Mali, weer een VN-m issie voor Nederland

opinie
Tekst:Kol Klu b.d. drs B.A. Zonnenberg
Mali, weer een VN-m issie voor Nederland
In een van de heetste, dunst bevolkte en armste gebie-
de grenzen van beide Soedans kwamen de
Britten en Fransen elkaar in 1898 tegen bij
het plaatsje Fashoda en geraakten bijna in
oorlog om de heerschappij in Afrika (kaart
1).
den van Afrika ligt een toekomstig operatiegebied van
Nederlandse eenheden: Mali. Na de missie in Eritrea en
Ethiopië, nu al weer jaren geleden, probeert Nederland
het weer eens in Afrika en met een VN-missie. Binnenkort
vertrekken tegen de 400 Nederlandse militairen naar de
republiek Mali. Zij gaan de VN- missie MINUSMA (Multi-
dimensional Integrated Mission in Mali) versterken, waarover Bert Koenders namens de VN de leiding heeft. De
militaire leiding is in handen van een Rwandese generaal.
Het gaat vooral om het vergaren van inlichtingen en het
analyseren en verwerken daarvan.
Ook gaan er politiefunctionarissen en civiele deskundigen mee ten behoeve van
training van politie en het op de been helpen van rechtsstaat. Het stevige mandaat
dat de missie krijgt omvat het zonodig
ontmantelen van wapendepots en het verrichten van arrestaties. De missie zal op
volle sterkte bijna 15000 personen tellen,
uit vele landen afkomstig. Alleen al de militairen komen uit 26 landen.
De VN omschrijft de missie als volgt:
‘The United Nations Multidimensional
Integrated Stabilization Mission in Mali
(MINUSMA) was established by Security
Council resolution 2100 of 25 April 2013
to support political processes in that country and carry out a number of securityrelated tasks.
The Mission has been asked to support the
transitional authorities of Mali in the stabilization of the country and implementation of the transitional roadmap, focusing
on major population centres and lines
of communication, protecting civilians,
human rights monitoring, the creation of
conditions for the provision of humanitarian assistance and the return of displaced
persons, the extension of State authority
and the preparation of free, inclusive and
peaceful elections’.
In wat voor land komen de deelnemers
aan de missie terecht, hoe zijn de politieke,
economische en geografische omstandig-
6 | Carré 1 | 2014
Djenne
heden, wat zijn de kenmerken en de problemen? Waar loopt de
missie mogelijk tegenaan, wat zijn de condities voor een geslaagde missie? Hoe wordt er in de media gereageerd? Met andere
woorden: naar wat voor land gaan we eigenlijk toe, wat gaan we
daar doen en hoe gaan we het doen? Daarover willen wij u graag
informeren, natuurlijk gelardeerd met enkele kritische kanttekeningen, zoals u van Carré gewend bent.
Een korte geschiedenis van Mali
Wie de geschiedenisboeken raadpleegt loopt tegen drie periodes
in de Malinese geschiedenis aan: de vroege koninkrijken, het koloniale tijdperk onder Franse heerschappij en de dekolonisatie en
zelfstandigheid. Of er nu met de interventie van de Fransen en de
VN een vierde periode aanbreekt hebben wij (‘de internationale
gemeenschap’) deels in eigen hand.
De oude Malinese steden vertegenwoordigen een rijke historie die
een bloeitijd heeft gekend zo’n 600 tot 400 jaar geleden. De tekenen daarvan zijn nog altijd relatief grote trekpleisters1, zoals de immense zand/leemconstructies in steden als Timboektoe, Djenné
Mopti en Segou. Daar toornen de grote moskeeën, stadsmuren
en herenhuizen nog hoog boven de bebouwing en het landschap
uit. Deze monumenten getuigen van een ooit rijke en ontwikkelde
cultuur. Het geeft aan dat de beschaving hier niet pas gebracht is
door de Europeanen, maar dat er door de Europese heersers een
(dun) sausje overheen is gegoten. Mali is
voor de koloniale tijd nooit één samenhangend land geweest als in de huidige vorm.
Het bestond uit verschillende koninkrijken
in de regio, thans bestaande uit Senegal,
Mauritanië en Mali. De dominante partij werd van tijd tot tijd afgewisseld door
een andere, waarbij steden bloeiperiodes
kenden en dan weer in het slop raakten.
