Actuariële en bedrijfstechnische nota van Stichting Pensioenfonds Grontmij 9 september 2014 Inhoudsopgave Inleiding .................................................................................................................................. 4 1 Hoofdlijnen van het interne beheersingssysteem en van de opzet van de administratieve organisatie en interne controle ........................................................... 5 1.1 Verdeling taken, bevoegdheden en verantwoordelijkheden ......................................... 6 1.2 Uitbestede werkzaamheden ....................................................................................... 7 1.3 Beheersmaatregelen en interne controle .................................................................... 8 1.4 Goed pensioenfondsbestuur ....................................................................................... 9 1.5 Gedragscode ........................................................................................................... 10 1.6 Compliance officer.................................................................................................... 10 1.7 Deskundigheidsbevordering en opleidingsbeleid....................................................... 11 2 Procedures en criteria voor de aansluiting van werkgevers bij het fonds en voor het verkrijgen van het deelnemerschap van hun werknemers ......................................... 12 2.1 Aansluiting werkgevers............................................................................................. 12 2.2 Verkrijging deelnemerschap ..................................................................................... 12 3 Hoofdlijnen van de uitvoeringsovereenkomst ............................................................ 13 3.1 Inleiding ................................................................................................................... 13 3.2 Premiebetaling ......................................................................................................... 13 3.3 Niet-nakoming van betalingsverplichtingen van de aangesloten onderneming........... 15 3.4 Voorbehoud aangesloten onderneming .................................................................... 15 3.5 Informatieverstrekking door werkgever aan pensioenfonds ....................................... 15 3.6 Opstellen en wijzigen van het pensioenreglement..................................................... 16 3.7 Voorwaardelijke toeslagverlening ............................................................................. 16 3.8 Premietekort............................................................................................................. 16 3.9 Procedures aangaande besluiten omtrent vermogenstekorten .................................. 16 3.10 Procedures aangaande kortingen op opbouw en gemiste toeslagen actieve deelnemers .............................................................................................................. 16 3.11 Herstel kortingen opbouw, gemiste toeslagen (reglement 2012) en gemiste backservice (reglement 2001) actieve deelnemers ................................................... 16 3.12 Herstel gemiste toeslagen gewezen deelnemers en pensioengerechtigden (inhaaltoeslagen)...................................................................................................... 17 3.13 Herstel van korting pensioenaanspraken en pensioenrechten ................................... 17 3.14 Vrijwillige voortzetting van de pensioenregeling ........................................................ 17 3.15 Rechten en verplichtingen bij vrijwillige pensioenregelingen...................................... 17 3.16 Onvoorziene omstandigheden .................................................................................. 18 3.17 Beslechting van geschillen ....................................................................................... 18 3.18 Verbod op verpanding .............................................................................................. 18 3.19 Duur van de overeenkomst....................................................................................... 18 4 Hoofdlijnen van de pensioenregeling ........................................................................ 19 5 Risicomanagement................................................................................................... 24 5.1 Inleiding ................................................................................................................... 24 5.2 Individuele risico’s .................................................................................................... 26 6 Financiële opzet ....................................................................................................... 30 6.1 Eigen vermogen ....................................................................................................... 30 6.2 Premiebeleid ............................................................................................................ 32 6.3 Beleggingsbeleid ...................................................................................................... 35 6.4 Toeslagbeleid........................................................................................................... 45 2 6.5 Systematiek vaststelling parameters......................................................................... 48 7 Financiële sturingsmiddelen ..................................................................................... 50 7.1 Premiebeleid ............................................................................................................ 50 7.2 Beleggingsbeleid ...................................................................................................... 50 7.3 Toeslagbeleid........................................................................................................... 50 7.4 Herstelplan ............................................................................................................... 50 7.5 Financieel crisisplan ................................................................................................. 51 8 Korting pensioenaanspraken en -rechten.................................................................. 52 8.1 Korting pensioenaanspraken en pensioenrechten ..................................................... 52 8.2 Herstel van korting pensioenaanspraken en pensioenrechten ................................... 52 9 Ondertekening.......................................................................................................... 53 Bijlage 1 – Verklaring inzake beleggingsbeginselen ................................................................. 54 Bijlage 2 – Financieel crisisplan............................................................................................... 65 3 Inleiding Deze Actuariële en Bedrijfstechnische nota (hierna ABTN) van Stichting Pensioenfonds Grontmij ABTN is vastgesteld op 9 september 2014 en vervangt alle voorgaande nota’s. Het bestuur van Stichting Pensioenfonds Grontmij heeft in juni van 2012 een missie, een visie en een ambitie vastgesteld. Deze zijn leidend voor alle doelstellingen die het fonds nastreeft en inspanningen die het fonds daarvoor doet. Missie Stichting Pensioenfonds Grontmij (SPG) geeft professionele invulling aan de pensioenovereenkomsten die de werkgever heeft afgesloten met haar (gewezen) medewerkers. Visie Binnen zowel de huidige als de komende wettelijke kaders streeft SPG naar een goede pensioenvoorziening door de koopkracht van de rechten van deelnemers, zowel nu als in de toekomst, zo goed als mogelijk in stand te houden. De uitdaging daarbij is om pensioenbewustzijn en reële pensioenverwachtingen te realiseren. Om deze te kunnen realiseren staat voorop dat zowel communicatie als transparantie door het Pensioenfonds van groot belang wordt geacht, zodat het fonds betrokkenheid realiseert. Om onze missie uit te voeren en hoge kwaliteit te leveren, is sprake van een robuust beleidskader, goed pensioenfondsbestuur en wordt goed samengewerkt met de werkgever, adviseurs en uitvoerende partijen op het gebied van vermogensbeheer. Ambitie De ambitie is de missie en de visie tot uiting te laten komen, waarmee het gewenste imago bereikt wordt. Deze ambitie wordt bereikt met behulp van een vaste stijl die gekenmerkt wordt door transparantie en begrijpelijkheid. 4 1 Hoofdlijnen van het interne beheersingssysteem en van de opzet van de administratieve organisatie en interne controle Dit hoofdstuk geeft een toelichting op de uitvoeringsorganisatie. Hieronder is de organisatie weergegeven. In de daaropvolgende paragrafen worden de taken, bevoegdheden en verantwoordelijkheden weergegeven. Dit is afgestemd op het bepaalde bij en krachtens hoofdstuk 4 en 5 van de Pensioenwet. Organogram Toezicht Accountant (KPMG) Overheid (DNB / AFM) Uitvoering Manager Pensioenfonds DeelnemersBureau Pensioenzaken Pensioen- administratie Bestuur admin. Bestuur Verantwoordingsorgaan Bestuur Stichting pensioenfonds Pensioenfonds Thales Directeur Nederland pensioenfonds Vermogens- met adviseur Beleggingscommissie beheer (ING en Blackrock) Financiële Administratie (Hewitt) Administratie Audit commissie Visitatiecommissie Adviserend Adviserend actuaris (Watson Wyatt) Communicatiecommissie Commissie Governance Compliance officer Waarmerkend actuaris (Watson Wyatt) Het Algemeen Bestuur van het fonds bestaat uit vier werkgevers- en vier werknemersleden. Werkgever: - ing. E.R. Visser voorzitter - H.W. Groenevelt lid - ir. H. Snoek plv. voorzitter - M. van der Spek QC lid Werknemers: - ir. J.J. Betzema plv. secretaris - drs. ing. J.J. Reeskamp secretaris - drs. M.A.H. Schoppink lid - ir. N.J.M. van Dalen lid Het dagelijks bestuur van het fonds bestaat uit: - ing. E.R. Visser - drs. ing. . J.J. Reeskamp - mr. ing. W.J.M. Berndsen - J.M. Kühne - G.A. Hardeman voorzitter secretaris adviseur adviseur notulist 5 De beleggingscommissie bestaat uit: - mr. ing. W.J.M. Berndsen - ir. J.J. Betzema - ir. H. Snoek - drs. ing. J.J. Reeskamp lid - ing. E.R. Visser - J. Kuiper - dr. P.C. van Aalst voorzitter lid lid lid adviseur extern adviseur Strategeon Investment Consultancy B.V. De Commissie governance bestaat uit: - ing. E.R. Visser - drs. M.A.H. Schoppink - H.W. Groenevelt - J.M. Kühne - mr. ing. W.J.M. Berndsen voorzitter lid lid adviseur adviseur De Audit commissie bestaat uit: - ing. E.R. Visser - ir. N.J.M. van Dalen - drs. ing. J.J. Reeskamp lid - M. van der Spek QC - mr. ing. W.J.M. Berndsen - J. Kuiper lid adviseur adviseur Het pensioenbureau bestaat uit: - mr. ing. W.J.M. Berndsen - G.A. Hardeman - A.A.M. Krooder-de Groot - J.M. Kühne - J. Kuiper - H. Tiesman-Parastatidis directeur financieel administratief medewerker secretarieel administratief medewerker adviseur controller secretarieel administratief medewerker Het verantwoordingsorgaan bestaat uit: Werkgever: - H. Lubberts - J.P. Bosman Werknemers: - A.C.J. Sengers - R. Meijer - ir. K.J. van Esch Pensioenger.: - ing. A. Nijmeijer - ir. H. van Diggelen voorzitter lid secretaris lid lid plv. voorzitter lid 1.1 voorzitter lid Verdeling taken, bevoegdheden en verantwoordelijkheden Het Algemeen Bestuur heeft de volgende verantwoordelijkheden: · Het beheer van het pensioenfonds. · Het uitvoeren van de door werkgever verleende pensioenregeling. · Het doen van pensioenuitkeringen aan gepensioneerden, arbeidsongeschikten en nabestaanden van (niet-actieve) deelnemers en andere aanspraakgerechtigden. Het Algemeen Bestuur heeft de uitvoeringstaken gedelegeerd aan de directeur van het fonds. Het Algemeen Bestuur heeft de volgende bevoegdheden: · Vaststellen en/of wijzigen statuten en reglement; het pensioenbeleid wordt evenwel bepaald door de sociale partners (werkgever en werknemers). · Vaststellen en/of wijzigen uitvoeringsovereenkomst (alleen in overleg met de werkgever). · Vaststellen en/of wijzigen uitvoeringsbesluiten. 6 · · Uitvoeren van betalingen, waarbij minimaal een deelnemersvertegenwoordiger tezamen met een werkgeversvertegenwoordiger bevoegd zijn. Ook de directeur van het fonds is gemachtigd betalingen aan pensioengerechtigden en de uitvoeringskosten van de regeling uit te voeren tezamen met een werkgeversvertegenwoordiger of deelnemersvertegenwoordiger. Contractuele verplichtingen aangaan met derden, waarbij minimaal een deelnemersvertegenwoordiger tezamen met een werkgeversvertegenwoordiger bevoegd zijn. De directeur van het fonds heeft de volgende bevoegdheden en taken: · het leidinggeven aan het pensioenbureau. · Het uitvoeren van de door werkgever verleende pensioenregeling. · Het doen van pensioenuitkeringen aan gepensioneerden, arbeidsongeschikten en nabestaanden van (niet-actieve) deelnemers en andere aanspraakgerechtigden. · Het uitvoeren van betalingen aan pensioengerechtigden en betaling van de uitvoeringskosten (zoals kosten van de actuaris) tezamen met een werkgeversvertegenwoordiger of een deelnemersvertegenwoordiger. · Het verzorgen van de kwartaal- en jaarrapportages voor De Nederlandsche Bank. · Het voorbereiden van vergaderingen en van de beleidsstukken. · De correspondentie tussen het Algemeen Bestuur en externen. · De afstemming over het voldoen aan verplichtingen zoals verslaglegging. Het Dagelijks Bestuur van het fonds vergadert in principe 1 keer per maand. Bij de vergaderingen zijn de directeur van het fonds, de adviseur van het fonds en een notulist van het fonds aanwezig. De vergaderingen verlopen volgens een door de directeur opgestelde agenda. Van de vergadering wordt een kort verslag gemaakt dat ter kennisname wordt gezonden aan de leden van het Algemeen Bestuur. In de vergaderingen van het Dagelijks Bestuur komen de volgende zaken aan de orde: · De aan het Algemeen Bestuur voor te leggen besluiten; · Voortgang in de werkprocessen van het pensioenbureau (aanlevering informatie door werkgever, waardeoverdracht, facturatie, Algemeen Bestuursverkiezingen e.d.); · Stand van zaken op pensioengebied bij nieuw aan te sluiten ondernemingen; · Bespreking, op voorstel van de directeur van het fonds, van klachten en van bijzondere correspondentie met name ten aanzien van interpretatie van het reglement; · Zaken van persoonlijke aard. Eénmaal per jaar zal tijdens de vergadering van het bestuur aandacht worden besteed aan de volgende punten: · · De uitvoering van de taken en verantwoordelijkheden van het bestuur zoals weergegeven in de ABTN en het deskundigheidsplan in het afgelopen jaar; De uitvoering van de taken en bevoegdheden van de directeur van het fonds in het afgelopen jaar. Alle commissies zijn adviserend en eventueel uitvoerend van aard. De Auditcommissie houdt zich onder andere bezig met integraal risicomanagement. Zij vergadert één keer per jaar als financiële commissie, als de jaarstukken worden besproken in aanwezigheid van de accountant en waarmerkend actuaris. 1.2 Uitbestede werkzaamheden Het bestuur heeft beleid vastgesteld ten aanzien van de uitbesteding van werkzaamheden. Bij dit beleid is rekening gehouden met het bepaalde in artikel 34 van de Pensioenwet en hoofdstuk 4 van het Besluit uitvoering Pensioenwet. De custody, de beleggingsadministratie, de performance meting, de werkzaamheden inzake actuariële berekeningen en de belegging van het vermogen van het fonds zijn voor een aanzienlijk deel uitbesteed aan externe deskundigen. 7 De deelnemers- en financiële administratie, alsmede de pensioenadministratie worden uitgevoerd in eigen beheer. De excasso van de pensioenen wordt uitgevoerd door de salarisadministratie van Grontmij. Het pensioenbureau gebruikt voor de pensioenadministratie de software van Innovact: IVPA. Deze software staat niet op een computer van SPG maar wordt gehost door Innovact. Het hosten van de applicatie heeft voordelen voor het beheer van de applicatie, omdat Innovact IVPA op locatie en op een eigen omgeving kan beheren. Er is geen aanschaf van eigen hardware door SPG. Er is geen beheer in huis bij SPG, er is een SLA overeengekomen met Innovact. Het vermogensbeheer wordt uitgevoerd door meerdere externe vermogensbeheerders, te weten BlackRock, Altera, CBRE Global Investors, Q-Park, UBS en Credit Suisse. De arbeidsongeschiktheids- en overlijdensrisico’s zijn middels een stoploss contract herverzekerd bij elpisLife. Het pensioenbureau gebruikt software voor berekening van waardeoverdrachten van Acturis. Er is een SLA overeengekomen met Acturis. Het bestuur heeft een externe accountant aangesteld in de persoon van drs. N.M. Pul, RA (Ernst & Young Accountants LLP). Deze accountant controleert jaarlijks de staten voor De Nederlandsche Bank N.V. (DNB) en vervolgens doet de accountant verslag van zijn werkzaamheden in de vorm van een accountantsverklaring, een management letter en een verslag aan het bestuur. Het bestuur heeft een externe waarmerkend actuaris aangesteld in de persoon van drs. T.J.R. Veerman AAG, verbonden aan Towers Watson Netherlands B.V. De waarmerkend actuaris beoordeelt de financiële positie van het pensioenfonds volgens de eisen van DNB. De waarmerkend actuaris rapporteert eenmaal per jaar aan het fondsbestuur door middel van een actuarieel rapport en een actuariële verklaring. Rapportage vindt plaats uiterlijk 1 juli van het jaar volgend op het kalenderjaar waarop de rapportage betrekking heeft. Daarnaast heeft het bestuur een extern adviserend actuaris aangesteld in de persoon van drs. H. Zaghdoudi AAG, verbonden aan Towers Watson Netherlands B.V. Om een scheiding tussen advisering en waarmerking te waarborgen is overeengekomen dat de taken van de waarmerkend actuaris en de adviserend actuaris in persoon zijn gesplitst. Omdat zowel de waarmerkend actuaris als de adviserend actuaris werkzaam zijn bij Towers Watson Netherlands B.V. heeft het bestuur geverifieerd dat Towers Watson Netherlands B.V. beschikt over een door DNB goedgekeurde gedragscode en daarmee voldoet aan het bepaalde in artikel 148 van de Pensioenwet. Op adhoc basis kan het bestuur ook gebruik maken van andere externe deskundigen. 1.3 Beheersmaatregelen en interne controle Het bestuur is verantwoordelijk voor het uitvoeren van interne controlemaatregelen gericht op de juiste en volledige registratie van de gegevens van het fonds. Het pensioenfonds heeft op het gebied van administratieve organisatie en interne controle maatregelen getroffen ter naleving van de Sanctiewet 1977 en de op grond van die wet vastgestelde regelingen en besluiten met betrekking tot het financieel verkeer. Ten behoeve van de deelnemersadministratie, de pensioenadministratie en de financiële administratie zijn procedures opgesteld en vastgelegd in een procedureboek (AO/IC). 8 Met de vermogensbeheerders zijn overeenkomsten afgesloten waarin onder andere zijn vastgelegd de beleggingsrichtlijnen en de overeengekomen rapportages. De afspraken zijn vastgelegd in SLA’s, voor zover beschikbaar. De werkzaamheden die worden uitgevoerd door de waarmerkend actuaris zijn vastgelegd in een SLA. Het bestuur komt ten minste zes maal per jaar bijeen. Bij deze vergaderingen zijn de directeur, de intern adviseur, de controller van het pensioenbureau en de adviserend actuaris van het pensioenfonds aanwezig. Op ad hoc basis zijn andere betrokkenen aanwezig, zoals de accountant, de waarmerkend actuaris, één of meerdere vermogensbeheerders, het Verantwoordingsorgaan en de Visitatiecommissie. Uitkeringen worden op de pensioendatum vastgesteld. Hierbij worden de in het actuariële pakket vastgelegde rechten gecontroleerd aan de hand van dossieronderzoek. Deze procedure geldt ook bij het verstrekken van premievrije polissen. De door de uitkeringsadministratie vastgestelde betalingen worden maandelijks vergeleken met de door de pensioenadministratie aangegeven mutaties. Deze vergelijking vindt plaats per pensioensoort (ouderdomspensioen, partnerpensioen, wezenpensioen, arbeidsongeschiktheidspensioen en tijdelijk ouderdomspensioen). Gegevens betreffende personele mutaties worden maandelijks door de aangesloten ondernemingen aangeleverd. (in dienst, uit dienst, aanpassing werktijden, WIA e.d.) De pensioenadministratie controleert de aangeleverde gegevens op volledigheid. Alle inkomende en uitgaande waardeoverdrachten worden jaarlijks door het actuariële bureau individueel gecontroleerd. Nadat de personele mutaties zijn verwerkt wordt maandelijks de premienota verzonden naar de aangesloten ondernemingen. Indien in enige maand de personele mutaties niet volledig beschikbaar zijn wordt een voorschotnota verzonden. Wanneer betaling onverhoopt uitblijft wordt na 30 dagen een aanmaning gezonden. Er is maandelijks overleg tussen het Dagelijks Bestuur en de directeur van het fonds. In dit overleg komen bijzonderheden ten aanzien van de beschreven controles aan de orde. Zo nodig worden aanvullende maatregelen genomen. Toelichting van door de accountant uitgevoerde detailcontrole vindt plaats in de Auditcommissie. Bespreking van de management letter vindt plaats in de Algemeen Bestuursvergadering, waarin de jaarrekening wordt vastgesteld. De directeur van het fonds voert elk jaar met elke medewerker van het fonds een afstemmings-, voortgangs-, en beoordelingsgesprek. Van deze gesprekken wordt steeds een verslag gemaakt. De voorzitter van het bestuur voert deze gesprekken met de directeur van het fonds. Ook hiervan wordt steeds een verslag gemaakt. 1.4 Goed pensioenfondsbestuur Sinds 2007 is ’goed pensioenfondsbestuur’ verankerd in de Pensioenwet. Het bestuur volgt consequent het eigen beleid van gedegen governance. Dit beleid biedt kaders voor intern toezicht, zorgvuldig bestuur, verantwoordelijkheid, beleggingsbeleid, openheid en communicatie. In 2013 heeft de Tweede Kamer het wetsvoorstel ter versterking bestuur pensioenfondsen ingediend. De Eerste Kamer heeft het voorstel op 9 juli 2013 aangenomen. De wet is 1 juli 2014 door het pensioenfonds geïmplementeerd. Deze wet herziet de wettelijke regels voor de governance en medezeggenschap voor pensioenfondsen. Het bestuur geeft invulling aan de principes die betrekking hebben op het bestuur. Zo beschikt het bestuur onder meer over een gedragscode, screeningsbeleid, klokkenluidersregeling en een 9 klachtenregeling. Tevens is er een opzet gemaakt om uitvoering te geven aan de zelfevaluatie van het bestuur. Ook heeft het bestuur een communicatieplan opgesteld. In 2009 heeft het bestuur de Commissie governance ingesteld. Door deze commissie worden voorstellen uitgewerkt op het gebied van governance, welke vervolgens ter besluitvorming aan het bestuur worden aangeboden. Het bestuur van het pensioenfonds heeft gezorgd voor de organisatie van een transparant intern toezicht per december 2007. De bepalingen omtrent het intern toezicht zijn nader uitgewerkt in het ‘Reglement Intern Toezicht’. Het bestuur van het pensioenfonds heeft gezorgd voor de instelling van een verantwoordingsorgaan per oktober 2007. Als gevolg van de WVBP is de samenstelling van het verantwoordingsorgaan in 2014 aangepast. Het verantwoordingsorgaan bestaat uit zeven leden: · Twee vertegenwoordigers van de werkgever; · Drie vertegenwoordigers van de deelnemers; · Twee vertegenwoordigers van de pensioengerechtigden. De bepalingen omtrent het Verantwoordingsorgaan zijn nader uitgewerkt in het ‘Reglement Verantwoordingsorgaan’. 