Planning Leergang Regelgevingsleer – NJ 2006

Planning Leergang Strafrechtelijk bewijsrecht vanuit
verdedigingsperspectief – voorjaar 2014
Gelijkgesteld met de Profileringscursus van de Stichting Strafrechtpraktijk
Leerdoelen
De leergang ‘Strafrechtelijk bewijsrecht vanuit verdedigingsperspectief’ stelt zich ten doel om
juridische kennis van het strafrechtelijke bewijsrecht als compleet leerstuk over te dragen, met
aandacht voor alle straf- en strafprocesrechtelijke thema’s die daarvoor relevant zijn en met aandacht
voor de praktische toepassing ervan in het strafproces. Centraal staat daarbij de vaardigheid van het
bestuderen en beoordelen van het bewijsmateriaal vanuit het perspectief van de advocaat. De
raadsman moet na het volgen van deze leergang in staat zijn te bepalen welke verweren hij in bepaalde
situaties het beste kan voeren en welke verzoeken hij het beste kan doen. Deze cursus is daarom niet
alleen vormgegeven vanuit een wetenschappelijke benadering, maar ook vanuit een praktische
benadering: collega-advocaten zullen een aantal bijeenkomsten verzorgen. Ook wordt het bewijsrecht
niet op zichzelf beschouwd, maar in de brede context van het strafprocesrecht en het materiële
strafrecht geplaatst.
Inhoud
Bij de beantwoording van de vraag of een ten laste gelegd feit bewezen kan worden verklaard komen
belangrijke aspecten van het materiële en formele strafrecht bij elkaar. De wijze waarop de opsporing
van het feit heeft plaatsgevonden, bepaalt mede of het feit kan worden bewezenverklaard.
Onrechtmatige opsporing kan echter niet alleen de beantwoording van de bewijsvraag raken. Ook de
ontvankelijkheid van het openbaar ministerie en de straftoemeting kunnen erdoor worden beïnvloed.
Het materiële strafrecht werkt door in de bewijsbeslissing doordat tenlasteleggingen dikwijls aan het
Wetboek van Strafrecht of bijzondere strafwetten ontleende termen bevatten. Het is daarom van groot
belang ook de betekenis van deze termen te kennen en te weten wanneer er niet voldoende bewijs
bestaat om een onderdeel van een tenlastelegging bewezen te verklaren. De toepassing van het
materiële strafrecht is daardoor voor een groot deel bewijsrechtelijk van aard.
Om een ten laste gelegd feit te kunnen bewijzen, moet de strafrechter beschikken over
voldoende bewijsmateriaal. Daarbij rijst de vraag welk materiaal aan een bewezenverklaring ten
grondslag mag worden gelegd. De wet en de jurisprudentie stellen voorwaarden aan de toelaatbaarheid
van bewijsmateriaal, die per type bewijsmateriaal verschillend zijn. Artikel 6 EVRM heeft een grote
invloed op de toelaatbaarheid van bewijsmateriaal. Hierbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan het
recht op rechtsbijstand bij een eerste politieverhoor, het recht op tegenonderzoek wanneer een
deskundige onderzoek heeft uitgevoerd en het recht getuigen te ondervragen. Of bewijsmateriaal kan
worden toegelaten voor het bewijs en welke betekenis daaraan vervolgens mag worden gehecht, hangt
nauw samen met het juist interpreteren ervan. In het bijzonder de interpretatie van
deskundigenrapportages is voor juristen vaak niet eenvoudig. Aan deze vaardigheid zal een hele
bijeenkomst worden gewijd.
De volgende vraag is of er ook voldoende bewijsmateriaal beschikbaar is. Daarbij spelen met
name de bewijsminimumregels een belangrijke rol. De motivering van de bewijsbeslissing door de
rechter is daarbij, maar ook meer in het algemeen, van groot belang. De Hoge Raad casseert
regelmatig omdat de rechter zijn bewijsbeslissing niet voldoende of niet correct heeft gemotiveerd.
Ook in het kader van herziening van rechterlijke uitspraken kan het bewijs aan de orde worden gesteld
bij de Hoge Raad.
1
Al deze aspecten worden aan de orde gesteld vanuit het uitgangspunt dat de deelnemers aan de
leergang in staat moeten zijn te bepalen op welke wijze en op welke momenten zij het beste verweren
kunnen voeren, verzoeken kunnen doen en beslissingen van rechters kunnen betwisten in de
verschillende fasen van het strafproces.
