Liturgie Gramsbergen, 10-08-2014 Ds. K. A. van der Meer Oefenen: Opwekking 461 Mijn Jezus, mijn Redder; Heer, er is niemand als U. Laat elk moment, al wat ik denk, vol zijn van uw liefde, Heer. Mijn schuilplaats, mijn trooster, veilige toren van kracht; adem en stem, al wat ik ben, brengen U voortdurend eer. Refrein: Juich voor de Heer, heel de aarde wees blij. Zing van de Koning en zijn heerschappij. Bergen aanbidden, de zee juicht mee bij het horen van uw naam. U wil ik prijzen voor dat wat U schiep; mijn leven lang loven, want U heb ik lief. Niets is zo goed als een leven heel dicht bij U. Gelegenheid voor stil gebed Votum (GK Gez.175b) Vredegroet Ps.133: 1 en 3 Komt, ziet, hoe goed, hoe lieflijk is 't als zonen van Isrels huis als broeders samenwonen, in vrede bij elkander zijn. Het is als olie, kostelijk en fijn, die naar Gods heilig voorschrift is bereid, waarmee de priester wordt gewijd. Op Sions berg gebiedt de HEER de zegen, daar wordt genaad' en vrede rijk verkregen, het leven tot in eeuwigheid. Lezing van Gods geboden: Kolossenzen 3: 1-17 LvdK 426: 1 en 5 Zou ik niet van harte zingen Hem die zozeer mij verblijdt? Want ik zie in alle dingen niets dan zijn genegenheid. Is de hartslag van het leven niet de liefde van de Heer? Liefde draagt hen meer en meer, die in dienst van Hem zich geven. Alle dingen hebben tijd, maar Gods liefde eeuwigheid. Omdat Gij mijn hart doet branden, omdat Gij mij zo bemint, hef ik, Heer, tot U mijn handen: Vader, zie ik ben uw kind. Wil mij de genade geven, U te dienen, hier en nu; God die liefde zijt, aan U vast te houden, heel mijn leven, tot ik U na deze tijd liefheb in der eeuwigheid. Gebed Eerste Bijbellezing: Kolossenzen 3: 22- 4: 9 22Slaven, gehoorzaam uw aardse meester in alles, niet met uiterlijk vertoon om bij de mensen in de gunst te komen, maar oprecht en met ontzag voor de Heer. 23Wat u ook doet, doe het van harte, alsof het voor de Heer is en niet voor de mensen, 24want u weet dat u van de Heer een erfenis als beloning zult ontvangen – uw meester is Christus! 25Maar iedereen die onrecht doet zal daarvoor boeten, en daarbij wordt geen onderscheid gemaakt. 1Meesters, geef uw slaven waar ze recht op hebben en wat redelijk is, want u weet dat ook u een meester hebt, in de hemel. 2Blijf bidden en blijf daarbij waakzaam en dankbaar. 3En bid dan ook voor ons, dat God deuren voor ons opent om het mysterie van Christus te verkondigen waarvoor ik gevangen zit, 4en bid dat ik het mag onthullen zoals het moet. 5Gedraag u wijs tegenover buitenstaanders en benut iedere gelegenheid, 6en als u wilt weten hoe u op de mensen moet reageren: vriendelijk, maar beslist. 7Tychikus, onze geliefde broeder, onze trouwe helper en mededienaar van de Heer, zal u alles over mij vertellen. 8Hem stuur ik naar u toe om u over onze omstandigheden in te lichten en om u moed in te spreken, 9samen met Onesimus, onze trouwe en geliefde broeder die een van u is; zij beiden zullen u vertellen hoe het hier gaat. Tweede Bijbellezing en tekst: Brief aan Filemon 1Van Paulus, gevangene omwille van Christus Jezus, en van onze broeder Timoteüs. Aan onze geliefde medewerker Filemon, 2aan onze zuster Apfia en onze medestrijder Archippus, en aan de gemeente die bij u thuis samenkomt. 