). Op deze kern gaan we de maatregelen voor herstel op richten. Figuur De ogenschijnlijk complexe werkelijkheid van onze omgeving kan tot de eenvoud van de relaties tussen oorzakelijke factoren en groepen van functionele eigenschappen van soorten worden vereenvoudigd (Land)gebruik Stressoren Oorzakelijke factoren Functionele eigenschappen Soorten Ecosystemen Ik heb uitgebreid gesproken over oorzakelijke factoren en processen en over groepen van functionele eigenschappen (Figuur ). Dit vormt de basis van het nieuwe kennisconcept ‘eenvoud in samenhang’ van de leerstoel herstelecologie. Eenvoudig omdat oorzakelijke factoren en groepen van functionele eigenschappen de complexiteit van waterecosystemen terugbrengen tot een laag-dimensionaal, oorzakelijk mechanisme. P.F.M. VERDONSCHOT Figuur Kennisconcept ‘Eenvoud in samenhang’: de ontwikkeling van succesvolle herstelmaatregelen Oorzakelijke factoren blootstelling aan Functionele eigenschappen * Grenswaarden (extremen) kwetsbaar voor Tolerantiegrenzen (adaptaties) Heterogeniteit + Functionaliteit Weerstand + Herstelvermogen ((veerkracht)) Maatregelen (initiëren van processen) Filters (vestigingsvermogen) Samenstelling en functioneren van het ecosysteem Soorten worden in tijd en ruimte blootgesteld aan waarden en extremen in milieufactoren. Hun tolerantiegrenzen worden bepaald door de functionele aanpassingen die ze bezitten en daarmee hun kwetsbaarheid. Voor herstelmaatregelen is deze kennis nodig. Daarnaast is niche-heterogeniteit bepalend voor de weerstand. De functionele eigenschappen van soorten bepalen de functionaliteit van het beoogde ecosysteem. Maar soorten komen alleen voor als ze de filters in het stroomgebied kunnen passeren en in staat zijn zich te vestigen. Vestigen betekent herstelvermogen en dus veerkracht. Hierbij is kennis nodig van potenties in een stroomgebied, de potentiële ontwikkelingsrichtingen en type evenwichten van ecosystemen. Maatregelen initiëren processen die inwerken op de grenswaarden in oorzakelijke factoren en op de heterogeniteit. De leerstoel gaat deze kennis, dit schema, verder ontwikkelen en implementeren in een samenhangend, transdisciplinair raamwerk. Implementatie Dit alles brengt me bij de implementatie. Ecologen staan niet alleen, ze zijn slechts een puzzelstukje in het geheel. Om de ketens van indirecte factoren in stroomgebieden en in wateren te leren kennen, is samenwerking nodig met hydrologen, morfologen en fysisch-chemici. Dit vraagt een multidisciplinaire aanpak. De rol voor herstelecologen is hierin vooral het bewaken dat de outEENVOUD IN SAMENHANG put van andere disciplines in oorzakelijke ecologische factoren wordt uitgedrukt. Maar daarmee zijn we er nog niet. Om kosteneffectieve ‘juich’-maatregelen te implementeren moeten we ook kennis hebben van de sociaaleconomische aspecten en van de institutionele processen. Alleen deze vier puzzelstukken samen kunnen in een transdisciplinair verband successen opleveren (Figuur ). Figuur Het transdisciplinaire karakter van de leerstoel ‘Wetland Restoration Ecology’ De bijzondere leerstoel herstelecologie heeft niet alleen tot taak een wetenschappelijke basis voor herstelecologie aan te reiken. Zij wil ook een verbindende rol spelen tussen wetenschap en waterschap door het aandragen van kennis en het oplossingsgericht en kosteneffectief denken. Het denken in potentiële ontwikkelingsrichtingen is hierbij een uitgangspunt. Onderzoeken is ongelijk aan monitoren. Maatregel-effect relaties onderzoeken betekent betrouwbare en generaliseerbare kennis opbouwen op basis van onderzoek dat voldoet aan de criteria voor wetenschappelijk onderzoek en wetenschappelijke methode. Daarvoor kunnen waterschappen de handen