ABTB - Stichting Pensioenfonds Grontmij

Actuariële en bedrijfstechnische nota
van
Stichting Pensioenfonds Grontmij
9 september 2014
Inhoudsopgave
Inleiding .................................................................................................................................. 4
1
Hoofdlijnen van het interne beheersingssysteem en van de opzet van de
administratieve organisatie en interne controle ........................................................... 5
1.1
Verdeling taken, bevoegdheden en verantwoordelijkheden ......................................... 6
1.2
Uitbestede werkzaamheden ....................................................................................... 7
1.3
Beheersmaatregelen en interne controle .................................................................... 8
1.4
Goed pensioenfondsbestuur ....................................................................................... 9
1.5
Gedragscode ........................................................................................................... 10
1.6
Compliance officer.................................................................................................... 10
1.7
Deskundigheidsbevordering en opleidingsbeleid....................................................... 11
2
Procedures en criteria voor de aansluiting van werkgevers bij het fonds en voor het
verkrijgen van het deelnemerschap van hun werknemers ......................................... 12
2.1
Aansluiting werkgevers............................................................................................. 12
2.2
Verkrijging deelnemerschap ..................................................................................... 12
3
Hoofdlijnen van de uitvoeringsovereenkomst ............................................................ 13
3.1
Inleiding ................................................................................................................... 13
3.2
Premiebetaling ......................................................................................................... 13
3.3
Niet-nakoming van betalingsverplichtingen van de aangesloten onderneming........... 15
3.4
Voorbehoud aangesloten onderneming .................................................................... 15
3.5
Informatieverstrekking door werkgever aan pensioenfonds ....................................... 15
3.6
Opstellen en wijzigen van het pensioenreglement..................................................... 16
3.7
Voorwaardelijke toeslagverlening ............................................................................. 16
3.8
Premietekort............................................................................................................. 16
3.9
Procedures aangaande besluiten omtrent vermogenstekorten .................................. 16
3.10
Procedures aangaande kortingen op opbouw en gemiste toeslagen actieve
deelnemers .............................................................................................................. 16
3.11
Herstel kortingen opbouw, gemiste toeslagen (reglement 2012) en gemiste
backservice (reglement 2001) actieve deelnemers ................................................... 16
3.12
Herstel gemiste toeslagen gewezen deelnemers en pensioengerechtigden
(inhaaltoeslagen)...................................................................................................... 17
3.13
Herstel van korting pensioenaanspraken en pensioenrechten ................................... 17
3.14
Vrijwillige voortzetting van de pensioenregeling ........................................................ 17
3.15
Rechten en verplichtingen bij vrijwillige pensioenregelingen...................................... 17
3.16
Onvoorziene omstandigheden .................................................................................. 18
3.17
Beslechting van geschillen ....................................................................................... 18
3.18
Verbod op verpanding .............................................................................................. 18
3.19
Duur van de overeenkomst....................................................................................... 18
4
Hoofdlijnen van de pensioenregeling ........................................................................ 19
5
Risicomanagement................................................................................................... 24
5.1
Inleiding ................................................................................................................... 24
5.2
Individuele risico’s .................................................................................................... 26
6
Financiële opzet ....................................................................................................... 30
6.1
Eigen vermogen ....................................................................................................... 30
6.2
Premiebeleid ............................................................................................................ 32
6.3
Beleggingsbeleid ...................................................................................................... 35
6.4
Toeslagbeleid........................................................................................................... 45
2
6.5
Systematiek vaststelling parameters......................................................................... 48
7
Financiële sturingsmiddelen ..................................................................................... 50
7.1
Premiebeleid ............................................................................................................ 50
7.2
Beleggingsbeleid ...................................................................................................... 50
7.3
Toeslagbeleid........................................................................................................... 50
7.4
Herstelplan ............................................................................................................... 50
7.5
Financieel crisisplan ................................................................................................. 51
8
Korting pensioenaanspraken en -rechten.................................................................. 52
8.1
Korting pensioenaanspraken en pensioenrechten ..................................................... 52
8.2
Herstel van korting pensioenaanspraken en pensioenrechten ................................... 52
9
Ondertekening.......................................................................................................... 53
Bijlage 1 – Verklaring inzake beleggingsbeginselen ................................................................. 54
Bijlage 2 – Financieel crisisplan............................................................................................... 65
3
Inleiding
Deze Actuariële en Bedrijfstechnische nota (hierna ABTN) van Stichting Pensioenfonds
Grontmij ABTN is vastgesteld op 9 september 2014 en vervangt alle voorgaande nota’s.
Het bestuur van Stichting Pensioenfonds Grontmij heeft in juni van 2012 een missie, een visie
en een ambitie vastgesteld. Deze zijn leidend voor alle doelstellingen die het fonds nastreeft en
inspanningen die het fonds daarvoor doet.
Missie
Stichting Pensioenfonds Grontmij (SPG) geeft professionele invulling aan de
pensioenovereenkomsten die de werkgever heeft afgesloten met haar (gewezen) medewerkers.
Visie
Binnen zowel de huidige als de komende wettelijke kaders streeft SPG naar een goede
pensioenvoorziening door de koopkracht van de rechten van deelnemers, zowel nu als in de
toekomst, zo goed als mogelijk in stand te houden. De uitdaging daarbij is om
pensioenbewustzijn en reële pensioenverwachtingen te realiseren. Om deze te kunnen
realiseren staat voorop dat zowel communicatie als transparantie door het Pensioenfonds van
groot belang wordt geacht, zodat het fonds betrokkenheid realiseert. Om onze missie uit te
voeren en hoge kwaliteit te leveren, is sprake van een robuust beleidskader, goed
pensioenfondsbestuur en wordt goed samengewerkt met de werkgever, adviseurs en
uitvoerende partijen op het gebied van vermogensbeheer.
Ambitie
De ambitie is de missie en de visie tot uiting te laten komen, waarmee het gewenste imago
bereikt wordt.
Deze ambitie wordt bereikt met behulp van een vaste stijl die gekenmerkt wordt door
transparantie en begrijpelijkheid.
4
1
Hoofdlijnen van het interne beheersingssysteem en van de
opzet van de administratieve organisatie en interne controle
Dit hoofdstuk geeft een toelichting op de uitvoeringsorganisatie. Hieronder is de organisatie
weergegeven. In de daaropvolgende paragrafen worden de taken, bevoegdheden en
verantwoordelijkheden weergegeven. Dit is afgestemd op het bepaalde bij en krachtens
hoofdstuk 4 en 5 van de Pensioenwet.
Organogram
Toezicht
Accountant
(KPMG)
Overheid
(DNB / AFM)
Uitvoering
Manager
Pensioenfonds
DeelnemersBureau Pensioenzaken
Pensioen- administratie
Bestuur
admin.
Bestuur
Verantwoordingsorgaan
Bestuur
Stichting
pensioenfonds
Pensioenfonds
Thales
Directeur
Nederland
pensioenfonds
Vermogens- met adviseur
Beleggingscommissie
beheer (ING
en Blackrock)
Financiële
Administratie
(Hewitt)
Administratie
Audit
commissie
Visitatiecommissie
Adviserend
Adviserend
actuaris
(Watson Wyatt)
Communicatiecommissie
Commissie
Governance
Compliance officer
Waarmerkend actuaris
(Watson Wyatt)
Het Algemeen Bestuur van het fonds bestaat uit vier werkgevers- en vier werknemersleden.
Werkgever:
- ing. E.R. Visser
voorzitter
- H.W. Groenevelt
lid
- ir. H. Snoek
plv. voorzitter
- M. van der Spek QC
lid
Werknemers:
- ir. J.J. Betzema
plv. secretaris
- drs. ing. J.J. Reeskamp
secretaris
- drs. M.A.H. Schoppink
lid
- ir. N.J.M. van Dalen
lid
Het dagelijks bestuur van het fonds bestaat uit:
- ing. E.R. Visser
- drs. ing. . J.J. Reeskamp
- mr. ing. W.J.M. Berndsen
- J.M. Kühne
- G.A. Hardeman
voorzitter
secretaris
adviseur
adviseur
notulist
5
De beleggingscommissie bestaat uit:
- mr. ing. W.J.M. Berndsen
- ir. J.J. Betzema
- ir. H. Snoek
- drs. ing. J.J. Reeskamp lid
- ing. E.R. Visser
- J. Kuiper
- dr. P.C. van Aalst
voorzitter
lid
lid
lid
adviseur
extern adviseur Strategeon Investment
Consultancy B.V.
De Commissie governance bestaat uit:
- ing. E.R. Visser
- drs. M.A.H. Schoppink
- H.W. Groenevelt
- J.M. Kühne
- mr. ing. W.J.M. Berndsen
voorzitter
lid
lid
adviseur
adviseur
De Audit commissie bestaat uit:
- ing. E.R. Visser
- ir. N.J.M. van Dalen
- drs. ing. J.J. Reeskamp lid
- M. van der Spek QC
- mr. ing. W.J.M. Berndsen
- J. Kuiper
lid
adviseur
adviseur
Het pensioenbureau bestaat uit:
- mr. ing. W.J.M. Berndsen
- G.A. Hardeman
- A.A.M. Krooder-de Groot
- J.M. Kühne
- J. Kuiper
- H. Tiesman-Parastatidis
directeur
financieel administratief medewerker
secretarieel administratief medewerker
adviseur
controller
secretarieel administratief medewerker
Het verantwoordingsorgaan bestaat uit:
Werkgever:
- H. Lubberts
- J.P. Bosman
Werknemers:
- A.C.J. Sengers
- R. Meijer
- ir. K.J. van Esch
Pensioenger.:
- ing. A. Nijmeijer
- ir. H. van Diggelen
voorzitter
lid
secretaris
lid
lid
plv. voorzitter
lid
1.1
voorzitter
lid
Verdeling taken, bevoegdheden en verantwoordelijkheden
Het Algemeen Bestuur heeft de volgende verantwoordelijkheden:
· Het beheer van het pensioenfonds.
· Het uitvoeren van de door werkgever verleende pensioenregeling.
· Het doen van pensioenuitkeringen aan gepensioneerden, arbeidsongeschikten en
nabestaanden van (niet-actieve) deelnemers en andere aanspraakgerechtigden.
Het Algemeen Bestuur heeft de uitvoeringstaken gedelegeerd aan de directeur van het fonds.
Het Algemeen Bestuur heeft de volgende bevoegdheden:
· Vaststellen en/of wijzigen statuten en reglement; het pensioenbeleid wordt evenwel bepaald
door de sociale partners (werkgever en werknemers).
· Vaststellen en/of wijzigen uitvoeringsovereenkomst (alleen in overleg met de werkgever).
· Vaststellen en/of wijzigen uitvoeringsbesluiten.
6
·
·
Uitvoeren van betalingen, waarbij minimaal een deelnemersvertegenwoordiger tezamen
met een werkgeversvertegenwoordiger bevoegd zijn. Ook de directeur van het fonds is
gemachtigd betalingen aan pensioengerechtigden en de uitvoeringskosten van de regeling
uit te voeren tezamen met een werkgeversvertegenwoordiger of
deelnemersvertegenwoordiger.
Contractuele verplichtingen aangaan met derden, waarbij minimaal een
deelnemersvertegenwoordiger tezamen met een werkgeversvertegenwoordiger bevoegd
zijn.
De directeur van het fonds heeft de volgende bevoegdheden en taken:
· het leidinggeven aan het pensioenbureau.
· Het uitvoeren van de door werkgever verleende pensioenregeling.
· Het doen van pensioenuitkeringen aan gepensioneerden, arbeidsongeschikten en
nabestaanden van (niet-actieve) deelnemers en andere aanspraakgerechtigden.
· Het uitvoeren van betalingen aan pensioengerechtigden en betaling van de
uitvoeringskosten (zoals kosten van de actuaris) tezamen met een
werkgeversvertegenwoordiger of een deelnemersvertegenwoordiger.
· Het verzorgen van de kwartaal- en jaarrapportages voor De Nederlandsche Bank.
· Het voorbereiden van vergaderingen en van de beleidsstukken.
· De correspondentie tussen het Algemeen Bestuur en externen.
· De afstemming over het voldoen aan verplichtingen zoals verslaglegging.
Het Dagelijks Bestuur van het fonds vergadert in principe 1 keer per maand. Bij de
vergaderingen zijn de directeur van het fonds, de adviseur van het fonds en een notulist van het
fonds aanwezig. De vergaderingen verlopen volgens een door de directeur opgestelde agenda.
Van de vergadering wordt een kort verslag gemaakt dat ter kennisname wordt gezonden aan de
leden van het Algemeen Bestuur.
In de vergaderingen van het Dagelijks Bestuur komen de volgende zaken aan de orde:
· De aan het Algemeen Bestuur voor te leggen besluiten;
· Voortgang in de werkprocessen van het pensioenbureau (aanlevering informatie door
werkgever, waardeoverdracht, facturatie, Algemeen Bestuursverkiezingen e.d.);
· Stand van zaken op pensioengebied bij nieuw aan te sluiten ondernemingen;
· Bespreking, op voorstel van de directeur van het fonds, van klachten en van bijzondere
correspondentie met name ten aanzien van interpretatie van het reglement;
· Zaken van persoonlijke aard.
Eénmaal per jaar zal tijdens de vergadering van het bestuur aandacht worden besteed aan de
volgende punten:
·
·
De uitvoering van de taken en verantwoordelijkheden van het bestuur zoals weergegeven in
de ABTN en het deskundigheidsplan in het afgelopen jaar;
De uitvoering van de taken en bevoegdheden van de directeur van het fonds in het
afgelopen jaar.
Alle commissies zijn adviserend en eventueel uitvoerend van aard. De Auditcommissie houdt
zich onder andere bezig met integraal risicomanagement. Zij vergadert één keer per jaar als
financiële commissie, als de jaarstukken worden besproken in aanwezigheid van de accountant
en waarmerkend actuaris.
1.2
Uitbestede werkzaamheden
Het bestuur heeft beleid vastgesteld ten aanzien van de uitbesteding van werkzaamheden. Bij
dit beleid is rekening gehouden met het bepaalde in artikel 34 van de Pensioenwet en
hoofdstuk 4 van het Besluit uitvoering Pensioenwet. De custody, de beleggingsadministratie, de
performance meting, de werkzaamheden inzake actuariële berekeningen en de belegging van
het vermogen van het fonds zijn voor een aanzienlijk deel uitbesteed aan externe deskundigen.
7
De deelnemers- en financiële administratie, alsmede de pensioenadministratie worden
uitgevoerd in eigen beheer.
De excasso van de pensioenen wordt uitgevoerd door de salarisadministratie van Grontmij.
Het pensioenbureau gebruikt voor de pensioenadministratie de software van Innovact: IVPA.
Deze software staat niet op een computer van SPG maar wordt gehost door Innovact. Het
hosten van de applicatie heeft voordelen voor het beheer van de applicatie, omdat Innovact
IVPA op locatie en op een eigen omgeving kan beheren. Er is geen aanschaf van eigen
hardware door SPG. Er is geen beheer in huis bij SPG, er is een SLA overeengekomen met
Innovact.
Het vermogensbeheer wordt uitgevoerd door meerdere externe vermogensbeheerders, te
weten BlackRock, Altera, CBRE Global Investors, Q-Park, UBS en Credit Suisse.
De arbeidsongeschiktheids- en overlijdensrisico’s zijn middels een stoploss contract
herverzekerd bij elpisLife.
Het pensioenbureau gebruikt software voor berekening van waardeoverdrachten van Acturis.
Er is een SLA overeengekomen met Acturis.
Het bestuur heeft een externe accountant aangesteld in de persoon van drs. N.M. Pul, RA
(Ernst & Young Accountants LLP). Deze accountant controleert jaarlijks de staten voor De
Nederlandsche Bank N.V. (DNB) en vervolgens doet de accountant verslag van zijn
werkzaamheden in de vorm van een accountantsverklaring, een management letter en een
verslag aan het bestuur.
Het bestuur heeft een externe waarmerkend actuaris aangesteld in de persoon van
drs. T.J.R. Veerman AAG, verbonden aan Towers Watson Netherlands B.V. De waarmerkend
actuaris beoordeelt de financiële positie van het pensioenfonds volgens de eisen van DNB. De
waarmerkend actuaris rapporteert eenmaal per jaar aan het fondsbestuur door middel van een
actuarieel rapport en een actuariële verklaring. Rapportage vindt plaats uiterlijk 1 juli van het
jaar volgend op het kalenderjaar waarop de rapportage betrekking heeft. Daarnaast heeft het
bestuur een extern adviserend actuaris aangesteld in de persoon van drs. H. Zaghdoudi AAG,
verbonden aan Towers Watson Netherlands B.V.
Om een scheiding tussen advisering en waarmerking te waarborgen is overeengekomen dat de
taken van de waarmerkend actuaris en de adviserend actuaris in persoon zijn gesplitst. Omdat
zowel de waarmerkend actuaris als de adviserend actuaris werkzaam zijn bij Towers Watson
Netherlands B.V. heeft het bestuur geverifieerd dat Towers Watson Netherlands B.V. beschikt
over een door DNB goedgekeurde gedragscode en daarmee voldoet aan het bepaalde in artikel
148 van de Pensioenwet.
Op adhoc basis kan het bestuur ook gebruik maken van andere externe deskundigen.
1.3
Beheersmaatregelen en interne controle
Het bestuur is verantwoordelijk voor het uitvoeren van interne controlemaatregelen gericht op
de juiste en volledige registratie van de gegevens van het fonds. Het pensioenfonds heeft op
het gebied van administratieve organisatie en interne controle maatregelen getroffen ter
naleving van de Sanctiewet 1977 en de op grond van die wet vastgestelde regelingen en
besluiten met betrekking tot het financieel verkeer.
Ten behoeve van de deelnemersadministratie, de pensioenadministratie en de financiële
administratie zijn procedures opgesteld en vastgelegd in een procedureboek (AO/IC).
8
Met de vermogensbeheerders zijn overeenkomsten afgesloten waarin onder andere zijn
vastgelegd de beleggingsrichtlijnen en de overeengekomen rapportages. De afspraken zijn
vastgelegd in SLA’s, voor zover beschikbaar.
De werkzaamheden die worden uitgevoerd door de waarmerkend actuaris zijn vastgelegd in
een SLA.
Het bestuur komt ten minste zes maal per jaar bijeen. Bij deze vergaderingen zijn de directeur,
de intern adviseur, de controller van het pensioenbureau en de adviserend actuaris van het
pensioenfonds aanwezig. Op ad hoc basis zijn andere betrokkenen aanwezig, zoals de
accountant, de waarmerkend actuaris, één of meerdere vermogensbeheerders, het
Verantwoordingsorgaan en de Visitatiecommissie.
Uitkeringen worden op de pensioendatum vastgesteld. Hierbij worden de in het
actuariële pakket vastgelegde rechten gecontroleerd aan de hand van dossieronderzoek.
Deze procedure geldt ook bij het verstrekken van premievrije polissen.
De door de uitkeringsadministratie vastgestelde betalingen worden maandelijks vergeleken met
de door de pensioenadministratie aangegeven mutaties. Deze vergelijking vindt plaats per
pensioensoort (ouderdomspensioen, partnerpensioen, wezenpensioen,
arbeidsongeschiktheidspensioen en tijdelijk ouderdomspensioen).
Gegevens betreffende personele mutaties worden maandelijks door de aangesloten
ondernemingen aangeleverd. (in dienst, uit dienst, aanpassing werktijden, WIA e.d.)
De pensioenadministratie controleert de aangeleverde gegevens op volledigheid.
Alle inkomende en uitgaande waardeoverdrachten worden jaarlijks door het actuariële bureau
individueel gecontroleerd.
Nadat de personele mutaties zijn verwerkt wordt maandelijks de premienota verzonden naar de
aangesloten ondernemingen. Indien in enige maand de personele mutaties niet volledig
beschikbaar zijn wordt een voorschotnota verzonden. Wanneer betaling onverhoopt uitblijft
wordt na 30 dagen een aanmaning gezonden.
Er is maandelijks overleg tussen het Dagelijks Bestuur en de directeur van het fonds. In dit
overleg komen bijzonderheden ten aanzien van de beschreven controles aan de orde. Zo nodig
worden aanvullende maatregelen genomen.
Toelichting van door de accountant uitgevoerde detailcontrole vindt plaats in de
Auditcommissie. Bespreking van de management letter vindt plaats in de Algemeen
Bestuursvergadering, waarin de jaarrekening wordt vastgesteld.
De directeur van het fonds voert elk jaar met elke medewerker van het fonds een afstemmings-,
voortgangs-, en beoordelingsgesprek. Van deze gesprekken wordt steeds een verslag
gemaakt. De voorzitter van het bestuur voert deze gesprekken met de directeur van het fonds.
Ook hiervan wordt steeds een verslag gemaakt.
1.4
Goed pensioenfondsbestuur
Sinds 2007 is ’goed pensioenfondsbestuur’ verankerd in de Pensioenwet. Het bestuur volgt
consequent het eigen beleid van gedegen governance. Dit beleid biedt kaders voor intern
toezicht, zorgvuldig bestuur, verantwoordelijkheid, beleggingsbeleid, openheid en
communicatie. In 2013 heeft de Tweede Kamer het wetsvoorstel ter versterking bestuur
pensioenfondsen ingediend. De Eerste Kamer heeft het voorstel op 9 juli 2013 aangenomen.
De wet is 1 juli 2014 door het pensioenfonds geïmplementeerd. Deze wet herziet de wettelijke
regels voor de governance en medezeggenschap voor pensioenfondsen.
Het bestuur geeft invulling aan de principes die betrekking hebben op het bestuur. Zo beschikt
het bestuur onder meer over een gedragscode, screeningsbeleid, klokkenluidersregeling en een
9
klachtenregeling. Tevens is er een opzet gemaakt om uitvoering te geven aan de zelfevaluatie
van het bestuur. Ook heeft het bestuur een communicatieplan opgesteld.
In 2009 heeft het bestuur de Commissie governance ingesteld. Door deze commissie worden
voorstellen uitgewerkt op het gebied van governance, welke vervolgens ter besluitvorming aan
het bestuur worden aangeboden.
Het bestuur van het pensioenfonds heeft gezorgd voor de organisatie van een transparant
intern toezicht per december 2007. De bepalingen omtrent het intern toezicht zijn nader
uitgewerkt in het ‘Reglement Intern Toezicht’.
Het bestuur van het pensioenfonds heeft gezorgd voor de instelling van een
verantwoordingsorgaan per oktober 2007. Als gevolg van de WVBP is de samenstelling van het
verantwoordingsorgaan in 2014 aangepast. Het verantwoordingsorgaan bestaat uit zeven
leden:
· Twee vertegenwoordigers van de werkgever;
· Drie vertegenwoordigers van de deelnemers;
· Twee vertegenwoordigers van de pensioengerechtigden.
De bepalingen omtrent het Verantwoordingsorgaan zijn nader uitgewerkt in het ‘Reglement
Verantwoordingsorgaan’.
1.5
Gedragscode
Het fonds heeft een gedragscode ingesteld voor het bestuur en al degenen die voor, namens of
in opdracht van het fonds werken en alle door het bestuur aan te wijzen betrokkenen, ter
voorkoming van conflicten tussen het belang van het fonds en de privé-belangen van
betrokkenen, alsmede ter voorkoming van het gebruik van vertrouwelijke informatie van het
fonds voor privé-doeleinden.
1.6
Compliance officer
Als compliance-officer is door het fonds aangesteld de heer B.M. Peters van het Nederlands
Compliance Instituut. De compliance officer is een door het bestuur aangewezen persoon die
bewaakt dat het pensioenfonds voldoet aan de voor het fonds van toepassing zijnde actuele
wet- en regelgeving op het gebied van compliance.
Zo is de compliance officer belast met het toezicht op de naleving van de bepalingen uit de
gedragscode die gelden voor de bestuursleden. De taken en bevoegdheden van de compliance
officer van het pensioenfonds zijn vastgelegd in de gedragscode. De compliance officer heeft
schriftelijk bevestigd dat hij kennis heeft genomen van zijn taken en bevoegdheden. Tevens is
afgesproken dat de compliance officer jaarlijks een schriftelijke terugkoppeling aan het bestuur
geeft over zijn bevindingen inzake compliance.
10
1.7
Deskundigheidsbevordering en opleidingsbeleid
Bij het bevorderen van de deskundigheid van de individuele bestuursleden en het bestuur als
geheel handelt het bestuur in overeenstemming met het Plan van Aanpak
Deskundigheidsbevordering bij pensioenfondsen dat door de pensioenkoepels is opgesteld.
Het pensioenfonds beschikt over een deskundigheidsplan, waarin het beleid ten aanzien van
deskundigheidsbevordering is vastgelegd. Doel is dat de bestuursleden over voldoende kennis,
inzicht en oordeelsvorming beschikken om hun taken te volbrengen. Als de aanwezige
deskundigheid afwijkt van de gewenste deskundigheid wordt per bestuurslid in een
opleidingsplan vastgelegd welke stappen worden ondernomen om te komen tot de gewenste
deskundigheid. Dit kan bijvoorbeeld in de vorm van het individueel of collectief volgen van een
pensioenopleiding. Het deskundigheidsplan en de voortgang van het opleidingsplan worden
periodiek geëvalueerd.
