wijzigingen loonheffing 2014.pub

Wijzigingen loonheffing
belastingjaar 2014
Opgesteld door Gerold Jansen
1
Een nieuw belastingjaar geeft weer nieuwe regels op het gebied van de loonheffing. Wij geven U een overzicht
van de belastingrijkste wijzigingen in dit nieuwe jaar.
Wij behandelen de volgende onderwerpen:
1.
2.
3.
4.
5.
6.
7.
8.
Aanpassing partnerbegrip
Pensioenleeftijd
Heffingskortingen
Afdrachtsverminderingen
Modernisering ziektewet
Premiekortingen
Stamrechtvrijstelling gouden handdruk
Overige belangrijke aandachtspunten
1.
Aanpassing partnerbegrip
Al sinds enkele jaren zijn er diverse wijzigingen aangebracht in het begrip fiscaal partner. Voor de inhouding
van de loonheffing waren de meeste wijzigingen niet van belang. De laatste wijziging kan wel van belang zijn
voor de loonheffing.
Deze wijziging betreft de het fiscaal partnerschap van de directeur grootaandeelhouder (DGA)en zijn partner.
Als een van hen een minderjarig kind heeft dat ook op dit adres staat ingeschreven, dan moeten beide partners
meerderjarig zijn om fiscaal partner te kunnen zijn. Deze aanpassing werkt terug tot 1 januari 2012.
2.
Pensioenleeftijd
Met ingang van 2014 gaat de pensioenleeftijd omhoog naar 67 jaar. Dit gaat in kleine stapjes. Elk jaar gaat de
pensioenleeftijd een stapje omhoog. Voor 2014 en 2015 telkens een maand. Voor zover nu bekend is zal daarna
de pensioenleeftijd sneller stijgen. In 2014 ontvangt U pensioen vanaf 65 jaar en 2 maanden.
Deze verhoging van de pensioenleeftijd heeft ook gevolgen voor de pensioenopbouw. Het aantal opbouwjaren
stijgt naar 37. Werknemers hebben dus 2 jaar meer de tijd om het maximale pensioen van 70% op te bouwen.
Dit zorgt ervoor dat het maximale opbouwpercentage moet dalen. Het maximale opbouwpercentage wordt
voor eindloon pensioenen 1,9% en voor middelloon pensioenen 2,15% per jaar.
Dit heeft tot gevolg dat alle pensioenregelingen zullen moeten worden aangepast.
3.
Heffingskortingen
De wijzigingen in de heffingskortingen hebben vooral gevolgen voor de hogere inkomens. Voor deze inkomens
worden de kortingen lager.
3.1.
Algemene heffingskorting
Voor de inkomens tot € 19.645,— bedraagt deze € 2.103,—. Dit is het maximale bedrag. Bij een inkomen van
€ 56.495,— bedraagt de algemeen heffingskorting nog € 1.366,—. Tussen deze bedragen neemt de heffingskorting af met 2% van het belastbaar loon minus € 19.645,—.
3.2.
Arbeidskorting
De arbeidskorting voor lagere inkomen wordt in 2014 verhoogd naar € 2.097,—. Daarnaast wordt de
heffingkorting voor de hogere inkomens verder afgebouwd. De afbouw bedraagt 4% bij een inkomen tussen
€ 40.721,— en € 83.971,—. Bij inkomens boven € 83.971,— bedraagt de arbeidskorting € 367,—.
LET OP:
De algemene heffingskorting en arbeidskorting zijn afhankelijk van de hoogte van het
looninkomen. Bijzondere loonbestanddelen worden volledig belast, maar bij de berekening van
de kortingen worden deze niet meegenomen. Daardoor zijn de heffingskortingen te hoog. Er is
dan te weinig loonheffing ingehouden. Bij de aangifte inkomstenbelasting wordt dit verschil
rechtgetrokken.
2
3.3
Werkbonus
Vanaf 2014 is de werkbonus een onderdeel van de loonheffingskorting. De werkbonus mag worden toegepast
als de werknemer inkomen uit een dienstbetrekking geniet en 60, 61, 62 of 63 jaar is op 31 december 2013. De
hoogte van bonus is afhankelijk van de hoogte van het loon uit tegenwoordige arbeid. Bij een inkomen tussen
€ 19.252,— en € 23.104,— ontvangt de werknemer het maximum. Bij een inkomen tot € 19.252,— en een
inkomen tussen € 23.104 en € 33.694,— krijgt men een gedeelte van de bonus. Bij een inkomen boven
€ 33.694,— krijgt de werknemer geen werkbonus meer. De werkbonus maakt deel uit van de loonheffing en
staat daarom niet apart op de salarisstrook.
