Hildegard van Bingen Liber Vite Meritorum Partes I et II Het Boek

Hildegard van Bingen
Liber Vite Meritorum
Partes I et II
Het Boek over de Verdiensten
van het Leven
Delen 1 en 2
Latijn-Nederlands
Vertaling Jef Ector
SHB uitgave 2014
ISBN: 9781616270964
Hildegard van Bingen – Liber Vite Meritorum
Boek over de Verdiensten van het Leven
vertaald door Jef Ector
Oorspronkelijke tekst:
Hildegardis Liber Vite Meritorum, ed. zr. Carlevaris o.s.b.,
Corpus Christianorum Continuatio Mediaeualis XC, © Brepols Publishers.
Alle rechten voorbehouden
© 2014, Hildegard van Bingen
Uitgegeven in eigen beheer (SHB)
Kaft: Kunstschilder Jan Van Saene
‘De Lokroep van de Goddelijke Zon’
Vormgeving: Ir. H.W.J. Overloop
Lage Vosbergstraat 16, 2840 Rumst
[email protected]
Eveneens verkrijgbaar: www.shopmybook.com
Alle rechten voorbehouden.
Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een
geautomatiseerd gegevensbestand en/of openbaar gemaakt in enige vorm of op
enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen of op
enige andere manier zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de
uitgever
STUDIEGROEP HILDEGARD VAN BINGEN
Stichting
De Studiegroep Hildegard van Bingen (SHB) (feitelijke vereniging)
werd op 16 juni 2002, tijdens een studiereis naar Konstanz, in Bingen
opgericht door Dr. Lutgart Gillis en Dr. Louis Van Hecken.
Doelstellingen
De Studiegroep Hildegard van Bingen stelt zich tot doel de geschriften
van Hildegard van Bingen te bestuderen, en dit zowel haar medische als
haar geestelijke werken.
Vertaling van haar basiswerken van het Latijn naar het Nederlands is
één van de belangrijke doelstellingen van de vereniging. In dit kader
past deze vertaling van Liber Vite Meritorum (Partes I et II) door Jef
Ector onder de titel Boek over de Verdiensten van het Leven
(Delen 1 en 2).
Contact: Lage Vosbergstraat 16, BE 2840 Rumst
Tel: 00-32-15319205
E-mail: [email protected]
Hugo Overloop (SHB)
INDEX
INHOUDSTAFEL
INDEX
Index
I
CAPITVLA PRIME PARTIS DE VIRO AD ORIENTEM ET
AD AVSTRVM INSPICIENTE
INCIPIT LIBER VITE MERITORUM
1
I.
II.
III.
IV.
V.
VI.
VII.
VIII.
IX.
X.
XI.
XII.
XIII.
XIV.
XV.
XVI.
Verba amoris seculi.
Responsum amoris celestis.
Verba petulantie.
Responsum discipline.
Verba ioculatricis.
Responsum uerecundie.
Verba obdurationis.
Responsum misericordie.
Verba ignauie.
Responsum diuine uictorie.
Verba ire.
Responsum patientie.
Verba inepte letitie.
Responsum gemitus ad Deum.
Verba gladii.
Quod infideles ignorantur et quod opera Dei in uita manent.
12
12
14
14
16
16
18
18
20
20
22
22
24
24
26
26
XVII.
XVIII.
Verba Ezechielis.
Quod qui celestia possessuri sunt, et qui seducti cum diabolo
habitabunt, homini innumerabiles sunt.
28
28
XIX.
Quod Deus numerum omnium scit et quod plurima secreta in Deo
sunt, que nulli reuelat ut sunt.
Cur Deus uir nominetur.
Verba Isaie prophete.
Quod Deus cum hoste antiquo iterum preliabitur, sicut prius in
celo, ac eum omnino destruet.
Quod homo ex quo factus est usque ad defectum suum loqui
poterit; quid autem ante eum uel quid post eum futurum sit
ignorat.
Quid ante principium mundi fuerit, Deus solus nouit.
Quod eternitas ignis est, et hic Deus est, et ignis operans est.
30
XX.
XXI.
XXII.
XXIII.
XXIV.
XXV.
II
30
30
32
32
34
34
INHOUDSTAFEL
Studiegroep Hildegard van Bingen (SHB)
Inhoudstafel
Inleiding
I
XXIII
DEEL 1: OVER DE MAN DIE NAAR HET OOSTEN EN
NAAR HET ZUIDEN KIJKT
I.
II.
III.
IV.
V.
VI.
VII.
