1415 STUDIEWIJZER VT 3.1 JONGE KIND DEF 27-08-2014

Het jonge kind
Hanteren van verschillen tussen kinderen in de groep
Studiewijzer Pabo Voltijd
Blok 3.1
2014-2015
1
INHOUDSOPGAVE
BLOK 3.1 | HANTEREN VAN VERSCHILLEN TUSSEN KINDEREN IN DE GROEP (JONGE KIND) ...................3
HOE VER BEN JE MET DE OPLEIDING? ................................................................................................................................... 3
EEN OVERZICHT VAN DEZE STUDIEWIJZER .............................................................................................................................. 4
BEKNOPT OVERZICHT STUDIEPROGRAMMA EN TOETSING BLOK 3.1 EN 3.2 .................................................................................. 4
HOOFDSTUK 1.| THEMAONDERWIJS 3.1 JONGE KIND – DE HOOR- EN WERKCOLLEGES .......................6
HOOFDSTUK 2.| BEROEPSOPDRACHT 3.1 JONGE KIND – JIJ MAAKT HET VERSCHIL!.............................9
HOOFDSTUK 3.| KENNIS EN VAARDIGHEDEN - DE VAKCOLLEGES 3.1 JONGE KIND.............................. 14
ENGELS 3.1 JONGE KIND ................................................................................................................................................. 15
PROFILERINGSOPDRACHT VISIE 3.1 JONGE KIND ................................................................................................................... 17
PROFILERINGSOPDRACHT MENS EN WERELD 3.1 JONGE KIND ................................................................................................ 19
MUZIEK JONGE KIND....................................................................................................................................................... 22
BEELDENDE VORMING JONGE KIND .................................................................................................................................... 24
DANS EN DRAMA JONGE KIND .......................................................................................................................................... 25
PROFILERINGSOPDRACHT KUNSTZINNIGE ORIËNTATIE 3.1 JONGE KIND ..................................................................................... 27
BEWEGINGSONDERWIJS JONGE KIND.................................................................................................................................. 30
CULTUURPROJECT 3.1 VT: CULTUUR EN SCHOOL.................................................................................................................. 32
PROFILERINGSOPDRACHT 3.2 REKENEN - WISKUNDE JONGE KIND (MAATWERK) ..................................................................... 33
HOOFDSTUK 4. | DE PRAKTIJK VAN HET BASISONDERWIJS | BLOK 3.1 JONGE KIND ........................... 37
HOOFDSTUK 5. | STUDIELOOPBAANBEGELEIDING 3.1 EN 3.2 ............................................................ 39
HOOFDSTUK 6. | PRAKTISCHE INFORMATIE ...................................................................................... 45
BIJLAGE 1. | BEOORDELINGSFORMULIER PROFILERINGSOPDRACHT 3.1 JK | VISIE.............................. 46
BIJLAGE 2. | BEOORDELINGSFORMULIER PROFILERINGSOPDRACHT 3.1 JK | MENS EN WERELD ......... 48
BIJLAGE 3. | BEOORDELINGSFORMULIER PROFILERINGSOPDRACHT 3.1 JK | KO ................................. 50
BIJLAGE 4. | BEOORDELINGSFORMULIER PROFILERINGSOPDRACHT 3.2 JK I REKENEN/WISK. ............. 51
BIJLAGE 5. | BEOORDELINGSFORMULIER PRAKTIJK 3.1 VT | PROFILERING JONGE KIND ..................... 53
BIJLAGE 6. | DE TAALNORM VAN DE PABO-HVA ............................................................................... 55
2
BLOK 3.1 | Hanteren van verschillen tussen kinderen in de groep
(jonge kind)
INLEIDING - Je hebt ervoor gekozen om je te specialiseren in het jonge kind, de leeftijdsfase van 4 tot 8 jaar. Dit
betekent dat het jonge kind (groep 1 tot en met 4) gedurende het hele semester centraal staat, op de opleiding en
in de praktijk.
Kinderen in de leeftijd van 4 tot en met 8 jaar bevinden zich in een bijzondere leeftijdsfase. Jonge kinderen
ontwikkelen zich door te spelen en geleidelijk aan gaat dit over in bewuste leeractiviteiten. Kinderen onderzoeken
op deze manier de wereld om zich heen, omdat ze mee willen doen in het dagelijkse leven. We verdiepen ons in de
ontwikkelingspsychologie om dieper inzicht te krijgen in de ontwikkeling van jonge kinderen en wat dat betekent
voor voorbereidende en aanvankelijke leerprocessen. Je leert hoe je een inspirerende leeromgeving voor kinderen
kunt creëren en welke belangrijke rol pedagogisch handelen, didactisch handelen en organiserend vermogen
daarin spelen. Verder gaan we in op verschillende onderwijsvisies op onderwijs aan jonge kinderen. Je visie
bepaalt o.a. welke activiteiten je aanbiedt, waar je over praat met kinderen, hoe je omgaat met verschillen etc.
