bijdrage - Stibbe

Wet verruiming mogelijkheden bestrijding financieel-economische criminaliteit: werk aan de winkel!
123. Wet verruiming mogelijk­
heden bestrijding financieeleconomische criminaliteit: werk
aan de winkel!
Mr. M.E. Rosing
Begin 2015 zal de Wet verruiming mogelijkheden bestrijding financieel-economische criminaliteit in
werking treden. Uit de parlementaire behandeling volgt dat de concrete uitwerking van een aantal met
deze wet verband houdende onderwerpen aan de (rechts)praktijk wordt overgelaten. Dat is bezwaarlijk,
aangezien de wet niet alleen tot gevolg heeft dat ondernemingen en leidinggevenden hogere straffen
en voordeelsontnemingen riskeren, maar de wet ook een aanzienlijk ruimere inzet van opsporings- en
dwangmiddelen mogelijk maakt. Dit artikel bevat een overzicht van de wijzigingen die de nieuwe wet met
zich meebrengt, alsmede van de kritiek die op het wetsvoorstel is geleverd. Er zal worden ingegaan op
een aantal problemen die na invoering van de wet worden voorzien en tot slot worden stilgestaan bij de
ingrijpende consequenties die de wet zal hebben voor ondernemingen en hun leidinggevenden die verdacht
worden van financieel-economische delicten.
Wijzigingen in het Sr, Sv en de WED
den (art. 323a Sr), ambtelijke omkoping (art. 177,
177a, 362 en 363 Sr) en niet-ambtelijke omkoping
(art. 328ter Sr) worden geactualiseerd en verruimd.
Na wijziging van art. 323a Sr is niet langer alleen het misbruik van door de Europese Gemeenschap verstrekte subsidiegelden strafbaar, maar
ook het misbruik van gelden verstrekt door de
rijksoverheid of door een volkenrechtelijke organisatie (zoals VN-organisaties of de Wereldbank).
De wijziging van de ambtelijke omkopingsbepalingen
brengt met zich mee dat het – in de rechtspraak reeds
gerelativeerde – onderscheid tussen de ambtenaar die
naar aanleiding van een gift, dienst of belofte (hierna:
‘gift’) in strijd met zijn plicht handelt en de ambtenaar
die naar aanleiding van een gift niet in strijd met zijn
plicht handelt, wordt opgeheven.2 Na inwerkingtreding
van de wet is strafbaar de ambtenaar die een gift vraagt
of aanneemt met de bedoeling hem te bewegen in zijn
bediening iets te doen of na te laten, alsmede de persoon die een gift met een dergelijke bedoeling aanbiedt.
Ruim tweeëneenhalf jaar na aanbieding van het conceptwetsvoorstel is het dan zover: op 27 november 2014 is de
Wet verruiming mogelijkheden bestrijding financieel-economische criminaliteit in het Staatsblad gepubliceerd.1
Naar verwachting zal de wet, waarmee het Wetboek van
Strafrecht (‘Sr’), het Wetboek van Strafvordering (‘Sv’) en
de Wet op de economische delicten (WED) gewijzigd zullen
worden, begin 2015 in werking treden.
Hoewel er vanuit verschillende hoeken (felle) kritiek is
geleverd op het (concept)wetsvoorstel, is dat voorstel
grotendeels ongewijzigd gebleven en zelfs als hamerstuk
door de Eerste Kamer afgedaan.
Met de Wet verruiming mogelijkheden bestrijding financieel-economische criminaliteit zullen de volgende wijzingen
worden doorgevoerd.
• De strafbaarstellingen van misbruik van subsidiegel2
1 Stb. 2014, 445.
TIJDSCHRIFT ONDERNEMING & STRAFRECHT IN PRAKTIJK SDU UITGEVERS / NUMMER 7/8, DECEMBER 2014
Art. 177 en 363 Sr worden aangepast, art. 177a en 362 Sr komen te
vervallen.