3Genade zij u en vrede van God, onze Vader, en van de Heer Jezus Christus. 4Ik dank mijn God altijd wanneer ik u in mijn gebeden noem, 5want ik hoor vaak over de liefde en de trouw die u de Heer Jezus en alle heiligen toedraagt. 6Ik bid dat het geloof dat u met ons deelt u een dieper inzicht geeft in al het goede dat ons nader tot Christus brengt. 7Uw liefde heeft mij veel vreugde en troost gegeven, broeder, want u hebt de heiligen gesterkt. 8In mijn verbondenheid met Christus heb ik het volste recht u te zeggen wat u moet doen, 9maar vanwege uw liefde doe ik u liever een verzoek – ik, Paulus, een man van respectabele leeftijd, die gevangen zit omwille van Christus Jezus. 10Ik zou u om een gunst willen vragen voor Onesimus, die tijdens mijn gevangenschap mijn kind is geworden. 11Hij was u destijds niet van nut; nu kan hij echter niet alleen mij, maar ook u goede diensten bewijzen. 12Ik stuur hem naar u terug, hoewel hij me na aan het hart ligt 13en ik hem graag bij me gehouden had. Dan had hij namens u voor mij kunnen zorgen nu ik omwille van het evangelie gevangen zit. 14Maar ik heb zonder uw medeweten niets willen ondernemen, want u moet mij niet een gunst verlenen omdat ik u onder druk zet, maar omdat u het zelf wilt. 15Misschien hebt u hem korte tijd moeten missen om hem voor altijd terug te krijgen, 16niet meer als een slaaf, maar als veel meer dan dat, als een geliefde broeder. Voor mij is hij dat al, hoeveel te meer moet hij het dus voor u zijn, zowel in het dagelijks leven als in het geloof in de Heer. 17Dus, als u met mij verbonden bent, ontvang hem dan zoals u mij zou ontvangen. 18En mocht hij u hebben benadeeld of u iets schuldig zijn, breng het mij dan in rekening. 19Ik, Paulus, schrijf hier eigenhandig neer dat ik u zal betalen. Ik ga er dan maar aan voorbij dat u mij uw eigen leven schuldig bent. 20Kom, broeder, bewijs mij deze dienst omwille van de Heer, stel mij omwille van Christus gerust. 21Ik heb u geschreven in het volste vertrouwen dat u mijn verzoek zult inwilligen, ik weet dat u zelfs meer zult doen dan dat. 22Ten slotte: maak voor mij een kamer in orde, want ik heb goede hoop dat ik dankzij de gebeden van u allen aan u teruggegeven word. 23Epafras, die samen met mij omwille van Christus Jezus gevangen zit, laat u groeten, 24evenals mijn medewerkers Marcus, Aristarchus, Demas en Lucas. 25De genade van de Heer Jezus Christus zij met u. Ps.146: 4, 5 en 6 't Is de HEER, die alle dingen door zijn woord heeft voortgebracht. Eeuwig blijft zijn trouw omringen ieder die zijn hulp verwacht. Hemel, aarde, zee en land blijven door Gods macht in stand. 't Is de HEER, die aan de armen recht verschaft in druk en nood, die uit liefderijk erbarmen hongerigen voedt met brood, die gevangnen vrijheid schenkt en aan hun ellende denkt. 't Is de HEER, wiens mededogen blinden schenkt het lieflijk licht wie door leed is neergebogen wordt door Hem weer opgericht. 