Ook daar gaan we op in. Ten slotte kijken we ook naar (de aansluiting met) de voorschoolse periode en naar
veelgebruikte programma’s voor voor- en vroegschoolse educatie. Kortom: je ontwikkelt je in deze periode tot een
échte onderbouwleerkracht.
Hoe ver ben je met de opleiding?
De eerste twee jaren van de opleiding tot leerkracht basisonderwijs waren vooral gericht op een brede
kennismaking met het vak. Vanaf het derde jaar verwachten we meer eigen inbreng van jou als student. We gaan
dieper in op het omgaan met verschillen tussen de kinderen in de klas. Je hebt gekozen voor een specialisatie van
je kennis rond de onderbouw: ‘het jonge kind’ staat de komende twee blokken centraal.
In het schema hieronder geven we weer waar je je momenteel in chronologisch opzicht in de opleiding bevindt.
Kennismaken met onderwijs en met de stad Amsterdam
Kind in de grote stad / Leerkracht in de grote stad
1
1.1 Amsterdams onderwijs in
beeld
1.2 Lesgeven over Amsterdam
1.3 Leren door te spelen
1.4 Heden en verleden van het
Nederlandse basisonderwijs
Praktijk
Bovenbouw
Bovenbouw
Onderbouw (accent groep 1 en 2)
Onderbouw (accent groep 1 en 2)
2
2.1 Leren en ontwikkelen
stimuleren
2.2 Diversiteit: contact en
communicatie
2.3 De wereld verkennen: kinderen
leren verschillend
2.4 Leren in en met de groep
Praktijk
Onderbouw (accent groep 3 en 4)
Onderbouw (accent groep 3 en 4)
Bovenbouw
Bovenbouw
Differentiatie in opvoeden en onderwijzen
Kinderen leren op verschillende manieren
Hanteren van verschillen tussen kinderen in onder-/ bovenbouw
3
Praktijk
3.1 Hanteren van verschillen tussen
kinderen in de groep, in onder- c.q.
bovenbouw
3.2 Omgaan met verschillen:
Samenwerken met ouders en
deskundigen in en buiten de school
Bouw profilering leeftijdsgroep
Bouw profilering leeftijdsgroep
Verantwoordelijkheid nemen voor het leerproces van kind en groep
Minor
Voorbereiden overgang naar het werkveld
4
4.1 Eigen (LiO)-groep:
verantwoordelijkheid nemen voor
het leerproces van kind en groep
4.2 (Eigen) onderwijs ontwikkelen
en verantwoorden
4.3 Afstuderen / voorbereiden
overgang naar het werkveld
4.4 Afstuderen / voorbereiden
overgang naar het werkveld
Praktijk
LIO
LIO
LIO
LIO
3
Een overzicht van deze studiewijzer
Iedere lesperiode wordt het onderwijs op de pabo, zoals je inmiddels bekend is, verzorgd rondom een specifiek
thema. Voor het komende blok is dat Hanteren van verschillen tussen kinderen in de groep, ook wel aangeduid met
de term ‘passend onderwijs’.
In dit eerste blok zijn er steeds zes hoorcolleges en zes werkcolleges gepland omtrent de themalijn, waarvan de
stof aan het slot van dit blok wordt getoetst. Al in deze periode wordt er onderwijs aangeboden met betrekking
tot de beroepsopdracht, maar die wordt pas aan het eind van de collegereeks in blok 3.2 getoetst. Gekoppeld aan
de beroepsopdracht volg je dit blok zes colleges en drie practica.
Je krijgt colleges Engels voor de onderbouw, Engels wordt afgesloten met een vaktoets. Er is een
profileringsopdracht visie, waarin je je bewust wordt van je visie op het jonge kind en welke denkers/theorieën
inspirerend en richtinggevend zijn voor jou. De clusters Mens en Wereld en Kunstzinnige Oriëntatie (dat verdeeld
is over drie vakken), worden allebei getoetst met een profileringsopdracht. Bij het vak bewegingsonderwijs ben je
actief bezig met leerstoornissen en de relatie met motoriek tijdens de bijeenkomsten en (in de tweede helft)
ontwerp en geef je bewegingsonderwijs aan kleuters. Het aanbod voor de profileringsopdracht
rekenen/wiskunde begint in 3.1 (drie bijeenkomsten) en loopt door in 3.2 (drie bijeenkomsten), zodat de
stageopdrachten verdeeld kunnen worden over de stagetijd in 3.1 en 3.2. De afronding vindt plaats in 3.2.
