Internationale handel en transport in Nederland op nationaal en regionaal niveau Dataontwikkelingen en beleidsanalyses Verslag Workshop Centraal Bureau voor de Statistiek en Vrije Universiteit Amsterdam CBS Den Haag 19 maart 2014 Chris de Blois, Free Florquin (CBS), Maureen Lankhuizen en Henri L.F. de Groot (VU) Achtergrond Voor Nederland zijn economische relaties met het buitenland van oudsher van vitaal belang. Internationale handel en transport zijn belangrijke bronnen van inkomen. De internationale transportstromen brengen echter ook uitdagingen met zich mee op het terrein van bereikbaarheid, duurzaamheid en leefbaarheid. De transportstromen zijn niet gelijk verdeeld over de ruimte in Nederland. Zo verloopt veruit het grootste gedeelte van het internationale goederentransport van, naar en door Nederland (in elk geval in gewicht) via de haven van Rotterdam. Daarnaast vinden er ook binnenlandse goederenstromen in Nederland plaats. De productieactiviteiten per sector zijn veelal geconcentreerd in bepaalde regio’s. De geproduceerde goederen verspreiden zich vervolgens over de ruimte afhankelijk van het type verbruik: door andere ondernemingen, voor investeringen of voor consumptie. Voor investeringen in infrastructuur, transport en logistiek zijn zorgvuldige afwegingen nodig. Om dergelijke afwegingen te kunnen maken is de beschikbaarheid van kwantitatieve informatie over nationale en internationale handels- en transportstromen onontbeerlijk. Een regionale verbijzondering van gegevens over goederenstromen is daarbij wenselijk. Samenwerking tussen het CBS en de afdeling Ruimtelijke Economie van de Vrije Universiteit Amsterdam (VU) in een reeks projecten heeft een bijdrage geleverd aan verbeterde statistische informatie. Tegen deze achtergrond hebben het CBS en de VU een workshop georganiseerd. Het doel van de workshop was drieledig. De workshop bood een overzicht van de resultaten van de gegevensontwikkeling op het terrein van nationale en internationale handels- en transportstromen. Daarnaast werden toepassingen van deze gegevens voor het beantwoorden van beleidsvragen besproken. Ten slotte blikte de workshop vooruit naar gegevensontwikkeling en toepassingen in onderzoek en beleid in de toekomst. Dit verslag geeft een impressie van de workshop. Bijlage 1 bevat het programma. Bijlage 2 geeft een compacte samenvatting van de presentaties. Bijlage 3 bevat de lijst met deelnemers. De workshop omvatte vier plenaire lezingen, twee parallelsessies met elk vier lezingen, en een afsluitende discussie. ’s Morgens ging het over internationale handels- en transportstromen op nationaal niveau. ’s Middags waren de regionale goederenstromen het onderwerp. Jo Thomas (CBS), sectormanager van Verkeer en vervoer, opende de bijeenkomst met een welkomstwoord. Dagvoorzitter Henri de Groot (VU) leidde de bijeenkomst vervolgens in. Het voorzitterschap bij de parallelsessies werd verdeeld over Jo Thomas en Henri de Groot. Workshop ‘Internationale handel en transport in Nederland op nationaal en regionaal niveau’ (CBS/VU) 1 Ochtenddeel: Internationale handels- en transportstromen op nationaal niveau Tijdens de ochtend gingen de sprekers in op ontwikkelingen op het gebied van handels- en transportdata op nationaal niveau en toepassingen van deze data ten behoeve van beleidsanalyses. Plenaire lezingen De driehoek beleid, onderzoek en (big) data in het goederenvervoer (Tavasszy, TNO/TU Delft) Lori Tavasszy schetste in zijn presentatie het verband tussen beleid, onderzoek en (big) data. Het beleid heeft een vraag. Het onderzoek probeert die te beantwoorden. Gegevens zijn daarbij benodigd. Een belangrijke beleidsvraag is hoe we transport en logistiek in Nederland en Europa in de toekomst efficiënt en duurzaam vorm kunnen geven. Voorbeelden van innovatie om dit te bereiken zijn: betere informatievoorziening voor de partijen in de logistieke sector, synchromodaliteit, overkoepelende controle over de logistieke ketens (cross chain control), etc. Er zijn duidelijk ontwikkelingen gaande in het landschap van logistieke innovaties. Synchronisatie, afstemming en samenwerking worden belangrijker dan het verbeteren van de logistieke infrastructuur. Er komt meer nadruk op de uitvoerbaarheid en de klant wordt steeds belangrijker. De belanghebbenden worden steeds meer betrokken. Hierdoor en door de toenemende complexiteit, dynamiek, individualisatie en de bijbehorende onzekerheid is er sprake van een paradigmawisseling in de logistieke innovatie. Om te kunnen slagen heeft de innovatie steeds meer anticiperend plaats in open proeftuinen waarin in co-creatie logistieke problemen worden onderzocht door de analyse van big data met slimme technieken. Tavasszy introduceerde hiervoor de term living labs. De logistieke wereld kan worden gezien als een levend laboratorium waarin bedrijfsleven, overheid en kennisinstellingen langdurig en met betrokkenheid samenwerken, openstaan voor verandering, anticiperen op toekomstige ontwikkeling en processen beheersen en controleren met behulp van de analyse van in tijd en ruimte gedetailleerde data (big data). Voorbeelden van zulke proeftuinen zijn: Retrack, onderzoeken Maasvlakte II, onderzoek naar de totstandbrenging van synchromodaliteit, onderzoek naar stedelijke distributie, Cassandra. Voor het levend laboratorium zijn goede data van groot belang. Idealiter kent het systeem dat de data genereert een hoge mate van integratie, participatie en anticipatievermogen. Dat betekent dat moet worden gestreefd naar dynamische data die vrij toegankelijk zijn voor de belanghebbenden en deel uitmaken van een adaptief, zelfcorrigerend systeem. Big data bevindt zich nu bovenin de Gartner hype cycle en moet nog door de zogenoemde trog van desillusie. Big data kan in potentie veel waarde toevoegen in onder andere de handel, de industrie en de telecommunicatie. Omdat veel in detail kan worden waargenomen zullen theorieën en modellen in de toekomst waarschijnlijk minder van belang worden. De uitdaging is meer hoe je die grote hoeveelheden gegevens efficiënt kunt gebruiken, delen en beheren. Tavasszy pleitte voor zelforganisatie, waarbij de regie wordt gedeeld, er autonomie is binnen het eigen bereik en regels worden opgesteld voor escalatie. De opkomende visie is dat de logistiek steeds meer het karakter krijgt van een open netwerk, een fysiek internet, dat is verbonden met het energie-internet en, deels via het internet van objecten (internet of things), ook met het digitale internet. Workshop ‘Internationale handel en transport in Nederland op nationaal en regionaal niveau’ (CBS/VU) 2 Concluderend stelde Tavasszy dat de logistiek van de toekomst verbonden, geïnformeerd en geautoriseerd is en dat big data hier een centrale rol in speelt. Dit treft logistieke operaties, én tactische/strategische beslissingen. Data zullen een andere vorm krijgen. Net als voor innovatie, onderzoek en modellen is een uitgewerkt stappenplan voor data nodig dat past bij de geschetste toekomstige ontwikkelingen. Integratie internationale handels- en transportstatistieken; consistente cijfers en terugkeer van de doorvoer (De Blois, CBS) Chris de Blois beschreef de nieuwe doorvoerstatistiek en de totstandkoming daarvan. Vanwege het wegvallen van de douaneformaliteiten langs de binnengrenzen van de EU