VIII.
IX.
X.
XI.
XII.
XIII.
XIV.
XV.
XVI.
XVII.
XVIII.
XIX.
XX.
XXI.
XXII.
XXIII.
XXIV.
XXV.
HIER BEGINT HET BOEK OVER DE VERDIENSTEN
VAN HET LEVEN
1
De woorden van de liefde voor de wereld
Het antwoord van de hemelse liefde
De woorden van de brutale uitgelatenheid
Het antwoord van de discipline
De woorden van de grappenmaakster
Het antwoord van de terughoudendheid
De woorden van de hardvochtigheid
Het antwoord van de barmhartigheid
De woorden van de lafhartige luiheid
Het antwoord van de goddelijke overwinning
De woorden van de woede
Het antwoord van het geduld
De woorden van de dwaze vrolijkheid
Het antwoord van het verlangen naar God
De woorden van het zwaard
Dat de ongelovigen niet gekend worden, en dat Gods werken in
het leven blijven
De woorden van Ezekiël
Dat de mensen die de hemel zullen bezitten en de mensen die na
verleid te zijn met de duivel zullen wonen, voor een mens
ontelbaar zijn
Dat God het aantal van allen kent, en dat in God zeer veel
geheimen zijn waarvan Hij aan niemand onthult hoe ze zijn
Waarom God een man genoemd wordt
De woorden van de profeet Isaias
Dat God opnieuw, zoals vroeger in de hemel, met de oude vijand
zal strijden en hem volledig zal vernietigen
Dat de mens zal kunnen praten over de periode vanaf wanneer
hij geboren is tot aan zijn dood; maar wat voor hem was of wat
na hem zal komen weet hij niet
Hetgeen er vóór het begin van de wereld was, weet alleen God
Dat de eeuwigheid het vuur is, en dat dit God is, en dat het vuur
werkzaam is
13
13
15
15
17
17
19
19
21
21
23
23
25
25
27
27
29
29
31
31
31
33
33
35
35
III
XXVI.
XXVII.
XXVIII.
XXIX.
XXX.
XXXI.
XXXII.
XXXIII.
XXXIV.
XXXV.
XXXVI.
XXXVII.
XXXVIII.
XXXIX.
XL.
XLI.
XLII.
XLIII.
XLIV.
XLV.
XLVI.
XLVII.
IV
Verba Isaie prophete.
Quod ab ortu creaturarum usque ad Christum miracula quedam
manifestata sunt, quedam obnubilata.
Quod uetus lex sonus Verbi, et non Verbum erat.
Vt corpus a genibus sustentatur, sic etiam a Deo cuncta creata
portantur.
Quod sicut uetus lex obumbrata fuit, noua autem aperte uidet:
sic anime sanctorum plenum gaudium nondum habent, quod
habitaculis suis receptis ad perfectum inspicient.
36
36
Quod uocatio noui populi, quamuis sudorem in multis
tribulationibus sentiat, tamen non corruet.
Vt in superioribus multa sunt, que ab homine nesciuntur, sic
etiam et in inferioribus abyssi.
40
Quid post finem filii perditionis futurum sit, nullus hominum
scire poterit.
Verba Sapientie de eodem.
Quod Deus in homine qui in malum corruerat maiores uirtutes
sanctitatis dedicauit.
Quod Deo in operibus suis nemo assimilatur.
Quod dispositioni Dei omnia strenue obediunt.
Quod Deus omnia disponens, spiritus supernorum ciuium in
rectitudine continuit, hominem ne omnino periret sustinuit, et
quod per incarnationem suam opera tenebrarum fugauit.
42
Quod angeli faciem Dei inspicientes, ad uoluntatem ipsius
prompti sunt.
Quod Deus opera sanctorum nouit, nec ea obliuioni tradit.
Quod beati spiritus in una coniunctione unanimitatis sunt.
50
Quod Deus per iudicia supernorum ciuium fulgura et tonitrua in
terram mittit, ac fame et pestilentia et incursibus bellorum legis
sue preuaricatores terret.
Quod angeli in omnibus iudiciis Dei laudes Deo dicunt.
Iohannes in Apocalypsi de eodem.
Quod angeli bona opera hominum laudant, et quod Deus ab
angelis et ab hominibus laudari uult.
Quod nullus homo omnia arcana Dei scire potest, cum quidam
supernorum spirituum Deo assistentium per prophetas nominati
sunt, quidam autem non sunt.
Paulus de eodem.
42
38
38
38
42
44
46
48
48
48
50
52
54
54
56
56
58
XXVI.
