oordeel - Stichting Landeigenaren en Gebruikers Oostflank Sint Pieter

~~'" i
t` " r~ ~s
Rechtbank Limburg
AANTEKENEN [ ]PER POST (]PER FAX 0475-330800
Bestuursrecht
Boels Zanders Advocaten
tav de heer mr. J.L. Stoop
bezoekadres
Willem II Singel 67
6040 HR Roermond
Postbus 196
6040 AD Roermond
correspondentieadres
Postbus 950, 6040 AZ Roermond
datum
onderdeel
contactpersoon
doorkiesnummer
ons kenmerk
uw kenmerk
bijlage(n)
faxnummer afdeling
onderwerp
3 maart 2014
Zittingsadministratie
mevr K.A.M.L.F. van Oudheusden
(0475)35 23 OS
zaaknummer MAA 12 / 1985 WET NO2
JM/MG/7002158/935555V 1
(0475)35 24 82
het beroep van Stichting Oostflank Sint Pietersberg to Maastricht
t(0475) 35 23 05
f
www.rechtspraak.nl
Bij beantwoording de datum en
ons kenmerk vermelden. Wilt u
slechts een zaak in uw brief
behandelen.
Geachte heer,
Over het beroep met zaaknummer MAA 12 / 1985 WET NO2 deel ik a het volgende mee.
De rechtbank heeft uitspraak gedaan. Ik stuur u een kopie van de uitspraak. Indies in deze uitspraak
wordt verwezen naar een uitspraak met een ECLI-summer, is de tekst van de betreffende uitspraak
onder dat summer gepubliceerd op www.rechtspraak.nl.
Tegen deze uitspraak staat voor een belanghebbende en het bestuursorgaan hoger beroep open. Dit dient
to worden ingesteld binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak door een
beroepschrift en een kopie van deze uitspraak to zenden aan de Afdeling bestuursrechtspraak van de
Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag. In uw beroepschrift moet u vermelden waarom u
het niet eens bent met de uitspraak. U kunt ook digitaal hoger beroep instellen bij de Afdeling
Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Kijk op w~w«.raadvanstate.rt71 voor meer informatie over het
indienen van digitaal beroep.
Als u naar aanleiding van deze brief vragen hebt, kunt u contact opnemen met de administratie van de
rechtbank op het hierboven vermelde doorkiesnummer.
Als u de rechtbank belt of schrijft, verzoek ik u het zaaknummer to vermelden.
Hoog
E~
ode i
tend,
~f
er
~
,t`
-"'
BE023
r'
nitspraak
RECHTBANK LIMBURG
Zittingsplaats Maastricht
Best~iursrecht
zaaknummer: AWB 12 / 1985
uitspraak van de meervoudige kamer van 3 maart 2014 in de zaak tussen
Stichting Oosttlank Sint Pietersberg, to Maastricht, eiseres,
(gemachtigde: mr. E.T. de Jong, mr. M.M. Weehuizen),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Maastricht, verweerder
(gemachtigden: mr. M.E.J.M. Vorstermans en mr. G.A.M. Bijnen)
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen: J. Dassen
(gemachtigde: mr. J.L. Stoop).
Procesverloop
Bij besluit van 27 juni 2012(primaire besluit) heeft verweerder het verzoek van eiseres om
handhavend op to treden tegen een hek~~~erk dat is geplaatst rond een landgoed op de
oostflank van de Sint Pietersberg to Maastricht afgewezen.
Bij besluit van 10 oktober 2012(het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van
eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard en het primaire besluit gehandhaafd.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 november 2013. Eiseres en verweerder
hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. Tevens is verschenen de
derde-partij J. Dassen (Dassen) bijgestaan door zijn gemachtigde.
Overwegingen
1,
Op deze zaak is gelet op het overgangsrecht van deel C, artikel 1, van de Wet
aanpassing bestuursprocesrecht nog het recht van toepassing zoals dat gold tot en met
31 december 2012. Het bestreden besluit is namelijk bekendgemaakt voor 1 januari 2013.
2.