In 1893 maakten de Fransen een einde
aan het bestaan van de onafhankelijke
entiteiten in de regio en vormden ‘FransSoedan’, als
onderdeel
van Frans
West-Afrika.
Het was de
tegenhanger
van BritsSoedan en op
Na de Tweede Wereldoorlog zette de
dekolonisatie in Afrika later door dan in
Azië. Pas in de jaren ‘60 werd er serieus
onafhankelijkheid verleend aan de koloniën, zo ook in Frans West-Afrika. Na
enkele jaren van autonomie, vanaf 1958,
werd Frans-Soedan in 1960 onafhankelijk.
Frans-Soedan werd de Fédération du Mali
en omvatte het huidige Senegal en Mali.
Dit hield slechts twee maanden stand. Onenigheid over economie en politiek deed
Senegal vrijwel meteen uit dit staatsverband stappen. Vervolgens stapte het restant uit de Fédération du Mali en richtte
de Republiek Mali waarvan de grenzen
met de buurlanden langs lijnen liepen die
eigenlijk door de Fransen waren ontworpen als provinciegrenzen. Die lopen niet
samen met de etnische grenzen, een klassiek probleem met koloniale gebieden die
in Europese salons zijn ingetekend. In de
hele regio worden Toearegs, Peul of Fulani,
Senufi, Bambara, Dogon, Soninke, Malinke
en nog enkele stammen aangetroffen. In
Mali zijn de Bambara de grootste groepering, gevolgd door de Fulani. Bambara zijn
boeren en stedelingen, de Peul/Fulani zijn
historisch de herders die met hun kudden
over de Savannes van west Afrika trekken,
al doorbreekt de trek naar de steden dit
onderscheid meer en meer. De Toearegs
zijn de woestijnbewoners die een nomadisch bestaan leiden in het noorden van
Mali. De Bambara-taal is na het Frans de
tweede taal in het land, alhoewel het Frans
zelden de moedertaal van een Malinees is.
De keuze voor het Frans is een praktische:
het is de ‘lingua franca’ van de regio. De
Toearegs bedienen zich - naast Bambara,
Arabisch en Frans - van het Tamacheq,
een tamelijk zeldzame taal (verwant aan
het Berbers) en in deze context een lastige
zaak die bij de behandeling van de missie
nog aan bod zal komen.
Kaart 1: De Franse expansie olv Marchand van
west naar oost ontmoet de Britse expansie van
noord naar zuid in Afrika. bron: Wikipedia
Het moderne Mali was dus in 1960 een
feit. De jonge staat stortte zich vrijwel
meteen in een Marxistisch experiment dat
geleidelijk steeds meer verzet opriep. De
tradities van Moslims en stamculturen verdroegen zich slecht met het Marxistische
gedachtegoed en dat leidde onafwendbaar
tot een omwenteling in 1968. Een militaire
coup onder leiding van Generaal Traoré
vestigde een gematigde maar besliste
dictatuur die - met enkele democratische
experimenten en aanpassingen - stand
hield tot 1990. In dat jaar kwamen de
Toearegs in het noorden (ook in Niger)
in opstand (déjà vu?). Het leger moest
uit Bamako naar het noorden en liet een
machtsvacuüm achter. De oppositie zag de
kans schoon en kwam in opstand. Traoré
werd het jaar daarop afgezet door kolonel
Touré, die zich verbond met de oppositie
en een serieuze poging deed het land weer
te verenigen en een overgang te maken
naar de democratie. De verkiezingen in
1992 regelden zaken als vrije verkiezingen,
regionale autonomie (om de Toearegs tegemoet te komen), economische ontwikkeling en decentralisatie. De verkiezingen
leverden de eerste echt vrijelijk gekozen
president op, Alpha Oumar Konaré. Hij
wist de volgende ernstige crisis in 1994 op
te lossen door met de ontevreden partijen
in dialoog te gaan en geholpen door de
VN de bewapening van groeperingen aan
banden te leggen. Dit leidde tot een akkoord waarna Mali jarenlang gold als een
enigszins geslaagde democratische staat
die gunstig afstak in de regio, tot 2006.