Dit blok ben je ook weer actief in de praktijk: je doet dat vanaf dit studiejaar gedurende twee dagen per week.
Beknopt overzicht studieprogramma en toetsing blok 3.1 en 3.2
Op de volgende pagina vind je een samenvatting van het studieaanbod en de wijze van toetsen van blok 3.1 en
blok 3.2
Uitgebreide informatie (bv. over de toetsstof en de omschrijving van de opdracht) vind je in deze studiewijzer bij
het betreffende studieonderdeel.
4
STUDIESCHEMA PABO 2014 - 2015 | 3e JAAR | BLOK 3.1 & 3.2 | VT
BLOK 3.1
STUDIEONDERDEEL:
Studiepunten:
Thematoets Profilering jonge kind / Passend Onderwijs 3.1
3
Engels 3.1 (vaktoets)
2
Profileringsopdracht Mens en Wereld 3.1
jonge kind
2
Profileringsopdracht Kunstzinnige Oriëntatie 3.1
jonge kind
2
Profileringsopdracht Visie 3.1
jonge kind
2
Praktijk 3.1
jonge kind (2 dagen per week)
5
Totaal studiepunten BLOK 3.1 :
STUDIEONDERDEEL:
Studiepunten:
Profileringsopdracht Nederlands 3.2
Jonge kind
BLOK 3.2
16
Profileringsopdracht Rekenen & Wiskunde 3.2
Jonge kind
Beroepsopdracht 3.1 & 3.2
Jonge kind
2
2
3
Praktijk 3.2
Jonge kind (2 dagen per week)
5
Studieloopbaanbegeleiding
2
Totaal studiepunten BLOK 3.2 :
14
Tot slot: in hoofdstuk 6 van deze studiewijzer hebben we alle praktische informatie voor je op een rijtje gezet. Er
staan daar een aantal internetsites en documenten die je kunt raadplegen.
5
HOOFDSTUK 1.| Themaonderwijs 3.1 Jonge kind –
SIS code:
De hoor- en werkcolleges
Pedagogiek/Themalijn 3.1 JK TS 3000PTJK13
INLEIDING – Je hebt ervoor gekozen om je in het tweede deel van je opleiding te verdiepen in de ontwikkeling van
en het onderwijs aan het jonge kind. Het jonge kind, de onderbouw (groep 1 tot en met 4) staat gedurende het
hele semester centraal in je stagepraktijk en bij alle lessen die je volgt op de opleiding.
Werken met jonge kinderen vraagt specifieke kennis en vaardigheden. Bij jonge kinderen is spelen en spel van
groot belang. Vanuit spel wordt geleerd en geleidelijk gaat het spelen meer over in (bewuste) leeractiviteiten
naarmate het kind ouder wordt. Het is belangrijk dat je goed leert kijken en luisteren zodat je aan kunt sluiten bij
deze ontwikkeling van jonge kinderen en daarbij kunt begeleiden en sturen. Je moet betekenisvolle
speelleersituaties kunnen ontwerpen en zorgen voor een uitdagende speelleeromgeving. Daarnaast is het
belangrijk dat je op pedagogisch gebied jonge kinderen emotioneel kunt ondersteunen en hen een gevoel van
veiligheid en welbevinden kunt bieden. Om dit goed te kunnen doen moet je goed weten hoe de ontwikkeling van
jonge kinderen verloopt, van de kleuterfase en de daaraan voorafgaand en de daarop volgende fase. Dán vind je
voldoende aanknopingspunten om de ontwikkeling van jonge kinderen een stapje verder te brengen.
1.1 Leerdoelen - Wat moet je kennen en kunnen aan het einde van deze reeks?






De student kent de wet en het beleid Passend Onderwijs en kan benoemen op welke wijze passend onderwijs
wordt georganiseerd.
De student kan de koppeling leggen tussen ontwikkelings- en leerpsychologische uitgangspunten van het
jonge kind en het eigen pedagogisch en didactisch handelen.