1.5 Gedragscode Het fonds heeft een gedragscode ingesteld voor het bestuur en al degenen die voor, namens of in opdracht van het fonds werken en alle door het bestuur aan te wijzen betrokkenen, ter voorkoming van conflicten tussen het belang van het fonds en de privé-belangen van betrokkenen, alsmede ter voorkoming van het gebruik van vertrouwelijke informatie van het fonds voor privé-doeleinden. 1.6 Compliance officer Als compliance-officer is door het fonds aangesteld de heer B.M. Peters van het Nederlands Compliance Instituut. De compliance officer is een door het bestuur aangewezen persoon die bewaakt dat het pensioenfonds voldoet aan de voor het fonds van toepassing zijnde actuele wet- en regelgeving op het gebied van compliance. Zo is de compliance officer belast met het toezicht op de naleving van de bepalingen uit de gedragscode die gelden voor de bestuursleden. De taken en bevoegdheden van de compliance officer van het pensioenfonds zijn vastgelegd in de gedragscode. De compliance officer heeft schriftelijk bevestigd dat hij kennis heeft genomen van zijn taken en bevoegdheden. Tevens is afgesproken dat de compliance officer jaarlijks een schriftelijke terugkoppeling aan het bestuur geeft over zijn bevindingen inzake compliance. 10 1.7 Deskundigheidsbevordering en opleidingsbeleid Bij het bevorderen van de deskundigheid van de individuele bestuursleden en het bestuur als geheel handelt het bestuur in overeenstemming met het Plan van Aanpak Deskundigheidsbevordering bij pensioenfondsen dat door de pensioenkoepels is opgesteld. Het pensioenfonds beschikt over een deskundigheidsplan, waarin het beleid ten aanzien van deskundigheidsbevordering is vastgelegd. Doel is dat de bestuursleden over voldoende kennis, inzicht en oordeelsvorming beschikken om hun taken te volbrengen. Als de aanwezige deskundigheid afwijkt van de gewenste deskundigheid wordt per bestuurslid in een opleidingsplan vastgelegd welke stappen worden ondernomen om te komen tot de gewenste deskundigheid. Dit kan bijvoorbeeld in de vorm van het individueel of collectief volgen van een pensioenopleiding. Het deskundigheidsplan en de voortgang van het opleidingsplan worden periodiek geëvalueerd. Nieuw aantredende bestuursleden volgen een externe pensioenopleiding van SPO. Tevens hebben alle bestuurleden een abonnement op het Financieele Dagblad en ontvangen zij diverse nieuwsbrieven. Jaarlijks worden studiedagen/workshops georganiseerd over actuele thema’s. 11 2 Procedures en criteria voor de aansluiting van werkgevers bij het fonds en voor het verkrijgen van het deelnemerschap van hun werknemers 2.1 Aansluiting werkgevers Blijkens de statuten van het pensioenfonds is aangesloten Grontmij Nederland Holding B.V. gevestigd te De Bilt, ten deze handelend voor zichzelf en als gevolmachtigde van Grontmij N.V., Grontmij Business Services B.V. en Grontmij Assetmanagement Holding B.V. en als zodanig deze vennootschappen rechtsgeldig vertegenwoordigend De aansluiting bij het fonds geschiedt door middel van een overeenkomst en gaat in op de dag die in de overeenkomst is vermeld. Met de aangesloten werkgever is een uitvoeringsovereenkomst gesloten. De hoofdlijnen van deze uitvoeringsovereenkomst zijn te vinden in hoofdstuk 3 van deze ABTN. 2.2 Verkrijging deelnemerschap Blijkens artikel 2, lid 1 van het pensioenreglement van het pensioenfonds worden als deelnemer toegelaten: a. de persoon, die in dienst van de aangesloten onderneming is getreden en door de onderneming is aangemeld; b. de persoon, die door het bestuur op verzoek van de aangesloten onderneming als deelnemer wordt opgenomen, al dan niet onder van het reglement afwijkende voorwaarden en mits voldaan wordt aan de bepalingen van de Wet LB ‘64 en de daarop gebaseerde regelgeving. 12 3 Hoofdlijnen van de uitvoeringsovereenkomst 3.1 Inleiding De afspraken over de uitvoering van de pensioenovereenkomst tussen het pensioenfonds en de aangesloten werkgever(s) zijn vastgelegd in de uitvoeringsovereenkomst zoals bedoeld in artikel 25 van de Pensioenwet. In paragraaf 3.2 van de Pensioenwet staan de eisen omtrent de inhoud ervan opgesomd. 3.2 Premiebetaling 1. De beschikbare premie (hierna: premie) wordt steeds voor een periode van vijf jaar vastgesteld door het fonds in overleg met de aangesloten onderneming met inachtneming van het in de overige leden van dit artikel bepaalde. Het fonds voert de regeling uit op basis van deze premie. 2. De aangesloten onderneming: a. kan geen aanspraak maken op overschotten in het fonds, noch direct via terugstortingen noch indirect door toekomstige premieverlagingen; b. heeft met het voldoen van de door haar aan het fonds verschuldigde premie, zoals omschreven in dit artikel, aan al haar financiële verplichtingen jegens het fonds voldaan; c. heeft geen bijstortingsverplichting; d. heeft geen bijbetalingsverplichting bij eventuele resultaten op individuele waardeoverdrachten (als gevolg van een verschil tussen de wettelijke overdrachtswaarde en de vrijvallende of benodigde technische voorziening). 3. In overleg met de aangesloten onderneming kan het fonds de premie wijzigen. Deze wijziging kan enkel op grond van gewijzigde of nieuwe economische en/of actuariële uitgangspunten voor de nieuw op te bouwen en te verzekeren pensioenaanspraken plaatsvinden met inachtneming van het bepaalde in lid 1 en 2 van dit artikel. 4. Met inachtneming van het hierna bepaalde bedraagt de, voor een deelnemer in de pensioenregeling, aan het fonds verschuldigde premie voor het ouderdoms-, arbeidsongeschiktheids-, partner- en wezenpensioen een percentage van de pensioengrondslag, respectievelijk risicogrondslag of PP2-en PP3 grondslag voor de periode 2012 tot en met 2016: 13 Pensioensoort De basis regeling tot maximaal het maximum salaris van salarisschaal 13 Ouderdomspensioen Premiepercentage Arbeidsongeschikheidspensioen 1,26% Partnerpensioen PP1 (vrijwillig) Partnerpensioen ter zake van overlijden vóór de ouderdomspensioendatum spaarPartnerpensioen PP2 (vrijwillig) ter zake van overlijden vanaf de ouderdomspensioendatum 1,40% De aanvullende excendent regeling vanaf het maximum salaris van salarisschaal 13 tot maximaal het maximum salaris van salarisschaal 17 Ouderdomspensioen spaarPartnerpensioen PP3 (vrijwillig) ter zake van overlijden vanaf de ouderdomspensioendatum 26,50% 5,15% 19,875% 3,8625% Waarbij de 26,50% van de pensioengrondslag gebaseerd is op de leeftijd en samenstelling van het deelnemersbestand en afhankelijk van het deelnemersbestand per enig jaar gewijzigd kan worden op basis van de volgende tabel: Leeftijd van de deelnemer per 1 januari in jaren Tot 25 25 – 29 30 – 34 35 – 39 40 – 44 45 – 49 50 – 54 55 – 59 vanaf 60 Beschikbare bijdrage (in % van de pensioengrondslag) 9,7% 11,1% 13,1% 15,7% 19,6% 24,3% 31,6% 40,2% 53,1% Partijen kunnen na deze periode een hogere premie overeenkomen als dit in het kader van de uitvoering van de pensioenregeling gewenst of nodig is. 5. De aangesloten onderneming is de in lid 1 bedoelde premie voor de in zijn dienst zijnde deelnemer verschuldigd aan het fonds. De deelnemer is zijn aandeel in de premie verschuldigd aan de aangesloten onderneming. De aangesloten onderneming is verplicht bij elke loonbetaling op het loon in te houden het aandeel in de premie, dat de deelnemer aan de aangesloten onderneming is verschuldigd met betrekking tot de periode, waarop de loonbetaling betrekking heeft. 6. De aangesloten onderneming is verplicht de door hem per eerste van de maand verschuldigde overeengekomen maandpremie aan het fonds af te dragen binnen veertien dagen na ontvangst van de factuur. 7. De aangesloten onderneming is als aanvullende premie verschuldigd de financiering in het kader van de 15-jaarsregeling (VPL-regeling) als bedoeld in het Uitvoeringbesluit 14 pensioenaspecten Sociaal akkoord 2004 (zie in dit verband artikel 28 lid 2 van het reglement 2012). Jaarlijks wordt 1/ne deel van de resterende verplichting per 1 januari (onder aftrek van het reeds betaalde voorschot) betaald. Betaling vindt maandelijks plaats per einde van de maand; n staat hier voor het aantal resterende jaren tot en met 2020; in 2012 dus voor 9, in 2013 dus voor 8. De resterende verplichting wordt jaarlijks door de actuaris van het fonds vastgesteld bij het opmaken van het actuarieel rapport. 8. De medewerkers van het pensioenbureau van het fonds zijn in dienst bij de aangesloten onderneming. Omdat de betrokken werknemers zowel werkzaamheden verrichten voor het fonds als voor de aangesloten onderneming zijn er afspraken gemaakt over de verdeling van de kosten van deze werknemers (tussen de aangesloten onderneming en het fonds), alsmede de huisvestingskosten en overige bijkomende kosten. Deze afspraken zijn schriftelijk vastgelegd in een kostendelingsovereenkomst. Daarnaast zijn er andere werknemers in dienst bij de aangesloten onderneming die actief in diverse (bestuurs)organen van het fonds. Er zijn afspraken gemaakt en vastgelegd over de verdeling van de kosten van de betrokken werknemers (tussen de aangesloten onderneming en het fonds). 3.3 3.4 Niet-nakoming van betalingsverplichtingen van de aangesloten onderneming 1. Nadat de directie van de aangesloten onderneming is geïnformeerd, zal het fonds elk kwartaal schriftelijk de deelnemers, gewezen deelnemers en pensioengerechtigden informeren indien sprake is van een premieachterstand ter grootte van 5% van de totale door het fonds te ontvangen jaarpremie en tevens niet wordt voldaan aan de bij of krachtens de Pensioenwet gestelde eisen inzake het minimaal vereist eigen vermogen. 2. Gedurende de in het eerste lid beschreven situatie informeert het fonds tevens elk kwartaal de ondernemingsraad van de aangesloten onderneming. 3. De aangesloten onderneming heeft een waarborg gesteld van circa € 500.000 voor het niet nakomen van de betalingsverplichtingen. Voorbehoud aangesloten onderneming 1. De aangesloten onderneming kan de betaling van de premie als bedoeld in artikel 2 verminderen of geheel staken, indien naar zijn oordeel het bedrijfsbelang dit noodzakelijk maakt als gevolg van een ingrijpende wijziging van omstandigheden. Wordt van dit recht gebruik gemaakt, dan zal de aangesloten onderneming de pensioenregeling (tijdelijk) aanpassen en zullen de toe te kennen toekomstige pensioenaanspraken aan de gewijzigde omstandigheden worden aangepast. 2. Indien de aangesloten onderneming tot het in lid 1 vermelde wenst over te gaan, stelt hij de deelnemers en het fonds hiervan onmiddellijk schriftelijk in kennis. 3.5 Informatieverstrekking door werkgever aan pensioenfonds 1. De aangesloten onderneming is verplicht om alle werknemers die in diensttreden bij de aangesloten onderneming en met wie door de desbetreffende onderneming een pensioenovereenkomst is gesloten aan te melden bij het fonds. De aangesloten onderneming is verplicht aan het fonds gegevens te verstrekken, respectievelijk bescheiden aan te leggen, die voor een goede administratieve uitvoering van de statuten en het pensioenreglement door het fonds nodig worden geacht. Dit moet geschieden binnen de door het fonds gestelde termijn van één maand na mutatiedatum. Indien de aangesloten onderneming naar het oordeel van het fonds niet, niet juist, niet volledig of niet tijdig voldoet aan de in dit lid genoemde verplichtingen, 15 vrijwaart deze het fonds voor alle nadelige financiële gevolgen hiervan. 2. De aangesloten onderneming is verplicht aan het fonds op door of namens het bestuur vast te stellen wijze en tijdstippen de gegevens te verstrekken, welke naar het oordeel van het fonds nodig zijn voor het berekenen van de verschuldigde premie en het te vorderen voorschot. Indien de aangesloten onderneming naar het oordeel van het fonds niet, niet juist of niet volledig aan deze verplichting voldoet, is het fonds bevoegd de verschuldigde premie naar beste weten vast te stellen. 3.6 Opstellen en wijzigen van het pensioenreglement 1. Het bestuur stelt een pensioenreglement en zo nodig andere reglementen vast, waarin alles wat nadere regeling behoeft, wordt geregeld. 2. De bepalingen van een reglement kunnen worden gewijzigd door een besluit van het bestuur met inachtneming van de pensioenovereenkomst. 3. Het bestuur kan te allen tijde zelfstandig besluiten tot het doorvoeren van uitvoeringstechnische wijzigingen in een pensioenreglement. 4. Het door het bestuur van het fonds vast te stellen pensioenreglement dient in overeenstemming te zijn met de pensioenovereenkomst van de aangesloten onderneming en met deze uitvoeringsovereenkomst. 5. Het bestuur kan, met inachtneming van het bepaalde in de statuten en het pensioenreglement, besluiten tot het zelfstandig doorvoeren van de door de wetgever of de Nederlandsche Bank en/of de Autoriteit Financiële Markten vereiste wijzigingen van het pensioenreglement die niet van invloed zijn op de omvang of de aard van de pensioenaanspraken. 3.7 Voorwaardelijke toeslagverlening De procedures met betrekking tot voorwaardelijke toeslagverlening worden beschreven in paragraaf 6.4 van deze ABTN. 3.8 Premietekort De procedures met betrekking tot een premietekort worden beschreven in paragraaf 6.2 van deze ABTN. 3.9 Procedures aangaande besluiten omtrent vermogenstekorten De procedures aangaande vermogenstekorten worden beschreven in hoofdstuk 8 van deze ABTN. 3.10 Procedures aangaande kortingen op opbouw en gemiste toeslagen actieve deelnemers De procedures aangaande kortingen op opbouw en gemiste toeslagen voor actieve deelnemers worden beschreven in paragraaf 6.4 van deze ABTN. 3.11 Herstel kortingen opbouw, gemiste toeslagen (reglement 2012) en gemiste backservice (reglement 2001) actieve deelnemers De procedures aangaande herstel van kortingen op opbouw en gemiste backservice en toeslagen voor actieve deelnemers worden beschreven in paragraaf 6.4 van deze ABTN. 16 3.12 Herstel gemiste toeslagen gewezen deelnemers en pensioengerechtigden (inhaaltoeslagen) De procedures aangaande herstel van gemiste toeslagen aan gewezen deelnemers en pensioengerechtigden worden beschreven in paragraaf 6.4 van deze ABTN. 3.13 Herstel van korting pensioenaanspraken en pensioenrechten De procedures aangaande herstel van korting van pensioenaanspraken en pensioenrechten worden beschreven in hoofdstuk 8 van deze ABTN. 3.14 Vrijwillige voortzetting van de pensioenregeling Op verzoek van de aangesloten onderneming kan de pensioenregeling voor een ex-werknemer worden voortgezet al dan niet onder van het pensioenreglement afwijkende voorwaarden en mits wordt voldaan aan de bepalingen van de Wet LB’64 en de daarop gebaseerde regelgeving. 3.15 Rechten en verplichtingen bij vrijwillige pensioenregelingen 1. De keuze voor het partnerpensioen ter zake van overlijden voor de (tijdelijk) ouderdomspensioendatum kan door de deelnemer worden gemaakt door aanmelding dan wel afmelding: a. Bij aanvang van het deelnemerschap. b. Indien het salaris uitstijgt boven de PP2 of boven de PP3-franchise. c. Bij het aangaan van een huwelijk, geregistreerd partnerschap of een samenlevingsovereenkomst op basis van notariële akte of bij de beëindiging daarvan. d. Binnen een termijn van twee maanden na wijziging van het aantal kinderen. Afmelden van deelname aan het partnerpensioen (PP1, PP2 + PP3) kan te allen tijde. Hiervoor geldt een opzegtermijn van één maand vanaf de eerste van de maand na ontvangst van de opzegging. 2. Indien een deelnemer met partner in eerste instantie van de verzekering van partnerpensioen ter zake van overlijden vóór de ouderdomspensioendatum heeft afgezien en op een later tijdstip alsnog tot deze regeling wil toetreden, kan het bestuur een geneeskundig onderzoek verlangen. Een en ander met inachtneming van de Wet op de medische keuringen. Indien uit het geneeskundig onderzoek blijkt dat er geen verhoogde sterftekans is, zal acceptatie volgen. Wanneer blijkt dat niet alle door de geneeskundige(n) gestelde vragen volledig naar waarheid zijn beantwoord, zullen geen aanspraken op partnerpensioen worden toegekend, tenzij het bestuur anders beslist. 3. De pensioengerechtigde die vanaf de ouderdomspensioendatum een partnerschap aangaat zal geen nieuw recht op partnerpensioen worden verleend. 4. Een aanspraak op partnerpensioen kan zonder toestemming van die partner niet bij overeenkomst worden verminderd anders dan bij afkoop zoals voorzien krachtens de wet of bij vermindering krachtens hoofdstuk 8 van deze ABTN. 5. Voor de deelnemer met aangemelde partner wordt op vrijwillige basis verzekerd: a. Een partnerpensioen ten behoeve van de partner ter zake van overlijden tijdens het dienstverband bij Grontmij vóór de ouderdomspensioendatum van de deelnemer, ingaande op de dag van overlijden van de deelnemer en betaalbaar tot en met de maand van overlijden van de partner. Het partnerpensioen bedraagt voor reglement 2014 1,25 % van de risicogrondslag, vermenigvuldigd met het aantal tot de pensioendatum te bereiken deelnemersjaren. Deze verzekering heeft geen premievrije waarde en eindigt bij overlijden van de partner, bij scheiding en bij beëindiging van het deelnemerschap. 17 Tot de AOW-gerechtigde leeftijd van de partner wordt het partnerpensioen tijdelijk verhoogd. Dit tijdelijk partnerpensioen bedraagt voor reglement 2014 1,25% van de AOW-franchise op het moment van ingang, vermenigvuldigd met het aantal tot de ouderdomspensioendatum te behalen deelnemersjaren dan wel behaalde deelnemersjaren. b. Een spaarPartnerpensioen ter zake van overlijden vanaf de ouderdomspensioendatum ten behoeve van een partner, ingaande op de dag van overlijden van de pensioengerechtigde en betaalbaar tot en met de maand van overlijden van de partner. Het spaarPartnerpensioen bedraagt voor reglement 2014 jaarlijks 1,47% van de PP2-grondslag en 1,1025% van de PP3-grondslag. Het totale spaarPartnerpensioen bedraagt de som van de opgebouwde aanspraken op partnerpensioen. De deelnemer kan bij overschrijding van de PP2- of PP3-franchise desgewenst schriftelijk afzien van het vrijwillige te sparen spaarPartnerpensioen ter zake van overlijden vanaf de ouderdomspensioendatum. 6. De deelnemer zonder aangemelde partner kan, op vrijwillige basis, een spaarPartnerpensioen afsluiten ter zake van overlijden vanaf de ouderdomspensioendatum. Dit spaarPartnerpensioen kan worden omgezet in een ouderdomspensioen bij uitdiensttreding of bij pensionering. 3.16 Onvoorziene omstandigheden Indien zich omstandigheden voordoen die ten tijde van het sluiten van de overeenkomst niet voorzienbaar waren en nakoming van de overeenkomst substantieel beïnvloeden, zullen partijen in gezamenlijk overleg en naar redelijkheid en billijkheid een oplossing proberen te vinden, die recht doet aan de belangen van beide partijen in het kader van deze overeenkomst met inachtneming van het in artikel 2 bepaalde. De aangesloten onderneming zal daarbij geen financiële verplichtingen op zich nemen anders dan een mogelijke aanpassing van toekomstige premie voor nieuw op te bouwen en of te verzekeren aanspraken zoals in artikel 2 vastgelegd. 3.17 Beslechting van geschillen Alle geschillen welke tussen het fonds en de aangesloten onderneming kunnen ontstaan, waaronder geschillen over de uitleg of toepassing van deze overeenkomst zullen worden beslecht overeenkomstig het klachtenreglement van het fonds. 3.18 Verbod op verpanding Het is de aangesloten onderneming verboden om de uit deze overeenkomst voortvloeiende rechten te verpanden. Tevens is het de aangesloten onderneming verboden om handelingen te verrichten waardoor aan anderen dan de aanspraak- of pensioengerechtigden rechten worden verleend. Verpanding of handelingen van dien aard zijn van rechtswege nietig. 3.19 Duur van de overeenkomst 1. De uitvoeringsovereenkomst is aangegaan per 1 januari 2012 voor de duur van vijf jaar en is laatstelijk gewijzigd per 1 januari 2014. 2. In geval van beëindiging van deze overeenkomst na afloop van de periode van vijf jaar, kunnen de opgebouwde aanspraken premievrij achterblijven bij het fonds. De aangesloten onderneming zal hiervoor geen aanvullende premies en/of kosten verschuldigd zijn. 3. Op deze overeenkomst is het Nederlands recht van toepassing. 