Open Access in de geesteswetenschappen: voer voor discussie Universiteitsbibliotheek Utrecht, juli 2014 Sinds november 2013 kunnen Nederlandse wetenschappers niet langer om Open Access (OA) heen. In een brief die staatssecretaris Sander Dekker van OCW toen aan de Tweede Kamer stuurde, staat dat binnen tien jaar alle nieuwe wetenschappelijke publicaties van Nederlandse auteurs voor iedereen vrij toegankelijk moeten zijn. Bij dit streven vindt de staatssecretaris de VSNU van aan zijn zijde. Ook onderzoeksfinanciers als NWO en de ERC verplichten op dit moment dat publicaties OA beschikbaar komen. Deze ontwikkelingen stellen de Nederlandse wetenschap voor een enorme uitdaging. Verdienmodellen rond OA publicaties moeten nog nader uitgewerkt worden, alsook zaken die samenhangen met kwaliteitswaarborging, toegankelijkheid, enzovoorts. Zeker ook binnen de geesteswetenschappen zal een breed debat gevoerd moeten worden over hoe OA gerealiseerd moet gaan worden. OA is in opkomst sinds het einde van de twintigste eeuw, toen het wetenschappelijk publiceren ingrijpend begon te veranderen. Sindsdien wordt door toenemende digitalisering en het internet kennis telkens sneller gedeeld en breder toegankelijk. Onderzoekers stellen steeds hogere eisen aan de toegang tot informatie die voor hen relevant is, namelijk onbegrensd en op ieder moment. Ook is het alsmaar vanzelfsprekender dat wereldwijd kennis kan worden genomen van onderzoeksresultaten. Haaks op deze ontwikkeling staan beperkingen die uitgevers opleggen aan de toegang tot wetenschappelijke informatie. Zij vragen hoge abonnementsprijzen en bieden belangrijke tijdschriften alleen nog in veelal kostbare pakketten aan. Bovendien zien veel auteurs zich door uitgevers gedwongen de exploitatierechten van hun publicaties af te staan, waardoor de beschikbaarheid van boeken en de zelfbeschikking van wetenschappers in hoge mate wordt beperkt. Door dit alles ontstond een vruchtbare voedingsbodem voor het OA-gedachtegoed. Wat is Open Access? De grondgedachte van OA is dat wetenschappelijke informatie gratis en online toegankelijk moet zijn en vrij in gebruik (zie ook de Nederlandse OA-website). Daarbij zijn er twee OA-varianten, Gold en Green. Bij Gold maakt een uitgeverij de publicatie direct online gratis toegankelijk. Green betekent dat een artikel in een traditioneel abonnementstijdschrift verschijnt en tegelijkertijd wordt gearchiveerd en beschikbaar gemaakt via een vrij toegankelijk elektronisch archief (repository). Het systeem van abonnementen blijft in deze tweede variant dus bestaan. Bovendien kan een uitgeverij in de groene variant beperkingen blijven opleggen door bijvoorbeeld te bepalen dat alleen de zogenaamde auteursversie OA wordt vrijgegeven. Door OA wordt het verdienmodel binnen wetenschapscommunicatie omgedraaid. De kosten voor het uitgeven worden niet langer betaald door de lezer of de bibliotheek, maar door de auteur, al dan niet met steun van een onderzoeksinstelling of subsidieverstrekker. Bij publicatie in een OA-tijdschrift gebeurt dit wetenschapsbreed in ongeveer een derde van de gevallen in de vorm van zogenaamde Article Processing Charges (APC). Page | 1 Discussienota Open Access, Universiteitsbibliotheek Utrecht, juli 2014 Wat vinden voor- en tegenstanders van Open Access? OA heeft voor- en tegenstanders. Voorstanders stellen dat een maximale toegankelijkheid van onderzoeksresultaten de wetenschappelijke integriteit bevordert, zeker als ook de onderliggende data vrij raadpleegbaar zijn. Daarnaast is uit onderzoek