9
De niet-ambtelijke omkopingsbepalingen worden met
de wetswijziging verruimd. Voortaan zal niet alleen
sprake zijn van omkoping indien een werkgever of
lasthebber een gift voor zijn werk- of lastgever verhult,
maar zal van omkoping gesproken kunnen worden
wanneer een werkgever of lasthebber in meer algemene
zin in strijd met zijn plicht een gift aanneemt of vraagt.
Onder handelen in strijd met zijn plicht wordt in ieder
geval verstaan het in strijd met de goede trouw tegenover de werkgever of lastgever verzwijgen van een gift.
• De strafmaxima van verschillende financieel-economische delicten worden verhoogd.
– De maximale gevangenisstraf voor het omkopen van ambtenaren (de zogeheten ‘actieve ambtelijke omkoping’) wordt verhoogd van vier naar zes jaar.
–Indien de omgekochte ambtenaar een rechter betreft, geldt een maximale gevangenisstraf van negen
in plaats van zes jaar. Wordt de gift gedaan teneinde
De Raad van State concludeerde dat het
wetsvoorstel als gevolg van een cumulatie van
ontoereikende motiveringen met betrekking tot de
voorgestelde strafverhogingen nader moest
worden overwogen
een veroordeling in een strafzaak te verkrijgen, dan
geldt een maximale gevangenisstraf van twaalf jaar.
–De maximale gevangenisstraf voor het aannemen
van giften door ambtenaren (de zogeheten ‘passieve
ambtelijke omkoping’) wordt verhoogd van vier
naar zes jaar. Voor een aantal bijzondere ambtenaren3, zoals ministers, staatssecretarissen, burgemeesters en wethouders, wordt de maximale gevangenisstraf verhoogd van zes naar acht jaar.
–De maximale gevangenisstraf voor omkoping in de
private sector wordt verhoogd van twee naar vier
jaar.
–De maximale gevangenisstraf voor het opzetdelict
witwassen wordt verhoogd van vier naar zes jaar en
voor het gewoontewitwassen van zes naar acht jaar.
Na de wetswijziging is voorts ook het witwassen in
de uitoefening van een beroep of bedrijf strafbaar
gesteld en de maximale gevangenisstraf voor dit feit
wordt gesteld op acht jaar.
• In het Wetboek van Strafrecht wordt een flexibel boeteplafond ingevoerd. Aan art. 23 Sr wordt een zevende
lid toegevoegd op grond waarvan de rechter aan rechtspersonen een geldboete kan opleggen ten bedrage van
maximaal tien procent van de jaaromzet van de rechtspersoon in het boekjaar voorafgaande aan de uitspraak
of strafbeschikking.
• Aan art. 36e Sr wordt een lid toegevoegd waarmee wettelijk wordt vastgelegd dat de rechter kosten in min-
3
10
Zie art. 363 lid 3 Sr.
dering kan brengen op het wederrechtelijk genoten
voordeel, voor zover die kosten in rechtstreeks verband
staan met het gepleegde strafbare feit en die kosten redelijkerwijs voor aftrek in aanmerking komen.
• De procedure voor toetsing van het verschoningsrecht
wordt aangepast waardoor er een snellere beslissing
wordt verkregen op de inbeslagname van zogeheten
‘geheimhoudersstukken’. In art. 98 Sv wordt vastgelegd
dat de rechter-commissaris bevoegd is te beslissen over
de inbeslagname en kennisname van dergelijke stukken. Tegen de beschikking van een rechter-commissaris
kunnen verschoningsgerechtigden binnen veertien dagen een klaagschrift indienen en op dat klaagschrift
moet binnen dertig dagen door de rechter worden beslist. Tegen de beslissing op het klaagschrift kan cassatie worden ingesteld. De termijn om cassatiemiddelen in te dienen bedraagt evenwel niet de gebruikelijke
maand, maar is teruggebracht tot een termijn van veertien dagen na betekening van de aanzegging. De Hoge
Raad dient binnen negentig dagen op het klaagschrift
te beslissen.
• In de WED wordt aan art. 6 een nieuw onderdeel toegevoegd waarin het uit gewoonte plegen van de lichtere
categorie economische misdrijven, zoals genoemd in
art. 6 lid 1 onderdeel 2 WED, strafbaar wordt gesteld.