Nieuw aantredende bestuursleden volgen een externe pensioenopleiding van SPO.
Tevens hebben alle bestuurleden een abonnement op het Financieele Dagblad en ontvangen
zij diverse nieuwsbrieven. Jaarlijks worden studiedagen/workshops georganiseerd over actuele
thema’s.
11
2
Procedures en criteria voor de aansluiting van werkgevers bij
het fonds en voor het verkrijgen van het deelnemerschap van
hun werknemers
2.1
Aansluiting werkgevers
Blijkens de statuten van het pensioenfonds is aangesloten Grontmij Nederland Holding B.V.
gevestigd te De Bilt, ten deze handelend voor zichzelf en als gevolmachtigde van Grontmij N.V.,
Grontmij Business Services B.V. en Grontmij Assetmanagement Holding B.V. en als zodanig
deze vennootschappen rechtsgeldig vertegenwoordigend De aansluiting bij het fonds geschiedt
door middel van een overeenkomst en gaat in op de dag die in de overeenkomst is vermeld.
Met de aangesloten werkgever is een uitvoeringsovereenkomst gesloten. De hoofdlijnen van
deze uitvoeringsovereenkomst zijn te vinden in hoofdstuk 3 van deze ABTN.
2.2
Verkrijging deelnemerschap
Blijkens artikel 2, lid 1 van het pensioenreglement van het pensioenfonds worden als deelnemer
toegelaten:
a. de persoon, die in dienst van de aangesloten onderneming is getreden en door de
onderneming is aangemeld;
b. de persoon, die door het bestuur op verzoek van de aangesloten onderneming als
deelnemer wordt opgenomen, al dan niet onder van het reglement afwijkende
voorwaarden en mits voldaan wordt aan de bepalingen van de Wet LB ‘64 en de daarop
gebaseerde regelgeving.
12
3
Hoofdlijnen van de uitvoeringsovereenkomst
3.1
Inleiding
De afspraken over de uitvoering van de pensioenovereenkomst tussen het pensioenfonds en
de aangesloten werkgever(s) zijn vastgelegd in de uitvoeringsovereenkomst zoals bedoeld in
artikel 25 van de Pensioenwet. In paragraaf 3.2 van de Pensioenwet staan de eisen omtrent de
inhoud ervan opgesomd.
3.2
Premiebetaling
1. De beschikbare premie (hierna: premie) wordt steeds voor een periode van vijf jaar
vastgesteld door het fonds in overleg met de aangesloten onderneming met
inachtneming van het in de overige leden van dit artikel bepaalde. Het fonds voert de
regeling uit op basis van deze premie.
2. De aangesloten onderneming:
a. kan geen aanspraak maken op overschotten in het fonds, noch direct via
terugstortingen noch indirect door toekomstige premieverlagingen;
b. heeft met het voldoen van de door haar aan het fonds verschuldigde premie,
zoals omschreven in dit artikel, aan al haar financiële verplichtingen jegens het
fonds voldaan;
c. heeft geen bijstortingsverplichting;
d. heeft geen bijbetalingsverplichting bij eventuele resultaten op individuele
waardeoverdrachten (als gevolg van een verschil tussen de wettelijke
overdrachtswaarde en de vrijvallende of benodigde technische voorziening).
3. In overleg met de aangesloten onderneming kan het fonds de premie wijzigen. Deze
wijziging kan enkel op grond van gewijzigde of nieuwe economische en/of actuariële
uitgangspunten voor de nieuw op te bouwen en te verzekeren pensioenaanspraken
plaatsvinden met inachtneming van het bepaalde in lid 1 en 2 van dit artikel.
4. Met inachtneming van het hierna bepaalde bedraagt de, voor een deelnemer in de
pensioenregeling, aan het fonds verschuldigde premie voor het ouderdoms-,
arbeidsongeschiktheids-, partner- en wezenpensioen een percentage van de
pensioengrondslag, respectievelijk risicogrondslag of PP2-en PP3 grondslag voor de
periode 2012 tot en met 2016:
13
Pensioensoort
De basis regeling tot maximaal het maximum salaris van
salarisschaal 13
Ouderdomspensioen
Premiepercentage
Arbeidsongeschikheidspensioen
1,26%
Partnerpensioen PP1 (vrijwillig) Partnerpensioen ter zake
van overlijden vóór de ouderdomspensioendatum
spaarPartnerpensioen PP2 (vrijwillig) ter zake van
overlijden vanaf de ouderdomspensioendatum
1,40%
De aanvullende excendent regeling vanaf het maximum
salaris van salarisschaal 13 tot maximaal het maximum
salaris van salarisschaal 17
Ouderdomspensioen
spaarPartnerpensioen PP3 (vrijwillig) ter zake van overlijden
vanaf de ouderdomspensioendatum
26,50%
5,15%
19,875%
3,8625%
Waarbij de 26,50% van de pensioengrondslag gebaseerd is op de leeftijd en
samenstelling van het deelnemersbestand en afhankelijk van het deelnemersbestand
per enig jaar gewijzigd kan worden op basis van de volgende tabel:
Leeftijd van de deelnemer per 1 januari
in jaren
Tot 25
25 – 29
30 – 34
35 – 39
40 – 44
45 – 49
50 – 54
55 – 59
vanaf 60
Beschikbare bijdrage (in % van de
pensioengrondslag)
9,7%
11,1%
13,1%
15,7%
19,6%
24,3%
31,6%
40,2%
53,1%
Partijen kunnen na deze periode een hogere premie overeenkomen als dit in het kader
van de uitvoering van de pensioenregeling gewenst of nodig is.
5. De aangesloten onderneming is de in lid 1 bedoelde premie voor de in zijn dienst zijnde
deelnemer verschuldigd aan het fonds.
De deelnemer is zijn aandeel in de premie verschuldigd aan de aangesloten
onderneming. De aangesloten onderneming is verplicht bij elke loonbetaling op het loon
in te houden het aandeel in de premie, dat de deelnemer aan de aangesloten
onderneming is verschuldigd met betrekking tot de periode, waarop de loonbetaling
betrekking heeft.
6. De aangesloten onderneming is verplicht de door hem per eerste van de maand
verschuldigde overeengekomen maandpremie aan het fonds af te dragen binnen
veertien dagen na ontvangst van de factuur.
7. De aangesloten onderneming is als aanvullende premie verschuldigd de financiering in
het kader van de 15-jaarsregeling (VPL-regeling) als bedoeld in het Uitvoeringbesluit
14
pensioenaspecten Sociaal akkoord 2004 (zie in dit verband artikel 28 lid 2 van het
reglement 2012). Jaarlijks wordt 1/ne deel van de resterende verplichting per 1 januari
(onder aftrek van het reeds betaalde voorschot) betaald. Betaling vindt maandelijks
plaats per einde van de maand; n staat hier voor het aantal resterende jaren tot en met
2020; in 2012 dus voor 9, in 2013 dus voor 8. De resterende verplichting wordt jaarlijks
door de actuaris van het fonds vastgesteld bij het opmaken van het actuarieel rapport.
8. De medewerkers van het pensioenbureau van het fonds zijn in dienst bij de
aangesloten onderneming. Omdat de betrokken werknemers zowel werkzaamheden
verrichten voor het fonds als voor de aangesloten onderneming zijn er afspraken
gemaakt over de verdeling van de kosten van deze werknemers (tussen de
aangesloten onderneming en het fonds), alsmede de huisvestingskosten en overige
bijkomende kosten. Deze afspraken zijn schriftelijk vastgelegd in een
kostendelingsovereenkomst.
Daarnaast zijn er andere werknemers in dienst bij de aangesloten onderneming die
actief in diverse (bestuurs)organen van het fonds. Er zijn afspraken gemaakt en
vastgelegd over de verdeling van de kosten van de betrokken werknemers (tussen de
aangesloten onderneming en het fonds).
3.3
3.4
Niet-nakoming van betalingsverplichtingen van de aangesloten onderneming
1.
Nadat de directie van de aangesloten onderneming is geïnformeerd, zal het fonds elk
kwartaal schriftelijk de deelnemers, gewezen deelnemers en pensioengerechtigden
informeren indien sprake is van een premieachterstand ter grootte van 5% van de
totale door het fonds te ontvangen jaarpremie en tevens niet wordt voldaan aan de bij
of krachtens de Pensioenwet gestelde eisen inzake het minimaal vereist eigen
vermogen.
2.
Gedurende de in het eerste lid beschreven situatie informeert het fonds tevens elk
kwartaal de ondernemingsraad van de aangesloten onderneming.
3.
De aangesloten onderneming heeft een waarborg gesteld van circa € 500.000 voor het
niet nakomen van de betalingsverplichtingen.
Voorbehoud aangesloten onderneming
1. De aangesloten onderneming kan de betaling van de premie als bedoeld in artikel 2
verminderen of geheel staken, indien naar zijn oordeel het bedrijfsbelang dit
noodzakelijk maakt als gevolg van een ingrijpende wijziging van omstandigheden.
Wordt van dit recht gebruik gemaakt, dan zal de aangesloten onderneming de
pensioenregeling (tijdelijk) aanpassen en zullen de toe te kennen toekomstige
pensioenaanspraken aan de gewijzigde omstandigheden worden aangepast.
2. Indien de aangesloten onderneming tot het in lid 1 vermelde wenst over te gaan, stelt
hij de deelnemers en het fonds hiervan onmiddellijk schriftelijk in kennis.
3.5
Informatieverstrekking door werkgever aan pensioenfonds
1. De aangesloten onderneming is verplicht om alle werknemers die in diensttreden bij de
aangesloten onderneming en met wie door de desbetreffende onderneming een
pensioenovereenkomst is gesloten aan te melden bij het fonds.
De aangesloten onderneming is verplicht aan het fonds gegevens te verstrekken,
respectievelijk bescheiden aan te leggen, die voor een goede administratieve uitvoering
van de statuten en het pensioenreglement door het fonds nodig worden geacht. Dit
moet geschieden binnen de door het fonds gestelde termijn van één maand na
mutatiedatum. Indien de aangesloten onderneming naar het oordeel van het fonds niet,
niet juist, niet volledig of niet tijdig voldoet aan de in dit lid genoemde verplichtingen,
15
vrijwaart deze het fonds voor alle nadelige financiële gevolgen hiervan.
2. De aangesloten onderneming is verplicht aan het fonds op door of namens het bestuur
vast te stellen wijze en tijdstippen de gegevens te verstrekken, welke naar het oordeel
van het fonds nodig zijn voor het berekenen van de verschuldigde premie en het te
vorderen voorschot. Indien de aangesloten onderneming naar het oordeel van het
fonds niet, niet juist of niet volledig aan deze verplichting voldoet, is het fonds bevoegd
de verschuldigde premie naar beste weten vast te stellen.
3.6
Opstellen en wijzigen van het pensioenreglement
1. Het bestuur stelt een pensioenreglement en zo nodig andere reglementen vast, waarin
alles wat nadere regeling behoeft, wordt geregeld.
2. De bepalingen van een reglement kunnen worden gewijzigd door een besluit van het
bestuur met inachtneming van de pensioenovereenkomst.
3. Het bestuur kan te allen tijde zelfstandig besluiten tot het doorvoeren van
uitvoeringstechnische wijzigingen in een pensioenreglement.
4. Het door het bestuur van het fonds vast te stellen pensioenreglement dient in
overeenstemming te zijn met de pensioenovereenkomst van de aangesloten
onderneming en met deze uitvoeringsovereenkomst.
5. Het bestuur kan, met inachtneming van het bepaalde in de statuten en het
pensioenreglement, besluiten tot het zelfstandig doorvoeren van de door de wetgever of
de Nederlandsche Bank en/of de Autoriteit Financiële Markten vereiste wijzigingen van
het pensioenreglement die niet van invloed zijn op de omvang of de aard van de
pensioenaanspraken.
3.7
Voorwaardelijke toeslagverlening
De procedures met betrekking tot voorwaardelijke toeslagverlening worden beschreven in
paragraaf 6.4 van deze ABTN.
3.8
Premietekort
De procedures met betrekking tot een premietekort worden beschreven in paragraaf 6.2 van
deze ABTN.
3.9
Procedures aangaande besluiten omtrent vermogenstekorten
De procedures aangaande vermogenstekorten worden beschreven in hoofdstuk 8 van deze
ABTN.
3.10
Procedures aangaande kortingen op opbouw en gemiste toeslagen actieve
deelnemers
De procedures aangaande kortingen op opbouw en gemiste toeslagen voor actieve deelnemers
worden beschreven in paragraaf 6.4 van deze ABTN.
3.11
Herstel kortingen opbouw, gemiste toeslagen (reglement 2012) en gemiste
backservice (reglement 2001) actieve deelnemers
De procedures aangaande herstel van kortingen op opbouw en gemiste backservice en
toeslagen voor actieve deelnemers worden beschreven in paragraaf 6.4 van deze ABTN.
16
3.12
Herstel gemiste toeslagen gewezen deelnemers en pensioengerechtigden
(inhaaltoeslagen)
De procedures aangaande herstel van gemiste toeslagen aan gewezen deelnemers en
pensioengerechtigden worden beschreven in paragraaf 6.4 van deze ABTN.
3.13
Herstel van korting pensioenaanspraken en pensioenrechten
De procedures aangaande herstel van korting van pensioenaanspraken en pensioenrechten
worden beschreven in hoofdstuk 8 van deze ABTN.
3.14
Vrijwillige voortzetting van de pensioenregeling
Op verzoek van de aangesloten onderneming kan de pensioenregeling voor een ex-werknemer
worden voortgezet al dan niet onder van het pensioenreglement afwijkende voorwaarden en
mits wordt voldaan aan de bepalingen van de Wet LB’64 en de daarop gebaseerde regelgeving.
3.15
Rechten en verplichtingen bij vrijwillige pensioenregelingen
1. De keuze voor het partnerpensioen ter zake van overlijden voor de (tijdelijk)
ouderdomspensioendatum kan door de deelnemer worden gemaakt door
aanmelding dan wel afmelding:
a. Bij aanvang van het deelnemerschap.
b. Indien het salaris uitstijgt boven de PP2 of boven de PP3-franchise.
c. Bij het aangaan van een huwelijk, geregistreerd partnerschap of een
samenlevingsovereenkomst op basis van notariële akte of bij de beëindiging
daarvan.
d. Binnen een termijn van twee maanden na wijziging van het aantal kinderen.
Afmelden van deelname aan het partnerpensioen (PP1, PP2 + PP3) kan te allen tijde.
Hiervoor geldt een opzegtermijn van één maand vanaf de eerste van de maand na
ontvangst van de opzegging.
2. Indien een deelnemer met partner in eerste instantie van de verzekering van
partnerpensioen ter zake van overlijden vóór de ouderdomspensioendatum heeft
afgezien en op een later tijdstip alsnog tot deze regeling wil toetreden, kan het bestuur
een geneeskundig onderzoek verlangen. Een en ander met inachtneming van de Wet
op de medische keuringen. Indien uit het geneeskundig onderzoek blijkt dat er geen
verhoogde sterftekans is, zal acceptatie volgen. Wanneer blijkt dat niet alle door de
geneeskundige(n) gestelde vragen volledig naar waarheid zijn beantwoord, zullen geen
aanspraken op partnerpensioen worden toegekend, tenzij het bestuur anders beslist.
3. De pensioengerechtigde die vanaf de ouderdomspensioendatum een partnerschap
aangaat zal geen nieuw recht op partnerpensioen worden verleend.
4. Een aanspraak op partnerpensioen kan zonder toestemming van die partner niet bij
overeenkomst worden verminderd anders dan bij afkoop zoals voorzien krachtens de
wet of bij vermindering krachtens hoofdstuk 8 van deze ABTN.
5.
Voor de deelnemer met aangemelde partner wordt op vrijwillige basis verzekerd:
a. Een partnerpensioen ten behoeve van de partner ter zake van overlijden tijdens
het dienstverband bij Grontmij vóór de ouderdomspensioendatum van de
deelnemer, ingaande op de dag van overlijden van de deelnemer en betaalbaar
tot en met de maand van overlijden van de partner. Het partnerpensioen bedraagt
voor reglement 2014 1,25 % van de risicogrondslag, vermenigvuldigd met het
aantal tot de pensioendatum te bereiken deelnemersjaren. Deze verzekering heeft
geen premievrije waarde en eindigt bij overlijden van de partner, bij scheiding en
bij beëindiging van het deelnemerschap.
17
Tot de AOW-gerechtigde leeftijd van de partner wordt het partnerpensioen
tijdelijk verhoogd. Dit tijdelijk partnerpensioen bedraagt voor reglement
2014 1,25% van de AOW-franchise op het moment van ingang,
vermenigvuldigd met het aantal tot de ouderdomspensioendatum te
behalen deelnemersjaren dan wel behaalde deelnemersjaren.
b. Een spaarPartnerpensioen ter zake van overlijden vanaf de
ouderdomspensioendatum ten behoeve van een partner, ingaande op de dag
van overlijden van de pensioengerechtigde en betaalbaar tot en met de
maand van overlijden van de partner. Het spaarPartnerpensioen bedraagt
voor reglement 2014 jaarlijks 1,47% van de PP2-grondslag en 1,1025% van
de PP3-grondslag. Het totale spaarPartnerpensioen bedraagt de som van de
opgebouwde aanspraken op partnerpensioen. De deelnemer kan bij
overschrijding van de PP2- of PP3-franchise desgewenst schriftelijk afzien
van het vrijwillige te sparen spaarPartnerpensioen ter zake van overlijden
vanaf de ouderdomspensioendatum.
6. De deelnemer zonder aangemelde partner kan, op vrijwillige basis, een
spaarPartnerpensioen afsluiten ter zake van overlijden vanaf de
ouderdomspensioendatum. Dit spaarPartnerpensioen kan worden omgezet in een
ouderdomspensioen bij uitdiensttreding of bij pensionering.
3.16
Onvoorziene omstandigheden
Indien zich omstandigheden voordoen die ten tijde van het sluiten van de overeenkomst niet
voorzienbaar waren en nakoming van de overeenkomst substantieel beïnvloeden, zullen
partijen in gezamenlijk overleg en naar redelijkheid en billijkheid een oplossing proberen te
vinden, die recht doet aan de belangen van beide partijen in het kader van deze overeenkomst
met inachtneming van het in artikel 2 bepaalde. De aangesloten onderneming zal daarbij geen
financiële verplichtingen op zich nemen anders dan een mogelijke aanpassing van toekomstige
premie voor nieuw op te bouwen en of te verzekeren aanspraken zoals in artikel 2 vastgelegd.
3.17
Beslechting van geschillen
Alle geschillen welke tussen het fonds en de aangesloten onderneming kunnen ontstaan,
waaronder geschillen over de uitleg of toepassing van deze overeenkomst zullen worden
beslecht overeenkomstig het klachtenreglement van het fonds.
3.18
Verbod op verpanding
Het is de aangesloten onderneming verboden om de uit deze overeenkomst voortvloeiende
rechten te verpanden. Tevens is het de aangesloten onderneming verboden om handelingen te
verrichten waardoor aan anderen dan de aanspraak- of pensioengerechtigden rechten worden
verleend. Verpanding of handelingen van dien aard zijn van rechtswege nietig.
3.19
Duur van de overeenkomst
1. De uitvoeringsovereenkomst is aangegaan per 1 januari 2012 voor de duur van
vijf jaar en is laatstelijk gewijzigd per 1 januari 2014.
2. In geval van beëindiging van deze overeenkomst na afloop van de periode van vijf jaar,
kunnen de opgebouwde aanspraken premievrij achterblijven bij het fonds. De
aangesloten onderneming zal hiervoor geen aanvullende premies en/of kosten
verschuldigd zijn.
3. Op deze overeenkomst is het Nederlands recht van toepassing.
18
4
Hoofdlijnen van de pensioenregeling
Uitgegaan wordt van het pensioenreglement geldend voor de deelnemers van Stichting
Pensioenfonds Grontmij, gevestigd te De Bilt, dat in werking is getreden per
1 januari 2014. Per 1 januari 2014 heeft een collectieve interne waardeoverdracht
plaatsgevonden waarbij de opgebouwde pensioenaanspraken van actieve deelnemers in
reglement 2012 actuarieel neutraal zijn omgerekend van pensioenleeftijd 66 jaar naar
pensioenleeftijd 67 jaar.
Pensioenreglement 2014 heeft de volgende kenmerken:
Algemeen
- Karakter en regeling
:
Een collectieve beschikbare premieregeling in de vorm
van voorwaardelijke middelloonsystematiek voor:
- basisregeling: het salaris tot aan het maximum
pensioensalaris (€ 67.093,92 per 1-1-2014)
- aanvullende excedent regeling: vanaf het maximum
pensioensalaris tot aan het grenssalaris (€ 113.296,32
per 1-1-2014).
- Deelnemers
:
De personen, die in dienst van de aangesloten
onderneming zijn getreden en door deze onderneming
zijn aangemeld.
De personen die op verzoek van de aangesloten
onderneming door het bestuur als deelnemer worden
opgenomen al dan niet onder van het Reglement
afwijkende voorwaarden en mits wordt voldaan aan de
bepalingen van de Wet LB’64 en de daarop
gebaseerde regelgeving.
- Aangesloten onderneming
:
De in overeenstemming met de statuten van het fonds
aangesloten onderneming.
- Pensioenleeftijd
:
De 67e verjaardag.
- Deelnemersjaren
:
De jaren die een werknemer heeft doorgebracht als
deelnemer aan de pensioenregeling, naar
evenredigheid van de gewerkte tijd ten opzichte van de
van kracht zijnde volledige werktijd.
Voor personen, die al op 31 december 2013 in dienst
waren van de aangesloten onderneming tellen de
deelnemersjaren tot 1 januari 2014 mee op basis van
de overgangsmaatregelen.
- Pensioengrondslag
:
Het deel van het salaris waarover pensioenaanspraken
worden opgebouwd: het pensioensalaris verminderd
met de AOW-franchise. De pensioengrondslag wordt
vastgesteld per 1 januari.
- Pensioensalaris
:
Het salaris tot het maximumpensioensalaris.
- AOW-franchise
:
10/7 van de AOW voor een gehuwde met partner die
de AOW-gerechtigde leeftijd heeft bereikt, verhoogd
Basisregeling
19
met € 1.835. Dit is exclusief koopkracht
tegemoetkoming ouderen belastingplichtigen. De op 1
januari van enig jaar van kracht zijnde AOW-franchise
geldt voor het gehele jaar. In de loop van het jaar
optredende mutaties worden derhalve niet eerder
doorgevoerd dan per 1 januari van het erop volgende
jaar. De franchise bedraagt € 15.284 per
1 januari 2014.
- Ouderdomspensioen
:
Het (verplicht) jaarlijks op te bouwen
ouderdomspensioen bedraagt 2,10% van de
pensioengrondslag. Het totale ouderdomspensioen
bedraagt de som van de opgebouwde aanspraken op
ouderdomspensioen. Indien de collectief beschikbare
premie in enig jaar niet voldoende is om deze opbouw
te financieren, kan deze opbouw worden verminderd,
conform het beschrevene in hoofdstuk 6.2 van deze
ABTN.
- Wezenpensioen
:
Uitgekeerd vanaf overlijden van de (premievrije)
deelnemer of pensioengerechtigde tot en met de 23ste
verjaardag van het kind.
Overlijden actieve deelnemer
Per kind 0,25% van de risicogrondslag (salaris tot
maximaal grenssalaris -/- AOW-franchise)
vermenigvuldigd met het aantal te bereiken
deelnemersjaren tot de pensioendatum.
Overlijden van premievrije deelnemer of
pensioengerechtigde
Per kind 12,5% van het bij einde deelneming, dan wel
bij pensionering bereikte ouderdomspensioen.
Het wezenpensioen wordt verdubbeld indien het kind
ouderloos is.
- Partnerpensioen bij
overlijden op of na de
pensioendatum (PP2)
:
Het (vrijwillig verzekerde) partnerpensioen dat bij
overlijden van de pensioengerechtigde op of na de
pensioendatum tot uitkering komt, bedraagt 1,47% van
de PP2-grondslag per deelnemersjaar dat de
deelnemer voor het partnerpensioen verzekerd is. Het
totale partnerpensioen bedraagt de som van de
opgebouwde aanspraken op pensioendatum.
PP2-grondslag
:
Het pensioensalaris, verminderd met de PP2-franchise.
PP2-franchise
:
De hoogte van het pensioensalaris waarboven het PP2
wordt opgebouwd (€ 41.951,52 per 1-1-2014).
:
Het deel van het salaris vanaf het
maximumpensioensalaris (basisregeling) tot het
grenssalaris.
Aanvullende excedent regeling
- Pensioengrondslag
20
- Ouderdomspensioen
:
Het (verplicht) jaarlijks op te bouwen
ouderdomspensioen bedraagt (75% van 2,10%=)
1,575% van de pensioengrondslag. Het totale
ouderdomspensioen bedraagt de som van de
opgebouwde aanspraken op ouderdomspensioen.