18 4 Hoofdlijnen van de pensioenregeling Uitgegaan wordt van het pensioenreglement geldend voor de deelnemers van Stichting Pensioenfonds Grontmij, gevestigd te De Bilt, dat in werking is getreden per 1 januari 2014. Per 1 januari 2014 heeft een collectieve interne waardeoverdracht plaatsgevonden waarbij de opgebouwde pensioenaanspraken van actieve deelnemers in reglement 2012 actuarieel neutraal zijn omgerekend van pensioenleeftijd 66 jaar naar pensioenleeftijd 67 jaar. Pensioenreglement 2014 heeft de volgende kenmerken: Algemeen - Karakter en regeling : Een collectieve beschikbare premieregeling in de vorm van voorwaardelijke middelloonsystematiek voor: - basisregeling: het salaris tot aan het maximum pensioensalaris (€ 67.093,92 per 1-1-2014) - aanvullende excedent regeling: vanaf het maximum pensioensalaris tot aan het grenssalaris (€ 113.296,32 per 1-1-2014). - Deelnemers : De personen, die in dienst van de aangesloten onderneming zijn getreden en door deze onderneming zijn aangemeld. De personen die op verzoek van de aangesloten onderneming door het bestuur als deelnemer worden opgenomen al dan niet onder van het Reglement afwijkende voorwaarden en mits wordt voldaan aan de bepalingen van de Wet LB’64 en de daarop gebaseerde regelgeving. - Aangesloten onderneming : De in overeenstemming met de statuten van het fonds aangesloten onderneming. - Pensioenleeftijd : De 67e verjaardag. - Deelnemersjaren : De jaren die een werknemer heeft doorgebracht als deelnemer aan de pensioenregeling, naar evenredigheid van de gewerkte tijd ten opzichte van de van kracht zijnde volledige werktijd. Voor personen, die al op 31 december 2013 in dienst waren van de aangesloten onderneming tellen de deelnemersjaren tot 1 januari 2014 mee op basis van de overgangsmaatregelen. - Pensioengrondslag : Het deel van het salaris waarover pensioenaanspraken worden opgebouwd: het pensioensalaris verminderd met de AOW-franchise. De pensioengrondslag wordt vastgesteld per 1 januari. - Pensioensalaris : Het salaris tot het maximumpensioensalaris. - AOW-franchise : 10/7 van de AOW voor een gehuwde met partner die de AOW-gerechtigde leeftijd heeft bereikt, verhoogd Basisregeling 19 met € 1.835. Dit is exclusief koopkracht tegemoetkoming ouderen belastingplichtigen. De op 1 januari van enig jaar van kracht zijnde AOW-franchise geldt voor het gehele jaar. In de loop van het jaar optredende mutaties worden derhalve niet eerder doorgevoerd dan per 1 januari van het erop volgende jaar. De franchise bedraagt € 15.284 per 1 januari 2014. - Ouderdomspensioen : Het (verplicht) jaarlijks op te bouwen ouderdomspensioen bedraagt 2,10% van de pensioengrondslag. Het totale ouderdomspensioen bedraagt de som van de opgebouwde aanspraken op ouderdomspensioen. Indien de collectief beschikbare premie in enig jaar niet voldoende is om deze opbouw te financieren, kan deze opbouw worden verminderd, conform het beschrevene in hoofdstuk 6.2 van deze ABTN. - Wezenpensioen : Uitgekeerd vanaf overlijden van de (premievrije) deelnemer of pensioengerechtigde tot en met de 23ste verjaardag van het kind. Overlijden actieve deelnemer Per kind 0,25% van de risicogrondslag (salaris tot maximaal grenssalaris -/- AOW-franchise) vermenigvuldigd met het aantal te bereiken deelnemersjaren tot de pensioendatum. Overlijden van premievrije deelnemer of pensioengerechtigde Per kind 12,5% van het bij einde deelneming, dan wel bij pensionering bereikte ouderdomspensioen. Het wezenpensioen wordt verdubbeld indien het kind ouderloos is. - Partnerpensioen bij overlijden op of na de pensioendatum (PP2) : Het (vrijwillig verzekerde) partnerpensioen dat bij overlijden van de pensioengerechtigde op of na de pensioendatum tot uitkering komt, bedraagt 1,47% van de PP2-grondslag per deelnemersjaar dat de deelnemer voor het partnerpensioen verzekerd is. Het totale partnerpensioen bedraagt de som van de opgebouwde aanspraken op pensioendatum. PP2-grondslag : Het pensioensalaris, verminderd met de PP2-franchise. PP2-franchise : De hoogte van het pensioensalaris waarboven het PP2 wordt opgebouwd (€ 41.951,52 per 1-1-2014). : Het deel van het salaris vanaf het maximumpensioensalaris (basisregeling) tot het grenssalaris. Aanvullende excedent regeling - Pensioengrondslag 20 - Ouderdomspensioen : Het (verplicht) jaarlijks op te bouwen ouderdomspensioen bedraagt (75% van 2,10%=) 1,575% van de pensioengrondslag. Het totale ouderdomspensioen bedraagt de som van de opgebouwde aanspraken op ouderdomspensioen. Indien de collectief beschikbare premie in enig jaar niet voldoende is om deze opbouw te financieren, kan deze opbouw worden verminderd, conform het beschrevene in hoofdstuk 6.2 van deze ABTN. - Partnerpensioen bij overlijden op of na de pensioendatum (PP3) : Het (vrijwillig verzekerde) partnerpensioen dat bij overlijden van de pensioengerechtigde op of na de pensioendatum tot uitkering komt, bedraagt (75% van 1,47%=)1,1025% van de PP3-grondslag per deelnemersjaar dat de deelnemer voor het partnerpensioen verzekerd is. Het totale partnerpensioen bedraagt de som van de opgebouwde aanspraken op pensioendatum. PP3-grondslag : Het pensioensalaris, verminderd met de PP3-franchise. PP3-franchise : De hoogte van het pensioensalaris waarboven het PP3 wordt opgebouwd (€ 67.093,92 per 1-1-2014). Risicoverzekeringen bij arbeidsongeschiktheid en overlijden - Arbeidsongeschiktheidspensioen : Het (verplicht verzekerde) arbeidsongeschiktheidspensioen bedraagt 75% van het deel van het (deeltijd)salaris boven de WIA-dagloongrens rekening houdend met de mate van arbeidsongeschiktheid conform de beschikking van het UWV. Voor het deel van het (deeltijd)salaris onder de WIAdagloongrens hangt de uitkeringshoogte af van de mate van arbeidsongeschiktheid en de soort uitkering die de deelnemer ontvangt: 80%-100% arbeidsongeschiktheid: Ingeval van een UWV WIA/IVA uitkering van 75% van het maximumdagloon UWV ontvangt de deelnemer geen arbeidsongeschiktheidspensioen tot het maximumdagloon UWV. Ingeval van een loongerelateerde of loonaanvullingsuitkering ontvangt de deelnemer een uitkering van 5% van het (deeltijd)salaris tot het maximumdagloon UWV. 35%-80% arbeidsongeschiktheid: Ingeval van een loongerelateerde of loonaanvullingsuitkering ontvangt de deelnemer een uitkering van 5% van het (deeltijd)salaris tot het maximumdagloon UWV, te vermenigvuldigen met het vastgestelde arbeidsongeschiktheids- percentage. Ingeval van een WIA/WGA-vervolguitkering ontvangt 21 de deelnemer een arbeidsongeschikt- heidspensioen van 75% minus de WIA/WGA-vervolguitkering, vermenigvuldigd met het vastgestelde arbeidsongeschiktheidspercentage. 0%-35% arbeidsongeschiktheid: Het arbeidsongeschiktheidspensioen bedraagt 75% van het ongemaximeerde (deeltijd)salaris vermenigvuldigd met het in de beschikking van het UWV vastgestelde arbeidsongeschiktheidspercentage. - Premievrijstelling bij arbeidsongeschiktheid : Een deelnemer heeft recht op premievrije voortzetting van de pensioenopbouw wanneer er een UWV beschikking is. De mate van voortzetting is afhankelijk van de mate van arbeidsongeschiktheid. Bij een mate van arbeidsongeschiktheid van 80% of meer, wordt het deelnemerschap volledig premievrij voortgezet. Bij een mate van arbeidsongeschiktheid van minder dan 80%, wordt het deelnemerschap premievrij voortgezet op basis van het in de beschikking van het UWV vastgestelde arbeidsongeschiktheidspercentage. Bij een arbeidsongeschiktheidspercentage lager dan 35% wordt het arbeidsongeschiktheidspercentage voor een maximale duur van 5 jaar vastgesteld. Indien de deelnemer na deze periode een nieuwe UWVbeschikking kan overleggen, dan wordt de premievrije voortzetting voor een periode van maximaal 5 jaar verlengd. - Partnerpensioen bij overlijden vóór de pensioendatum (PP1) : Het (vrijwillig verzekerde) partnerpensioen ten behoeve van de partner bij overlijden vóór de pensioendatum bedraagt 1,25% van de risicogrondslag (salaris tot maximaal grenssalaris -/- AOW-franchise), vermenigvuldigd met het aantal tot de pensioendatum te bereiken deelnemersjaren. De verzekering als bedoeld in dit lid heeft geen premievrije waarde en eindigt bij overlijden van de partner, bij scheiding en bij beëindiging van het deelnemerschap. Overige zaken pensioenreglement - Flexibele pensionering - Overgangsmaatregelen op hoofdlijnen bij wijziging van het pensioenreglement per 1 januari 2006 : In het pensioenreglement zijn de volgende flexibiliseringmogelijkheden opgenomen: vervroeging, uitstel, uitruil, hooglaag, laaghoog, omzetting bij echtscheiding. : Bij de wijziging van het pensioenreglement is op individueel niveau het verlies aan deelnemersjaren bepaald door de verlaging van de franchise en verhoging van het opbouwpercentage. Het verlies 22 aan deelnemersjaren kan worden gecompenseerd en wel uiterlijk op 31 december 2020, dan wel op de 62e verjaardag dan wel bij eerder overlijden. Eén en ander in het kader van de 15-jaarsregeling. De compensatie bestaat hieruit, dat de verloren deelnemersjaren op basis van de eindloongrens en het opbouwpercentage volgens reglement 2006 worden toegekend. - Overgangsmaatregelen bij wijziging van het pensioenreglement per 1 januari 2014 : Voor de deelnemers die op 31 december 2013 deelnemer waren en aansluitend deelnemer zijn geworden in Pensioenreglement 2014 geldt dat de tot 1 januari 2014 opgebouwde aanspraken in pensioenreglement 2012 worden omgerekend van pensioenleeftijd 66 naar pensioenleeftijd 67 en worden behandeld alsof ze in pensioenreglement 2014 zijn opgebouwd. Het bestuur heeft besloten om de vervroegings- en uitsteltarieven voor een periode van drie jaar (2014 – 2016) ongewijzigd te laten. Pensioenregeling 2012 De pensioenregeling 2012 is alleen nog van toepassing op de tot 1 januari 2014 opgebouwde aanspraken van de actieve deelnemers die niet hebben ingestemd met de hierboven bedoelde collectieve interne waardeoverdracht per 1 januari 2014 en deelnemers die premievrij zijn geworden tussen 2012 en 2014. Het opgebouwde ouderdomspensioen heeft een ingangsleeftijd van 66 jaar. Het in dit reglement opgebouwde PP2 gaat in bij overlijden vanaf de 66-jarige leeftijd. Pensioenregeling 2006 De pensioenregeling 2006 is alleen nog van toepassing op de tot 1 januari 2012 opgebouwde aanspraken van de actieve deelnemers die niet hebben ingestemd met de hierboven bedoelde collectieve interne waardeoverdracht per 1 januari 2012 en deelnemers die premievrij zijn geworden tussen 2006 en 2012. Het opgebouwde ouderdomspensioen heeft een ingangsleeftijd van 65 jaar. Het in dit reglement opgebouwde PP2 gaat in bij overlijden vanaf de 65-jarige leeftijd. 23 5 Risicomanagement 5.1 Inleiding Het bestuur is verantwoordelijk voor de inrichting en goede werking van het interne risicobeheersings- en controlesysteem ten behoeve van alle risico’s waaraan het pensioenfonds zich ziet blootgesteld. De Auditcommissie monitoort alle niet-financiële en financiële risico’s zelfstandig. Elk kwartaal wordt er door het pensioenbureau een risico dashboard samengesteld dat in de Auditcommissie wordt besproken. Na goedkeuring wordt dit dashboard ingebracht in de eerstvolgende bestuursvergadering. Het ingerichte dashboard blijft dynamisch; wijzigingen kunnen steeds doorgevoerd worden. Integraal risicomanagement bij het pensioenfonds doorloopt de volgende risicomanagementcyclusarktrisico Doelstellingen en Bijstellen Identificati e Monitoring Beoordeling risico’s beheersing Implementatie Risicomatrix Beleid 1. Bepaling doelstellingen en risicoprofiel Doelstellingen De doelstellingen van het risicomanagement van het pensioenfonds zijn: · Per risico vaststellen van de norm en tolerantiegrens/limiet; · het kunnen beheersen van de risico’s; · verantwoording af kunnen leggen over het gevoerde beleid. 24 Risicoprofiel Het pensioenfonds heeft normen en tolerantiegrenzen voor de individuele risico’s bepaald. Door het vaststellen van normen en tolerantiegrenzen is een risicoprofiel bepaald. In 2014 wordt een workshop met het hele bestuur georganiseerd waarin de volgende onderwerpen aan de orde komen: - welke risicomaatstaven kunnen worden gehanteerd bij de uitvoering van het beleggingsbeleid van SPG; - welke risicobereidheid past het best bij SPG; - hoe moet de beheersing van de beleggingsuitvoering plaatsvinden. De uitkomsten van de workshop zullen hoogstwaarschijnlijk leiden tot voorstellen om verbeteringen aan te brengen in het integrale risicomanagement bij het fonds. 2. Identificatie risico’s Het pensioenfonds heeft 10 risico’s geïdentificeerd. In paragraaf 5.3 staan deze risico’s beschreven. Om nieuwe risico’s, dan wel veranderingen in bestaande risico’s sneller te kunnen identificeren, zal het pensioenfonds periodiek een strategische risico-analyse uit laten voeren door een externe partij 3. Beoordeling risico’s en beheersing Bij de beoordeling van de risico’s en de beheersing wordt een inschatting gemaakt van de kans van optreden en impact bij optreden van een bepaalde gebeurtenis. Daarnaast wordt er gekeken naar de beheersmaatregelen die geïmplementeerd zijn om het risico te beheersen. Wanneer de risico’s en hun beheersing beoordeeld zijn, wordt er gekeken of er ingegrepen moet worden. Door de risico’s en hun beheersing op periodieke basis te beoordelen, zullen veranderingen tijdig opgemerkt worden. 4. Prioriteitstelling Doordat alle risico’s integraal in beeld worden gebracht, is het mogelijk een vergelijking te maken tussen de verschillende risico’s en hun beheersing. 5. Beleidsbepaling Periodiek bepaalt het bestuur of het beleid met betrekking tot integraal risicomanagement moet worden bijgesteld. In dit beleidsdocument zijn tevens de rollen en taken, de generieke beheersing en de verantwoordelijkheden binnen het integraal risicomanagement vastgelegd. Aan de hand van het beleidsdocument kunnen actiepunten opgesteld worden voor het komende boekjaar. 6. Implementatie Organisatie en beheer Het pensioenfonds heeft een Auditcommissie opgericht die integraal risicomanagement als specifiek aandachtsgebied heeft. Deze commissie ziet erop toe dat de acties op een goede wijze uitgevoerd en gecoördineerd worden. 7. Monitoring organisatie en beheer De Auditcommissie behoudt overzicht van alle risico’s ten opzichte van elkaar en afhankelijkheden daartussen. Door de verantwoordelijke entiteiten wordt aan de Auditcommissie, bij voorkeur schriftelijk, gerapporteerd over de uitgevoerde acties en de veranderingen in de hoogte van de risico’s en de mate van beheersing. Dit gebeurt vier keer per jaar zodat er tijdig bijgestuurd kan worden. De Auditcommissie rapporteert vervolgens aan het bestuur. Het bestuur beslist over te nemen acties. 8. Bijstellen beleid Zodra er significante veranderingen in de hoogte en beheersing van de risico’s waargenomen worden, wordt het beleid bijgesteld. Door het beleid tijdig bij te stellen, passen de beheersmaatregelen bij de hoogtes van de risico’s en kan indien nodig de prioriteitstelling aangepast worden. 25 5.2 Individuele risico’s Voor het pensioenfonds zijn in ieder geval de volgende 10 risico’s van toepassing. 5.2.1 Matchingrisico Matchingrisico is het risico als gevolg van niet gematcht zijn van passiva en activa (inclusief offbalanceposten) in termen van rentevoet, rentetypische looptijden, basisvaluta en gevoeligheid voor ontwikkeling in prijspeil. Rente Het bestuur van het pensioenfonds heeft een staffel vastgesteld voor de renteafdekking binnen de vastrentende waarde portefeuille. Binnen de vastrentende waardenportefeuille belegt het fonds in een discretionaire portefeuille waarmee de gewenste renteafdekking wordt bewerkstelligd. Hoe dit precies vormgegeven wordt, staat omschreven in paragraaf 6.3. Het pensioenfonds monitort de renteafdekking met behulp van de rapportage die door de externe vermogensbeheerder wordt opgesteld. Valuta Het pensioenfonds heeft het grootste gedeelte van haar vermogen in euro’s belegd. Binnen de vastrentende waardenportefeuille is geen sprake van valutarisico. Binnen de aandelenportefeuille en de vastgoedportefeuille wordt het valutarisico niet afgedekt. Wel is er sprake van afdekking van valutarisico voor de commodities. In paragraaf 6.3 staat het valutabeleid nader beschreven. Inflatie De inflatieafdekking op een 1-jaars horizon bedraagt ongeveer 10%. Op een 5-jaars horizon is dit ongeveer 25%. De mogelijkheid bestaat om deze inflatieafdekking door middel van inflatieswaps te verhogen naar bijvoorbeeld 50%. Als de 5-jaars break-even inflation rate (BEI) stijgt tot boven de 2,25% zal de beleggingscommissie zich hier over beraden. 5.2.2 Marktrisico Marktrisico is het risico als gevolg van het blootstaan aan wijzigingen in marktprijzen van verhandelbare financiële instrumenten binnen een (handels-)portefeuille. Het beleid op het gebied van marktrisico is vastgelegd in de beleggingsrichtlijnen en is vastgesteld op basis van een ALM-studie. In de beleggingsrichtlijnen is vastgelegd door welke partij en op welke wijze (spreiding en soorten beleggingen) het vermogen belegd dient te worden. De beleggingsrichtlijnen worden vastgesteld onder verantwoordelijkheid van het bestuur en bevatten alle restricties waarbinnen een vermogensbeheerder vervolgens naar eigen inzicht mag beleggen. De implementatie wordt gedaan door middel van beleggingsfondsen. De keuze hiervoor wordt gebaseerd op selectie door de beleggingscommissie. Monitoring van het marktrisico geschiedt met behulp van het Performance Report van KAS BANK en de Liability Watch van Towers Watson die op kwartaal basis worden ontvangen. Op deze wijze kan de werkelijke portefeuilleverdeling worden vergeleken met de richtlijnen. Per kwartaal ontvangt het bestuur rapportages van de beleggingscommissie. 5.2.3 Kredietrisico Kredietrisico is het risico dat een tegenpartij contractueel of andere overeengekomen verplichtingen (waaronder verstrekte kredieten , leningen, vorderingen, ontvangen garanties) niet nakomt al dan niet als gevolg van het aan restricties onderhevig zijn van buitenlandse betalingen. 26 Het pensioenfonds heeft geen beleid vastgelegd ten aanzien van minimale creditratings van tegenpartijen. Er wordt wel gerapporteerd over creditratings door BlackRock. 5.2.4 Verzekeringstechnisch risico Verzekeringstechnisch risico is het risico dat uitkeringen (nu dan wel in de toekomst) niet gefinancierd kunnen worden vanuit premieinkomsten als gevolg van onjuiste en/of onvolledige (technische) aannames en grondslagen bij de ontwikkeling en premiestelling van het product. De belangrijkste risico’s in dit kader zijn het langlevenrisico, het overlijdensrisico en het arbeidsongeschiktheidsrisico. Met ingang van 1 april 2014 heeft het pensioenfonds de overlijdensrisico’s en arbeidsongeschiktheidsrisico’s herverzekerd bij elipsLife middels een proportionele verzekering in combinatie met een stoploss verzekering. · · · · · Het eigen behoud per overlijdensgeval bedraagt € 400.000. Het eigen behoud per arbeidsongeschiktheidsgeval bedraagt € 700.000. Stoploss dekking gaat in als het eigen behoud het bedrag van € 4.761.150 overschrijdt. Er is sprake van jaarlijkse afrekening, waarbij elipsLife jaarlijks maximaal aansprakelijk is voor een bedrag van € 10.000.000. Het contract loopt tot en met 31 december 2016. Door overnames van een aantal ondernemingen zijn er nog kleine oude herverzekeringspolissen bij Nationale-Nederlanden, Centraal Beheer en AEGON. Jaarlijks doet de certificerend actuaris in het actuarieel rapport verslag van het technisch resultaat. Op basis hiervan monitort het bestuur het verzekeringstechnisch risico. 5.2.5 Operationeel risico Operationeel risico betreft het risico dat ontstaat als gevolg van het falen of tekortschieten van interne processen, menselijke en technische tekortkomingen, en onverwachte externe gebeurtenissen. Voor het fonds heeft het operationeel risico betrekking op de administratie aangezien de deelnemers-, pensioen- en financiële administratie worden uitgevoerd door het pensioenbureau. Elk jaar worden afspraken gemaakt met het pensioenbureau en vervolgens worden deze afspraken vertaald naar de medewerkers. De processen zijn vastgelegd in een handboek voor administratieve organisatie en interne controle. Daarmee is de continuïteit van de processen gewaarborgd. De voortgang in de werkprocessen van het pensioenbureau (aanlevering informatie door werkgever, waardeoverdracht, facturatie, Algemeen Bestuursverkiezingen e.d.) worden één keer per maand in de vergadering van het Dagelijks Bestuur besproken. Het Dagelijks Bestuur gaat ook in op de evaluatie van het pensioenbureau. Eenmaal per jaar wordt het functioneren van de directeur pensioenfonds geëvalueerd door de voorzitter. 5.2.6 IT-risico IT-risico is het risico dat bedrijfsprocessen en informatievoorziening onvoldoende integer, nietcontinu of onvoldoende beveiligd worden ondersteund door IT. IT-faciliteiten zijn beveiligd en de continuïteit is gewaarborgd. IT-problemen worden binnen drie dagen opgelost. De managementinformatie wordt via het Dagelijks Bestuur naar het Algemeen Bestuur gestuurd. Binnen SLA’s is de continuïteit afgedekt. 27 5.2.7 Uitbestedingsrisico Uitbestedingrisico is het risico dat continuïteit, integriteit en/of kwaliteit van de aan derden (al dan niet binnen een groep, of aan de sponsor) uitbestede werkzaamheden dan wel door deze derden ter beschikking gestelde apparatuur en personeel wordt geschaad. Bij het fonds heeft het uitbestedingsrisico betrekking op het vermogensbeheer en de bestuursondersteuning. De continuïteit van de vermogensbeheerders is gewaarborgd. De selectie van externe vermogensbeheerders vindt plaats volgens een gestructureerd proces waarbij externe adviseurs ondersteunen. De afspraken met de vermogensbeheerders worden vastgelegd in SLA’s voor zover beschikbaar. Er zijn criteria vastgelegd waaraan de vermogensbeheerders moeten voldoen. Bij veranderingen binnen de organisatie of werkwijze stelt het bestuur kritische vragen aan de vermogensbeheerders. Bij concrete problemen vindt een analyse van de organisatie plaats. De werkzaamheden van de vermogensbeheerders worden continu gemonitord. Eventuele fouten/tekortkomingen worden snel gesignaleerd en hersteld. Eens per kwartaal worden de beleggingsresultaten geëvalueerd door de beleggingscommissie aan de hand van kwartaalrapportages. De beheerders lichten periodiek het beleggingsbeleid toe en leggen verantwoording af aan de beleggingscommissie. De beleggingscommissie wordt door één externe adviseur ondersteund. Voor het onderdeel Vastgoed vindt specialistische ondersteuning plaats. Uiteindelijk rapporteert de directie over het handelen van de vermogensbeheerders aan het bestuur. Voor het beheer van de aandelen en de vastrentende waarden zijn reservemanagers geselecteerd, zodat bij een acuut faillissement van BlackRock of een andere reden waarbij SPG afscheid wenst te nemen snel geschakeld kan worden. In paragraaf 6.3 worden de diverse vermogensbeheerders genoemd. Het uitbestedingsrisico bestuursondersteuning betreft Strategeon Investment Consultancy B.V. als beleggingsadviseur, Grontmij Capital Consultants voor vastgoed en Towers Watson Netherlands B.V. als actuariële en juridische adviseur. De afspraken met de partijen waaraan de bestuursondersteuning is uitbesteed worden vastgelegd in SLA’s voor zover beschikbaar. Jaarlijks wordt de samenwerking met de externe partijen geëvalueerd. Het pensioenbureau gebruikt voor de pensioenadministratie de software van Innovact: IVPA. Deze software staat niet op een computer van SPG maar wordt gehost door Innovact. Inmiddels is onderdeel geworden van de Piramide-groep. Dit bedrijf is per 1 juli 2014 ISAE3402 gecertificeerd. 5.2.8 Omgevingsrisico Omgevingsrisico is het risico als gevolg van buiten de instelling of groep komende veranderingen op het gebied van concurrentieverhoudingen, belanghebbenden, reputatie, ondernemingsklimaat en maatschappelijke ontwikkelingen. Er worden geen expliciete omgevingsanalyses uitgevoerd door het fonds. Wel vindt er continu een enquête plaats onder deelnemers. Het pensioenfonds is voorbereid op de (ontwikkelingen in) de omgeving. Het fonds heeft een communicatiebeleidsplan vastgelegd, waarin duidelijke doelstellingen met betrekking tot communicatie zijn opgenomen. 5.2.9 Integriteitsrisico Integriteitsrisico is het risico dat de integriteit van de instelling dan wel het financiële stelsel wordt beïnvloed als gevolg van niet integere, onethische gedragingen van de organisatie, medewerkers dan wel van de leiding in het kader van wet- en regelgeving en maatschappelijke en door de instelling opgestelde normen. 28 Er is een gedragscode opgesteld die is gebaseerd op een analyse van mogelijke integriteitsrisico’s. Daarnaast heeft het pensioenfonds een klokkenluidersregeling, een screeningbeleid en een compliance programma. In 2013 is er een externe compliance officer aangesteld. De compliance officer houdt toezicht op naleving van de gedragscode met het compliance programma als leidraad. 5.2.10 Juridisch risico Juridisch risico is het risico samenhangend met (veranderingen in en naleving van) wet- en regelgeving, het mogelijk bedreigd worden van haar rechtspositie, met inbegrip van de mdfogelijkheid dat contractuele bepalingen niet afdwingbaar of niet correct gedocumenteerd zijn. Het pensioenfonds voldoet op alle punten aan wet- en regelgeving. Er zijn procedures vastgelegd voor wijzigingen in het pensioenreglement en voor bestuursevaluatie. Het pensioenfonds heeft wet- en regelgeving doorgevoerd binnen de wettelijk gestelde termijn. Het pensioenfonds maakt gebruik van informatie/kennisoverdracht van de pensioenfederatie. Juridische documenten worden aangepast door het pensioenbureau en getoetst door een juridisch adviseur van het pensioenfonds. De aansprakelijkheid is voldoende afgedekt door middel van een verzekering. 