Drs. Nienke de Goeijen, nurse practitioner neuromusculaire ziekten, UMC Utrecht Martha Huvenaars, verpleegkundige neuromusculaire ziekten, polikliniek NNG, UMC Nijmegen St Radboud Het Guillain-Barré Syndroom 1. Inleiding In het artikel over ‘’neuromusculaire zorg’ in Nederland is beloofd de zorg aan een neuromusculaire patiënt verder uit te werken. De auteurs hebben gekozen voor de zorg voor een patiënt met Guillain-Barré Syndroom (GBS). Deze zorg is uitdagend voor een verpleegkundige omdat de zorg intensief, complex en multidisciplinair is en van invloed is op de mate van herstel. 2. Het Guillain-Barré syndroom (GBS) 2.1 Algemeen GBS is een acute immuun-gemedieerde polyneuropathie – een ontstekingsachtige aandoening van de zenuwen in armen en benen – die meestal gepaard gaat met ernstige spierzwakte en mogelijk gevoelsstoornissen en autonome stoornissen. Het is in principe een reversibele ziekte. GBS wordt bij tweederde van de patiënten vooraf gegaan door een infectie. De incidentie bedraagt ongeveer 1-3 per 100.000. GBS komt voor in alle leeftijdsgroepen maar vooral tussen het 15e en 35e jaar en het 50e en 75e jaar. Bij een meerderheid van de patiënten zijn prikkelingen in tenen en vingers het eerste verschijnsel. De zwakte begint meestal in de benen en neemt toe gedurende een aantal dagen tot maximaal 4 weken. Door zwakte van de ademhalingspieren en het diafragma kan er binnen enkele dagen ademhalingsinsufficiëntie ontstaan, ongeveer 25% moet tijdens de ziekte beademd worden. De sensorische stoornissen zijn overwegend vibratie- en bewegingsrichtingsgevoelsstoornissen. Ook autonome functiestoornissen kunnen voorkomen. Cognitie, gehoor en visus blijven intact. Pijn komt bij ongeveer 65 % voor en kan ernstig zijn. 8,9,11 Pijn treedt met name op in de acute fase en lijkt te concentreren in de rug, tussen de schouderbladen en in de spieren. Daarnaast kan er sprake zijn van radiculaire pijnklachten. De diagnose wordt gebaseerd op de klinische verschijnselen, liquoronderzoek en een EMG. De intensiviteit van de zorg is afhankelijk van de spierzwakte op het moment van verwijzing en de snelheid van de progressie. Het in een vroeg stadium starten van de behandeling kan de progressie tijdig remmen. De mate van herstel is sterk geassocieerd met de ernst van de ziekte, ongeveer 40% van de patiënten houdt in meer of mindere mate restverschijnselen over en 5% zeer ernstige.11 Een slechte prognose is geassocieerd met een leeftijd hoger dan 50 jaar, de ernst van de verlamming in de acute fase, de beademingsbehoeftigheid, voorafgaande diarree en duidelijke axonale uitval.11 In het verloop van de ziekte wordt onderscheiden een acute fase, plateau fase en revalidatiefase. 2.2 Behandeling van GBS Het belangrijkste in de behandeling is goede algehele zorg, met daarbij de aanwezigheid van intensive-carefaciliteiten. Medicamenteuze behandeling heeft als doel klinisch herstel te bespoedigen. De behandeling van eerste keus is immunoglobulinen therapie. Er zijn aanwijzingen dat de toediening van methylprednisolon aan de behandeling met immunoglobulinen een effect heeft op sneller herstel van motorische functies echter niet op een gunstiger prognose op langere termijn. Wanneer er sprake is van spierkrachtverlies geldt de regel ‘niets moet, wat kan mag’. Actief oefenen kan pas in een later stadium. Gezien de voorkomende problematiek is een multidisciplinaire behandeling noodzakelijk.5 Meestal zijn revalidatiearts, fysiotherapeut, logopedist en ergotherapeut ook betrokken bij de behandeling. 