LET OP:
Als een werknemer meerdere werkgevers heeft of een ziektewetuitkering naast zijn
looninkomsten, kan het voorkomen dat er te veel werkbonus in mindering gebracht. Ook bij
zondere loonbestanddelen zoals bonussen kunnen er voor zorgen dat er teveel werkbonus
wordt toegepast. Om deze problemen te voorkomen, kan de werknemer een schriftelijk verkl
ring afgeven dat de werkgever geen rekening moet houden met de werkbonus. De werkneme
kan dan bij de aangifte inkomstenbelasting de werkbonus als nog claimen.
4.
Afdrachtsverminderingen
4.1.
Afdrachtsvermindering onderwijs
Deze afdrachtsvermindering komt te vervallen. Hiervoor in de plaats komt er een subsidieregeling
praktijkleren. Deze regeling wordt uitgevoerd door RVO.
De Subsidieregeling praktijkleren heeft tot doel het stimuleren van werkgevers tot het bieden van
praktijkleerplaatsen en werkleerplaatsen. De subsidie is een tegemoetkoming voor een werkgever in de kosten
die hij maakt voor de begeleiding van een leerling, deelnemer of student. Ook is de subsidie een tegemoetkoming in de loon- of begeleidingskosten van een promovendus of technologisch ontwerper in opleiding (toio).
De subsidieregeling richt zich vooral op kwetsbare groepen binnen de arbeidsmarkt bij wie jeugdwerkloosheid
een groot probleem is en op studenten die een opleiding volgen in sectoren waar een tekort ontstaat aan gekwalificeerd personeel en wetenschappelijk personeel dat onmisbaar is voor de Nederlandse kenniseconomie.
Om in aanmerking te komen voor subsidie moet u aan de volgende voorwaarden voldoen:
•
•
•
•
•
U bent een erkend leerbedrijf (vmbo/mbo) of door de onderwijsinstelling aangemerkt als bedrijf/
organisatie die een goede begeleiding geeft (hbo, promovendi en toio’s).
Opleidingsbedrijven, die ook erkend leerbedrijf zijn, in de sector techniek kunnen in 2014 eenmalig ook
een deelaanvraag over de eerste 13 weken van 2014 indienen.
U werkt op basis van een geldige (praktijkleer)overeenkomst.
De beroepsopleiding van de leerling/student/deelnemer valt onder de gedefinieerde sectoren die onder
deze subsidieregeling zijn aangewezen.
De beroepsopleiding is diplomagericht en is opgenomen in het Crebo of CROHO bij DUO en voldoet
aan de kwaliteitsnormen die de betreffende onderwijswetgeving voorschrijft.
Meer informatie is te vinden op: www.rvo.nl/subsidies-regelingen/subsidieregeling-praktijkleren
4.2.
Afdrachtsvermindering speur en ontwikkelingswerk (S&O)
De verrekeningsmogelijkheden voor de afdrachtsvermindering S&O worden verruimd. Tot 2014 mocht U de
S&O alleen verrekenen met de tijdvakken die binnen de S&O periode vielen. Vanaf 2014 mag U het restant
ook verrekenen met alle tijdvakken in het kalenderjaar waar de S&O verklaring betrekking op heeft.
Verder mag U een S&O verklaring aanvragen voor maximaal 12 maanden per kalenderjaar. Dit was 6 maanden.
3
5.
Modernisering ziektewet
5.1.
Algemeen
Op 1 januari 2013 is de Wet Beperking Ziekteverzuim en Arbeidsongeschiktheid Vangnetters (BeZaVa)
ingevoerd, ook bekend als de Modernisering Ziektewet. De wet heeft tot doel om het ziekteverzuim en de
instroom te beperken van werknemers met een flexibel dienstverband, 'flexwerkers', in de Wet WIA (Werk en
Inkomen naar Arbeidsvermogen). Om dit te bereiken wordt onder andere de financiële betrokkenheid van
werkgevers vergroot.
Per 1 januari 2014 draagt u via een nieuwe gedifferentieerde premie bij aan ziektekosten van flexwerkers. Dit
heeft o.a. tot gevolg dat de WW premie wijzigt. Vanaf 2014 bestaat deze premie nog uit 2 bestanddelen nl.