Hieronder wordt per bijeenkomst kort toegelicht welke thema’s aan de orde komen en hoe daarin het
verdedigingsperspectief wordt verwerkt.
Inhoud en planning van de leergang
Bijeenkomst 1
Inleiding bewijsrecht; bewijsmiddelen; gegevens van algemene bekendheid
Het Nederlandse strafrechtelijke bewijsrecht benadert de vrije bewijsleer. Toch mag de rechter niet al
het mogelijke bewijsmateriaal aan zijn beslissing ten grondslag leggen. Tijdens deze bijeenkomst zal
aan de orde worden gesteld welke verweren kunnen worden gevoerd met betrekking tot de
toelaatbaarheid van bewijsmateriaal als bewijsmiddel. In bewijsmotiveringen wordt niet alleen
gerefereerd aan de inhoud van bewijsmiddelen, maar worden ook dikwijls gegevens van algemene
bekendheid genoemd. Het oordeel dat een gegeven van algemene bekendheid is kan, met name in
hoger beroep, door de verdediging soms met succes ter discussie worden gesteld.
Bijeenkomst 2
Selectie en waardering van bewijsmateriaal; bewijsminimumregels; schakelbewijs; rechterlijke
overtuiging
De strafrechter geniet in hoge mate vrijheid wanneer het gaat om de selectie en waardering van het
bewijsmateriaal. Ook de vorming van zijn overtuiging wordt nauwelijks door wettelijke of
jurisprudentiële regels genormeerd. Dat betekent dat vooral wanneer er minimaal bewijsmateriaal
aanwezig is, de verdediging op het scherpst van de snede moet opereren. Vanuit dit perspectief wordt
in deze bijeenkomst uitvoerig stilgestaan bij bewijsminimumregels en schakelbewijs alsmede de
mogelijkheden ter zake verweer te voeren.
Bijeenkomst 3
Verklaringen van getuigen
In veel strafzaken spelen getuigenverklaringen een belangrijke rol. Deze zijn niet altijd betrouwbaar.
De verdediging heeft het recht de betrouwbaarheid te onderzoeken door middel van ondervraging van
de getuige. Daartoe zal een getuigenverzoek moeten worden gedaan, dat aan bepaalde eisen moet
voldoen. Getuigenverzoeken mogen in bepaalde gevallen worden afgewezen. Wanneer dat is gebeurd,
zal de getuigenverklaring echter niet zonder meer mogen meewerken aan het bewijs. Tijdens deze
bijeenkomst staat het recht getuigen te ondervragen centraal, vanuit zowel Straatsburgs als Nederlands
perspectief. In het bijzonder zal aandacht worden besteed aan de vraag hoe de verdediging zich het
beste kan opstellen ten aanzien van getuigen.
Bijeenkomst 4
Verklaringen van verdachten; verklaringen en rapporten van deskundigen
Naast verklaring van getuigen spelen in veel strafzaken de verklaringen van verdachten en
deskundigen een belangrijke rol. Beide typen verklaringen komen in deze bijeenkomst aan de orde.
Daarbij bestaat – vanzelfsprekend – ook veel aandacht voor het vooronderzoek. Met betrekking tot
verdachten gaat het niet alleen om de bewijskracht van hun verklaringen maar vooral ook om de
waarborgen die in relatie tot het vooronderzoek bestaan (zwijgrecht, consultatierecht, nemo tenetur).
Ten aanzien van deskundigen bevat het Wetboek van Strafvordering tegenwoordig een vrij uitvoerige
regeling ter zake van de inschakeling en de werkzaamheden van deskundigen als ook ter zake van het
inschakelen van controlerende deskundigen en het doen verrichten van contraexpertise. Besproken
wordt hoe de raadsman optimaal gebruik kan maken van deze regeling.
2
Bijeenkomst 5
De betekenis van forensische expertise voor de strafrechtspraktijk
Door de voortschrijdende mogelijkheden van de techniek neemt het belang van forensische expertise
voor het strafprocesrecht toe. Praktijkjuristen beschikken niet zelf over die expertise, maar dienen wel
in staat te zijn de resultaten van forensisch onderzoek op waarde te schatten. In deze bijeenkomst
wordt besproken tegen welke problemen raadslieden hierbij kunnen aanlopen en hoe zij daar mee
moeten omgaan. Ook komt aan de orde op welke wijze een raadsman van forensische expertise
gebruik kan maken ter onderbouwing van bewijsverweren.