't Is de HERE, die bemint elk die Hij oprecht bevindt. Preek LvdK Gez.106: 1, 2 en 3 Het einde aller dingen is nabij, zo weest dan nuchter, waakt in de gebeden, vurig van hart en staat elkander bij; liefde dekt alle ongerechtigheden. Staat voor elkander open, dient elkaar, ieder gelijk hij gaven heeft gekregen; maakt om u heen het heil des Heren waar en deelt met een ruim hart Gods grote zegen. Als iemand spreekt, hij spreke vrank en vrij als iemand dient, hij diene met zijn daden, dat God in taal en taak verheerlijkt zij: Woord van zijn Woord, genade voor genade. Dankgebed en voorbede Collectes voor de kerk en de diaconie GK Gez.167: 1, 2 en 3 (in canon, in 2 groepen) Samen in de naam van Jezus heffen wij een loflied aan, want de Geest spreekt alle talen en doet ons elkaar verstaan. Samen bidden, samen zoeken naar het plan van onze Heer. Samen zingen en getuigen, samen leven tot zijn eer. Heel de wereld moet het weten dat God niet veranderd is. En zijn liefde als een lichtstraal doordringt in de duisternis. 't Werk van God is niet te keren omdat Hij er over waakt, en de Geest doorbreekt de grenzen die door mensen zijn gemaakt. Prijst de Heer, de weg is open naar de Vader, naar elkaar. Jezus Christus, Triomfator, mijn Verlosser, Middelaar. Vader, met geheven handen breng ik U mijn dank en eer. 't Is uw Geest die mij doet zeggen: Jezus Christus is de Heer! Zegen (met als gezongen amen Liedboek 456: 3) Amen, amen, amen! Dat wij niet beschamen Jezus Christus onze Heer, amen, God, uw naam ter eer! Liturgie Gramsbergen, 10-08-2014 Ds. H. J. Visser Gelegenheid voor stil gebed Votum (GK Gez.175b) Vredegroet Ps. 112: 1 en 2 God zij geloofd en hoog geprezen. Welzalig die de HERE vrezen. Wie in zijn hart Gods wet bewaarde, zijn nageslacht is groot op aarde. Wie vrolijk voortgaat op Gods wegen, beërft een overvloed van zegen. Zijn goede naam wordt nooit te schande, zijn recht is veilig in Gods handen. Zelfs in de nacht ziet hij het dagen, een glans van liefd' en welbehagen. Gods waarheid zal voor al de zijnen als zonlicht in het duister schijnen. Gebed Lezing: 2 Koningen 4:8-37 8Op zekere dag kwam Elisa door Sunem. Daar woonde een voorname vrouw die hem dringend uitnodigde om te komen eten. Van toen af aan ging hij elke keer als hij langs Sunem kwam bij haar eten. 9De vrouw zei tegen haar man: ‘Die godsman die telkens bij ons op bezoek komt, is beslist heilig. 10Laten we op het dak van ons huis een kamer voor hem maken en daar een bed, een tafel, een stoel en een lamp neerzetten, dan kan hij zich daar terugtrekken als hij bij ons komt.’ 11Toen Elisa op een dag weer door Sunem kwam, onderbrak hij zijn reis en ging rusten in het voor hem ingerichte vertrek. 12Hij vroeg zijn knecht Gechazi de gastvrouw te roepen. Toen de vrouw op Gechazi’s verzoek naar boven was gekomen 13zei Elisa tegen Gechazi: ‘Vraag haar wat we voor haar kunnen doen in ruil voor alle moeite die zij zich voor ons getroost heeft. Kunnen we voor haar bij de koning pleiten, of bij de bevelhebber van het leger?’ Maar de vrouw antwoordde: ‘Ik leef te midden van mijn eigen volk.’ 14Weer vroeg Elisa: ‘Kan ik echt niets voor haar doen?’ en Gechazi antwoordde: ‘Jawel, ze heeft geen zoon, en haar man is al oud.’ 15Toen zei Elisa: ‘Roep haar binnen.’ Gechazi riep haar, de vrouw kwam in de deuropening staan 16en Elisa zei tegen haar: ‘Vandaag over een jaar zult u een zoon in uw armen houden.’ ‘Nee, waarde godsman,’ antwoordde ze, ‘spiegelt u me toch niets voor.’ 17Maar de vrouw werd zwanger en precies een jaar later baarde ze een zoon, zoals Elisa had voorzegd. 