gebleken dat publicaties die OA beschikbaar zijn vaker worden gelezen en geciteerd. Ook bevordert OA het hergebruik van wetenschappelijke kennis, omdat er bijvoorbeeld minder of geen beperkingen zijn wat betreft het lezen, downloaden en printen van elektronische publicaties. Bovendien is de verwachting dat door OA de beschikbaarheid van informatie op lange termijn beter gewaarborgd is, zeker in vergelijking met publicaties op papier die veelal na een eerste druk niet meer voor iedereen verkrijgbaar zijn. Het is veel voorstanders verder een doorn in het oog dat binnen het traditionele publicatiemodel sommige uitgevers hoge winsten maken, terwijl wetenschappers het werk doen en universiteiten met telkens beperktere budgetten moeten betalen voor kennis die zij grotendeels zelf produceren. Op termijn zou een OA publicatiecultuur ertoe kunnen leiden dat het monopolie van uitgevers doorbroken wordt, waardoor zij niet langer de prijzen kunnen beheersen. OA zorgt er tevens voor dat iedereen die daarbij gebaat is kennis kan nemen van wetenschappelijke bevindingen, ook in de Derde Wereld. Vooral beleidsmakers benadrukken dat bedrijven dankzij OA eenvoudiger economisch voordeel kunnen halen uit wetenschappelijke informatie. Tegenstanders van OA voorzien een ongeremde toename van het aantal publicaties, waarvan bovendien de kwaliteit lang niet altijd voldoende gegarandeerd is. In het digitale tijdperk kan iedereen zijn of haar onderzoeksresultaten OA publiceren en het is soms niet eenvoudig om betrouwbare informatie op het internet te herkennen. Daarbij worden online tijdschriften minder beperkt door een maximale omvang dan papieren tijdschriften en kunnen daardoor meer kopij accepteren. Sommigen vrezen zelfs dat als het APC-model de standaard wordt, tijdschriften om financiële redenen ook artikelen van mindere kwaliteit zullen accepteren – nog afgezien van het feit dat veel auteurs moeite hebben een APC op te brengen. In de bundel Debating Open Access (2013) wordt daarnaast de vraag gesteld of een wetenschapper niet de vrijheid moet hebben zelf te bepalen waar en hoe te publiceren. Er zijn zorgen rond intellectueel eigendom van kennis die OA beschikbaar komt. Ook wordt erop gewezen dat het heel vanzelfsprekend is dat gebruikers betalen voor diensten die zij afnemen. Waarom zou dat bijvoorbeeld voor het volgen van wetenschappelijk onderwijs wel gelden en bij het lezen van wetenschappelijke publicaties niet? Bovendien, het is de vraag of sommigen, die stellen dat kennis publiek toegankelijk moet zijn, het maatschappelijke belang van OA niet overschatten. Wetenschappers hoeven hun bevindingen niet OA beschikbaar te maken om de samenleving van hun kennis te laten profiteren. Wat is er specifiek aan Open Access binnen de geesteswetenschappen? De eerste wetenschappelijke OA-tijdschriften verschenen rond de millenniumwisseling binnen de medische wetenschappen, waarna tijdschriften in andere bètawetenschappen volgden. Dat juist in deze vakgebieden OA opkwam is verklaarbaar. De abonnementsprijzen van tijdschriften zijn er gemiddeld veel hoger dan in andere disciplines. Bovendien is over het algemeen de noodzaak groot om snel, ongelimiteerde toegang te krijgen tot bijvoorbeeld medisch-wetenschappelijke kennis. Page | 2 Discussienota Open Access, Universiteitsbibliotheek Utrecht, juli 2014 Traditionele tijdschriften zijn niet alleen telkens kostbaarder geworden, maar het kan soms ook jaren duren voordat artikelen erin verschijnen. Wetenschappers omzeilen dit steeds vaker door online kennis met