Indien de collectief beschikbare premie in enig jaar niet
voldoende is om deze opbouw te financieren, kan deze
opbouw worden verminderd, conform het beschrevene
in hoofdstuk 6.2 van deze ABTN.
- Partnerpensioen bij
overlijden op of na de
pensioendatum (PP3)
:
Het (vrijwillig verzekerde) partnerpensioen dat bij
overlijden van de pensioengerechtigde op of na de
pensioendatum tot uitkering komt, bedraagt (75% van
1,47%=)1,1025% van de PP3-grondslag per
deelnemersjaar dat de deelnemer voor het
partnerpensioen verzekerd is. Het totale
partnerpensioen bedraagt de som van de opgebouwde
aanspraken op pensioendatum.
PP3-grondslag
:
Het pensioensalaris, verminderd met de PP3-franchise.
PP3-franchise
:
De hoogte van het pensioensalaris waarboven het PP3
wordt opgebouwd (€ 67.093,92 per
1-1-2014).
Risicoverzekeringen bij arbeidsongeschiktheid en overlijden
- Arbeidsongeschiktheidspensioen : Het (verplicht verzekerde) arbeidsongeschiktheidspensioen bedraagt 75% van het deel van het
(deeltijd)salaris boven de WIA-dagloongrens rekening
houdend met de mate van arbeidsongeschiktheid
conform de beschikking van het UWV.
Voor het deel van het (deeltijd)salaris onder de WIAdagloongrens hangt de uitkeringshoogte af van de
mate van arbeidsongeschiktheid en de soort uitkering
die de deelnemer ontvangt:
80%-100% arbeidsongeschiktheid:
Ingeval van een UWV WIA/IVA uitkering van 75% van
het maximumdagloon UWV ontvangt de deelnemer
geen arbeidsongeschiktheidspensioen tot het
maximumdagloon UWV.
Ingeval van een loongerelateerde of
loonaanvullingsuitkering ontvangt de deelnemer een
uitkering van 5% van het (deeltijd)salaris tot het
maximumdagloon UWV.
35%-80% arbeidsongeschiktheid:
Ingeval van een loongerelateerde of
loonaanvullingsuitkering ontvangt de deelnemer een
uitkering van 5% van het (deeltijd)salaris tot het
maximumdagloon UWV, te vermenigvuldigen met het
vastgestelde arbeidsongeschiktheids- percentage.
Ingeval van een WIA/WGA-vervolguitkering ontvangt
21
de deelnemer een arbeidsongeschikt- heidspensioen
van 75% minus de WIA/WGA-vervolguitkering,
vermenigvuldigd met het vastgestelde
arbeidsongeschiktheidspercentage.
0%-35% arbeidsongeschiktheid:
Het arbeidsongeschiktheidspensioen bedraagt 75%
van het ongemaximeerde (deeltijd)salaris
vermenigvuldigd met het in de beschikking van het
UWV vastgestelde arbeidsongeschiktheidspercentage.
- Premievrijstelling bij
arbeidsongeschiktheid
:
Een deelnemer heeft recht op premievrije voortzetting
van de pensioenopbouw wanneer er een UWV
beschikking is.
De mate van voortzetting is afhankelijk van de mate
van arbeidsongeschiktheid. Bij een mate van
arbeidsongeschiktheid van 80% of meer, wordt het
deelnemerschap volledig premievrij voortgezet.
Bij een mate van arbeidsongeschiktheid van minder
dan 80%, wordt het deelnemerschap premievrij
voortgezet op basis van het in de beschikking van het
UWV vastgestelde arbeidsongeschiktheidspercentage.
Bij een arbeidsongeschiktheidspercentage lager dan
35% wordt het arbeidsongeschiktheidspercentage voor
een maximale duur van 5 jaar vastgesteld. Indien de
deelnemer na deze periode een nieuwe UWVbeschikking kan overleggen, dan wordt de premievrije
voortzetting voor een periode van maximaal 5 jaar
verlengd.
- Partnerpensioen bij
overlijden vóór de
pensioendatum (PP1)
:
Het (vrijwillig verzekerde) partnerpensioen ten behoeve
van de partner bij overlijden vóór de pensioendatum
bedraagt 1,25% van de risicogrondslag (salaris tot
maximaal grenssalaris
-/- AOW-franchise), vermenigvuldigd met het aantal tot
de pensioendatum te bereiken deelnemersjaren.
De verzekering als bedoeld in dit lid heeft geen
premievrije waarde en eindigt bij overlijden van de
partner, bij scheiding en bij beëindiging van het
deelnemerschap.
Overige zaken pensioenreglement
- Flexibele pensionering
- Overgangsmaatregelen op
hoofdlijnen bij wijziging van
het pensioenreglement
per 1 januari 2006
:
In het pensioenreglement zijn de volgende
flexibiliseringmogelijkheden opgenomen:
vervroeging, uitstel, uitruil, hooglaag, laaghoog,
omzetting bij echtscheiding.
: Bij de wijziging van het pensioenreglement is op
individueel niveau het verlies aan deelnemersjaren
bepaald door de verlaging van de franchise en
verhoging van het opbouwpercentage. Het verlies
22
aan deelnemersjaren kan worden gecompenseerd
en wel uiterlijk op 31 december 2020, dan wel op
de 62e verjaardag dan wel bij eerder overlijden.
Eén en ander in het kader van de 15-jaarsregeling.
De compensatie bestaat hieruit, dat de verloren
deelnemersjaren op basis van de eindloongrens en
het opbouwpercentage volgens reglement 2006
worden toegekend.
- Overgangsmaatregelen bij
wijziging van het pensioenreglement per 1 januari 2014
: Voor de deelnemers die op 31 december 2013
deelnemer waren en aansluitend deelnemer
zijn geworden in Pensioenreglement 2014 geldt
dat de tot 1 januari 2014 opgebouwde aanspraken
in pensioenreglement 2012 worden omgerekend
van pensioenleeftijd 66 naar pensioenleeftijd 67 en
worden behandeld alsof ze in pensioenreglement
2014 zijn opgebouwd. Het bestuur heeft besloten om
de vervroegings- en uitsteltarieven voor een periode
van drie jaar (2014 – 2016) ongewijzigd te laten.
Pensioenregeling 2012
De pensioenregeling 2012 is alleen nog van toepassing op de tot 1 januari 2014 opgebouwde
aanspraken van de actieve deelnemers die niet hebben ingestemd met de hierboven bedoelde
collectieve interne waardeoverdracht per 1 januari 2014 en deelnemers die premievrij zijn
geworden tussen 2012 en 2014. Het opgebouwde ouderdomspensioen heeft een
ingangsleeftijd van 66 jaar. Het in dit reglement opgebouwde PP2 gaat in bij overlijden vanaf de
66-jarige leeftijd.
Pensioenregeling 2006
De pensioenregeling 2006 is alleen nog van toepassing op de tot 1 januari 2012 opgebouwde
aanspraken van de actieve deelnemers die niet hebben ingestemd met de hierboven bedoelde
collectieve interne waardeoverdracht per 1 januari 2012 en deelnemers die premievrij zijn
geworden tussen 2006 en 2012. Het opgebouwde ouderdomspensioen heeft een
ingangsleeftijd van 65 jaar. Het in dit reglement opgebouwde PP2 gaat in bij overlijden vanaf de
65-jarige leeftijd.
23
5
Risicomanagement
5.1
Inleiding
Het bestuur is verantwoordelijk voor de inrichting en goede werking van het interne
risicobeheersings- en controlesysteem ten behoeve van alle risico’s waaraan het pensioenfonds
zich ziet blootgesteld.
De Auditcommissie monitoort alle niet-financiële en financiële risico’s zelfstandig.
Elk kwartaal wordt er door het pensioenbureau een risico dashboard samengesteld dat in de
Auditcommissie wordt besproken. Na goedkeuring wordt dit dashboard ingebracht in de
eerstvolgende bestuursvergadering.
Het ingerichte dashboard blijft dynamisch; wijzigingen kunnen steeds doorgevoerd worden.
Integraal risicomanagement bij het pensioenfonds doorloopt de volgende
risicomanagementcyclusarktrisico
Doelstellingen
en
Bijstellen
Identificati
e
Monitoring
Beoordeling
risico’s
beheersing
Implementatie
Risicomatrix
Beleid
1. Bepaling doelstellingen en risicoprofiel
Doelstellingen
De doelstellingen van het risicomanagement van het pensioenfonds zijn:
· Per risico vaststellen van de norm en tolerantiegrens/limiet;
· het kunnen beheersen van de risico’s;
· verantwoording af kunnen leggen over het gevoerde beleid.
24
Risicoprofiel
Het pensioenfonds heeft normen en tolerantiegrenzen voor de individuele risico’s bepaald. Door
het vaststellen van normen en tolerantiegrenzen is een risicoprofiel bepaald.
In 2014 wordt een workshop met het hele bestuur georganiseerd waarin de volgende
onderwerpen aan de orde komen:
- welke risicomaatstaven kunnen worden gehanteerd bij de uitvoering van het
beleggingsbeleid van SPG;
- welke risicobereidheid past het best bij SPG;
- hoe moet de beheersing van de beleggingsuitvoering plaatsvinden.
De uitkomsten van de workshop zullen hoogstwaarschijnlijk leiden tot voorstellen om
verbeteringen aan te brengen in het integrale risicomanagement bij het fonds.
2. Identificatie risico’s
Het pensioenfonds heeft 10 risico’s geïdentificeerd. In paragraaf 5.3 staan deze risico’s
beschreven. Om nieuwe risico’s, dan wel veranderingen in bestaande risico’s sneller te kunnen
identificeren, zal het pensioenfonds periodiek een strategische risico-analyse uit laten voeren
door een externe partij
3. Beoordeling risico’s en beheersing
Bij de beoordeling van de risico’s en de beheersing wordt een inschatting gemaakt van de kans
van optreden en impact bij optreden van een bepaalde gebeurtenis. Daarnaast wordt er
gekeken naar de beheersmaatregelen die geïmplementeerd zijn om het risico te beheersen.
Wanneer de risico’s en hun beheersing beoordeeld zijn, wordt er gekeken of er ingegrepen
moet worden. Door de risico’s en hun beheersing op periodieke basis te beoordelen, zullen
veranderingen tijdig opgemerkt worden.
4. Prioriteitstelling
Doordat alle risico’s integraal in beeld worden gebracht, is het mogelijk een vergelijking te
maken tussen de verschillende risico’s en hun beheersing.
5. Beleidsbepaling
Periodiek bepaalt het bestuur of het beleid met betrekking tot integraal risicomanagement moet
worden bijgesteld. In dit beleidsdocument zijn tevens de rollen en taken, de generieke
beheersing en de verantwoordelijkheden binnen het integraal risicomanagement vastgelegd.
Aan de hand van het beleidsdocument kunnen actiepunten opgesteld worden voor het
komende boekjaar.
6. Implementatie Organisatie en beheer
Het pensioenfonds heeft een Auditcommissie opgericht die integraal risicomanagement als
specifiek aandachtsgebied heeft. Deze commissie ziet erop toe dat de acties op een goede
wijze uitgevoerd en gecoördineerd worden.
7. Monitoring organisatie en beheer
De Auditcommissie behoudt overzicht van alle risico’s ten opzichte van elkaar en
afhankelijkheden daartussen. Door de verantwoordelijke entiteiten wordt aan de
Auditcommissie, bij voorkeur schriftelijk, gerapporteerd over de uitgevoerde acties en de
veranderingen in de hoogte van de risico’s en de mate van beheersing. Dit gebeurt vier keer per
jaar zodat er tijdig bijgestuurd kan worden. De Auditcommissie rapporteert vervolgens aan het
bestuur. Het bestuur beslist over te nemen acties.
8. Bijstellen beleid
Zodra er significante veranderingen in de hoogte en beheersing van de risico’s waargenomen
worden, wordt het beleid bijgesteld. Door het beleid tijdig bij te stellen, passen de
beheersmaatregelen bij de hoogtes van de risico’s en kan indien nodig de prioriteitstelling
aangepast worden.
25
5.2
Individuele risico’s
Voor het pensioenfonds zijn in ieder geval de volgende 10 risico’s van toepassing.
5.2.1
Matchingrisico
Matchingrisico is het risico als gevolg van niet gematcht zijn van passiva en activa (inclusief offbalanceposten) in termen van rentevoet, rentetypische looptijden, basisvaluta en gevoeligheid
voor ontwikkeling in prijspeil.
Rente
Het bestuur van het pensioenfonds heeft een staffel vastgesteld voor de renteafdekking binnen
de vastrentende waarde portefeuille. Binnen de vastrentende waardenportefeuille belegt het
fonds in een discretionaire portefeuille waarmee de gewenste renteafdekking wordt
bewerkstelligd. Hoe dit precies vormgegeven wordt, staat omschreven in paragraaf 6.3. Het
pensioenfonds monitort de renteafdekking met behulp van de rapportage die door de externe
vermogensbeheerder wordt opgesteld.
Valuta
Het pensioenfonds heeft het grootste gedeelte van haar vermogen in euro’s belegd. Binnen de
vastrentende waardenportefeuille is geen sprake van valutarisico. Binnen de
aandelenportefeuille en de vastgoedportefeuille wordt het valutarisico niet afgedekt. Wel is er
sprake van afdekking van valutarisico voor de commodities. In paragraaf 6.3 staat het
valutabeleid nader beschreven.
Inflatie
De inflatieafdekking op een 1-jaars horizon bedraagt ongeveer 10%. Op een 5-jaars horizon is
dit ongeveer 25%. De mogelijkheid bestaat om deze inflatieafdekking door middel van
inflatieswaps te verhogen naar bijvoorbeeld 50%. Als de 5-jaars break-even inflation rate (BEI)
stijgt tot boven de 2,25% zal de beleggingscommissie zich hier over beraden.
5.2.2
Marktrisico
Marktrisico is het risico als gevolg van het blootstaan aan wijzigingen in marktprijzen van
verhandelbare financiële instrumenten binnen een (handels-)portefeuille.
Het beleid op het gebied van marktrisico is vastgelegd in de beleggingsrichtlijnen en is
vastgesteld op basis van een ALM-studie. In de beleggingsrichtlijnen is vastgelegd door welke
partij en op welke wijze (spreiding en soorten beleggingen) het vermogen belegd dient te
worden.
De beleggingsrichtlijnen worden vastgesteld onder verantwoordelijkheid van het bestuur en
bevatten alle restricties waarbinnen een vermogensbeheerder vervolgens naar eigen inzicht
mag beleggen. De implementatie wordt gedaan door middel van beleggingsfondsen. De keuze
hiervoor wordt gebaseerd op selectie door de beleggingscommissie.
Monitoring van het marktrisico geschiedt met behulp van het Performance Report van KAS
BANK en de Liability Watch van Towers Watson die op kwartaal basis worden ontvangen. Op
deze wijze kan de werkelijke portefeuilleverdeling worden vergeleken met de richtlijnen. Per
kwartaal ontvangt het bestuur rapportages van de beleggingscommissie.
5.2.3
Kredietrisico
Kredietrisico is het risico dat een tegenpartij contractueel of andere overeengekomen
verplichtingen (waaronder verstrekte kredieten , leningen, vorderingen, ontvangen garanties)
niet nakomt al dan niet als gevolg van het aan restricties onderhevig zijn van buitenlandse
betalingen.
26
Het pensioenfonds heeft geen beleid vastgelegd ten aanzien van minimale creditratings van
tegenpartijen. Er wordt wel gerapporteerd over creditratings door BlackRock.
5.2.4
Verzekeringstechnisch risico
Verzekeringstechnisch risico is het risico dat uitkeringen (nu dan wel in de toekomst) niet
gefinancierd kunnen worden vanuit premieinkomsten als gevolg van onjuiste en/of onvolledige
(technische) aannames en grondslagen bij de ontwikkeling en premiestelling van het product.
De belangrijkste risico’s in dit kader zijn het langlevenrisico, het overlijdensrisico en het
arbeidsongeschiktheidsrisico.
Met ingang van 1 april 2014 heeft het pensioenfonds de overlijdensrisico’s en
arbeidsongeschiktheidsrisico’s herverzekerd bij elipsLife middels een proportionele verzekering
in combinatie met een stoploss verzekering.
·
·
·
·
·
Het eigen behoud per overlijdensgeval bedraagt € 400.000.
Het eigen behoud per arbeidsongeschiktheidsgeval bedraagt € 700.000.
Stoploss dekking gaat in als het eigen behoud het bedrag van € 4.761.150 overschrijdt.
Er is sprake van jaarlijkse afrekening, waarbij elipsLife jaarlijks maximaal aansprakelijk
is voor een bedrag van € 10.000.000.
Het contract loopt tot en met 31 december 2016.
Door overnames van een aantal ondernemingen zijn er nog kleine oude
herverzekeringspolissen bij Nationale-Nederlanden, Centraal Beheer en AEGON. Jaarlijks doet
de certificerend actuaris in het actuarieel rapport verslag van het technisch resultaat. Op basis
hiervan monitort het bestuur het verzekeringstechnisch risico.
5.2.5
Operationeel risico
Operationeel risico betreft het risico dat ontstaat als gevolg van het falen of tekortschieten van
interne processen, menselijke en technische tekortkomingen, en onverwachte externe
gebeurtenissen. Voor het fonds heeft het operationeel risico betrekking op de administratie
aangezien de deelnemers-, pensioen- en financiële administratie worden uitgevoerd door het
pensioenbureau.
Elk jaar worden afspraken gemaakt met het pensioenbureau en vervolgens worden deze
afspraken vertaald naar de medewerkers.
De processen zijn vastgelegd in een handboek voor administratieve organisatie en interne
controle. Daarmee is de continuïteit van de processen gewaarborgd.
De voortgang in de werkprocessen van het pensioenbureau (aanlevering informatie door
werkgever, waardeoverdracht, facturatie, Algemeen Bestuursverkiezingen e.d.) worden één
keer per maand in de vergadering van het Dagelijks Bestuur besproken. Het Dagelijks Bestuur
gaat ook in op de evaluatie van het pensioenbureau. Eenmaal per jaar wordt het functioneren
van de directeur pensioenfonds geëvalueerd door de voorzitter.
5.2.6
IT-risico
IT-risico is het risico dat bedrijfsprocessen en informatievoorziening onvoldoende integer, nietcontinu of onvoldoende beveiligd worden ondersteund door IT.
IT-faciliteiten zijn beveiligd en de continuïteit is gewaarborgd. IT-problemen worden binnen drie
dagen opgelost. De managementinformatie wordt via het Dagelijks Bestuur naar het Algemeen
Bestuur gestuurd.
Binnen SLA’s is de continuïteit afgedekt.
27
5.2.7
Uitbestedingsrisico
Uitbestedingrisico is het risico dat continuïteit, integriteit en/of kwaliteit van de aan derden (al
dan niet binnen een groep, of aan de sponsor) uitbestede werkzaamheden dan wel door deze
derden ter beschikking gestelde apparatuur en personeel wordt geschaad. Bij het fonds heeft
het uitbestedingsrisico betrekking op het vermogensbeheer en de bestuursondersteuning.
De continuïteit van de vermogensbeheerders is gewaarborgd. De selectie van externe
vermogensbeheerders vindt plaats volgens een gestructureerd proces waarbij externe
adviseurs ondersteunen. De afspraken met de vermogensbeheerders worden vastgelegd in
SLA’s voor zover beschikbaar. Er zijn criteria vastgelegd waaraan de vermogensbeheerders
moeten voldoen. Bij veranderingen binnen de organisatie of werkwijze stelt het bestuur kritische
vragen aan de vermogensbeheerders. Bij concrete problemen vindt een analyse van de
organisatie plaats.
De werkzaamheden van de vermogensbeheerders worden continu gemonitord. Eventuele
fouten/tekortkomingen worden snel gesignaleerd en hersteld. Eens per kwartaal worden de
beleggingsresultaten geëvalueerd door de beleggingscommissie aan de hand van
kwartaalrapportages. De beheerders lichten periodiek het beleggingsbeleid toe en leggen
verantwoording af aan de beleggingscommissie. De beleggingscommissie wordt door één
externe adviseur ondersteund. Voor het onderdeel Vastgoed vindt specialistische
ondersteuning plaats. Uiteindelijk rapporteert de directie over het handelen van de
vermogensbeheerders aan het bestuur.
Voor het beheer van de aandelen en de vastrentende waarden zijn reservemanagers
geselecteerd, zodat bij een acuut faillissement van BlackRock of een andere reden waarbij SPG
afscheid wenst te nemen snel geschakeld kan worden. In paragraaf 6.3 worden de diverse
vermogensbeheerders genoemd.
Het uitbestedingsrisico bestuursondersteuning betreft Strategeon Investment Consultancy B.V.
als beleggingsadviseur, Grontmij Capital Consultants voor vastgoed en Towers Watson
Netherlands B.V. als actuariële en juridische adviseur. De afspraken met de partijen waaraan
de bestuursondersteuning is uitbesteed worden vastgelegd in SLA’s voor zover beschikbaar.
Jaarlijks wordt de samenwerking met de externe partijen geëvalueerd.
Het pensioenbureau gebruikt voor de pensioenadministratie de software van Innovact: IVPA.
Deze software staat niet op een computer van SPG maar wordt gehost door Innovact.
Inmiddels is onderdeel geworden van de Piramide-groep. Dit bedrijf is per 1 juli 2014 ISAE3402 gecertificeerd.
5.2.8
Omgevingsrisico
Omgevingsrisico is het risico als gevolg van buiten de instelling of groep komende
veranderingen op het gebied van concurrentieverhoudingen, belanghebbenden, reputatie,
ondernemingsklimaat en maatschappelijke ontwikkelingen.
Er worden geen expliciete omgevingsanalyses uitgevoerd door het fonds. Wel vindt er continu
een enquête plaats onder deelnemers. Het pensioenfonds is voorbereid op de (ontwikkelingen
in) de omgeving. Het fonds heeft een communicatiebeleidsplan vastgelegd, waarin duidelijke
doelstellingen met betrekking tot communicatie zijn opgenomen.
5.2.9
Integriteitsrisico
Integriteitsrisico is het risico dat de integriteit van de instelling dan wel het financiële stelsel
wordt beïnvloed als gevolg van niet integere, onethische gedragingen van de organisatie,
medewerkers dan wel van de leiding in het kader van wet- en regelgeving en maatschappelijke
en door de instelling opgestelde normen.
28
Er is een gedragscode opgesteld die is gebaseerd op een analyse van mogelijke
integriteitsrisico’s. Daarnaast heeft het pensioenfonds een klokkenluidersregeling, een
screeningbeleid en een compliance programma. In 2013 is er een externe compliance officer
aangesteld. De compliance officer houdt toezicht op naleving van de gedragscode met het
compliance programma als leidraad.
5.2.10 Juridisch risico
Juridisch risico is het risico samenhangend met (veranderingen in en naleving van) wet- en
regelgeving, het mogelijk bedreigd worden van haar rechtspositie, met inbegrip van de
mdfogelijkheid dat contractuele bepalingen niet afdwingbaar of niet correct gedocumenteerd
zijn.
Het pensioenfonds voldoet op alle punten aan wet- en regelgeving. Er zijn procedures
vastgelegd voor wijzigingen in het pensioenreglement en voor bestuursevaluatie. Het
pensioenfonds heeft wet- en regelgeving doorgevoerd binnen de wettelijk gestelde termijn.
Het pensioenfonds maakt gebruik van informatie/kennisoverdracht van de pensioenfederatie.
Juridische documenten worden aangepast door het pensioenbureau en getoetst door een
juridisch adviseur van het pensioenfonds. De aansprakelijkheid is voldoende afgedekt door
middel van een verzekering.
29
6
Financiële opzet
De voornaamste financiële doelstellingen van het pensioenfonds zijn:
· het waarborgen van de opbouw van de pensioenaanspraken overeenkomstig de in het
reglement vastgelegde bepalingen;
· het minimaliseren van de kansen op een dekkings- en reservetekort, alsmede van de mate
van dekkings- en reservetekort;
· het beheren van solide beleggingen in overeenstemming met de prudent-personregel en de
Pensioenwet, zodat met de beleggingsresultaten en de premiestortingen kan worden
voldaan aan de lopende en toekomstige verplichtingen en waar mogelijk toeslagen kunnen
worden verleend.
In dit hoofdstuk wordt de financiële opzet van het pensioenfonds uiteengezet. Ingegaan wordt
op de waarderingsgrondslagen van de pensioenverplichtingen en het belegd vermogen,
alsmede de uitgangspunten voor het premiebeleid, het beleggingsbeleid en het toeslagbeleid.
Uitgangspunt bij de financiële opzet is de wet- en regelgeving zoals beschreven in:
· de Pensioenwet (hoofdstuk 6);
· het Besluit financieel toetsingskader pensioenfondsen;
· de Regeling Pensioenwet;
· de Regeling Parameters pensioenfondsen;
· de Beleidsregel Toeslagenmatrix.
6.1
Eigen vermogen
a. Waarderingsgrondslagen beleggingen
De waardering van de bezittingen van het pensioenfonds geschiedt op marktwaarde. Een
nadere beschrijving van de waarderingsgrondslagen is opgenomen in paragraaf 6.3.
b. Technische voorzieningen
Het pensioenfonds stelt toereikende technische voorzieningen vast met betrekking tot het
geheel van pensioenverplichtingen. De voorwaardelijke toeslagverlening maakt geen onderdeel
uit van de pensioenverplichtingen.