in 1992 is een belangrijke informatiebron voor de doorvoer verdwenen. Daardoor zijn er van 1997 tot 2013 geen officiële cijfers over de doorvoer gepubliceerd. In juli 2013 heeft het CBS op basis van onderzoek samen met de Vrije Universiteit een nieuwe statistiek over de in-, uit- en doorvoer gepubliceerd. De cijfers zijn gebaseerd op een macro-integratie van de internationale handels- en transportstatistieken. Hiertoe zijn de handels- en transportcijfers door middel van diverse omzettingen uitgedrukt in waarde en brutogewicht. Met gebruikmaking van geschatte onzekerheidsmarges zorgt een Bayesiaans integratiemodel er vervolgens voor dat de uitkomsten voldoen aan enkele logische voorwaarden. Een belangrijke voorwaarde is bijvoorbeeld dat de inkomende doorvoer gelijk moet zijn aan de uitgaande doorvoer. De nieuwe statistiek toont de handel, de doorvoer en het transport in waarde en brutogewicht, naar goederenhoofdstuk en naar werelddeel van herkomst of bestemming. Verder worden de betrouwbaarheidsmarges van de cijfers gegevens. De doorvoer blijkt een relevant deel van het internationale transport te zijn: een derde deel. De doorvoer bevat relatief veel kolen, ertsen en metaalafval en is iets vaker afkomstig van andere werelddelen dan van Europa en is bijna volledig bestemd voor de Europese markt. De nieuwe cijfers maken het ook mogelijk om het brutogewicht van de wederuitvoer te schatten. Het plan is om in 2014 de nieuwe statistiek uit te breiden met een onderscheid naar wederuitvoer. Deze is nu nog opgenomen in de cijfers voor invoer en uitvoer. Een voorlopige schatting laat zien dat doorvoer en wederuitvoer samen ongeveer de helft van het brutogewicht en bijna twee derde van de waarde van de internationale goederenstromen voor hun rekening nemen. In de planning zit ook de uitbreiding van de statistiek met de waarde in constante prijzen. Verder wordt in 2014 gewerkt aan een aantal verbeteringen, aan publicaties en presentaties en aan bestendiging en uitbreiding van interne en externe samenwerking. Ten slotte zijn het CBS en de VU bezig met de schatting van regionale handels- en doorvoerstromen op basis van een integratie van regionale transportcijfers en geregionaliseerde handelscijfers. Per COROP-gebied kan bijvoorbeeld in beeld worden gebracht welk deel van de goederen die het gebied binnen komen doorgevoerd wordt en welk deel bestemd is voor consumptie of intermediair verbruik in het gebied zelf. Voor na 2014 zijn er ideeën voor verdere uitbreidingen van de statistiek: toevoeging van de jaren 2002-2006, nadere detaillering naar landengroepen, detaillering naar vervoerwijze en mogelijk ook een nadere detaillering van de productgroepen. De Blois gaf aan dat interne en externe samenwerking ten behoeve van de statistische ontwikkeling en de toetsing van resultaten belangrijk is. Workshop ‘Internationale handel en transport in Nederland op nationaal en regionaal niveau’ (CBS/VU) 3 Workshop 1: Nederland in detail Achterlandstatistieken: Wat zijn het? Betekenis voor de Haven van Amsterdam (Smeets en Vashoeey, CBS en Havenbedrijf Amsterdam) Peter Smeets startte de presentatie met het omschrijven van het doel van de achterlandstatistieken: het verkrijgen van inzicht in de goederenstromen van en naar de zeehavens (havengebieden) en het achterland. Met andere woorden: wat gaat van waar naar waar en via welke vervoerwijze? De achterlandstatistieken worden gebaseerd op officiële statistieken en schattingen voor de periode vanaf 1980. Goederen worden omschreven conform de 2-cijferige NSTR-indeling. Geografisch wordt een indeling naar havens en havenregio’s, Nederlandse provincies, landen en groepen van landen gebruikt. Data over ladinggewicht, tonkilometers, TEU, aantal reizen of ritten en aantal waarnemingen (voor het wegvervoer) zullen beschikbaar komen voor de jaren 1980, 1985 en 1990-2012. Voorlopige resultaten laten onder andere zien dat er van de bijna 500 TEU die in 2011 in Amsterdam werden gelost en geladen er ruim 260 met de binnenvaart werden vervoerd en de rest (230) over de weg. Verder tonen de statistieken bijvoorbeeld dat in 2012 van de 2,89 miljoen TEU die in Rotterdam werd geladen 1,59 miljoen TEU gelost werd in Zuid-Holland en 0,14 miljoen TUE in Nordrhein-Westfalen. Met de achterlandstatistieken wordt de kennis van vervoer vanuit en naar het achterland vergroot. Hiermee kunnen overheden en bedrijfsleven de planning van infrastructurele projecten verbeteren, betere prognoses voor de korte en lange termijn maken, marktaandelen bepalen, nieuwe strategie uitzetten en beter inspelen op veranderingen. In de nabije toekomst worden de data geconsolideerd en wordt overleg gevoerd met gebruikers en statistische bureaus (o.a. Havens Hamburg- Le Havre range, statistische bureaus NL/BE/FR/DE/Eurostat, ESPO), met name om gemeenschappelijke definities vast te stellen. Voor de verre toekomst is een gemeenschappelijke database achterlandstatistieken nastrevenswaardig. Abbas Vashoeey gunde de toeschouwers een blik in de databestanden van het Havenbedrijf Amsterdam. Het zijn mooie bestanden die het havenbedrijf de mogelijkheden bieden zoals door Smeets genoemd (zie hierboven). Vashoeey benadrukte dat de toepassingsmogelijkheden en daarmee de waarde van de gegevens nog sterk kunnen groeien als ze vergeleken en gedeeld kunnen worden met andere, ook internationale partijen. Daarvoor is het nodig dat de definities die door de verschillende partijen worden gehanteerd, duidelijk worden omschreven en op elkaar worden afgestemd. Workshop 2: Nederland in Europa Toepassing van de internationale handelsdata van het CBS voor economische en beleidsanalyses (Lejour, CPB) Arjan Lejour gaf de deelnemers inzicht in de resultaten van een onderzoek door het CPB naar de duur van handelsrelaties. Voor dit onderzoek werd gebruik gemaakt van microdatabestanden van het CBS. Uit internationaal onderzoek bleek eerder dat handelsrelaties (vrij) kort duren, gemiddeld slechts twee jaar. Het CPB wilde graag weten of dit ook geldt voor Nederlandse handelsrelaties. Workshop ‘Internationale handel en transport in Nederland op nationaal en regionaal niveau’ (CBS/VU) 4 De gebruikte data beslaan de periode 2002-2008. Over de handel met bedrijven in Extrastatlanden (niet-EU) zijn veel en kwalitatief goede gegevens beschikbaar. Over de handel met bedrijven in Intrastat-landen (EU) zijn minder gegevens beschikbaar. Dit is een gevolg van de open markt politiek binnen Europa, waardoor douane en overheid minder weten over de transacties binnen de eigen grenzen. En specifiek over kleine bedrijven (MKB) weten we eigenlijk maar heel weinig. De resultaten van het onderzoek bevestigen de verwachting. Een jaar na ontstaan is 60 procent van de handelsrelaties alweer beëindigd. Na twee jaar is dit opgelopen tot 75 procent. Na zes jaar (2002-2008) bestond nog maar 20 procent van de handelsrelaties. De relaties die na twee jaar nog bestonden, hadden daarna dus wel een goede kans om te blijven voortbestaan. En verder bleek ook dat in de langduriger relaties meer waarde wordt gegenereerd. Het CPB wilde ook uitzoeken of bepaalde bedrijfskenmerken als voorspeller kunnen dienen voor de overlevingskans van de handelsrelaties. Wanneer een bedrijf een nieuw product aan de handelsrelatie wil verkopen, dan daalt de