XXVII.
XXVIII.
XXIX.
XXX.
XXXI.
XXXII.
XXXIII.
XXXIV.
XXXV.
XXXVI.
XXXVII.
XXXVIII.
XXXIX.
XL.
XLI.
XLII.
XLIII.
XLIV.
XLV.
XLVI.
XLVII.
De woorden van de profeet Isaias
Dat de wonderen vanaf het begin van de schepping tot aan
Christus gedeeltelijk duidelijk en gedeeltelijk duister zijn
Dat de oude wet de klank van het Woord, en niet het Woord was
Zoals het lichaam door de knieën ondersteund wordt, zo wordt al
het geschapene door God gedragen
Dat zoals de oude wet overschaduwd was, maar de nieuwe
duidelijk is, zo de zielen van de gelukzaligen nog niet de volle
vreugde hebben, die ze volledig zullen zien, als ze hun vaste
woonplaatsen hebben
Dat de roeping van een nieuw volk, hoewel ze in veel tegenspoed
zweet zal kosten, toch niet ten gronde zal gaan
Zoals er in de hogere regionen vele dingen zijn die door de mens
niet gekend worden, zo zijn die er ook in de diepere gebieden
van de afgrond
Wat er na het einde van de zoon van het verderf zal komen, zal
niemand van de mensen kunnen weten
Woorden van de Wijsheid daarover
Dat God aan de mens die in slechtheid ten onder ging, grotere
deugden van heiligheid gewijd heeft
Dat niemand in zijn werken met God vergelijkbaar is
Dat alle dingen nauwkeurig aan Gods regeling gehoorzamen
Dat God, die alles regelt, de zielen van de hemelingen samenhield
in de rechtvaardigheid, de mens steunde om hem niet helemaal
verloren te laten gaan, en door Zijn menswording de krachten van
de duisternis verdreef
Dat de engelen, die Gods gelaat zien, onmiddellijk gereed staan
om Zijn wil te volgen
Dat God de werken van de heiligen kent en ze niet zal vergeten
Dat de gelukzalige zielen in een gemeenschap van
eensgezindheid zijn
Dat God door de beslissing van hogere wezens bliksems en
donders naar de aarde stuurt, en met honger en pest en
oorlogsgeweld de overtreders van Zijn wet afschrikt
Dat de engelen bij elk oordeel van God, lof tot God spreken
Johannes in de Apocalyps daarover
Dat de engelen de goede werken van de mensen loven, en dat
God door de engelen en door de mensen wil geloofd worden
Dat geen mens alle geheimen van God kan kennen, omdat
sommige van de hogere geesten die God bijstaan door de profeten
genoemd zijn, maar andere niet
Paulus daarover
37
37
39
39
39
41
43
43
45
47
49
49
49
51
51
53
53
55
55
57
57
59
V
XLVIII.
Quod cum homines in bono perseuerant et in sanctitate uiuunt,
diffusio bonorum operum eorum cor humanum excedit.
58
XLIX.
Quod in beatis mansionibus, quas sancta opera sibi parauerunt,
anime sanctorum sunt.
Quod anime sanctorum corpora sua recipere desiderant.
Quod anime sanctorum habitacula sua non recipient ante
concussionem elementorum.
Quod iustitia cum uirginitate in Christo contra diabolum pugnat.
60
Quod diabolice iniquitates Christo et Ecclesie se opponunt, quibus
tamen non preualebunt.
Quod in uirginitate incarnatio Christi sicut sol mundum illuminat.
62
64
64
LXIV.
Quod in Ecclesia contra antiquum serpentem signum uictorie est.
Quod incarnatum Dei Verbum, unum cum Patre existens,
baptismum docuit.
Quod Filium Dei celestia docentem fideles subsequuntur.
Quod quisque fidelis Christum subsequens opera tenebrarum
conterit.
Quod anime antiquum serpentem imitate, et cum ipso in infelicitate
mortis permanentes, culpam suam Ade imponunt.
Quod in infernalibus tormentis nulla spes gaudii est.
Quod diabolici spiritus Deum erubescentes fugiunt.
Quod antiquus hostis diuersa uitia producit, cum quibus electos Dei
decipiat
Quod diabolus hominibus inculcat quod nullum Deum colant preter
idola.
Quod qui beati esse uolunt Deum qui in celis est adorent.
LXV.
LXVI.
LXVII.
Psalmista de eodem.
Quod in infidelitate omne genus uitiorum est.