WW-awf en de Ufopremie Het deel voor de kinderopvang wordt vanaf 2014 ondergebracht in de basispremie
WAO /WIA en de ZW/WGA premie worden onderdeel van de gedifferentieerde premie Whk.
5.2.
Gedifferentieerde premie Whk
Deze premie werd tot 2014 geheven onder de naar WGA. Vanaf 2014 wordt de naar Werkhervattingskas
(Whk). De hoogte van de premie is afhankelijk van het arbeidsongeschiktheidsrisico van uw bedrijf. Vanaf
2014 wordt onder deze premie ook opgenomen de premie voor de flexwerkers.
Onder flexwerkers wordt in dit verband verstaan:
•
•
•
Werknemers met een fictieve dienstbetrekking, zoals thuiswerkers, stagiaires of uitzendkrachten die
ziek worden
Werknemers die ziek uit dienst gaan
Werknemers die binnen 4 weken na het einde van hun dienstverband ziek worden ( de zogenaamde
nawerking )
De gedifferentieerde WGA premie gaat op in de gedifferentieerde premie Whk. Deze bestaat dan uit de
volgende onderdelen:
•
•
•
Premiedeel WGA vaste dienstbetrekkingen
Premiedeel WGA flexibele dienstbetrekkingen
Premiedeel ZW flexibele dienstbetrekkingen
De premiepercentages worden in 2014 aan de werkgevers verstrekt. Voor het vaststellen van de percentages is
van belang of U een grote, middelgrote of kleine werkgever bent. Voor kleine werkgevers worden de premies
per sector vastgesteld. Voor de grote ondernemingen worden de premie individueel per bedrijf vastgesteld.
Voor middelgrote ondernemingen wordt er een gewogen gemiddelde van deze 2 premies genomen.
5.3
Eigen risicodragers
Ook hier gaan er veranderingen plaatsvinden. Er zijn hier 3 mogelijkheden:
5.3.1.
U bent eigenrisicodrager voor de ZW
Als u eigenrisicodrager voor de ZW bent, draagt u het risico voor arbeidsongeschiktheid van uw exwerknemers die bij ziekte recht hebben op een ZW-uitkering. Als eigenrisicodrager voor de ZW betaalt u
daarom een lagere sectorpremie of een lagere Ufo-premie.
Vanaf 1 januari 2014 vervalt deze korting. In plaats daarvan betaalt u een lagere gedifferentieerde premie Whk,
omdat u het premiedeel ZW-flex niet hoeft te betalen. Verder gaat u ook het risico dragen voor
overlijdensuitkeringen aan nabestaanden van werknemers met een ZW-uitkering die onder het eigen risico
vallen (dus ook flexwerkers).
4
5.3.2.
U bent eigenrisicodrager voor de WGA
Als u eigenrisicodrager voor de WGA bent, draagt u maximaal 10 jaar het risico voor gedeeltelijke en tijdelijke
volledige arbeidsongeschiktheid van uw werknemers. Als eigenrisicodrager voor de WGA betaalt u daarom
geen gedifferentieerde premie WGA.
Vanaf 1 januari 2014 geldt het eigenrisicodragerschap voor de WGA alleen nog voor werknemers met een vast
dienstverband. U betaalt dus niet het premiedeel WGA-vast, maar wel het premiedeel WGA-flex (en het
premiedeel ZW-flex). Verder gaat u ook het risico dragen voor overlijdensuitkeringen aan nabestaanden van
werknemers met een WGA-uitkering die u in dienst had.
U kunt nog geen eigenrisicodrager worden voor de arbeidsongeschiktheid van flexwerkers. Dat kan pas vanaf
2016.
5.3.3.
U bent eigenrisicodrager voor de ZW en de WGA
Als u voor de ZW en de WGA eigenrisicodrager bent, hoeft u vanaf 2014 de premiedelen ZW-flex en
WGA-vast niet te betalen. U betaalt wel het premiedeel WGA-flex. Daarnaast gaat u het eigen risico dragen
voor overlijdensuitkeringen aan nabestaanden van uw werknemers met een ZW-uitkering die onder het eigen
risico vallen (dus ook flexwerkers), en van werknemers met een WGA-uitkering.
6.
Premiekortingen
Met ingang van 2014 kan de werkgever onder bepaalde omstandigheden en premiekorting toepassen.
Dit kan in de volgende gevallen:
6.1.