De student kent de kenmerken van opbrengstgericht werken (OGW) en handelingsgericht werken (HGW) en
het zesfasenmodel voor kwalitatief goed handelen.
De student kent verschillende visies op het leren en ontwikkelen van jonge kinderen en kan op basis van deze
visies een rijke, gedifferentieerde leeromgeving ontwerpen.
De student begrijpt dat spel de basis vormt voor de ontwikkeling van jonge kinderen en kan benoemen op
welke manieren spel kan worden geobserveerd en begeleid.
De student kent de doorgaande leer- en ontwikkelingslijnen waaronder diverse les- en VVE-methodes en kan
deze analyseren.
1.2 Het programma - Wat gaan we per bijeenkomst behandelen?
Bijeenkomsten
Jouw activiteiten vooraf
Hoorcollege 1: Passend Onderwijs; omgaan met verschillen
Lees en bestudeer:
In dit college wordt ingegaan op de verschillende wetten, zoals WPO,
WEC en Passend Onderwijs. Wat verstaan we onder Passend
Onderwijs: gaat het om de wettelijke maatregel, om het proces van
omgaan met verschillen of om allebei? De begrippen
opbrengstgericht werken (OGW) en handelingsgericht werken (HGW)
worden toegelicht.
Muynck, B. de, Both, D & Visser-Vogel, E. (2013) Opbrengstgericht
leren, meer dan presteren. Een integrale aanpak van OGW en HGW.
Bussum: Uitgeverij Coutinho. Hoofdstuk 1 & 5.
Werkcollege 1: Passend Onderwijs; omgaan met verschillen
Handreikingen, werken in drietallen. Aan de hand van kenmerken/evt.
vragen over wat passend onderwijs is of zou kunnen zijn. Wat
betekent passend onderwijs voor Duncan en Aniek?
6
Hoorcollege 2: Verdieping in de ontwikkeling van het jonge kind
Lees en bestudeer:
We verdiepen ons in de ontwikkeling van het jonge kind. Aan de hand
van filmfragmenten/ casussen wordt duidelijk welke specifieke
kenmerken je bij jonge kinderen kunt observeren en welke
ontwikkelingsgebieden centraal staan. We zoemen ook in op de
verschillen tussen kleuters en de groep ¾ kinderen.
Brouwers, H. (2010). Hoofdstuk 1 & 2.
Werkcollege 2: Verdieping in de ontwikkeling van het jonge kind
In het werkcollege koppel je casussen over jonge kinderen aan de
kenmerken van de ontwikkelingsfase, de ontwikkelingsgebieden en
de rol, houding en vaardigheden van de leerkracht.
Hoorcollege 3: Handelingsgericht en opbrengstgericht werken
Lees en bestudeer:
In het college wordt het zesfasenmodel (HGW/OGW) toegelicht. Wat
zij de kenmerken van opbrengstgericht werken ? Wat zijn de
kenmerken van handelingsgericht werken? Opbrengstgericht werken
bij kleuters ziet er anders uit dan opbrengstgericht werken vanaf
groep 3. In het college wordt dit besproken.
Muynck, B. de, Both, D & Visser-Vogel, E. (2013) Opbrengstgericht
leren, meer dan presteren. Een integrale aanpak van OGW en HGW.
Bussum: Uitgeverij Coutinho. Hoofdstuk 2 & 3.
Artikelen over opbrengstgericht werken bij het jonge kind op DLWO.
Werkcollege 3: Handelingsgericht en opbrengstgericht werken
Tijdens het werkcollege richten we ons specifiek op de fase van het
waarnemen.. Aandacht voor de `bril` die je opzet als je gaat
observeren, je opvoedings- en onderwijsvisie geeft richting aan wat je
observeert en hoe je observeert. Dit leidt tot gericht waarnemen en
onderzoeken met behulp van instrumenten, zoals observaties of
gesprekken.
Hoorcollege 4: Rijke leeromgeving en ontwikkelingsmaterialen
Lees en bestudeer:
In dit hoorcollege staan de eisen aan de inrichting van een rijke
(speel)leeromgeving centraal. We gaan in op de inrichting,
bevorderen van zelfstandigheid van kinderen, het belang van orde,
structuur en overzicht. Moet de rijke (speel)leeromgeving in de grote
stad anders zijn dan elders? En welke rol spelen doelen en visies bij de
keuzes die je maakt als leerkracht?
Brouwers, H. (2010), Hoofdstuk 8.