Specialiter de amore seculi et habitu eius, et quid significet.
70
74
74
LXVIII.
Specialiter de petulantia et habitu eius, et quid significet.
76
Specialiter de ioculatrice et habitu eius, et quid significet.
Specialiter de obduratione et habitu eius, et quid significet.
78
78
Specialiter de ignauia et habitu eius, et quid significet.
Specialiter de ira et habitu eius, et quid significet.
Verba Iacob.
82
84
88
L.
LI.
LII.
LIII.
LIV.
LV.
LVI.
LVII.
LVIII.
LIX.
LX.
LXI.
LXII.
LXIII.
LXIX.
LXX.
LXXI.
LXXII.
LXXIII.
VI
60
60
62
62
66
66
66
68
68
68
70
70
XLVIII.
XLIX.
L.
LI.
LII.
LIII.
LIV.
LV.
LVI.
LVII.
LVIII.
LIX.
LX.
LXI.
LXII.
LXIII.
LXIV.
LXV.
LXVI.
LXVII.
LXVIII.
LXIX.
LXX.
LXXI.
LXXII.
LXXIII.
Dat wanneer de mensen goed blijven handelen en in heiligheid
leven, de uitbreiding van hun goede werken het hart van de mens
overstijgt
Dat de zielen in de gelukkige verblijfplaatsen, waarvoor hun goede
werken gezorgd hebben, de zielen van heiligen zijn
Dat de zielen van de heiligen hun lichamen graag terugwillen
Dat de zielen van de heiligen hun lichamen niet zullen terugkrijgen
vóór de verstoring van de elementen
Dat de rechtvaardigheid met de maagdelijkheid in Christus tegen
de duivel strijdt
Dat de misdadigheden van de duivel zich tegen Christus en de Kerk
verzetten, waartegen ze het nochtans niet zullen halen
Dat de menswording van Christus door maagdelijkheid, zoals een
zon de wereld verlicht
Dat in de Kerk het overwinningsteken tegen de oude slang ligt
Dat het mens geworden Woord van God, dat één is met de Vader,
het doopsel onderrichtte
Dat de gelovigen Gods Zoon, die hemelse dingen aanleert, volgen
Dat elke gelovige die Christus volgt de werken van de duisternis
vernietigt
Dat de zielen die de oude slang gevolgd hebben en met haar voor
altijd in het ongeluk van de dood verblijven, Adam de schuld geven
Dat er in de helse folteringen geen hoop op vreugde is
Dat de duivelse geesten beschaamd God ontvluchten
Dat de oude vijand allerlei kwaad voortbrengt waarmee hij de
uitverkorenen van God belaagt
Dat de duivel de mensen inprent dat ze geen God moeten vereren,
buiten de afgoden
Dat zij die gelukkig willen zijn God die in de hemelen is moeten
aanbidden
De psalmist daarover
Dat in het ongeloof elke soort van zonde is
Speciaal over de liefde voor de wereld en haar voorkomen, en wat
dit betekent
Speciaal over de brutale uitgelatenheid en haar voorkomen, en wat
dit betekent
Speciaal over de speelvogel en zijn voorkomen, en wat dit betekent
Speciaal over de hardvochtigheid en haar voorkomen, en wat dit
betekent
Speciaal over de luiheid en haar voorkomen, en wat dit betekent
Speciaal over de woede en haar voorkomen, en wat dit betekent
De woorden van Jacob
59
61
61
61
63
63
63
65
65
67
67
67
69
69
69
71
71
71
75
75
77
79
79
83
85
89
VII
LXXIV.
Specialiter de inepta letitia et habitu eius, et quid significet.
90
LXXV.
LXXVI.
Specialiter de forma zeli Dei et quid significet.
De quibusdam purgatoriis penis animarum quorundam
hominum qui in amore seculi peccauerant, et cur easdem ita
patiantur.
Quod pene iste purgationem in animabus istis faciunt, que in
seculo per penitentiam purgationem meruerunt.
Quod anime que in recordatione beatitudinis sunt purgantur,
cum ille que in obliuione sunt in obliuione permaneant.
92
96
Quomodo homines penitendo peccatum amoris seculi in
semetipsis puniant, secundum iudicium iudicis et secundum
modum peccati.
Quod penitentia probatur, que a sacerdote procedit.
Quod amor seculi Deum nec timet nec diligit.
Verba Salomonis.
Item de quibusdam purgatoriis penis animarum quorundam
hominum qui in petulantia peccauerant, et cur easdem sic
sustineant.