3. Behandeling van symptomen 3.1 Respiratoire functie Zwakte van de ademhalingsspieren leidt tot dyspnoe en mogelijk respiratoire insufficiëntie. Metingen die uitgevoerd worden voor het vaststellen van zwakte van de ademhalingsspieren zijn de vitale capaciteit, bloedgasbepaling en saturatiemeting. Het is mogelijk dat de zwakte van de ademhalingsspieren sneller toeneemt dan zwakte van andere spieren. De volgende interventies en waarnemingen zijn van belang om de respiratoire functie te beoordelen en toename van zwakte vast te stellen6: - als de zwakte van het diafragma, intercostale en buikspieren toeneemt, neemt de kracht om te hoesten af. Een regelmatige beoordeling van de hoestkracht en van de noodzaak om slijm af te zuigen is noodzakelijk - als de zwakte van het diafragma toeneemt worden de hulpademhalingsspieren gebruikt. Bij platliggen neemt de kortademigheid toe. Waarneming van het gebruik van hulpademhalingsspieren en/of toename van kortademigheid bij plat liggen zijn belangrijke indicatoren voor afname van de respiratoire functie - beoordelen cyanose - 3x daags tellen van de ademhalingsfrequentie en vaststellen of ademhaling oppervlakkig of diep is - 3x daags laten tellen na diepe inademing op 1 uitademing - 3x daags peakflowmeting - zwakte van de tong uit zich al snel in verminderd spraakvermogen - als gevolg van toenemende hypoxie kan een patiënt angstig en onrustig worden Bij zwakte van de tong en keelspieren kan luchtwegobstructie ontstaan. Bij de indicatie tot beademing is de vitale capaciteit belangrijker dan de bloedgassen. Als deze daalt tot 12-20ml/kg of als er meer dan 30% verval is, wordt meestal tot overplaatsing naar een intensive care overgegaan.7,8,11 De bloedgassen kunnen lang normaal blijven. 3.2 Pijn Pijn bij GBS is een complex symptoom omdat er verschillende soorten pijn voorkomen en over het algemeen nog niet goed bekend is wat de beste behandeling is voor deze verschillende pijnklachten en hoe deze ontstaan. Van belang is de pijnklachten te onderkennen en een pijnanamnese af te nemen om te onderscheiden om welke soort pijn het gaat en de effecten van de interventies te meten. De volgende soorten pijn kunnen onderscheiden worden: Neuropatische pijnen: - paresthesieën; prikkelend, tintelende, brandende pijnen, vooral in handen en voeten - hyperesthesieën; aanraking of contact met laken kan pijnlijk zijn - spierpijnen en –krampen; treden vaak ’s nachts in de benen op en reageren slecht op positieveranderingen. - gewrichtspijnen - lumbale pijn; soms een eerste symptoom maar treedt meestal op in de acute fase. Eén van de oorzaken is bedlegerigheid. - hoofdpijn; gevolg van autonome functiestoornissen De paresthesieën kunnen maanden aanhouden. Meest effectief als pijnbestrijding zijn parenteraal toegediende corticosteroïden in tegenstelling tot kinine, antidepressiva, antiepileptica en NSAID’s. Zo nodig wordt morfine epiduraal toegediend. Voor de neuropatische pijnen wordt aanbevolen om in de acute fase te starten met antiepileptica (zie CBO richtlijn polyneuropathie). Analgetica die van invloed zijn op de ademhaling en op de darmfunctie kunnen gebruikt worden maar dan is zorgvuldige bewaking van respiratoire en darmfunctie nodig. In de herstelfase wordt aanvullende pijnbestrijding met o.a. antidepressiva aanbevolen5 Gewrichtspijnen verergeren bij bewegen. Passief doorbewegen van gewrichten en goede bedhouding waarbij gewrichten niet overmatig worden belast, zijn van belang om contracturen te voorkomen. Passieve oefentherapie gebeurt binnen de pijngrenzen. Een dekenboog kan nodig zijn om spitsvoeten te voorkomen. 3.3 Autonome dysfunctie 5,6,10 Autonome functiestoornissen komen vaak voor en uiten zich meestal in hypertensie en tachycardie. Levensbedreigende autonome stoornissen zijn de orthostatische hypotensie, hartritmestoornissen, vagale stoornissen (bradycardie, asystolie) en een gestoorde ADH secretie met als gevolg een hyponatriëmie. Cardiovasculaire stoornissen komen bij ongeveer 65% van de patiënten voor. Andere functiestoornissen kunnen zijn mictie- en darmstoornissen, stoornissen in de bronchiale secretie en blozen. Bij ernstige autonome functiestoornissen is 24-uursmonitoring van bloeddruk en pols noodzakelijk. Veranderingen