Stelselmatige overtreding van de betreffende economische ordeningswetten kan worden bestraft met een
gevangenisstraf van vier jaar of een geldboete van de
vijfde categorie.
Kritiek op het wetsvoorstel en voorziene pro­
blematiek
Het zal diegenen die zich voor het wetsvoorstel
geïnteresseerd hebben niet ontgaan zijn dat het voorstel tot
veel commentaar en scherpe vragen heeft geleid. Dergelijke
kritische geluiden waren niet alleen afkomstig van auteurs
die zich in de literatuur over het wetsvoorstel hebben
uitgelaten4, maar ook van verschillende instanties die naar
aanleiding van het conceptwetsvoorstel om advies zijn
gevraagd, waaronder niet in de laatste plaats de Afdeling
advisering van de Raad van State. Ook verschillende
Kamerleden hebben de minister kritisch bevraagd bij de
behandeling van het wetsvoorstel.
Summiere onderbouwing noodzaak wetswijzigingen
Het voornaamste punt van kritiek is de (uiterst) summiere
4
Zie o.a. D.R. Doorenbos, ‘Beboeting van rechtspersonen’, Strafblad 2014,
p. 97-105; D.R. Doorenbos en L.M.J. Backx, ‘Financieel-economisch
stafrecht’, Delikt en Delinkwent 2013, 78; M.J. Borgers en T. Koopmans, ‘Het
wetsvoorstel verruiming mogelijkheden bestrijding financieel-economische criminaliteit’, Delikt en Delinkwent, 2013, 55; L.M.J. Backx en D. van
der Landen, ‘Financieel-economisch strafrecht’, Delikt en Delinkwent 2012,
86; M.E. Rosing, ‘Wittenboordencriminelen harder aanpakken? Over nut
en noodzaak van het concept-wetsvoorstel ‘verruiming mogelijkheden
bestrijding financieel-economische criminaliteit’, Strafblad 2012, p. 317320; M.J. Borgers en T. Koopmans, ‘Een lichtzinnig voorstel omtrent het
verschoningsrecht in strafzaken’, Delikt en Delinkwent 2012, 56.
SDU UITGEVERS / NUMMER 7/8, DECEMBER 2014 TIJDSCHRIFT ONDERNEMING & STRAFRECHT IN PRAKTIJK
Wet verruiming mogelijkheden bestrijding financieel-economische criminaliteit: werk aan de winkel!
onderbouwing van de noodzaak van de voorgestelde wetswijzigingen. Vanuit verschillende hoeken is opgemerkt
dat de stelling van de regering dat ‘de combinatie van
hoge winsten, geringe pakkans en verhoudingsgewijs lage
straffen het aantrekkelijk maakt om dergelijke [financieeleconomische] misdrijven te plegen’5 niet is onderbouwd
met wetenschappelijke onderzoeken, cijfers of praktijkvoorbeelden. Meerdere instanties vroegen dan ook om een
nadere onderbouwing van deze stelling, waarbij tevens
gevraagd werd om expliciet in te gaan op de huidige straftoemetingspraktijk en de door de minister veronderstelde
afschrikwekkende werking van hogere wettelijke
strafmaxima. De Raad van State vroeg in dat verband
om informatie waaruit volgt dat de huidige strafmaxima
in praktijk niet zouden voldoen en ook plaatste de Raad
van State kanttekeningen bij het feit dat in de concepttoelichting op het voorstel in het geheel niet werd ingegaan
op de verhoging van de pakkans bij financieel-economische delicten.6 De Raad van State concludeert dat het
voorstel als gevolg van een cumulatie van ontoereikende
motiveringen met betrekking tot de verschillende strafverhogingen nader moet worden overwogen en geeft de
minister in overweging het wetsvoorstel niet te zenden aan
de Tweede Kamer dan nadat met zijn advies rekening is
gehouden.
De gevraagde motivering ten aanzien van de noodzaak
van de wetswijzigingen is in de Memorie van Toelichting
(‘MvT’) en het Nader Rapport echter nagenoeg uitgebleven.