overlevingskans. Het aantal producten zegt niets over de duur van de relatie. De kans dat een handelsrelatie na één jaar nog bestaat wordt groter wanneer de klant een nieuw bedrijf is of gevestigd is in een land waarmee het Nederlandse bedrijf nog niet eerder handelde. Ook een homogene handelsportefeuille en een grote omzetwaarde zijn goede indicatoren voor een langduriger handelsrelatie. De grootste kans dat een handelsrelatie na één jaar nog bestaat is er wanneer het bedrijf waarmee men handelt gevestigd is in een EU-land. Tot slot wilde het CPB ook nog het effect van diplomatie meten op de duur van handelsrelaties. Dit effect bleek gering. Trends goederenexport (Ramaekers, CBS) Pascal Ramaekers gaf aan de hand van drie recente publicaties een overzicht van de laatste trends en ontwikkelingen in de goederenexport. De infographic “Goederenexport sterk gericht op EU” toont dat de internationale handel het afgelopen decennium gestaag is toegenomen. Binnen de EU is de groei met de nieuwkomers relatief groot, maar het absolute aandeel van de handel met die nieuwe markten blijft klein. De grootste Europese handelspartners van Nederland zijn en blijven Duitsland, Frankrijk en België. Buiten de EU spelen de opkomende economieën (waaronder China) een belangrijke rol. Twee derde van de totale Nederlandse export bestaat uit de doorvoer en wederuitvoer van goederen uit verre landen naar de ons omringende landen. In de infographic “Alle provincies dragen bij aan goederenexport” wordt duidelijk gemaakt dat alle provincies een meer of minder prominente rol spelen in de nationale export. De provincies Zuid- en Noord-Holland zijn, zoals bekend, de exportkampioenen van Nederland. Noord-Brabant is koploper in de export van hightech goederen. Ieder jaar verschijnt de Internationalisation Monitor. De editie van 2013 had “regio” als thema en bevat interessante artikelen over onder andere internationale waardeketens en toegevoegde waarde, de samenhang tussen locatie en exportpatronen, regionale afhankelijkheid van de export en topsectoren in een regionale dimensie. Workshop ‘Internationale handel en transport in Nederland op nationaal en regionaal niveau’ (CBS/VU) 5 Middagdeel: Goederenstromen op regionaal niveau Tijdens de middag gingen de sprekers in op ontwikkelingen op het gebied van handels- en transportdata op regionaal niveau en toepassingen van deze data ten behoeve van regionale beleidsanalyses. De middag werd afgesloten met een samenvatting door de dagvoorzitters en een plenaire discussie. Plenaire lezingen Het gebruik van goederenstromen voor een multiregionale input-outputtabel van Nederland (Manshanden, TNO) Walter Manshanden liet in zijn presentatie zien dat een multiregionale input-outputtabel (MRIO) een nuttig instrument is voor regionaal-economisch onderzoek. De laatste serie (bi-) regionale IO-tabellen voor Nederland dateert uit 1996. De overgang naar SBI 2008 en een veranderde economische structuur vragen om een nieuwe set tabellen. TNO heeft in 2012 het initiatief genomen om met nieuwe data van de REJ 2008 een nieuwe MRIO voor Nederlandse regio’s op te stellen. Het resultaat is een multiregionale inputoutputtabel met 30 bedrijfstakken en 40 regio’s (COROP-gebieden) voor het jaar 2008. De tabel is opgesteld in samenwerking met Ecorys en de VU (afdeling Ruimtelijke Economie). De samenhang tussen regio´s is bepaald op basis van goederenstromen en personenverkeer tussen regio´s. Voor ca. 55 goederensoorten (NSTR-classificatie) is de 40 x 40 goederenpersonenmatrix beschikbaar. De gegevens over personenverkeer onderscheiden de volgende stromen: van en naar werk, zakelijk verkeer, winkelen, sport, visite, persoonlijke diensten, onderwijs, vrije tijd, overig. De gegevens zijn afkomstig uit het Mobiliteitsonderzoek Nederland 2009. De exporten zijn vooralsnog proportioneel tot bedrijfstak geregionaliseerd. De resulterende cijfers zijn middels een optimalisatieprocedure in overeenstemming gebracht met de nationale IO tabel en de randtotalen van de REJ. Het aandeel van de eigen regio in het verbruik is vergeleken met dat uit de studie van Oosterhaven (1996). Dit aandeel is met de nieuwe cijfers in de meeste regio’s hoger. Dit duidt mogelijk op toegenomen agglomeratie.1 Economische samenhang van sectoren: een illustratie voor de Metropoolregio Amsterdam (Lankhuizen, VU) De presentatie van Maureen Lankhuizen illustreerde, op basis van de nieuwe MRIO (zie Manshanden hiervoor), de economische samenhang van sectoren voor de Metropoolregio Amsterdam (MRA). Lankhuizen liet aan de hand van multipliers zien in hoeverre sectoren (bedrijfstakken) in de MRA een aandrijf- of vliegwielfunctie voor andere sectoren hebben. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen aandrijfeffecten binnen de eigen regio (MRA) en voor de nationale economie. Het idee van een multiplier is dat een positieve (negatieve) vraagschok in een specifieke sector een meer dan proportioneel effect op de productie in de totale economie heeft, aangezien ook toeleverende sectoren meer (minder) productie moeten leveren. De presentatie besprak kort de berekenmethode van de multipliers. 1 Wanneer bedrijven zich meer bij elkaar in één regio gaan vestigen, mede vanwege de onderlinge verbondenheid, dan heeft dit een positief effect op de handel binnen die regio. Workshop ‘Internationale handel en transport in Nederland op nationaal en regionaal niveau’ (CBS/VU) 6 De bedrijfstakken kunnen worden ingedeeld op basis van hun intrinsieke (totale) aandrijfvermogen en de mate waarin dit aandrijfvermogen lokaal dan wel landelijk is. Uit de multiplier-analyse blijkt onder meer dat de bedrijfstak financiële diensten een relatief sterke, lokale aandrijffunctie heeft in de MRA. Tot voor kort had de financiële dienstverlening een grote invloed op het totale (positieve) economische beeld van de MRA. Echter, in 2011 en 2012 kromp de toegevoegde waarde. Bovendien ligt het in de lijn der verwachting dat de bedrijfstak, mede ingegeven door Europese regelgeving rond strenger bankentoezicht, in de toekomst minder snel zal groeien. Deze krimp zal dus ook een relatief sterke rem op de productie van andere sectoren in met name de MRA zetten. De relatief sterke krimp in de bedrijfstakken informatie en communicatie en specialistische zakelijke diensten in 2012 en 2013 kan mede vanuit deze context worden verklaard. Workshop 1: Regio in detail Clustering van sectoren en het belang van goede verbindingen en een goed vestigingsklimaat (Raspe, PBL) Otto Raspe ging in zijn presentatie in op de vraag of het huidige topsectorenbeleid van de nationale overheid voldoende effectief is. De Nederlandse overheid heeft na WOII lange tijd een zgn. equity-beleid gevoerd: we moesten overal even sterk in zijn en investeringen werden gespreid. De laatste decennia werd steeds verder opgeschoven in de richting van zgn. efficiency-beleid: we focussen op onze krachten en bouwen die verder uit. Op dit moment zijn in het topsectorenbeleid negen topsectoren benoemd waar de Nederlandse overheid wereldwijd in wil uitblinken. Dit zijn tuinbouw, agri&food, water, life sciences & health, chemie, hightech, energie, logistiek, creatieve industrie en innovatie. Het PBL ontwikkelde een tool waarmee op regionaal niveau 250 Europese regio’s en nog 10 “wereldblokken” met elkaar