Onverplicht verrichte rechtshandeling

Publicatie maart 2014
Onverplicht verrichte rechtshandeling
door mr A.A. (Alwin) Dooijeweerd
Twee maanden voordat het faillissement van een middelgroot bouwbedrijf wordt
uitgesproken, koopt haar bestuurder en enig aandeelhouder een aantal bedrijfsauto’s van
het bouwbedrijf. De marktconforme koopprijs die de bestuurder daarvoor verschuldigd is,
wordt door de bestuurder verrekend met de hoge vordering die de bestuurder heeft op het
bouwbedrijf, ontstaan door de afgelopen jaren telkenmale geld lenen aan het bouwbedrijf.
Niets oneerlijks aan, zo meent de bestuurder: de auto’s zijn voor een marktconforme prijs
verkocht en ik had er toch behoorlijk wat geld ingestoken. Begrijpelijk wellicht maar de in het
faillissement aan te stellen curator zal deze koopovereenkomst (kunnen) aantasten door een
beroep te doen op de zgn. Actio Pauliana.
Artikel 42 Faillissementswet (Fw) bepaalt dat de curator ten behoeve van de boedel elke
rechtshandeling die de schuldenaar vóór de faillietverklaring onverplicht heeft verricht en
waarvan deze bij dit verrichten wist of behoorde te weten dat daarvan benadeling van de
schuldeisers het gevolg zou zijn, door een buitengerechtelijke verklaring kan vernietigen.
Over Actio Pauliana is veel te zeggen maar ik stel in het navolgende de vraag aan de orde:
wanneer is er nu sprake van een onverplicht verrichte rechtshandeling?
Onverplicht verrichte rechtshandelingen zijn rechtshandelingen die verricht worden zonder
dat daartoe een op wet of overeenkomst berustende verplichting, een (afdwingbare)
rechtsplicht, bestaat (HR 8 januari 1937, NJ 1937, 431 (Van der Feltz q.q./Hoornsche
Crediet- en Effectenbank)). In het arrest Eneca/BACM (HR 10 december 1976, NJ 1977,
617, LJN AD3286) overwoog de Hoge Raad dat onder onverplichte handelingen moeten
worden verstaan alle handelingen die verricht worden zonder dat daartoe een rechtsplicht
bestond, ook al is de feitelijke situatie aldus dat de schuldenaar praktisch niet anders kon
doen dan de aangevochten handeling te verrichten. De toets is dat de schuldenaar niet
gehouden is die rechtshandeling te verrichten. Daarvan is ook sprake indien de wijze waarop
de schuldenaar zich van zijn verplichting bevrijdt als onverplicht is aan te merken. Van
voldoening aan een rechtsplicht is evenmin sprake indien een schuldenaar eenvoudig tot het
verrichten van die rechtshandeling had kunnen worden verplicht en hij daarom vrijwillig
daartoe is overgegaan.
De bewijslast ten aanzien van de onverplichtheid rust op de curator.
Uit het arrest HR 3 december 2010, NJ 2010, 651, (Curatoren Air Holland/Stichting
Garantiefonds) blijkt dat voor het voldaan zijn aan de eis van onverplichtheid, de aard van de
rechtshandeling niet relevant is. Een rechtshandeling is onverplicht in de zin van artikel 42
Fw indien op de schuldenaar geen rechtsplicht tot het verrichten van deze handeling rustte.
De vraag of dit het geval is, kan volgens de Hoge Raad in voornoemde uitspraak niet worden
beantwoord op de enkele grond dat de vaststellingsovereenkomst die in genoemde casus
was gesloten slechts afspraken inhield over de wijze waarop de schuldenaar zijn
betalingsverplichtingen zou nakomen. Het ging erom of de schuldenaar verplicht was om de
vaststellingsovereenkomst aan te gaan. Het aangaan van een contractuele verplichting is
zelf als een onverplicht verrichte rechtshandeling aan te merken. De overeenkomst waarbij
de verplichting in het leven is geroepen is dan vernietigbaar.