Premiekorting in dienst nemen oudere werknemers
De regeling Premiekorting oudere werknemers richt zich vanaf 2013 op het in dienst nemen van een uitkeringsgerechtigde 50 jaar of ouder is.
Voor het in dienst nemen van een werknemer die 50 jaar of ouder is en die direct voor indiensttreding een
werkloosheidsuitkering, arbeidsongeschiktheidsuitkering of bijstandsuitkering kreeg, is er bij een dienstverband van ten minste 36 uur per week recht op een premiekorting van € 7.000,—. Bij een dienstverband van
minder dan 36 uur per week wordt de korting evenredig minder.
Voor de premiekorting in dienst nemen oudere werknemers maakt het niet uit of de werknemer een tijdelijk of
een vast contract heeft. En ook de hoogte van de uitkering die de werknemer had voordat hij in dienst kwam, is
niet van belang: het mag ook een gedeeltelijke uitkering zijn.
Wil de werkgever deze premiekorting toepassen, dan moet hij kunnen bewijzen dat de werknemer voor indiensttreding een werkloosheidsuitkering , arbeidsongeschiktheidsuitkering of bijstandsuitkering kreeg. De
werknemer kan daarvoor een zogeheten doelgroepverklaring bij het UWV of gemeente aanvragen waarin staat
dat hij recht had op een uitkering voor hij bij de werkgever in dienst trad. Deze verklaring moet bij de loonadministratie worden bewaard.
6.2.
Premiekorting in dienst nemen arbeidsgehandicapte werknemers
De regeling premiekorting arbeidsgehandicapte werknemers richt op het in dienst nemen of in dienst houden
van arbeidsgehandicapte werknemers. U krijgt een premiekorting van € 7.000,— per jaar voor de arbeidsgehandicapte die gaat werken en minimaal het minimumloon verdiend. Voor een arbeidsgehandicapte die voor
minder dan het minimumloon gaat werken ontvangt U een korting van € 3.500,—.
Voor het toepassen van deze korting moet de werknemer een doelgroepverklaring overleggen. Deze kan bij het
UWV worden aangevraagd.
LET OP: Heeft uw werknemer recht op beide premiekortingen? Dan past u alleen de premiekorting
arbeidsgehandicapte werknemer toe. U mag de beide premiekortingen niet tegelijk toepassen.
5
6.3.
Premiekorting in dienst nemen jongere werknemers
Werkgevers krijgen tot en met 31 december 2015 een premiekorting wanneer zij een jongere tussen de 18 en 27
jaar aannemen vanuit de WW of bijstand. Voorwaarde daarbij is wel dat gaat om een aanstelling van minimaal
32 uur per week met de duur van een half jaar of langer. De premiekorting bedraagt € 3.500 per jaar en geldt
maximaal voor twee jaar. Officieel gaat de regeling (wijziging van de Wet financiering sociale
verzekeringen) in per 1 juli 2014, maar werkgevers die tussen 1 januari en 1 juli 2014 iemand aannemen die
aan de voorwaarden voldoet, kunnen vanaf 1 juli 2014 ook gebruik maken van de regeling. Voor 2014
ontvangen zij dan een premiekorting van 1 juli t/m 31 december (€ 1.750).
7.
Stamrechtvrijstelling komt te vervallen
7.1.
De nieuwe regels
Met ingang van 1 januari 2014 komt de stamrechtvrijstelling te vervallen voor loonstamrechten. Dit heeft tot
gevolg dat een werknemer die een gouden handdruk krijgt bij ontslag, op dat moment loonheffing over het
gehele bedrag moet betalen. De belastingheffing kan dus niet meer uitgesteld worden door het storten van de
uitkering bij een bank, levensverzekeringsmaatschappij of eigen BV.
In sommige gevallen kan er in 2014 nog gebruik gemaakt worden van de stamrechtvrijstelling. Er moet dan wel
aan de volgende voorwaarden worden voldaan:
•
•
•
7.2.