Dat bleef in de Tweede Kamer niet onopgemerkt en
verschillende leden drongen aan op een meer uitgebreide
en overtuigende onderbouwing van de urgentie van de
voorgestelde wetswijzigingen. In reactie op deze vragen
heeft de minister weliswaar nadere woorden gewijd aan
de motieven die aan het wetsvoorstel ten grondslag lagen,
maar die uitweiding hield slechts in dat daders als gevolg
van een heldere normstelling en adequate strafbedreiging
zouden worden ontmoedigd om financieel-economische
delicten te plegen.7 Cijfers die deze stelling onderbouwen
of heldere, praktische voorbeelden van zaken die onder
de huidige wetgeving niet (effectief) kunnen worden
aangepakt, werden echter niet gegeven. Integendeel, tijdens
de parlementaire behandeling moest de minister meermaals
erkennen niet over dergelijke cijfers te beschikken. Voorts
kon de minister niet aangeven hoe vaak de huidige
strafmaxima in praktijk door rechters worden gehaald. Wel
sprak hij de verwachting uit dat rechters het signaal dat de
wetgever voor bepaalde delicten een hoger strafmaximum
passend acht, zullen oppakken en met dit signaal rekening
zullen houden bij hun straftoemetingsbeslissing.8 Een
verwachting die geenszins bevestigd is in de reacties die de
Raad voor de Rechtspraak en de Nederlandse Vereniging
5
6
7
8
Kamerstukken II 2012-2013, 33 685, nr. 3, p. 1.
Kamerstukken II 2012-2013, 33 685, nr. 4, p. 7.
Kamerstukken II 2012-2013, 33 685, nr. 6, p. 5 en 6.
Kamerstukken II 2012-2013, 33 865, nr. 6, p. 12.
TIJDSCHRIFT ONDERNEMING & STRAFRECHT IN PRAKTIJK SDU UITGEVERS / NUMMER 7/8, DECEMBER 2014
voor Rechtspraak op het wetsvoorstel hebben gegeven.9
Onduidelijke invulling bestanddeel ‘in strijd met de
plicht’
Een veel gestelde vraag was wanneer een werknemer of
lasthebber ‘in strijd met zijn plicht’ handelt indien hij een
gift, belofte of dienst aanneemt. De minister werd, onder
meer door de Raad van State, gevraagd om – aan de hand
van concrete voorbeelden – de reikwijdte van dit nieuwe
bestanddeel te verduidelijken.10
Over de invulling van de betreffende plicht is de minister
evenwel kort gebleven; deze invulling laat hij over aan het
bedrijfsleven. Dit kan worden vastgelegd in bijvoorbeeld
arbeidsovereenkomsten, gedragsregels, beroepsregels en
richtlijnen of voorschriften van vakbewegingen.11
Vragen omtrent flexibel boeteplafond en berekening
jaaromzet
Een ander punt waarop door verschillende partijen
werd gereageerd, betreft de introductie van het flexibel
boeteplafond waardoor een geldboete van 10% van de
jaaromzet kan worden opgelegd.12 Behalve de vraag naar
welke jaaromzet in dit verband moet worden gekeken
(betreft het de jaaromzet in het jaar waarin het feit gepleegd
is of het jaar voorafgaand aan de veroordeling?) werd de
vraag opgeworpen wie de betreffende jaaromzet moet
vaststellen en op basis van welke gegevens die vaststelling
dient plaats te vinden.
In reactie op deze vragen is art. 23 lid 7 Sr aangepast,
waardoor inmiddels duidelijk is dat bij de berekening van
de flexibele boete gekeken wordt naar de jaaromzet die de
onderneming behaalde in het boekjaar voorafgaand aan de
uitspraak of strafbeschikking.
Ten aanzien van de vraag hoe de jaaromzet van een
rechtspersoon wordt vastgesteld en door wie dat dient te
De wetswijziging is volgens critici in strijd met het
reparatoire karakter van de ontnemingsmaatregel
gebeuren, heeft de minister in de Tweede Kamer aangegeven
dat weliswaar een belangrijke rol is weggelegd voor de
jaarcijfers die de onderneming op grond van het Burgerlijk
9
Zie de reactie van de Raad voor de Rechtspraak d.d. 9 augustus 2010 en
de reactie van de Nederlandse Vereniging d.d. 29 juni 2012, beide als
bijlage opgenomen bij Kamerstukken II 2012-2013, 33 685, nr. 3.