Het pensioenfonds voert de pensioenregeling uit conform het pensioenreglement. De
pensioenaanspraken zijn verzekerd in eigen beheer.
De vaststelling van de technische voorzieningen geschiedt op basis van de volgende
uitgangspunten.
·
·
Berekening vindt plaats op basis van marktwaardering.
De grondslagen zijn gebaseerd op prudente beginselen inzake overlijden,
arbeidsongeschiktheid en levensverwachting.
·
De methodiek en grondslag van vaststelling is van jaar op jaar consistent, tenzij juridische,
demografische en/of economische omstandigheden zich hiertegen verzetten.
De technische voorzieningen van het pensioenfonds bestaan uit de voorziening
pensioenverplichtingen.
De pensioenregeling
De voorziening pensioenverplichtingen is gelijk aan:
· voor de actieve deelnemers de - op basis van prudente grondslagen vastgestelde actuariële contante waarde van de over de verstreken dienstjaren verkregen
pensioenaanspraken.
30
·
·
·
voor niet-actieve deelnemers de actuariële contante waarde van de verzekerde
pensioenen, inclusief de tot balansdatum verstrekte toeslagen.
voor arbeidsongeschikte deelnemers de actuariële contante waarde van de verzekerde
(dus bereikbare) pensioenen (inclusief ingegane arbeidsongeschiktheidspensioenen).
voor de ingegane prepensioenuitkeringen en ingegane nabestaandenpensioenen: de - op
basis van de hierna te noemen actuariële grondslagen - vastgestelde contante waarde van
de ingegane uitkeringen.
De voorziening pensioenverplichtingen is gebaseerd op de volgende actuariële grondslagen.
Intrest
Conform de nominale rentetermijnstructuur, zoals deze wordt
gepubliceerd door De Nederlandsche Bank.
Sterfte
Er wordt gebruik gemaakt van de AG-prognosetafel 2012-2062.
Daarnaast wordt rekening gehouden met de fondsspecifieke SPG
ervaringssterfte die is afgeleid met behulp van het Towers Watson 2012
model.
Gehuwdheid
Gewezen deelnemers volgens de tot 1 januari 1998 geldende
pensioenregeling worden geacht een partner te hebben. In de overige
gevallen wordt uitgegaan van de feitelijke burgerlijke staat, mits de
partner is aangemeld en wordt voldaan aan de voorwaarden.
Leeftijden
Er wordt gerekend met werkelijke leeftijden.
Leeftijdsverschil
Het leeftijdsverschil tussen man en vrouw is op 3 jaar gesteld (man
ouder dan vrouw).
Kosten
Voor kosten wordt een voorziening getroffen ter grootte van 1,5% van
de technische voorziening.
Uitkeringen
Bij de waardering van de aanspraken is uitgegaan van de
veronderstelling dat de pensioenuitkeringen continu geschieden.
Wezenpensioen
Voor latent wezenpensioen wordt een voorziening getroffen ter grootte
van 5% van de technische voorziening voor latent partnerpensioen van
premievrije deelnemers.
c. Minimaal vereist eigen vermogen
Het minimaal vereist eigen vermogen bedraagt 4,1% van de technische voorzieningen
(exclusief spaarkapitalen) en voldoet daarmee aan de daaromtrent gestelde wettelijke eisen bij
of krachtens artikel 131 van de Pensioenwet.
Indien het pensioenvermogen minder bedraagt dan de som van de technische voorzieningen en
het minimaal vereist eigen vermogen, bestaat er een dekkingstekort. Als er sprake is van een
dekkingstekort stelt het pensioenfonds een korte termijn herstelplan met in achtneming van het
bepaalde bij of krachtens artikel 140 van de Pensioenwet.
Indien de situatie van een dekkingstekort ontstaat, zal het pensioenfonds DNB direct inlichten
over de ontstane situatie. Uit het korte termijn herstelplan zal blijken dat het pensioenfonds zo
snel mogelijk - maar uiterlijk binnen de periode van drie jaar - na ontstaan van de onderdekking
het minimaal vereist eigen vermogen heeft hersteld.
Naast de wettelijke eisen dient het pensioenfonds rekening te houden met de in de
uitvoeringsovereenkomst vastgelegde afspraken. Indien de dekkingsgraad van het
pensioenfonds gedurende één jaar minder dan 104,1% bedraagt, kan het pensioenfonds
31
besluiten de verworven pensioenaanspraken en pensioenrechten te verminderen indien het
pensioenfonds niet in staat is binnen een redelijke termijn het dekkingstekort op te lossen
zonder dat de belangen van deelnemers, gewezen deelnemers, pensioengerechtigden, andere
aanspraakgerechtigden of de aangesloten onderneming onevenredig worden geschaad en alle
overige beschikbare sturingsmiddelen, met uitzondering van het beleggingsbeleid, zijn ingezet
om uiterlijk binnen een jaar het dekkingstekort te hebben opgelost. Er geldt geen
bijstortingsverplichting van de aangesloten onderneming.
Uitgangspunt is dat er eens in de drie jaar wordt gecontroleerd of het minimaal vereist eigen
vermogen van 4,1% nog aan de wettelijke eisen voldoet. Als er aanleiding voor is, kan worden
besloten om deze controle vaker uit te voeren.
d. Vereist eigen vermogen
Het pensioenfonds stelt het vereist eigen vermogen zodanig vast dat met een zekerheid van
97,5% wordt voorkomen dat het pensioenfonds binnen een periode van een jaar over minder
waarden beschikt dan de hoogte van de technische voorzieningen (exclusief spaarkapitalen).
Indien het pensioenvermogen minder bedraagt dan de som van de technische voorzieningen en
het vereist eigen vermogen, bestaat er een reservetekort. Als er sprake is van een reservetekort
stelt het pensioenfonds een lange termijn herstelplan op met in achtneming van het bepaalde bij
of krachtens artikel 138 van de Pensioenwet.
Indien de situatie van een reservetekort ontstaat, zal het pensioenfonds DNB direct inlichten
over de ontstane situatie. In het lange termijn herstelplan beschrijft het pensioenfonds de
maatregelen die worden genomen om binnen maximaal 15 jaar het reservetekort op te heffen.
Er geldt geen bijstortingsverplichting van de aangesloten onderneming.
e. Vrij vermogen
Het totaal gewenst vermogen, welke door het pensioenfonds wordt nagestreefd, is gelijk aan de
technische voorzieningen vermeerderd met het vereist eigen vermogen.
Het pensioenvermogen boven het gewenst vermogen is het vrije vermogen van het
pensioenfonds.
6.2
Premiebeleid
In deze paragraaf wordt het premiebeleid van het pensioenfonds beschreven.
Achtereenvolgens komen aan de orde:
a. de hoogte van de kostendekkende premie conform de voorschriften gesteld bij en krachtens
artikel 128 van de Pensioenwet alsmede door DNB;
b. de hoogte van de interne kostendekkende premie die door het pensioenfonds als leidraad
wordt gehanteerd bij beleidsbeslissingen;
c. de feitelijke premie, zoals vastgelegd in de uitvoeringsovereenkomst;
d. het premiedepot voor actieve deelnemers.
a. Hoogte kostendekkende premie
De regels van DNB schrijven voor dat bij de berekening van de kostendekkende premie ten
behoeve van de collectieve beschikbare premieregeling van het pensioenfonds met de
volgende elementen rekening wordt gehouden:
1. koopsom voor pensioenopbouw en toeslag aan actieve deelnemers;
2. solvabiliteitsopslag over premieonderdeel ‘1’;
3. koopsom voor voorwaardelijke onderdelen van pensioentoezegging met inachtneming van
de geformuleerde ambitie en de wijze van financieren;
4. opslag voor uitvoeringskosten.
32
Deze elementen van de kostendekkende premie zijn als volgt nader gedefinieerd.
ad 1. de actuarieel benodigde premie voor de inkoop van de pensioenopbouw en een toeslag
(op basis van de algemene loonronde over vorig boekjaar, met een maximum van 2%)
voor actieve deelnemers. De risicopremies van nog niet opgebouwde aanspraken op
(tijdelijk) nabestaandenpensioen en arbeidsongeschiktheidspensioen zijn eveneens
vervat in dit premieonderdeel. Hierbij wordt gerekend op basis van de actuariële
grondslagen, zoals beschreven onder paragraaf 6.1, waarbij wordt uitgegaan van de
nominale rentetermijnstructuur per 1 januari van het boekjaar zoals die door DNB is
gepubliceerd ;
ad 2. een solvabiliteitsopslag die gelijk is aan het percentage vereist eigen vermogen (zoals
beschreven onder paragraaf 6.1) over het premieonderdeel als beschreven onder ad 1;
ad 3. gelet op het voorwaardelijke karakter en het ambitieniveau van het toeslagbeleid voor
inactieve deelnemers, is hiervoor in de premie geen element opgenomen (een mogelijke
toeslag aan actieve deelnemers is opgenomen in het premieonderdeel als beschreven
onder ad 1);
ad 4. voor uitvoeringskosten wordt een zo goed mogelijke schatting meegenomen voor de
werkelijke kosten die in het boekjaar te verwachten zijn, verminderd met de verwachte
excassovrijval over uitkeringen die in het boekjaar worden verricht.
b. Hoogte interne (zuivere) kostendekkende premie
Voor beleidsbeslissingen hanteert het pensioenfonds een interne kostendekkende premie. Bij
het vaststellen van deze interne kostendekkende premie wordt uitgegaan van dezelfde
elementen als bij het vaststellen van de kostendekkende premie zoals weergegeven in lid a van
deze paragraaf. Bij het vaststellen van de interne kostendekkende premie wordt uitgegaan van
de nominale rentetermijnstructuur per
1 januari van het boekjaar zonder rekening te houden met UFR-methodiek en zonder rekening
te houden met driemaandsmiddeling.
c. Feitelijke premie
Doorsneepremie collectieve beschikbare premieregeling en risicoverzekeringen
De financiering van de krachtens het pensioenreglement vast te stellen pensioenaanspraken
geschiedt door betaling van een doorsneepremie zoals omschreven in de
uitvoeringsovereenkomst tussen het pensioenfonds en de werkgever, zie ook hoofdstuk 3 van
deze ABTN. De jaarlijkse (totale) bijdrage voor de basis middelloonregeling is voor de periode
van 1 januari 2012 tot en met 31 december 2016 als volgt vastgesteld:
Pensioensoort
Premiepercentage
De basis regeling tot maximaal het maximum salaris van
salarisschaal 13
Ouderdomspensioen
Arbeidsongeschikheidspensioen
26,50%
1,26%
Partnerpensioen PP1 (vrijwillig) Partnerpensioen ter zake van
overlijden vóór de ouderdomspensioendatum
spaarPartnerpensioen PP2 (vrijwillig) ter zake van overlijden
vanaf de ouderdomspensioendatum
De aanvullende excendent regeling vanaf het maximum salaris
van salarisschaal 13 tot maximaal het maximum salaris van
salarisschaal 17
Ouderdomspensioen
spaarPartnerpensioen PP3 (vrijwillig) ter zake van overlijden vanaf
de ouderdomspensioendatum
33
1,40%
5,15%
19,875%
3,8625%
Waarbij de 26,50% van de pensioengrondslag gebaseerd is op de leeftijd en samenstelling van
het deelnemersbestand en afhankelijk van het deelnemersbestand per enig jaar gewijzigd kan
worden op basis van de volgende tabel:
Leeftijd van de deelnemer per 1 januari in
jaren
tot 25
25 – 29
30 – 34
35 – 39
40 – 44
45 – 49
50 – 54
55 – 59
vanaf 60
Beschikbare bijdrage (in % van de
pensioengrondslag)
9,7%
11,1%
13,1%
15,7%
19,6%
24,3%
31,6%
40,2%
53,1%
Premietekort
Ingeval in enig jaar de doorsneepremie lager is dan de interne (zuivere) kostendekkende
premie, dan is er sprake van een premietekort. Bij een premietekort zullen de toekomstige
aanspraken worden vastgesteld op een naar een evenredig deel van het premietekort
verminderd bedrag, tenzij op een andere wijze in het premietekort (bijvoorbeeld het onder
onderdeel d beschreven premiedepot) kan worden voorzien.
Premieverdeling
· De bijdragen voor ouderdomspensioen en arbeidsongeschiktheidspensioen worden tussen
de aangesloten onderneming en de deelnemers verdeeld in de verhouding
85 % : 15 %.
· De bijdragen voor nabestaandenpensioen worden gefinancierd door de deelnemer.
· Deelnemers zijn alleen bijdragen verschuldigd voor de verzekeringsonderdelen die voor
hen van toepassing zijn.
Premieverdeling in de basisregeling
· De bijdragen voor ouderdomspensioen, (inclusief wezenpensioen) en
arbeidsongeschiktheidspensioen worden tussen de aangesloten onderneming en de
deelnemers verdeeld in de verhouding 85 % : 15 % in de basisregeling.
· De bijdragen voor (spaar-) partnerpensioen worden gefinancierd door de deelnemer.
· Deelnemers zijn alleen bijdragen verschuldigd voor de verzekeringsonderdelen die voor
hen van toepassing zijn.
Premieverdeling in de aanvullende excedent regeling
· De bijdragen voor ouderdomspensioen, wordt door de aangesloten onderneming betaald.
· De bijdragen voor spaarPartnerpensioen PP3 wordt gefinancierd door de deelnemer.
Deelnemers zijn alleen bijdragen verschuldigd voor de verzekeringsonderdelen die voor
hen van toepassing zijn.
Partijen kunnen na de beschreven periode een hogere premie overeenkomen als dit in het
kader van de uitvoering van de pensioenregeling gewenst of nodig is.
15-jaarsregeling
De aangesloten onderneming is als aanvullende premie verschuldigd de financiering in het
kader van de 15-jaarsregeling als bedoeld in het Uitvoeringbesluit pensioenaspecten Sociaal
akkoord 2004 (zie in dit verband artikel 25 lid 5 van het reglement 2006). Per 01-01-2005
bedroeg de contante waarde van bedoelde verplichting € 10,151 miljoen.
Dit bedrag zal jaarlijks in het kader van de jaarrekening van het fonds opnieuw worden
vastgesteld aan de hand van het verloop en de salarisontwikkeling.
De aangesloten onderneming zal vanaf 2012 tot en met 2020 een gedeelte van de vervallen
34
SUWAS-premie aanwenden voor het van jaar tot jaar verminderen van de (resterende)
verplichting. Jaarlijks wordt 1/n deel van de totale verplichtingen per 1 januari van dat jaar
betaald. Betaling vindt maandelijks per einde van de maand plaats; n staat hier voor het aantal
resterende jaren tot en met 2020, in 2012 dus 9, in 2013: 8 etc. De resterende verplichting
wordt jaarlijks door de actuaris van het fonds vastgesteld bij het opmaken van het actuarieel
rapport. De toekomstige jaartermijn wordt hierop aangepast.
d.
Premiedepot actieve deelnemers
Indien de interne (zuivere) kostendekkende premie in enig jaar lager is dan de doorsneepremie
kan het premiedepot worden gevuld. Dit depot kan worden aangewend in jaren dat de interne
(zuivere) kostendekkende premie hoger is dan de doorsneepremie.
De interne (zuivere) kostendekkende premie is opgebouwd uit de volgende elementen:
a. jaarlijkse pensioenopbouw actieve deelnemers;
b. risicokoopsom partnerpensioen;
c. opslag arbeidsongeschiktheidsrisico;
d. jaarlijkse opbouw spaarPartnerpensioen PP2 en PP3;
e. toeslag actieve deelnemers reglement 2014 (o.b.v. CAO-verhoging vorig
boekjaar tot maximaal 2%);
f. opslag uitvoeringskosten;
g. solvabiliteitsopslag.
De interne (zuivere) kostendekkende premie is onder andere afhankelijk van de nominale
rentetermijnstructuur per 1 januari van het boekjaar en de CAO-verhoging tot maximaal 2%
over het vorige boekjaar. De afgesproken doorsneepremie staat vast voor een periode van 5
jaar. Indien in enig jaar de doorsneepremie hoger is dan de interne (zuivere) kostendekkende
premie, dan wordt het meerdere toegevoegd aan het premiedepot actieven. In de situatie dat in
enig jaar de doorsneepremie lager is dan de interne (zuivere) kostendekkende premie, dan
volgen achtereenvolgens de volgende acties:
1. er wordt getoetst of het tekort kan worden gefinancierd uit het premiedepot.
2. indien het tekort niet (volledig) uit het premiedepot kan worden gefinancierd,
wordt vervolgens getoetst of het nog resterende tekort uit de algemene middelen
van het pensioenfonds kan worden gefinancierd (beleidsstaffel toeslagen als
beschreven in artikel 18 lid 3). De algemene middelen van het pensioenfonds
kunnen ook worden aangesproken om korting van opbouw van actieven te
voorkomen.
3. indien er dan nog steeds een tekort is, dan wordt onderdeel e gekort.
4. indien nodig na korting van onderdeel e, kunnen onderdelen a en d nog zodanig
worden gekort dat een interne (zuivere) kostendekkende premie resulteert die
gelijk is aan de doorsneepremie.
Indien het premiedepot hoger wordt dan 10% van de technische voorziening van de actieve
deelnemers, dan vloeit het meerdere over naar de algemene middelen van het pensioenfonds.
Bij vaststelling van de dekkingsgraad van het pensioenfonds wordt het premiedepot niet
meegeteld in het fondsvermogen. Het bedrag dat in enig boekjaar aan het premiedepot wordt
toegevoegd of onttrokken, zal worden bepaald op basis van de beschikbare informatie rond 10
januari van dat boekjaar. De waarde van het premiedepot wordt ontwikkeld met het
fondsrendement.
6.3
Beleggingsbeleid
In deze paragraaf wordt het beleggingsbeleid van het pensioenfonds beschreven. Tevens zijn
hierin de richtlijnen voor het vermogensbeheer vastgelegd. Conform de artikelen 135 en 136
van de Pensioenwet en paragraaf 5 uit het Besluit financieel toetsingskader pensioenfondsen
35
wordt achtereenvolgens ingegaan op het strategisch beleggingsbeleid, de opzet en uitvoering
van de vermogensbeheeractiviteiten, de wijze van risicometing en -beheersing, de opzet van de
resultaatsevaluatie alsmede de waarderingsgrondslagen.
Het navolgende beleggingsbeleid heeft betrekking op het fondsvermogen dat verband houdt
met de collectieve beschikbare premieregeling.
Beleggingsbeleid en investment beliefs
Eind 2012 heeft het bestuur het beleggingsbeleid 2012 (en verder) vastgesteld. Eerder al waren
er investment beliefs; deze zijn ook opgenomen in deze ABTN als bijlage. In 2013 is dit beleid
verder uitgerold en ingevuld.
Met behulp van investment beliefs, cq het vastleggen van beleggingsbeginselen, heeft het
bestuur een kader geformuleerd hoe het omgaat met financiële markten en producten. Deze
opgestelde investment beliefs vormen een visie op de werking van financiële markten en de
manier waarop het pensioenfonds hierin acteert om zijn doelstellingen te behalen. De beliefs
geven daarmee een kader voor de beleggingscommissie om nieuwe beleggingsmogelijkheden
te beoordelen, zijn een ijkpunt voor het bestuur en maken een duidelijkere verantwoording naar
de deelnemers, toezichthouder en andere stakeholders mogelijk.Er wordt gewerkt met het
zogenaamde “pas toe of leg uit”-principe.
In bijlage 1 is de verklaring inzake beleggingsbeginselen van het bestuur opgenomen.
a.
Strategisch beleggingsbeleid
1. Beleggingsdoelstelling
Teneinde de beoogde pensioenuitkeringen op korte en lange termijn veilig te stellen wenst het
bestuur de toevertrouwde middelen op een verantwoorde en solide wijze te beleggen. Het
pensioenfonds belegt vanuit de prudent person. Daarbij moeten de beleggingen voldoen aan
kwalitatieve beginselen van veiligheid, kwaliteit en spreiding.
De doelstellingen op lange termijn ten aanzien van het beleggingsbeleid zijn het beheren van
solide beleggingen in overeenstemming met de prudent-personregel en de Pensioenwet, zodat
met de beleggingsresultaten en de premiestortingen kan worden voldaan aan de lopende en
toekomstige verplichtingen en waar mogelijk toeslagen kunnen worden verleend.
Bij het bepalen van het lange termijn strategische beleggingsbeleid is het uitgangspunt de
verplichtingenstructuur en de financiering van het pensioenfonds, met in achtneming van de
vereisten uit de Pensioenwet en de beleidsregels van DNB.
Een groot deel van het vermogen wordt passief beheerd. Voor sommige beleggingscategorieën
voert het pensioenfonds een ‘actieve’ beleggingsstijl. Dat wil zeggen: het streven naar een
hoger rendement dan de performance van de benchmark, binnen de in dit hoofdstuk
vastgestelde restricties, op basis van de marktvisie van de geselecteerde vermogensbeheerder.
Als algemene richtlijn geldt dat hoe inefficiënter de markt, hoe meer ruimte de
vermogensbeheerders kunnen krijgen om outperformance te behalen.
2. Samenstelling strategische beleggingsportefeuille en tactische bandbreedtes
Het bestuur heeft in 2011 een Asset Liability Management (ALM) studie laten uitvoeren naar
aanleiding van de overgang naar een collectieve beschikbare premieregeling. Aan de hand van
de uitkomsten van deze studie is een beleggingsportefeuille gekozen met een acceptabele
combinatie van toeslagverlening, maatregelen ten aanzien van het korten van rechten en de
kostendekkende premie ten opzichte van de feitelijke premie. Uit de studie komt een meer
defensieve mix naar voren. Deze strategische beleggingsmix is per ingang van 2013 licht
gewijzigd en ziet er als volgt uit:
36
De strategische beleggingsmix en de bandbreedtes daaromheen zien er als volgt uit:
Structureel
Minimum
Maximum
Vastrentende waarden
65%
60%
70%
Aandelen
23%
18%
28%
Vastgoed
7%
4%
10%
Commodities
5%
3%
7%
Liquide middelen
0%
-3%
3%
Totaal
100%
De procentuele samenstelling van het vermogen dient binnen de bovenstaande minima en
maxima te blijven. Elk kwartaal wordt gekeken of de verschillende categorieën binnen de
bandbreedtes zitten. Indien dit niet het geval is zal door de beleggingscommissie een voorstel
tot rebalancing worden uitgewerkt, dat door het bestuur moet worden geaccordeerd. Er is geen
sprake van een actief tactische asset allocatie beleid. In geval van heftige marktbewegingen of
andere uitzonderlijke omstandigheden kan het bestuur besluiten tijdelijk af te wijken van het
bovenstaande beleid.
De afdekking van het renterisico wordt gerealiseerd binnen de vastrentende waarden
portefeuille. Er is de volgende rentestaffel afgesproken:
· De beoogde renteafdekking, uitgedrukt in een percentage van de pensioenverplichtingen, is
70% met een bandbreedte van 3%. Deze bandbreedte geldt op zowel totaalniveau, als voor
de afzonderlijke looptijdbuckets;
· Indien de gewogen gemiddelde rente (bepaald op basis van de actuele swapcurve) stijgt
naar 4,2%, wordt de renteafdekking opgehoogd naar 80%;
· Indien de gewogen gemiddelde rente stijgt naar 4,8%, gaat de renteafdekking naar 90%.
Dagelijks wordt door BlackRock de werkelijke afdekking berekend. Indien de renteafdekking
van een looptijdbucket of van de totale renteafdekking zich buiten een bandbreedte van +/- 3%
begeeft, vindt er rebalancing naar de strategische weging plaats.
b.
Opzet en uitvoering vermogensbeheeractiviteiten
1. Organisatie vermogensbeheer
Het bestuur van het pensioenfonds is verantwoordelijk voor het strategische beleggingsbeleid.
Onder het strategische beleggingsbeleid wordt verstaan de vaststelling van het doel en de stijl
van het beleggingsbeleid, de strategische beleggingsportefeuille en bandbreedtes, de
benchmarks en de selectie en aanstelling van de vermogensbeheerder(s). Het bestuur heeft
investment beliefs (beleggingsbeginselen) geformuleerd, welke dienen als kader hoe om te
gaan met financiële markten en producten.
De beleggingscommissie heeft een voorbereidende en adviserende rol inzake het strategische
beleggingsbeleid richting het bestuur. Daarnaast is de beleggingscommissie verantwoordelijk
voor de nadere invulling alsmede de uitvoering hiervan. Hieronder moet onder andere worden
verstaan het vaststellen van de specifieke richtlijnen voor de deelportefeuilles, het opstellen van
het mandaat voor de vermogensbeheerders, het toetsen en evalueren van het gevoerde en te
voeren beleid van de vermogensbeheerders, het onderhouden van contacten met adviseurs en
het bijhouden van beleggingstechnische kennis. De beleggingscommissie vergadert in beginsel
vier keer per jaar. Deze reguliere vergaderingen worden jaarlijks aangevuld met twee
themavergaderingen.