Het ontslag is aangezegd in 2013 en de ontslagdatum moet op 31 december 2013 vast staan;
De werknemer moet binnen de wettelijke opslagtermijn worden ontslagen. Deze wettelijke opzegtermijn
bedraagt maximaal 6 maanden en eindigt uiterlijk op 30 juni 2014;
Voor 1 januari 2014 moet er een schriftelijke overeenkomst worden opgemaakt en ondertekend waaruit
het volgende blijkt:
aan de werknemer wordt een aanspraak op een periodieke uitkering ter vervanging van gederfd
of te derven loon toegekend. De uitkering gaat uiterlijk in op de AOW leeftijd;
de aanspraak wordt ondergebracht bij een verzekeringsmaatschappij, bank of stamrecht-BV;
de stamrechtuitkeringen zijn bestemd voor de wettelijk aangewezen begunstigden. Aan deze
voorwaarden wordt ook voldaan als met de werknemer is overeengekomen dat de
ontslaguitkering alleen kan worden gebruikt als koopsom van een stamrechtspaarrekening of
stamrechtbeleggingrecht;
Alleen de ontslagvergoeding kan worden gebruikt voor de aankoop van een stamrecht. Alle
andere loonbestanddelen zoals vakantiegeld, vakantiedagen e.d. worden tegen de normale regels
belast;
Overgangsrecht
Voor reeds bestaande stamrechten en de stamrechten die voldoen aan de bovengenoemde voorwaarden geldt
overgangsrecht. Er zijn 2 mogelijkheden:
1.
2.
het stamrecht wordt regulier afgehandeld volgens de regels die op 3 december 2013 golden
Het stamrecht wordt in een keer opgenomen worden. Er wordt dan geen revisierente berekend bij de
afwikkeling. Voor 2014 geldt een bijzondere regeling. Als het stamrecht in 2014 geheel wordt
opgenomen dan hoeft maar over 80% van de waarde in het economische verkeer van het stamrecht
belasting betaalt te worden. Deze regeling geldt alleen voor stamrechten waarvan de ontslaguitkering
voor 15 november 2013 bij een verzekeraar, bank of stamrecht-BV is gestort.
8.
Overige belangrijke aandachtspunten
8.1.
Pseudo eindheffing loon
Deze heffing wordt ook wel crisisheffing genoemd. Deze regeling is met een jaar verlengd. Als U in 2013 een
werknemer in dienst heeft met een salaris van meer dan € 150.000,— dan moet U in 2014 16% meer
loonheffing betalen over het gedeelte boven € 150.000,—. Dit bedrag komt boven op het bedrag dat U al bij de
werknemer hebt ingehouden.
6
8.2.
Werkkostenregeling
De werkkostenregeling is nog 1 jaar uitgesteld. In 2014 mag U dus nog gebruik maken van de oude regeling
van vrije vergoedingen en verstrekkingen. Overstappen op de nieuwe werkkostenregeling mag natuurlijk ook
als deze voor U voordeliger uitpakt
8.3.
Privégebruik auto
8.3.1.
algemeen
In 2014 worden er weer aanpassingen gemaakt aan het privégebruik auto. Allereerst worden de uitstoot CO²
categorieën kleiner gemaakt. Een auto valt hierdoor weer eerder in een hogere categorie. De categorieën worden:
Geen Diesel
Diesel
Zeer zuinige auto’s 14% bijtelling
Zuinige auto’s 20% bijtelling
Overige auto’s 25% bijtelling
>50gr/km - <89gr/km
>88gr/km - < 118gr/km
>117gr/km
>50gr/km - < 86gr/km
>85gr/km - < 112gr/km
>111gr/km
Deze percentages gelden niet bij buitensporig privégebruik.
8.3.2.
Auto’s zonder CO² uitstoot
Auto’s zonder uitstoot dit in 2014 of 2015 voor het eerst op naam worden gesteld, geldt een
bijtellingspercentage van 4%. Dit percentage geldt 60 maanden vanaf de datum van de eerste ingebruikname,
tenzij er sprake is van buitensporig privégebruik. Dit geldt niet alleen voor de eerste eigenaar. Dit percentage
geldt 60 maanden. Dus als er een gebruikte auto van 2 jaar oud wordt gekocht dan geldt dit percentage nog 36
maanden.
8.3.3.
Auto’s met CO² uitstoot van maximaal 50gr/km
8.3.3.1.
Tenaamstelling in 2014 en 2015
Als deze auto’s in 2014 of 2015 voor het eerst op naam worden gesteld, geldt er een bijtellingspercentage van
7%. Ook dit percentage geldt 60 maanden en niet bij buitensporig privégebruik.
8.3.3.2.
Tenaamstelling voor 2014
Voor deze auto’s geldt een bijtellingspercentage van 0%. De bijtelling is afhankelijk van de datum van de eerste op naamstelling:
•
Als de auto voor 1 januari 2012 op naam is gesteld dan geldt het percentage van 0% tot 1 januari 2017.