Het begon toen weer te gisten in het noorden. De Toearegs, die traditioneel niets
met grenzen hebben, waren al jaren huurlingen van regimes in de regio, met name
in het Libië van Gaddafi. Zij voelden zich
achtergesteld in het Malinese staatsverband. Toen Gaddafi het onderspit moest
delven trokken vele Toearegs met hun wapens de grens met o.a. Mali over en zetten
die in voor de strijd om onafhankelijkheid.
Zij noemen hun (gewenste) staat Azawad.
Daarbij gingen ze een gelegenheidscoalitie
aan met Islamitische fundamentalisten die
zich Al Quaida in Magreb (AQIM) noemen. Het gaat te ver hier een samenhangende organisatie achter te zoeken, maar
er is wel sprake van celachtige structuren
7
met leiders die de nodige (lokale) aanzien
genieten. Zij opereren in Mali maar ook
daarbuiten en vandaar dat landen in de
regio, zoals Tsjaad en Niger, de ontwikkelingen met argusogen volgen. Het slecht
bewapende leger van Mali voelde zich in
de steek gelaten door de politiek en het
leiderschap en kwam vervolgens in opstand. De falende staat was een feit en
daarmee was de weg vrij voor de oprukkende Toearegs en AQIM eenheden. In
relatief korte tijd was de noordelijke helft
van Mali in handen van de opstandelingen
en de weg naar de hoofdstad Bamako lag
open. Frankrijk, de Gendarme van Afrika,
greep in.
Mali Bron: Wikipedia
8 | Carré 1 | 2014
Mali maakte onder druk van de coupplegers en de Fransen schoon schip. De zittende president was bereid af te treden en
werd opgevolgd door de parlementsvoorzitter, die sindsdien optreedt als interimpresident. Met hulp van de internationale
gemeenschap, bovenal de Fransen, werd
de orde in het land snel hersteld, maar in
en om de hoofdstad borrelt het tot de dag van vandaag nog flink
rondom de regering en het leger. De VN is te hulp geroepen om
het land te helpen een stabiele staat te vormen en nog druk doende de missie op te bouwen. In de tussentijd houden de Fransen
de Toearegs en AQIM in het noorden zoveel mogelijk op afstand.
De civiele regering probeert voorzichtig de militairen weer onder
controle te krijgen en met name degenen die de staatsgreep in
2011 pleegden. Hun boegbeeld, de van kapitein tot vier sterren
gepromoveerde generaal Sanogo, zit inmiddels in de cel vanwege
zijn betrokkenheid bij liquidaties onder militairen die niet naar zijn
pijpen wilden dansen. Dat kan alleen maar als een regering zich
sterk genoeg voelt om zoiets draconisch uit te voeren.
Geografie en economie
Mali bestrijkt een gebied zo groot als 30 x Nederland, telt momenteel 15 miljoen inwoners en is ruwweg te scheiden in een
zuidelijk deel (de Sahel) dat enigszins groen is en de meeste stedelijke ontwikkeling kent en een noordelijk deel (de Sahara), zonder
noemenswaardige bevolkingscentra en infrastructuur en waar de
notie ‘landsgrens’ een theoretisch begrip is. Mali is een van de
armste landen ter wereld, er is dus nauwelijks geld beschikbaar
voor basisvoorzieningen zoals behoorlijke infrastructuur. In het
zuid- westelijk deel is er een redelijk wegenstelsel. Daar ligt de
hoofdstad Bamako en woont het grootste deel van de bevolking
omdat de klimaatomstandigheden er redelijk gunstig zijn voor
landbouw. Het noordelijke en oostelijke
woestijngebied boven de Niger telt nauwelijks wegen, het zijn meer karavaanroutes. Het woestijngebied wordt jaarlijks
groter door klimaatverandering en maakt
ongeveer 70% van het land uit. Het is
nauwelijks bevolkt en moeilijk toegankelijk. Dat is het gebied van de provincie
Timboektoe. Net als het zand (en de Toearegs) stuif je daar met de wind van Mali
van en naar Algerije, Niger of Mauritanië
zonder er erg in te hebben. De schaarse
lokale bevolking leidt een zuinig bestaan
in ondraaglijke hitte op een wijze die de
laatste eeuwen niet veel is veranderd,
al is de kameel soms vervangen door
4-wheel drives. Maar toch, de ‘Arabische