De vermogensbeheerders zijn verantwoordelijk voor het uitvoeren van het beleggingsbeleid. De
vermogensbeheerders zijn binnen de hier geformuleerde randvoorwaarden vrij in de wijze van
belegging en herbelegging. Bij de jaarlijkse evaluatie van het beleggingsbeleid worden deze
randvoorwaarden geëvalueerd. De vermogensbeheerders zijn tevens verantwoordelijk voor het
verzamelen, administreren en rapporteren over de beleggingen aan bestuur en
beleggingscommissie.
37
2. Structuur vermogensbeheer
Het bestuur heeft externe vermogensbeheerders aangesteld om binnen de in het
beleggingsplan opgestelde doelstellingen en restricties het operationele beleggingsbeleid uit te
voeren. In de onderstaande tabel wordt een overzicht gegeven van de aangestelde beheerders.
Beleggingscategorie
Vastrentende waarden
Aandelen
Vastgoed
Commodities
Beheerder
BlackRock
BlackRock
Altera Vastgoed, CBRE Global Investors, Q-Park, UBS
Global Asset Management
Credit Suisse
SPG heeft KAS BANK aangesteld als custodian van het pensioenfonds. De participaties in
beleggingsfondsen waar SPG in belegt, waaronder de aandelen- en vastrentende fondsen van
BlackRock en het commodities fonds van Credit Suisse, worden bewaard door KAS BANK. De
onderliggende stukken die in de beleggingsfondsen worden verhandeld worden niet bewaard
door KAS BANK, maar door de custodians van de betreffende beleggingsfondsen.
Naast de bewaarneming van beurs- en niet-beursgenoteerde effecten is KAS BANK
verantwoordelijk voor de beleggingsadministratie, de DNB-rapportage, de performancemeting
en de financiële administratie van de beleggen.
Het bestuur heeft twee reservemanagers aangesteld zodat bij een acuut faillissement van
BlackRock of een andere reden waarbij SPG afscheid wenst te nemen snel geschakeld kan
worden. Dit zijn BNP Paribas voor het LDI-mandaat en State Street voor het beheer van de
aandelen en credits. Bij een eventueel faillissement van BlackRock komen de onderliggende
stukken binnen de fondsen waar SPG in belegt overigens niet in gevaar omdat deze zijn
afgescheiden (geringfenced) van het eigen vermogen van BlackRock. De cashpositie die buiten
de fondsen om op de rekening van BlackRock staat, is daarentegen niet beschermd. Het betreft
hier de werkelijke cashpositie (niet de beleggingen in het geldmarktfonds) die in de praktijk
hooguit enkele duizenden euro’s bedraagt.
De passieve mandaten worden vanwege de vergelijkbare uitvoering door verschillende
managers in beginsel ingericht conform een single-manager aanpak. De vastgoedportefeuille
wordt actief beheerd. Hier is dan ook gekozen voor een multi-manager aanpak, daar SPG er
van overtuigd is dat de actieve performance van een individuele manager door de tijd behoorlijk
kan fluctueren. Ook is er een actief fonds dat zich richt op aandelen uit opkomende markten. Dit
is vanwege de beperkte omvang echter ingevuld conform een single-manager aanpak. Bij een
aanpassing van het beleggingsbeleid zal de afweging omtrent het invullen via een single- of
multi-manager aanpak opnieuw beoordeeld worden.
c. Wijze van risicometing en –beheersing
De risicobeheersing is, aanvullend op paragraaf 2 (Samenstelling strategische
beleggingsportefeuille en bandbreedtes), vormgegeven door de onderstaande
randvoorwaarden. De vermogensbeheerders dienen deze restricties te respecteren. Door
middel van rapportages door de vermogensbeheerders en door de custodian wordt de naleving
van deze voorwaarden gecontroleerd door de beleggingscommissie. Eenmaal per jaar wordt
van alle beleggingsfondsen en –mandaten de volledige lijst van onderliggende beleggingen
opgevraagd.
In het document ‘Beleggingsbeleid Stichting Pensioenfonds Grontmi dd. 12 juni 2014’ worden
per beleggingscategorie de belangrijkste risico’s en beheersmaatregelen beschreven.
1. Randvoorwaarden vastrentende waarden
De vastrentende portefeuille wordt beheerd door BlackRock. Deze portefeuille is op te splitsen
in enerzijds een LDI-mandaat, bestaande uit renteswaps en twee geldmarktfondsen, en
anderzijds een credit fonds.
38
De samenstelling van het LDI-mandaat is zodanig dat tezamen met de credit obligaties de
beoogde 70% van het renterisico is afgedekt. Er wordt een bandbreedte rondom deze 70%
gehanteerd van 3%, op zowel totaal- als looptijdbucketniveau. De wegingen zijn afgestemd op
het verwachte uitkeringenpatroon van SPG en worden tenminste jaarlijks opnieuw vastgesteld.
De actuele renteafdekking wordt door de vermogensbeheerder op dagbasis gemonitord.
De benchmarks voor de verschillende deelportefeuilles zijn als volgt:
Renteswaps + Geldmarktfondsen
Credit fonds
Benchmark
Werkelijk rendement
20% Citigroup Euro Big Ex Domestic Treasury Index
De investering in het LDI-mandaat wordt ondergebracht in het BlackRock LSF EUR Cash Fund
en tegelijkertijd wordt rentegevoeligheid ingenomen middels renteswaps. Het andere
geldmarktfonds is het BlackRock Institutional Euro Liquidity Fund. Dit fonds wordt gebruikt voor
het efficiënt beheren van de portefeuille, middels het aanhouden van een liquiditeitenbuffer ten
behoeve van het beheer van onderpand in kasgelden.
De strategische allocatie binnen vastrentende waarden bestaat voor 20% uit credits. Dit belang
is ingevuld door een allocatie naar het Euro Credit Bond Index Fund van BlackRock, een
passief fonds. De benchmark van het fonds is de Citigroup Euro Big Ex Domestic Treasury
Index. Dit is een veel gehanteerde benchmark die niet alleen obligaties van bedrijven omvat,
maar ook obligaties van overheidsinstellingen en organisaties die gelieerd zijn aan een
overheid. De replicatie vindt plaats conform gestratificeerde sampling. De maximale tracking
error is bepaald op 0,30%.
Het tegenpartijrisico dat ontstaat door het aangaan van de swaptransacties wordt middels
interne richtlijnen beheerst en gemonitord door BlackRock. Dit houdt o.a. in dat er onderpand
wordt uitgewisseld en dat de totale derivatenpositie verdeeld moet zijn over minimaal vijf
tegenpartijen. Ook dient elke tegenpartij een rating te hebben van minimaal AA2/P2 (Moody’s).
Het beleid van BlackRock met betrekking tot het vastrentende waarden mandaat wordt
nauwgezet gevolgd en passend gevonden door het bestuur.
Er is geen sprake van valutarisico bij de vastrentende waardenportefeuille.
2. Randvoorwaarden aandelen
Ten behoeve van de aandelenbeleggingen wordt gebruik gemaakt van beleggingsfondsen. Het
pensioenfonds heeft derhalve geen rechtstreekse invloed op het binnen die fondsen gevoerde
beleid. De risicobeheersing binnen het aandelenmandaat is op hoofdlijnen vormgegeven door
de onderstaande randvoorwaarden. De randvoorwaarden staan volledig beschreven in de
vermogensbeheerovereenkomsten en prospecti behorende bij de beleggingsfondsen.
Regiospreiding
Aandelen Europa excl. VK
Aandelen Verre Oosten excl. Japan
Aandelen Opkomende Markten
Totaal aandelen
Strategische
mix
59%
11%
30%
100%
Minimum
Maximum
54%
9%
25%
64%
13%
35%
De regioverdeling van SPG wijkt af van de regioverdeling conform marktkapitalisatie, zoals veel
pensioenfondsen die hanteren. Uit een risico-rendement studie is gebleken dat het opnemen
van een allocatie naar Noord-Amerika en het Verenigd Koninkrijk geen wezenlijke
diversificatievoordelen oplevert ten opzichte van de huidige portefeuille.
39
De benchmarks voor de verschillende deelportefeuilles zijn als volgt:
Regio
Aandelen Europa excl. UK
Aandelen Verre Oosten excl. Japan
Aandelen Opkomende Markten
Benchmark
MSCI Developed Europe ex UK Gross TR Index
MSCI Pac-Rim ex Japan Index (Net Dividends)
MSCI Emerging Markets Net Dividend Return Index
Deze MSCI-benchmarks vormen een goede afspiegeling van de aandelenmarkten van de
betreffende regio’s.
Voor de verschillende fondsen gelden de volgende doelstellingen en bijbehorende
risicoprofielen:
· Europe ex-UK Alpha Tilts fonds: outperformancedoelstelling van 1,0% tot 2,0% met een
tracking error van 2,0%;
· MSCI Pacific Rim ex-Japan fonds: outperformancedoelstelling van 0,0% met een tracking
error van minder dan 0,20%;
· MSCI Emerging Markets fonds: outperformancedoelstelling van 0,0% met een tracking error
van minder dan 0,50%;
· Emerging Markets Opportunities fonds: outperformancedoelstelling van 3,0% met een
tracking error van 2,0% tot 4,0%.
Deze doelstellingen en risicoprofielen gelden op fondsniveau, maar zijn door SPG als passend
en voldoende beoordeeld.
Het Pacific Rim ex-Japan fonds is een passief fonds dat belegt conform volledige replicatie van
de benchmark. Het aandelenfonds dat belegt in de regio Europe ex-UK heeft een beperkte
actieve ruimte.
Er wordt zowel actief als passief belegd in aandelen opkomende markten. De belegging in het
passieve fonds diende om vertrouwd te raken met deze voorheen relatief nieuwe
beleggingscategorie. Dit fonds belegt conform volledige replicatie van de benchmark. Er is
echter ook een actief fonds, daar SPG er van overtuigd is dat een actieve manager relatief veel
mogelijkheden heeft om in deze regio outperformance te behalen. Gezien de beperkte omvang
wordt dit gedaan conform een single-manager aanpak.
Het valutarisico met betrekking tot aandelen van vermogenstitels niet luidende in euro’s wordt in
beginsel niet afgedekt. Aan de hand van een scenario-analyse heeft het bestuur vastgesteld dat
de voordelen van het afdekken niet opwegen tegen de kosten ervan. Binnen elk regiofonds van
BlackRock is het de beheerder wel toegestaan om valutaposities af te dekken. De beheerder
zal dit echter alleen doen als hij een sterke visie heeft op de betreffende valuta-ontwikkeling.
Verder geldt dat het niet is toegestaan rechtstreeks te beleggen in aandelen van Grontmij en
aangesloten vennootschappen en dat alle aandelen genoteerd dienen te zijn aan algemeen
erkende beurzen.
40
3. Randvoorwaarden vastgoed
Onder vastgoed wordt verstaan beleggingen in woningen, winkels, kantoren, bedrijfsruimten en
overig vastgoed, zoals parkeerfaciliteiten. De beleggingen in niet-beursgenoteerd vastgoed
worden ingevuld door participaties in institutionele beleggingsfondsen. De enige uitzondering
hierop vormt de belegging in één woonhuis: zodra de huidige bewoner dit huis verlaat wordt het
pand verkocht.
Beursgenoteerde vastgoedfondsen maken geen deel uit van de strategische portefeuille, maar
kunnen wel voorkomen in de aandelenfondsen.
Aangezien het niet mogelijk is een mandaat in niet-beursgenoteerd vastgoed passief in te vullen
is gekozen voor een multi-manager aanpak, daar SPG er van overtuigd is dat de actieve
performance van een individuele manager door de tijd behoorlijk kan fluctueren.
Met de participaties in de beleggingsfondsen wordt gestreefd naar een goed gediversifieerde
niet-beursgenoteerde vastgoedportefeuille over regio’s, sectoren en risicoprofielen conform
onderstaande tabellen. De portefeuille dient voor maximaal 40% (gewogen gemiddelde)
gefinancierd te zijn middels externe schuldfinanciering.
Regiospreiding
Nederland
Eurogebied ex. Nederland
Overig Europa
Totaal vastgoed
Sectorverdeling
Woningen
Winkels
Kantoren
Bedrijfsruimten
Overig
Totaal vastgoed
Verdeling risicoprofiel
Core
Value Added
Opportunity
Totaal vastgoed
Strategische
mix
Min 50%
Max 50%
0%
100%
Minimum
Maximum
50%
0%
0%
100%
50%
15%
Strategische
mix
40%
30%
20%
5%
5%
100%
Minimum
Maximum
30%
20%
10%
0%
0%
50%
40%
30%
10%
20%
Strategische
mix
70%
20%
10%
100%
Minimum
Maximum
70%
0%
0%
100%
30%
10%
Voor vastgoed gelden aanvullende randvoorwaarden (beleggingscriteria) op
beleggingsfondsniveau:
Beleggingscriteria
Fondsomvang
Toelichting
Een beleggingsfonds dient een minimale omvang van €
250 miljoen (eigen vermogen) te hebben.
Maximum deelname door SPG
SPG zal voor maximaal 20% van de beoogde eigen
vastgoedportefeuille deelnemen in één vastgoedfonds.
Tevens zal SPG niet meer dan 10% in het beoogde
eigen vermogen van een vastgoedfonds deelnemen.
Waardering vastgoed
Het vastgoed in een vastgoedfonds dient extern te
worden getaxeerd door een onafhankelijke taxateur.
41
Frequentie rapportage intrinsieke
waarde
Minimaal eenmaal per kwartaal dient de intrinsieke
waarde te worden gepubliceerd.
Alignment of interest
Er dient een goede alignment of interest tussen
management en aandeelhouder te zijn door middel van
een rendementsafhankelijke beloning en/of coinvestering.
Projectontwikkeling
Op beperkte schaal kan projectontwikkeling worden
toegestaan (maximaal 10%), bijvoorbeeld wanneer het
is bestemd voor de eigen beleggingsportefeuille of waar
het gaat om herontwikkeling van in portefeuille zijnde
beleggingen.
Doelstelling / Benchmarking
Vastgoedfondsen dienen een duidelijk omschreven
doelstelling te hebben in termen van absoluut
rendement en/of outperformance van een op het beleid
passende vastgoedindex.
Kwalitatieve criteria
Overige kwalitatieve criteria worden per geval
vastgesteld, en worden ontleend aan door INREV
ontwikkelde standaarden.
De gekozen beleggingsfondsen hebben als doelstelling een hoger rendement te behalen dan
de desbetreffende benchmark:
Woningen Nederland (CBRE en Altera)
Winkels Nederland (CBRE en Altera)
Kantoren Nederland (CBRE)
Bedrijfsruimten Europa (CBRE)
UBS Global Asset Management – Euro Core Fonds
Q-Park
Benchmark
ROZ / IPD Woningen Index
ROZ / IPD Winkels Index
ROZ / IPD Kantoren Index
ROZ / IPD Bedrijfsruimten Index
ROZ / IPD Eurozone Commercial Real
Estate Index
Absoluut rendement
Het beleid van de afzonderlijke beheerders wordt nauwgezet gevolgd en passend gevonden
door het bestuur.
Elk kwartaal wordt een kwart van de vastgoedportefeuille van CBRE en Altera getaxeerd door
een van de vermogensbeheerder onafhankelijke taxateur. De waardeontwikkeling van dat
getaxeerde kwart van de portefeuille wordt geëxtrapoleerd naar de rest van de portefeuille. In
een volgend kwartaal wordt een ander kwart van de portefeuille getaxeerd, zodat elk object
zeker één keer per jaar wordt gewaardeerd.
UBS laat de gehele portefeuille elk kwartaal taxeren door een onafhankelijke taxateur.
De portefeuille van Q-Park wordt voor zover mogelijk één keer per jaar getaxeerd door een
onafhankelijk taxateur.
4. Randvoorwaarden Commodities
De beleggingen in commodities (grondstoffen) vinden plaats middels een institutioneel
beleggingsfonds van Credit Suisse (Asset Management) Limited. Het fonds heeft een licht
actieve (enhanced) beleggingsstijl. De commodity exposure wordt aangegaan door een total
return swap. Er worden geen onder- of overwegingen naar de verschillende commodities ten
opzichte van de benchmark ingenomen, wel wordt het moment van doorrollen actief
gemanaged. De onderliggende cash wordt sinds de kredietcrisis belegd in US treasuries en
agency debt (bijvoorbeeld Amerikaanse hypotheekbanken).
Het valutarisico met betrekking tot commodities wordt op dagbasis afgedekt binnen het fonds.
42
De benchmark is met ingang van september 2013 de Dow Jones UBS Commodity Index (Euro
Hedged Daily Modified Total Return). Deze benchmark hanteert een meer gelijkmatige
spreiding tussen verschillende soorten grondstoffen dan de bekende S&P GSCI index (welke
een allocatie van circa tweederde naar energie-gerelateerde grondstoffen heeft). Het fonds
heeft als doelstelling om jaarlijks een extra rendement te genereren van 1,0% (voor kosten) ten
opzichte van deze benchmark, met een target tracking error van 1,0% tot 1,5%. SPG
beoordeelt deze doelstellingen als passend en voldoende.
De tegenpartij van de total return swap is Credit Suisse International. Er wordt geen onderpand
uitgewisseld ten behoeve van dit fonds. Echter, indien de totale derivatenpositie een waarde
heeft van meer dan 10% van de portefeuille, wordt deze tegengesloten en opnieuw aangegaan
(reset). Elke maand wordt de totale derivatenpositie gereset indien dit niet in de tussentijd als
gevolg van waardeveranderingen heeft plaatsgevonden. Het is de portefeuillemanager
bovendien toegestaan een andere tegenpartij te kiezen.
5. Randvoorwaarden liquide middelen
Onder liquide middelen wordt verstaan: deposito’s en kasgeld in euro’s met een looptijd van
maximaal één jaar. Binnen de beleggingsportefeuille worden in principe geen liquide middelen
aangehouden, eventuele cashflows zullen worden herbelegd. De mogelijkheid tot voorbeleggen
(door middel van het accepteren van een tijdelijk tekort op liquide middelen) is toegestaan.
Als vergoeding voor liquide middelen dient een marktconform tarief te gelden, waarbij als
benchmark geldt l-maands Euribor (Euro Interbank Offered Rate).
Er mogen alleen liquiditeiten worden aangehouden bij een financiële instelling met een
minimale rating van A1 volgens Moody’s of A+ volgens S&P.
6. Derivaten
Bij het beheer van de portefeuille mag gebruik worden gemaakt van derivaten zoals opties,
swaps en futures. Derivaten vormen overigens geen aparte beleggingscategorie en mogen
slechts worden ingezet bij het beleggingsbeleid voor zover dit past binnen de grenzen in het
betreffende mandaat. Derivaten kunnen zowel over de beurs worden verhandeld als "over the
counter" (tegenpartij dient voldoende kredietwaardig te worden geacht). Voorbeelden van het
gebruik van derivaten betreffen:
· Het aanpassen van de rentegevoeligheid van de vastrentende waarden;
· Het op efficiënte wijze innemen van een positie die in economisch opzicht kan worden
gelijkgesteld aan een positie in fysieke beleggingen;
· Het afdekken van valuta-exposure.
Bij het gebruik van derivaten wordt het beleid van de desbetreffende beheerder gevolgd. Dit
beleid is echter altijd vooraf door SPG beoordeeld en goedgekeurd.
Het gebruik van derivaten op enige andere wijze is slechts toegestaan na overleg met en
goedkeuring van het bestuur van het pensioenfonds. De totale portefeuille inclusief
derivatenposities dient te allen tijde binnen de vermelde randvoorwaarden te blijven.
7. Securities lending
Het bestuur is geen groot voorstander van securities lending, ofwel het uitlenen van effecten
tegen een vergoeding. Binnen de aandelenfondsen en het creditfonds van BlackRock wordt
echter wel securities lending toegepast. Het bestuur is zich bewust van de risicoaspecten van
securities lending, zoals tegenpartij- en herinvesteringsrisico.
Om het tegenpartijrisico te beperken wordt onderpand in de vorm van kasgeld ontvangen,
waarvan de waarde altijd enkele procentpunten hoger ligt dan de waarde van de uitgeleende
effecten. Dit wordt belegd in een geldmarktfonds. Er vindt dagelijkse monitoring plaats door
BlackRock.
43
Het bestuur heeft navraag gedaan naar de procedures en richtlijnen rondom securities lending.
BlackRock heeft criteria vastgesteld voor de selectie van tegenpartijen bij securities lending
activiteiten. Tevens zijn er limieten vastgesteld voor het te lopen risico per tegenpartij.
BlackRock levert in ieder geval eenmaal per jaar een overzicht van de activiteiten op het gebied
van securities lending.
In het document “Beleggingsbeleid Stichting Pensioenfonds Grontmij” wordt uitgebreider
ingegaan op securities lending.
8. Valuta’s
In de vastrentende waardenportefeuille is geen sprake van valutarisico, alle beleggingen luiden
in euro. Dit geldt eveneens voor het overgrote deel van de vastgoedbeleggingen.
Binnen het commoditiesfonds dekt de beheerder het valutarisico af.
In de aandelenfondsen wordt het valutarisico in beginsel niet afgedekt, waardoor er valutarisico
wordt gelopen op aandelen uit het Verre Oosten, Europese landen buiten de eurozone en
opkomende landen. Gezien de beperkte omvang van het valutarisico in de gehele
beleggingsportefeuille en gezien de bijkomende kosten – met name voor opkomende landen –
heeft SPG besloten dit niet af te dekken. In 2013 is besloten dat deze beslissing opnieuw
geëvalueerd zal worden indien het valutarisico meer dan 20% bedraagt. Binnen elk regiofonds
van BlackRock is het de beheerder wel toegestaan om valutaposities af te dekken. De
beheerder zal dit echter alleen doen als hij een sterke visie heeft op de betreffende valutaontwikkeling.
d. Resultaatsevaluatie
De vermogensbeheerders dienen zorg te dragen voor een volledige administratie van de
beleggingsportefeuille en alle daarop betrekking hebbende transacties. Minimaal per kwartaal
dienen de volgende zaken te worden vastgelegd:
· portefeuille overzichten in marktwaarden begin en einde periode op transactiebasis inclusief
lopende rente in euro;
· aan- en verkopen op transactiebasis in euro;
· waarde vermogenswinst of –verlies in euro;
· fonds- en benchmarkrendement in procenten;
· attributie analyse;
· tracking error.
Het pensioenbureau stelt maandelijks een factsheet op voor het bestuur met de belangrijkste
financiële ontwikkelingen.
De custodian KAS BANK levert onafhankelijk van de vermogensbeheerders tevens op
kwartaalbasis een performance-overzicht en een attributie-analyse van de totale portefeuille.
Elk kwartaal worden bovenstaande zaken door de beleggingscommissie getoetst en
beoordeeld, waarbij de nadruk ligt op de performance van de beleggingscategorieën tegen de
vastgestelde benchmarks en de door de vermogensbeheerder aangeleverde risicoattributie.
e. Waarderingsgrondslagen
Alle beleggingen worden tegen marktwaarde gewaardeerd.
44
f.
Maatschappelijk verantwoord beleggen
De afgelopen jaren heeft het bestuur zich verdiept in en gediscussieerd over het onderwerp
maatschappelijk verantwoord beleggen. Maatschappelijk verantwoord beleggen is het beleggen
op grond van financiële, sociale, governance en milieuoverwegingen en/of de beïnvloeding van
bedrijven, overheden en andere relevante actoren op grond van deze overwegingen. In verkorte
vorm wordt wel gesproken over ESG-onderwerpen: environmental, social en governance
onderwerpen. Het bestuur heeft het standpunt ingenomen om de algemeen aanvaarde
principes, zoals vastgelegd in de UN Global Compact Principles, na te leven.
Met betrekking tot maatschappelijk verantwoord beleggen worden de volgende strategieën
onderscheiden:
· Negatieve screening/uitsluiting: beleggingen in bepaalde bedrijven, economische
sectoren of landen zijn niet toegestaan om redenen die betrekking hebben op corporate
governance of ESG-onderwerpen.
· Positieve screening: selectie, binnen een gegeven beleggingsuniversum, van bedrijven
die het best presteren op bepaalde duurzame criteria. De populairste vorm van
positieve screening wordt best-in-class genoemd.
· Engagement: het beïnvloeden van het bedrijfsbeleid op grond van de positie als
belegger en de rechten die hiermee verbonden zijn. Het fundamentele verschil met
screening is dat engagement de selectie niet beïnvloedt, omdat deze strategie pas na
de aankoop van een aandeel wordt toegepast.
Het bestuur is van oordeel dat gezien de omvang van de beleggingsportefeuille, de wijze van
beleggen (grotendeels passief beleggen) en de uitvoerbaarheid de vorm van engagement het
beste aansluit bij de mogelijkheden en wensen van het pensioenfonds. Dit vanuit de overtuiging
dat engagement weliswaar niet onmiddellijk, maar wel uiteindelijk bijdraagt aan de vermindering
van de ESG-problematiek en dat dit op lange termijn ook een positieve bijdrage levert aan het
rendement op beleggingen.