10 Kamerstukken II 2012-2013, 33 865, nr. 6, p. 8.
11 Kamerstukken I 2014-2015, 33 864, C.
12 Zie de reactie van het Platform Bijzondere Opsporingsdiensten d.d. 10
juli 2012 en de reactie van het College van Procureurs-Generaal d.d.
23 augustus 2012, beide als bijlage opgenomen bij Kamerstukken II
2012-2013, 33 685, nr. 3. Zie in dit verband ook D.R. Doorenbos, ‘Beboeting van rechtspersonen’, Strafblad 2014, p. 97-105, en M.J. Borgers en
T. Koopmans, ‘Het wetsvoorstel verruiming mogelijkheden bestrijding
financieel-economische criminaliteit’, Delikt en Delinkwent, 2013, 55.
11
Wetboek dient te publiceren, maar dat een exact inzicht in
de jaaromzet in veel gevallen niet nodig zal zijn aangezien
de begrenzing tot 10% als een maximum fungeert. In
veel gevallen zal zonder nauwkeurige bestudering van de
jaaromzet duidelijk zijn dat het boetebedrag dat de officier
van justitie in de eis en de rechter bij de strafoplegging voor
ogen hebben ruim onder het wettelijke maximum blijft,
aldus de minister.
Beperking aftrek kosten wederrechtelijk verkregen voordeel
Ten aanzien van het in mindering brengen van kosten op
het wederrechtelijk voordeel, wordt in de MvT opgemerkt
dat de aftrek van kosten zich dient te beperken tot
bijzondere gevallen waarin de redelijkheid een dergelijke
Het onderdeel dat misschien wel tot de meeste
reacties leidde, betrof de voorgestelde regeling
voor de toetsing van geheimhoudersstukken
aftrek gebiedt.13 Hoewel het er in eerste instantie op lijkt
dat hier slechts sprake is van een wettelijke vastlegging
van de – reeds in de rechtspraak aanvaarde – mogelijkheid
om aftrek van kosten toe te staan, volgt uit de toelichting
dat de minister de aftrek van kosten tevens beoogt in te
perken. Uit de toelichting volgt immers dat de minister het
onwenselijk acht dat kosten die bijvoorbeeld gemaakt zijn
voor lampen voor een hennepplantage in aftrek gebracht
kunnen worden op de opbrengst die die hennepplantage
heeft opgeleverd. Deze opvatting is niet in lijn met de
huidige rechtspraak waaruit volgt dat dergelijke investeringskosten, in de vorm van afschrijvingskosten, voor
aftrek in aanmerking komen.14
Tegen deze wetswijziging zijn dan ook bezwaren geuit,
welke er voor een groot deel op neerkwamen dat de
wetswijziging in strijd zou zijn met het reparatoire karakter
van de voordeelsontneming. Indien de kosten die in direct
verband staan met het strafbare feit niet op de opbrengst
van dat strafbare feit in mindering gebracht mogen worden,
komt de verdachte na ontneming van die opbrengst in een
nadeliger positie te verkeren dan wanneer hij het strafbare
feit niet zou hebben gepleegd. Daarmee krijgt de ontnemingsmaatregel in feite een punitief karakter.15
13 Kamerstukken II 2012-2013, 33 685, nr. 3, p. 12.
14 Zie HR 31 januari 2012, ECLI:NL:PHR:2012:BT6972.
15 Zie de reacties van de Raad voor de Rechtspraak d.d. 9 augustus 2010 en
de Nederlandse Vereniging d.d. 29 juni 2012, alsmede het Preadvies van
de Adviescommissie Strafrecht van de Nederlandse Orde van Advocaten
d.d. 27 juli 2012, als bijlagen opgenomen bij Kamerstukken II 2012-2013,
33 685, nr. 3. Zie voorts M.J. Borgers en T. Koopmans, ‘Het wetsvoorstel
verruiming mogelijkheden bestrijding financieel-economische criminaliteit’, Delikt en Delinkwent, 2013, 55 en T. Kooijmans en M.J. Borgers,
‘Doorpakken bij het afpakken? Over de aftrek van kosten, de flexibilisering van het boeteplafond en de verhoging van de strafmaxima van de
witwasdelicten, ter bestrijding van financieel-economische criminaliteit’,
Delikt en Delinkwent 2012, 65.