Qualiter homines penitendo peccata petulantie in corporibus
suis deleant.
Quod petulantia stabilitatem non habens uanitas uanitatum
dicitur.
Quod homines qui celestes nominabantur preterierunt,
fortitudo autem sanctitatis non deficiet.
Item de quibusdam purgatoriis penis animarum quorundam
hominum qui in ioculatoria uanitate deliquerant, et quare
easdem sic patiantur.
Quomodo homines penitendo peccatum ioculatorie uanitatis in
semetipsis puniant.
Quod ioculator in squalidis moribus animum in uanitatem et in
mendacium conuertit.
Quicquid sine Deo queritur in interitum ibit.
Item de quibusdam purgatoriis penis animarum quorundam
hominum qui in obduratione peccauerant, et quare in his ita
puniantur.
Qualiter in obduratione peccantes ipsum peccatum in
semetipsis examinent.
Quod obduratio nec misericordiam nec caritatem nec bona
opera habens, per iussionem rationalitatis emolliri non uult.
100
LXXVII.
LXXVIII.
LXXIX.
LXXX.
LXXXI.
LXXXII.
LXXXIII.
LXXXIV.
LXXXV.
LXXXVI.
LXXXVII.
LXXXVIII.
LXXXIX.
XC.
XCI.
XCII.
XCIII.
XCIV.
VIII
Item de quibusdam purgatoriis penis animarum quorundam
hominum qui in ignauia peccauerant, et cur easdem hoc modo
sustineant.
98
98
100
100
102
104
106
106
108
110
110
110
112
112
114
114
116
LXXIV.
LXXV.
LXXVI.
LXXVII.
LXXVIII.
LXXIX.
LXXX.
LXXXI.
LXXXII.
LXXXIII.
LXXXIV.
LXXXV.
LXXXVI.
LXXXVII.
LXXXVIII.
LXXXIX.
XC.
XCI.
XCII.
XCIII.
XCIV.
Speciaal over de dwaze vrolijkheid en haar voorkomen, en wat
dit betekent
Speciaal over de aard van Gods afgunst en wat ze betekent
Over enkele reinigende straffen voor zielen van bepaalde
mensen die door liefde voor de wereld gezondigd hadden, en
waarom ze die straffen ondergaan
Dat die straffen een zuivering bewerken in die zielen, die in de
wereld als boetedoening een zuivering verdiend hebben
Dat de zielen die in de herinnering van de gelukzaligheid zijn,
gezuiverd worden, terwijl die in de vergetelheid zijn, in de
vergetelheid moeten blijven
Hoe de mensen door boetedoening de zonde van liefde voor de
wereld in zichzelf straffen, overeenkomstig het oordeel van de
rechter en de omvang van de zonde
Dat de penitentie die van de priester komt, goedgekeurd wordt
Dat de liefde voor de wereld God vreest noch bemint
De woorden van Salomon
Nog over sommige reinigende straffen van zielen van bepaalde
mensen die in uitgelatenheid gezondigd hadden, en waarom ze
die straffen zo ondergaan
Hoe de mensen door boete te doen in hun lichamen de zonde
van uitgelatenheid vernietigen
Dat de uitgelatenheid, die geen standvastigheid heeft, de
ijdelheid der ijdelheden genoemd wordt
Dat de mensen die hemels genoemd werden verdwenen zijn,
maar dat de kracht van de heiligheid niet zal afnemen
Nog over sommige reinigende straffen van zielen van bepaalde
mensen die door de ijdelheid van de grapjas zondigen, en
waarom ze die straffen ondergaan
Hoe de mensen door boetedoening de zonde van de ijdele
speelzucht in zichzelf straffen
Dat een grappenmaker door zijn vuile manieren zijn ziel op
ijdelheid en leugen richt
Alles wat zonder God gezocht wordt, zal ten onder gaan
Nog over sommige zuiverende straffen van zielen van bepaalde
mensen die in hardvochtigheid gezondigd hadden, en waarom
ze op deze manier gestraft worden
Hoe zij die in hardvochtigheid zondigen die zonde in zich zelf
straffen
Dat de hardvochtigheid, die geen medelijden, noch liefde, noch
goede werken heeft, door een bevel van de rationaliteit niet wil
milderen
Nog over sommige zuiverende straffen van zielen van bepaalde
mensen die door luiheid gezondigd hebben, en waarom ze die
op deze manier ondergaan
91
93
97
99
99
101
101
101
103
105
107
107
109
111
111
111
113
113
115
115
117
IX