De beleggingscommissie probeert in gesprekken met de vermogensbeheerders hen ertoe aan te
zetten om andere producten aan te bieden die beter aansluiten bij de ESG-problematiek.
Vervolgens zal het bestuur bepalen of zij in deze producten wil beleggen. De managers van de
beleggingsfondsen, waarin wordt belegd bij met name BlackRock, passen een engagement
beleid toe.
Toepassing van ESG criteria mag volgens het bestuur niet ten koste gaan van het rendement.
Tevens moet worden voldaan aan de overige investment beliefs van het fonds.
Op 1 januari 2013 is het Nederlands wettelijk verbod op investeren in bedrijven die betrokken zijn
in de productie van clustermunitie van kracht geworden. Het verbod vraagt van investeerders om
investeringen te vermijden in bedrijven die te maken hebben met productie van clustermunitie, en
ook in beleggingsinstellingen en indexen waar clustermunitie-ondernemingen meer dan 5 procent
van uitmaken. Het pensioenfonds streeft naar volledige uitsluiting van clustermunitie in de
beleggingsportefeuille.
Alle vastgoedfondsen waarin SPG belegt (CBRE, Altera, Q-Park en UBS) nemen deel aan de
Global Real Estate Sustainability Benchmark (GRESB). Dit betekent dat er continue wordt
ingezet op en geïnvesteerd in maatregelen om de duurzaamheid van het beheerde vastgoed te
verbeteren.
6.4
Toeslagbeleid
a. Voorwaardelijke toezegging actieve deelnemers
Het toeslagbeleid heeft een strikt voorwaardelijk karakter. Hierbij is categorie D6 van de
Toeslagenmatrix van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van toepassing:
45
voorwaardelijke toeslagen op basis van een ex ante bepaalde maatstaf met financiering uit
premie, het premiedepot en uit “overrendementen”. Eénmaal toegekende toeslagen zijn
onvoorwaardelijk. De bij de toegekende toeslagen behorende verplichtingen worden
opgenomen in de Voorziening Pensioenverplichtingen.
1
Het bestuur kan, zolang er voldoende middelen zijn en met inachtneming van het in de
overige leden van dit artikel bepaalde, jaarlijks besluiten toeslagen te verlenen op:
a
b
de pensioenaanspraken van actieve deelnemers;
aanspraken bij voortzetting deelnemerschap als gevolg van arbeidsongeschiktheid.
2
Op de pensioenaanspraken als beschreven in lid 1, wordt jaarlijks per 1 januari (voor het
eerst per 1 januari 2013) toeslag verleend van maximaal de stijging van de CAOverhoging over het vorige boekjaar met een maximum van 2% op jaarbasis. Het bestuur
beslist evenwel jaarlijks in hoeverre pensioenaanspraken worden aangepast. Deze
voorwaardelijke toeslagverlening wordt voor zover mogelijk gefinancierd uit de
doorsneepremie, het te vormen premiedepot actieven en uit de algemene middelen van
het fonds, waarbij wordt aangesloten bij de beleidsstaffel voor toeslagen zoals deze geldt
voor gewezen deelnemers en pensioengerechtigden.
3
Indien wordt aangesloten bij de beleiddstaffel voor toeslagen als bedoeld in lid 2, dan
vindt toeslagverlening voor actieve deelnemers en de pensioenaanspraken bij
voortzetting deelnemerschap als gevolg van arbeidsongeschiktheid plaats op basis van
de CAO-verhoging over het vorige boekjaar, met een maximum van 2% op jaarbasis op
basis van het totaal van de in lid 2 genoemde financieringsbronnen.
4
Het bestuur zal verwachtingen betreffende de lastenontwikkeling van de pensioenregeling
als geheel, of van onderdelen daarvan, in toekomstige jaren in zijn beoordeling bij de
toeslagverlening mee laten wegen. Eén en ander brengt mee dat het bestuur te allen tijde
bevoegd is de systematiek van toeslagverlening en de geformuleerde ambitie aan de
omstandigheden aan te passen. Er is geen recht op toekomstige toeslagverlening. Het is
daarmee niet zeker of en in hoeverre in de toekomst een toeslag wordt verleend.
5
Het bestuur kan besluiten tot het verlenen van inhaaltoeslagen. Als leidraad voor
inhaaltoeslagen zijn door het bestuur uitgangspunten geformuleerd, die in de volgende
paragraaf zijn opgenomen.
b. Herstel kortingen opbouw en gemiste toeslagen actieve deelnemers
Indien er in de laatste tien jaren korting van opbouw heeft plaatsgevonden of indien er
toeslagen aan deelnemers en op aanspraken bij voortzetting deelnemerschap als gevolg van
arbeidsongeschiktheid niet zijn verleend, dan zal een eventueel premieoverschot in enig jaar
eerst worden aangewend om deze kortingen ongedaan te maken. Hierbij gelden de volgende
uitgangspunten.
·
·
·
Eerst worden kortingen op opbouw hersteld (oudste kortingen eerst).
Vervolgens kunnen gemiste toeslagen van de actieven worden hersteld (oudste
gemiste toeslagen eerst).
Kortingen op opbouw en gemiste toeslagen die meer dan 10 jaar geleden hebben
plaatsgevonden, worden niet hersteld.
De premie wordt in eerste instantie gebruikt om opbouw en toeslagen van de actieven in
het boekjaar te financieren, een eventueel overschot (dus nadat de opbouw en toeslagen
van actieven in het betreffende boekjaar zijn gefinancierd) kan vervolgens worden
gehanteerd om kortingen op opbouw uit het verleden te compenseren en daarna de
gemiste toeslagen van de actieven te herstellen. Voor het herstel van gemiste toeslagen
van actieve deelnemers en aanspraken bij voortzetting deelnemerschap als gevolg van
arbeidsongeschiktheid kunnen ook de algemene middelen van het fonds worden
aangesproken (nadat de premie en het premiedepot zijn aangesproken). De
46
uitgangspunten die in lid d zijn opgenomen voor het herstel van gemiste toeslagen aan
gewezen deelnemers en pensioengerechtigden zijn ook van toepassing indien het bestuur
voornemens is om gemiste toeslagen van actieve deelnemers en aanspraken bij
voortzetting deelnemerschap als gevolg van arbeidsongeschiktheid te herstellen uit de
algemene middelen van het fonds.
Het bestuur heeft te allen tijde de bevoegdheid om af te wijken van het in dit artikel
bepaalde. Hierbij zal het bestuur zorgvuldig te werk gaan en alle relevante aspecten en de
belangen van alle belanghebbenden in ogenschouw nemen. Hierbij kan bijvoorbeeld
worden gedacht aan de reden waarom een bepaalde korting in het verleden heeft
plaatsgevonden en het solidariteitsprincipe.
c. Voorwaardelijke toezegging gewezen deelnemers en pensioengerechtigden
Het toeslagbeleid heeft een strikt voorwaardelijk karakter. Hierbij is categorie D1 van de
Toeslagenmatrix van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van toepassing:
voorwaardelijke toeslagen op basis van een ex ante bepaalde maatstaf met financiering uit
“overrendementen”. Eénmaal toegekende toeslagen zijn onvoorwaardelijk. De bij de
toegekende toeslagen behorende verplichtingen worden opgenomen in de Voorziening
Pensioenverplichtingen.
1
Het bestuur kan, zolang er voldoende middelen zijn en met inachtneming van het in de
overige leden van dit artikel bepaalde, jaarlijks besluiten toeslagen te verlenen op:
a de ingegane pensioenen;
b de premievrije pensioenaanspraken van deelnemers en gewezen deelnemers;
c de bij scheiding aan de ex-partners toegekende bijzondere pensioenaanspraken;
d het arbeidsongeschiktheidspensioen.
2
Op de pensioenrechten en pensioenaanspraken wordt jaarlijks per 1 januari toeslag
verleend van maximaal de stijging van het percentage van de consumentenprijsindex
voor alle huishoudens (afgeleid) over de laatst verstreken periode van oktober tot oktober
(Bron: Centraal Bureau voor de Statistiek). Het bestuur beslist evenwel jaarlijks in
hoeverre pensioenrechten en pensioenaanspraken worden aangepast. Voor deze
voorwaardelijke toeslagverlening is geen reserve gevormd en wordt geen premie betaald.
De toeslagverlening wordt uit het beleggingsrendement en uit de algemene middelen van
het fonds gefinancierd.
3
Bij het bepalen van de hoogte van de toeslag voor de gewezen deelnemers en
pensioengerechtigden wordt de volgende beleidsstaffel toegepast:
· wanneer de dekkingsgraad* lager is dan de minimaal vereiste dekkingsgraad
(104,1% niveau 2013), wordt geen toeslag verleend.
· wanneer de dekkingsgraad* hoger of gelijk is aan de vereiste dekkingsgraad wordt
een volledige toeslag toegekend.
· bij een tussenliggende dekkingsgraad* wordt naar rato toeslag verleend.
* In voorgenoemde beleidsstaffel wordt met dekkingsgraad bedoeld: de
dekkingsgraad na toekenning van de voorgenomen toeslag.
Bij vaststelling van de dekkingsgraad van het pensioenfonds wordt het premiedepot voor
actieve deelnemers niet meegeteld in het fondsvermogen.
4
Het bestuur zal verwachtingen betreffende de lastenontwikkeling van de
pensioenregeling als geheel, of van onderdelen daarvan, in toekomstige jaren in zijn
beoordeling bij de toeslagverlening mee laten wegen. Eén en ander brengt mee dat het
bestuur te allen tijde bevoegd is de systematiek van toeslagverlening en de
geformuleerde ambitie aan de omstandigheden aan te passen, ook ten aanzien van
gewezen deelnemers en pensioengerechtigden. Er is geen recht op toekomstige
47
toeslagverlening. Het is daarmee niet zeker of en in hoeverre in de toekomst een toeslag
wordt verleend.
5
Het bestuur kan besluiten tot het verlenen van inhaaltoeslagen. Daartoe dient de
solvabiliteit van het fonds voldoende te zijn hersteld. Als leidraad voor inhaaltoeslagen
zijn door het bestuur uitgangspunten geformuleerd, die in de volgende paragraaf zijn
opgenomen.
d Herstel gemiste toeslagen gewezen deelnemers en pensioengerechtigden
(inhaaltoeslagen)
Indien er in de laatste tien jaren toeslagen aan pensioengerechtigden en gewezen deelnemers
niet zijn verleend, dan kan het bestuur besluiten om deze toeslagen alsnog toe te kennen.
Hiertoe dient de solvabiliteit van het fonds voldoende hersteld te zijn. Als leidraad voor het
toekennen van inhaaltoeslagen zijn door het bestuur de volgende uitgangspunten geformuleerd.
a. Eventuele inhaaltoeslagen gelden alleen voor de toekomst (er vinden geen
betalingen met terugwerkende kracht plaats).
b. Een besluit tot inhaaltoeslag kan plaatsvinden als de gemiddelde dekkingsgraad
over de afgelopen vier kwartaaleinden voor dit besluit hoger was dan de vereiste
dekkingsgraad verhoogd met een door het bestuur vast te stellen risico-opslag.
Hierbij dient de dekkingsgraad ook na toekenning van de inhaaltoeslag hoger te
blijven dan de vereiste dekkingsgraad verhoogd met een door het bestuur vast te
stellen risico-opslag.
c. Uitsluitend pensioengerechtigden en gewezen deelnemers die gemiste toeslagen
hebben en nog deelnemer in het fonds zijn, kunnen worden gecompenseerd in de
vorm van een inhaaltoeslag. Bepalend voor het toekennen van inhaaltoeslag is niet
de status van de deelnemer op het moment dat wordt ingehaald, maar de aard van
het deelnemerschap op het moment dat de toeslag niet werd verleend.
d. Oudste gemiste toeslagen worden eerst ingehaald.
e. Indien het langer dan tien jaar geleden is dat een toeslag niet is verleend, zal deze
toeslag niet meer worden ingehaald.
Het verlenen van een inhaaltoeslag vergt altijd een afzonderlijk bestuursbesluit. Het bestuur
heeft te allen tijde de bevoegdheid om af te wijken van het in dit artikel bepaalde. Hierbij zal het
bestuur zorgvuldig te werk gaan en alle relevante aspecten en de belangen van alle
belanghebbenden in ogenschouw nemen. Hierbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de
reden waarom een toeslag in het verleden niet is verleend en het solidariteitsprincipe.
6.5
Systematiek vaststelling parameters
De parameters die gehanteerd worden bij de berekeningen ten behoeve van de vaststelling van
de technische voorzieningen, het vereist eigen vermogen en de continuïteitsanalyse worden
door het bestuur van het fonds vastgesteld. De parameters voldoen ten minste aan de
voorwaarden conform de Regeling parameters pensioenfondsen.
De parameters worden gehoord de externe adviseur/beleggingscommissie ten minste iedere
vier jaar door het bestuur getoetst. Bij deze toetsing zal in ieder geval rekening worden
gehouden met
· recente theoretische en empirische inzichten ten aanzien van financiële markten en
economische ontwikkelingen;
· in financiële markten op dat moment geldende verwachtingen ten aanzien van financiële en
economische variabelen;
· gerealiseerde rendementen en de economische en financiële ontwikkeling uit het verleden;
· een adequate maat aan prudentie.
Het bestuur zal, gehoord de externe adviseur/beleggingscommissie, periodiek besluiten over de
parameters. Bijstelling kan onder meer aan de orde zijn indien:
48
· sprake is van een aanpassing van de strategische beleggingsportefeuille, die van invloed is
op de voor de toekomst te verwachten reële beleggingsrendementen;
· sprake is van veranderde vooruitzichten ten aanzien van relevante grootheden (met name
beleggingsopbrengsten en loonontwikkeling), die van invloed zijn op de voor de toekomst te
verwachten reële beleggingsrendementen; of
· de toezichthouder de richtlijnen met betrekking tot de continuïteitsanalyse aanpast met
gevolgen voor de benodigde premie; of
· het gerealiseerde reële beleggingsrendement gemeten over een lange periode sterk afwijkt
van de gehanteerde disconteringsvoet.
Een besluit in enig jaar tot aanpassing van de disconteringsvoet voor de premievaststelling
houdt geen beperking in van de beleidsvrijheid die het bestuur terzake heeft.
49
7
Financiële sturingsmiddelen
In dit hoofdstuk worden de financiële sturingsmiddelen kort uiteengezet.
7.1
Premiebeleid
De doorsneepremie voor de collectieve beschikbare premieregeling is voor een periode van vijf
jaar vastgelegd. Ingeval in enig jaar de doorsneepremie lager is dan de interne (zuivere)
kostendekkende premie, dan is er sprake van een premietekort. Bij een premietekort zullen de
toekomstige aanspraken worden vastgesteld op een naar een evenredig deel van het
premietekort verminderd bedrag, tenzij op een andere wijze in het premietekort (bijvoorbeeld
het onder onderdeel c beschreven premiedepot) kan worden voorzien.
7.2
Beleggingsbeleid
Uit paragraaf 6.3 blijkt dat het strategisch beleggingsbeleid door middel van een ALM-studie
wordt afgestemd op de verplichtingen van het pensioenfonds. Door het strategisch
beleggingsbeleid om de drie jaren te herijken aan de hand van een nieuwe ALM-studie, kan er
worden ingespeeld op wijzigingen in het risicoprofiel van de pensioentoezeggingen en in de
risicoperceptie van het bestuur van het pensioenfonds.
7.3
Toeslagbeleid
Het beleid voor het toekennen van toeslagen aan (gewezen) deelnemers en
pensioengerechtigden is vastgelegd in de pensioenreglementen. Aangezien er altijd een
bestuursbesluit ten grondslag dient te liggen aan een toekenning van toeslagen, heeft het
bestuur de bevoegdheid de toeslagverlening te verminderen, zonodig tot nul, indien de
financiële positie van het pensioenfonds daartoe noodzaakt.
7.4
Herstelplan
Door de ontwikkelingen op de financiële markten heeft zich in 2008 de situatie voorgedaan dat
het pensioenfonds niet meer kan voldoen aan de vereisten ten aanzien van het vereist eigen
vermogen.
Het pensioenfonds heeft daarom een langetermijnherstelplan opgesteld, overeenkomstig de
instructiebrief van DNB van 18 december 2008, de ministeriële regeling van 6 maart 2009,
alsmede de per 25 maart 2009 bij brief van Minister Donner van Sociale Zaken en
Werkgelegenheid aangekondigde wijzigingen in die regeling. In dit plan toont het pensioenfonds
aan dat het naar verwachting binnen een periode van maximaal 15 jaar vanaf 31 december
2008 (het startpunt van het langetermijnherstelplan) voldoet aan de vereisten ten aanzien van
het vereist eigen vermogen.
Daarnaast heeft het pensioenfonds, overeenkomstig de voorwaarden van de ministeriële
regeling, in het herstelplan aangegeven welke maatregelen getroffen worden als de
daadwerkelijke ontwikkeling van de dekkingsgraad achterblijft bij de verwachting. Door DNB zal
jaarlijks worden getoetst of een dergelijke situatie ontstaan is.
Tijdens de uitvoering van het herstelplan zal worden vastgesteld of het herstel plaatsvindt
conform het geplande herstelpad. Als de werkelijke ontwikkeling substantieel achterblijft, zal
onderzoek gedaan worden naar de oorzaken hiervan.
Na afronding van dit onderzoek zal het bestuur, met inachtneming van het bepaalde in de
uitvoeringsovereenkomst, de noodzaak van aanvullende maatregelen vaststellen en hierover in
overleg treden met de werkgever. Bij de afwegingen in het kader van eventuele aanvullende
maatregelen wordt als uitgangspunt gehanteerd dat de belangen van betrokken deelnemers,
gewezen deelnemers, andere aanspraakgerechtigden, pensioengerechtigden en de werkgever
op evenwichtige wijze worden behartigd als bedoeld in artikel 6, lid 19 van de statuten van het
pensioenfonds. Tevens zal het bestuur hierbij handelen in overeenstemming met de Wet gelijke
behandeling op grond van leeftijd bij de arbeid.
50
In het langetermijnherstelplan is gebruik gemaakt van de mogelijkheid de rentetermijnstructuur
vanaf boekjaar 2013 gelijk te houden.
Jaarlijks zal door het pensioenfonds gerapporteerd worden aan DNB inzake de voortgang van
het herstel. In dat kader dient het pensioenfonds aan te geven welke activiteiten hebben
plaatsgevonden en wat de gevolgen daarvan waren voor de dekkingsgraad. De toezichthouder
zal ten minste eens in de 3 jaar beoordelen of het herstelplan kan worden gerealiseerd, of dat
aanvullende maatregelen nodig zijn.
DNB heeft middels haar brief van 3 februari 2011 ingestemd met het langetermijnherstelplan
van het pensioenfonds.
Bij de evaluatie van het herstelplan per 31 december 2013 was de dekkingsgraad 109,5%.
Conform deze evaluatie is naar verwachting per 31 december 2014 (dus ruim voor de
einddatum van het langetermijnherstelplan, 31 december 2023) geen sprake meer van een
reservetekort, zodat het herstelplan nog steeds haalbaar is.
7.5
Financieel crisisplan
1
In het geval van een crisis zal het door het fonds opgestelde financieel crisisplan ten uitvoer
worden gebracht. Het volledige financieel crisisplan is te vinden in bijlage 2.
1
zoals gedefinieerd in het crisisplan
51
8
Korting pensioenaanspraken en -rechten
8.1
Korting pensioenaanspraken en pensioenrechten
Ingeval er sprake is van een dekkingstekort kan het fonds besluiten de verworven
pensioenaanspraken en pensioenrechten te verminderen indien het fonds niet in staat is binnen
een redelijke termijn het dekkingstekort op te lossen zonder dat de belangen van deelnemers,
gewezen deelnemers, pensioengerechtigden, andere aanspraakgerechtigden of de
aangesloten onderneming onevenredig worden geschaad en alle overige beschikbare
sturingsmiddelen, met uitzondering van het beleggingsbeleid, zijn ingezet om uiterlijk binnen de
in het herstelplan opgenomen periode het dekkingstekort te hebben opgelost.
Ingeval het fonds besluit tot korting van de rechten informeert het fonds de deelnemers,
gewezen deelnemers, pensioengerechtigden en andere aanspraakgerechtigden en de
aangesloten onderneming schriftelijk over het besluit tot vermindering van pensioenaanspraken
en pensioenrechten. Bij een korting worden de toegekende pensioenaanspraken en
pensioenrechten van de deelnemers, gewezen deelnemers, pensioengerechtigden en andere
aanspraakgerechtigden verminderd tot een zodanig niveau dat de financiële positie van het
fonds wederom toereikend is.
De vermindering, zoals hierboven beschreven, kan op zijn vroegst een maand nadat de
deelnemers, gewezen deelnemers, pensioengerechtigden en andere aanspraakgerechtigden,
de aangesloten onderneming en de toezichthouder hierover zijn geïnformeerd, worden
gerealiseerd.
8.2
Herstel van korting pensioenaanspraken en pensioenrechten
Alvorens kan worden overgegaan tot herstel van korting van pensioenaanspraken en
pensioenrechten als beschreven in voorgaande paragraaf, dan geldt het volgende.
a. Herstel van korting van pensioenaanspraken en pensioenrechten is mogelijk bij een
dekkingsgraad hoger dan de vereiste dekkingsgraad met een door het bestuur vast te
stellen risico-opslag en nadat inhaaltoeslagen van pensioengerechtigden en gewezen
deelnemers hebben plaatsgevonden.
b. Herstel van gekorte pensioenaanspraken is alleen mogelijk voor zover na het herstel
van gekorte pensioenaanspraken de dekkingspositie boven het vereist eigen vermogen
op de langere termijn in stand blijft. Hiertoe voert het pensioenfonds alvorens wordt
overgegaan op herstel van gekorte aanspraken een continuïteitsanalyse uit.
Het bestuur heeft te allen tijde de bevoegdheid om af te wijken van het in deze paragraaf
bepaalde. Hierbij zal het bestuur zorgvuldig te werk gaan en alle relevante aspecten en de
belangen van alle belanghebbenden in ogenschouw nemen. Hierbij kan bijvoorbeeld worden
gedacht aan de reden waarom een bepaalde korting in het verleden heeft plaatsgevonden en
het solidariteitsprincipe.
52
9
Ondertekening
De Bilt, 9 september 2014
Stichting Pensioenfonds Grontmij
ing. E.R. Visser
voorzitter
drs. ing. J.J. Reeskamp
secretaris
…………………………….
………………………………
53
Bijlage 1 – Verklaring inzake beleggingsbeginselen
0.
Introductie
Deze ‘Verklaring inzake beleggingsbeginselen’ (hierna: Verklaring) beschrijft op beknopte wijze
de uitgangspunten van het beleggingsbeleid van Stichting Pensioenfonds Grontmij (hierna: het
pensioenfonds).
Pensioenfondsen zijn volgens de Europese Pensioenrichtlijn verplicht een dergelijke verklaring
op te stellen. De Europese Pensioenrichtlijn regelt de werkzaamheden van en het toezicht op
pensioenfondsen. In Nederland is de richtlijn verwerkt in de Pensioenwet. Deze wet schrijft
Nederlandse pensioenfondsen voor de Verklaring op te nemen als bijlage bij de Actuariële en
Bedrijfstechnische Nota (ABTN).
Op verzoek van een belanghebbende bij het pensioenfonds wordt de Verklaring verstrekt. Ook
is de Verklaring terug te vinden op Insite, het Intranet van Grontmij. Deze Verklaring is door het
bestuur van het pensioenfonds opgesteld op 21 juni 2012 en wordt om de drie jaren herzien.
Daarnaast wordt de Verklaring onverwijld herzien als er tussentijds een belangrijke wijziging in
het beleggingsbeleid optreedt.
Hoofdstuk 1 gaat over de organisatie van het pensioenfonds. In hoofdstuk 2 staan we stil bij het
beleggingsbeleid. Hoofdstuk 3 gaat over de uitvoering van het beleggingsbeleid.
1.
Organisatie
1.1
Pensioenfonds
Het pensioenfonds is het pensioenfonds voor (ex-)medewerkers van Grontmij Nederland
Holding B.V. (hierna: de werkgever) en voert de pensioenregeling ten behoeve van de
financiële gevolgen van pensionering, arbeidsongeschiktheid en overlijden.
1.2
Bestuur
Het bestuur van het pensioenfonds is eindverantwoordelijk voor alle activiteiten, inclusief het
beleggingsbeleid. Zij stelt het strategisch beleid vast en houdt toezicht op de uitvoering ervan.
De verantwoordelijkheden en bevoegdheden van de betrokkenen zijn helder gescheiden.
1.3
Directie
Het bestuur benoemt de directie van het pensioenfonds. De directie is tezamen met het
dagelijkse bestuur belast met de dagelijkse leiding van het pensioenfonds. Voorts is de directie
belast met de advisering aan het bestuur en de uitvoering van de beleids- en
beheersbeslissingen van het bestuur. De directie legt verantwoording af over zijn handelen aan
het bestuur.