lente’ heeft de mobiliteit in deze regio
vergroot: tal van groeperingen gebruiken
dit gebied vanwege de verlatenheid en
onherbergzaamheid als ‘safe haven’ om
met wapens die in met name Libië zijn
buitgemaakt hun snode plannen te beramen. Van hieruit voeren zij acties uit op
doelen die vooral iets te maken hebben
met ‘het Westen’: olie-installaties, mijnen
voor grondstoffen, rondreizende toeristen, journalisten, enzovoort. Tevens is
het een doorvoerroute van allerlei illegale
transporten, zoals wapens, vluchtelingen,
geroofde delfstoffen en drugs. De vraag is
of het iets nieuws is. Er zijn al eeuwen verhalen over de avontuurlijke stammen die
in deze contreien reizigers beroven en vermoorden, smokkelen en die de steden in
het zuiden als Timboektoe belagen als ze
de kans krijgen. Voor hen is iedere buitenstaander een potentiële inkomstenbron,
een buitenkansje in een gebied waar anderszins het bestaan moeizaam bij elkaar
gesprokkeld moet worden. In het zuidelijk
deel is langs de oevers van enkele rivieren
landbouw en veeteelt mogelijk. Meer dan
80% van de bevolking werkt daar in de
landbouw en veeteelt. Het leeuwendeel
van de opbrengst is voor eigen gebruik,
pinda’s en suikerriet worden geëxporteerd,
maar het enige exportproduct van belang
in die sector is katoen. Industrie is beperkt
tot verwerking van landbouwproducten
voor eigen gebruik. Alleen goudwinning
is een interessante tak van export, een
aantal mijnbouw multinationals is al een
jaar of vijftien intensief bezig het land tot
een grote exporteur te maken. Vooralsnog
heeft het land er nog niet veel van geprofiteerd. Naast goud wordt ook zout gewonnen, maar dat is zeker geen vetpot te
noemen. In de oude steden was toerisme
een welkome bron van inkomsten, maar
dat is in de recente crisis geheel ingezakt.
Wie zich nu als westerling waagt in een
stad als Timboektoe neemt grote risico’s.
In Mali dient rekening te worden gehouden met enorme afstanden, zo is alleen al
de langste kaarsrechte noord- zuidgrens
900 km lang. De plaatsen Bamako en Gao,
waar de Nederlandse missie wordt gevestigd, liggen eveneens hemelsbreed 900
km van elkaar vandaan, over de weg nog
enkele honderden kilometers meer. Dwars
door Mali stroomt de rivier de Niger (na de
Nijl de langste rivier van Afrika), vreemd
genoeg in oostelijke richting en die de
Sahara scheidt van de Sahel, en die een
belangrijke transportroute is. De meeste
grote steden van Mali liggen aan de Niger
of aan zijtakken hiervan. Vanaf Dakar, aan
de kust in Senegal, loopt een spoorweg
naar Bamako. Al is de verbinding verre
van efficiënt te noemen (in reisgidsen en
reisverslagen schetsen de verhalen over
deze verbinding een tegelijk lachwekkend
en huiveringwekkend beeld), deze maakt
het wel mogelijk om grote hoeveelheden
lading over een enorme afstand te verplaatsen. Ook veel van het materieel van
MINUSMA zal deze route gaan afleggen,
om vervolgens in Bamako te worden overgeladen.
De Malinese krijgsmacht
De krijgsmacht van Mali heeft niet veel
om het lijf. Deze telt ruwweg 7000 militairen en 4500 paramilitairen (gendarmes,
politie, republikeinse garde). Mali kent
dienstplicht, die twee jaar duurt. Het materieel is grotendeels afkomstig van Russische leveranties uit een steeds verder
verleden: verouderde tanks (T55, T34/85)
en dito vliegtuigen (Mig 17 en 21) en
nog meer oud materieel2. Het budget is
nog geen 70 miljoen dollar jaarlijks. Het
is 2% van het GDP, een bruto nationaal
product dat nog geen fractie is van dat
van Nederland. Men kan zich voorstellen
dat een krijgsmacht met zulk materieel en
met dienstplichtig (zeer slecht opgeleid)
personeel nauwelijks iets voorstelt. Het is
een krijgsmacht met vooral veel generaals:
tussen januari 2010 en 2012 werden er
30 benoemd, vooral als ‘beloning’ voor de
militaire coup, niet vanwege bewezen militaire talenten.