kunnen worden vergeleken. Op basis van economische en maatschappelijke indicatoren wordt de concurrentiekracht van de regio’s ingeschat. Als voorbeeld vergeleek Otto Noord-Brabant met haar belangrijkste concurrenten op het terrein van de hightech industrie. Uit de vergelijking kwam als aanbeveling naar voren dat NoordBrabant niet in zijn eentje moet willen concurreren, maar de krachten moet bundelen (borrowed size) met andere provincies en grensregio’s. Afsluitend werd gesteld dat de provincies deze rol zelf moeten opnemen, maar de nationale overheid zou de provincies hierbij kunnen helpen door samen te onderzoeken wie de internationale concurrenten zijn, welke economische factoren een rol spelen en ook nationaal in te zetten op samenwerking om deze factoren te versterken. Internationale handel en transport in de nationale en regionale rekeningen (Hiemstra en Malkaoui, CBS) Leo Hiemstra gaf een toelichting op de nationale rekeningen. De nationale rekeningen worden gemaakt volgens de verordeningen SNA/ESA. De nationale rekeningen volgen het principe van de eigendomsoverdracht en niet dat van de fysieke grensoverschrijdingen uit de statistieken van de internationale handel, die worden gemaakt volgens de verordening FTS. Beide zijn dus onderling niet goed vergelijkbaar. Doordat de nationale rekeningen het principe van eigendomsoverdracht hanteren en niet de fysieke internationale goederenstromen, moet bij het koppelen van de internationale handel Workshop ‘Internationale handel en transport in Nederland op nationaal en regionaal niveau’ (CBS/VU) 7 en de transportsector uit de nationale rekeningen dus enige voorzichtigheid worden betracht. Het gehanteerde principe bij de nationale rekeningen heeft onder andere gevolgen voor de registratie van doorvoer, veredeling en transitohandel. Bij doorvoer vindt geen eigendomsoverdracht van goederen plaats. Daarom maakt doorvoer geen deel uit van de goederenhandel in de nationale rekeningen. Hetzelfde geldt voor veredeling. De te veredelen goederen die internationaal worden vervoerd maken geen deel uit van de goederenhandel. Slechts de veredelingsdienst is onderdeel van de internationale handel (in diensten). Transitohandel maakt daarentegen wel deel uit van de goederenhandel. De goederen komen weliswaar niet in Nederland, maar worden wel eigendom van een Nederlands ingezetene. De broncijfers van de internationale goederenhandel en internationale dienstenhandel sluiten conceptueel niet exact op elkaar aan. Immers, door de cif-registratie van de invoergoederen en de fob-registratie van de uitvoergoederen zit een deel van de dienstenhandel ook in de waarde van de goederenhandel. Teneinde dubbeltellingen te corrigeren worden hiervoor in de nationale rekeningen verschillende correcties op de broncijfers gemaakt. Ilham Malkaoui gaf aanvullend uitleg over de opbouw van de regionale rekeningen. De regionale rekeningen volgen dezelfde regels en voorschriften als de nationale rekeningen; het is een verdiepingsslag. De regionale rekeningen geven informatie tot op COROPplusniveau, dat is COROP/NUTS3-niveau en een extra opsplitsing van een aantal belangrijke regio’s. Daartoe worden bedrijven bekeken als multiregionale bedrijfseenheden of local kind-of-activity-units (local KAU’s). De regionale productiestructuur wordt gepubliceerd op A21-niveau. Als er wordt ingezoomd op de regio’s waar (groot)handel en transport oververtegenwoordigd zijn dan krijg je naast Groot-Amsterdam een duidelijke route van de haven Rotterdam naar de Belgische en Duitse grens. Naast het regionale BBP publiceert het CBS ook de regionale huishoudensrekeningen op NUTS2-niveau. De balancing items zijn: primair inkomen en beschikbaar inkomen. Hierbij is het beschikbaar inkomen gelijk aan het primair inkomen gecorrigeerd voor belastingen en uitkeringen. Het is wat een huishouden over heeft om te consumeren of te sparen. Hierdoor, en door het feit dat er wordt uitgegaan van de woonregio van de huishoudens, is het beschikbaar inkomen een goede indicator van de welvaart in een regio. Ten slotte publiceert het CBS ook nog de regionale investeringen in vaste activa op COROPplus-niveau. Alle data van de regionale rekeningen die het CBS beschikbaar stelt zijn te vinden op StatLine: http://statline.cbs.nl/statweb/dome/?LA=nl, kies thema ‘Macro-economie’ en vervolgens ‘Regionale Rekeningen’. Het regionale BBP wordt jaarlijks in november bijgewerkt voor het voorafgaande jaar (t-1), het jaar daarvóór ( t-2) en het jaar daar weer vóór (t-3). In april publiceren we de flash raming voor t-1 met een persbericht. De regionale huishoudensrekeningen worden jaarlijks in december gepubliceerd voor t-2 en t-3. Ook komt er in december nog een jaarlijkse pdfpublicatie beschikbaar: De Regionale Economie. De publicatie van december 2013 over 2012 is te downloaden op: http://www.cbs.nl/nl-NL/menu/themas/macroeconomie/publicaties/publicaties/archief/2013/2013-de-regionale-economie-2012-pub.htm Workshop ‘Internationale handel en transport in Nederland op nationaal en regionaal niveau’ (CBS/VU) 8 Workshop 2: Regio in Europa Winnaars en verliezers: Decompositie van Europese regionale handelsdata (Thissen, PBL) De presentatie van Mark Thissen ging over de decompositie van regionale groei. De groei in een regio wordt enerzijds bepaald door lokaal beleid in de regio zelf en anderzijds door externe invloeden van buiten de regio. De groei van een regio in een afzetmarkt kan groeien door toename van de vraag (vraageffect), maar ook door vergroting van het marktaandeel (structureel effect). Met unieke regionale data over productie en handel van Europese regio’s voor de periode 2000-2010 voor 59 productgroepen, 256 NUTS-2-regio’s en 14 sectoren is de groeidecompositie in beeld gebracht. Of met andere woorden: waar komt de groei vandaan? Wie verliest er, wie wint er, waar en van wie? De analyse laat zien dat de meeste groei uit het binnenland komt. Het structurele effect in het binnenland is twee keer zo belangrijk als in het buitenland. Maximaal 30 procent van de groei is structureel en beïnvloedbaar door regionaal beleid. De groeidecompositie laat zien in hoeverre Europese regio’s vraaggestuurde en structurele groei hebben. Bijvoorbeeld, over 2000-2010 vertonen de provincies Groningen en Utrecht beide vormen van groei, terwijl de provincies NoordBrabant en Zuid-Holland in beide opzichten verliezers zijn. Op het terrein van de handel in hightechgoederen blijkt dat de Nederlandse regio’s niet in de groeimarkten zitten en dat er zowel Nederlandse regio’s zijn die marktaandeel verliezen als Nederlandse regio’s die hun marktaandeel vergroten. Wat betreft financiële diensten zitten de Nederlandse regio’s in groeimarkten maar verliezen ze marktaandeel. De analyse van vraageffecten per sector laat zien welke regio’s (markten) belangrijk waren voor de groei. De analyse van structuureffecten toont in welke regio’s (markten) marktaandeel is gewonnen, van welke regio’s marktaandeel is gewonnen of aan welke regio’s marktaandeel is verloren. Het laatste geeft ook aan van welke regio’s geleerd kan worden. Concluderend, stelde Thissen dat de effecten van regionaal beleid maximaal 30 procent bijdragen aan de economische groei van een regio. Voor specifieke sectoren kan dit maximale effect groter zijn. De