Werkcollege 4: Klassenmanagement in de onderbouw
Lees en bestudeer:
In dit werkcollege ga je zelf aan de slag met regels en routines. Welke
regels en routines zijn belangrijk en waarom? We gaan met elkaar
verkennen welke rol je als leerkracht hebt bij klassenmanagement.
Welke mediators kun je inzetten om de zelfstandigheid te vergroten?
Hoe verhouden deze zich tot het pedagogisch klimaat en tot de
cognitieve en sociaal/emotionele ontwikkeling?
Brouwers, H. (2010), hoofdstuk 9
Hoorcollege 5: Belang van spel voor de ontwikkeling van jonge
kinderen
Lees en bestudeer:
Wat is spel? Wat is de waarde van spel voor het jonge kind? Welke
soorten spel kun je bij het jonge kind onderscheiden? Welke ruimte
bieden wij kinderen (fysiek en mentaal) om te kunnen spelen en
welke spelbegeleidingsvormen zijn er? Aan de hand van
filmfragmenten en casussen gaan we dieper in op spel.
Werkcollege 5: Belang van spel voor de ontwikkeling van jonge
kinderen
In dit werkcollege kijken we naar de voorwaarden voor spelen. We
verbinden praktijksituaties met theoretische inzichten. Wat leert
Vygotsky ons en hoe wordt spel in de onderbouw vanuit verschillende
7
Brouwers, H. (2010). Hoofdstuk 3.
onderwijsvisies benaderd. Welke plaats heeft spel binnen
verschillende lesmethoden?
Hoorcollege 6: Voor- en vroegschoolse educatie
Lees en bestudeer:
We kijken naar de historie van vroeg- en voorschoolse educatie en
hoe scholen hier nu mee omgaan. Welke methodes worden gebruikt
en hoe worden ze gebruikt? Welke doelen streven we na met VVE?
Wat zijn de verschillen tussen meer kindgerichte- en meer
programmagerichte benaderingen?
Brouwers, H. (2010), Hoofdstuk 7
Werkcollege 6: Voor- en vroegschoolse educatie
We verdelen de VVE methodes en geven korte presentaties aan
elkaar , waarbij we vooral kijken naar de manier waarop we in de
verschillende methodes met taal/woordenschat wordt omgegaan. We
eindigen met een debat over het nut en de waarde van VVE aan de
hand van stellingen.
1.3 Toetsing
Je krijgt een toets met open vragen. Aan de vragen worden totaal 100 punten toegekend, op basis waarvan een
omrekening plaatsvindt naar cijfers 1-10. De toets wordt als voldoende beoordeeld (= cijfer 5,5) indien minimaal
60 punten door de student zijn behaald.
1.4 Literatuur / toetsstof
Brouwers, H. (2010) Kiezen voor het jonge kind , Bussum, Coutinho.






Hoofdstuk 1 : Kenmerken van kleuters
Hoofdstuk 2 : Ontwikkeling van jonge kinderen
Hoofdstuk 3 : Het belang van spel voor de ontwikkeling van jonge kinderen
Hoofdstuk 7 : Visies, werkplannen en programma’s
Hoofdstuk 8: Een rijke speelleeromgeving: inrichting en materialen
Hoofdstuk 9: Klassenmanagement: activiteiten en organisatie
Muynck, B. de, Both, D., & Visser-Vogel, E. (2013) Opbrengstgericht leren, meer dan presteren. Een integrale
aanpak van OGW en HGW. Bussum: Coutinho.




Hoofdstuk 1: Opbrengstgericht en handelingsgericht: waar gaat het over?
Hoofdstuk 2: Groepsniveau
Hoofdstuk 3: Leerlingniveau
Hoofdstuk 5: Het gaat om goed onderwijs
Collegestof en artikelen welke beschikbaar zijn gesteld op intranet.
8
HOOFDSTUK 2.| Beroepsopdracht 3.1 Jonge kind –
SIS code:
Jij maakt het verschil!
Beroepsopdracht 3.2 JK 3000BOJK13
INLEIDING- In dit semester richten we ons op de – soms grote – verschillen in ontwikkeling die er zijn tussen
kinderen in de groep. We rekken de bandbreedte op, d.w.z. je leert zicht krijgen op en omgaan met grotere
verschillen tussen kinderen. Ook de kinderen met een (dreigende) vertraagde ontwikkeling of een
ontwikkelingsvoorsprong komen nu expliciet in beeld. Als leerkracht moet je kunnen aansluiten bij het
ontwikkelingsniveau van een kind en het stimuleren en begeleiden bij de volgende stap. Om dat goed te kunnen
doen – zodat je ‘het verschil’ maakt voor een kind - moet je zicht hebben op de ontwikkeling van jonge kinderen.