18Het kind groeide op. Op zekere dag, toen hij was gaan kijken bij zijn vader, die met de maaiers op het land was, 19riep hij plotseling uit: ‘Mijn hoofd! Mijn hoofd!’ De vader beval een knecht de jongen naar zijn moeder te brengen. 20De knecht nam hem op en droeg hem naar zijn moeder. Zij hield hem op haar schoot, maar tegen het middaguur stierf hij. 21Toen ging ze naar boven, legde de jongen op het bed van de godsman en sloot de deur van het vertrek. Daarna ging ze naar buiten 22en riep tegen haar man: ‘Stuur me een van de knechten met een ezelin! Ik wil zo snel mogelijk naar de godsman, maar ik kom direct weer terug.’ 23‘Waarom zou je naar de godsman gaan?’ vroeg hij. ‘Het is toch geen nieuwemaan vandaag, en ook geen sabbat?’ ‘Laat me nu maar,’ zei ze. 24Ze zadelde de ezelin en zei tegen de knecht: ‘Drijf de ezelin zonder ophouden aan, tot ik zeg dat je halt kunt houden.’ 25Zo ging ze op weg naar Elisa, die op de Karmel verbleef. Toen de godsman haar zag aankomen, zei hij tegen zijn knecht Gechazi: ‘Kijk, daar heb je de vrouw uit Sunem. 26Ga haar vlug tegemoet en vraag hoe het met haar gaat, en met haar man en haar zoon.’ De vrouw antwoordde dat het goed ging, 27maar toen ze bij de godsman op de berg aankwam, greep ze zijn voeten vast. Gechazi liep op haar toe om haar weg te jagen, maar de godsman zei: ‘Laat haar maar, ze heeft verdriet. En ik wist daar niets van, de HEER heeft het voor mij verborgen gehouden.’ 28Toen zei de vrouw: ‘Heb ik u soms om een zoon gevraagd? Heb ik niet gezegd dat u geen valse hoop moest wekken?’ 29Hierop zei Elisa tegen Gechazi: ‘Neem mijn staf en ga er zo snel mogelijk naartoe. Als je iemand tegenkomt, groet hem dan niet. Als iemand jou groet, zeg dan niets terug. Je moet mijn staf op de jongen leggen.’ 30Maar de moeder van de jongen zei: ‘Zo waar de HEER leeft, en zo waar u leeft, ik ga niet zonder u.’ Toen stond Elisa op en ging met haar mee. 31Gechazi was hun vooruitgegaan en had de staf op de jongen gelegd, maar die had geen teken van leven gegeven. Hij keerde terug en vertelde Elisa dat de jongen niet wakker was geworden. 32Toen Elisa zelf bij het huis aankwam, zag hij de jongen dood op zijn eigen bed liggen. 33Hij ging de kamer binnen en sloot de deur achter zich. Toen bad hij tot de HEER. 34Daarna liep hij naar het bed toe en ging boven op het kind liggen, met zijn mond op zijn mond, zijn ogen op zijn ogen en zijn handpalmen op zijn handpalmen. Zo bleef hij over het kind uitgestrekt liggen tot het lichaam weer warm werd. 35Toen kwam hij overeind, liep door de kamer heen en weer, en strekte zich nogmaals over het kind uit. Uiteindelijk niesde de jongen wel zeven keer, en opende zijn ogen. 36‘Roep de moeder,’ riep Elisa tegen Gechazi. Gechazi waarschuwde haar, en toen ze boven kwam zei Elisa: ‘U kunt uw zoon meenemen.’ 37De vrouw kwam de kamer binnen, viel aan Elisa’s voeten neer en boog diep voorover. Toen nam ze haar zoon op en ging de kamer uit. GK 98 Nu graf en steen getuigen, dat Hij is opgestaan, moet elke knie zich buigen en alle harten juichen: het nieuwe Rijk breekt aan. Hoor hoe de vogels zingen boven het open graf, als eens, in den beginne, toen God aan alle dingen leven en adem gaf. Nu is de dood gestorven, de duisternis gezwicht. God houdt zich niet verborgen, Hij brengt op deze morgen het leven aan het licht. De HEER brengt al uw heil tot stand, des daags en in de nacht houdt Hij voor u de wacht. uw schaduw aan uw rechterhand; de zon zal U niet schaden, de maan doet niets ten kwade. T. Handelingen 9:36-43 36In Joppe woonde een leerlinge die Tabita heette, in onze taal is dat Dorkas. 