kunnen uitgelokt worden door uitzuigen en medicatie. In de plateaufase is orthostatische hypotensie aandachtspunt bij het mobiliseren. Orthostatische hypotensie kan ook gevolg zijn van langdurige bedlegerigheid. Goed monitoren bij het starten met mobiliseren is vereist indien er sprake is van matige spierfuncties. De normale interventies bij orthostatische hypotensie zijn van toepassing op patiënten met GBS. 3.4 Huidintegriteit Het risico op decubitus is afhankelijk van de ernst van de paralyse. De normale antidecubitusmaatregelen zijn van toepassing voor patiënten met GBS. Indien, vanwege pijn, wisselligging moeilijk is, is een antidecubitusmatras aan te bevelen. 3.5 Blaas- en darmfunctie Blaasstoornissen lijken het gevolg van areflexie en gevoelsstoornissen. Indien er sprake is van autonome dysfunctie wordt intermitterend catheteriseren aanbevolen tenzij er sprake is van ernstige, langdurige zwakte, dan is een verblijfscatheter geïndiceerd.10 Obstipatie kan ontstaan als gevolg van immobiliteit en autonome dysfunctie. Ongeveer 50% van de patiënten ontwikkelt een subileus in de acute fase en het risico op een volledige ileus neemt toe bij langdurige immobilisatie, gebruikt van opiaten en abdominale problematiek in de voorgeschiedenis.5 Nauwkeurige registratie van de faecesproductie en het dagelijks beluisteren van de darmperistaltiek wordt aanbevolen.5 3.6 Voeding Ondervoeding is een risicofactor bij patiënten met GBS. Immobiliteit, afname van de maag/darmperistaltiek, dysfagie en depressie kunnen bijdragen aan ondervoeding. Bij ernstige ziekte kan ondervoeding voorkomen terwijl de oorzaak onduidelijk is, mogelijk speelt stress ook een rol.3,6,10 Enterale of parenterale voeding kan in de acute fase nodig zijn. Een zorgvuldige beoordeling van de slikfunctie en het in acht nemen van bovenstaande factoren is cruciaal. 3.7 Vermoeidheid5 Het ziekteverloop en verlies aan spierkracht is van invloed op der ervaren vermoeidheid. De zorg wordt aangepast aan de behoeften van de patiënt. Er is onderzoek gedaan naar vermoeidheid als restverschijnsel van GBS. Hieruit blijkt dat ongeveer 80% van alle patiënten met een immuungemediëerde neuropathie (waaronder GBS) wordt gehinderd door ernstige vermoeidheid die jaren kan aanhouden en de kwaliteit van leven vermindert. Deze vermoeidheid lijkt onafhankelijk van spierkracht, gevoelsstoornissen, functionele score en duur van de symptomen. De oorzaak is nog onbekend. Recent werd een gunstig effect aangetoond van een twaalf weken durende fietstraining, de conditietraining werd goed verdragen, vermoeidheidsscores namen af met twintig procent en lichamelijke conditie en kwaliteit van leven namen significant toe. 3.8 Angst en depressie Door het acute ontstaan van GBS en de snelle overgang van onafhankelijk naar mogelijk totaal afhankelijk en eventuele beademing kan GBS een traumatische ervaring zijn met angst als gevolg. Goede informatie over het verloop van de ziekte, behandeling en prognose en een voorbereiding op een eventuele IC-opname vermindert in veel gevallen de angst.3,6,10 In een latere fase kan contact met andere GBS-patiënten angst verminderen.10 De toename van afhankelijkheid leidt tot controleverlies. Het zoveel mogelijk handhaven van de behoeften van de patiënt in de dagelijkse routine geeft de patiënt het gevoel enige controlemogelijkheid te hebben nu de controle over het functioneren van zijn lichaam (deels) verdwenen is.6 Een depressie kan voorkomen in de vroege fase van de ziekte en verbetert meestal in de loop van de tijd.6 3.9 Trombosepreventie5 Risicofactor voor het ontstaan van diep veneuze trombose is de immobilisatie. De tijd waarin deze trombose zich kan ontwikkelen varieert van 4 tot 67 dagen na het ontstaan van de symptomen. Er is onvoldoende onderzocht welke profylaxe gegeven moet worden, wat de duur van de profylaxe moet zijn en hoe risicopatiënten te bewaken. Aanbevolen wordt subcutane heparine toe te dienen en steunkousen voor nietambulante patiënten totdat ze onafhankelijk kunnen lopen. 