29 6 Financiële opzet De voornaamste financiële doelstellingen van het pensioenfonds zijn: · het waarborgen van de opbouw van de pensioenaanspraken overeenkomstig de in het reglement vastgelegde bepalingen; · het minimaliseren van de kansen op een dekkings- en reservetekort, alsmede van de mate van dekkings- en reservetekort; · het beheren van solide beleggingen in overeenstemming met de prudent-personregel en de Pensioenwet, zodat met de beleggingsresultaten en de premiestortingen kan worden voldaan aan de lopende en toekomstige verplichtingen en waar mogelijk toeslagen kunnen worden verleend. In dit hoofdstuk wordt de financiële opzet van het pensioenfonds uiteengezet. Ingegaan wordt op de waarderingsgrondslagen van de pensioenverplichtingen en het belegd vermogen, alsmede de uitgangspunten voor het premiebeleid, het beleggingsbeleid en het toeslagbeleid. Uitgangspunt bij de financiële opzet is de wet- en regelgeving zoals beschreven in: · de Pensioenwet (hoofdstuk 6); · het Besluit financieel toetsingskader pensioenfondsen; · de Regeling Pensioenwet; · de Regeling Parameters pensioenfondsen; · de Beleidsregel Toeslagenmatrix. 6.1 Eigen vermogen a. Waarderingsgrondslagen beleggingen De waardering van de bezittingen van het pensioenfonds geschiedt op marktwaarde. Een nadere beschrijving van de waarderingsgrondslagen is opgenomen in paragraaf 6.3. b. Technische voorzieningen Het pensioenfonds stelt toereikende technische voorzieningen vast met betrekking tot het geheel van pensioenverplichtingen. De voorwaardelijke toeslagverlening maakt geen onderdeel uit van de pensioenverplichtingen. Het pensioenfonds voert de pensioenregeling uit conform het pensioenreglement. De pensioenaanspraken zijn verzekerd in eigen beheer. De vaststelling van de technische voorzieningen geschiedt op basis van de volgende uitgangspunten. · · Berekening vindt plaats op basis van marktwaardering. De grondslagen zijn gebaseerd op prudente beginselen inzake overlijden, arbeidsongeschiktheid en levensverwachting. · De methodiek en grondslag van vaststelling is van jaar op jaar consistent, tenzij juridische, demografische en/of economische omstandigheden zich hiertegen verzetten. De technische voorzieningen van het pensioenfonds bestaan uit de voorziening pensioenverplichtingen. De pensioenregeling De voorziening pensioenverplichtingen is gelijk aan: · voor de actieve deelnemers de - op basis van prudente grondslagen vastgestelde actuariële contante waarde van de over de verstreken dienstjaren verkregen pensioenaanspraken. 30 · · · voor niet-actieve deelnemers de actuariële contante waarde van de verzekerde pensioenen, inclusief de tot balansdatum verstrekte toeslagen. voor arbeidsongeschikte deelnemers de actuariële contante waarde van de verzekerde (dus bereikbare) pensioenen (inclusief ingegane arbeidsongeschiktheidspensioenen). voor de ingegane prepensioenuitkeringen en ingegane nabestaandenpensioenen: de - op basis van de hierna te noemen actuariële grondslagen - vastgestelde contante waarde van de ingegane uitkeringen. De voorziening pensioenverplichtingen is gebaseerd op de volgende actuariële grondslagen. Intrest Conform de nominale rentetermijnstructuur, zoals deze wordt gepubliceerd door De Nederlandsche Bank. Sterfte Er wordt gebruik gemaakt van de AG-prognosetafel 2012-2062. Daarnaast wordt rekening gehouden met de fondsspecifieke SPG ervaringssterfte die is afgeleid met behulp van het Towers Watson 2012 model. Gehuwdheid Gewezen deelnemers volgens de tot 1 januari 1998 geldende pensioenregeling worden geacht een partner te hebben. In de overige gevallen wordt uitgegaan van de feitelijke burgerlijke staat, mits de partner is aangemeld en wordt voldaan aan de voorwaarden. Leeftijden Er wordt gerekend met werkelijke leeftijden. Leeftijdsverschil Het leeftijdsverschil tussen man en vrouw is op 3 jaar gesteld (man ouder dan vrouw). Kosten Voor kosten wordt een voorziening getroffen ter grootte van 1,5% van de technische voorziening. Uitkeringen Bij de waardering van de aanspraken is uitgegaan van de veronderstelling dat de pensioenuitkeringen continu geschieden. Wezenpensioen Voor latent wezenpensioen wordt een voorziening getroffen ter grootte van 5% van de technische voorziening voor latent partnerpensioen van premievrije deelnemers. c. Minimaal vereist eigen vermogen Het minimaal vereist eigen vermogen bedraagt 4,1% van de technische voorzieningen (exclusief spaarkapitalen) en voldoet daarmee aan de daaromtrent gestelde wettelijke eisen bij of krachtens artikel 131 van de Pensioenwet. Indien het pensioenvermogen minder bedraagt dan de som van de technische voorzieningen en het minimaal vereist eigen vermogen, bestaat er een dekkingstekort. Als er sprake is van een dekkingstekort stelt het pensioenfonds een korte termijn herstelplan met in achtneming van het bepaalde bij of krachtens artikel 140 van de Pensioenwet. Indien de situatie van een dekkingstekort ontstaat, zal het pensioenfonds DNB direct inlichten over de ontstane situatie. Uit het korte termijn herstelplan zal blijken dat het pensioenfonds zo snel mogelijk - maar uiterlijk binnen de periode van drie jaar - na ontstaan van de onderdekking het minimaal vereist eigen vermogen heeft hersteld. Naast de wettelijke eisen dient het pensioenfonds rekening te houden met de in de uitvoeringsovereenkomst vastgelegde afspraken. Indien de dekkingsgraad van het pensioenfonds gedurende één jaar minder dan 104,1% bedraagt, kan het pensioenfonds 31 besluiten de verworven pensioenaanspraken en pensioenrechten te verminderen indien het pensioenfonds niet in staat is binnen een redelijke termijn het dekkingstekort op te lossen zonder dat de belangen van deelnemers, gewezen deelnemers, pensioengerechtigden, andere aanspraakgerechtigden of de aangesloten onderneming onevenredig worden geschaad en alle overige beschikbare sturingsmiddelen, met uitzondering van het beleggingsbeleid, zijn ingezet om uiterlijk binnen een jaar het dekkingstekort te hebben opgelost. Er geldt geen bijstortingsverplichting van de aangesloten onderneming. Uitgangspunt is dat er eens in de drie jaar wordt gecontroleerd of het minimaal vereist eigen vermogen van 4,1% nog aan de wettelijke eisen voldoet. Als er aanleiding voor is, kan worden besloten om deze controle vaker uit te voeren. d. Vereist eigen vermogen Het pensioenfonds stelt het vereist eigen vermogen zodanig vast dat met een zekerheid van 97,5% wordt voorkomen dat het pensioenfonds binnen een periode van een jaar over minder waarden beschikt dan de hoogte van de technische voorzieningen (exclusief spaarkapitalen). Indien het pensioenvermogen minder bedraagt dan de som van de technische voorzieningen en het vereist eigen vermogen, bestaat er een reservetekort. Als er sprake is van een reservetekort stelt het pensioenfonds een lange termijn herstelplan op met in achtneming van het bepaalde bij of krachtens artikel 138 van de Pensioenwet. Indien de situatie van een reservetekort ontstaat, zal het pensioenfonds DNB direct inlichten over de ontstane situatie. In het lange termijn herstelplan beschrijft het pensioenfonds de maatregelen die worden genomen om binnen maximaal 15 jaar het reservetekort op te heffen. Er geldt geen bijstortingsverplichting van de aangesloten onderneming. e. Vrij vermogen Het totaal gewenst vermogen, welke door het pensioenfonds wordt nagestreefd, is gelijk aan de technische voorzieningen vermeerderd met het vereist eigen vermogen. Het pensioenvermogen boven het gewenst vermogen is het vrije vermogen van het pensioenfonds. 6.2 Premiebeleid In deze paragraaf wordt het premiebeleid van het pensioenfonds beschreven. Achtereenvolgens komen aan de orde: a. de hoogte van de kostendekkende premie conform de voorschriften gesteld bij en krachtens artikel 128 van de Pensioenwet alsmede door DNB; b. de hoogte van de interne kostendekkende premie die door het pensioenfonds als leidraad wordt gehanteerd bij beleidsbeslissingen; c. de feitelijke premie, zoals vastgelegd in de uitvoeringsovereenkomst; d. het premiedepot voor actieve deelnemers. a. Hoogte kostendekkende premie De regels van DNB schrijven voor dat bij de berekening van de kostendekkende premie ten behoeve van de collectieve beschikbare premieregeling van het pensioenfonds met de volgende elementen rekening wordt gehouden: 1. koopsom voor pensioenopbouw en toeslag aan actieve deelnemers; 2. solvabiliteitsopslag over premieonderdeel ‘1’; 3. koopsom voor voorwaardelijke onderdelen van pensioentoezegging met inachtneming van de geformuleerde ambitie en de wijze van financieren; 4. opslag voor uitvoeringskosten. 32 Deze elementen van de kostendekkende premie zijn als volgt nader gedefinieerd. ad 1. de actuarieel benodigde premie voor de inkoop van de pensioenopbouw en een toeslag (op basis van de algemene loonronde over vorig boekjaar, met een maximum van 2%) voor actieve deelnemers. De risicopremies van nog niet opgebouwde aanspraken op (tijdelijk) nabestaandenpensioen en arbeidsongeschiktheidspensioen zijn eveneens vervat in dit premieonderdeel. Hierbij wordt gerekend op basis van de actuariële grondslagen, zoals beschreven onder paragraaf 6.1, waarbij wordt uitgegaan van de nominale rentetermijnstructuur per 1 januari van het boekjaar zoals die door DNB is gepubliceerd ; ad 2. een solvabiliteitsopslag die gelijk is aan het percentage vereist eigen vermogen (zoals beschreven onder paragraaf 6.1) over het premieonderdeel als beschreven onder ad 1; ad 3. gelet op het voorwaardelijke karakter en het ambitieniveau van het toeslagbeleid voor inactieve deelnemers, is hiervoor in de premie geen element opgenomen (een mogelijke toeslag aan actieve deelnemers is opgenomen in het premieonderdeel als beschreven onder ad 1); ad 4. voor uitvoeringskosten wordt een zo goed mogelijke schatting meegenomen voor de werkelijke kosten die in het boekjaar te verwachten zijn, verminderd met de verwachte excassovrijval over uitkeringen die in het boekjaar worden verricht. b. Hoogte interne (zuivere) kostendekkende premie Voor beleidsbeslissingen hanteert het pensioenfonds een interne kostendekkende premie. Bij het vaststellen van deze interne kostendekkende premie wordt uitgegaan van dezelfde elementen als bij het vaststellen van de kostendekkende premie zoals weergegeven in lid a van deze paragraaf. Bij het vaststellen van de interne kostendekkende premie wordt uitgegaan van de nominale rentetermijnstructuur per 1 januari van het boekjaar zonder rekening te houden met UFR-methodiek en zonder rekening te houden met driemaandsmiddeling. c. Feitelijke premie Doorsneepremie collectieve beschikbare premieregeling en risicoverzekeringen De financiering van de krachtens het pensioenreglement vast te stellen pensioenaanspraken geschiedt door betaling van een doorsneepremie zoals omschreven in de uitvoeringsovereenkomst tussen het pensioenfonds en de werkgever, zie ook hoofdstuk 3 van deze ABTN. De jaarlijkse (totale) bijdrage voor de basis middelloonregeling is voor de periode van 1 januari 2012 tot en met 31 december 2016 als volgt vastgesteld: Pensioensoort Premiepercentage De basis regeling tot maximaal het maximum salaris van salarisschaal 13 Ouderdomspensioen Arbeidsongeschikheidspensioen 26,50% 1,26% Partnerpensioen PP1 (vrijwillig) Partnerpensioen ter zake van overlijden vóór de ouderdomspensioendatum spaarPartnerpensioen PP2 (vrijwillig) ter zake van overlijden vanaf de ouderdomspensioendatum De aanvullende excendent regeling vanaf het maximum salaris van salarisschaal 13 tot maximaal het maximum salaris van salarisschaal 17 Ouderdomspensioen spaarPartnerpensioen PP3 (vrijwillig) ter zake van overlijden vanaf de ouderdomspensioendatum 33 1,40% 5,15% 19,875% 3,8625% Waarbij de 26,50% van de pensioengrondslag gebaseerd is op de leeftijd en samenstelling van het deelnemersbestand en afhankelijk van het deelnemersbestand per enig jaar gewijzigd kan worden op basis van de volgende tabel: Leeftijd van de deelnemer per 1 januari in jaren tot 25 25 – 29 30 – 34 35 – 39 40 – 44 45 – 49 50 – 54 55 – 59 vanaf 60 Beschikbare bijdrage (in % van de pensioengrondslag) 9,7% 11,1% 13,1% 15,7% 19,6% 24,3% 31,6% 40,2% 53,1% Premietekort Ingeval in enig jaar de doorsneepremie lager is dan de interne (zuivere) kostendekkende premie, dan is er sprake van een premietekort. Bij een premietekort zullen de toekomstige aanspraken worden vastgesteld op een naar een evenredig deel van het premietekort verminderd bedrag, tenzij op een andere wijze in het premietekort (bijvoorbeeld het onder onderdeel d beschreven premiedepot) kan worden voorzien. Premieverdeling · De bijdragen voor ouderdomspensioen en arbeidsongeschiktheidspensioen worden tussen de aangesloten onderneming en de deelnemers verdeeld in de verhouding 85 % : 15 %. · De bijdragen voor nabestaandenpensioen worden gefinancierd door de deelnemer. · Deelnemers zijn alleen bijdragen verschuldigd voor de verzekeringsonderdelen die voor hen van toepassing zijn. Premieverdeling in de basisregeling · De bijdragen voor ouderdomspensioen, (inclusief wezenpensioen) en arbeidsongeschiktheidspensioen worden tussen de aangesloten onderneming en de deelnemers verdeeld in de verhouding 85 % : 15 % in de basisregeling. · De bijdragen voor (spaar-) partnerpensioen worden gefinancierd door de deelnemer. · Deelnemers zijn alleen bijdragen verschuldigd voor de verzekeringsonderdelen die voor hen van toepassing zijn. Premieverdeling in de aanvullende excedent regeling · De bijdragen voor ouderdomspensioen, wordt door de aangesloten onderneming betaald. · De bijdragen voor spaarPartnerpensioen PP3 wordt gefinancierd door de deelnemer. Deelnemers zijn alleen bijdragen verschuldigd voor de verzekeringsonderdelen die voor hen van toepassing zijn. Partijen kunnen na de beschreven periode een hogere premie overeenkomen als dit in het kader van de uitvoering van de pensioenregeling gewenst of nodig is. 15-jaarsregeling De aangesloten onderneming is als aanvullende premie verschuldigd de financiering in het kader van de 15-jaarsregeling als bedoeld in het Uitvoeringbesluit pensioenaspecten Sociaal akkoord 2004 (zie in dit verband artikel 25 lid 5 van het reglement 2006). Per 01-01-2005 bedroeg de contante waarde van bedoelde verplichting € 10,151 miljoen. Dit bedrag zal jaarlijks in het kader van de jaarrekening van het fonds opnieuw worden vastgesteld aan de hand van het verloop en de salarisontwikkeling. De aangesloten onderneming zal vanaf 2012 tot en met 2020 een gedeelte van de vervallen 34 SUWAS-premie aanwenden voor het van jaar tot jaar verminderen van de (resterende) verplichting. Jaarlijks wordt 1/n deel van de totale verplichtingen per 1 januari van dat jaar betaald. Betaling vindt maandelijks per einde van de maand plaats; n staat hier voor het aantal resterende jaren tot en met 2020, in 2012 dus 9, in 2013: 8 etc. De resterende verplichting wordt jaarlijks door de actuaris van het fonds vastgesteld bij het opmaken van het actuarieel rapport. De toekomstige jaartermijn wordt hierop aangepast. d. Premiedepot actieve deelnemers Indien de interne (zuivere) kostendekkende premie in enig jaar lager is dan de doorsneepremie kan het premiedepot worden gevuld. Dit depot kan worden aangewend in jaren dat de interne (zuivere) kostendekkende premie hoger is dan de doorsneepremie. De interne (zuivere) kostendekkende premie is opgebouwd uit de volgende elementen: a. jaarlijkse pensioenopbouw actieve deelnemers; b. risicokoopsom partnerpensioen; c. opslag arbeidsongeschiktheidsrisico; d. jaarlijkse opbouw spaarPartnerpensioen PP2 en PP3; e. toeslag actieve deelnemers reglement 2014 (o.b.v. CAO-verhoging vorig boekjaar tot maximaal 2%); f. opslag uitvoeringskosten; g. solvabiliteitsopslag. De interne (zuivere) kostendekkende premie is onder andere afhankelijk van de nominale rentetermijnstructuur per 1 januari van het boekjaar en de CAO-verhoging tot maximaal 2% over het vorige boekjaar. De afgesproken doorsneepremie staat vast voor een periode van 5 jaar. Indien in enig jaar de doorsneepremie hoger is dan de interne (zuivere) kostendekkende premie, dan wordt het meerdere toegevoegd aan het premiedepot actieven. In de situatie dat in enig jaar de doorsneepremie lager is dan de interne (zuivere) kostendekkende premie, dan volgen achtereenvolgens de volgende acties: 1. er wordt getoetst of het tekort kan worden gefinancierd uit het premiedepot. 2. indien het tekort niet (volledig) uit het premiedepot kan worden gefinancierd, wordt vervolgens getoetst of het nog resterende tekort uit de algemene middelen van het pensioenfonds kan worden gefinancierd (beleidsstaffel toeslagen als beschreven in artikel 18 lid 3). De algemene middelen van het pensioenfonds kunnen ook worden aangesproken om korting van opbouw van actieven te voorkomen. 3. indien er dan nog steeds een tekort is, dan wordt onderdeel e gekort. 4. indien nodig na korting van onderdeel e, kunnen onderdelen a en d nog zodanig worden gekort dat een interne (zuivere) kostendekkende premie resulteert die gelijk is aan de doorsneepremie. Indien het premiedepot hoger wordt dan 10% van de technische voorziening van de actieve deelnemers, dan vloeit het meerdere over naar de algemene middelen van het pensioenfonds. Bij vaststelling van de dekkingsgraad van het pensioenfonds wordt het premiedepot niet meegeteld in het fondsvermogen. Het bedrag dat in enig boekjaar aan het premiedepot wordt toegevoegd of onttrokken, zal worden bepaald op basis van de beschikbare informatie rond 10 januari van dat boekjaar. De waarde van het premiedepot wordt ontwikkeld met het fondsrendement. 6.3 Beleggingsbeleid In deze paragraaf wordt het beleggingsbeleid van het pensioenfonds beschreven. Tevens zijn hierin de richtlijnen voor het vermogensbeheer vastgelegd. Conform de artikelen 135 en 136 van de Pensioenwet en paragraaf 5 uit het Besluit financieel toetsingskader pensioenfondsen 35 wordt achtereenvolgens ingegaan op het strategisch beleggingsbeleid, de opzet en uitvoering van de vermogensbeheeractiviteiten, de wijze van risicometing en -beheersing, de opzet van de resultaatsevaluatie alsmede de waarderingsgrondslagen. Het navolgende beleggingsbeleid heeft betrekking op het fondsvermogen dat verband houdt met de collectieve beschikbare premieregeling. Beleggingsbeleid en investment beliefs Eind 2012 heeft het bestuur het beleggingsbeleid 2012 (en verder) vastgesteld. Eerder al waren er investment beliefs; deze zijn ook opgenomen in deze ABTN als bijlage. In 2013 is dit beleid verder uitgerold en ingevuld. Met behulp van investment beliefs, cq het vastleggen van beleggingsbeginselen, heeft het bestuur een kader geformuleerd hoe het omgaat met financiële markten en producten. Deze opgestelde investment beliefs vormen een visie op de werking van financiële markten en de manier waarop het pensioenfonds hierin acteert om zijn doelstellingen te behalen. De beliefs geven daarmee een kader voor de beleggingscommissie om nieuwe beleggingsmogelijkheden te beoordelen, zijn een ijkpunt voor het bestuur en maken een duidelijkere verantwoording naar de deelnemers, toezichthouder en andere stakeholders mogelijk.Er wordt gewerkt met het zogenaamde “pas toe of leg uit”-principe. In bijlage 1 is de verklaring inzake beleggingsbeginselen van het bestuur opgenomen. a. Strategisch beleggingsbeleid 1. Beleggingsdoelstelling Teneinde de beoogde pensioenuitkeringen op korte en lange termijn veilig te stellen wenst het bestuur de toevertrouwde middelen op een verantwoorde en solide wijze te beleggen. Het pensioenfonds belegt vanuit de prudent person. Daarbij moeten de beleggingen voldoen aan kwalitatieve beginselen van veiligheid, kwaliteit en spreiding. De doelstellingen op lange termijn ten aanzien van het beleggingsbeleid zijn het beheren van solide beleggingen in overeenstemming met de prudent-personregel en de Pensioenwet, zodat met de beleggingsresultaten en de premiestortingen kan worden voldaan aan de lopende en toekomstige verplichtingen en waar mogelijk toeslagen kunnen worden verleend. Bij het bepalen van het lange termijn strategische beleggingsbeleid is het uitgangspunt de verplichtingenstructuur en de financiering van het pensioenfonds, met in achtneming van de vereisten uit de Pensioenwet en de beleidsregels van DNB. Een groot deel van het vermogen wordt passief beheerd. Voor sommige beleggingscategorieën voert het pensioenfonds een ‘actieve’ beleggingsstijl. Dat wil zeggen: het streven naar een hoger rendement dan de performance van de benchmark, binnen de in dit hoofdstuk vastgestelde restricties, op basis van de marktvisie van de geselecteerde vermogensbeheerder. Als algemene richtlijn geldt dat hoe inefficiënter de markt, hoe meer ruimte de vermogensbeheerders kunnen krijgen om outperformance te behalen. 2. Samenstelling strategische beleggingsportefeuille en tactische bandbreedtes Het bestuur heeft in 2011 een Asset Liability Management (ALM) studie laten uitvoeren naar aanleiding van de overgang naar een collectieve beschikbare premieregeling. Aan de hand van de uitkomsten van deze studie is een beleggingsportefeuille gekozen met een acceptabele combinatie van toeslagverlening, maatregelen ten aanzien van het korten van rechten en de kostendekkende premie ten opzichte van de feitelijke premie. Uit de studie komt een meer defensieve mix naar voren. Deze strategische beleggingsmix is per ingang van 2013 licht gewijzigd en ziet er als volgt uit: 36 De strategische beleggingsmix en de bandbreedtes daaromheen zien er als volgt uit: Structureel Minimum Maximum Vastrentende waarden 65% 60% 70% Aandelen 23% 18% 28% Vastgoed 7% 4% 10% Commodities 5% 3% 7% Liquide middelen 0% -3% 3% Totaal 100% De procentuele samenstelling van het vermogen dient binnen de bovenstaande minima en maxima te blijven. Elk kwartaal wordt gekeken of de verschillende categorieën binnen de bandbreedtes zitten. Indien dit niet het geval is zal door de beleggingscommissie een voorstel tot rebalancing worden uitgewerkt, dat door het bestuur moet worden geaccordeerd. Er is geen sprake van een actief tactische asset allocatie beleid. In geval van heftige marktbewegingen of andere uitzonderlijke omstandigheden kan het bestuur besluiten tijdelijk af te wijken van het bovenstaande beleid. De afdekking van het renterisico wordt gerealiseerd binnen de vastrentende waarden portefeuille. Er is de volgende rentestaffel afgesproken: · De beoogde renteafdekking, uitgedrukt in een percentage van de pensioenverplichtingen, is 70% met een bandbreedte van 3%. Deze bandbreedte geldt op zowel totaalniveau, als voor de afzonderlijke looptijdbuckets; · Indien de gewogen gemiddelde rente (bepaald op basis van de actuele swapcurve) stijgt naar 4,2%, wordt de renteafdekking opgehoogd naar 80%; · Indien de gewogen gemiddelde rente stijgt naar 4,8%, gaat de renteafdekking naar 90%. Dagelijks wordt door BlackRock de werkelijke afdekking berekend. Indien de renteafdekking van een looptijdbucket of van de totale renteafdekking zich buiten een bandbreedte van +/- 3% begeeft, vindt er rebalancing naar de strategische weging plaats. b. Opzet en uitvoering vermogensbeheeractiviteiten 1. Organisatie vermogensbeheer Het bestuur van het pensioenfonds is verantwoordelijk voor het strategische beleggingsbeleid. Onder het strategische beleggingsbeleid wordt verstaan de vaststelling van het doel en de stijl van het beleggingsbeleid, de strategische beleggingsportefeuille en bandbreedtes, de benchmarks en de selectie en aanstelling van de vermogensbeheerder(s). Het bestuur heeft investment beliefs (beleggingsbeginselen) geformuleerd, welke dienen als kader hoe om te gaan met financiële markten en producten. De beleggingscommissie heeft een voorbereidende en adviserende rol inzake het strategische beleggingsbeleid richting het bestuur. Daarnaast is de beleggingscommissie verantwoordelijk voor de nadere invulling alsmede de uitvoering hiervan. Hieronder moet onder andere worden verstaan het vaststellen van de specifieke richtlijnen voor de deelportefeuilles, het opstellen van het mandaat voor de vermogensbeheerders, het toetsen en evalueren van het gevoerde en te voeren beleid van de vermogensbeheerders, het onderhouden van contacten met adviseurs en het bijhouden van beleggingstechnische kennis. De beleggingscommissie vergadert in beginsel vier keer per jaar. Deze reguliere vergaderingen worden jaarlijks aangevuld met twee themavergaderingen. De vermogensbeheerders zijn verantwoordelijk voor het uitvoeren van het beleggingsbeleid. De vermogensbeheerders zijn binnen de hier geformuleerde randvoorwaarden vrij in de wijze van belegging en herbelegging. Bij de jaarlijkse evaluatie van het beleggingsbeleid worden deze randvoorwaarden geëvalueerd. De vermogensbeheerders zijn tevens verantwoordelijk voor het verzamelen, administreren en rapporteren over de beleggingen aan bestuur en beleggingscommissie. 