12
Ten aanzien van dit punt volstaat de minister met de
stelling dat het reparatoire karakter van de ontnemingsmaatregel met deze wijziging volgens hem niet wordt
aangetast. Voor zover er als gevolg van de beperking van
de kostenaftrek in feite toch een extra vermogenssanctie
zou ontstaan, zal de rechter bij de vaststelling van het ontnemingsbedrag rekening kunnen houden met de eerdere
opgelegde geldstraf in die zaak, aldus de minister.16 Ook de
nadere invulling van het redelijkheidscriterium wordt aan
de rechter overgelaten.
Procedure inbeslagname verschoningsgerechtigden aan
termijnen gebonden
Het onderdeel dat misschien wel tot de meeste reacties
leidde, betrof de voorgestelde regeling voor de toetsing van
geheimhoudersstukken.
In het conceptwetsvoorstel werd aan de rechter-commissaris aanvankelijk de verstrekkende bevoegdheid
toegekend om het verschoningsrecht te doorbreken
indien hij van mening was dat ‘bij geheimhouding aan een
zwaarderwegend maatschappelijk belang een onevenredig
grote schade zou worden toegebracht’. Tegen de beslissing
van de rechter-commissaris kon bezwaar worden ingesteld
bij de rechtbank. De mogelijkheid om cassatie in te stellen,
werd in het conceptwetsvoorstel uitgesloten.
De voorgestelde regeling leidde tot veel discussie en de
geuite bezwaren zagen met name op het onduidelijke beoordelingscriterium voor de rechter-commissaris en het
ontbreken van de mogelijkheid om cassatieberoep in
te stellen. Deze bezwaren hebben klaarblijkelijk effect
gesorteerd, want de procedure rondom de toetsing van
het verschoningsrecht is in de uiteindelijke wet aangepast.
Zij is teruggebracht tot een procedure waarbij de rechtercommissaris weliswaar beslist over de inbeslagname en
kennisname van geheimhoudersstukken, maar tegen welke
beslissing nog altijd bezwaar en uiteindelijk cassatieberoep
kan worden ingesteld, zij het met inachtneming van de
daarvoor geldende – aangepaste – termijnen.17
Onbelicht, maar allerminst onbelangrijk: stelselmatige
overtreding van de WED
Een onderdeel dat in de parlementaire behandeling vrijwel
onbelicht is gebleven, maar in de literatuur18 wel aan de orde
is gesteld, betreft de strafbaarstelling van het uit gewoonte
plegen van de lichtere categorie economische misdrijven
die naar huidig recht worden bedreigd met een gevange16 Kamerstukken II 2013-2014, 33 685, nr. 6, p. 23.
17 Ook op deze aangepaste procedure ter toetsing van het verschoningsrecht bestaat overigens nog altijd kritiek, zie voor een uitgebreide
reactie: M.J. Borgers en T. Koopmans, ‘Het wetsvoorstel verruiming
mogelijkheden bestrijding financieel-economische criminaliteit’, Delikt en
Delinkwent, 2013, 55.
18 Zie D.R. Doorenbos en L.M.J. Backx, ‘Financieel-economisch strafrecht’,
Delikt en Delinkwent 2013/78. Zie ook het Preadvies van de Adviescommissie Strafrecht van de Nederlandse Orde van Advocaten d.d. 27 juli
2012, als bijlage gevoegd bij Kamerstukken II 2012-2013, 33 865, nr. 3.