decompositie geeft informatie over hoe regio’s en sectoren functioneren en van welke regio’s en sectoren wij kunnen leren. Elke regio heeft zijn eigen specifieke beleid nodig. Voor regionaal beleid geldt: “One size fits only one”. Internationalisering en de regio; mogelijkheden en eerste bevindingen (Jaarsma, CBS) Marjolijn Jaarsma ging in haar presentatie in op het onderzoeksprogramma over internationalisering bij het CBS. Het onderzoeksprogramma voorziet in de toenemende vraag naar samenhangende informatie over trends in en sociaaleconomische consequenties van internationalisering voor de Nederlandse samenleving. Daartoe worden bestaande statistieken over onder andere internationale handel, foreign affiliates statistics (FATS), internationale investeringen, verkeer en vervoer en werkgelegenheid samengebracht en ook nieuwe statistieken ontwikkeld. Dit leidt tot een brede jaarlijkse publicatie met kerncijfers en artikelen, waarin trends en nadere analyses worden beschreven. Elk jaar is er een ander hoofdthema. De monitor van 2013 ging over internationalisering en de regio. De internationalisering kan worden gekenschetst aan de hand van diverse kerncijfers, zoals: de export zorgt voor 29% van BBP en biedt werkgelegenheid aan 60% van alle werknemers. Buitenlandse bedrijven zorgen voor 12% van alle banen in Nederland. Workshop ‘Internationale handel en transport in Nederland op nationaal en regionaal niveau’ (CBS/VU) 9 Met de regionale cijfers van het CBS kunnen diverse conclusies worden getrokken, waaronder: Relatief gezien zijn er de meeste importeurs en exporteurs in het zuiden en het oosten van het land. De maakindustrie heeft een relatief groot aandeel in de exportwaarde van de noordelijke provincies en Zeeland. De groothandel en detailhandel zijn relatief sterk vertegenwoordigd in Utrecht en Flevoland, het transport in Limburg en de diensten in Noord- en Zuid-Holland. In de grensgebieden in het zuiden en het oosten van het land is er relatief veel export en import van technische producten en fabricaten. In de rest van het land gaat het meer om minerale brandstoffen, agrofoodproducten en wederuitvoerproducten. De export van Nederland gaat voor driekwart naar landen van de Europese Unie. Vanuit de grensgebieden in het zuiden en het oosten betreft dit vooral Duitsland en België, vanuit de rest van Nederland ook het Verenigd Koninkrijk, Frankrijk en Italië. In de grensgebieden komt de import voor twee derde deel uit de EU, in de rest van Nederland voor de helft. Dit komt mede door de invloed van de internationale havens in dat deel van Nederland. Zuid- en Noord-Holland en Noord-Brabant hebben het grootste aandeel in de totale export van Nederland: samen meer dan 60 procent. Zuid- en Noord-Holland, Limburg en Drenthe hebben een relatief groot aandeel van wederuitvoer in de export. Het noorden, oosten en zuiden van het land zijn vaak startpunt van nationale waardeketens. De toegevoegde waarde die daar gecreëerd wordt bij de productie van exportgoederen slaat deels elders neer. Het aandeel van de export in het bruto regionaal product is relatief groot voor Groningen (aardgas), Zeeland en Limburg: een kwart of meer. Bij Groningen en Zeeland komt dit door de productie voor export. Het aandeel is relatief klein voor de provincies Zuid- en Noord-Holland en Utrecht. Voor de toekomst voorziet het onderzoeksprogramma in een StatLinetabel over internationale handel naar regio. Verder is er speciale aandacht voor grensoverschrijdende regio’s en zal aan diverse maatwerkopdrachten voor externe organisaties worden gewerkt. Workshop ‘Internationale handel en transport in Nederland op nationaal en regionaal niveau’ (CBS/VU) 10 Discussie Dagvoorzitters Henri de Groot en Jo Thomas vatten de dag samen en ook het publiek nam deel aan de afsluitende discussie. Het belang werd benadrukt van: visualisaties, (internationale) afstemming en eenduidigheid van definities, verdere ontwikkeling van regionale handels- en transportcijfers in zowel de diepte als de breedte, en analyse van de effecten van locatiespecifiek beleid. De workshop ademde de grote bereidheid van organisaties om kennis te delen en samen te werken. De verwachting werd uitgesproken dat logistieke innovatie, met name in de context van open en big data, steeds meer zal plaatsvinden in open proeftuinen, zogenoemde ‘living labs’. Het CBS werd een centrale en coördinerende rol toebedacht bij het tot stand brengen van dergelijke co-creatie. Enerzijds stellen beleid en onderzoek steeds hogere eisen aan de mate van detail en tijdigheid van gegevens. Het toenemend aanbod van big data speelt hier een grote rol in, hoewel deze data nu vooral nog worden gebruikt ter illustratie. Een volgende stap zou zijn om big data ook daadwerkelijk voor het doen van interventies aan te wenden. Anderzijds kan een nuance worden geplaatst bij de eisen aan actualiteit. De snelheid van publiceren moet geen doel op zich worden maar passen binnen de methodologische en statistische kwaliteitseisen en normen. Vanwege beperkingen betreffende volledigheid, representativiteit en vergelijkbaarheid over de tijd kunnen de snelle, massale big data doorgaans niet als substituut voor de tragere enquête- en administratieve data worden gebruikt. De opkomst van big data biedt interessante, nieuwe kansen, maar is niet hét antwoord op alle data-gerelateerde vragen. Voor het analyseren van trendmatige ontwikkelingen en longitudinaal onderzoek zijn goede, maar niet per se snelle structuurcijfers belangrijker. Hierbij komt het veelal aan op het slim combineren van cijfers, waarmee het begrip ‘statistiek’ wordt opgerekt. Het CBS streeft ernaar om zowel goede structuurcijfers te leveren als snelle economische indicatoren. De interessante en relevante presentaties en de levendige discussies maakten de workshop tot een succes. Er is veel informatie gedeeld en netwerken zijn verstevigd en uitgebreid. Hierdoor is het in de toekomst makkelijker om contacten aan te spreken en nieuwe vormen van samenwerking aan te gaan. Het CBS en de VU zullen de workshop gaan evalueren. Samen zullen de organisaties dan bekijken welke concrete vervolgstappen genomen kunnen worden op het terrein van dataontwikkeling en onderzoek betreffende internationale handel en transport op nationaal en regionaal niveau. De deelnemers aan deze conferentie worden hierover nader geïnformeerd. Workshop ‘Internationale handel en transport in Nederland op nationaal en regionaal niveau’ (CBS/VU) 11 Bijlage 1. Programma van de workshop Programma workshop “Internationale handel en transport in Nederland” 9:30 – 10:00 Ontvangst 10:00 – 10:15 Opening door dagvoorzitters Thomas (CBS) en De Groot (VU) Internationale handels- en transportstromen 10:15 – 10:45 “De driehoek beleid, onderzoek en (big) data in het goederenvervoer” Tavasszy (TNO/TU Delft) 10:45 – 11:15 “Integratie internationale handels- en transportstatistieken; consistente cijfers en terugkeer van de doorvoer” De Blois (CBS) 11:15 – 11:30 Pauze Workshop 1 Workshop 2 Nederland in detail Nederland in Europa 11:30 – 12:00 “Achterlandstatistieken: Wat “Toepassing van de zijn het? Betekenis voor de internationale handelsdata van Haven van Amsterdam” het CBS voor economische en Smeets (CBS) en Vashoeey beleidsanalyses” (Havenbedrijf Amsterdam) Lejour (CPB) 