ZJ 610: Vernieuw Gij mij, o eeuwig Licht. T.: J.F. Ruopp, vert. A. den Besten – m. : Nürnbergisches Gesangbuch Vernieuw Gij mij, o eeuwig Licht! God, laat mij voor uw aangezicht, geheel van U vervuld en rein, naar lijf en ziel herboren zijn. Schep, God, een nieuwe geest in mij, een geest van licht, zo klaar als Gij: dan doe ik vrolijk wat Gij vraagt en ga de weg die u behaagt. Wees Gij de zon van mijn bestaan, dan kan ik veilig verder gaan, tot ik U zie, o eeuwig Licht, van aangezicht tot aangezicht. Dit lied staat in Zingt Jubilate als laatste gerangschikt in een kleine reeks van doopliederen – de nummers 603 tot 610. Zowel de tekst als de melodie ervan stamt uit een ver verleden: de componist vinden van dit lied lijkt niet meer mogelijk. De melodie gaat terug op het Nürnbergisches Gesangbuch uit 1676, en komt ook voor in de bekende bundel van Joh. Anast. Freylinghausen uit 1714. Geheime liedbundel Johann Friedrich Ruopp (Straatsburg 1672-Halle 1708) is een van de vele – jong gestorven - dichters van het Duitse piëtisme. Hij kwam als student in aanraking met deze richting en sloot zich er vol vuur bij aan. Hij werd predikant te Goxweiler, en daardoor een van de belangrijkste vertegenwoordigers van het piëtisme in de Elzas. In Straatsburg en omgeving werden na 1702 de zogenaamde conventikels opgericht, tegen de waarschuwingen van de kerkelijke en wereldlijke overheid in. Conventikels zijn kleinschalige bijeenkomsten van gelovigen die met elkaar de bijbel lezen, geestelijke liederen zingen, bidden en religieuze ervaringen opdoen of bespreken. Het conventikel bestond al in de Middeleeuwen, en ook nadien hebben christenen elkaar buiten de officiële kerk in deze gezelschappen opgezocht. Ze werden vaak in de pastorie of aan huis van een gemeentelid gehouden. Ten opzichte van de kerk, die publiek van aard is, hebben de huiselijke conventikels een ambivalente positie ingenomen. Sommige conventikels waren bedoeld als aanvulling en verdieping van het kerkelijke leven. Andere conventikels gingen een eigen leven leiden en vormden zo een bedreiging voor de eenheid van de kerk. Kerkelijke leiders zijn dan ook verdeeld geweest over de waarde van het conventikel. Waar de bijeenkomsten ingebed konden worden in het kerkelijke leven, hoefden ze geen probleem te vormen. Werd het conventikel een broeinest van critici en ketterijen, dan probeerden de kerkelijke leiders het de kop in te drukken. Tot diep in de twintigste eeuw hebben er in Nederland conventikels bestaan; aan het eind van die eeuw raakten ze steeds meer in onbruik. In 1704 publiceerde Ruopp in het geheim, samen met zijn vriend Haug, een kleine liedbundel onder de titel Jesuslieder. In het geheim, want het conventikel-christendom, waarvoor het boekje bestemd was, werd in en om Straatsburg verboden. Het is in deze kleine bundel dat ons lied voor het eerst gepubliceerd werd. Van een met evidente dichterlijke kracht bedwongen innerlijke gloed De Nederlandse dichter Ad Den Besten, die de liedtekst van Ruopp vertaalde, merkt nochtans op: deze bede om een nieuw hart en een nieuwe geest is van een welhaast klassieke, in geen enkel opzicht specifiek piëtistisch-aandoende ingetogenheid, en van een met evidente dichterlijke kracht bedwongen innerlijke gloed. Zeer zeker zou deze tekst een mooi gebed kunnen vormen bij het doopsel. Het zou nog aan kracht winnen mocht de – volwassen – dopeling ze kunnen uitspreken als ware het de eigen woorden en verlangens. ‘Vernieuw Gij mij’: de erkenning dat de dopeling bij het doopsel Gods kracht ontvangt. Dat hij van nu af aan een instrument mag zijn in Gods heilswerk met de mens. (strofe 1) ‘Schep, God, een nieuwe geest in mij’: hiermee erkent de dopeling dat Gods sacrament een vernieuwende kracht in hem zal ontwikkelen. Gods geboden zijn alvast richtinggevend. (strofe 2) ‘Wees Gij de zon van mijn bestaan’. Het licht is hier prominent aanwezig, zoals ook uitgedrukt door de doopkaars tijdens de doopliturgie: het paaslicht is het als ultieme doel voor elke gelovige. Alles heeft maar één doel: bij God zijn, ‘van aangezicht tot aangezicht.’ (strofe 3). Aanstekelijke vreugde In het liedboek voor de Kerken vinden we de melodie terug onder de nummers 168 en 437. In het Evangelisches Kirchengesangbuch onder de nummers 50 en 263-264. Telkenmale wordt het maatteken 6/4 aangegeven. In Zingt Jubilate wordt dit de maat van 2 met elke tijd een gepunte halve noot. Qua lengte is er natuurlijk geen verschil, maar het kan wel een verschil maken in tempo: een rustige zesmaat tegen een rustige tweemaat … Ook hier bestaat de kunst erin om een ‘goed’ tempo te vinden. Probeer dit lied uit in uw koor in verschillende tempi. Ge zult zelf ervaren of de tekst eronder lijdt, of net gedragen wordt. Bij het bepalen van een goed tempo speelt ook de uitvoering van het gepunte ritme in maat 2 en maat 6 op regel 1 en 3 een belangrijke rol. Dit gevarieerde ritme vraagt ruimte om het goed uit te voeren. Als het te traag gezongen wordt verliest het daarentegen zijn speelsheid, zijn vreugde. Eens te meer voegt dit lied aan de tekst een element toe: de vreugde. Laat door het zingen van deze tekst, de vreugde klinken. Laat deze boodschap doordrenkt worden van vreugde: vreugde werkt altijd aanstekelijk. Bronnen: Prof. Dr G. Van Der Leeuw-Stichting: compendium , kolom 434 en 989. J.K. Karels [uit: G. Harinck e.a. (red.), Christelijke Encyclopedie (Kampen 2005)]
© Copyright 2024 ExpyDoc