1.3
Beleggingscommissie
Een beleggingscommissie, bestaande uit de directeur van het fonds, 4 bestuursleden en een
externe adviseur, adviseert het bestuur van het pensioenfonds inzake de vormgeving van het
beleggingsbeleid. Taken van de beleggingscommissie zijn het opstellen van het (strategisch)
beleggingsplan en het selecteren en monitoren van de externe vermogensbeheerders. De
commissie bespreekt per kwartaal het gevoerde en te voeren beleggingsbeleid en de
ontwikkelingen op de financiële markten. Er vinden jaarlijks tevens twee themavergaderingen
plaats, waarbij relevant geachte onderwerpen nader behandeld worden.
54
1.4
Deskundigheid
Het pensioenfonds draagt er zorg voor dat zij in alle fasen van het beleggingsproces beschikt
over de deskundigheid die vereist is voor:
· een optimaal beleggingsresultaat;
· een professioneel beheer van de beleggingen en
· een goede beheersing van de aan beleggingen verbonden risico’s.
Het pensioenfonds beschikt over een deskundigheidsplan ten behoeve van het bestuur.
1.4
Gedragscode
Bij de uitvoering van het beleggingsbeleid wordt gewaakt voor belangenverstrengeling. Met het
oog daarop zijn de leidinggevenden en medewerkers van het pensioenfonds gehouden een
gedragscode na te leven.
Een externe compliance officer ziet toe op naleving van de gedragscode.
1.5
Toezicht
De DNB houdt toezicht op de financiële positie van pensioenfondsen op basis van de
Pensioenwet. DNB heeft een belangrijk onderdeel van haar regelgeving uitgewerkt in het
nieuwe Financieel Toetsingskader (FTK). Hierdoor heeft met name risicomanagement een veel
prominentere rol gekregen binnen het financiële management van een pensioenfonds. Ook
toetst DNB of de pensioenbestuurders deskundig en integer handelen.
De Autoriteit Financiele Markten (AFM) houdt toezicht op de informatieverstrekking door
pensioenfondsen. De pensioenfondsen moeten bepaalde, in de wet vastgelegde informatie
geven aan deelnemers, de slapers en gepensioneerden. Deze informatie moet op tijd,
begrijpelijk, duidelijk en juist zijn.
1.6
Kernactiviteiten
Het pensioenfonds beperkt zich tot activiteiten die verband houden met pensioen en daaraan
gerelateerde werkzaamheden. Het pensioenfonds ontplooit geen nevenactiviteiten.
55
2.
Beleggingsbeleid
2.1
Algemeen
Het pensioenfonds belegt de ontvangen pensioenpremies om in de toekomst aan haar
(gewezen) deelnemers pensioenuitkeringen te kunnen verstrekken. Het pensioenfonds
beoordeelt elke belegging op grond van risico- en rendementsoverwegingen in relatie tot de
verplichtingenstructuur. In beginsel sluit het pensioenfonds geen afzonderlijke
beleggingscategorie, -instrument of -techniek uit.
Het pensioenfonds belegt vanuit de prudent person gedachte. Dit komt in grote mate overeen
met dat wat de Nederlandsche Bank (DNB) ‘op solide wijze’ beleggen noemt. Daarbij moeten
de beleggingen voldoen aan kwalitatieve beginselen van veiligheid, kwaliteit en spreiding van
risico’s.
Bij alle beleggingsactiviteiten gelden algemene uitgangspunten:
· het vermogen wordt belegd in het belang van de (gewezen) deelnemers;
· het pensioenfonds hanteert het voorzichtigheidsbeginsel: dit wil zeggen dat het vermogen
op een zodanige manier wordt belegd dat de veiligheid, kwaliteit en liquiditeit van de
middelen voldoende zijn gewaarborgd;
· het vermogensbeheer wordt op deskundige en zorgvuldige wijze uitgevoerd;
· de belegde middelen worden op voldoende wijze gediversifieerd (gespreid).
De doelstelling van het beleggingsbeleid op de lange termijn is het het beheren van solide
beleggingen in overeenstemming met de prudent-personregel en de Pensioenwet, zodat met de
beleggingsresultaten en de premiestortingen kan worden voldaan aan de lopende en
toekomstige verplichtingen en indien mogelijk toeslagen kunnen worden verleend.
Beleggingen brengen echter ook het risico met zich mee dat de verwachte rendementen niet
worden gehaald. Het pensioenfonds brengt de risico’s daarom regelmatig in kaart met een
zogenaamde Asset Liability Management-studie (ALM). In een ALM-studie wordt onderzocht
hoe de financiële positie van het fonds zich op lange termijn ontwikkelt binnen verschillende
economische scenario’s. Bij het bepalen van de samenstelling van de beleggingsportefeuille
(Assets) wordt rekening gehouden met de specifieke verplichtingenstructuur (Liabilities) van ons
pensioenfonds. Daarnaast wordt ook rekening gehouden met de financiering (zoals is
overeengekomen met de werkgever / werknemer) en de ambitie met betrekking tot het verlenen
van toeslagen.
2.2
Investment beliefs
Met behulp van investment beliefs, of het vastleggen van beleggingsbeginselen, formuleert een
pensioenfonds een kader hoe het omgaat met financiële markten en producten. Goed
opgestelde investment beliefs vormen een visie op de werking van financiële markten en de
manier waarop het pensioenfonds hierin acteert om zijn doelstellingen te behalen.
De beliefs geven daarmee een kader voor de beleggingscommissie om nieuwe
beleggingsmogelijkheden te beoordelen, zijn een ijkpunt voor het bestuur en maken een
duidelijkere verantwoording naar de deelnemers, toezichthouder en andere stakeholders
mogelijk.
Stichting Pensioenfonds Grontmij hanteert de volgende kern investment beliefs:
1.
Strategische asset allocatie is een belangrijke keuze in het beleggingsproces
Binnen randvoorwaarden, zoals het maximaal te lopen risico, het verwacht rendement en het
profiel van de verplichtingen, is de strategische asset allocatie de belangrijkste component in de
realisatie van het rendement. De beslissing om wel of niet in een bepaalde categorie te
beleggen, heeft op lange termijn veel meer impact dan de beslissing om binnen een bepaalde
categorie in een specifiek beleggingsinstrument te beleggen.
56
Daarom:
· hanteert het pensioenfonds een top-down benadering bij de samenstelling van de
portefeuille. Na de bepaling van de optimale asset mix worden de regio-allocatie,
benchmarks, submarkten, kwaliteit van obligatiemarkten en overige componenten
vastgesteld;
· besteedt het pensioenfonds relatief veel tijd en energie aan de bepaling van de strategische
asset mix. Door een uitgebreide ALM-studie, waarbij praktisch gezien zoveel als mogelijk
verschillende asset mixen worden onderzocht, krijgt het pensioenfonds een goed inzicht in
de toegevoegde waarde van diverse beleggingscategorieën;
· formuleert het pensioenfonds richtlijnen omtrent de maximale afwijking van de strategische
asset mix.
2.
Diversificatie is belangrijk, maar tot een bepaalde hoogte
Diversificatie zorgt voor spreiding van het beleggingsrisico. Dit effect treedt op wanneer
beleggingen niet gelijktijdig stijgen en dalen. Door dit effect is het mogelijk een deel van de
portefeuille met meer risico te beleggen, zonder dat het totale risico rechtevenredig toeneemt.
Echter, een breder gespreide portefeuille trekt ook een zwaardere wissel op het bestuur,
bestuursbureau en vermogensbeheerder.
Daarom:
· wordt het vermogen geïnvesteerd in verscheidene beleggingscategorieën;
· wordt de toegevoegde waarde van een belegging uitgebreid onderzocht, alvorens een
investering wordt gedaan;
· moet een belegging een significante bijdrage leveren aan het rendement/risicoprofiel van de
totale portefeuille wil het een investering waard zijn;
· bedraagt een minimaal strategisch gewicht op asset niveau 5%.
3. Consistent outperformance genereren is zeer moeilijk
Zowel academische research als eigen ervaringen leren dat zelfs de meest professionele
beleggers moeite hebben om de benchmark op lange termijn te verslaan. Redenen hiervoor zijn
onder meer transactiekosten, management fee’s en de onmogelijkheid dat iedere
beleggingsbeslissing goed uitpakt.
Daarom:
· wordt voor een groot deel van het vermogen een (semi)-passief beleid gevoerd. Actief
beleid wordt alleen toegepast bij voldoende sterke argumenten;
· wordt om spreidingsredenen een multi-management strategie gehanteerd binnen de
vastgoedportefeuille omdat bij actief beleid de relatieve performance per manager in de
loop van de tijd behoorlijk kan fluctueren;
· hanteert het pensioenfonds geen eigen timingstrategie en worden zowel grote investeringen
als desinvesteringen bewust gespreid uitgevoerd.
Sub investment beliefs
Naast de kern investment beliefs in de vorige paragraaf, hanteert SPG ter concretisering een
vijftal subbeliefs. De hierbij gehanteerde volgorde is nadrukkelijk geen indicatie van de relevantie
van een belief, maar zorgt met de kern investment beliefs voor een logisch geheel.
1. Risico’s worden enkel genomen indien er een risicopremie tegenover staat
De reden om in beleggingscategorieën met een hoger risico te beleggen is een hoger verwacht
rendement op lange termijn. Er bestaat een vergoeding (risicopremie) voor een aantal
investeringen met een hoger risico.
Daarom:
· wordt een deel van het vermogen geïnvesteerd in beleggingscategorieën met een hoger
risico;
57
·
·
worden risico’s waar geen additioneel verwacht rendement tegenover staat, zoveel mogelijk
beperkt;
dient er zowel fundamenteel als kwantitatief een sterke onderbouwing te zijn om tot een
investering over te gaan.
2. Voor illiquide beleggingen wordt een risicopremie ontvangen
Illiquide beleggingen zoals direct vastgoed, infrastructuur of private equity, kennen een extra
verwacht rendement ten opzichte van de beursgenoteerde aandelen en vastgoedfondsen. Als
lange termijn belegger kan een pensioenfonds hier van profiteren.
Daarom:
· wordt een deel van het vermogen geïnvesteerd in direct vastgoed;
· oriënteert het pensioenfonds zich doorlopend op mogelijke andere illiquide beleggingen.
3. Er wordt enkel belegd in begrijpelijke, transparante beleggingscategorieën en
–instrumenten
Alle investeringen in vermogenscategorieën hebben een duidelijk doel. Dat kan zijn het behalen
van rendement, het afdekken van risico’s of het spreiden van risico’s. De doelstelling is om een
optimaal rendement te realiseren binnen een vastgesteld risicokader. Daarvoor is het van
belang niet geconfronteerd te worden met risico’s die bij aanvang niet onderkend zijn.
Een belegging moet transparant zijn om de mogelijke risico’s van de investering in te kunnen
schatten, anders heeft de samenstelling van de portefeuille mogelijk een ander
rendement/risicoprofiel dan gedacht.
Daarom:
· beoordeelt het pensioenfonds iedere belegging in de context van de andere investeringen,
als onderdeel van een uitgebalanceerde en gespreide portefeuille;
· doet het pensioenfonds uitgebreid onderzoek naar nieuwe investeringen, net zo lang tot alle
elementen worden begrepen;
· maakt het pensioenfonds gebruik van externe professionals als ondersteuning bij de
selectie en evaluatie van beleggingscategorieën en beheerders.
4. Een bewuste benchmarkkeuze verbetert het risico-rendementprofiel
Na de bepaling van de asset allocatie wordt met de keuze van de benchmarks de invulling van
het beleggingsbeleid vorm gegeven. Door bewust te kiezen voor een bepaalde toegestane
beleggingsuniversum, met aandacht voor de wijze waarop binnen dit universum gealloceerd
wordt, kan een positief effect op het risico-rendementprofiel van het pensioenfonds ontstaan.
Daarom:
· bespreekt het pensioenfonds bij een nieuw mandaat met haar adviseurs en
vermogensbeheerders de benchmarkkeuze, legt dit vast en beoordeelt de keuze
vervolgens periodiek;
· wordt in het beleggingsplan de keuze voor de benchmark onderbouwd.
5. Beleggingstrategieën dienen zich over de economische cyclus heen te hebben
bewezen voordat er in belegd kan worden
Een pensioenfonds gaat langdurige verplichtingen aan. Om aan deze verplichtingen tegemoet
te komen wil het pensioenfonds prudent omgaan met de haar toegewezen middelen. Dit houdt
ondermeer in, dat geïnvesteerd wordt in strategieën die bewezen hebben toegevoegde waarde
te kunnen leveren bij de realisatie van de doelstellingen.
Daarom:
· belegt het pensioenfonds in strategieën die zich over een horizon van minimaal zeven jaren
bewezen hebben;
· wordt er niet belegd in tijdelijke ontwikkelingen;
· zal het pensioenfonds niet voorop lopen in nieuwe ontwikkelingen;
58
·
2.3
wordt onderzoek gedaan naar markt- en productontwikkelingen om structurele
vernieuwingen te onderkennen.
Vaststellen beleggingsbeleid
Het bestuur stelt het strategische beleggingsbeleid voor een langere periode vast, in beginsel
voor een periode van maximaal drie jaar. Bij grote wijzigingen (in de marktomstandigheden of in
de situatie van het fonds) kan het bestuur het beleid ook tussentijds aanpassen.
In het beleggingsbeleid wordt onderscheid gemaakt tussen twee functies. De eerste is het
afdekken van risico’s met betrekking tot de verplichtingen en de tweede is het optimaal
benutten van het risico dat mag worden gelopen teneinde een extra rendement te behalen.
Voor de vastrentende waarden geldt dat de samenstelling en looptijd van de portefeuille jaarlijks
wordt afgestemd op de verwachte uitkeringenstroom van het pensioenfonds. De overige
categorieën hebben als doelstelling om op de lange termijn een rendement te genereren dat
hoger is dan het benodigde rendement op de verplichtingen.
Aan de hand van de uitkomsten van de ALM-studie wordt een beleggingsportefeuille gekozen
met een acceptabele combinatie van premieniveau, het risico dat het fonds niet aan haar
verplichtingen kan voldoen (kans op onderdekking) en kansen op toeslagverlening. De ALMstudie wordt in beginsel eens in de drie jaren, doch zoveel vaker uitgevoerd als het bestuur van
het pensioenfonds dat wenselijk acht dan wel wordt verlangd door DNB.
De samenstelling van het vermogen over de verschillende beleggingscategorieën wordt
vastgelegd in het beleggingsplan. Tevens worden grenzen aangegeven waarbinnen de
vermogensbeheerders dienen te blijven. Op hoofdlijnen ziet de portefeuille er als volgt uit:
Norm
65%
23%
7%
5%
0%
100%
Vastrentende waarden
Aandelen
Vastgoed
Commodities
Liquide middelen
Totaal
Minimum
60%
18%
4%
3%
-3%
Maximum
70%
28%
10%
7%
3%
Naast bovengenoemde verdeling staan in de beleggingsrichtlijnen verdere beleggingsinstructies
over de manier waarop door de vermogensbeheerders mag worden belegd. Deze instructies
kunnen variëren per categorie en regio. De beleggingsrichtlijnen gelden als een mandaat. Ze
zeggen hoe de vermogensbeheerder het beleggingsbeleid dient uit te voeren.
2.4
Risicobeheersing
Een belangrijk onderdeel van het beleggingsbeleid is het beheersen van de beleggingsrisico’s.
Het pensioenfonds maakt gebruik van de door DNB voorgeschreven methode om de risico’s in
kaart te brengen. Hierbij worden de volgende risico’s onderscheiden:
Renterisico: het risico dat een beweging van de rente een negatieve invloed heeft op de
hoogte van de dekkingsgraad. Het renterisico neemt af naarmate de looptijd van de
beleggingen meer overeenkomt met de looptijd van de verplichtingen.
Aandelenrisico: het risico dat de aandelenkoersen fors dalen, waardoor het vermogen van
het pensioenfonds afneemt. Door te zorgen voor een goede spreiding over regio’s en
sectoren kan dit risico worden verkleind.
Vastgoedrisico: idem, maar dan voor de vastgoed beleggingen.
Risico van commodities: idem, maar dan voor de beleggingen in commodities
(grondstoffen).
Valutarisico: beleggingen die luiden in een andere valuta dan de euro zijn onderhevig aan
valutarisico. Het pensioenfonds belegt het grootste deel van haar beleggingen in euro’s.
Het overblijvende valutarisico wordt in beginsel niet afgedekt.
Kredietrisico: het risico dat een tegenpartij niet aan haar contractuele verplichtingen kan
voldoen.
59
-
2.5
Verzekeringtechnische risico’s: dit is het risico dat samenhangt met de aard van de
pensioenregeling en de deelnemerspopulatie. Bij het vaststellen van verplichtingen. wordt
gebruik gemaakt van verwachtingen, die niet altijd uit hoeven te komen.
Waarderingsmethode
De beleggingen worden gewaardeerd op marktwaarde. Indien er geen beurswaarde
beschikbaar is, bijvoorbeeld omdat er geen officiële notering bestaat voor de betreffende
investering, worden de bezittingen gewaardeerd tegen intrinsieke waarde.
3.
Uitvoering
3.1
Uitbesteding
Een pensioenfonds kan de beleggingen zelf uitvoeren of het pensioenfonds kan de
beleggingen uitbesteden aan een daartoe gecontracteerde derde partij. Stichting
Pensioenfonds Grontmij heeft ervoor gekozen om de uitvoering van het beleggingsbeleid
geheel uit te besteden aan derden.
De selectie van externe vermogensbeheerders vindt plaats volgens een gestructureerd proces.
Dit proces wordt ondersteund door externe adviseurs. Eerst worden vermogensbeheerders in
kaart gebracht die in aanmerking komen voor het mandaat. Vervolgens worden meerdere
beheerders uitgenodigd om deel te nemen aan een zogeheten beauty parade. Op basis van
criteria als organisatie, beleggingsproces, samenstelling en ervaring van het beleggingsteam,
performance, kosten en dienstverlening wordt uiteindelijk de meest geschikte beheerder
aangesteld. Met deze beheerder worden schriftelijk vastgelegde richtlijnen en instructies
afgesproken.
De overeenkomsten tussen het pensioenfonds en externe partijen voldoen aan de door DNB
geformuleerde uitbestedingsrichtlijnen. Gedurende de periode van uitbesteding draagt het
pensioenfonds zorg voor de instandhouding en naleving van afdoende controlemechanismen
om uitbestedingrisico’s te beheersen.
De vermogensbeheerders zijn verantwoordelijk voor het uitvoeren van het beleggingsbeleid
binnen de door het bestuur geformuleerde randvoorwaarden. De vermogensbeheerders leggen
periodiek verantwoording af aan de beleggingscommissie.
3.2
Monitoring beleggingsbeleid
Het beleggingsbeleid wordt driejaarlijks, met een jaarlijkse tussentijdse beoordeling,
geanalyseerd. Belangrijk analyse instrument hierbij is de ALM-studie, waarbij ontwikkelingen in
samenhang worden beoordeeld. Het bestuur kan besluiten om de strategische allocatie aan te
passen, waarbij met name in onzekere financiële markten wordt beoogd het risicoprofiel van de
beleggingsportefeuille niet te vergroten en indien gewenst zelfs te verlagen.
Eens per kwartaal evalueert de beleggingscommissie de beleggingsresultaten aan de hand van
kwartaalrapportages. Verder worden de beheerders periodiek uitgenodigd om het gevoerde
beleggingsbeleid toe te lichten aan de beleggingscommissie.
De beleggingsresultaten worden afgezet tegen een van tevoren door het bestuur vastgestelde
benchmark. Deze benchmark fungeert als graadmeter voor het gevoerde beleid en verschaft
inzicht in het behaalde resultaat.
Daarnaast rapporteert een onafhankelijke partij - de custodian - per kwartaal het resultaat van
de externe managers aan de beleggingscommissie van het pensioenfonds. Deze rapportages
geven een goed beeld over de herkomst van het rendement en de genomen risico’s.
60
3.3
Kostenbeheersing
Bij de uitvoering van het beleggingsbeleid maakt het pensioenfonds geen andere kosten dan
die redelijk en proportioneel zijn in relatie tot de omvang en de samenstelling van het belegd
vermogen en de doelstelling van het pensioenfonds.
3.4
Maatschappelijk verantwoord beleggen
De afgelopen jaren heeft het bestuur zich verdiept in en gediscussieerd over het onderwerp
maatschappelijk verantwoord beleggen. Maatschappelijk verantwoord beleggen is het beleggen
op grond van financiële, sociale, governance en milieuoverwegingen en/of de beïnvloeding van
bedrijven, overheden en andere relevante actoren op grond van deze overwegingen. In verkorte
vorm wordt wel gesproken over ESG-onderwerpen: environmental, social en governance
onderwerpen. Het bestuur heeft het standpunt ingenomen om de algemeen aanvaarde
principes, zoals vastgelegd in de UN Global Compact Principles, na te leven.
Met betrekking tot maatschappelijk verantwoord beleggen worden de volgende strategieën
onderscheiden:
· Negatieve screening/uitsluiting: beleggingen in bepaalde bedrijven, economische
sectoren of landen zijn niet toegestaan om redenen die betrekking hebben op corporate
governance of ESG-onderwerpen.
· Positieve screening: selectie, binnen een gegeven beleggingsuniversum, van bedrijven
die het best presteren op bepaalde duurzame criteria. De populairste vorm van
positieve screening wordt best-in-class genoemd.
· Engagement: het beïnvloeden van het bedrijfsbeleid op grond van de positie als
belegger en de rechten die hiermee verbonden zijn. Het fundamentele verschil met
screening is dat engagement de selectie niet beïnvloedt, omdat deze strategie pas na
de aankoop van een aandeel wordt toegepast.
Het bestuur is van oordeel dat gezien de omvang van de beleggingsportefeuille, de wijze van
beleggen (grotendeels passief beleggen) en de uitvoerbaarheid de vorm van engagement het
beste aansluit bij de mogelijkheden en wensen van het pensioenfonds. Dit vanuit de overtuiging
dat engagement weliswaar niet onmiddellijk, maar wel uiteindelijk bijdraagt aan de vermindering
van de ESG-problematiek en dat dit op lange termijn ook een positieve bijdrage levert aan het
rendement op beleggingen.
De beleggingscommissie probeert in gesprekken met de vermogensbeheerders hen ertoe aan te
zetten om andere producten aan te bieden die beter aansluiten bij de ESG-problematiek.
Vervolgens zal het bestuur bepalen of zij in deze producten wil beleggen. De managers van de
beleggingsfondsen, waarin wordt belegd bij met name BlackRock, passen een engagement
beleid toe.
Toepassing van ESG criteria mag volgens het bestuur niet ten koste gaan van het rendement.
Tevens moet worden voldaan aan de overige investment beliefs van het fonds.
Op 1 januari 2013 is het Nederlands wettelijk verbod op investeren in bedrijven die betrokken zijn
in de productie van clustermunitie van kracht geworden. Het verbod vraagt van investeerders om
investeringen te vermijden in bedrijven die te maken hebben met productie van clustermunitie, en
ook in beleggingsinstellingen en indexen waar clustermunitie-ondernemingen meer dan 5 procent
van uitmaken. Het pensioenfonds streeft naar volledige uitsluiting van clustermunitie in de
beleggingsportefeuille.
Alle vastgoedfondsen waarin SPG belegt (CBRE, Altera, Q-Park en UBS) nemen deel aan de
Global Real Estate Sustainability Benchmark (GRESB). Dit betekent dat er continue wordt
ingezet op en geïnvesteerd in maatregelen om de duurzaamheid van het beheerde vastgoed te
verbeteren.
61
Begrippenlijst Verklaring inzake beleggingsbeginselen
Actief beleggen
Op grond van een bepaalde marktvisie wordt afgeweken van de benchmark, om zo te trachten een
betere performance te behalen.
ALM
Afkorting van Asset Liability Management, het afstemmen van de beleggingsmix op verplichtingen.
Het uitvoeren van een ALM-studie kan een pensioenfonds of verzekeringsmaatschappij
behulpzaam zijn bij het kiezen van de juiste beleggingsmix.
Een ALM-studie kent de volgende aspecten:
1.
2.
3.
4.
het in kaart brengen van de financiële stromen;
de simulatie van toekomstige financiële posities;
de samenhang met de economische omgeving;
de vergelijking van beleidsvarianten.
Beleggingsmix
De verdeling van beleggingen over verschillende beleggingscategorieën, zoals bijvoorbeeld:
aandelen, onroerend goed en vastrentende waarden met een nadere onderverdeling in binnen- en
buitenlandse beleggingen.
Beleggingsbeleid
Een pensioenfonds is verplicht om op solide wijze te beleggen. Het beleggingsbeleid van een
pensioenfonds is enerzijds gericht op het zoveel mogelijk uitsluiten van beleggingsrisico's en
anderzijds op het behalen van een zo hoog mogelijk rendement. Bovendien moet de afstemming
van beleggingen op de verplichtingen juist zijn: het pensioenfonds moet op het juiste moment aan
haar verplichtingen kunnen voldoen.
Om optimaal aan deze uitgangspunten te voldoen is een juiste samenstelling van de beleggingsmix
noodzakelijk, die met behulp van een ALM-studie kan worden vastgesteld.