12:00 – 12:30 “Trends goederenexport” Ramaekers (CBS) 12:30 – 13:30 Lunch Goederenstromen op regionaal niveau 13.30 – 14.00 “Het gebruik van goederenstromen voor een multiregionale input-outputtabel van Nederland” Manshanden (TNO) 14.00 – 14.30 “Economische samenhang van sectoren: een illustratie voor de Metropoolregio Amsterdam” Lankhuizen (VU) 14:30 – 14:45 Pauze Workshop 1 Workshop 2 Regio in detail Regio in Europa 14:45 – 15:15 “Clustering van sectoren en “Winnaars en verliezers: het belang van goede Decompositie van Europese verbindingen en een goed regionale handelsdata” vestigingsklimaat” Thissen (PBL) Raspe (PBL) 15:15 – 15:45 “Internationale handel en “Internationalisering en de transport in de nationale en regio; mogelijkheden en eerste regionale rekeningen” bevindingen” Hiemstra en Malkaoui (CBS) Jaarsma (CBS) 15:45 – 16:15 Discussie en afsluiting o.l.v. dagvoorzitters 16:15 – 17:30 Borrel 30 min. 15 min 30 min 30 min. 15 min. 30 min. 30 min. 60 min. 30 min. 30 min. 15 min. 30 min. 30 min. 30 min. Workshop ‘Internationale handel en transport in Nederland op nationaal en regionaal niveau’ (CBS/VU) 12 Bijlage 2. Samenvattingen van de presentaties 10.15-11.15 uur: Plenaire sessie Voorzitter: Henri de Groot De driehoek beleid, onderzoek en (big) data in het goederenvervoer Lóri Tavasszy TNO / Technische Universiteit Delft De gouden driehoek van bedrijfsleven, overheid en kennisinstellingen staat centraal in de innovaties van de topsector logistiek. Innovaties zoals cross chain control centers, synchromodaliteit, data pipelines voor douane-afhandeling steunen zwaar op verbeterde informatievoorziening. De infrastructuur voor dataopslag en –uitwisseling en voor het gebruik van informatie veranderen daarbij radicaal. In dit betoog gaan we niet in op de finesses van de big data ontwikkeling zelf maar op de vormen van en repercussies voor logistieke innovatie. Het verloop en de gevolgen van deze ontwikkeling zijn uiteraard nog niet helemaal te overzien. De wetenschappelijke en de minder wetenschappelijke literatuur werpt echter al een aardige schaduw vooruit. In menig lange termijn visie wordt gesproken van zelforganisatie en het ‘physical internet’, waar we volledig afhankelijk lijken van big data en zelfs big open data. Momenteel is het bereik van big data nog beperkt tot de operationele processen in de logistiek; meer en meer zullen ook tactische beslissingen, zoals het ontwerp van diensten, en strategische beslissingen, zoals investeringen, gevoed worden door big data. Beleid en investeringen zullen nog directer dan vandaag ondersteund worden door serious games, gevoed door sensornetwerken. Innovatie zal veranderen van een adhoc en gefragmenteerde activiteit naar open innovatie, in veel sectoren gedragen door living labs. Onderzoek zal een crisis doormaken, doordat veel theorie ingehaald wordt door data analytics. Duidelijk is ook dat onderzoek, beleid en de private sector hierdoor veel nauwer zullen gaan samenwerken. Het CBS zet hier al stappen samen met diverse kennispartijen, en wij ontdekken dat er veel waarde besloten ligt in de aansluiting op de big data omgeving. Deze presentatie geeft voorbeelden van het bovenstaande, onder andere gebaseerd op onderzoek van de TU Delft in het NWO programma Duurzame Bereikbaarheid Randstad en op de praktijk bij TNO. Integratie internationale handels- en transportstatistieken; consistente cijfers en de terugkeer van de doorvoer Chris de Blois Centraal Bureau voor de Statistiek Nederland is van oudsher een handelsnatie. Internationale handel en transport zijn belangrijke bronnen van inkomen. De internationale transportstromen brengen echter ook kosten met zich mee. Voor investeringen in infrastructuur, transport en logistiek zijn daarom zorgvuldige afwegingen nodig. Om dergelijke afwegingen te kunnen maken is de beschikbaarheid van kwantitatieve informatie over internationale handels- en transportstromen onontbeerlijk. Tot 2013 was de statistische informatie over de internationale goederenstromen verdeeld over verschillende CBS- statistieken: de statistiek van de internationale handel in goederen en de zes transportstatistieken. Ook samen geven deze statistieken geen compleet beeld van Workshop ‘Internationale handel en transport in Nederland op nationaal en regionaal niveau’ (CBS/VU) 13 de internationale goederenstromen van Nederland. De doorvoer is niet zichtbaar in de statistieken. Bovendien is er geen volledig zicht op de waarde en het gewicht van goederenstromen onderverdeeld naar inhoud, oorsprong, bestemming en transportmiddel. De nieuwe statistiek over internationale handel en doorvoer integreert de statistieken van internationale handel en transport waardoor er een beter zicht ontstaat op de goederenstromen naar, van en door Nederland. Voor het eerst sinds 1997 is er weer een betrouwbare schatting van de doorvoer beschikbaar. De nieuwe statistiek laat zien dat de doorvoer een relevant aandeel heeft in het totale inkomende en uitgaande transport van Nederland. Ongeveer een derde deel van het brutogewicht van de goederen die het land binnenkomen betreft doorvoer. In vergelijking met de in- en uitvoer bevatten de doorvoerstromen in gewicht relatief veel kolen en ertsen. De integratie van de statistieken is uitgevoerd met behulp van een Bayesiaans integratiemodel. Het model zorgt ervoor dat de handels- en transportcijfers onderling consistent zijn. Met het model worden bovendien de marges rondom de schattingen berekend, waardoor inzicht wordt verkregen in de betrouwbaarheid van de cijfers. De nieuwe statistiek over internationale handel en doorvoer is het resultaat van een samenwerking tussen het CBS en de Vrije Universiteit Amsterdam. 11.30-12.30 uur: Nederland in detail (Workshop 1) Voorzitter: Jo Thomas Achterlandstatistieken: Wat zijn het? Betekenis voor de Haven van Amsterdam Peter Smeets en Abbas Vashoeey Centraal Bureau voor de Statistiek en Havenbedrijf Amsterdam De goederenstromen die via de havens lopen hebben voor het grootste gedeelte hun oorsprong of bestemming in het gebied buiten de haven. Dit gebied, het achterland (“Hinterland”) bestrijkt grote delen van Europa. De Achterlandstatistieken brengen per gebied, variërend van provincie tot een landengroep de goederenstromen van en naar de zeehavens in beeld. Hierbij kan ook verbijzonderd worden naar vervoerwijze (wegvervoer, binnenvaart, spoor en pijpleiding) en naar goederengroepen. De directe link met de zeevaartstromen kan echter niet worden gelegd. Per Nederlandse zeehaven is te zien waar de goederen in het achterland vandaan komen of waar ze naar toe gaan met welke modaliteit. Naast vervoerde hoeveelheden wordt ook het containervervoer uitgedrukt in TEU’s voor een lange reeks van jaren getoond. Deze gegevens vormen voor de havens en overheden een belangrijk hulpmiddel bij het opstellen van prognoses en bij het plannen van toekomstige infrastructuur. Daarnaast kan het vergelijken van de achterlandgegevens van de diverse havens nieuwe mogelijkheden tonen voor het verder ontwikkelen van haveninfrastructuur en dienstenpakket. Workshop ‘Internationale handel en transport in Nederland op nationaal en regionaal niveau’ (CBS/VU) 14 11.30-12.30 uur: Nederland in Europa (Workshop 2) Voorzitter: Henri de Groot Toepassing van de internationale