Overwegingen en condities
De missie in Mali is ambitieus. Tegelijkertijd moeten verscheidene doelen worden
gerealiseerd: stabilisatie, bescherming
van de burgers, condities scheppen voor
humanitaire hulp en de terugkeer van
vluchtelingen, het vestigen van het staatsgezag en het mogelijk maken van vrije
verkiezingen. Bijna een jaar geleden grepen de Fransen al in, met mandaat van de
VN. Dat gebeurde pas nadat het noorden
van het land in handen was gevallen van
nationalistische en islamitische strijdgroepen. Wie op Google Earth inzoomt op het
vliegveld van Gao en kijkt op de tijdlijn ziet
dat daar in nauwelijks een jaar tijd veel onderkomens bijgebouwd zijn en een grote
hoeveelheid vliegend materieel dat daar
voorheen niet was. Zowel de Fransen als
de VN willen vaart maken met het oog op
die hoge ambities en omdat de tijd (‘het
mandaat’) dringt.
Het gaat er in eerste instantie om het land
te ontdoen van de aanwezigheid van opstandelingen zodat de bevolking in vrijheid
en veiligheid kan leven. Dat zal gezien
de internationale militaire aanwezigheid
in het land wel lukken, vooral ook omdat
er speciaal getrainde militairen naar toe
gaan. Maar uiteindelijk zal het toch de
Malinese krijgsmacht zelf zijn die voor de
nodige veiligheid en paraatheid moet gaan
zorgen. Dus zullen de Malinese troepen
getraind moeten worden, een taak die momenteel wordt uitgevoerd door een aparte
EU- trainingsmissie. Geregelde betaling
van de militairen is daarbij een belangrijke
pre-conditie voor effectief overheidsgezag
over de krijgsmacht. Een lastig punt blijft
natuurlijk de staat van de militaire middelen. Vrijwel alle wapens zijn hopeloos
verouderd en moeten dringend worden
vervangen. De vraag is, hoe gaat daarin
voorzien worden? En wie gaat wapens leveren en onder welke condities? En is de
Malinese staat op gegeven moment stabiel
genoeg om onder democratische condities
de strijdkrachten te leiden? Ook zal er veel
hulp nodig zijn bij het opbouwen van een
betere infrastructuur: ziekenhuizen, wegen, bruggen, energievoorziening etc. Het
valt te hopen dat deze VN- missie voor
een belangrijk deel in deze behoeften kan
helpen voorzien. Het veronderstelt wel
dat de missie dan langere tijd zal moeten
duren. Behalve aanvallen van terroristische
groeperingen die aan alle kanten het land
binnen kunnen vallen of ondergronds kunnen gaan, is Mali ook doorvoergebied voor
drugs, wapens en migranten, waarvan de
opbrengsten gebruikt worden om opstandelingen en terroristen te financieren. Dat
houdt in dat op de een of andere manier
het land minder makkelijk toegankelijk
moet worden gemaakt door betere grenscontrole, troepen en materieel om illegale
activiteiten te bestrijden en af te straffen.
Dat lijkt bij zulke enorm lange grenzen in
onherbergzaam gebied een schier onmogelijke opgave. Surveillance, mobiliteit (en
interventie) door de lucht lijkt dan vrijwel
de enige manier om dat aan te pakken.
Dat zal enorm veel geld, tijd en training
9
kosten. Het vereist bovendien technologische expertise die momenteel in het land
nauwelijks of niet bestaat.
Helaas is Mali niet het enige Afrikaans
land waar grote politieke, economische en
maatschappelijke problemen zijn. Recentelijk hebben de Fransen ook ingegrepen
in de Centraal - Afrikaanse Republiek,
waar inmiddels de eerste twee Franse militairen gesneuveld zijn. Die problemen in
de landen rondom houden in dat vooruitgang in Mali al gauw zal stagneren zodra
de hulptroepen vertrokken zijn en zolang
aangrenzende staten politiek en militair
achterblijven en worden geïnfiltreerd door
islamitische en etnische strijders en criminelen. Ingrijpen in de regio lijkt bijna op
onbegonnen werk, maar het alternatief het land laten afglijden in anarchie - lijkt al
helemaal geen optie.