ineen slaan; niet ieder voor zich het wiel uitvinden maar gezamenlijk gaan voor een efficiënte, wetenschappelijke onderbouwing van ‘juich’-maatregelen. Om de nieuwe wetenschappelijke kennis wordt een schil van toepassing en uitvoering gebouwd, waarin maatschappelijke haalbaarheid, inpasbaarheid en kosteneffectiviteit centraal staan. Uit de kennis over oorzakelijke factoren en functionele eigenschappen kunnen ook diagnostische instrumenten en proxi P.F.M. VERDONSCHOT es voor slimme monitoring worden afgeleid. Deze kennis maakt ook het voorspellen van de effecten van geplande maatregelen mogelijk. Ik heb een nieuw kennisconcept neergezet waarin oorzakelijke factoren en functionele eigenschappen en hun samenhang de eenvoudige basis geven aan de kern van herstel, gebaseerd op het verkrijgen van niche-heterogeniteit en het omgaan met de vestiging van soorten. Beide worden door herstelmaatregelen geïnitieerd. Hiervoor is kennis nodig van de potenties en interacties in een stroomgebied en moet de wil aanwezig zijn om te durven implementeren. Ik ga de komende jaren met veel plezier deze uitdaging aan samen met STOWA, Unie van Waterschappen, Waterschappen en jullie. Dankwoord Ik wil dit betoog graag besluiten met een dankwoord. Allereerst Bas van der Wal, voorvechter van de brug tussen wetenschap en waterschap, voor zijn vertrouwen in mij. Wim Admiraal en Peter van Tienderen die me namens IBED en de Universiteit van Amsterdam met open armen ontvingen. Kees Slingerland die als directeur van Alterra deze positie steeds van harte heeft ondersteund. Karsten Kalbitz die namens IBED samen met Kees en Bas mijn curatorium zijn en me hebben voorgedragen bij de decaan Kareljan Schoutens. Verder dank ik mijn nieuwe en oude collega’s. In het bijzonder Michiel, Harm en Arie die me ieder moment dat ik in Amsterdam verschijn het gevoel geven alsof ik er al jaren rond loop. Mijn oud collega’s, teveel om op te noemen maar met name Rebi en Martin. Mijn huidige collega’s: Anna, die mij het werken steeds mogelijk maakt en Hanneke, Ralf, Mariëlle, Dorine van het team zoetwaterecologie van Alterra, zonder jullie inbreng had ik hier nooit gestaan. Jullie inzet en passie om wetenschap te bedrijven is ongekend. Al die uren die jullie hebben besteed aan het verzamelen en analyseren van gegevens en aan het eindeloos discussiëren over ecologie en de rest van de wereld hebben deze rede gevuld. Natuurlijk spelen mijn promovendi een belangrijke rol bij het uitvoeren van ideeën en schrijven van artikelen. In bijzonder hebben Hanneke, Agata en Jan de laatste jaren het waterbeheer en het bekenwerk van een nieuwe dimensie voorzien. Door mijn vele buitenlandse projecten zou ik vooral de Europese Unie willen bedanken voor het mogelijk maken van internationale samenwerking. Maar zeker ook mijn collega’s over de wereld die mijn denken vormen. Familie en vrienden, jullie vragen je altijd af wat ik doe of waar ik dan weer uithang. Dank voor jullie luisterend oor, genoeg stof voor gesprekken de ko- EENVOUD IN SAMENHANG mende tijd. Mijn ouders leven beide niet meer, maar hoe trots zouden zij zijn geweest. Ik bedank ze beiden voor wat ze mij hebben gegeven. Mats en Isa, die mij vooral als opa kennen die altijd tijd heeft. Carlijn, Ralf en Jeroen, jullie kennen me vooral schoonvader, vader en verhuizer, klusser, adviseur of andere hoedanigheid. Juist daardoor kreeg ik ook de ruimte te doen wat ik het liefst doe. En dat laatste was en is alleen mogelijk omdat jij, Yolande, altijd voor meer dan % achter al mijn kuren stond. Yolande, jouw steun en liefde is onvoorwaardelijk; bedankt! Dames en heren, ik dank u voor uw aandacht. Ik heb gezegd. P.F.M. VERDONSCHOT Referenties Boyer, K.E. & Zedler, J.B., . Damage