elkaar te delen, voor en na publicatie van de onderzoeksresultaten. Geesteswetenschappen kampen met het probleem dat de huidige OA-modellen meestal gebaseerd zijn op de situatie binnen de bètawetenschappen, waar de door tijdschriftartikelen gedomineerde publicatiecultuur afwijkt van die binnen de humaniora. Binnen de geesteswetenschappen gebeurt het onderzoek vooral op schrift, niet in laboratoria, en vindt een belangrijk deel van de analyse plaats met het schrijven. Boeken bieden daarvoor een goed platform, terwijl artikelen vooral geschikt zijn voor het presenteren van onderzoeksresultaten. Het verklaart waarom in vakgebieden als geschiedenis, Engels en Frans ongeveer twee derde van alle publicaties bestaat uit boeken of uit hoofdstukken in boeken en bundels. Het is in dat licht problematisch dat uitgevers tot nu toe niet erg geneigd zijn boeken OA beschikbaar te maken. Het publicatielandschap binnen de humaniora wordt verder gekenmerkt door een groot aantal aan kleinere tijdschriften met een relatief lage of geen impactfactor. Alleen al binnen Neerlandistiek bestaan er 33 tijdschriften. Dit stelsel biedt beginnende wetenschappers gelegenheid te (leren) publiceren, waar het binnen de bètawetenschappen gebruikelijker is dat jonge wetenschappers ervaring opdoen door als coauteur op te treden. Juist deze kleinere tijdschriften dreigen door de wens OA te publiceren ten onder te gaan, om financiële redenen. Auteurs kunnen over het algemeen moeilijk een APC opbrengen en alternatieve verdienmodellen voor OA-tijdschriften, zoals gebaseerd op subsidies of de inkomsten van verenigingen, blijken tot nu toe nauwelijks levensvatbaar. De omstandigheid, dat OA-verdienmodellen binnen de geesteswetenschappen nog onvoldoende zijn uitgewerkt, heeft evenwel geleid tot verschillende initiatieven. Een belangrijk voorbeeld daarvan is de stichting OAPEN, dat mede wordt gefinancierd door de Universiteitsbibliotheek Utrecht (UBU). Auteurs kunnen met hun uitgever subsidie aanvragen bij OAPEN om hun boek OA te publiceren. De stichting doet tegelijkertijd onderzoek naar een OA-business model. Inmiddels zijn er ongeveer vijftig OA-monografieën uit dit initiatief voortgekomen bij wetenschappelijk uitgevers als Amsterdam University Press, Brill en Springer. Daarnaast is de UBU betrokken bij Knowledge Unlatched. Hierbij betalen bibliotheken gezamenlijk voor het OA beschikbaar maken van boeken, waardoor de facto voor bibliotheken afzonderlijk de kosten per OA-publicatie relatief laag zijn. Ook het waarborgen van kwaliteit bij OA-publicaties staat wetenschapsbreed hoog op de agenda, zowel bij onderzoekers als bij uitgeverijen. Een deel van de uitgeverijen heeft zich verenigd in de Open Access Scholarly Publishers Association (OASPA) waarbinnen afspraken zijn gemaakt over standaarden rond peer review en over transparantie rond de hoogte van APC’s. Daarnaast zijn er ook kwaliteitswaarborgen voor online publicaties, zoals de Directory for Open Access Journals (DOAJ) en de Directory of Open Access Books (DOAB), die alleen publicaties opnemen als aan bepaalde standaarden wordt voldaan. Initiatieven rond het ontwikkelen van verdienmodellen en het waarborgen van de kwaliteit moeten navolging krijgen op andere terreinen, zeker als het gaat om de geesteswetenschappen. Er dient bijvoorbeeld nader bestudeerd te worden hoe binnen een OA-publicatiecultuur impact en kwaliteit gemeten wordt. Dergelijke kwesties zijn urgent, vooral ook doordat telkens meer universiteiten, beleidsmakers en onderzoeksfinanciers nadrukkelijker