SDU UITGEVERS / NUMMER 7/8, DECEMBER 2014 TIJDSCHRIFT ONDERNEMING & STRAFRECHT IN PRAKTIJK
Wet verruiming mogelijkheden bestrijding financieel-economische criminaliteit: werk aan de winkel!
nisstraf van maximaal twee jaar of een geldboete van de
vierde categorie. In de MvT is niet nader onderbouwd
wanneer een (rechts)persoon geacht wordt zich schuldig te
maken aan stelselmatige overtreding van de WED.
Uit de literatuur volgt dat onder ‘gewoonte’ wordt verstaan
‘een pluraliteit van feiten die niet slechts toevallig op elkaar
volgen, maar onderling in zeker verband staan en wel
(objectief) wat de aard van de feiten betreft, en (subjectief)
wat de psychische gerichtheid van de dader aangaat: de
neiging om telkens weer zo’n feit te begaan’.19
Bestudering van de rechtspraak ten aanzien van gewoontedelicten leert echter dat de rechter niet uitdrukkelijk hoeft
te beslissen over de bij de verdachte bestaande neiging om
feiten herhaaldelijk te begaan. De vaststelling dat sprake
is van een pluraliteit van feiten waartussen een voldoende
verband staat, is voor de rechter veelal voldoende om van
een ‘gewoonte’ te kunnen spreken. Dat brengt in praktijk
met zich mee dat het enkele vermoeden dat een (rechts)
persoon meermalen opzettelijk een economisch delict
gepleegd heeft, tot een verdenking ter zake van stelselmatige
overtreding van de WED kan leiden.
Op het eerste oog lijkt het hier slechts om een beperkte
wijziging te gaan, aangezien de rechter reeds onder het
huidige recht in geval van meerdaadse samenloop tot
een hogere strafmaat kan komen. De wetswijziging heeft
echter tot bijkomend gevolg dat (rechts)personen die ervan
verdacht worden meerdere ordeningswetten te hebben
overtreden, onderworpen kunnen worden aan de zwaarste
dwangmiddelen en dat voorts een uitgebreidere inzet van
opsporingsbevoegdheden mogelijk is. Op deze ingrijpende
wijziging zal in de volgende paragraaf nader worden
ingegaan.
Verstrekkende gevolgen voor onderzoek naar
ondernemingen en leidinggevenden
De kritische reacties op het wetsvoorstel en de magere
beantwoording van de opgeworpen vragen hebben
de Tweede Kamer er helaas niet van weerhouden het
wetsvoorstel afgelopen zomer met algemene stemmen aan
te nemen, waarna het wetsvoorstel door de Eerste Kamer
als hamerstuk is afgedaan.
Uit de (hiervoor samengevatte) parlementaire behandeling
volgt dat verschillende elementen uit de Wet verruiming
mogelijkheden
bestrijding
financieel-economische
criminaliteit in praktijk nader moeten worden ingevuld.
Het behoeft geen toelichting dat deze open eindjes de
rechtszekerheid niet ten goede komen. Dat klemt temeer, nu
de wet gevolgen heeft die verder strekken dan men wellicht
bij eerste lezing zou denken. De wet heeft namelijk niet
alleen tot gevolg dat ondernemingen en leidinggevenden
hogere straffen en voordeelsontnemingen riskeren, de wet
19Noyon/Langemeijer/Remmelink, Wetboek van Strafrecht (losbl.), aant. 7
op art. 250 Sr.
TIJDSCHRIFT ONDERNEMING & STRAFRECHT IN PRAKTIJK SDU UITGEVERS / NUMMER 7/8, DECEMBER 2014
maakt ook een aanzienlijk ruimere inzet van opsporingsen dwangmiddelen tegen ondernemingen en hun leidinggevenden mogelijk.