handelsdata van het CBS voor economische en beleidsanalyses Arjan Lejour Centraal Planbureau Since a few years international transaction data of Statistics Netherland from 2002 to 2008 are available. We have used these data in various studies. Two examples are studies on the duration of export relations and the effects of economic diplomacy on market entry. Regarding the former study we find that each year 40 percent of the trade relations are new, but only 25 percent of them survive after two years. We distinguish several firm-countryproduct (FCP) relations characterised by export familiarity of the firm, product or country to identify differences in survival rates. The estimates show that new trade relations with new exporting firms or incumbent firms to new countries have hazard rates which are about 15 percent lower. Country destination characteristics matter. EU membership decreases the hazard rate by 40 percent. Initial sales are also a good indicator for FCP survival. Relations with an average initial export value of 50 thousand euro do nearly not survive, while those with an initial value of 200 thousand euro still exist after a few years. The second study analyses the role of economic diplomacy on the export market entry decisions of Dutch firms. We show that the presence of trade support offices in and trade missions to in particularly middle income countries, stimulate the entry of new exporters. These conclusions follow from using detailed international trade data by firm and destination combined with firm data and export market characteristics. Moreover, we find that firms follow a stepping stone approach for learning to export and to enter distant markets. The probability to enter a market at 1000 km from the Netherlands increases by about 25 percent if the firm already exports to a market at 500 km from the new one. Trends goederenexport Pascal Ramaekers Centraal Bureau voor de Statistiek Aan de hand van recente CBS-publicaties worden trends in de Nederlandse goederenexport geschetst. In de presentatie wordt aandacht geschonken aan het belang van de Nederlandse goederenexport als geheel, aan de bijdragen van de verschillende provincies aan de totale export en aan het grotere plaatje: de goederenexport als onderdeel van internationalisering. De Nederlandse goederenexport is in grote lijnen minder dynamisch en meer voorspelbaar dan die op het eerste oog lijkt te zijn. Zo zijn afstand en economiegrootte altijd een goede voorspeller voor de handel van Nederland met andere landen. Ook heeft de ligging van Nederland en de aanwezigheid van bijvoorbeeld de Rotterdamse haven al decennia een cruciale invloed op de compositie van de goederenexport. Toch zijn er interessante ontwikkelingen gaande. De export naar nieuwe EU-toetreders en grote groeimarkten buiten de EU is bijvoorbeeld sterk in opkomst. Daarnaast blijken alle provincies van Nederland, elk op een eigen specifieke wijze, op de een of andere manier bij te dragen aan de totale Nederlandse goederenexport. Workshop ‘Internationale handel en transport in Nederland op nationaal en regionaal niveau’ (CBS/VU) 15 De goederenexport kan echter moeilijk los worden gezien van andere, samenhangende aspecten van internationalisering en globalisering. 13.30-14.30 uur: Plenaire sessie Voorzitter: Henri de Groot Het gebruik van goederenstromen voor een multiregionale input-outputtabel van Nederland Walter Manshanden TNO Voor regionaal-economisch onderzoek is een multiregionale input-outputtabel van Nederland een uitermate nuttig instrument. In het verleden zijn door verschillende onderzoekers al regionale input-outputtabellen opgesteld. De Nederlandse regionale economie kan zelfs bogen op een goede traditie op dit onderzoeksgebied met het werk van met name Jan Oosterhaven. Voor hem werden reeds in de jaren zestig en tachtig regionale inzet-afzettabellen gemaakt van de economie van Amsterdam. De laatste generatie MRIO dateert uit 1996. Deze zijn door onderzoekers zelf eigenhandig geactualiseerd op basis van nieuwe randtotalen. TNO heeft in 2012 het initiatief genomen om met nieuwe data van de REJ 2008 een nieuwe MRIO voor Nederlandse regio’s op te stellen. Deze is opgesteld in samenspraak met Ecorys en de VU, die bij de opstelling een toetsende rol hadden. De intermediaire relaties zoals die in de nationale IO 2008 zijn gegeven, zijn aan de hand van goederenstromen en personenverkeer verdeeld over de Nederlandse regio’s. Een optimalisatieprocedure heeft de resulterende cijfers in overeenstemming gebracht met de nationale IO tabel en de cijfers zoals die door de REJ zijn gegeven. De uitkomsten zijn vergeleken met Oosterhaven 1996. Economische samenhang van sectoren: een illustratie voor de Metropoolregio Amsterdam Maureen Lankhuizen Vrije Universiteit Amsterdam Sectoren staan niet op zichzelf, maar maken in hun productieproces gebruik van goederen en diensten van andere sectoren. Wanneer een sector groeit, heeft dat derhalve niet alleen een positief effect op de sector zelf, maar ook op toeleverende sectoren. Evenzo kan krimp van een sector een rem op de productie van andere sectoren zetten. In deze presentatie illustreren we de economische samenhang van sectoren voor de Metropoolregio Amsterdam (MRA). Aan de hand van multipliers laten we zien in hoeverre sectoren (bedrijfstakken) in de MRA een aandrijf- of vliegwielfunctie voor andere sectoren hebben. We maken een onderscheid tussen aandrijfeffecten binnen de eigen regio (MRA) en voor de nationale economie. Voor de berekening van de multipliers is gebruikt van een nieuw ontwikkelde multiregionale input-outputtabel (MRIO) voor Nederland (TNO/VU/Ecorys). Workshop ‘Internationale handel en transport in Nederland op nationaal en regionaal niveau’ (CBS/VU) 16 14.45-15.45 uur: Regio in detail (Workshop 1) Voorzitter: Jo Thomas Clustering van sectoren en het belang van goede verbindingen en een goed vestigingsklimaat Otto Raspe Planbureau voor de Leefomgeving Voor een goede concurrentiepositie is een excellent vestigingsklimaat nodig. In deze presentatie gaan we in op het belang van regionale vestigingsplaatsfactoren, zoals bereikbaarheid en internationale connectiviteit. Maar ook op het belang van clustering en agglomeratiefactoren. We combineren dit vervolgens door in te zoomen op een aantal clusters in Nederland en het belang van hun onderlinge verwevenheid. Nieuwe manieren om clustering te meten relateren we daarmee aan beleidsmatige aanbevelingen over de prioritering van investeringen in bepaalde vestigingsplaatsfactoren en de bovenregionale verbindingen die regio's versterken: 'Borrowed size' als strategie voor een sterke concurrentiekracht. Internationale handel en transport in de nationale en regionale rekeningen Leo Hiemstra en Ilham Malkaoui Centraal Bureau voor de Statistiek In de presentatie wordt eerst kort ingegaan op de nationale rekeningen (NR) in het algemeen. Daarbij ligt de nadruk vooral op de kenmerken van dit systeem en niet zozeer op presentatie van concrete cijfermatige resultaten. Het is de bedoeling (potentiele) gebruikers kennis te laten maken met de NR en te laten zien waar het wel en niet geschikt voor is. Enkele zaken die daarbij de revue zullen passeren zijn: Wat zijn NR? Welke informatie is er in opgenomen? Welke concepten liggen er