voor OA kiezen. Page | 3 Discussienota Open Access, Universiteitsbibliotheek Utrecht, juli 2014 Hoe staan universiteiten, de politiek en onderzoeksfinanciers tegenover Open Access? In de Berlin Declaration on Open Access to Knowledge in the Sciences and Humanities (2003) hebben wereldwijd honderden universiteiten, onderzoeksinstituten en onderzoeksfinanciers zich gecommitteerd aan het OA beschikbaar maken van wetenschapsinformatie. Het gaat hierbij niet uitsluitend om onderzoeksresultaten. De verklaring roept onderzoekers ook op ruwe data en ander onderzoeksmateriaal te publiceren zodat anderen dit kunnen raadplegen, gebruiken en verder verspreiden. De enige eis die de verklaring hieraan stelt is dat de naam van de oorspronkelijke auteur wordt vermeld en er geen plagiaat wordt gepleegd. Ook de Universiteit Utrecht heeft deze verklaring ondertekend. In Nederland lijken de ontwikkelingen rond OA recentelijk in een stroomversnelling te zijn geraakt, na de kamerbrief van staatssecretaris Dekker in november 2013. Als gezegd neemt hij duidelijk stelling vóór OA via uitgevers. Hij draagt de universiteiten op in hun onderhandelingen over abonnementen op elektronische tijdschriften (met name de grote pakketten, de ‘big deals’) mee te nemen het in OA brengen van wetenschappelijke artikelen van Nederlandse auteurs via de gouden OA-variant. In tien jaar tijd, is het idee, moet 100% van de wetenschappelijke artikelen gepubliceerd door Nederlandse auteurs, OA beschikbaar zijn. Als er niet voldoende voortgang is, wordt na drie jaar wetgeving overwogen. In de aanloop naar de onderhandelingen met uitgevers is op 6 juni jl. een Ronde Tafel Conferentie gehouden door Dekker, met aan tafel vertegenwoordigers van Elsevier, Springer, Brill, de Nederlandse Uitgevers Bond, NWO, VSNU en de universiteitsbibliotheken. Hierin is afgesproken dat de VSNU zal gaan onderhandelen over OA, een communicatieplan zal opstellen en uitvoeren in de richting van de onderzoekers, dat de voortgang van het in OA komen van ‘Nederlandse artikelen’ geregistreerd zal gaan worden en dat de uitgevers zullen bekijken of hun fondsen ter beschikking kunnen komen aan de Nederlandse burger in openbare bibliotheken. In 2014 wordt onderhandeld over een paar grote pakketten tijdschriften, te weten Elsevier, Springer, Wiley (samen M€17 per jaar voor alle Nederlandse universiteiten). De onderhandelingen met deze uitgevers zullen gevoerd worden door onderhandelteams, aangevoerd door vertegenwoordigers van alle instellingen binnen de VSNU: Gerard Meijer (RU) en Koen Becking (TiU). In de teams hebben verder zitting directeuren van universiteitsbibliotheken en een vertegenwoordiger van SurfMarket. Het Algemeen Bestuur van de VSNU heeft een krachtig mandaat meegegeven aan Meijer en Becking, waarin het opzeggen van één of meerdere contracten met uitgevers niet uitgesloten wordt. De daadwerkelijke onderhandelingen voor deze drie pakketten zullen nog vóór de zomervakantie starten en doorlopen tot eind 2014. Los van deze ontwikkelingen eisen nationale en Europese onderzoeksfinanciers in toenemende mate dat publicaties OA beschikbaar komen. In de huidige subsidieregeling van NWO (artikel 28) staat dat publicaties gefinancierd met NWO-middelen via een OA-regeling zo snel mogelijk toegankelijk dienen te zijn voor het publiek. Hiervoor kunnen subsidies worden aangevraagd bij het Stimuleringsfonds Open Access. Ook binnen het Horizon 2020-programma liggen de eisen omtrent OA hoog. De Europese Commissie verplicht dat alle peer reviewed publicaties