We starten voor deze beroepsopdracht met een brede inventarisatie en analyse van ‘jouw kinderen in jouw klas op
jouw stageschool’. Dit vormt het uitgangspunt voor het verdere denken en handelen gedurende blok 3.1 en 3.2. Je
zult merken dat er binnen één groep vaak heel grote verschillen qua ontwikkeling zijn. Vervolgens verdiepen we
ons in ‘de uitersten’: in leerlingen waar zorgen over zijn omdat de ontwikkeling niet zo vlot verloopt als
redelijkerwijs verwacht zou mogen worden én op kinderen waarbij de ontwikkeling juist veel sneller verloopt. Voor
de beroepsopdracht breng je één van deze kinderen in detail in beeld. Je gaat kijken hoe je het onderwijs zo goed
mogelijk op de behoeften van dit kind kunt afstemmen, binnen de context van de lessen aan jouw groep. Je doet
dat aan de hand van de cyclus Handelingsgericht Werken (HGW) en je betrekt ook Opbrengstgericht Werken
(OGW) daarbij. Je zult merken hoe belangrijk de rol van de leerkracht is en dat jij écht het verschil maakt.
Voor het uitvoeren van deze complexe beroepsopdracht heb je het hele semester. De afronding vindt plaats eind
blok 3.2.
2.1 Leerdoelen 3.1 en 3.2

Je kunt aangeven welke pedagogische en/of leer- en ontwikkelingsbehoeften jonge kinderen hebben en op
welke wijze het onderwijsaanbod daarop kan worden afgestemd.
2.2 Leerdoelen 3.2



Je kunt aangeven welke fundamentele keuzes op de eigen stageschool zijn gemaakt ten aanzien van het
omgaan met verschillen in de onderbouw en je kan de discrepantie tussen beleid en praktijk benoemen.
Je kent de cyclus van het handelingsgericht werken (HGW) toepassen in een handelingsplan in combinatie met
opbrengstgericht werken (OGW).
Je kunt je onderwijs afstemmen op de meest voorkomende ontwikkelings- en gedragsproblemen, alsmede op
een ontwikkelingsvoorsprong.
2.3 Het programma - Wat gaan we per bijeenkomst behandelen?
De beroepsopdracht wordt begeleid in bijeenkomsten met de kerndocent:
Bijeenkomsten Beroepsopdracht (door de kerndocent)
Jouw activiteiten vooraf
Bijeenkomst 1: Ontmoeten van je toekomstige onderbouwcollega’s
(week 2 september)
Vandaag begint je profilering! In deze bijeenkomst gaan we in op de
vraag wat je motivatie voor deze profilering is en wat het betekent
om een specialist voor het jonge kind te worden. Daarnaast maken
we kennis met elkaar, uiteraard met echte ‘onderbouwspelletjes’.
9
Je hoeft deze bijeenkomst niet voor te bereiden.
Bijeenkomst 2: Voorbereiden praktijkanalyse
Lees en bestudeer:
(week 9 september)
Je leest de tekst over de beroepsopdracht in de studiewijzer en weet
wat de opdracht voor deelproduct I is.
Voor je praktijkanalyse moet je de volgende stappen nemen:
documentenanalyse doen, interviews houden en observaties doen.
Vandaag operationaliseren we gezamenlijk het begrip ‘omgaan met
verschillen’. Op basis hiervan formuleer je vragen waarop je de
antwoorden kunt vinden in de schoolgids en het schoolplan. We
koppelen onze uitkomsten aan de inhoud van deelproduct.
Kallenberg, T., Koster, B., Onstenk, J., & Scheepsma, W. (2011).
Ontwikkeling door onderzoek, een handreiking voor leraren.
Amersfoort: ThiemeMeulenhoff. Blz. 184.
Bijeenkomst 3: Voorbereiden praktijkanalyse vervolg
Lees en bestudeer:
(week 16 september)
Muynck, B. de, Both, D., & Visser-Vogel, E. (2013) Opbrengstgericht
leren, meer dan presteren. Een integrale aanpak van OGW en HGW.
Bussum: Uitgeverij Coutinho. Hoofdstuk 4
Op welke manieren een school ‘omgaan met verschillen’ zichtbaar
maken heb je vorige week geoperationaliseerd. Je formuleert vragen
voor de interviews en hebt een beeld van observaties die je wilt gaan
uitvoeren. Je vergelijkt je resultaten van de documentanalyse, de
interviews en de observaties. Je benoemt de overeenkomsten en
verschillen, waarbij er waarschijnlijk discrepantie is te constateren
tussen beleid en praktijk.