Nederlandse deelname aan
de missie
Nederland draagt aan MINUSMA bij door
het leveren van 386 militairen. Deze militairen bestaan uit drie hoofdcomponenten:
een inlichtingeneenheid (hoofdzakelijk
gevormd uit militairen van het Joint ISTAR
Commando), 4 Apache helikopters en een
eenheid van het Korps Commando Troepen. Iedere component staat onder een
eigen commandant, die uiteindelijk dient
onder de Force Commander, de Commandant MINUSMA (en die dient onder
de Head of Mission, de Nederlander Bert
Koenders). De Nederlandse eenheden
worden ondersteund door het National
Support Element, en door buitenlandse
troepen die ook aan MINUSMA zijn toegezegd. Zo zullen naar verluidt Chinese
troepen het kamp van Gao bewaken, waar
het grootste deel van het Nederlandse
contingent terecht gaat komen. Naast eenheden vult Nederland ook stafposities in
de organisatie van MINUSMA. Zo wordt
het hoofd inlichtingen (Commandant All
Source Intelligence Fusion Unit, ASIFU)
een Nederlandse kolonel, evenals de G2
(in de VN de U2 genoemd) van MINUSMA en wordt ook het Hoofd Operaties in
de eerstkomende rotatie een Nederlander.
Wie bij deze missie nog zit met het referentiekader van Afghanistan - een NAVO
operatie - die moet voor MINUSMA
toch even op “reset” drukken. Nederland draagt de troepen over aan de Force
Commander en heeft dan geen nationale
zeggenschap meer over de inzet. Er is in
MINUSMA formeel namelijk geen sprake
meer van een nationale lijn. Dus, al wil
Nederland de inlichtingeneenheid, de
10 | Carré 1 | 2014
Apaches en het KCT als één samenhangend geheel inzetten, de
C-MINUSMA kan ook anderszins beschikken. Immers, als de nood
elders hoog is, moet hij die robuuste middelen ook alternatief kunnen inzetten. Een zgn. ‘red card holder’ bestaat in deze missie dus
eigenlijk niet. Je zou kunnen zeggen dat er een ‘red card’ is, maar
die kun je maar één keer gebruiken, namelijk door je geheel uit
MINUSMA terug te trekken. Daar staat tegenover dat de VN een
groot deel van de kosten van de missie betaalt. Alles dat onder VN
gezag wordt geplaatst wordt betaald, zoals transport en dagelijkse
kosten (voeding, brandstof, bewassing, legering, enz). Dat scheelt
het Rijk aanzienlijk. Daar waar Defensie wil afwijken van de VNregelingen moet het veelal zelf voor de kosten opdraaien. Dat is
waarschijnlijk wel even slikken voor ‘Den Haag’, als C-MINUSMA
met o.a. Nederlandse troepen in Mali aan de slag gaat. Het (bij)
sturen vanaf het Plein is dan niet aan de orde. Indien Nederland
een sterk stempel op de missie wil drukken, dan komt het neer op
overtuigingskracht en diplomatie van de Nederlanders in de missie. Een hoofd Inlichtingen, U2 en een hoofd Operaties, dicht tegen C-MINUSMA aan, kan dan helpen.
Eenmaal in het operatiegebied aangekomen zullen de troepen met
grote uitdagingen worden geconfronteerd. Inzet in een dergelijk
gebied is slechts korte periodes vol te houden, want klimaat en
terrein vergen het uiterste van de (Europese) mens. Daar speculeert de tegenstander ongetwijfeld op, waardoor ze na iedere actie
weer kunnen terugkomen, als een eb en vloed beweging. Evenals
in Afghanistan bieden - naast het actief bestrijden van AQIM en
de militante Toearegs en het opbouwen van lokale veiligheidsstructuren - diplomatie en ontwikkeling (3D) nog de meeste kans
op een duurzame oplossing van het conflict. De mogelijkheid
om met de lokale bevolking te communiceren is een probleem,
maar wel een voorwaarde om ‘hart en geest’ van de Malinees te
kunnen bereiken. Weliswaar wordt Frans alom gesproken, maar
Nederlanders zijn deze taal (steeds) minder machtig. Daarnaast
bedienen de Toearegs zich van het reeds genoemde Tamacheq, en
zie dat maar eens in iets begrijpelijks om te zetten. Het vinden van
goede en betrouwbare tolken is daarom een uitdaging van formaat. Bij het kunnen spreken van de taal moet het niet blijven; er
zal ook begrip en respect moeten zijn voor de verschillende culturen in het land en niet te vergeten ook voor de zeer verschillende
culturele achtergronden van de andere (ongeveer) 25 landen die
een bijdrage aan MINUSMA leveren. Van een krijgsmacht waarvan we zo vaak zeggen dat die flexibel en adaptief is zou je niet
minder mogen verwachten en gelukkig zijn deze aspecten ook een
onderdeel van de voorbereiding op missies vandaag de dag.