OA beschikbaar komen, iets waarvoor binnen subsidieaanvragen budget kan worden gereserveerd. Page | 4 Discussienota Open Access, Universiteitsbibliotheek Utrecht, juli 2014 Binnen de discussie rond OA neemt ook de aandacht toe voor onderzoeksdata, onder meer om het delen, combineren en hergebruiken van data te stimuleren en de transparantie van onderzoek te vergroten. Binnen Nederland is een belangrijke speler op het terrein van onderzoeksdata het NWOen KNAW-instituut Data Archiving and Networking Services, ( DANS). Deze instelling ondersteunt vooral de langdurige opslag van statische data, oftewel data van afgerond onderzoek, via DANSEASY. Daarnaast is er het Dutch Dataverse Network, voortgekomen uit een initiatief van de UBU en bedoeld voor onderzoekers en docenten van Nederlandse universiteiten. Binnen Dataverse kan een grote verscheidenheid aan wetenschappelijke data online worden opgeslagen en gedeeld, ook van nog lopend onderzoek. De Universiteit Utrecht faciliteert OA op verschillende manieren. Er is een OA-fonds waarbij Utrechtse onderzoekers 50% van de kosten voor OA vergoed kunnen krijgen. In 2014 is er €60.000, beschikbaar voor aanvragen. Daarnaast heeft de UBU een OA-publishingdienst. Onderzoekers en tijdschriftredacties kunnen hier terecht voor advies, maar ook voor een publicatieplatform waarop tijdschriften OA ontwikkeld kunnen worden. Inmiddels heeft de dienst meer dan 20 peer reviewed tijdschriften naar OA begeleid. Bovendien biedt de UBU een Open Access repository, waar wetenschappers publicaties OA toegankelijk kunnen maken. De UBU zorgt daarbij voor ontsluiting, verspreiding en duurzame bewaring. Voor welke keuzes staat de faculteit geesteswetenschappen? Universiteiten en wetenschappers staan voor fundamentele keuzes over de toekomst van het wetenschapsbedrijf. Veel van de discussiepunten die daarbij in het kader van OA spelen, zijn hiervoor in algemene zin aan de orde gekomen, maar zeker niet alle. Voorbeelden van andere vragen die beantwoord zouden moeten worden, zijn: Moet OA meer gewaardeerd worden bij de beoordeling van onderzoekers? Universiteiten willen dat wetenschappers OA publiceren en vragen tegelijkertijd van hen dat ze publiceren in tijdschriften met een hoge impactfactor. Echter, doordat veel van de zogenaamde Atijdschriften (nog) niet OA zijn, bevinden wetenschappers zich in een double bind. Zij willen wellicht wel OA publiceren, maar worden hiervoor onvoldoende beloond omdat zij afgerekend worden op de hoeveelheid A-publicaties. In dat kader is het interessant dat in het Standard Evaluation Protocol 2015-2021 OA weliswaar niet genoemd wordt, maar wel dat onderzoekers beoordeeld worden op hoeveelheid citaties, maatschappelijke relevantie, enzovoorts – zaken die met OA samenhangen. Moet bij evaluaties de faculteit impact op een andere, meervormige manier gaan bepalen, waarbij er nadrukkelijker aandacht is voor OA? Is OA een verantwoordelijkheid van de onderzoeker? Veel onderzoekers zijn voorstander van OA, omdat het de impact en beschikbaarheid van hun werk vergroot. Onderzoekers kampen echter met een hoge werkdruk en willen dat OA hen geen extra tijd gaat kosten, bijvoorbeeld door het onderhandelen met uitgevers over auteursrecht, het uploaden van artikelen in een repository, enzovoorts. Is er een mentaliteitsverandering noodzakelijk onder onderzoekers? Of dient de faculteit dan wel de universiteitsbibliotheek OA beter te faciliteren? Page | 5 Discussienota Open Access, Universiteitsbibliotheek Utrecht, juli 2014
© Copyright 2024 ExpyDoc