aan ten grondslag? Wat zijn de gebruiksmogelijkheden en beperkingen van het systeem van nationale rekeningen. Vervolgens zal kort worden ingegaan op de wijze waarop de internationale handel en het transport is opgenomen in de NR. Voor deze sterk internationaal gerichte activiteiten is het van groot belang dat de NR-concepten volledig internationaal geharmoniseerd zijn. Dit maakt vergelijking tussen landen mogelijk zonder verstorende definitieverschillen. Echter, een dergelijke internationale harmonisatie kan ook beperkingen hebben voor de gebruiksmogelijkheden van de opgenomen data. Ook daar zal aandacht aan worden besteed. De NR beperken zich tot de beschrijving van de nationale economie. Voor het economisch beleid belangrijke regionale verschillen in o.a. economische activiteit, werkgelegenheid en welvaart blijven daardoor buiten beeld. In deze leemte wordt voorzien door het systeem van de regionale rekeningen (RR). Belangrijk daarbij is dat de in de RR gehanteerde concepten weer volledig in lijn zijn met de NR-concepten, waardoor de naadloze aansluiting tussen de RR en de NR is gegarandeerd. In het presentatiedeel over de regionale rekeningen wordt het volgende behandeld: Regio’s: de officiële regio-indeling en de regio-indeling die wij hanteren. Bronnen / Methoden: de voornaamste bronnen die gebruikt worden voor de samenstelling van de regionale rekeningen en de verschillende methoden voor het ramen. Workshop ‘Internationale handel en transport in Nederland op nationaal en regionaal niveau’ (CBS/VU) 17 Specifieke concepten regionale rekeningen: enkele concepten waarin regio afwijkt van Nationaal en praktijkvoorbeelden van multiregionaliseren. Aandeel handel en transport in de regio’s: de regio’s die voor een belangrijk deel van hun economie afhankelijk zijn van handel en transport worden weergegeven. Overige cijfers regionale rekeningen: andere cijfers die door de regionale rekeningen worden gemaakt en aanduiding waar alle regionale rekeningen cijfers en publicaties gevonden kunnen worden. 14.45-15.45 uur: Regio in Europa (Workshop 2) Voorzitter: Henri de Groot Winnaars en verliezers: Decompositie van Europese regionale handelsdata Mark Thissen Planbureau voor de Leefomgeving Wij beoordelen het economisch functioneren van Nederlandse provincies en identificeren de meest en minst succesvolle sectoren in deze regio's. Om het regionaal economische presteren en het regionaal economisch beleid te kunnen beoordelen is het noodzakelijk om een onderscheid te maken in vraaggestuurde en structurele groei. Wij moeten immers de gevolgen van de Europese crisis kunnen scheiden van de gevolgen van het regionale beleid. Een ex-post evaluatie op basis van een groei decompositie van de PBL handelsdataset voor Europese regio's laat zien hoe de Nederlandse regio's hebben gepresteerd over de periode 2000-2010. Een meer gedetailleerde analyse laat zien welke sectoren in Nederlandse provincies hebben gewonnen of verloren op Europese en wereldmarkten. Eveneens vinden wij de regio's met sectoren die ten opzicht van Nederlandse regio's marktaandeel hebben gewonnen. Een analyse van het beleid in deze winnende regio's geeft handvatten voor Nederlands regionaal beleid. De PBL dataset van regionale handel tussen 256 Europese Nuts2-regio's en met de rest van de wereld voor de periode 2000-2010 zal kort worden geïntroduceerd. Hierbij wordt met name aandacht besteed aan wederuitvoer en het verband tussen transport en handelsdata. Meer informatie over de PBL dataset over Europese regionale handel is beschikbaar op: http://www.pbl.nl/publicaties/integratie-en-convergentie-in-een-regionaal-europa http://www.pbl.nl/publicaties/regionale-competitie-en-slimme-specialisatie-in-europa http://www.pbl.nl/en/publications/integrated-regional-europe Internationalisering en de regio; mogelijkheden en eerste bevindingen Marjolijn Jaarsma Centraal Bureau voor de Statistiek De presentatie zal ingaan op de reeds gedane CBS-onderzoeken en analyses over internationalisering en regio, waarbij de focus ligt op de rol die internationale handel en internationale handelaren spelen in de regio. Welke kenmerken hebben deze bedrijven, welke goederen worden er verhandeld en met welke landen? Hieruit komen interessante patronen naar voren, waaruit blijkt dat elke regio zijn eigen kracht en kenmerken heeft. Workshop ‘Internationale handel en transport in Nederland op nationaal en regionaal niveau’ (CBS/VU) 18 Daarnaast wordt ook het belang van internationale handel voor de regionale economie geïllustreerd en een korte blik op de onderzoeksagenda van de toekomst gegeven. Workshop ‘Internationale handel en transport in Nederland op nationaal en regionaal niveau’ (CBS/VU) 19 Bijlage 3. Deelnemerslijst Naam Anne-Peter Alberda Chris de Blois Danny van Elswijk Free Florquin Ger Moritz Harm Jan Boonstra Ilanah Schriki Ilham Malkaoui Jo Thomas Leo Hiemstra Marjolijn Jaarsma Marleen Verbruggen Mieke Berends Nico Mens Pascal Ramaekers Peter Smeets Robbert de Ruijter Sandra Wilms Arjan Lejour Jasper de Graaf Meng Lu Martijn van der Horst Onno de Jong Godfried Smit Arnout Hurkmans Inge Nuytemans Abbas Vashoeey Gaston Tchang Pito Dingemanse Rob Smit Frank van der Laan Kees Hersbach Jan Francke Mark Thissen Martijn van den Berge Otto Raspe Gerlof Rienstra Annelies Drost Bart Los Bas Turpijn Nora Schmorak Barry Zondag Jan Fransoo Organisatie Centraal Bureau voor de Statistiek Centraal Bureau voor de Statistiek Centraal Bureau voor de Statistiek Centraal Bureau voor de Statistiek Centraal Bureau voor de Statistiek Centraal Bureau voor de Statistiek Centraal Bureau voor de Statistiek Centraal Bureau voor de Statistiek Centraal Bureau voor de Statistiek Centraal Bureau voor de Statistiek Centraal Bureau voor de Statistiek Centraal Bureau voor de Statistiek Centraal Bureau voor de Statistiek Centraal Bureau voor de Statistiek Centraal Bureau voor de Statistiek Centraal Bureau voor de Statistiek Centraal Bureau voor de Statistiek Centraal Bureau voor de Statistiek Centraal Planbureau Dutch Institute for Advanced Logistics Dutch Institute for Advanced Logistics Erasmus Universiteit/RHV Erasmus Universiteit/RHV EVO Gemeentelijk Havenbedrijf Antwerpen Gemeentelijk Havenbedrijf Antwerpen Havenbedrijf Amsterdam Havenbedrijf Amsterdam Havenbedrijf Amsterdam Havenbedrijf Amsterdam Havenbedrijf Rotterdam Inspectie Leefomgeving en Transport Kennisinstituut voor Mobiliteitsbeleid Planbureau voor de Leefomgeving Planbureau voor de Leefomgeving Planbureau voor de Leefomgeving Rienstra Beleidsonderzoek en Beleidsadvies Rijksdienst voor Ondernemend Nederland Rijksuniversiteit Groningen Rijkswaterstaat/WVL Rijkswaterstaat/WVL Significance Technische Universiteit Eindhoven Workshop ‘Internationale handel en transport in Nederland op nationaal en regionaal niveau’ (CBS/VU) 20 Naam Olaf Koops Walter Manshanden Lori Tavasszy Robert van Leewen Tom Pauwels Henri de Groot Jan Möhlmann Maureen Lankhuizen Leo Bus Organisatie TNO TNO TNO, TUD Transport en Logistiek Nederland Universiteit Antwerpen Vrije Universiteit Amsterdam Vrije Universiteit Amsterdam Vrije Universiteit Amsterdam Zelfstandig Transport- en Ruimtelijk Econoom Workshop ‘Internationale handel en transport in Nederland op nationaal en regionaal niveau’ (CBS/VU) 21
© Copyright 2024 ExpyDoc