Deelname MINUSMA in de pers
In de Defensiekrant van 14 november 2013 wordt de missie als
volgt toegelicht:
“Met deelname aan Minusma wil Nederland voorkomen dat
dicht bij huis onbeheersbare situatie ontstaan. De handelsnatie
heeft baat bij internationale veiligheid, stabiliteit en een goed
functionerende rechtsorde. Maar ook solidariteit met de Malinese
burgerbevolking is een overweging voor deelname aan Minusma.
Zij is hard getroffen door armoede, onveiligheid en mensenrechtenschendingen. Bijdragen aan versterking van overheidsstructuren die de bevolking gelijke kansen en rechten bieden is daarom
belangrijk”.
Dat klinkt erg pretentieus, om niet te zeggen idealistisch. Maar het
houdt wel in dat als deze missie ook maar een begin daarvan wil
waarmaken, het optreden daar lang gaat duren en dan valt het te
hopen dat het in de omringende landen redelijk rustig blijft.
Iemand die werkzaam geweest is in de
Sahel- regio stelt dat het geld dat aan de
missie wordt besteed beter kan worden
aangewend voor hulp aan het land. Was
het niet zo dat dat het Malinese leger te
slecht was bewapend en getraind om effectief op te treden tegen de aanvallers uit
het noorden? Bovendien zal de missie uitgevoerd moeten worden onder zeer hoge
temperaturen en geregelde stofstormen.
(Trouw 6-11-13).
In een opinieartikel in de Trouw (8-112013) noemt Rob de Wijk het een terechte
omslag in het denken dat Nederland de
missie rechtvaardigt op grond van nationaal belang en niet met vage doelstellingen komt. Hij signaleert dat in Den Haag
het inzicht is gegroeid dat Nederland weer
medeverantwoordelijkheid moet nemen
voor de veiligheid in Europa.
Voor oorlogsverslaggever Arnold Karskens
hoeft het allemaal niet, hij ontraadde de
Vaste Kamercommissie Buitenlandse Zaken Nederlandse militairen te sturen. Door
de open grenzen zouden opstandelingen
zich bij aanvallen makkelijk kunnen terugtrekken in omringende landen; men kan
de terroristen aldaar aanpakken, maar de
grote aanslagen in New York en Londen
bewijzen dat aanslagplegers allang in het
Westen wonen; bovendien lokt de komst
van westerse militairen extremisten naar
Mali. Hij wijst er ook op dat militaire operaties in Mali het risico op vluchtelingen
richting noorden alleen maar vergroot
(ThePostOnline 30-11-2013).
Ook guerilla-expert Dr. John MacKinlay
(krijgswetenschapper en ex- officier bij een
Gurka-regiment) heeft zijn bedenkingen.
Hij wijst er op dat militaire stabiliseringsmissies contraproductief zijn gebleken.
Hij acht het een illusie dat Europa veiliger
zou zijn wanneer onze militairen in Het
Midden- Oosten of Afrika zitten. Hij is
bovendien nogal sceptisch over de stelling dat deelname aan buitenlandse missies
belangrijk is, je telt dan mee; naar zijn mening zijn het vooral politici die dat beweren maar het heeft volgens hem niets met
de realiteit te maken. Hij stelt dat je moet
kijken naar Europa zelf, naar de islamitische migrantengroepen waar potentiële
zelfmoordterroristen tussen zitten. (Trouw
2-12-2013). Met andere woorden, de
dreiging zit al in eigen gebied.
Een onderzoeker van Clingendael vindt dat
we niet te pessimistisch moeten zijn, want
interventies hebben wel degelijk nut. Je
creëert immers een situatie van meer veiligheid dan daarvóór. Wel geeft hij aan dat
‘flankerend beleid’ noodzakelijk is (zoals
de doelstelling van de VN-missie ook aangeeft). (De Volkskrant 28-12-2013)
Bovenstaande is slechts een kleine greep
uit de berichten en publicaties in de media. De commentaren die suggereren dat
ingrepen zinloos zijn, vergeten echter te
melden dat nietsdoen of alleen maar geld
storten geen optie is. Er moet eerst een basis worden geschapen waarop de opbouw
van het land mogelijk is, gevrijwaard van
extern geweld. Daar zijn militairen hard bij
nodig.