to cordgrass by scale insects in a constructed salt marsh: effects of nitrogen additions. Estuaries : -. Connell, J.H., . Diversity in tropical rain forests and coral reefs. Science : . Cornell, H.V. & Lawton, J.H., . Species interactions, local and regional processes, and limits to the richness of ecological communities: a theoretical perspective. Journal of Animal Ecology : -. Didderen, K. & Verdonschot, P., . De actuele toestand van beekherstel in Nederland. HO : -. EEA, . European waters – assessment of status and pressures. European Environment Agency, Copenhagen. EEA Report No /. pp. European Commission, . Directive //EC. Establishing a framework for community action in the field of water policy. European Commission PE-CONS // Rev , Luxemburg. Feld, C.K., Birk, S., Bradley, D.C., Hering, D., Kail, J., Marzin, A., Melcher, A., Nemitz, D., Pedersen, M.L., Pletterbauer, F., Pont, D., Verdonschot, P.F.M. & Friberg, N., . From Natural to Degraded Rivers and Back Again: A Test of Restoration Ecology Theory and Practice. Advances in Ecological Research : -. Fisher, S.G., . Succession in streams. In: Barnes JR, Minshall GW (eds) Stream ecology: application and testing of general ecological theory. Plenum Press, NY pp -. Folke, C., Carpenter S.R., Elmqvist, T., Gunderson, L., Holling, C.S. & Walker, B., . Resilience and sustainable development: building adaptive capacity in a world of transformations. Ambio : - Halle, S. & Fattorini, M., . Advances in restoration ecology: insights from aquatic and terrestrial ecosystems. In: V.M. Temperton, R.J. Hobbs, T. Nuttle and S. Halle, eds., Assembly rules and restoration ecology. Island Press, Washington DC, . Higgs, E.S., . What is good ecological restoration? Conservation Biology : . Hobbs, R.J. & Harris, J.A., . Restoration ecology: repairing the earth’s damaged ecosystems in the new millennium. Restoration Ecology : -. Hobbs, R.J. & Norton, D.A., . Toward a conceptual framework for restoration ecology. Restoration Ecology : -. Hobbs, R.J., . Restoration of disturbed ecosystems. In Ecosystems of Disturbed Ground, ed. LR Walker, -. Holling, C.S., . Resilience and stability of ecological systems. Annu. Rev. Ecol. Syst. : -. Hutchinson, G.E., . A Treatise on Limnology. Vol : Georgraphy, Physics and Chemistry. John Wiley & Sons. pp. Jeltsch, F., Milton, S.J., Dean, W.R.J. & van Rooyen, N. . Tree spacing and coexistence in semiarid savannas. J. Ecol. : -. EENVOUD IN SAMENHANG Jones C.G., Lawton J.H., Shachak M. . Organisms as ecosystem engineers. Oikos : -. Jordan III, W.R., Gilpin, M.E. & Aber, J.D., a. Restoration ecology. A synthetic approach to ecological research. Cambridge University. Jordan III, W.R., Gilpin, M.E. & Aber, J.D., b. Restoration ecology: ecological restoration as a technique for basic research. In: W.R. Jordan III, M.E. Gilpin & J.D. Aber, Restoration ecology. A synthetic approach to ecological research. Cambridge University Press: -. Levin, S.A., . Population dynamic models in heterogeneous environments. Annual Review of Ecology and Systematics : -. MacArthur, R.H. & Wilson, E.O., . The Theory of Island Biogeogaphy. Monographs in Population Biology, Princeton Univ. Nijboer, R.C., Hoorn, M.W., van den Hoek, T.H., Wiggers, R. & Verdonschot, P.F.M., . Keylinks: ecologische processen in sloten en beken; II de relatie tussen afvoerdynamiek, temperatuur en de populatiegroei van Agapetus fuscipes Alterra rapport , Alterra, Wageningen. pp. Nijboer, R.C., Wiggers, R., van den Hoek, T.H. & Van Rhenen-Kersten, C.H., . Herstel van een brongebied in natuurreservaat het Springendal. Kolonisatie van nieuwe bronnen door macrofauna. Alterra-rapport , Alterra, Wageningen, pp. Paine, R.T., . A