37Maar juist in die tijd werd ze ziek en stierf. Ze werd gewassen en in het bovenvertrek opgebaard. 38Omdat Lydda dicht bij Joppe ligt, stuurden de leerlingen, die gehoord hadden dat Petrus daar was, twee mannen naar hem toe met het dringende verzoek om direct bij hen te komen. 39Petrus ging meteen met hen mee. Na zijn aankomst werd hij naar het bovenvertrek gebracht, waar de weduwen om hem heen kwamen staan en hem huilend de tunica’s en mantels lieten zien die Dorkas nog maar pas gemaakt had. 40Petrus stuurde iedereen weg, waarna hij knielde om te bidden. Na het gebed draaide hij zich om naar het lichaam en zei: ‘Tabita, sta op!’ Ze opende haar ogen, en toen ze Petrus zag ging ze rechtop zitten. 41Hij nam haar bij de hand en hielp haar overeind, en toen hij de heiligen en de weduwen weer binnengeroepen had, liet hij hun zien dat ze weer leefde. 42Dit voorval werd in heel Joppe bekend en velen gingen in de Heer geloven. 43Petrus bleef nog enige tijd in Joppe, bij Simon, een leerlooier. De HEER zal u steeds gadeslaan, Hij maakt het kwade goed, Hij is het die u hoedt. Hij zal uw komen en uw gaan, wat u mag wedervaren, in eeuwigheid bewaren. Preek Ps. 121 Ik sla mijn ogen op en zie de hoge bergen aan, waar komt mijn hulp vandaan? Mijn hulp is van mijn HERE, die dit alles heeft geschapen. Mijn herder zal niet slapen. Uw wankle voeten zet Hij vast, als gij geen uitkomst ziet: uw wachter sluimert niet! Zijn oog wordt door geen slaap verrast, Hij wil, als steeds voor dezen, Isrels wachter wezen. Geloofsbelijdenis G.179a Ik geloof in God de Vader, de Almachtige, Schepper des hemels en der aarde. En in Jezus Christus, zijnen eniggeboren Zoon, onze Here; die ontvangen is van de Heilige Geest, geboren uit de maagd Maria; die geleden heeft onder Pontius Pilatus, is gekruisigd, gestorven en begraven, nedergedaald ter helle; ten derden dage wederom opgestaan van de doden; opgevaren ten hemel, zittende ter rechterhand Gods, des almachtigen Vaders, vanwaar Hij komen zal om te oordelen de levenden en de doden. Ik geloof in de Heilige Geest. Ik geloof ene heilige, algemene, christelijke kerk, de gemeenschap der heiligen; vergeving der zonden; wederopstanding des vlezes; en een eeuwig leven. Amen, amen. Amen. Dank en voorbede Collecte GK 110: 1, 2 en 5 Alles, alles is gelegen aan genade aan Gods zegen; Welvaart komt bij Hem vandaan. Allen die de Here vrezen Zullen onaantastbaar wezen, Daar zij in Gods vrijheid staan. Die ons voedt bij duizendtallen, ons geluk ten deel doet vallen, stelt zich ook voor mij garant. Die mijn leven leidt op aarde en mij wonderwel bewaarde reikt al helpend mij zijn hand. Dagen aan het licht gekomen gaan voorbij als waterstromen, jaar na jaar en eeuw na eeuw. Eens zal dan die dag ontwaken, dat zich alles zal volmaken: God maakt alle dingen nieuw. Zegen (met als gezongen amen Ps.89: 18, slotregel)
© Copyright 2024 ExpyDoc