37 2. Structuur vermogensbeheer Het bestuur heeft externe vermogensbeheerders aangesteld om binnen de in het beleggingsplan opgestelde doelstellingen en restricties het operationele beleggingsbeleid uit te voeren. In de onderstaande tabel wordt een overzicht gegeven van de aangestelde beheerders. Beleggingscategorie Vastrentende waarden Aandelen Vastgoed Commodities Beheerder BlackRock BlackRock Altera Vastgoed, CBRE Global Investors, Q-Park, UBS Global Asset Management Credit Suisse SPG heeft KAS BANK aangesteld als custodian van het pensioenfonds. De participaties in beleggingsfondsen waar SPG in belegt, waaronder de aandelen- en vastrentende fondsen van BlackRock en het commodities fonds van Credit Suisse, worden bewaard door KAS BANK. De onderliggende stukken die in de beleggingsfondsen worden verhandeld worden niet bewaard door KAS BANK, maar door de custodians van de betreffende beleggingsfondsen. Naast de bewaarneming van beurs- en niet-beursgenoteerde effecten is KAS BANK verantwoordelijk voor de beleggingsadministratie, de DNB-rapportage, de performancemeting en de financiële administratie van de beleggen. Het bestuur heeft twee reservemanagers aangesteld zodat bij een acuut faillissement van BlackRock of een andere reden waarbij SPG afscheid wenst te nemen snel geschakeld kan worden. Dit zijn BNP Paribas voor het LDI-mandaat en State Street voor het beheer van de aandelen en credits. Bij een eventueel faillissement van BlackRock komen de onderliggende stukken binnen de fondsen waar SPG in belegt overigens niet in gevaar omdat deze zijn afgescheiden (geringfenced) van het eigen vermogen van BlackRock. De cashpositie die buiten de fondsen om op de rekening van BlackRock staat, is daarentegen niet beschermd. Het betreft hier de werkelijke cashpositie (niet de beleggingen in het geldmarktfonds) die in de praktijk hooguit enkele duizenden euro’s bedraagt. De passieve mandaten worden vanwege de vergelijkbare uitvoering door verschillende managers in beginsel ingericht conform een single-manager aanpak. De vastgoedportefeuille wordt actief beheerd. Hier is dan ook gekozen voor een multi-manager aanpak, daar SPG er van overtuigd is dat de actieve performance van een individuele manager door de tijd behoorlijk kan fluctueren. Ook is er een actief fonds dat zich richt op aandelen uit opkomende markten. Dit is vanwege de beperkte omvang echter ingevuld conform een single-manager aanpak. Bij een aanpassing van het beleggingsbeleid zal de afweging omtrent het invullen via een single- of multi-manager aanpak opnieuw beoordeeld worden. c. Wijze van risicometing en –beheersing De risicobeheersing is, aanvullend op paragraaf 2 (Samenstelling strategische beleggingsportefeuille en bandbreedtes), vormgegeven door de onderstaande randvoorwaarden. De vermogensbeheerders dienen deze restricties te respecteren. Door middel van rapportages door de vermogensbeheerders en door de custodian wordt de naleving van deze voorwaarden gecontroleerd door de beleggingscommissie. Eenmaal per jaar wordt van alle beleggingsfondsen en –mandaten de volledige lijst van onderliggende beleggingen opgevraagd. In het document ‘Beleggingsbeleid Stichting Pensioenfonds Grontmi dd. 12 juni 2014’ worden per beleggingscategorie de belangrijkste risico’s en beheersmaatregelen beschreven. 1. Randvoorwaarden vastrentende waarden De vastrentende portefeuille wordt beheerd door BlackRock. Deze portefeuille is op te splitsen in enerzijds een LDI-mandaat, bestaande uit renteswaps en twee geldmarktfondsen, en anderzijds een credit fonds. 38 De samenstelling van het LDI-mandaat is zodanig dat tezamen met de credit obligaties de beoogde 70% van het renterisico is afgedekt. Er wordt een bandbreedte rondom deze 70% gehanteerd van 3%, op zowel totaal- als looptijdbucketniveau. De wegingen zijn afgestemd op het verwachte uitkeringenpatroon van SPG en worden tenminste jaarlijks opnieuw vastgesteld. De actuele renteafdekking wordt door de vermogensbeheerder op dagbasis gemonitord. De benchmarks voor de verschillende deelportefeuilles zijn als volgt: Renteswaps + Geldmarktfondsen Credit fonds Benchmark Werkelijk rendement 20% Citigroup Euro Big Ex Domestic Treasury Index De investering in het LDI-mandaat wordt ondergebracht in het BlackRock LSF EUR Cash Fund en tegelijkertijd wordt rentegevoeligheid ingenomen middels renteswaps. Het andere geldmarktfonds is het BlackRock Institutional Euro Liquidity Fund. Dit fonds wordt gebruikt voor het efficiënt beheren van de portefeuille, middels het aanhouden van een liquiditeitenbuffer ten behoeve van het beheer van onderpand in kasgelden. De strategische allocatie binnen vastrentende waarden bestaat voor 20% uit credits. Dit belang is ingevuld door een allocatie naar het Euro Credit Bond Index Fund van BlackRock, een passief fonds. De benchmark van het fonds is de Citigroup Euro Big Ex Domestic Treasury Index. Dit is een veel gehanteerde benchmark die niet alleen obligaties van bedrijven omvat, maar ook obligaties van overheidsinstellingen en organisaties die gelieerd zijn aan een overheid. De replicatie vindt plaats conform gestratificeerde sampling. De maximale tracking error is bepaald op 0,30%. Het tegenpartijrisico dat ontstaat door het aangaan van de swaptransacties wordt middels interne richtlijnen beheerst en gemonitord door BlackRock. Dit houdt o.a. in dat er onderpand wordt uitgewisseld en dat de totale derivatenpositie verdeeld moet zijn over minimaal vijf tegenpartijen. Ook dient elke tegenpartij een rating te hebben van minimaal AA2/P2 (Moody’s). Het beleid van BlackRock met betrekking tot het vastrentende waarden mandaat wordt nauwgezet gevolgd en passend gevonden door het bestuur. Er is geen sprake van valutarisico bij de vastrentende waardenportefeuille. 2. Randvoorwaarden aandelen Ten behoeve van de aandelenbeleggingen wordt gebruik gemaakt van beleggingsfondsen. Het pensioenfonds heeft derhalve geen rechtstreekse invloed op het binnen die fondsen gevoerde beleid. De risicobeheersing binnen het aandelenmandaat is op hoofdlijnen vormgegeven door de onderstaande randvoorwaarden. De randvoorwaarden staan volledig beschreven in de vermogensbeheerovereenkomsten en prospecti behorende bij de beleggingsfondsen. Regiospreiding Aandelen Europa excl. VK Aandelen Verre Oosten excl. Japan Aandelen Opkomende Markten Totaal aandelen Strategische mix 59% 11% 30% 100% Minimum Maximum 54% 9% 25% 64% 13% 35% De regioverdeling van SPG wijkt af van de regioverdeling conform marktkapitalisatie, zoals veel pensioenfondsen die hanteren. Uit een risico-rendement studie is gebleken dat het opnemen van een allocatie naar Noord-Amerika en het Verenigd Koninkrijk geen wezenlijke diversificatievoordelen oplevert ten opzichte van de huidige portefeuille. 39 De benchmarks voor de verschillende deelportefeuilles zijn als volgt: Regio Aandelen Europa excl. UK Aandelen Verre Oosten excl. Japan Aandelen Opkomende Markten Benchmark MSCI Developed Europe ex UK Gross TR Index MSCI Pac-Rim ex Japan Index (Net Dividends) MSCI Emerging Markets Net Dividend Return Index Deze MSCI-benchmarks vormen een goede afspiegeling van de aandelenmarkten van de betreffende regio’s. Voor de verschillende fondsen gelden de volgende doelstellingen en bijbehorende risicoprofielen: · Europe ex-UK Alpha Tilts fonds: outperformancedoelstelling van 1,0% tot 2,0% met een tracking error van 2,0%; · MSCI Pacific Rim ex-Japan fonds: outperformancedoelstelling van 0,0% met een tracking error van minder dan 0,20%; · MSCI Emerging Markets fonds: outperformancedoelstelling van 0,0% met een tracking error van minder dan 0,50%; · Emerging Markets Opportunities fonds: outperformancedoelstelling van 3,0% met een tracking error van 2,0% tot 4,0%. Deze doelstellingen en risicoprofielen gelden op fondsniveau, maar zijn door SPG als passend en voldoende beoordeeld. Het Pacific Rim ex-Japan fonds is een passief fonds dat belegt conform volledige replicatie van de benchmark. Het aandelenfonds dat belegt in de regio Europe ex-UK heeft een beperkte actieve ruimte. Er wordt zowel actief als passief belegd in aandelen opkomende markten. De belegging in het passieve fonds diende om vertrouwd te raken met deze voorheen relatief nieuwe beleggingscategorie. Dit fonds belegt conform volledige replicatie van de benchmark. Er is echter ook een actief fonds, daar SPG er van overtuigd is dat een actieve manager relatief veel mogelijkheden heeft om in deze regio outperformance te behalen. Gezien de beperkte omvang wordt dit gedaan conform een single-manager aanpak. Het valutarisico met betrekking tot aandelen van vermogenstitels niet luidende in euro’s wordt in beginsel niet afgedekt. Aan de hand van een scenario-analyse heeft het bestuur vastgesteld dat de voordelen van het afdekken niet opwegen tegen de kosten ervan. Binnen elk regiofonds van BlackRock is het de beheerder wel toegestaan om valutaposities af te dekken. De beheerder zal dit echter alleen doen als hij een sterke visie heeft op de betreffende valuta-ontwikkeling. Verder geldt dat het niet is toegestaan rechtstreeks te beleggen in aandelen van Grontmij en aangesloten vennootschappen en dat alle aandelen genoteerd dienen te zijn aan algemeen erkende beurzen. 40 3. Randvoorwaarden vastgoed Onder vastgoed wordt verstaan beleggingen in woningen, winkels, kantoren, bedrijfsruimten en overig vastgoed, zoals parkeerfaciliteiten. De beleggingen in niet-beursgenoteerd vastgoed worden ingevuld door participaties in institutionele beleggingsfondsen. De enige uitzondering hierop vormt de belegging in één woonhuis: zodra de huidige bewoner dit huis verlaat wordt het pand verkocht. Beursgenoteerde vastgoedfondsen maken geen deel uit van de strategische portefeuille, maar kunnen wel voorkomen in de aandelenfondsen. Aangezien het niet mogelijk is een mandaat in niet-beursgenoteerd vastgoed passief in te vullen is gekozen voor een multi-manager aanpak, daar SPG er van overtuigd is dat de actieve performance van een individuele manager door de tijd behoorlijk kan fluctueren. Met de participaties in de beleggingsfondsen wordt gestreefd naar een goed gediversifieerde niet-beursgenoteerde vastgoedportefeuille over regio’s, sectoren en risicoprofielen conform onderstaande tabellen. De portefeuille dient voor maximaal 40% (gewogen gemiddelde) gefinancierd te zijn middels externe schuldfinanciering. Regiospreiding Nederland Eurogebied ex. Nederland Overig Europa Totaal vastgoed Sectorverdeling Woningen Winkels Kantoren Bedrijfsruimten Overig Totaal vastgoed Verdeling risicoprofiel Core Value Added Opportunity Totaal vastgoed Strategische mix Min 50% Max 50% 0% 100% Minimum Maximum 50% 0% 0% 100% 50% 15% Strategische mix 40% 30% 20% 5% 5% 100% Minimum Maximum 30% 20% 10% 0% 0% 50% 40% 30% 10% 20% Strategische mix 70% 20% 10% 100% Minimum Maximum 70% 0% 0% 100% 30% 10% Voor vastgoed gelden aanvullende randvoorwaarden (beleggingscriteria) op beleggingsfondsniveau: Beleggingscriteria Fondsomvang Toelichting Een beleggingsfonds dient een minimale omvang van € 250 miljoen (eigen vermogen) te hebben. Maximum deelname door SPG SPG zal voor maximaal 20% van de beoogde eigen vastgoedportefeuille deelnemen in één vastgoedfonds. Tevens zal SPG niet meer dan 10% in het beoogde eigen vermogen van een vastgoedfonds deelnemen. Waardering vastgoed Het vastgoed in een vastgoedfonds dient extern te worden getaxeerd door een onafhankelijke taxateur. 41 Frequentie rapportage intrinsieke waarde Minimaal eenmaal per kwartaal dient de intrinsieke waarde te worden gepubliceerd. Alignment of interest Er dient een goede alignment of interest tussen management en aandeelhouder te zijn door middel van een rendementsafhankelijke beloning en/of coinvestering. Projectontwikkeling Op beperkte schaal kan projectontwikkeling worden toegestaan (maximaal 10%), bijvoorbeeld wanneer het is bestemd voor de eigen beleggingsportefeuille of waar het gaat om herontwikkeling van in portefeuille zijnde beleggingen. Doelstelling / Benchmarking Vastgoedfondsen dienen een duidelijk omschreven doelstelling te hebben in termen van absoluut rendement en/of outperformance van een op het beleid passende vastgoedindex. Kwalitatieve criteria Overige kwalitatieve criteria worden per geval vastgesteld, en worden ontleend aan door INREV ontwikkelde standaarden. De gekozen beleggingsfondsen hebben als doelstelling een hoger rendement te behalen dan de desbetreffende benchmark: Woningen Nederland (CBRE en Altera) Winkels Nederland (CBRE en Altera) Kantoren Nederland (CBRE) Bedrijfsruimten Europa (CBRE) UBS Global Asset Management – Euro Core Fonds Q-Park Benchmark ROZ / IPD Woningen Index ROZ / IPD Winkels Index ROZ / IPD Kantoren Index ROZ / IPD Bedrijfsruimten Index ROZ / IPD Eurozone Commercial Real Estate Index Absoluut rendement Het beleid van de afzonderlijke beheerders wordt nauwgezet gevolgd en passend gevonden door het bestuur. Elk kwartaal wordt een kwart van de vastgoedportefeuille van CBRE en Altera getaxeerd door een van de vermogensbeheerder onafhankelijke taxateur. De waardeontwikkeling van dat getaxeerde kwart van de portefeuille wordt geëxtrapoleerd naar de rest van de portefeuille. In een volgend kwartaal wordt een ander kwart van de portefeuille getaxeerd, zodat elk object zeker één keer per jaar wordt gewaardeerd. UBS laat de gehele portefeuille elk kwartaal taxeren door een onafhankelijke taxateur. De portefeuille van Q-Park wordt voor zover mogelijk één keer per jaar getaxeerd door een onafhankelijk taxateur. 4. Randvoorwaarden Commodities De beleggingen in commodities (grondstoffen) vinden plaats middels een institutioneel beleggingsfonds van Credit Suisse (Asset Management) Limited. Het fonds heeft een licht actieve (enhanced) beleggingsstijl. De commodity exposure wordt aangegaan door een total return swap. Er worden geen onder- of overwegingen naar de verschillende commodities ten opzichte van de benchmark ingenomen, wel wordt het moment van doorrollen actief gemanaged. De onderliggende cash wordt sinds de kredietcrisis belegd in US treasuries en agency debt (bijvoorbeeld Amerikaanse hypotheekbanken). Het valutarisico met betrekking tot commodities wordt op dagbasis afgedekt binnen het fonds. 42 De benchmark is met ingang van september 2013 de Dow Jones UBS Commodity Index (Euro Hedged Daily Modified Total Return). Deze benchmark hanteert een meer gelijkmatige spreiding tussen verschillende soorten grondstoffen dan de bekende S&P GSCI index (welke een allocatie van circa tweederde naar energie-gerelateerde grondstoffen heeft). Het fonds heeft als doelstelling om jaarlijks een extra rendement te genereren van 1,0% (voor kosten) ten opzichte van deze benchmark, met een target tracking error van 1,0% tot 1,5%. SPG beoordeelt deze doelstellingen als passend en voldoende. De tegenpartij van de total return swap is Credit Suisse International. Er wordt geen onderpand uitgewisseld ten behoeve van dit fonds. Echter, indien de totale derivatenpositie een waarde heeft van meer dan 10% van de portefeuille, wordt deze tegengesloten en opnieuw aangegaan (reset). Elke maand wordt de totale derivatenpositie gereset indien dit niet in de tussentijd als gevolg van waardeveranderingen heeft plaatsgevonden. Het is de portefeuillemanager bovendien toegestaan een andere tegenpartij te kiezen. 5. Randvoorwaarden liquide middelen Onder liquide middelen wordt verstaan: deposito’s en kasgeld in euro’s met een looptijd van maximaal één jaar. Binnen de beleggingsportefeuille worden in principe geen liquide middelen aangehouden, eventuele cashflows zullen worden herbelegd. De mogelijkheid tot voorbeleggen (door middel van het accepteren van een tijdelijk tekort op liquide middelen) is toegestaan. Als vergoeding voor liquide middelen dient een marktconform tarief te gelden, waarbij als benchmark geldt l-maands Euribor (Euro Interbank Offered Rate). Er mogen alleen liquiditeiten worden aangehouden bij een financiële instelling met een minimale rating van A1 volgens Moody’s of A+ volgens S&P. 6. Derivaten Bij het beheer van de portefeuille mag gebruik worden gemaakt van derivaten zoals opties, swaps en futures. Derivaten vormen overigens geen aparte beleggingscategorie en mogen slechts worden ingezet bij het beleggingsbeleid voor zover dit past binnen de grenzen in het betreffende mandaat. Derivaten kunnen zowel over de beurs worden verhandeld als "over the counter" (tegenpartij dient voldoende kredietwaardig te worden geacht). Voorbeelden van het gebruik van derivaten betreffen: · Het aanpassen van de rentegevoeligheid van de vastrentende waarden; · Het op efficiënte wijze innemen van een positie die in economisch opzicht kan worden gelijkgesteld aan een positie in fysieke beleggingen; · Het afdekken van valuta-exposure. Bij het gebruik van derivaten wordt het beleid van de desbetreffende beheerder gevolgd. Dit beleid is echter altijd vooraf door SPG beoordeeld en goedgekeurd. Het gebruik van derivaten op enige andere wijze is slechts toegestaan na overleg met en goedkeuring van het bestuur van het pensioenfonds. De totale portefeuille inclusief derivatenposities dient te allen tijde binnen de vermelde randvoorwaarden te blijven. 7. Securities lending Het bestuur is geen groot voorstander van securities lending, ofwel het uitlenen van effecten tegen een vergoeding. Binnen de aandelenfondsen en het creditfonds van BlackRock wordt echter wel securities lending toegepast. Het bestuur is zich bewust van de risicoaspecten van securities lending, zoals tegenpartij- en herinvesteringsrisico. Om het tegenpartijrisico te beperken wordt onderpand in de vorm van kasgeld ontvangen, waarvan de waarde altijd enkele procentpunten hoger ligt dan de waarde van de uitgeleende effecten. Dit wordt belegd in een geldmarktfonds. Er vindt dagelijkse monitoring plaats door BlackRock. 43 Het bestuur heeft navraag gedaan naar de procedures en richtlijnen rondom securities lending. BlackRock heeft criteria vastgesteld voor de selectie van tegenpartijen bij securities lending activiteiten. Tevens zijn er limieten vastgesteld voor het te lopen risico per tegenpartij. BlackRock levert in ieder geval eenmaal per jaar een overzicht van de activiteiten op het gebied van securities lending. In het document “Beleggingsbeleid Stichting Pensioenfonds Grontmij” wordt uitgebreider ingegaan op securities lending. 8. Valuta’s In de vastrentende waardenportefeuille is geen sprake van valutarisico, alle beleggingen luiden in euro. Dit geldt eveneens voor het overgrote deel van de vastgoedbeleggingen. Binnen het commoditiesfonds dekt de beheerder het valutarisico af. In de aandelenfondsen wordt het valutarisico in beginsel niet afgedekt, waardoor er valutarisico wordt gelopen op aandelen uit het Verre Oosten, Europese landen buiten de eurozone en opkomende landen. Gezien de beperkte omvang van het valutarisico in de gehele beleggingsportefeuille en gezien de bijkomende kosten – met name voor opkomende landen – heeft SPG besloten dit niet af te dekken. In 2013 is besloten dat deze beslissing opnieuw geëvalueerd zal worden indien het valutarisico meer dan 20% bedraagt. Binnen elk regiofonds van BlackRock is het de beheerder wel toegestaan om valutaposities af te dekken. De beheerder zal dit echter alleen doen als hij een sterke visie heeft op de betreffende valutaontwikkeling. d. Resultaatsevaluatie De vermogensbeheerders dienen zorg te dragen voor een volledige administratie van de beleggingsportefeuille en alle daarop betrekking hebbende transacties. Minimaal per kwartaal dienen de volgende zaken te worden vastgelegd: · portefeuille overzichten in marktwaarden begin en einde periode op transactiebasis inclusief lopende rente in euro; · aan- en verkopen op transactiebasis in euro; · waarde vermogenswinst of –verlies in euro; · fonds- en benchmarkrendement in procenten; · attributie analyse; · tracking error. Het pensioenbureau stelt maandelijks een factsheet op voor het bestuur met de belangrijkste financiële ontwikkelingen. De custodian KAS BANK levert onafhankelijk van de vermogensbeheerders tevens op kwartaalbasis een performance-overzicht en een attributie-analyse van de totale portefeuille. Elk kwartaal worden bovenstaande zaken door de beleggingscommissie getoetst en beoordeeld, waarbij de nadruk ligt op de performance van de beleggingscategorieën tegen de vastgestelde benchmarks en de door de vermogensbeheerder aangeleverde risicoattributie. e. Waarderingsgrondslagen Alle beleggingen worden tegen marktwaarde gewaardeerd. 44 f. Maatschappelijk verantwoord beleggen De afgelopen jaren heeft het bestuur zich verdiept in en gediscussieerd over het onderwerp maatschappelijk verantwoord beleggen. Maatschappelijk verantwoord beleggen is het beleggen op grond van financiële, sociale, governance en milieuoverwegingen en/of de beïnvloeding van bedrijven, overheden en andere relevante actoren op grond van deze overwegingen. In verkorte vorm wordt wel gesproken over ESG-onderwerpen: environmental, social en governance onderwerpen. Het bestuur heeft het standpunt ingenomen om de algemeen aanvaarde principes, zoals vastgelegd in de UN Global Compact Principles, na te leven. Met betrekking tot maatschappelijk verantwoord beleggen worden de volgende strategieën onderscheiden: · Negatieve screening/uitsluiting: beleggingen in bepaalde bedrijven, economische sectoren of landen zijn niet toegestaan om redenen die betrekking hebben op corporate governance of ESG-onderwerpen. · Positieve screening: selectie, binnen een gegeven beleggingsuniversum, van bedrijven die het best presteren op bepaalde duurzame criteria. De populairste vorm van positieve screening wordt best-in-class genoemd. · Engagement: het beïnvloeden van het bedrijfsbeleid op grond van de positie als belegger en de rechten die hiermee verbonden zijn. Het fundamentele verschil met screening is dat engagement de selectie niet beïnvloedt, omdat deze strategie pas na de aankoop van een aandeel wordt toegepast. Het bestuur is van oordeel dat gezien de omvang van de beleggingsportefeuille, de wijze van beleggen (grotendeels passief beleggen) en de uitvoerbaarheid de vorm van engagement het beste aansluit bij de mogelijkheden en wensen van het pensioenfonds. Dit vanuit de overtuiging dat engagement weliswaar niet onmiddellijk, maar wel uiteindelijk bijdraagt aan de vermindering van de ESG-problematiek en dat dit op lange termijn ook een positieve bijdrage levert aan het rendement op beleggingen. De beleggingscommissie probeert in gesprekken met de vermogensbeheerders hen ertoe aan te zetten om andere producten aan te bieden die beter aansluiten bij de ESG-problematiek. Vervolgens zal het bestuur bepalen of zij in deze producten wil beleggen. De managers van de beleggingsfondsen, waarin wordt belegd bij met name BlackRock, passen een engagement beleid toe. Toepassing van ESG criteria mag volgens het bestuur niet ten koste gaan van het rendement. Tevens moet worden voldaan aan de overige investment beliefs van het fonds. Op 1 januari 2013 is het Nederlands wettelijk verbod op investeren in bedrijven die betrokken zijn in de productie van clustermunitie van kracht geworden. Het verbod vraagt van investeerders om investeringen te vermijden in bedrijven die te maken hebben met productie van clustermunitie, en ook in beleggingsinstellingen en indexen waar clustermunitie-ondernemingen meer dan 5 procent van uitmaken. Het pensioenfonds streeft naar volledige uitsluiting van clustermunitie in de beleggingsportefeuille. Alle vastgoedfondsen waarin SPG belegt (CBRE, Altera, Q-Park en UBS) nemen deel aan de Global Real Estate Sustainability Benchmark (GRESB). Dit betekent dat er continue wordt ingezet op en geïnvesteerd in maatregelen om de duurzaamheid van het beheerde vastgoed te verbeteren. 