•
Als de auto op naam is gesteld in de periode 1 januari 2012 en 1 januari 2014 dan geldt het percentage
van 0% 60 maanden. Deze termijn gaat lopen op de eerst dag van de maand volgend op de datum van de
eerste tenaamstelling
8.4.
Depotservice vervangt g-rekening
8.4.1.
Algemeen
Tot en met 2013 gebruikte bedrijven in de bouw de g-rekening. Op deze rekening moesten bedrijven een vast
bedrag van de factuur storten voor veiligstelling van de loonheffing en sociale premies. De opdrachtnemer kon
hiervan dan de loonheffing betalen. Door de storting op de g-rekening was de opdrachtgever niet aansprakelijk
voor het niet betalen van de loonheffing en sociale premies als het fout liep bij de opdrachtnemer.
Tussen 1 juli 2014 en 1 juli 2015 worden de bestaande g-rekeningen omgezet in een depot. U ontvangt van de
omzetting bericht van de belastingdienst. Het depot wordt via de depotservice via de website van de
belastingdienst beschikbaar. Een bedrijf kan vrijwillig van het depot gebruik maken. Door gebruik te maken
van het depot wordt voorkomen dat het belastingdienst U aansprakelijk stelt voor de belasting en premie die
hoofdaannemers en uitleners van personeel moeten betalen.
7
8.4.2.
Niet gecertificeerde uitzendbureaus
Uitzendbureaus die niet gecertificeerd zijn door de stichting normering arbeid zijn verplicht om deel te nemen
aan de depotservice. Ook moeten bedrijven die personeel inlenen van een niet gecertificeerd uitzendbureau
35% van de nota incl. BTW storten op het depot van de uitlener. Bij het niet voldoen aan deze voorwaarde
kunnen beide bedrijven een boete krijgen. De boetes kunnen onafhankelijk van elkaar worden opgelegd.
Daarnaast kan de uitlener aansprakelijk gesteld worden voor de onbetaald gebleven loonheffingen en
omzetbelasting van het uitzendbureau. De aansprakelijkheid is gelijk aan het bedrag dat de inlener had moeten
storten.
De boete en de aansprakelijkstelling kunnen naast elkaar worden toegepast.
8.5.
Niet op tijd betalen wordt strafbaar
Als de loonheffing opzettelijk niet gedeeltelijk niet of niet op tijd wordt betaald, kan een vergrijpboete worden
opgelegd.
Bij fraude kan in 2014 opzettelijk niet, gedeeltelijk niet of niet op tijd betalen gezien worden als een misdrijf.
In plaats van een vergrijpboete wordt er dan een gevangenisstraf van max. 6 jaar of een geldboete van
€ 78.000,— opgelegd. Is het onbetaald gebleven bedrag hoger dan € 78.000,— dan kan de boete 100% van de
belasting bedragen.
8.6.
Heffingsrente
Vanaf 2014 wordt heffingsrente vervangen door belastingrente. Het is niet alleen een naamswijziging maar er
zijn ook wijzigingen in de berekening van de verschuldigde rente. De heffingrente stelde de belastingdienst zelf
vast per kwartaal. Voor de belastingrente wordt er gebruik gemaakt van de wettelijke rentepercentage voor niet
handelstransacties. Deze rente kan elk halfjaar wijzigen en wordt gepubliceerd in de Staatscourant.
De komende tijd gaat de belastingdienst de rente als volgt berekenen:
•
•
Voor aanslagen die betrekking hebben op tijdvakken die eindigen voor 1 januari 2012 wordt een
combinatie van rente gebruikt. Voor de periode tot 1 januari 2013 gebruikt men het vastgestelde
heffingsrentepercentage. Voor de periode vanaf 1 januari 2013 wordt het wettelijk percentage voor niet
handelstransacties gebruikt.
Voor aanslagen van tijdvakken die beginnen op 1 januari 2012 en worden opgelegd vanaf 1 januari
2013 wordt de belastingrente berekend.
Voor meer informatie kunt U contact op nemen met Gerold Jansen
Hoewel deze uitgave met zorg is samengesteld, kan voor de aanwezigheid van eventuele fouten en onvolledigheden
niet worden ingestaan. Wij aanvaarden geen aansprakelijkheid voor onjuistheden die eventueel in deze uitgave voorkomen.
8