Beleggingsfondsen
Een beleggingsfonds is in feite een ‘verzamelpunt’ voor beleggers. Op dat punt komt het geld van
alle in het betreffende fonds investerende beleggers samen. Het totaalbedrag wordt het
fondsvermogen genoemd. Beleggen middels een beleggingsfonds is een efficiënte manier om een
adequate spreiding te bewerkstelligen.
Benchmark (index)
Een objectieve maatstaf voor zowel de samenstelling als de performance van het belegde
vermogen. Een benchmarkindex is een mandje van -bijvoorbeeld- een aantal aandelen. In
beginsel bepaalt de totale waarde van alle uitstaande aandelen de waarde van een index;
fluctuaties in de waarde van de index worden derhalve veroorzaakt door koersfluctuaties van de
in de index opgenomen aandelen. Bekende voorbeelden van indices zijn AEX, CBS en Dow
Jones.
Commodities
Letterlijk betekent het grondstoffen. Beleggen in commodities is direct investeren in grondstoffen of
indirect via bijvoorbeeld termijncontracten, waarbij de waarde is gebaseerd op grondstoffen.
Verhandelde grondstoffen zijn onder andere energie, metalen en landbouwproducten.
Derivaten
Afgeleide financiële instrumenten, dat wil zeggen financiële contracten, waarvan de waarde wordt
afgeleid van een onderliggende waarde (bijv. een aandeel), een referentieprijs of een index (bijv. de
AEX-index). De hoofdvormen van derivaten zijn opties, futures contracten en forward contracten.
62
Indexatie
Indexatie is het van tijd tot tijd aanpassen van het reeds opgebouwde pensioen aan de algemene
stijging van de lonen en prijzen. Hierdoor blijft u met het opgebouwde pensioen ook in de toekomst
dezelfde koopkracht behouden. Het is met andere woorden waardevast.
Governance
De wijze waarop de besluitvormingsprocessen omtrent het beleggingsbeleid binnen een
pensioenfondsen zijn georganiseerd.
Mandaat vermogensbeheer
Het mandaat vermogensbeheer, ook wel beleggingsrichtlijnen of beleggingsinstructie genoemd,
bevat de beleggingstechnische afspraken over het beheer van het vermogen. Het mandaat wordt
vastgesteld onder verantwoordelijkheid van het bestuur en bevat alle restricties waarbinnen een
vermogensbeheerder vervolgens naar eigen inzicht mag beleggen.
Marktwaarde
Waarde van een beleggingsobject als het op dit moment zou worden verkocht.
Monitoring
Monitoring is het continue proces van overzicht van de consequente en juiste werking van de
controlemaatregelen. Deze monitoring kan door het pensioenfonds zelf gebeuren of uitbesteed
worden aan een onafhankelijk orgaan (bijv. audit). Monitoring maakt integraal deel uit van het
controlesysteem.
Onroerend goed
Men kan direct en indirect beleggen in onroerend goed. Direct beleggingen kan men door
woningen of winkels aan te kopen. Indirect kan men investeren middels participaties in
beleggingsfondsen aan te kopen die beleggen in onroerend goed .
Outperformance
Het verschil tussen het behaalde rendement en het rendement van de benchmark (positief of
negatief). Dit verschil geeft aan hoeveel waarde is toegevoegd door middel van actief beleggen.
Outperformance wordt ook wel (alpha) genoemd.
Passief beleggen
Hieronder kan worden verstaan indexbeleggen of buy and hold beleggen. Het is gericht op het
zo laag mogelijk houden van de transactiekosten.
Performance
De performance van (een deel van) het vermogen is het totale rendement op marktwaarde.
Deze performance wordt normaliter vergeleken met de performance van de benchmark(index).
Door middel van een zogenoemde performance attributie-analyse wordt het verschil tussen
deze beiden op een kwantitatieve wijze verklaard .
Rating
De rating van een belegging of een onderneming geeft het kredietrisico of debiteurenrisico van
een bepaalde belegging weer. Vastrentende waarden hebben bijvoorbeeld pas voldoende
kwaliteit vanaf een bepaalde kredietwaardigheid, voorzien van een rating BBB, A, AA of AAA.
De ratings worden vastgesteld door gespecialiseerde bureaus.
Strategische beleggingsmix
De lange termijn verdeling van het vermogen over de verschillende beleggings-categorieën
(aandelen, vastrentende waarden, onroerend goed). Deze verdeling wordt veelal gebaseerd op
een ALM-studie.
63
Tracking error
Statistische maatstaf die weergeeft hoe groot de kans is dat de outperformance zal afwijken van
nul. De tracking error is gelijk aan de standaarddeviatie van de outperformance. Het is een
goede maatstaf voor het meten van het extra risico van de portefeuille ten opzichte van de
benchmark. Een hoge tracking error betekent veel kans op een rendement ver onder of boven
de benchmark en dus veel extra risico ten opzichte van de benchmark.
Valutahedging
Het afdekken van valutarisico door middel van valutatermijn-transacties (forward contracts).
Vastrentende waarden
Verzamelnaam voor beleggingen waarop in beginsel een vaste rentevergoeding en een vaste
looptijd geldt. Voorbeelden van vastrentende waarden zijn obligaties, onderhandse leningen en
hypotheken. Deze beleggingen worden ook wel als risicomijdend aangeduid.
Vermogensbeheerder
Een professionele beheerder van vermogens voor organisaties (zoals pensioenfondsen,
verzekeringsmaatschappijen enz.) en/of vermogende particulieren. Vermogensbeheerders zijn
vaak onderdeel van een bank, dan wel financiële instelling, maar kunnen ook een
onafhankelijke organisatie zijn. In Nederland kunnen vermogensbeheerders zich onder
bepaalde voorwaarden laten registreren bij Autoriteit Financiële Markten (voorheen: Stichting
Toezicht Effectenverkeer).
Waarde stijl (value style)
Beleggingsstijl waarbij met name in aandelen wordt belegd van bedrijven die als relatief
goedkoop kunnen worden gekwalificeerd.
Zakelijke waarden
Verzamelnaam voor beleggingen in aandelen en beleggingen in onroerend goed. Deze
beleggingen worden ook wel aangeduid als risicodragend.
64
Bijlage 2 – Financieel crisisplan
Navolgend wordt ingegaan op de genoemde elementen van het in 2014 geactualiseerde
financieel crisisplan.
1. Wanneer is naar de mening van het fonds sprake van een crisis
Naar mening van het bestuur van het pensioenfonds is er sprake van een crisis in een situatie
waarin de dekkingsgraad van het fonds zich bevindt of zeer snel beweegt richting kritische
waarden waardoor geen herstel meer mogelijk is binnen de gestelde termijnen zonder
pensioenaanspraken en rechten te korten. In paragraaf 2 wordt nader ingegaan op deze
situatie.
Een reservetekort wordt niet direct als een crisis gezien, aangezien de verwachting is dat het
fonds voldoende herstelkracht heeft om aan het langetermijnherstelplan te kunnen voldoen
zonder nadere maatregelen. Gezien het CDC karakter van de pensioenregeling maakt het
fonds nooit verlies op opbouw van pensioenaanspraken, het herstel vindt vooral plaats door
verwachte overrendementen.
2. Bij welke dekkingsgraad kan het fonds er zonder korten niet meer uitkomen
De wettelijk maximale hersteltermijn bij een dekkingstekort bedraagt drie jaar. Het minimaal
vereist eigen vermogen (MVEV) bedraagt bij Stichting Pensioenfonds Grontmij (SPG) op dit
moment 4,1%, zodat de minimaal vereiste nominale dekkingsgraad gelijk is aan 104,1%.
De kritieke dekkingsgraad is de dekkingsgraad waarbij het “nog net” mogelijk is om binnen de
wettelijke termijn te herstellen tot de minimaal vereiste dekkingsgraad (104,1%) zonder
pensioenaanspraken en rechten te korten. Deze kritieke dekkingsgraad is in sterke mate
afhankelijk van de marktrente, het verwachte rendement en de nog resterende looptijd. In
navolgende tabel is de kritieke dekkingsgraad weergegeven voor een aantal scenario’s, waarbij
een vaste marktrente is gehanteerd. De vorm van de feitelijke rentetermijnstructuur op enig
moment kan er derhalve toe leiden dat de werkelijke kritieke grens op dat moment afwijkt van
hetgeen is opgenomen in onderstaande tabel. De tabel is gebaseerd op de
deelnemersbestanden die zijn gehanteerd bij de evaluatie van het langetermijnherstelplan per
31 december 2013.
Variant
Marktrente
Rendement
Kritieke grens, bij resterende looptijden
3 jaar
2 jaar
1 jaar
A
B
C
D
E
F
2,00%
2,50%
2,50%
3,00%
3,00%
3,50%
3,50%
4,50%
5,00%
5,00%
4,00%
4,00%
98,8%
97,3%
96,0%
97,3%
100,1%
101,5%
100,6%
99,6%
98,7%
99,6%
101,5%
102,4%
102,4%
101,9%
101,4%
101,9%
102,9%
103,3%
Toelichting bij de tabel:
De dekkingsgraad ad 97,3% bij variant B in de kolom “3 jaar” houdt het volgende in. Indien er
sprake is van een marktrente van 2,50%, een verwacht rendement van 4,50% en het fonds
heeft nog drie jaar om te voldoen aan het kortetermijnherstelplan, dan dient het pensioenfonds
een kortingsmaatregel aan te kondigen als de dekkingsgraad op dat moment lager is dan
97,3%.
De dekkingsgraad ad 102,9% bij variant E in de kolom “1 jaar” houdt het volgende in. Indien er
sprake is van een marktrente van 3,00%, een verwacht rendement van 4,00% en het fonds
heeft nog één jaar om te voldoen aan het kortetermijnherstelplan (het kortetermijnherstelplan
loopt dan dus reeds twee jaar), dan dient het pensioenfonds een kortingsmaatregel aan te
kondigen als de dekkingsgraad op dat moment lager is dan 102,9%.
65
Navolgend volgt een tabel waarin per dekkingsgraad de te verwachten kortingspercentages na
3 jaar zijn opgenomen. Hierbij is uitgegaan van de hiervoor vermelde variant B (een marktrente
van 2,50% en een rendement van 4,50%):
Dekkingsgraad
97,5%
95,0%
92,5%
90,0%
87,5%
85,0%
Verwachte dekkingsgraad na 3 jaar
104,3%
101,6%
98,8%
96,1%
93,4%
90,6%
Kortingspercentage
n.v.t.
2,5%
5,3%
8,0%
10,7%
13,5%
De dekkingsgraad van het fonds wordt door het bestuur maandelijks gemonitord, zodat een
situatie waarbij het fonds er zonder korten niet meer uit kan komen tijdig kan worden
gesignaleerd.
3. Welke maatregelen heeft het pensioenfonds ter beschikking en hoe realistisch is de
inzet van deze maatregelen
Vanaf 1 januari 2012 is er bij SPG sprake van een Collectieve Defined Contribution (CDC)
regeling, waarbij het beleid (ook bij tekortsituaties) voor een groot deel reeds is vastgelegd in de
officiële documenten (uitvoeringsovereenkomst met werkgever en pensioenreglement). De
vrijheid van het bestuur om maatregelen te nemen is dus beperkt. Navolgend gaan wij hier
nader op in.
Korten van pensioenaanspraken en rechten
De mogelijkheid tot het korten van pensioenaanspraken en pensioenrechten is in de officiële
documenten beschreven, bijvoorbeeld in artikel 23 lid 3 van het pensioenreglement 2014:
Het pensioenfonds kan verworven pensioenaanspraken en pensioenrechten uitsluitend
verminderen conform artikel 134 van de Pensioenwet.
Indien er sprake is van een kortetermijnherstelplan en bij de evaluatie blijkt dat het
kortetermijnherstelplan van het pensioenfonds niet haalbaar is zonder korting van
pensioenaanspraken, dan zal het pensioenfonds een voorgenomen korting aankondigen. Indien
de financiële positie van het pensioenfonds bij de volgende evaluatie van het herstelplan niet
voldoende is hersteld, zal de korting worden geëffectueerd. Deze maatregel is realistisch, maar
het betreft wel het laatste redmiddel. Aangezien is vastgelegd in welke situatie en op welke
wijze deze maatregel wordt uitgevoerd, betreft dit een realistische maatregel waarbij de invloed
van het bestuur op deze maatregel beperkt tot nihil is.
Aanpassen van beleggingsbeleid
Op het moment dat de dekkingsgraad zich in de buurt van de kritieke grens begeeft, kan ervoor
worden gekozen om het beleggingsbeleid zodanig aan te passen, dat een verdere daling van
de dekkingsgraad zoveel mogelijk wordt voorkomen. Deze maatregel is echter niet realistisch,
aangezien deze maatregel in artikel 10 lid 4 van de uitvoeringsovereenkomst wordt uitgesloten
indien er reeds sprake is van een dekkingstekort: Ingeval er sprake is van een dekkingstekort
kan het fonds besluiten de verworven pensioenaanspraken en pensioenrechten te verminderen
indien het fonds niet in staat is binnen een redelijke termijn het dekkingstekort op te lossen
zonder dat de belangen van deelnemers, gewezen deelnemers, pensioengerechtigden, andere
aanspraakgerechtigden of de aangesloten onderneming onevenredig worden geschaad en alle
overige beschikbare sturingsmiddelen, met uitzondering van het beleggingsbeleid, zijn
ingezet om uiterlijk binnen de in het herstelplan opgenomen periode het dekkingstekort te
hebben opgelost.
Extra premie of storting door werkgever
Gezien het feit dat het fonds een CDC-regeling heeft, ligt de premie voor de komende vijf jaar
vast. In artikel 2 lid 2b van de uitvoeringsovereenkomst is het volgende opgenomen: De
onderneming heeft met het voldoen van de door haar aan het fonds verschuldigde premie,
66
zoals omschreven in dit artikel, aan al haar financiële verplichtingen jegens het fonds voldaan.
Een extra storting door de werkgever is in de uitvoeringsovereenkomst derhalve uitgesloten,
zodat dit niet als een maatregel kan worden gezien om een financiële crisis te bestrijden.
Korting van pensioenopbouw en niet verlenen van toeslagen aan actieve deelnemers
Voor pensioenopbouw van en toeslagen aan actieve deelnemers zijn drie financieringsbronnen
te onderscheiden, namelijk de premie, het eventueel gevormde premiedepot voor actieve
deelnemers en de algemene middelen. In de uitvoeringsovereenkomst artikel 9 lid 2 is
vastgelegd in welke situatie de pensioenopbouw en toeslagen aan actieve deelnemers niet
(volledig) worden toegekend:
In de situatie dat in enig jaar de doorsneepremie lager is dan de zuivere kostendekkende
premie, dan volgen achtereenvolgens de volgende acties:
1. er wordt getoetst of het tekort kan worden gefinancierd uit het premiedepot.
2. indien het tekort niet (volledig) uit het premiedepot kan worden gefinancierd, wordt
vervolgens getoetst of het nog resterende tekort uit de algemene middelen van het
pensioenfonds kan worden gefinancierd (beleidsstaffel toeslagen als beschreven in
artikel 8 lid 3 van de uitvoeringsovereenkomst). De algemene middelen van het
pensioenfonds kunnen ook worden aangesproken om korting van opbouw van actieven
te voorkomen.
3. Indien er dan nog steeds een tekort is, dan wordt de backservice en toeslagen voor
actieve deelnemers gekort.
4. Indien nodig na korting van de backservice en toeslagen voor actieve deelnemers, kan
de jaarlijkse pensioenopbouw van de actieve deelnemers nog zodanig worden gekort
dat een kostendekkende premie resulteert die gelijk is aan de doorsneepremie.
Aangezien is vastgelegd in welke situatie en hoe deze maatregel wordt uitgevoerd, betreft dit
een realistische maatregel waarbij de invloed van het bestuur op deze maatregel beperkt tot
nihil is.
Niet verlenen van toeslagen aan niet-actieve deelnemers
Het niet verlenen van toeslagen aan niet-actieve deelnemers is realistisch, maar wordt
eveneens niet gezien als een maatregel om een financiële crisis te bestrijden, aangezien het
niet verlenen van toeslagen aan niet-actieve deelnemers reeds gekoppeld is aan de financiële
positie van het pensioenfonds via de beleidsstaffel voor toeslagen. In artikel 8 lid 3 van de
uitvoeringsovereenkomst is het volgende opgenomen:
Bij het bepalen van de hoogte van de toeslag voor de gewezen deelnemers en
pensioengerechtigden wordt de volgende beleidsstaffel toegepast:
· wanneer de dekkingsgraad* lager is dan de minimaal vereiste dekkingsgraad (104,1%
niveau 2013), wordt geen toeslag verleend.
· wanneer de dekkingsgraad* hoger of gelijk is aan de vereiste dekkingsgraad wordt een
volledige toeslag toegekend.
· bij een tussenliggende dekkingsgraad* wordt naar rato toeslag verleend.
* In voorgenoemde beleidsstaffel wordt met dekkingsgraad bedoeld: de dekkingsgraad na
toekenning van de voorgenomen toeslag.
Bij een lage dekkingsgraad zal deze maatregel derhalve automatisch worden ingezet.
67
In deze paragraaf zijn de maatregelen opgesomd die ter beschikking staan aan het bestuur bij
een crisissituatie. In navolgende tabel is per maatregel een verwijzing opgenomen naar de
documenten van het fonds en wordt er prioritering aangegeven.
Maatregel
Korting aanspraken
Beleggingsbeleid
Extra premie
Verminderen opbouw/toeslag actieven
Verminderen toeslagen niet-actieven
Uitvoeringsovereenkomst
Art. 10
n.v.t
n.v.t.
Art. 7 en 9
Art. 8
Pensioenreglement
Art. 23
n.v.t.
n.v.t.
Art. 16 en 23
Art. 17
Inzet en prioriteit
Regulier beleid
Geen optie
Geen optie
Regulier beleid
Regulier beleid
Navolgende tabel geeft inzicht in welke groepen belanghebbenden worden beïnvloed door de
mogelijke maatregelen.
Maatregel
Korting aanspraken
Korting opbouw/toeslag actieven
Verminderen toeslagen niet-actieven
Actieve
deelnemer
X
X
Gewezen
deelnemer
X
Pensioengerechtigde
X
X
X
Werkgever
4. Wat is het verwachte financiële effect van deze maatregelen
Het korten van pensioenaanspraken en pensioenrechten kan een sterk effect hebben op de
financiële positie van het pensioenfonds, echter dit betreft wel het laatste redmiddel.
Het aanpassen van het beleggingsbeleid kan effectief zijn ter voorkoming van een crisissituatie,
echter dit is minder effectief om te herstellen uit een crisissituatie. Het verwachte
beleggingsrendement wordt namelijk in de regel hoger door meer risico te nemen en gedurende
een herstelplan mag het risicoprofiel van het pensioenfonds niet worden verhoogd.
5. Op welke wijze wordt rekening gehouden met evenwichtige belangenafweging
In de officiële documenten van het pensioenfonds ligt het beleid bij tekortsituaties vast. Het
bestuur voert dit vastgelegde beleid uit. Als laatste redmiddel worden de pensioenaanspraken
en pensioenrechten van deelnemers, gewezen deelnemers en pensioengerechtigden
verminderd, zoals opgenomen is in artikel 23 lid 3 van het pensioenreglement 2014:
Het pensioenfonds kan verworven pensioenaanspraken en pensioenrechten uitsluitend
verminderen conform artikel 134 van de Pensioenwet.
Waar de officiële documenten beslisruimte bieden, zal het bestuur evenwichtige
belangenafweging uiteraard in acht nemen.
6. Wanneer en op welke wijze wordt er met belanghebbenden gecommuniceerd
Op de website van het pensioenfonds staan de formele documenten van het pensioenfonds,
zoals de statuten, reglementen, jaarverslagen, ABTN en het financieel crisisplan. Deze formele
documenten zijn door iedere bezoeker aan de website te raadplegen en af te drukken. Via een
nieuwsbericht op de website wordt de aandacht gevestigd op het financieel crisisplan. Dit
nieuwsbericht wordt op de website geplaatst binnen één maand nadat het bestuur van het
pensioenfonds heeft besloten het financieel crisisplan in werking te stellen.
In het stappenplan (bijlage) is opgenomen dat het verantwoordingsorgaan zal worden
geïnformeerd bij een voorgenomen besluit om tot korting over te gaan. In overleg met het
verantwoordingsorgaan worden op dat moment ook de deelnemers, gewezen deelnemers,
pensioengerechtigden, werkgever, DNB, AFM en pensioenuitvoerder geïnformeerd. Wanneer
het besluit tot korting eenmaal is genomen, streeft het pensioenfonds ernaar om communicatie
68
hieromtrent binnen één maand te laten plaatsvinden. Er kunnen voor verschillende
belanghebbenden verschillende communicatie uitingen en communicatiemiddelen worden
ingezet. Hierbij valt te denken aan schriftelijke communicatie, de website, directe mailingen en
voorlichtingssessies.
7. Hoe is het besluitvormingsproces vormgegeven
Het bestuur beslist conform de statuten bij gewone meerderheid van stemmen. Elk bestuurslid
brengt één stem uit.
Eenmaal per maand wordt een schatting van de dekkingsgraad aan de bestuursleden van het
pensioenfonds verstrekt, zodat een dreigende crisissituatie tijdig kan worden gesignaleerd. Voor
het besluitvormingsproces over het korten van pensioenaanspraken en pensioenrechten
verwijzen wij naar het in de bijlage opgenomen stappenplan.
8. Jaarlijkse beoordeling van de actualiteit van het financieel crisisplan
Het financieel crisisplan dient te worden opgenomen in de ABTN van het pensioenfonds. In
artikel 12 van de Beleidsregel financieel crisisplan is verder opgenomen dat het financieel
crisisplan jaarlijks dient te worden beoordeeld op actualiteit. Het bestuur zal het financieel
crisisplan jaarlijks, of vaker indien daar noodzaak toe is, agenderen en nader evalueren.
De effectiviteit van het financieel crisisplan zal worden beoordeeld, nadat zich een crisis heeft
voorgedaan en het financieel crisisplan ten uitvoer is gebracht.
69
Bijlage – Stappenplan bij korten van pensioenaanspraken en rechten
Stap
1.
2.
3.
4.
5.
6.
7.
8.
Actie
Constatering dat het fonds een tekortsituatie heeft, waarbij het naar verwachting niet meer
mogelijk is om binnen de wettelijke termijn te herstellen tot de minimaal vereiste
dekkingsgraad (104,1%) zonder pensioenaanspraken en rechten te korten. Monitoring vindt
plaats aan de hand van de kritieke paden zoals weergegeven in paragraaf 2 in combinatie
met de maandelijkse berekening van de aanwezige dekkingsgraad van het pensioenfonds.
Daarnaast zal periodiek een update van het herstelplan (en kritieke pad) worden gemaakt aan
de hand van de marktsituatie op dat moment.
Er zal moeten worden besloten om tot een voorgenomen korting van pensioenaanspraken en
pensioenrechten over te gaan, zodat het pensioenfonds bij een officiële evaluatie van het
herstelplan kan aantonen dat het herstelplan haalbaar is. Waar de documenten deze ruimte
bieden zal het bestuur evenwichtige belangenafweging in acht nemen.
Het kortingspercentage wordt zodanig vastgesteld dat de dekkingsgraad (na korting) gelijk is
aan de minimale dekkingsgraad conform het kritieke pad.
Het verantwoordingsorgaan zal worden geïnformeerd over het besluit tot voorgenomen
korting van pensioenaanspraken en pensioenrechten.
Als het besluit tot voorgenomen korting genomen is, zullen alle belanghebbenden
(deelnemers, gewezen deelnemers, pensioengerechtigden, werkgever, DNB, AFM,
pensioenuitvoerder) er zo spoedig mogelijk (het streven is binnen één maand) over worden
geïnformeerd dat de kans op korten zeer reëel is en wat daarvan de consequenties zijn.
Hierbij kunnen voor de verschillende belanghebbenden verschillende communicatiemiddelen,
dan wel aparte communicatie-uitingen, van kracht zijn.
Wanneer het moment van voorgenomen korting daar is, dient de dekkingsgraad op dat
moment te worden bepaald. Als deze gelijk is aan of hoger is dan het kritieke pad van dat
moment (met andere woorden: het fonds kan vanaf dat moment autonoom herstel aantonen),
dan kan van de voorgenomen korting worden afgezien. Alle belanghebbenden zullen daar
dan vooraf over worden geïnformeerd. Als de dekkingsgraad op een dusdanig niveau ligt dat
autonoom herstel nog steeds niet mogelijk is, zal een korting moeten worden geëffectueerd
(maximaal de voorgenomen korting). Alle belanghebbenden zullen daar dan over worden
geïnformeerd. Hierbij kunnen voor de verschillende belanghebbenden verschillende
communicatiemiddelen, dan wel aparte communicatie-uitingen, van kracht zijn.
Nadat de informatievoorziening over effectueren van de korting heeft plaatsgevonden, dient
de korting ook daadwerkelijk in de administratieve systemen te worden verwerkt.
Ten aanzien van mogelijk herstel van eventuele kortingen wordt verwezen naar het
pensioenreglement.
70