6.4 Toeslagbeleid a. Voorwaardelijke toezegging actieve deelnemers Het toeslagbeleid heeft een strikt voorwaardelijk karakter. Hierbij is categorie D6 van de Toeslagenmatrix van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van toepassing: 45 voorwaardelijke toeslagen op basis van een ex ante bepaalde maatstaf met financiering uit premie, het premiedepot en uit “overrendementen”. Eénmaal toegekende toeslagen zijn onvoorwaardelijk. De bij de toegekende toeslagen behorende verplichtingen worden opgenomen in de Voorziening Pensioenverplichtingen. 1 Het bestuur kan, zolang er voldoende middelen zijn en met inachtneming van het in de overige leden van dit artikel bepaalde, jaarlijks besluiten toeslagen te verlenen op: a b de pensioenaanspraken van actieve deelnemers; aanspraken bij voortzetting deelnemerschap als gevolg van arbeidsongeschiktheid. 2 Op de pensioenaanspraken als beschreven in lid 1, wordt jaarlijks per 1 januari (voor het eerst per 1 januari 2013) toeslag verleend van maximaal de stijging van de CAOverhoging over het vorige boekjaar met een maximum van 2% op jaarbasis. Het bestuur beslist evenwel jaarlijks in hoeverre pensioenaanspraken worden aangepast. Deze voorwaardelijke toeslagverlening wordt voor zover mogelijk gefinancierd uit de doorsneepremie, het te vormen premiedepot actieven en uit de algemene middelen van het fonds, waarbij wordt aangesloten bij de beleidsstaffel voor toeslagen zoals deze geldt voor gewezen deelnemers en pensioengerechtigden. 3 Indien wordt aangesloten bij de beleiddstaffel voor toeslagen als bedoeld in lid 2, dan vindt toeslagverlening voor actieve deelnemers en de pensioenaanspraken bij voortzetting deelnemerschap als gevolg van arbeidsongeschiktheid plaats op basis van de CAO-verhoging over het vorige boekjaar, met een maximum van 2% op jaarbasis op basis van het totaal van de in lid 2 genoemde financieringsbronnen. 4 Het bestuur zal verwachtingen betreffende de lastenontwikkeling van de pensioenregeling als geheel, of van onderdelen daarvan, in toekomstige jaren in zijn beoordeling bij de toeslagverlening mee laten wegen. Eén en ander brengt mee dat het bestuur te allen tijde bevoegd is de systematiek van toeslagverlening en de geformuleerde ambitie aan de omstandigheden aan te passen. Er is geen recht op toekomstige toeslagverlening. Het is daarmee niet zeker of en in hoeverre in de toekomst een toeslag wordt verleend. 5 Het bestuur kan besluiten tot het verlenen van inhaaltoeslagen. Als leidraad voor inhaaltoeslagen zijn door het bestuur uitgangspunten geformuleerd, die in de volgende paragraaf zijn opgenomen. b. Herstel kortingen opbouw en gemiste toeslagen actieve deelnemers Indien er in de laatste tien jaren korting van opbouw heeft plaatsgevonden of indien er toeslagen aan deelnemers en op aanspraken bij voortzetting deelnemerschap als gevolg van arbeidsongeschiktheid niet zijn verleend, dan zal een eventueel premieoverschot in enig jaar eerst worden aangewend om deze kortingen ongedaan te maken. Hierbij gelden de volgende uitgangspunten. · · · Eerst worden kortingen op opbouw hersteld (oudste kortingen eerst). Vervolgens kunnen gemiste toeslagen van de actieven worden hersteld (oudste gemiste toeslagen eerst). Kortingen op opbouw en gemiste toeslagen die meer dan 10 jaar geleden hebben plaatsgevonden, worden niet hersteld. De premie wordt in eerste instantie gebruikt om opbouw en toeslagen van de actieven in het boekjaar te financieren, een eventueel overschot (dus nadat de opbouw en toeslagen van actieven in het betreffende boekjaar zijn gefinancierd) kan vervolgens worden gehanteerd om kortingen op opbouw uit het verleden te compenseren en daarna de gemiste toeslagen van de actieven te herstellen. Voor het herstel van gemiste toeslagen van actieve deelnemers en aanspraken bij voortzetting deelnemerschap als gevolg van arbeidsongeschiktheid kunnen ook de algemene middelen van het fonds worden aangesproken (nadat de premie en het premiedepot zijn aangesproken). De 46 uitgangspunten die in lid d zijn opgenomen voor het herstel van gemiste toeslagen aan gewezen deelnemers en pensioengerechtigden zijn ook van toepassing indien het bestuur voornemens is om gemiste toeslagen van actieve deelnemers en aanspraken bij voortzetting deelnemerschap als gevolg van arbeidsongeschiktheid te herstellen uit de algemene middelen van het fonds. Het bestuur heeft te allen tijde de bevoegdheid om af te wijken van het in dit artikel bepaalde. Hierbij zal het bestuur zorgvuldig te werk gaan en alle relevante aspecten en de belangen van alle belanghebbenden in ogenschouw nemen. Hierbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de reden waarom een bepaalde korting in het verleden heeft plaatsgevonden en het solidariteitsprincipe. c. Voorwaardelijke toezegging gewezen deelnemers en pensioengerechtigden Het toeslagbeleid heeft een strikt voorwaardelijk karakter. Hierbij is categorie D1 van de Toeslagenmatrix van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van toepassing: voorwaardelijke toeslagen op basis van een ex ante bepaalde maatstaf met financiering uit “overrendementen”. Eénmaal toegekende toeslagen zijn onvoorwaardelijk. De bij de toegekende toeslagen behorende verplichtingen worden opgenomen in de Voorziening Pensioenverplichtingen. 1 Het bestuur kan, zolang er voldoende middelen zijn en met inachtneming van het in de overige leden van dit artikel bepaalde, jaarlijks besluiten toeslagen te verlenen op: a de ingegane pensioenen; b de premievrije pensioenaanspraken van deelnemers en gewezen deelnemers; c de bij scheiding aan de ex-partners toegekende bijzondere pensioenaanspraken; d het arbeidsongeschiktheidspensioen. 2 Op de pensioenrechten en pensioenaanspraken wordt jaarlijks per 1 januari toeslag verleend van maximaal de stijging van het percentage van de consumentenprijsindex voor alle huishoudens (afgeleid) over de laatst verstreken periode van oktober tot oktober (Bron: Centraal Bureau voor de Statistiek). Het bestuur beslist evenwel jaarlijks in hoeverre pensioenrechten en pensioenaanspraken worden aangepast. Voor deze voorwaardelijke toeslagverlening is geen reserve gevormd en wordt geen premie betaald. De toeslagverlening wordt uit het beleggingsrendement en uit de algemene middelen van het fonds gefinancierd. 3 Bij het bepalen van de hoogte van de toeslag voor de gewezen deelnemers en pensioengerechtigden wordt de volgende beleidsstaffel toegepast: · wanneer de dekkingsgraad* lager is dan de minimaal vereiste dekkingsgraad (104,1% niveau 2013), wordt geen toeslag verleend. · wanneer de dekkingsgraad* hoger of gelijk is aan de vereiste dekkingsgraad wordt een volledige toeslag toegekend. · bij een tussenliggende dekkingsgraad* wordt naar rato toeslag verleend. * In voorgenoemde beleidsstaffel wordt met dekkingsgraad bedoeld: de dekkingsgraad na toekenning van de voorgenomen toeslag. Bij vaststelling van de dekkingsgraad van het pensioenfonds wordt het premiedepot voor actieve deelnemers niet meegeteld in het fondsvermogen. 4 Het bestuur zal verwachtingen betreffende de lastenontwikkeling van de pensioenregeling als geheel, of van onderdelen daarvan, in toekomstige jaren in zijn beoordeling bij de toeslagverlening mee laten wegen. Eén en ander brengt mee dat het bestuur te allen tijde bevoegd is de systematiek van toeslagverlening en de geformuleerde ambitie aan de omstandigheden aan te passen, ook ten aanzien van gewezen deelnemers en pensioengerechtigden. Er is geen recht op toekomstige 47 toeslagverlening. Het is daarmee niet zeker of en in hoeverre in de toekomst een toeslag wordt verleend. 5 Het bestuur kan besluiten tot het verlenen van inhaaltoeslagen. Daartoe dient de solvabiliteit van het fonds voldoende te zijn hersteld. Als leidraad voor inhaaltoeslagen zijn door het bestuur uitgangspunten geformuleerd, die in de volgende paragraaf zijn opgenomen. d Herstel gemiste toeslagen gewezen deelnemers en pensioengerechtigden (inhaaltoeslagen) Indien er in de laatste tien jaren toeslagen aan pensioengerechtigden en gewezen deelnemers niet zijn verleend, dan kan het bestuur besluiten om deze toeslagen alsnog toe te kennen. Hiertoe dient de solvabiliteit van het fonds voldoende hersteld te zijn. Als leidraad voor het toekennen van inhaaltoeslagen zijn door het bestuur de volgende uitgangspunten geformuleerd. a. Eventuele inhaaltoeslagen gelden alleen voor de toekomst (er vinden geen betalingen met terugwerkende kracht plaats). b. Een besluit tot inhaaltoeslag kan plaatsvinden als de gemiddelde dekkingsgraad over de afgelopen vier kwartaaleinden voor dit besluit hoger was dan de vereiste dekkingsgraad verhoogd met een door het bestuur vast te stellen risico-opslag. Hierbij dient de dekkingsgraad ook na toekenning van de inhaaltoeslag hoger te blijven dan de vereiste dekkingsgraad verhoogd met een door het bestuur vast te stellen risico-opslag. c. Uitsluitend pensioengerechtigden en gewezen deelnemers die gemiste toeslagen hebben en nog deelnemer in het fonds zijn, kunnen worden gecompenseerd in de vorm van een inhaaltoeslag. Bepalend voor het toekennen van inhaaltoeslag is niet de status van de deelnemer op het moment dat wordt ingehaald, maar de aard van het deelnemerschap op het moment dat de toeslag niet werd verleend. d. Oudste gemiste toeslagen worden eerst ingehaald. e. Indien het langer dan tien jaar geleden is dat een toeslag niet is verleend, zal deze toeslag niet meer worden ingehaald. Het verlenen van een inhaaltoeslag vergt altijd een afzonderlijk bestuursbesluit. Het bestuur heeft te allen tijde de bevoegdheid om af te wijken van het in dit artikel bepaalde. Hierbij zal het bestuur zorgvuldig te werk gaan en alle relevante aspecten en de belangen van alle belanghebbenden in ogenschouw nemen. Hierbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de reden waarom een toeslag in het verleden niet is verleend en het solidariteitsprincipe. 6.5 Systematiek vaststelling parameters De parameters die gehanteerd worden bij de berekeningen ten behoeve van de vaststelling van de technische voorzieningen, het vereist eigen vermogen en de continuïteitsanalyse worden door het bestuur van het fonds vastgesteld. De parameters voldoen ten minste aan de voorwaarden conform de Regeling parameters pensioenfondsen. De parameters worden gehoord de externe adviseur/beleggingscommissie ten minste iedere vier jaar door het bestuur getoetst. Bij deze toetsing zal in ieder geval rekening worden gehouden met · recente theoretische en empirische inzichten ten aanzien van financiële markten en economische ontwikkelingen; · in financiële markten op dat moment geldende verwachtingen ten aanzien van financiële en economische variabelen; · gerealiseerde rendementen en de economische en financiële ontwikkeling uit het verleden; · een adequate maat aan prudentie. Het bestuur zal, gehoord de externe adviseur/beleggingscommissie, periodiek besluiten over de parameters. Bijstelling kan onder meer aan de orde zijn indien: 48 · sprake is van een aanpassing van de strategische beleggingsportefeuille, die van invloed is op de voor de toekomst te verwachten reële beleggingsrendementen; · sprake is van veranderde vooruitzichten ten aanzien van relevante grootheden (met name beleggingsopbrengsten en loonontwikkeling), die van invloed zijn op de voor de toekomst te verwachten reële beleggingsrendementen; of · de toezichthouder de richtlijnen met betrekking tot de continuïteitsanalyse aanpast met gevolgen voor de benodigde premie; of · het gerealiseerde reële beleggingsrendement gemeten over een lange periode sterk afwijkt van de gehanteerde disconteringsvoet. Een besluit in enig jaar tot aanpassing van de disconteringsvoet voor de premievaststelling houdt geen beperking in van de beleidsvrijheid die het bestuur terzake heeft. 49 7 Financiële sturingsmiddelen In dit hoofdstuk worden de financiële sturingsmiddelen kort uiteengezet. 7.1 Premiebeleid De doorsneepremie voor de collectieve beschikbare premieregeling is voor een periode van vijf jaar vastgelegd. Ingeval in enig jaar de doorsneepremie lager is dan de interne (zuivere) kostendekkende premie, dan is er sprake van een premietekort. Bij een premietekort zullen de toekomstige aanspraken worden vastgesteld op een naar een evenredig deel van het premietekort verminderd bedrag, tenzij op een andere wijze in het premietekort (bijvoorbeeld het onder onderdeel c beschreven premiedepot) kan worden voorzien. 7.2 Beleggingsbeleid Uit paragraaf 6.3 blijkt dat het strategisch beleggingsbeleid door middel van een ALM-studie wordt afgestemd op de verplichtingen van het pensioenfonds. Door het strategisch beleggingsbeleid om de drie jaren te herijken aan de hand van een nieuwe ALM-studie, kan er worden ingespeeld op wijzigingen in het risicoprofiel van de pensioentoezeggingen en in de risicoperceptie van het bestuur van het pensioenfonds. 7.3 Toeslagbeleid Het beleid voor het toekennen van toeslagen aan (gewezen) deelnemers en pensioengerechtigden is vastgelegd in de pensioenreglementen. Aangezien er altijd een bestuursbesluit ten grondslag dient te liggen aan een toekenning van toeslagen, heeft het bestuur de bevoegdheid de toeslagverlening te verminderen, zonodig tot nul, indien de financiële positie van het pensioenfonds daartoe noodzaakt. 7.4 Herstelplan Door de ontwikkelingen op de financiële markten heeft zich in 2008 de situatie voorgedaan dat het pensioenfonds niet meer kan voldoen aan de vereisten ten aanzien van het vereist eigen vermogen. Het pensioenfonds heeft daarom een langetermijnherstelplan opgesteld, overeenkomstig de instructiebrief van DNB van 18 december 2008, de ministeriële regeling van 6 maart 2009, alsmede de per 25 maart 2009 bij brief van Minister Donner van Sociale Zaken en Werkgelegenheid aangekondigde wijzigingen in die regeling. In dit plan toont het pensioenfonds aan dat het naar verwachting binnen een periode van maximaal 15 jaar vanaf 31 december 2008 (het startpunt van het langetermijnherstelplan) voldoet aan de vereisten ten aanzien van het vereist eigen vermogen. Daarnaast heeft het pensioenfonds, overeenkomstig de voorwaarden van de ministeriële regeling, in het herstelplan aangegeven welke maatregelen getroffen worden als de daadwerkelijke ontwikkeling van de dekkingsgraad achterblijft bij de verwachting. Door DNB zal jaarlijks worden getoetst of een dergelijke situatie ontstaan is. Tijdens de uitvoering van het herstelplan zal worden vastgesteld of het herstel plaatsvindt conform het geplande herstelpad. Als de werkelijke ontwikkeling substantieel achterblijft, zal onderzoek gedaan worden naar de oorzaken hiervan. Na afronding van dit onderzoek zal het bestuur, met inachtneming van het bepaalde in de uitvoeringsovereenkomst, de noodzaak van aanvullende maatregelen vaststellen en hierover in overleg treden met de werkgever. Bij de afwegingen in het kader van eventuele aanvullende maatregelen wordt als uitgangspunt gehanteerd dat de belangen van betrokken deelnemers, gewezen deelnemers, andere aanspraakgerechtigden, pensioengerechtigden en de werkgever op evenwichtige wijze worden behartigd als bedoeld in artikel 6, lid 19 van de statuten van het pensioenfonds. Tevens zal het bestuur hierbij handelen in overeenstemming met de Wet gelijke behandeling op grond van leeftijd bij de arbeid. 50 In het langetermijnherstelplan is gebruik gemaakt van de mogelijkheid de rentetermijnstructuur vanaf boekjaar 2013 gelijk te houden. Jaarlijks zal door het pensioenfonds gerapporteerd worden aan DNB inzake de voortgang van het herstel. In dat kader dient het pensioenfonds aan te geven welke activiteiten hebben plaatsgevonden en wat de gevolgen daarvan waren voor de dekkingsgraad. De toezichthouder zal ten minste eens in de 3 jaar beoordelen of het herstelplan kan worden gerealiseerd, of dat aanvullende maatregelen nodig zijn. DNB heeft middels haar brief van 3 februari 2011 ingestemd met het langetermijnherstelplan van het pensioenfonds. Bij de evaluatie van het herstelplan per 31 december 2013 was de dekkingsgraad 109,5%. Conform deze evaluatie is naar verwachting per 31 december 2014 (dus ruim voor de einddatum van het langetermijnherstelplan, 31 december 2023) geen sprake meer van een reservetekort, zodat het herstelplan nog steeds haalbaar is. 7.5 Financieel crisisplan 1 In het geval van een crisis zal het door het fonds opgestelde financieel crisisplan ten uitvoer worden gebracht. Het volledige financieel crisisplan is te vinden in bijlage 2. 1 zoals gedefinieerd in het crisisplan 51 8 Korting pensioenaanspraken en -rechten 8.1 Korting pensioenaanspraken en pensioenrechten Ingeval er sprake is van een dekkingstekort kan het fonds besluiten de verworven pensioenaanspraken en pensioenrechten te verminderen indien het fonds niet in staat is binnen een redelijke termijn het dekkingstekort op te lossen zonder dat de belangen van deelnemers, gewezen deelnemers, pensioengerechtigden, andere aanspraakgerechtigden of de aangesloten onderneming onevenredig worden geschaad en alle overige beschikbare sturingsmiddelen, met uitzondering van het beleggingsbeleid, zijn ingezet om uiterlijk binnen de in het herstelplan opgenomen periode het dekkingstekort te hebben opgelost. Ingeval het fonds besluit tot korting van de rechten informeert het fonds de deelnemers, gewezen deelnemers, pensioengerechtigden en andere aanspraakgerechtigden en de aangesloten onderneming schriftelijk over het besluit tot vermindering van pensioenaanspraken en pensioenrechten. Bij een korting worden de toegekende pensioenaanspraken en pensioenrechten van de deelnemers, gewezen deelnemers, pensioengerechtigden en andere aanspraakgerechtigden verminderd tot een zodanig niveau dat de financiële positie van het fonds wederom toereikend is. De vermindering, zoals hierboven beschreven, kan op zijn vroegst een maand nadat de deelnemers, gewezen deelnemers, pensioengerechtigden en andere aanspraakgerechtigden, de aangesloten onderneming en de toezichthouder hierover zijn geïnformeerd, worden gerealiseerd. 8.2 Herstel van korting pensioenaanspraken en pensioenrechten Alvorens kan worden overgegaan tot herstel van korting van pensioenaanspraken en pensioenrechten als beschreven in voorgaande paragraaf, dan geldt het volgende. a. Herstel van korting van pensioenaanspraken en pensioenrechten is mogelijk bij een dekkingsgraad hoger dan de vereiste dekkingsgraad met een door het bestuur vast te stellen risico-opslag en nadat inhaaltoeslagen van pensioengerechtigden en gewezen deelnemers hebben plaatsgevonden. b. Herstel van gekorte pensioenaanspraken is alleen mogelijk voor zover na het herstel van gekorte pensioenaanspraken de dekkingspositie boven het vereist eigen vermogen op de langere termijn in stand blijft. Hiertoe voert het pensioenfonds alvorens wordt overgegaan op herstel van gekorte aanspraken een continuïteitsanalyse uit. Het bestuur heeft te allen tijde de bevoegdheid om af te wijken van het in deze paragraaf bepaalde. Hierbij zal het bestuur zorgvuldig te werk gaan en alle relevante aspecten en de belangen van alle belanghebbenden in ogenschouw nemen. Hierbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de reden waarom een bepaalde korting in het verleden heeft plaatsgevonden en het solidariteitsprincipe. 52 9 Ondertekening De Bilt, 9 september 2014 Stichting Pensioenfonds Grontmij ing. E.R. Visser voorzitter drs. ing. J.J. Reeskamp secretaris ……………………………. ……………………………… 53 Bijlage 1 – Verklaring inzake beleggingsbeginselen 0. Introductie Deze ‘Verklaring inzake beleggingsbeginselen’ (hierna: Verklaring) beschrijft op beknopte wijze de uitgangspunten van het beleggingsbeleid van Stichting Pensioenfonds Grontmij (hierna: het pensioenfonds). Pensioenfondsen zijn volgens de Europese Pensioenrichtlijn verplicht een dergelijke verklaring op te stellen. De Europese Pensioenrichtlijn regelt de werkzaamheden van en het toezicht op pensioenfondsen. In Nederland is de richtlijn verwerkt in de Pensioenwet. Deze wet schrijft Nederlandse pensioenfondsen voor de Verklaring op te nemen als bijlage bij de Actuariële en Bedrijfstechnische Nota (ABTN). Op verzoek van een belanghebbende bij het pensioenfonds wordt de Verklaring verstrekt. Ook is de Verklaring terug te vinden op Insite, het Intranet van Grontmij. Deze Verklaring is door het bestuur van het pensioenfonds opgesteld op 21 juni 2012 en wordt om de drie jaren herzien. Daarnaast wordt de Verklaring onverwijld herzien als er tussentijds een belangrijke wijziging in het beleggingsbeleid optreedt. Hoofdstuk 1 gaat over de organisatie van het pensioenfonds. In hoofdstuk 2 staan we stil bij het beleggingsbeleid. Hoofdstuk 3 gaat over de uitvoering van het beleggingsbeleid. 1. Organisatie 1.1 Pensioenfonds Het pensioenfonds is het pensioenfonds voor (ex-)medewerkers van Grontmij Nederland Holding B.V. (hierna: de werkgever) en voert de pensioenregeling ten behoeve van de financiële gevolgen van pensionering, arbeidsongeschiktheid en overlijden. 1.2 Bestuur Het bestuur van het pensioenfonds is eindverantwoordelijk voor alle activiteiten, inclusief het beleggingsbeleid. Zij stelt het strategisch beleid vast en houdt toezicht op de uitvoering ervan. De verantwoordelijkheden en bevoegdheden van de betrokkenen zijn helder gescheiden. 1.3 Directie Het bestuur benoemt de directie van het pensioenfonds. De directie is tezamen met het dagelijkse bestuur belast met de dagelijkse leiding van het pensioenfonds. Voorts is de directie belast met de advisering aan het bestuur en de uitvoering van de beleids- en beheersbeslissingen van het bestuur. De directie legt verantwoording af over zijn handelen aan het bestuur. 