Slot
Het besluit is genomen, Nederland neemt
deel aan MINUSMA. De aard van de militaire bijdrage staat vast: een inlichtingeneenheid van Joint ISTAR Commando,
Apaches, Commando’s en stafpersoneel.
Deze bijdrage is in beginsel tot en met
2015. Gelet op de doelstelling van de missie zal het dan zeker niet koek en ei zijn in
Mali. Een verlenging lijkt daarom nu al een
logisch besluit als je daar echt iets wil betekenen. De verhouding tussen ‘het Plein’ en
de leiding van MINUSMA wordt een interessante uitdaging. De Nederlandse troepen zijn immers echt overgedragen en er is
geen interventie vanuit Den Haag mogelijk
in de uitvoering van de missie. (Voor generaals die ‘Srebrenica’ nog hebben meegemaakt vraagt dat om zelfbeheersing.) Veel
komt aan op informele lijntjes tussen ‘Den
Haag’, de Nederlandse stafofficieren in de
leiding van MINUSMA en C-MINUSMA en
de houding van de Nederlandse militairen
ten opzichte van de Malinese bevolking
en andere nationaliteiten in MINUSMA.
Dan spelen niet alleen puur militaire talenten een rol, maar ook de diplomatieke en
sociale vaardigheden. Hopelijk neemt de
Defensieleiding dat bij de selectie en voorbereiding van uit te zenden militairen mee
in de overwegingen.
MINUSMA (en Nederland) kan het verschil
maken in de regio en de relatief voorbeeldige situatie waarin Mali verkeerde van
voor 2011 weer terugbrengen: een weliswaar arm (met bescheiden potentie), maar
redelijk stabiel en democratisch land (naar
Afrikaanse begrippen), waarin ook minderheden zich thuis voelen. Het grootste risico
is momenteel gelegen in de destabilisatie
van andere Afrikaanse landen die ook de
aandacht van de internationale gemeenschap vergen. De crises in de Centraal Afrikaanse Republiek, Zuid Soedan, Congo,
Nigeria, enz. maken het moeilijk om voldoende troepen te vinden om MINUSMA
te vullen en gevuld te houden. Bovendien
opereren (concurreren) er in Afrika nog negen andere missies onder VN-mandaat. Als
de aandacht voor MINUSMA wegzakt in
het licht van andere, grotere belangen (olie
en mineralen in Nigeria en Congo), dan
ziet het er niet goed uit. Wanneer het niet
lukt Afrika te behoeden voor algehele chaos, dan moeten we ons gaan terugtrekken
binnen ‘Fortress Europe’ en wellicht onze
troepen, luchtmacht en marine gaan stationeren in Spanje en Italië. Klimatologisch
en cultureel niet onaantrekkelijk, maar
voor onze veiligheid een laatste verdedigingslinie. Dat onaantrekkelijk perspectief
moet de kiezer dan ook voor ogen gehouden worden om hem/haar te overtuigen
van de zin van onze inzet en de zin van
het bestaan van onze krijgsmacht. Als het
lukt om een burger ervan te overtuigen
dat er nu gezorgd moet worden voor zijn
pensioenverzekering die hij pas over 30 tot
40 jaar kan gaan genieten, dan moet het
ook lukken die burger ervan te overtuigen
dat de krijgsmacht bij een onbezorgd bestaan hoort.
Eindnoten
1 Z
ie o.m. het reisverslag van Michael Palin (ook
acteur van het Monty Python team), die in 2000
(toen de politieke situatie nog heel anders was)
door deze contreien trok, daar documentaires over
maakte en er een boek over schreef.
2 A
fgelopen december debatteerde de Tweede
Kamer over het meesturen van transportheli’s,
terwijl de minister vond dat andere deelnemers
daarin zouden voorzien. Dat zal dan de Malinese
luchtmacht niet zijn, met welgeteld één transporthelicopter (Mi- 8), meer dan 40 jaar oud en
vermoedelijk slecht onderhouden.
11