Het verwijzingshof heeft in deze zaak uitspraak gedaan als volgt (Hof Den Haag, 2 april
2013, ECLI:NL:GHDHA:2013:989):
Publicatie maart 2014
“(…) De slotsom is dat de betaling door Air Holland op 9 februari 2004 van het bedrag van €
289.595,95 aan de stichting weliswaar tot (eind)doel had dat daarmee de opeisbare
schulden van Air Holland aan de vliegers (en aan VNV) werden betaald door de stichting,
maar dat die betaling zelf niet een voldoening door Air Holland van die opeisbare schulden
vormde. Daarom kan niet worden geconcludeerd dat Air Holland tot die betaling verplicht
was op grond van de individuele arbeidsovereenkomsten met de vliegers of op grond van de
CAO tussen VNV en Air Holland. Daarom ook kan het standpunt van de stichting dat de
vaststellingsovereenkomst geen verdere strekking had dan om “praktische afspraken” te
maken omtrent de wijze waarop Air Holland aan haar bestaande verplichtingen jegens de
individuele vliegers zou voldoen, niet worden gevolgd. Dat geldt ook voor de stelling van de
stichting (mvg punt 62) dat voor de “constructie” van de stichting slechts is gekozen omdat
daarin de betalingsverplichtingen van de latende en de verkrijgende werkgever waren
gebundeld waarbij zowel voor VNV als Holland Exel - via hun bestuurderschap van de
stichting – was gewaarborgd dat de gelden ook daadwerkelijk op een evenwichtige wijze
werden aangewend ter voldoening van de aanspraken van de vliegers. De
vaststellingsovereenkomst heeft een verdere strekking, te weten – voor zover hier van
belang - te bewerkstelligen dat de door beslag getroffen gelden bij D-Reizen worden betaald
aan een rechtspersoon met een afgezonderd vermogen - de stichting - teneinde aldus te
waarborgen en de stichting in staat te stellen dat de opeisbare schulden van Air Holland met
behulp van – onder meer - deze gelden aan de vliegers (en VNV) werden betaald, zulks
ieder overeenkomstig zijn rechten.
Nu Air Holland niet verplicht was een vaststellingsovereenkomst met een dergelijke inhoud
aan te gaan heeft de rechtbank terecht geconcludeerd dat sprake is van een rechtshandeling
die Air Holland onverplicht heeft verricht in de zin van artikel 42 Fw. Daaruit volgt dat ook de
ter uitvoering van die overeenkomst gedane betaling aan de stichting onverplicht is.”
In het arrest HR 1 februari 2013, LJN BY4134 (van Leuveren/ING), is aan de orde de zgn.
verzamelpandakte constructie en volmachtverlening aan de bank, zoals reeds door de HR
goedgekeurd in Dix qq/ING Bank. De vraag die aan de orde was is of de volmachtverlening
aan de bank als een onverplichte rechtshandeling behoorde te worden gezien. Daarbij is van
belang dat vast staat dat de gefailleerden verplicht waren de vorderingen in kwestie aan de
bank te verpanden. De volmacht vervolgens strekte uitsluitend ertoe de nakoming van de uit
de stampandakte voortvloeiende (opeisbare) verplichtingen tot verpanding te bewerkstelligen
en dus niet tot iets meer of anders dan het verrichten van de prestaties die in die akte waren
overeengekomen. Volmachtverlening die ertoe strekt de verpanding tot stand te brengen,
diende evenals de inpandgeving te worden gezien als uitvoering van de in die stampandakte
neergelegde verplichting tot verpanding. Dit is anders dan in eerder genoemde uitspraak van
de HR 3 december 2010 nu het daarbij ging om een nadere overeenkomst op grond
waarvan de schuldenaar de verschuldigde betalingen mocht verrichten aan een ander dan
de schuldeisers. Dan is de te verrichten prestatie een andere dan de verschuldigde prestatie
en dus onverplicht. Dit is niet anders ook al stemt de schuldeiser ermee in en ook al strekt de
te verrichten prestatie volgens de nadere overeenkomst tot nakoming van de bestaande
verbintenis.
Overige voorbeelden van onverplichte rechtshandelingen:
Betaling van een niet-opeisbare of van een verjaarde schuld is steeds onverplicht. Een
andere onverplichte handeling is inbetalinggeving ingevolge artikel 6:45 BW (de overdracht
van zaken of goederen die aan de schuldenaar toebehoren, ter voldoening aan een al dan
niet opeisbare schuld die vroeger is aangegaan). Een eveneens onverplichte
rechtshandeling, die hier sterk op lijkt, is de verkoop en overdracht van een goed, gevolgd
door verrekening van de daarvoor verschuldigde koopprijs.
Het verschaffen van zekerheden voor een eerder aangegane schuld, zonder dat daartoe de
verplichting bestond, is uiteraard ook onverplicht. Een verplichting tot het stellen van
Publicatie maart 2014
zekerheden kan evenwel gecreëerd worden op basis van artikel 26 Algemene
Bankvoorwaarden 2009. Dit artikel verplicht de cliënt ertoe om op verzoek van de bank
voldoende zekerheid te stellen voor de nakoming van al zijn bestaande en toekomstige
verplichtingen jegens de bank (vgl. ook HR ABN Amro bank / van Dooren III).
Pas dus goed op met het aangaan van onverplichte rechtshandelingen. Laat u goed
adviseren om te voorkomen dat overeenkomsten die u sluit, achteraf worden vernietigd.
Voor vragen en/of advies over voormelde of overige faillissementsrechtelijke perikelen:
neemt u gerust contact met ons op.
mr A.A. (Alwin) Dooijeweerd
0575-511771
[email protected]