1.3 Beleggingscommissie Een beleggingscommissie, bestaande uit de directeur van het fonds, 4 bestuursleden en een externe adviseur, adviseert het bestuur van het pensioenfonds inzake de vormgeving van het beleggingsbeleid. Taken van de beleggingscommissie zijn het opstellen van het (strategisch) beleggingsplan en het selecteren en monitoren van de externe vermogensbeheerders. De commissie bespreekt per kwartaal het gevoerde en te voeren beleggingsbeleid en de ontwikkelingen op de financiële markten. Er vinden jaarlijks tevens twee themavergaderingen plaats, waarbij relevant geachte onderwerpen nader behandeld worden. 54 1.4 Deskundigheid Het pensioenfonds draagt er zorg voor dat zij in alle fasen van het beleggingsproces beschikt over de deskundigheid die vereist is voor: · een optimaal beleggingsresultaat; · een professioneel beheer van de beleggingen en · een goede beheersing van de aan beleggingen verbonden risico’s. Het pensioenfonds beschikt over een deskundigheidsplan ten behoeve van het bestuur. 1.4 Gedragscode Bij de uitvoering van het beleggingsbeleid wordt gewaakt voor belangenverstrengeling. Met het oog daarop zijn de leidinggevenden en medewerkers van het pensioenfonds gehouden een gedragscode na te leven. Een externe compliance officer ziet toe op naleving van de gedragscode. 1.5 Toezicht De DNB houdt toezicht op de financiële positie van pensioenfondsen op basis van de Pensioenwet. DNB heeft een belangrijk onderdeel van haar regelgeving uitgewerkt in het nieuwe Financieel Toetsingskader (FTK). Hierdoor heeft met name risicomanagement een veel prominentere rol gekregen binnen het financiële management van een pensioenfonds. Ook toetst DNB of de pensioenbestuurders deskundig en integer handelen. De Autoriteit Financiele Markten (AFM) houdt toezicht op de informatieverstrekking door pensioenfondsen. De pensioenfondsen moeten bepaalde, in de wet vastgelegde informatie geven aan deelnemers, de slapers en gepensioneerden. Deze informatie moet op tijd, begrijpelijk, duidelijk en juist zijn. 1.6 Kernactiviteiten Het pensioenfonds beperkt zich tot activiteiten die verband houden met pensioen en daaraan gerelateerde werkzaamheden. Het pensioenfonds ontplooit geen nevenactiviteiten. 55 2. Beleggingsbeleid 2.1 Algemeen Het pensioenfonds belegt de ontvangen pensioenpremies om in de toekomst aan haar (gewezen) deelnemers pensioenuitkeringen te kunnen verstrekken. Het pensioenfonds beoordeelt elke belegging op grond van risico- en rendementsoverwegingen in relatie tot de verplichtingenstructuur. In beginsel sluit het pensioenfonds geen afzonderlijke beleggingscategorie, -instrument of -techniek uit. Het pensioenfonds belegt vanuit de prudent person gedachte. Dit komt in grote mate overeen met dat wat de Nederlandsche Bank (DNB) ‘op solide wijze’ beleggen noemt. Daarbij moeten de beleggingen voldoen aan kwalitatieve beginselen van veiligheid, kwaliteit en spreiding van risico’s. Bij alle beleggingsactiviteiten gelden algemene uitgangspunten: · het vermogen wordt belegd in het belang van de (gewezen) deelnemers; · het pensioenfonds hanteert het voorzichtigheidsbeginsel: dit wil zeggen dat het vermogen op een zodanige manier wordt belegd dat de veiligheid, kwaliteit en liquiditeit van de middelen voldoende zijn gewaarborgd; · het vermogensbeheer wordt op deskundige en zorgvuldige wijze uitgevoerd; · de belegde middelen worden op voldoende wijze gediversifieerd (gespreid). De doelstelling van het beleggingsbeleid op de lange termijn is het het beheren van solide beleggingen in overeenstemming met de prudent-personregel en de Pensioenwet, zodat met de beleggingsresultaten en de premiestortingen kan worden voldaan aan de lopende en toekomstige verplichtingen en indien mogelijk toeslagen kunnen worden verleend. Beleggingen brengen echter ook het risico met zich mee dat de verwachte rendementen niet worden gehaald. Het pensioenfonds brengt de risico’s daarom regelmatig in kaart met een zogenaamde Asset Liability Management-studie (ALM). In een ALM-studie wordt onderzocht hoe de financiële positie van het fonds zich op lange termijn ontwikkelt binnen verschillende economische scenario’s. Bij het bepalen van de samenstelling van de beleggingsportefeuille (Assets) wordt rekening gehouden met de specifieke verplichtingenstructuur (Liabilities) van ons pensioenfonds. Daarnaast wordt ook rekening gehouden met de financiering (zoals is overeengekomen met de werkgever / werknemer) en de ambitie met betrekking tot het verlenen van toeslagen. 2.2 Investment beliefs Met behulp van investment beliefs, of het vastleggen van beleggingsbeginselen, formuleert een pensioenfonds een kader hoe het omgaat met financiële markten en producten. Goed opgestelde investment beliefs vormen een visie op de werking van financiële markten en de manier waarop het pensioenfonds hierin acteert om zijn doelstellingen te behalen. De beliefs geven daarmee een kader voor de beleggingscommissie om nieuwe beleggingsmogelijkheden te beoordelen, zijn een ijkpunt voor het bestuur en maken een duidelijkere verantwoording naar de deelnemers, toezichthouder en andere stakeholders mogelijk. Stichting Pensioenfonds Grontmij hanteert de volgende kern investment beliefs: 1. Strategische asset allocatie is een belangrijke keuze in het beleggingsproces Binnen randvoorwaarden, zoals het maximaal te lopen risico, het verwacht rendement en het profiel van de verplichtingen, is de strategische asset allocatie de belangrijkste component in de realisatie van het rendement. De beslissing om wel of niet in een bepaalde categorie te beleggen, heeft op lange termijn veel meer impact dan de beslissing om binnen een bepaalde categorie in een specifiek beleggingsinstrument te beleggen. 56 Daarom: · hanteert het pensioenfonds een top-down benadering bij de samenstelling van de portefeuille. Na de bepaling van de optimale asset mix worden de regio-allocatie, benchmarks, submarkten, kwaliteit van obligatiemarkten en overige componenten vastgesteld; · besteedt het pensioenfonds relatief veel tijd en energie aan de bepaling van de strategische asset mix. Door een uitgebreide ALM-studie, waarbij praktisch gezien zoveel als mogelijk verschillende asset mixen worden onderzocht, krijgt het pensioenfonds een goed inzicht in de toegevoegde waarde van diverse beleggingscategorieën; · formuleert het pensioenfonds richtlijnen omtrent de maximale afwijking van de strategische asset mix. 2. Diversificatie is belangrijk, maar tot een bepaalde hoogte Diversificatie zorgt voor spreiding van het beleggingsrisico. Dit effect treedt op wanneer beleggingen niet gelijktijdig stijgen en dalen. Door dit effect is het mogelijk een deel van de portefeuille met meer risico te beleggen, zonder dat het totale risico rechtevenredig toeneemt. Echter, een breder gespreide portefeuille trekt ook een zwaardere wissel op het bestuur, bestuursbureau en vermogensbeheerder. Daarom: · wordt het vermogen geïnvesteerd in verscheidene beleggingscategorieën; · wordt de toegevoegde waarde van een belegging uitgebreid onderzocht, alvorens een investering wordt gedaan; · moet een belegging een significante bijdrage leveren aan het rendement/risicoprofiel van de totale portefeuille wil het een investering waard zijn; · bedraagt een minimaal strategisch gewicht op asset niveau 5%. 3. Consistent outperformance genereren is zeer moeilijk Zowel academische research als eigen ervaringen leren dat zelfs de meest professionele beleggers moeite hebben om de benchmark op lange termijn te verslaan. Redenen hiervoor zijn onder meer transactiekosten, management fee’s en de onmogelijkheid dat iedere beleggingsbeslissing goed uitpakt. Daarom: · wordt voor een groot deel van het vermogen een (semi)-passief beleid gevoerd. Actief beleid wordt alleen toegepast bij voldoende sterke argumenten; · wordt om spreidingsredenen een multi-management strategie gehanteerd binnen de vastgoedportefeuille omdat bij actief beleid de relatieve performance per manager in de loop van de tijd behoorlijk kan fluctueren; · hanteert het pensioenfonds geen eigen timingstrategie en worden zowel grote investeringen als desinvesteringen bewust gespreid uitgevoerd. Sub investment beliefs Naast de kern investment beliefs in de vorige paragraaf, hanteert SPG ter concretisering een vijftal subbeliefs. De hierbij gehanteerde volgorde is nadrukkelijk geen indicatie van de relevantie van een belief, maar zorgt met de kern investment beliefs voor een logisch geheel. 1. Risico’s worden enkel genomen indien er een risicopremie tegenover staat De reden om in beleggingscategorieën met een hoger risico te beleggen is een hoger verwacht rendement op lange termijn. Er bestaat een vergoeding (risicopremie) voor een aantal investeringen met een hoger risico. Daarom: · wordt een deel van het vermogen geïnvesteerd in beleggingscategorieën met een hoger risico; 57 · · worden risico’s waar geen additioneel verwacht rendement tegenover staat, zoveel mogelijk beperkt; dient er zowel fundamenteel als kwantitatief een sterke onderbouwing te zijn om tot een investering over te gaan. 2. Voor illiquide beleggingen wordt een risicopremie ontvangen Illiquide beleggingen zoals direct vastgoed, infrastructuur of private equity, kennen een extra verwacht rendement ten opzichte van de beursgenoteerde aandelen en vastgoedfondsen. Als lange termijn belegger kan een pensioenfonds hier van profiteren. Daarom: · wordt een deel van het vermogen geïnvesteerd in direct vastgoed; · oriënteert het pensioenfonds zich doorlopend op mogelijke andere illiquide beleggingen. 3. Er wordt enkel belegd in begrijpelijke, transparante beleggingscategorieën en –instrumenten Alle investeringen in vermogenscategorieën hebben een duidelijk doel. Dat kan zijn het behalen van rendement, het afdekken van risico’s of het spreiden van risico’s. De doelstelling is om een optimaal rendement te realiseren binnen een vastgesteld risicokader. Daarvoor is het van belang niet geconfronteerd te worden met risico’s die bij aanvang niet onderkend zijn. Een belegging moet transparant zijn om de mogelijke risico’s van de investering in te kunnen schatten, anders heeft de samenstelling van de portefeuille mogelijk een ander rendement/risicoprofiel dan gedacht. Daarom: · beoordeelt het pensioenfonds iedere belegging in de context van de andere investeringen, als onderdeel van een uitgebalanceerde en gespreide portefeuille; · doet het pensioenfonds uitgebreid onderzoek naar nieuwe investeringen, net zo lang tot alle elementen worden begrepen; · maakt het pensioenfonds gebruik van externe professionals als ondersteuning bij de selectie en evaluatie van beleggingscategorieën en beheerders. 4. Een bewuste benchmarkkeuze verbetert het risico-rendementprofiel Na de bepaling van de asset allocatie wordt met de keuze van de benchmarks de invulling van het beleggingsbeleid vorm gegeven. Door bewust te kiezen voor een bepaalde toegestane beleggingsuniversum, met aandacht voor de wijze waarop binnen dit universum gealloceerd wordt, kan een positief effect op het risico-rendementprofiel van het pensioenfonds ontstaan. Daarom: · bespreekt het pensioenfonds bij een nieuw mandaat met haar adviseurs en vermogensbeheerders de benchmarkkeuze, legt dit vast en beoordeelt de keuze vervolgens periodiek; · wordt in het beleggingsplan de keuze voor de benchmark onderbouwd. 5. Beleggingstrategieën dienen zich over de economische cyclus heen te hebben bewezen voordat er in belegd kan worden Een pensioenfonds gaat langdurige verplichtingen aan. Om aan deze verplichtingen tegemoet te komen wil het pensioenfonds prudent omgaan met de haar toegewezen middelen. Dit houdt ondermeer in, dat geïnvesteerd wordt in strategieën die bewezen hebben toegevoegde waarde te kunnen leveren bij de realisatie van de doelstellingen. Daarom: · belegt het pensioenfonds in strategieën die zich over een horizon van minimaal zeven jaren bewezen hebben; · wordt er niet belegd in tijdelijke ontwikkelingen; · zal het pensioenfonds niet voorop lopen in nieuwe ontwikkelingen; 58 · 2.3 wordt onderzoek gedaan naar markt- en productontwikkelingen om structurele vernieuwingen te onderkennen. Vaststellen beleggingsbeleid Het bestuur stelt het strategische beleggingsbeleid voor een langere periode vast, in beginsel voor een periode van maximaal drie jaar. Bij grote wijzigingen (in de marktomstandigheden of in de situatie van het fonds) kan het bestuur het beleid ook tussentijds aanpassen. In het beleggingsbeleid wordt onderscheid gemaakt tussen twee functies. De eerste is het afdekken van risico’s met betrekking tot de verplichtingen en de tweede is het optimaal benutten van het risico dat mag worden gelopen teneinde een extra rendement te behalen. Voor de vastrentende waarden geldt dat de samenstelling en looptijd van de portefeuille jaarlijks wordt afgestemd op de verwachte uitkeringenstroom van het pensioenfonds. De overige categorieën hebben als doelstelling om op de lange termijn een rendement te genereren dat hoger is dan het benodigde rendement op de verplichtingen. Aan de hand van de uitkomsten van de ALM-studie wordt een beleggingsportefeuille gekozen met een acceptabele combinatie van premieniveau, het risico dat het fonds niet aan haar verplichtingen kan voldoen (kans op onderdekking) en kansen op toeslagverlening. De ALMstudie wordt in beginsel eens in de drie jaren, doch zoveel vaker uitgevoerd als het bestuur van het pensioenfonds dat wenselijk acht dan wel wordt verlangd door DNB. De samenstelling van het vermogen over de verschillende beleggingscategorieën wordt vastgelegd in het beleggingsplan. Tevens worden grenzen aangegeven waarbinnen de vermogensbeheerders dienen te blijven. Op hoofdlijnen ziet de portefeuille er als volgt uit: Norm 65% 23% 7% 5% 0% 100% Vastrentende waarden Aandelen Vastgoed Commodities Liquide middelen Totaal Minimum 60% 18% 4% 3% -3% Maximum 70% 28% 10% 7% 3% Naast bovengenoemde verdeling staan in de beleggingsrichtlijnen verdere beleggingsinstructies over de manier waarop door de vermogensbeheerders mag worden belegd. Deze instructies kunnen variëren per categorie en regio. De beleggingsrichtlijnen gelden als een mandaat. Ze zeggen hoe de vermogensbeheerder het beleggingsbeleid dient uit te voeren. 2.4 Risicobeheersing Een belangrijk onderdeel van het beleggingsbeleid is het beheersen van de beleggingsrisico’s. Het pensioenfonds maakt gebruik van de door DNB voorgeschreven methode om de risico’s in kaart te brengen. Hierbij worden de volgende risico’s onderscheiden: Renterisico: het risico dat een beweging van de rente een negatieve invloed heeft op de hoogte van de dekkingsgraad. Het renterisico neemt af naarmate de looptijd van de beleggingen meer overeenkomt met de looptijd van de verplichtingen. Aandelenrisico: het risico dat de aandelenkoersen fors dalen, waardoor het vermogen van het pensioenfonds afneemt. Door te zorgen voor een goede spreiding over regio’s en sectoren kan dit risico worden verkleind. Vastgoedrisico: idem, maar dan voor de vastgoed beleggingen. Risico van commodities: idem, maar dan voor de beleggingen in commodities (grondstoffen). Valutarisico: beleggingen die luiden in een andere valuta dan de euro zijn onderhevig aan valutarisico. Het pensioenfonds belegt het grootste deel van haar beleggingen in euro’s. Het overblijvende valutarisico wordt in beginsel niet afgedekt. Kredietrisico: het risico dat een tegenpartij niet aan haar contractuele verplichtingen kan voldoen. 59 - 2.5 Verzekeringtechnische risico’s: dit is het risico dat samenhangt met de aard van de pensioenregeling en de deelnemerspopulatie. Bij het vaststellen van verplichtingen. wordt gebruik gemaakt van verwachtingen, die niet altijd uit hoeven te komen. Waarderingsmethode De beleggingen worden gewaardeerd op marktwaarde. Indien er geen beurswaarde beschikbaar is, bijvoorbeeld omdat er geen officiële notering bestaat voor de betreffende investering, worden de bezittingen gewaardeerd tegen intrinsieke waarde. 3. Uitvoering 3.1 Uitbesteding Een pensioenfonds kan de beleggingen zelf uitvoeren of het pensioenfonds kan de beleggingen uitbesteden aan een daartoe gecontracteerde derde partij. Stichting Pensioenfonds Grontmij heeft ervoor gekozen om de uitvoering van het beleggingsbeleid geheel uit te besteden aan derden. De selectie van externe vermogensbeheerders vindt plaats volgens een gestructureerd proces. Dit proces wordt ondersteund door externe adviseurs. Eerst worden vermogensbeheerders in kaart gebracht die in aanmerking komen voor het mandaat. Vervolgens worden meerdere beheerders uitgenodigd om deel te nemen aan een zogeheten beauty parade. Op basis van criteria als organisatie, beleggingsproces, samenstelling en ervaring van het beleggingsteam, performance, kosten en dienstverlening wordt uiteindelijk de meest geschikte beheerder aangesteld. Met deze beheerder worden schriftelijk vastgelegde richtlijnen en instructies afgesproken. De overeenkomsten tussen het pensioenfonds en externe partijen voldoen aan de door DNB geformuleerde uitbestedingsrichtlijnen. Gedurende de periode van uitbesteding draagt het pensioenfonds zorg voor de instandhouding en naleving van afdoende controlemechanismen om uitbestedingrisico’s te beheersen. De vermogensbeheerders zijn verantwoordelijk voor het uitvoeren van het beleggingsbeleid binnen de door het bestuur geformuleerde randvoorwaarden. De vermogensbeheerders leggen periodiek verantwoording af aan de beleggingscommissie. 3.2 Monitoring beleggingsbeleid Het beleggingsbeleid wordt driejaarlijks, met een jaarlijkse tussentijdse beoordeling, geanalyseerd. Belangrijk analyse instrument hierbij is de ALM-studie, waarbij ontwikkelingen in samenhang worden beoordeeld. Het bestuur kan besluiten om de strategische allocatie aan te passen, waarbij met name in onzekere financiële markten wordt beoogd het risicoprofiel van de beleggingsportefeuille niet te vergroten en indien gewenst zelfs te verlagen. Eens per kwartaal evalueert de beleggingscommissie de beleggingsresultaten aan de hand van kwartaalrapportages. Verder worden de beheerders periodiek uitgenodigd om het gevoerde beleggingsbeleid toe te lichten aan de beleggingscommissie. De beleggingsresultaten worden afgezet tegen een van tevoren door het bestuur vastgestelde benchmark. Deze benchmark fungeert als graadmeter voor het gevoerde beleid en verschaft inzicht in het behaalde resultaat. Daarnaast rapporteert een onafhankelijke partij - de custodian - per kwartaal het resultaat van de externe managers aan de beleggingscommissie van het pensioenfonds. Deze rapportages geven een goed beeld over de herkomst van het rendement en de genomen risico’s. 60 3.3 Kostenbeheersing Bij de uitvoering van het beleggingsbeleid maakt het pensioenfonds geen andere kosten dan die redelijk en proportioneel zijn in relatie tot de omvang en de samenstelling van het belegd vermogen en de doelstelling van het pensioenfonds. 3.4 Maatschappelijk verantwoord beleggen De afgelopen jaren heeft het bestuur zich verdiept in en gediscussieerd over het onderwerp maatschappelijk verantwoord beleggen. Maatschappelijk verantwoord beleggen is het beleggen op grond van financiële, sociale, governance en milieuoverwegingen en/of de beïnvloeding van bedrijven, overheden en andere relevante actoren op grond van deze overwegingen. In verkorte vorm wordt wel gesproken over ESG-onderwerpen: environmental, social en governance onderwerpen. Het bestuur heeft het standpunt ingenomen om de algemeen aanvaarde principes, zoals vastgelegd in de UN Global Compact Principles, na te leven. Met betrekking tot maatschappelijk verantwoord beleggen worden de volgende strategieën onderscheiden: · Negatieve screening/uitsluiting: beleggingen in bepaalde bedrijven, economische sectoren of landen zijn niet toegestaan om redenen die betrekking hebben op corporate governance of ESG-onderwerpen. · Positieve screening: selectie, binnen een gegeven beleggingsuniversum, van bedrijven die het best presteren op bepaalde duurzame criteria. De populairste vorm van positieve screening wordt best-in-class genoemd. · Engagement: het beïnvloeden van het bedrijfsbeleid op grond van de positie als belegger en de rechten die hiermee verbonden zijn. Het fundamentele verschil met screening is dat engagement de selectie niet beïnvloedt, omdat deze strategie pas na de aankoop van een aandeel wordt toegepast. Het bestuur is van oordeel dat gezien de omvang van de beleggingsportefeuille, de wijze van beleggen (grotendeels passief beleggen) en de uitvoerbaarheid de vorm van engagement het beste aansluit bij de mogelijkheden en wensen van het pensioenfonds. Dit vanuit de overtuiging dat engagement weliswaar niet onmiddellijk, maar wel uiteindelijk bijdraagt aan de vermindering van de ESG-problematiek en dat dit op lange termijn ook een positieve bijdrage levert aan het rendement op beleggingen. De beleggingscommissie probeert in gesprekken met de vermogensbeheerders hen ertoe aan te zetten om andere producten aan te bieden die beter aansluiten bij de ESG-problematiek. Vervolgens zal het bestuur bepalen of zij in deze producten wil beleggen. De managers van de beleggingsfondsen, waarin wordt belegd bij met name BlackRock, passen een engagement beleid toe. Toepassing van ESG criteria mag volgens het bestuur niet ten koste gaan van het rendement. Tevens moet worden voldaan aan de overige investment beliefs van het fonds. Op 1 januari 2013 is het Nederlands wettelijk verbod op investeren in bedrijven die betrokken zijn in de productie van clustermunitie van kracht geworden. Het verbod vraagt van investeerders om investeringen te vermijden in bedrijven die te maken hebben met productie van clustermunitie, en ook in beleggingsinstellingen en indexen waar clustermunitie-ondernemingen meer dan 5 procent van uitmaken. Het pensioenfonds streeft naar volledige uitsluiting van clustermunitie in de beleggingsportefeuille. Alle vastgoedfondsen waarin SPG belegt (CBRE, Altera, Q-Park en UBS) nemen deel aan de Global Real Estate Sustainability Benchmark (GRESB). Dit betekent dat er continue wordt ingezet op en geïnvesteerd in maatregelen om de duurzaamheid van het beheerde vastgoed te verbeteren. 61 Begrippenlijst Verklaring inzake beleggingsbeginselen Actief beleggen Op grond van een bepaalde marktvisie wordt afgeweken van de benchmark, om zo te trachten een betere performance te behalen. ALM Afkorting van Asset Liability Management, het afstemmen van de beleggingsmix op verplichtingen. Het uitvoeren van een ALM-studie kan een pensioenfonds of verzekeringsmaatschappij behulpzaam zijn bij het kiezen van de juiste beleggingsmix. Een ALM-studie kent de volgende aspecten: 1. 2. 3. 