note on trophic complexity and community stability. The American Naturalist : -. Palmer, M.A., Ambrose, R. & Poff, N.L., . Ecological theory and community restoration ecology. Journal of Restoration Ecology : -. Pennak, R.W., . Fresh-water invertebrates of the United States. New York; Ronald Press. pp. Pfadenhauer, J. & Grootjans, A., . Wetland restoration in Central Europe: aims and methods. Applied Vegetation Science : -. Pickett, S.T.A. & Parker, V.T., . Avoiding the old pitfalls: opportunities in a new discipline. Restoration Ecology : -. Poff, N.L.R., . Landscape filters and species traits: towards mechanistic understanding and prediction in stream ecology. Journal of the North American Benthological Society : -. Pollock, M.M., Naiman, R.J. & Hanley, T.A., . Predicting plant species richness in forested and emergent wetlands – a test of biodiversity theory. Ecology : -. Putnam, R.J., . Community ecology. Chapman and Hall, London. Richter, B.C., . Integrating science in applied aquatic ecosystem management. Bulletin of the North American Benthological Society : . Sale, P., . Maintenance of high diversity in coral reef fish communities. American Naturalist : -. Siepel, H., . Structure and function of soil microarthropod communities. Thesis Wageningen. pp. Southwood, T.R.E., . Habitat, the templet for ecological strategies? Presidential address to British Ecological Society, January . Journal of Animal Ecology (): -. Southwood, T.R.E., . Tactics, Strategies and Templets. Oikos : -. P.F.M. VERDONSCHOT Temperton, V.M., Hobbs, R.J., Nuttle, T. & Halle, S., . Assembly rules and restoration ecology. Island Press, Washington DC, -. pp. Tonn, W.M., Magnuson, J.J., Rask, M. & Toivonen, J., . Intercontinental comparison of small-lake fish assemblages – The balance between local and regional processes. American Naturalist : -. Townsend, C.R. & Hildrew, A.G., . Species traits in relation to a habitat templet for river systems. Freshwater Biology : -. Townsend, C.R., . The patch dynamics concept of stream community ecology. Journal of the North American Benthological Society : -. Verberk, W.C.E.P., . Matching species to a changing landscape: aquatic macroinvertebrates in a heterogeneous landscape. Thesis Radboud University Nijmegen. pp. Verdonschot, P.F.M., . Impact of Hydromorphology and Spatial Scale on Macroinvertebrate Assemblage Composition in Streams. Integrated Environmental Assessment and Management : -. Verdonschot, P.F.M., Besse-Lototskaya, A. & van den Hoorn, M.W., a. Het effect van piekafvoeren op de levensgemeenschap in beekbovenlopen. I. Resultaten van twee veldexperimenten in een natuurlijke beek. Alterra rapport . pp. Verdonschot, P.F.M., Siedlecka Agata, M. & Besse-Lototskaya, A., b. Het effect van piekafvoeren op de levensgemeenschap in beekbovenlopen. II. Resultaten van twee veldexperimenten in een half-natuurlijke beek. Alterra rapport . pp. Verdonschot, P.F.M., Driessen, J.M.C., Mosterdijk, H.G. & Schot, J.A., . The -SModel, an integrated approach for stream rehabilitation. In: H.O. Hansen & B.L. Madsen, River Restoration ’, Session lectures proceedings. International Conference arranged by the European Centre for River Restoration: -. National Environmental Research Institute, Denmark. Wheeler, B.D., . Introduction: restoration and wetlands. In: B.D. Wheeler, S.C. Shaw, W.J. Fojt & R.A. Robertson (eds), Restoration of Temperate Wetlands. Wiley, Chichester. pp. - UK. Wolff, W.J. . Netherlands-Wetlands. Hydrobiologia : -. Young, T.P., Petersen, D.A. & Clary, J.J., . The ecology of restoration: historical links, emerging issues and unexplored realms. Ecology Letters : -. EENVOUD IN SAMENHANG
© Copyright 2024 ExpyDoc