Kallenberg, T., Koster, B., Onstenk, J., & Scheepsma, W. (2011).
Ontwikkeling door onderzoek, een handreiking voor leraren.
Amersfoort: ThiemeMeulenhoff. Hoofdstuk 6.2, blz 202, 225 t./m.
237.
Bekijk de website en de schoolgids van je stageschool.
Bijeenkomst 4: Het eindproduct en het handelingsplan
Lees en bestudeer:
(week 23 september)
Je leest de tekst over de beroepsopdracht in de studiewijzer en weet
wat de eindopdracht is.
Je kijkt vooruit naar het eindproduct, waarin het afstemmen van jouw
handelen op de onderwijsbehoeften van een kind in jouw stageklas
centraal staat. Neem de tijd om de kinderen uit je stagegroep te leren
kennen. Aan het eind van de stageweek heb je ideeën welke kinderen
in aanmerking komen voor de opdracht. Je krijgt het format voor het
handelingsplan.
STAGEWEEK
Bijeenkomst 5: Good practice van een posterpresentatie
(week 7 oktober)
Voor deelproduct I maak je een poster. Vandaag bekijk je een aantal
posters van vorig jaar en leer je wanneer een poster ‘goed’ is. Je krijgt
zowel technische als inhoudelijke tips. Je beoordeelt een aantal
posters met het beoordelingsformulier. Vervolgens schat je in of jouw
praktijkanalyse voldoet aan de beoordelingscriteria van deelproduct
1.
Bijeenkomst 6: Starten met je eigen poster
Neem mee voor de werktijd:
(week 14 oktober)
Informatie, voorbeelden en data voor het maken van je poster mee
naar de les. Neem ook een laptop mee, zodat je meteen goed aan de
slag kan.
In deze bijeenkomst ga je op basis van je eigen resultaten aan de slag.
Je maakt je onderzoeksresultaten zichtbaar en je hebt een beeld van
de discrepantie en je weet hoe je dit kunt onderbouwen.
Bijeenkomst: Presenteren deelproduct 1
(week 28 oktober)
10
Behalve de begeleiding die je ontvangt van je kerndocent volg je drie practica in het kader van deze
beroepsopdracht. Dit zijn specifieke trainingen die je essentiële vaardigheden aanleren, die jou niet alleen
ondersteunen bij het uitvoeren van de beroepsopdracht, maar ook van wezenlijk belang zijn in de praktijk van het
basisonderwijs.
Bijeenkomsten Practicum (door de kerndocent)
Praxticum 1: Werkvormen en didactisch impulsen voor het jonge kind
Literatuur komt op de DLWO.
In dit practicum ga je een aantal werkvormen uitproberen en aan elkaar
presenteren. Daarna analyseren we deze werkvormen op pedagogische
houding en vaardigheden, didactische vaardigheden en organisatie. Ook
oefenen we spelbegeleiding in verschillende spelvormen en fases van
spelontwikkeling. Tot slot houden we een leergesprek over wat we
hebben ervaren en wat de verschillen zijn met werkvormen en didactiek
voor het oudere kind? Hoe gaan we om met groep ¾?
Practicum 2: Onderzoeksvaardigheden: documentanalyse
Opdracht:
Aan de hand van de operationalisatie in de beroepsopdracht
bijeenkomst stel je een aantal vragen op. Met die vragen in je
achterhoofd ga je de schoolgids van de Dongeschool lezen. Daarna
beantwoord je deze vragen. Een volgend doel is om actief gebruik te
maken van kennis en informatie die aanwezig is in de school om
antwoord te krijgen op al je vragen. Dit doe je bijvoorbeeld door een
interview met je mentor en IB-er, observaties in de eigen groep en
gebruik te maken van andere documenten (schoolplan, zorgplan, etc)
van de school.
Neem een laptop mee naar de bijeenkomst, zodat je de
schoolgids van de Dongeschool kunt lezen en gebruiken voor
de opdracht.
http://dongeschool.nl/schoolgids
Practicum 3: Ontwikkelingsmateriaal
In dit practicum ga je na een korte introductie aan de slag met
ontwikkelingsmaterialen in een groepje van drie studenten. Je
analyseert een aantal materialen voor jonge kinderen en verbindt ze
aan ontwikkelingslijnen voor jonge kinderen. Welke gebieden en welke
leerlijnen worden aangesproken? Hoe kun je door gerichte didactiek
observeren dat kinderen verschillende stappen binnen één materiaal
maken? Je aanbieding en begeleiding richt zich op het leerproces van
het kind.