4. het in kaart brengen van de financiële stromen; de simulatie van toekomstige financiële posities; de samenhang met de economische omgeving; de vergelijking van beleidsvarianten. Beleggingsmix De verdeling van beleggingen over verschillende beleggingscategorieën, zoals bijvoorbeeld: aandelen, onroerend goed en vastrentende waarden met een nadere onderverdeling in binnen- en buitenlandse beleggingen. Beleggingsbeleid Een pensioenfonds is verplicht om op solide wijze te beleggen. Het beleggingsbeleid van een pensioenfonds is enerzijds gericht op het zoveel mogelijk uitsluiten van beleggingsrisico's en anderzijds op het behalen van een zo hoog mogelijk rendement. Bovendien moet de afstemming van beleggingen op de verplichtingen juist zijn: het pensioenfonds moet op het juiste moment aan haar verplichtingen kunnen voldoen. Om optimaal aan deze uitgangspunten te voldoen is een juiste samenstelling van de beleggingsmix noodzakelijk, die met behulp van een ALM-studie kan worden vastgesteld. Beleggingsfondsen Een beleggingsfonds is in feite een ‘verzamelpunt’ voor beleggers. Op dat punt komt het geld van alle in het betreffende fonds investerende beleggers samen. Het totaalbedrag wordt het fondsvermogen genoemd. Beleggen middels een beleggingsfonds is een efficiënte manier om een adequate spreiding te bewerkstelligen. Benchmark (index) Een objectieve maatstaf voor zowel de samenstelling als de performance van het belegde vermogen. Een benchmarkindex is een mandje van -bijvoorbeeld- een aantal aandelen. In beginsel bepaalt de totale waarde van alle uitstaande aandelen de waarde van een index; fluctuaties in de waarde van de index worden derhalve veroorzaakt door koersfluctuaties van de in de index opgenomen aandelen. Bekende voorbeelden van indices zijn AEX, CBS en Dow Jones. Commodities Letterlijk betekent het grondstoffen. Beleggen in commodities is direct investeren in grondstoffen of indirect via bijvoorbeeld termijncontracten, waarbij de waarde is gebaseerd op grondstoffen. Verhandelde grondstoffen zijn onder andere energie, metalen en landbouwproducten. Derivaten Afgeleide financiële instrumenten, dat wil zeggen financiële contracten, waarvan de waarde wordt afgeleid van een onderliggende waarde (bijv. een aandeel), een referentieprijs of een index (bijv. de AEX-index). De hoofdvormen van derivaten zijn opties, futures contracten en forward contracten. 62 Indexatie Indexatie is het van tijd tot tijd aanpassen van het reeds opgebouwde pensioen aan de algemene stijging van de lonen en prijzen. Hierdoor blijft u met het opgebouwde pensioen ook in de toekomst dezelfde koopkracht behouden. Het is met andere woorden waardevast. Governance De wijze waarop de besluitvormingsprocessen omtrent het beleggingsbeleid binnen een pensioenfondsen zijn georganiseerd. Mandaat vermogensbeheer Het mandaat vermogensbeheer, ook wel beleggingsrichtlijnen of beleggingsinstructie genoemd, bevat de beleggingstechnische afspraken over het beheer van het vermogen. Het mandaat wordt vastgesteld onder verantwoordelijkheid van het bestuur en bevat alle restricties waarbinnen een vermogensbeheerder vervolgens naar eigen inzicht mag beleggen. Marktwaarde Waarde van een beleggingsobject als het op dit moment zou worden verkocht. Monitoring Monitoring is het continue proces van overzicht van de consequente en juiste werking van de controlemaatregelen. Deze monitoring kan door het pensioenfonds zelf gebeuren of uitbesteed worden aan een onafhankelijk orgaan (bijv. audit). Monitoring maakt integraal deel uit van het controlesysteem. Onroerend goed Men kan direct en indirect beleggen in onroerend goed. Direct beleggingen kan men door woningen of winkels aan te kopen. Indirect kan men investeren middels participaties in beleggingsfondsen aan te kopen die beleggen in onroerend goed . Outperformance Het verschil tussen het behaalde rendement en het rendement van de benchmark (positief of negatief). Dit verschil geeft aan hoeveel waarde is toegevoegd door middel van actief beleggen. Outperformance wordt ook wel (alpha) genoemd. Passief beleggen Hieronder kan worden verstaan indexbeleggen of buy and hold beleggen. Het is gericht op het zo laag mogelijk houden van de transactiekosten. Performance De performance van (een deel van) het vermogen is het totale rendement op marktwaarde. Deze performance wordt normaliter vergeleken met de performance van de benchmark(index). Door middel van een zogenoemde performance attributie-analyse wordt het verschil tussen deze beiden op een kwantitatieve wijze verklaard . Rating De rating van een belegging of een onderneming geeft het kredietrisico of debiteurenrisico van een bepaalde belegging weer. Vastrentende waarden hebben bijvoorbeeld pas voldoende kwaliteit vanaf een bepaalde kredietwaardigheid, voorzien van een rating BBB, A, AA of AAA. De ratings worden vastgesteld door gespecialiseerde bureaus. Strategische beleggingsmix De lange termijn verdeling van het vermogen over de verschillende beleggings-categorieën (aandelen, vastrentende waarden, onroerend goed). Deze verdeling wordt veelal gebaseerd op een ALM-studie. 63 Tracking error Statistische maatstaf die weergeeft hoe groot de kans is dat de outperformance zal afwijken van nul. De tracking error is gelijk aan de standaarddeviatie van de outperformance. Het is een goede maatstaf voor het meten van het extra risico van de portefeuille ten opzichte van de benchmark. Een hoge tracking error betekent veel kans op een rendement ver onder of boven de benchmark en dus veel extra risico ten opzichte van de benchmark. Valutahedging Het afdekken van valutarisico door middel van valutatermijn-transacties (forward contracts). Vastrentende waarden Verzamelnaam voor beleggingen waarop in beginsel een vaste rentevergoeding en een vaste looptijd geldt. Voorbeelden van vastrentende waarden zijn obligaties, onderhandse leningen en hypotheken. Deze beleggingen worden ook wel als risicomijdend aangeduid. Vermogensbeheerder Een professionele beheerder van vermogens voor organisaties (zoals pensioenfondsen, verzekeringsmaatschappijen enz.) en/of vermogende particulieren. Vermogensbeheerders zijn vaak onderdeel van een bank, dan wel financiële instelling, maar kunnen ook een onafhankelijke organisatie zijn. In Nederland kunnen vermogensbeheerders zich onder bepaalde voorwaarden laten registreren bij Autoriteit Financiële Markten (voorheen: Stichting Toezicht Effectenverkeer). Waarde stijl (value style) Beleggingsstijl waarbij met name in aandelen wordt belegd van bedrijven die als relatief goedkoop kunnen worden gekwalificeerd. Zakelijke waarden Verzamelnaam voor beleggingen in aandelen en beleggingen in onroerend goed. Deze beleggingen worden ook wel aangeduid als risicodragend. 64 Bijlage 2 – Financieel crisisplan Navolgend wordt ingegaan op de genoemde elementen van het in 2014 geactualiseerde financieel crisisplan. 1. Wanneer is naar de mening van het fonds sprake van een crisis Naar mening van het bestuur van het pensioenfonds is er sprake van een crisis in een situatie waarin de dekkingsgraad van het fonds zich bevindt of zeer snel beweegt richting kritische waarden waardoor geen herstel meer mogelijk is binnen de gestelde termijnen zonder pensioenaanspraken en rechten te korten. In paragraaf 2 wordt nader ingegaan op deze situatie. Een reservetekort wordt niet direct als een crisis gezien, aangezien de verwachting is dat het fonds voldoende herstelkracht heeft om aan het langetermijnherstelplan te kunnen voldoen zonder nadere maatregelen. Gezien het CDC karakter van de pensioenregeling maakt het fonds nooit verlies op opbouw van pensioenaanspraken, het herstel vindt vooral plaats door verwachte overrendementen. 2. Bij welke dekkingsgraad kan het fonds er zonder korten niet meer uitkomen De wettelijk maximale hersteltermijn bij een dekkingstekort bedraagt drie jaar. Het minimaal vereist eigen vermogen (MVEV) bedraagt bij Stichting Pensioenfonds Grontmij (SPG) op dit moment 4,1%, zodat de minimaal vereiste nominale dekkingsgraad gelijk is aan 104,1%. De kritieke dekkingsgraad is de dekkingsgraad waarbij het “nog net” mogelijk is om binnen de wettelijke termijn te herstellen tot de minimaal vereiste dekkingsgraad (104,1%) zonder pensioenaanspraken en rechten te korten. Deze kritieke dekkingsgraad is in sterke mate afhankelijk van de marktrente, het verwachte rendement en de nog resterende looptijd. In navolgende tabel is de kritieke dekkingsgraad weergegeven voor een aantal scenario’s, waarbij een vaste marktrente is gehanteerd. De vorm van de feitelijke rentetermijnstructuur op enig moment kan er derhalve toe leiden dat de werkelijke kritieke grens op dat moment afwijkt van hetgeen is opgenomen in onderstaande tabel. De tabel is gebaseerd op de deelnemersbestanden die zijn gehanteerd bij de evaluatie van het langetermijnherstelplan per 31 december 2013. Variant Marktrente Rendement Kritieke grens, bij resterende looptijden 3 jaar 2 jaar 1 jaar A B C D E F 2,00% 2,50% 2,50% 3,00% 3,00% 3,50% 3,50% 4,50% 5,00% 5,00% 4,00% 4,00% 98,8% 97,3% 96,0% 97,3% 100,1% 101,5% 100,6% 99,6% 98,7% 99,6% 101,5% 102,4% 102,4% 101,9% 101,4% 101,9% 102,9% 103,3% Toelichting bij de tabel: De dekkingsgraad ad 97,3% bij variant B in de kolom “3 jaar” houdt het volgende in. Indien er sprake is van een marktrente van 2,50%, een verwacht rendement van 4,50% en het fonds heeft nog drie jaar om te voldoen aan het kortetermijnherstelplan, dan dient het pensioenfonds een kortingsmaatregel aan te kondigen als de dekkingsgraad op dat moment lager is dan 97,3%. De dekkingsgraad ad 102,9% bij variant E in de kolom “1 jaar” houdt het volgende in. Indien er sprake is van een marktrente van 3,00%, een verwacht rendement van 4,00% en het fonds heeft nog één jaar om te voldoen aan het kortetermijnherstelplan (het kortetermijnherstelplan loopt dan dus reeds twee jaar), dan dient het pensioenfonds een kortingsmaatregel aan te kondigen als de dekkingsgraad op dat moment lager is dan 102,9%. 65 Navolgend volgt een tabel waarin per dekkingsgraad de te verwachten kortingspercentages na 3 jaar zijn opgenomen. Hierbij is uitgegaan van de hiervoor vermelde variant B (een marktrente van 2,50% en een rendement van 4,50%): Dekkingsgraad 97,5% 95,0% 92,5% 90,0% 87,5% 85,0% Verwachte dekkingsgraad na 3 jaar 104,3% 101,6% 98,8% 96,1% 93,4% 90,6% Kortingspercentage n.v.t. 2,5% 5,3% 8,0% 10,7% 13,5% De dekkingsgraad van het fonds wordt door het bestuur maandelijks gemonitord, zodat een situatie waarbij het fonds er zonder korten niet meer uit kan komen tijdig kan worden gesignaleerd. 3. Welke maatregelen heeft het pensioenfonds ter beschikking en hoe realistisch is de inzet van deze maatregelen Vanaf 1 januari 2012 is er bij SPG sprake van een Collectieve Defined Contribution (CDC) regeling, waarbij het beleid (ook bij tekortsituaties) voor een groot deel reeds is vastgelegd in de officiële documenten (uitvoeringsovereenkomst met werkgever en pensioenreglement). De vrijheid van het bestuur om maatregelen te nemen is dus beperkt. Navolgend gaan wij hier nader op in. Korten van pensioenaanspraken en rechten De mogelijkheid tot het korten van pensioenaanspraken en pensioenrechten is in de officiële documenten beschreven, bijvoorbeeld in artikel 23 lid 3 van het pensioenreglement 2014: Het pensioenfonds kan verworven pensioenaanspraken en pensioenrechten uitsluitend verminderen conform artikel 134 van de Pensioenwet. Indien er sprake is van een kortetermijnherstelplan en bij de evaluatie blijkt dat het kortetermijnherstelplan van het pensioenfonds niet haalbaar is zonder korting van pensioenaanspraken, dan zal het pensioenfonds een voorgenomen korting aankondigen. Indien de financiële positie van het pensioenfonds bij de volgende evaluatie van het herstelplan niet voldoende is hersteld, zal de korting worden geëffectueerd. Deze maatregel is realistisch, maar het betreft wel het laatste redmiddel. Aangezien is vastgelegd in welke situatie en op welke wijze deze maatregel wordt uitgevoerd, betreft dit een realistische maatregel waarbij de invloed van het bestuur op deze maatregel beperkt tot nihil is. Aanpassen van beleggingsbeleid Op het moment dat de dekkingsgraad zich in de buurt van de kritieke grens begeeft, kan ervoor worden gekozen om het beleggingsbeleid zodanig aan te passen, dat een verdere daling van de dekkingsgraad zoveel mogelijk wordt voorkomen. Deze maatregel is echter niet realistisch, aangezien deze maatregel in artikel 10 lid 4 van de uitvoeringsovereenkomst wordt uitgesloten indien er reeds sprake is van een dekkingstekort: Ingeval er sprake is van een dekkingstekort kan het fonds besluiten de verworven pensioenaanspraken en pensioenrechten te verminderen indien het fonds niet in staat is binnen een redelijke termijn het dekkingstekort op te lossen zonder dat de belangen van deelnemers, gewezen deelnemers, pensioengerechtigden, andere aanspraakgerechtigden of de aangesloten onderneming onevenredig worden geschaad en alle overige beschikbare sturingsmiddelen, met uitzondering van het beleggingsbeleid, zijn ingezet om uiterlijk binnen de in het herstelplan opgenomen periode het dekkingstekort te hebben opgelost. Extra premie of storting door werkgever Gezien het feit dat het fonds een CDC-regeling heeft, ligt de premie voor de komende vijf jaar vast. In artikel 2 lid 2b van de uitvoeringsovereenkomst is het volgende opgenomen: De onderneming heeft met het voldoen van de door haar aan het fonds verschuldigde premie, 66 zoals omschreven in dit artikel, aan al haar financiële verplichtingen jegens het fonds voldaan. Een extra storting door de werkgever is in de uitvoeringsovereenkomst derhalve uitgesloten, zodat dit niet als een maatregel kan worden gezien om een financiële crisis te bestrijden. Korting van pensioenopbouw en niet verlenen van toeslagen aan actieve deelnemers Voor pensioenopbouw van en toeslagen aan actieve deelnemers zijn drie financieringsbronnen te onderscheiden, namelijk de premie, het eventueel gevormde premiedepot voor actieve deelnemers en de algemene middelen. In de uitvoeringsovereenkomst artikel 9 lid 2 is vastgelegd in welke situatie de pensioenopbouw en toeslagen aan actieve deelnemers niet (volledig) worden toegekend: In de situatie dat in enig jaar de doorsneepremie lager is dan de zuivere kostendekkende premie, dan volgen achtereenvolgens de volgende acties: 1. er wordt getoetst of het tekort kan worden gefinancierd uit het premiedepot. 2. indien het tekort niet (volledig) uit het premiedepot kan worden gefinancierd, wordt vervolgens getoetst of het nog resterende tekort uit de algemene middelen van het pensioenfonds kan worden gefinancierd (beleidsstaffel toeslagen als beschreven in artikel 8 lid 3 van de uitvoeringsovereenkomst). De algemene middelen van het pensioenfonds kunnen ook worden aangesproken om korting van opbouw van actieven te voorkomen. 3. Indien er dan nog steeds een tekort is, dan wordt de backservice en toeslagen voor actieve deelnemers gekort. 4. Indien nodig na korting van de backservice en toeslagen voor actieve deelnemers, kan de jaarlijkse pensioenopbouw van de actieve deelnemers nog zodanig worden gekort dat een kostendekkende premie resulteert die gelijk is aan de doorsneepremie. Aangezien is vastgelegd in welke situatie en hoe deze maatregel wordt uitgevoerd, betreft dit een realistische maatregel waarbij de invloed van het bestuur op deze maatregel beperkt tot nihil is. Niet verlenen van toeslagen aan niet-actieve deelnemers Het niet verlenen van toeslagen aan niet-actieve deelnemers is realistisch, maar wordt eveneens niet gezien als een maatregel om een financiële crisis te bestrijden, aangezien het niet verlenen van toeslagen aan niet-actieve deelnemers reeds gekoppeld is aan de financiële positie van het pensioenfonds via de beleidsstaffel voor toeslagen. In artikel 8 lid 3 van de uitvoeringsovereenkomst is het volgende opgenomen: Bij het bepalen van de hoogte van de toeslag voor de gewezen deelnemers en pensioengerechtigden wordt de volgende beleidsstaffel toegepast: · wanneer de dekkingsgraad* lager is dan de minimaal vereiste dekkingsgraad (104,1% niveau 2013), wordt geen toeslag verleend. · wanneer de dekkingsgraad* hoger of gelijk is aan de vereiste dekkingsgraad wordt een volledige toeslag toegekend. · bij een tussenliggende dekkingsgraad* wordt naar rato toeslag verleend. * In voorgenoemde beleidsstaffel wordt met dekkingsgraad bedoeld: de dekkingsgraad na toekenning van de voorgenomen toeslag. Bij een lage dekkingsgraad zal deze maatregel derhalve automatisch worden ingezet. 67 In deze paragraaf zijn de maatregelen opgesomd die ter beschikking staan aan het bestuur bij een crisissituatie. In navolgende tabel is per maatregel een verwijzing opgenomen naar de documenten van het fonds en wordt er prioritering aangegeven. Maatregel Korting aanspraken Beleggingsbeleid Extra premie Verminderen opbouw/toeslag actieven Verminderen toeslagen niet-actieven Uitvoeringsovereenkomst Art. 10 n.v.t n.v.t. Art. 7 en 9 Art. 8 Pensioenreglement Art. 23 n.v.t. n.v.t. Art. 16 en 23 Art. 17 Inzet en prioriteit Regulier beleid Geen optie Geen optie Regulier beleid Regulier beleid Navolgende tabel geeft inzicht in welke groepen belanghebbenden worden beïnvloed door de mogelijke maatregelen. Maatregel Korting aanspraken Korting opbouw/toeslag actieven Verminderen toeslagen niet-actieven Actieve deelnemer X X Gewezen deelnemer X Pensioengerechtigde X X X Werkgever 4. Wat is het verwachte financiële effect van deze maatregelen Het korten van pensioenaanspraken en pensioenrechten kan een sterk effect hebben op de financiële positie van het pensioenfonds, echter dit betreft wel het laatste redmiddel. Het aanpassen van het beleggingsbeleid kan effectief zijn ter voorkoming van een crisissituatie, echter dit is minder effectief om te herstellen uit een crisissituatie. Het verwachte beleggingsrendement wordt namelijk in de regel hoger door meer risico te nemen en gedurende een herstelplan mag het risicoprofiel van het pensioenfonds niet worden verhoogd. 5. Op welke wijze wordt rekening gehouden met evenwichtige belangenafweging In de officiële documenten van het pensioenfonds ligt het beleid bij tekortsituaties vast. Het bestuur voert dit vastgelegde beleid uit. Als laatste redmiddel worden de pensioenaanspraken en pensioenrechten van deelnemers, gewezen deelnemers en pensioengerechtigden verminderd, zoals opgenomen is in artikel 23 lid 3 van het pensioenreglement 2014: Het pensioenfonds kan verworven pensioenaanspraken en pensioenrechten uitsluitend verminderen conform artikel 134 van de Pensioenwet. Waar de officiële documenten beslisruimte bieden, zal het bestuur evenwichtige belangenafweging uiteraard in acht nemen. 6. Wanneer en op welke wijze wordt er met belanghebbenden gecommuniceerd Op de website van het pensioenfonds staan de formele documenten van het pensioenfonds, zoals de statuten, reglementen, jaarverslagen, ABTN en het financieel crisisplan. Deze formele documenten zijn door iedere bezoeker aan de website te raadplegen en af te drukken. Via een nieuwsbericht op de website wordt de aandacht gevestigd op het financieel crisisplan. Dit nieuwsbericht wordt op de website geplaatst binnen één maand nadat het bestuur van het pensioenfonds heeft besloten het financieel crisisplan in werking te stellen. In het stappenplan (bijlage) is opgenomen dat het verantwoordingsorgaan zal worden geïnformeerd bij een voorgenomen besluit om tot korting over te gaan. In overleg met het verantwoordingsorgaan worden op dat moment ook de deelnemers, gewezen deelnemers, pensioengerechtigden, werkgever, DNB, AFM en pensioenuitvoerder geïnformeerd. Wanneer het besluit tot korting eenmaal is genomen, streeft het pensioenfonds ernaar om communicatie 68 hieromtrent binnen één maand te laten plaatsvinden. Er kunnen voor verschillende belanghebbenden verschillende communicatie uitingen en communicatiemiddelen worden ingezet. Hierbij valt te denken aan schriftelijke communicatie, de website, directe mailingen en voorlichtingssessies. 7. Hoe is het besluitvormingsproces vormgegeven Het bestuur beslist conform de statuten bij gewone meerderheid van stemmen. Elk bestuurslid brengt één stem uit. Eenmaal per maand wordt een schatting van de dekkingsgraad aan de bestuursleden van het pensioenfonds verstrekt, zodat een dreigende crisissituatie tijdig kan worden gesignaleerd. Voor het besluitvormingsproces over het korten van pensioenaanspraken en pensioenrechten verwijzen wij naar het in de bijlage opgenomen stappenplan. 8. Jaarlijkse beoordeling van de actualiteit van het financieel crisisplan Het financieel crisisplan dient te worden opgenomen in de ABTN van het pensioenfonds. In artikel 12 van de Beleidsregel financieel crisisplan is verder opgenomen dat het financieel crisisplan jaarlijks dient te worden beoordeeld op actualiteit. Het bestuur zal het financieel crisisplan jaarlijks, of vaker indien daar noodzaak toe is, agenderen en nader evalueren. De effectiviteit van het financieel crisisplan zal worden beoordeeld, nadat zich een crisis heeft voorgedaan en het financieel crisisplan ten uitvoer is gebracht. 69 Bijlage – Stappenplan bij korten van pensioenaanspraken en rechten Stap 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. Actie Constatering dat het fonds een tekortsituatie heeft, waarbij het naar verwachting niet meer mogelijk is om binnen de wettelijke termijn te herstellen tot de minimaal vereiste dekkingsgraad (104,1%) zonder pensioenaanspraken en rechten te korten. Monitoring vindt plaats aan de hand van de kritieke paden zoals weergegeven in paragraaf 2 in combinatie met de maandelijkse berekening van de aanwezige dekkingsgraad van het pensioenfonds. Daarnaast zal periodiek een update van het herstelplan (en kritieke pad) worden gemaakt aan de hand van de marktsituatie op dat moment. Er zal moeten worden besloten om tot een voorgenomen korting van pensioenaanspraken en pensioenrechten over te gaan, zodat het pensioenfonds bij een officiële evaluatie van het herstelplan kan aantonen dat het herstelplan haalbaar is. Waar de documenten deze ruimte bieden zal het bestuur evenwichtige belangenafweging in acht nemen. Het kortingspercentage wordt zodanig vastgesteld dat de dekkingsgraad (na korting) gelijk is aan de minimale dekkingsgraad conform het kritieke pad. Het verantwoordingsorgaan zal worden geïnformeerd over het besluit tot voorgenomen korting van pensioenaanspraken en pensioenrechten. Als het besluit tot voorgenomen korting genomen is, zullen alle belanghebbenden (deelnemers, gewezen deelnemers, pensioengerechtigden, werkgever, DNB, AFM, pensioenuitvoerder) er zo spoedig mogelijk (het streven is binnen één maand) over worden geïnformeerd dat de kans op korten zeer reëel is en wat daarvan de consequenties zijn. Hierbij kunnen voor de verschillende belanghebbenden verschillende communicatiemiddelen, dan wel aparte communicatie-uitingen, van kracht zijn. Wanneer het moment van voorgenomen korting daar is, dient de dekkingsgraad op dat moment te worden bepaald. Als deze gelijk is aan of hoger is dan het kritieke pad van dat moment (met andere woorden: het fonds kan vanaf dat moment autonoom herstel aantonen), dan kan van de voorgenomen korting worden afgezien. Alle belanghebbenden zullen daar dan vooraf over worden geïnformeerd. Als de dekkingsgraad op een dusdanig niveau ligt dat autonoom herstel nog steeds niet mogelijk is, zal een korting moeten worden geëffectueerd (maximaal de voorgenomen korting). Alle belanghebbenden zullen daar dan over worden geïnformeerd. Hierbij kunnen voor de verschillende belanghebbenden verschillende communicatiemiddelen, dan wel aparte communicatie-uitingen, van kracht zijn. Nadat de informatievoorziening over effectueren van de korting heeft plaatsgevonden, dient de korting ook daadwerkelijk in de administratieve systemen te worden verwerkt. Ten aanzien van mogelijk herstel van eventuele kortingen wordt verwezen naar het pensioenreglement. 70
© Copyright 2024 ExpyDoc