Bijeenkomst 6
Bewijsmotivering; onrechtmatig verkregen bewijs
Deze bijeenkomst valt uiteen in twee onderdelen. In het eerste onderdeel wordt uitvoerig ingegaan op
de eisen die worden gesteld aan de bewijsmotivering. Centraal staat daarbij de vraag in welke gevallen
het kansrijk en zinvol is om die bewijsmotivering aan te vechten en op welke wijze dat dan het beste
kan worden gedaan. Deze vraag is in het bijzonder van belang ten behoeve van cassatiemogelijkheden
bij de Hoge Raad.
In het tweede onderdeel wordt de rechtspraak omtrent artikel 359a Sv grondig besproken. Het is
bekend dat de strafrechtspraak bepaald niet scheutig is in het verbinden van rechtsgevolgen aan
vormverzuimen. Dat geldt te meer wanneer het verweer niet zorgvuldig wordt ingekleed en
onvoldoende wordt onderbouwd. Vanuit dit perspectief worden alle aan artikel 359a Sv verbonden
vereisten besproken. Daarbij is er nadrukkelijk aandacht voor de rechtsgevolgen die niet aan de
bewijsbeslissing zijn verbonden, te weten de niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie
en de matiging van de op te leggen straf.
Bijeenkomst 7
Bewijsrechtelijke aspecten van het materiële strafrecht
De regels van het materiële strafrecht dicteren hoe de tenlastelegging moet worden ingericht en
daarmee ook wat er moet komen vast te staan in de strafrechtelijke procedure. Verschillende
materieelrechtelijke leerstukken kennen daarbij een duidelijke bewijsrechtelijke component. Zo geldt
in relatie tot voorbedachte raad dat de aanwezigheid hiervan in beginsel – dat wil zeggen: behoudens
contra-indicaties – kan worden afgeleid uit het bestaan van tijd en gelegenheid voor beraad. In feite
wordt dan gewerkt met een bewijsrechtelijk vermoeden. In deze bijeenkomst wordt besproken welke
bewijsrechtelijke aspecten zijn verbonden aan het materiële strafrecht en op welke wijze daarmee
rekening dient te worden gehouden bij het voeren van verweren. Aandacht gaat daarbij ook uit naar
het benutten van relevante casuïstiek en de mogelijkheden die dat geeft voor het aanscherpen van
verweren.
Bijeenkomst 8
Bestudering van bewijsmateriaal; processtrategie
Waar in de eerdere bijeenkomsten telkens de verdedigingstrategie vanuit een specifieke invalshoek of
leerstuk aan de orde is gekomen, wordt in deze bijeenkomst – door twee ervaren strafrechtadvocaten –
in meer algemene zin ingegaan op de wijze waarop door de verdediging bewijsmateriaal moet worden
bestudeerd. De aandacht gaat daarbij uit naar alle fasen van de strafprocedure en in het bijzonder het
voorbereidend onderzoek. Daarbij wordt onder andere ingegaan op de toegang tot de processtukken
alsmede de rol van de rechter-commissaris in het voorbereidend onderzoek. Besproken wordt uiteraard
welke processtrategieën mogelijk en wenselijk zijn.
3
Bijeenkomst 9
Herzieningsregeling
Het onherroepelijk worden van het oordeel in een strafzaak behoeft niet het definitieve einde van de
strafzaak te betekenen. Onder omstandigheden is herziening mogelijk, zowel ten voordele als ten
nadele van de betrokkene. Ten gevolge van nieuwe wetgeving kan aan een herzieningsprocedure een
voorbereidend onderzoek plaatsvinden naar de aanwezigheid van een grond voor herziening. In de
bijeenkomst wordt besproken in welke gevallen herziening in aanmerking komt en op welke wijze een
herzieningsprocedure het beste kan worden voorbereid en gevoerd. Daarnaast gaat aandacht uit naar
de rechtspositie van een vrijgesproken verdachte in het geval een herziening ten nadele wordt
gevorderd.