Eiseres heeft zich, onder meer, tot Joel gesteld de openheid van het landschap aan
de oostflank van de Sint Pietersberg to behouden. Dassen is eigenaar van een aldaar gelegen
landgoed en heeft rond dit landgoed een hekwerk geplaatst. Het landgoed bestond eerst
zaaknummer: AWB 12 / 1985
voornamelijk uit akkerland en is daarna omgevormd tot voornamelijk grasland. Het ]lek~verk
bestaat uit houten paler waartussen open gaas is aangebracht.
Eiseres heeft bij schrijven van 31 mei 2012 aan verweerder verzocht om
3.
handhavend tegen het hekwerk op to treden omdat het hekwerk volgens eiseres in strijd is
met let bestemmingsplan.
4.
Verweerder heeft bij het primaire besluit afwijzend op het verzoek beslist. Bij het
bestreden bestuit is het primaire besluit gehandhaafd.
Eiseres kan zich daarmee niet verenigen. Zij heeft daartoe aangevoerd dat het
5.
hekwerk hoger is dan 1 m en daarom niet omgevingsvergunningvrij is. Volgens eiseres dient
op grond van het Besluit omgevingsrecht(Bor) bij het bepalen van deze hoogte rekening to
worden gehouden met grondophogingen op het landgoed die niet noodzakelijk ~varen voor
het plaatsen van het hekwerk. Eiseres heeft aangevoerd dat in dit geval dergelijke
ophogingen hebben plaatsgevonden en dat het daarbij gaat om ophogingen van enke(e
tientallen centimeters. De hoogte van het hek varieert en is maximaal 1,6 m. Ter
onderbouwing van Naar stelling dat er ophogingen hebben plaatsgevonden heeft eiseres
foto's en getuigenverklaringen in het geding gebracht. Omdat voor het hekwerk geen
omgevingsvergunning is verleend, diem verweerder in beginsel handhavend daartegen op to
treden. Volgens eiseres vormt het hekwerk een inbreuk op het open landschap.
Verweerder step zich op het standpunt dat er geen ophogingen in verband met de
6.
p(aatsing van het hekwerk hebben plaatsgevonden en dat het hekwerk voor het overgrote
dee( een hoogte heeft van 1 m en op enkele plaatsen iets hoger (tot 1,08 m)is. Omdat een
hekwerk van l meter vergunningvrij is, kan volgens verweerder slechts discussie bestaan
over het deel van het hekwerk dat hoger is dan 1 m. Gelet op de geringe overschrijding van
het hekwerk van de toegestane hoogte alsmede gelet op de open constructie step verweerder
dat het hekwerk op Been enkele wijze het zicht op het open (andschap belemmert en
evenmin de waarden van het gebied aantast. Verweerder heeft eveneens foto's overgelegd.
Naar mening van verweerder is het verzoek om handhaving terecht afgewezen.
7.
Op 1 november 2013 heeft verweerder aan Dassen een omgevingsvergw~ning
verleend voor een hekwerk rond het landgoed met een hoogte van 1,25 m naar aanleiding
van een aanvraag van Dassen van 1 augustus 2013. Eiseres heeft ter zitting aangegeven
tegen die vergunning bezwaar to zullen maker.
De rechtbank diem in dit geding to beoordelen of verweerder bij het bestreden
8.
besluit, gelet op de feiten en omstandigheden op dat moment, van handhavend optreden
heeft mogen afzien.
9.
Dassen heeft ter zitting betoogd dat de beroepsgrond van eiseres dat het hekwerk
vergunningvrij
is zich niet verdraagt met artikel 6:13 van de Algemene wet
niet
bestuursrecht(Awb)omdat eiseres dit pas in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank
overweegt dienaangaande dat het betoog dat het hekwerk niet vergunningvrij is ziet op de
vraag of het hekwerk al of niet in strijd is met een wette(ijk voorschrift. De beantwoording
van die vraag maakt onderdeel uit van de vraag of verweerder van handhaving heeft molten
afzien. Het betoog dat het hekwerk niet vergunningvrij is heeft geen betrekking op een
ander besluitonderdeel dan waartegen de overige bezwaar- en beroepsgronden waren
zaaknummer: AWB 12 / 1985
respectievelijk zijn gericht en kon daarom zonder in strijd to komen met artikel 6:13 van de
Awb pas in beroep naar voren worden gebracht.