Als gevolg van de verhoging van het strafmaximum
voor niet-ambtelijke omkoping en de strafbaarstelling
van stelselmatige overtreding van de lichtere categorie
economische misdrijven worden immers de mogelijkheden
uitgebreid om personen die van financieel-economische
criminaliteit verdacht worden buiten heterdaad aan te
houden en in voorlopige hechtenis te nemen. Voorts kunnen
de opsporingsautoriteiten in toenemende mate overgaan
tot het opnemen van telecommunicatie. Daarnaast zal ook
de verjaringstermijn voor niet-ambtelijke omkoping en
(stelselmatige) overtreding van de WED toenemen van zes
naar twaalf jaar, waardoor ondernemingen en leidinggevenden aanzienlijk langer het risico lopen aan vervolging
te worden blootgesteld.20
Indien men zich realiseert dat incidenten, zoals bedrijfsongevallen of milieuovertredingen, in het reguliere
bedrijfsleven helaas niet volledig voorkomen kunnen
worden en één enkel incident voorts al tot een overtreding
van verschillende ordeningswetten kan leiden, kan
geconcludeerd worden dat de wet ingrijpende gevolgen
zal hebben voor ondernemingen en haar leidinggevenden. Daarbij gaat het dan niet alleen om (rechts)personen
zoals we die kennen uit de door de minister veelvuldig
aangehaalde maar in praktijk meer uitzonderlijke bouwfraudezaken, boekhoudfraude-schandalen of misstanden
bij woningbouwcorporaties, maar om alle (rechts)personen
die onder de werking vallen van de vele economische ordeningswetten die ons land rijk is. Aangezien de aanpak
van fraude ook in 2015 weer prioriteit zal hebben bij
de opsporing van strafbare feiten21, hoeft er niet aan te
worden getwijfeld dat officieren van justitie na inwerking-
Personen die worden verdacht van stelselmatige
overtreding van ordeningswetten kunnen aan de
zwaarste dwangmiddelen worden onderworpen
treding van de wet veelvuldig gebruik zullen maken van het
uitgebreidere arsenaal aan opsporings- en dwangmiddelen
dat hen ter beschikking staat. De wet zal dan ook een grote
wijziging aanbrengen in de aanpak van strafrechtelijke
onderzoeken naar financieel-economische delicten, meer in
het bijzonder in de onderzoeken naar de lichte categorie
economische misdrijven.
20 Verlenging van de verjaringstermijn is voor de minister een van de
belangrijkste redenen om stelselmatige overtreding van de WED te
bestraffen met een gevangenisstraf van vier jaar. Lezenswaardig in dat
verband is de invulling die de minister geeft aan de verjaringstermijn als
bedoeld in art. 70 Sr, zie Kamerstukken I 33 685, nr. 6, p. 16.
21 Kamerstukken II 2013-2014, 33 685, nr. 16, p. 22.
13
Slotopmerking
Op korte termijn zal de Wet verruiming mogelijkheden
bestrijding financieel-economische criminaliteit in werking
treden. Uit de parlementaire behandeling volgt dat de
concrete uitwerking van een aantal onderwerpen, zoals het
in art. 328ter Sr opgenomen bestanddeel ‘in strijd met de
plicht’, de berekening van de jaaromzet in het kader van
het flexibel boeteplafond, de aftrek van kosten bij de voordeelsontneming alsmede de invulling van ‘het uit gewoonte
plegen van economische delicten’, aan de (rechts)praktijk
wordt overgelaten.
Het is te hopen dat een dergelijke uitwerking spoedig na
inwerkingtreding van de wet zal volgen, aangezien de wet
ingrijpende gevolgen heeft voor wat betreft de inzet van
opsporings- en dwangmiddelen in onderzoeken naar financieel-economische delicten alsmede de strafoplegging en
14
voordeelsontneming in geval van een veroordeling ter zake
van dergelijke feiten.
Spoedige rechtszekerheid is dan ook geboden voor
ondernemingen en hun leidinggevenden. Een ding dat
in ieder geval zeker is, is dat er na inwerkingtreding van
de Wet verruiming mogelijkheden bestrijding financieel-economische criminaliteit werk aan de winkel is voor
advocaten, officieren van justitie en rechters.
Over de auteur
Mr. M.E. Rosing is advocaat bij Stibbe in Amsterdam.
SDU UITGEVERS / NUMMER 7/8, DECEMBER 2014 TIJDSCHRIFT ONDERNEMING & STRAFRECHT IN PRAKTIJK