BLOEMEN BERTHA In mijn jaren was Bloemen Bertha een begrip en, als ik mij niet vergis, in de gehele Nederlandse studentenwereld, voor zover het de Corpora betrof. Bij elke diës natalis van het Corps of een van de Corpsverenigingen, was zij, als vanzelfsprekend, van de partij. Of zij al die data wist of dat zij besteld was, dat weet ik e niet meer en neem mij dat als 67 jaars alsjeblieft niet kwalijk. Als je de Sociëteit binnenkwam dan zat zij daar al, in de achterzaal naast de piano met haar bloemen uitgestald op een tafel. Je kocht de bloem die bij je status hoorde voor, ik meen, een gulden van haar en het wonderlijke was dat Bertha precies wist welke bloem bij welke functie hoorde. Je maakte een praatje met haar terwijl zij de bloem in het knoopgat van je revers stopte, want dat hoorde bij de service. Zij bleef er de gehele dag en ook gedurende het diner. Ik zou niet zo veel verder over haar kunnen vertellen, ware het niet dat ik in 1949 met een delegatie van het Sociëteitsbestuur haar in haar woning in Den Haag ben gaan feliciteren met haar verjaardag. We waren met z’n drieën, Jan van Schreven (President), Okaa Beaujon (Inventaris) en ondergetekende Nol Bollongino (Consumabel). Het werd een enig bezoek daar in haar zeer eenvoudige en min of meer bekrompen woning. Eén woon-zitkamertje, met een soort bedstee, een keukentje en wat sanitair. Meer niet. Wij werden met open armen ontvangen met een werkelijk verrukkelijk bord kippensoep. Bertha vertelde ons omstandig hoe zij die lekkere soep maakte en hoe zij zorgvuldig alle kippenbotjes en ribbetjes uit de soep verwijderde. Een boeiend verhaal. Verder liet zij ons zien hoe zij zittend in haar bed moest slapen en vertelde zij ons van haar fysieke ongemakken. Zij vertrouwde ons namelijk toe dat zij last had van hamertenen en toen wij verbaasd lieten weten dat wij van dit euvel voor het eerst hoorden bood zij ons aan haar kousen en schoenen uit te trekken om ze te laten zien. Bescheiden als wij waren hebben wij laten weten dat wij niet van dit voorrecht gebruik zouden maken en gingen, na een recht hartelijk en vrolijk afscheid, weer op Rotterdam aan. Natuurlijk hadden wij ook te doen met haar en haar armoedige woning. Het is later niet goed meer met Bertha gegaan, De laatste keer - ik denk in december 1953 - dat ik op de Sociëteit was, zag zij er zorgelijk en verdrietig uit, een vale schaduw van armoede over haar gezicht. Ik zei tegen haar, terwijl ik mijn bloem kocht: “Hallo lieve Bertha, ik denk nog zo vaak aan die heerlijke kippensoep die ik bij jou gehad heb.” Ze keek me droevig aan en zei: “Er is bij Bertha geen soep meer.” Een traan biggelde langs haar wang. Ik moest mijzelf geweld aandoen. Nol Bollongino (1946)
© Copyright 2024 ExpyDoc