10.
De rechtbank overweegt voorts als volb.
11.
Op grond van artikel 125 van de Gemeentewet is het gemeentebestuur bevoegd tot
oplegging van een last onder bestuursdwang en wordt de bevoegdheid tot oplegging van een
last onder bestuursd~~~ang uitgeoefend door het college, indien de last diem tot handhaving
van regels we(ke het gemeentebestliur uitvoert.
Op grond van artikel 5:21 van de Awb wordt onder last onder bestuursdwang verstaan de
herstelsanctie, inhoudende:
a. een last tot geheel of gedeeltelijk herstel van de overtreding, en
b. de bevoegdheid van het bestuursorgaan om de last door feitelijk handelen ten uitvoer to
leggen, indien de last niet of niet tijdig wordt uitgevoerd..
Ingevolge artike12.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet algemene bepalingen
omgevingsrecht(Wabo)is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit to
voeren, voor zover dat geheel of gedeelte(ijk bestaat uit het bouwen van een bouwwerk.
Ingevolge het derde lid kan bij algemene maatregel van bestuur warden bepaald dat met
betrekking tot daarbij aa~lgewezen activiteiten als bedoeld in het eerste lid in daarbij
aangegeven categorieen gevallen, het in dat lid gestelde verbod niet geldt.
Ingevolge artikel 23a,eerste lid, van de Wabo is het verboden een bouw~verk of een deel
daarvan dat is gebouwd zonder omgevingsvergunning in stand to laten.
Ingevolge artikel 2.3, tweede lid, van het Bor is, in afwijking van artikel 2.1, eerste lid,
aanhef en onder a van de Wabo, Been omgevingsvergunning vereist voor de categorieen
gevallen genoemd in artikel 2 in samenhang met artikel 5 en artikel 8 van bijlage II van het
Bor (bijlage II).
Ingevolge artikel 2, aanhef en twaalfde lid, onder a, van bijlage II is een
omgevingsvergunning voor activiteiten als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a en c,
van de wet niet vereist, indien deze activiteiten betrekking hebben op: een erf- of
perceelafscheiding niet hoger dan 1 m.
Ingevolge artikel 1, tweede lid, aanhef en onder b, van bijlage Il worden hoogten gemeten
vanaf het aansluitend afgewerkt terrein, waarbij plaatselijke, niet bij het verdere verloop van
het terrein passende, ophogingen of verdiepingen aan de voet van het bouwwerk, anders dan
noodzakelijk voor de bouw daarvan, buiten beschouwing blijven.
12.
Volgens de nota van toelichting op het Bor(Stb. 2010, 143, blz. 139) leidt het
criterium in artikel 1, tweede lid, aanhef en onder b, van bijlage II van het Bor, dat niet bij
het verdere verloop van het terrein passende, ophogingen of verdiepingen aan de voet van
het bouwwerk buiten beschouwing moeten blijven, er toe dat gronden niet eerst vrijelijk(en
ongelimiteerd) opgehoogd kunnen worden, waarna vervolgens vanaf dat nieuwe peil de
hoogtebepaling van het vergunningvrije bouwwerk kan plaatsvinden. Indies ophogingen of
verdiepingen zijn aangebracht die niet bij het natuurlijk verloop van de grond passes,
behoren deze bij het metes van de hoogte van het bouwwerk buiten beschouwing to worden
gelaten. In dat geval diem to worden gemeten vanaf de oorspronkelijke, voor de
zaaknummer: AWB 12 / 1985
4
plaatsgevonden ophoging of verdieping aanwezige, als natuurlijk aan to merken
terreinhoogte. Een uitzondering hierop is opgenomen voor situaties waarin ophogingen of
verdiepingen noodzakelijk zijn om het bo~zwwerk to kunnen reatiseren.
13.