4. Impact op het dagelijks functioneren en sociaal welzijn Ongeveer 50% van de patiënten met GBS houdt restverschijnselen over. In een Nederlands onderzoek naar het lichamelijk en sociaal functioneren één jaar na het ontstaan van de klachten bleek dat een behoorlijk aantal patiënten met GBS niet meer op hetzelfde premorbide niveau kon functioneren t.g.v. een verminderde spierkracht (67%) en gevoelsstoornissen (36%). 30% had problemen met het functioneren in huis. Bijna eenderde van de patiënten maakte een verandering (aanpassing, stoppen) in deelname aan het arbeidsleven. En ruim de helft had moeite met het uitvoeren van hobby’s en vrijetijdsbesteding.13 In een prospectieve studie uit Zweden bleek dat 26% 2 jaar na het ontstaan nog gedeeltelijk ADL afhankelijk was en 24% een lagere deelname aan sociale activiteiten had. In andere studies variëren deze cijfers tussen 10 en 30%.2 5. Invloed op familieleden of mantelzorgverleners De belasting voor directe naasten van patiënten met GBS is significant hoger in de eerste maanden na de diagnosestelling. Naasten ervaren in het eerste half jaar vaker lichamelijke klachten en angst. De conditie van de patiënt heeft een belangrijke impact op het psychosociaal functioneren van hun naasten. Het aanbieden van ondersteuningsmogelijkheden aan directe familieleden of mantelzorgverlener kan van meerwaarde zijn.14 Aangezien de helft van de patiënten met GBS restverschijnselen houdt heeft dit tot gevolg dat in veel gevallen er sprake is van een toegenomen mantelzorgbelasting met name wanneer er sprake is van ADL-afhankelijkheid. Literatuurlijst 1. Färkkila, M. Penttila, P. Plasma exchange therapy reduces the nursing care needed in GB-syndrome. Journal of Advanced Nursing, 1992, 17, 672-675 2. Forsberg, A., Pedro-Cuesta, J. de, Widén Holmqvist, L. Use of healthcare, patient satisfaction and burden of care in GB-syndrome. J Rehabil Med 2006; 38: 230-236 3. Haldeman, D., Sulkolsky, K. Treatment and Nursing Care for a Patient With GBsyndrome. Dimensions of Critical Care Nursing, 2005; 24(6):267-272 4. Hill, N. S. Neuromuscular Disease in Respiratory and Critical Care Medicine. Respiratory Care, 2006; 51(9):1065-1071 5. Hughes, R. A.C., Wijkdicks, E.F.M, Benson, E., Cornblath, D.R., Hahn, a., Meythaler, J.M., Sladky, J.T., Barohn, R.J., Stevens, J.C. Supportive Care for Patients with GBsyndrome. Arch. Neurol. 2005;62:1194-1198 6. McMahon-Parkes, K., Cornock, M.A. GB-syndrome: biological basis,treatment and care. Intensive Critical Care Nursing. 1997;13:42-48 7. Mehta, S., Neuromuscular Disease Causing Acute Respiratory Failure. Respiratory Care 2006;51(9):1016-1023 8. Newswanger, D.L., Warren, C.R. Guillain-Barré Syndrome. Am Fam Physician 2004;69:2405-2410. 9. Pandey, C. K., Bose, N. Garg, G. Singh, N., Baronia, A. Agarwal. A. Singh, P.K., Singhj, U. Gabapentin for the Treatment of Pain in GB Syndrome: A double-blinded, placebo-controlled, crossover study. Anesth Analg 2002;95:1719-1723 10. Sulton, L. L. A multidisciplinary care approach to GB-syndrome. Dimensions of Critical Care Nursing, 2001:20(1):16-22 11. Visser, M. de, Vermeulen, M., Wokke, J.H.J. Neuromusculaire ziekten. Elsevier/ Bunge. Maarssen 1999. 12. Winer, J.B. Treatment of GB-syndrome. Q J Med 2002;95:717-721. 13. Bernsen RA, De Jager AE, van der Meche FG, Suurmeijer TP. How Guillain-Barre patients experience their functioning after 1 year. Acta Neurol Scand. 2005;112:51-56 14. Bernsen RA, De Jager AE, van der Meche FG, Suurmeijer TP. The effects of Guillain-Barre syndrome on the close relatives of patients during the first year. J Neurol Sci. 20063;244:69-75 Met dank aan: dr. Nicolette Notermans, neuroloog en Peter Erdman, fysiotherapeut. UMCUtrecht
© Copyright 2024 ExpyDoc