Diploma-uitreiking:
13 mei 2014
Tijdens de leergang dienen negen huiswerkopdrachten/casussen gemaakt te worden (1 per college).
De uitwerkingen worden beoordeeld met een voldoende of onvoldoende (geen cijfer). Wanneer er
minimaal acht uitwerkingen zijn ingeleverd en ook acht met een voldoende zijn beoordeeld, wordt het
diploma uitgereikt.
Het programma voor de bijeenkomst is als volgt:
15.30 – 16.00 uur: Ontvangst met koffie, thee
16.00 – 17.00 uur: Aanvang programma
17.00 – 17.30 uur: Pauze met lichte maaltijd
17.30 – 18.30 uur: Vervolg programma
18.30 – 18.45 uur: Pauze
18.45 – 19.45 uur: Vervolg programma
Docenten
Prof. mr. J. Boksem, advocaat bij Anker Advocaten, bijzonder hoogleraar verdediging in
strafzaken aan de Universiteit Maastricht
Prof. mr. M.J. Borgers, hoogleraar straf(proces)recht aan de Vrije Universiteit Amsterdam
Prof. dr. A.P.A. Broeders, hoogleraar Criminalistiek aan de Universiteit Leiden en de
Universiteit Maastricht en wetenschappelijk directeur van The Maastricht Forensic Institute
mw. mr. M.J. Dubelaar,
Dr. mr. M.J.A. Duker, universitair hoofddocent straf(proces)recht aan de Vrije Universiteit
Amsterdam
Mr. Th.J. Kelder, advocaat bij Sjöcrona Van Stigt Advocaten
mr. R. Malewicz,
Mw. mr. C.W. Noorduyn, advocaat bij Sjöcrona Van Stigt Advocaten
Dr. N. Rozemond, universitair hoofddocent strafrecht aan de Vrije Universiteit Amsterdam en
rechter-plaatsvervanger bij de Rechtbank Amsterdam
Mw. dr. mr. L. Stevens, hoofddocent strafrecht aan de Vrije Universiteit Amsterdam
Mr. B. de Wilde, universitair docent strafrecht aan de Vrije Universiteit Amsterdam
4
Aanvullende informatie
Cursusleiding
Prof. mr. M.J. Borgers, hoogleraar straf(proces)recht aan de Vrije
Universiteit Amsterdam.
Aantal dagdelen
9 dagdelen college, van 16.00-19.45 uur (ontvangst vanaf 15.30 uur),
onderbroken door een pauze, waarbij voor een lichte maaltijd wordt
gezorgd.
Studiebelasting
Naast de colleges dient men rekening te houden met voorbereidingstijd
van 3-5 uur per week.
Puntentoekenning
De Nederlandse Orde van Advocaten (NOvA) kent 27 opleidingspunten
toe aan deze leergang.
Doelgroep
De leergang richt zich op advocaten en juristen die werkzaam zijn in de
praktijk van het strafrecht.
Locatie
De colleges vinden plaats in het hoofdgebouw van de Vrije
Universiteit.
Aantal deelnemers
Om de interactieve onderwijsvorm zo goed mogelijk tot zijn recht
te laten komen is het aantal deelnemers maximaal 25.
Prijs
De prijs van de leergang bedraagt € 2.960,- (geen btw), inclusief
cursusmateriaal, eventueel examen, consumpties en maaltijden.
Leden van de NVSA en NVJSA ontvangen korting en betalen een
bedrag van € 2.750,-.
Certificaat/Diploma
De deelnemers die de leergang hebben gevolgd, ontvangen een
certificaat. Tijdens de leergang dienen 9 huiswerkopdrachten gemaakt
te worden (1 per college). De uitwerkingen worden beoordeeld met een
voldoende of onvoldoende (geen cijfer). U mag hooguit één keer een
onvoldoende halen, of één keer niet inleveren. Herkansing is niet
mogelijk, ook niet bij twee of meer onvoldoendes. Daarnaast geldt voor
de leergang een aanwezigheidsplicht. U mag maximaal 1 college
missen. U ontvangt een diploma na te hebben voldaan aan het inleveren
van het huiswerk en aan de aanwezigheidsplicht.
Overige informatie
Voor overige informatie verwijzen kunt u telefonisch contact opnemen:
020-598 62 55.
5
* Wijzigingen voorbehouden
6