Eiseres heeft naar het oordeel van de rechtbank niet aanneme(ijk gemaakt dat op de
plaats waar het hekwerk zich bevindt ophogingen hebben plaatsgevonden die niet bij het
natuurlijke verloop van de grond passen. Uit de verklaringen die ter zitting zijn afgelegd
leidt de rechtbank of dat bij het grondverzet dat heeft plaatsgevonden, het akkerland, om er
grasland van to maken,(gedeeltelijk) is geschraapt en dus verlaagd en dat het
dientengevolge op andere plaatsen in zeer geringe mate is verhoogd. Niet gebleken is echter
dat deze werkzaamheden zodanig van omvang waren dat zij niet â–ºneer als normale
~verkzaamheden in het kader van onderhoud kunnen w~orden beschouwd. Dit grondverzet
hoefde verweerder dan ook niet buiten beschouwing to laten bij het bepa(en van het peil. De
in dit kader door eiseres overgelegde verklaringen met betrekking tot het grondniveali van
het voormalige akkerland en het grondniveau Tangs de Recollectenweg, de Schutterij~veg en
de Ganzendries, Leiden niet tot een ander oordeel. Hetzelfde geldt voor de overgelegde
foto's. Uit deze stukken kan niet worden afgeleid dat sprake is geweest van ophogingen die
niet passer bij het natuurlijk verloop van de grond. De door ver~veerder toegepaste methode
bij het meter van de hoogte van het hekwerk, waarbij is gemeten vanaf het aansluitende
terrein van het hekwerk, dient daarom als juist to worden beschouwd. Bij die methode
varieert de hoogte van het hekwerk, naar niet is betwist, van 1 meter tot ],08 m.
L4.
Omdat het hekwerk de in artikel 1, tweede lid, aanhef en order b, van bijlage ll van
het Bor genoemde hoogte overschrijdt is het hekwerk niet vergunningvrij en is het bouwen
en in stand later ervan zonder omgevingsvergunning in strijd met artikel 2.1, eerste lid,
aanhef en order a, en artikel 23a,eerste lid, van de Wabo.
15.
Verweerder was daarom bevoegd om handhavend op to treden.
16.
Op grond van vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad
van State zal, gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, in geval van
overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met een last
order dwangsom op to treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maker.
Slechts order bijzondere omstandigheden mag het bestuursorgaan weigeren dit to doer. Dit
kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend
optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee to dienen belangen dat van
optreden in die concrete situatie behoort to worden afgezien.
l 7.
Vaststaat dat ten tijde van het bestreden besluit geen zicht op legalisatie van het
hekwerk bestond.
l 8.
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op het beperkt aantal plaatsen waar het
hekwerk hoger is dan 1 meter, de geringe mate(enkete centimeters) waarin die hoogte daar
wordt overschreden en de wijze waarop het hekwerk is uitgevoerd (te weten een constructie
van houten paler met daartussen een open structuur van schapenraster), de inbreuk op het
landschap als gevolg van deze overschrijding dusdanig gering is dat ten tijde van het
bestreden besluit handhavend optreden in verhouding tot de to dienen belangen onevenredig
zou zijn geweest. Verweerder heeft daarom in redelijkheid kunnen besluiten het verzoek van
eiseres om handllaving of to wijzen.
zaaknummer: AWB 12 / 1985
19.
Het vorenstaande leidt ertoe dat het beroep ongegrond is. Er bestaat gees aanleidit~g
voor een proceskostenveroordeling.
zaaknummer: AWB 12 / 1985
D
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.J.E. Aerts (voorzitter), en mr. T.E.A. Willemsen en
mr. C.M. Nollen, leden, in aanwezigheid van mr. A.G.P.M. Zweipfenning, griffier. De
beslissing is in het openbaar uitaesproken op 3 maart 2014.
w.g. D.J.E. Hamers-Aerts,
voorzitter
w.g. A. Zweipfenning,
griffier
Voor eensluidend afschrift:
de griffier,
1
,
Afschrift verzonden aan partijen op:
J
s~
Rec6tsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep
worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak uan de Raad van State. Als hoger
beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden
verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.