2.4 De opdracht
Deelproduct 1: Visie en werkwijze van jouw school m.b.t. omgaan met verschillen
In het eerste deel van de beroepsopdracht richt je je op de onderwijskundige en pedagogische visie van de school,
met name toegespitst op ‘omgaan met verschillen’. Vervolgens onderzoek je hoe deze visie geconcretiseerd wordt
in de dagelijkse onderwijspraktijk jouw (bovenbouw)groep en van jouw school (hoe ze de visie vormgeven in het
handelen).
Deze opdracht is erop gericht om de volgende onderzoeksvaardigheden verder te ontwikkelen: observeren,
interviewen, documentenanalyse. Dit betekent dat je op basis van bronnen (bv. schoolplan, zorgplan, LVS) die in
school aanwezig zijn data verzamelt, selecteert en analyseert.
Je verwerkt de resultaten van je onderzoek in onderzoeksposter 1.
De hoofdvraag van deelproduct 1 is:
11
Op welke wijze wordt de visie van jouw stageschool op ‘omgaan met verschillen tussen kinderen’ concreet
zichtbaar in de dagelijkse onderwijspraktijk van jouw school en jouw klas?
De deelaspecten waar je onderzoek zich op richt zijn:
de pedagogisch-onderwijskundige visie van de school;
de visie op omgaan met verschillen en passend onderwijs;
de taken en rollen die er op school zijn, specifiek gericht op omgaan met verschillen;
het gebruik van systemen en data die op school aanwezig zijn;
de werkwijze in de klas.
Je interviewt de interne begeleider, je mentor en eventuele anderen, je observeert gehanteerde werkwijzen zowel
op groepsniveau als op schoolniveau. Vervolgens ga je op zoek naar de overeenkomsten en verschillen tussen de
beschreven visie van de school op omgaan met verschillen en de dagelijkse onderwijspraktijk.
Je maakt een poster waarop je de bovenstaande deelaspecten kernachtig en op hoofdlijnen weergeeft, zodat de
lezer / kijker een beeld krijgt van de wijze waarop op jouw school gedacht wordt over en gewerkt wordt aan
omgaan met verschillen tussen kinderen. Op de poster benoem je ook de discrepantie tussen beleid en praktijk.
Samengevat:
Op onderzoeksposter 1 (deelproduct 1) besteed je in ieder geval aandacht aan de volgende aspecten:
-
-
Hoofdvraag
Resultaten van je onderzoek waarmee je antwoord geeft op de deelaspecten:
 kernachtige beschrijving van de pedagogisch-onderwijskundige visie van de school;
 de visie op omgaan met verschillen voor het oudere kind en passend onderwijs;
 de taken en rollen die er op school zijn, specifiek gericht op omgaan met verschillen;
 het gebruik van systemen en data die op school aanwezig;

de werkwijze in de klas.
Weergave van je onderzoeksinstrumenten, o.a. welke interviewvragen heb je gesteld, welke documenten
heb je onderzocht, welke observatiemethoden gebruikt (= triangulatie)
Wat valt je op, wat kun je op basis van je resultaten zeggen? Formuleer een voorlopig antwoord op de
hoofdvraag in de vorm van een conclusie. (als aanzet tot je eindconclusie)
Benoem je de discrepantie tussen beleid en praktijk.
Literatuuropgave (volgens APA)
Deelproduct 2: Een individueel handelingsplan opstellen
Je hebt in deelproduct 1 gekeken wat de visie van de school op omgaan met verschillen is en hoe dat er in de
praktijk uitziet. Voor deelproduct 2 kies je een kind uit jouw groep dat specifieke onderwijsbehoeften heeft. Voor
het jonge kind zou het een opvallend kind kunnen zijn met wellicht specifieke onderwijsbehoeften. Voor het
oudere kind gaat het om een kind dat niet in een groepsplan is opgenomen.
Je maakt een individueel pedagogisch handelingsplan en je doorloopt hierbij nauwgezet het zesfasenmodel op
leerlingniveau, zoals die in de colleges en in de literatuur is behandeld. In je handelingsplan maak je zichtbaar op
welke wijze je je handelen afstemt op de onderwijsbehoeften van deze leerling.
Je neemt je handelingsplan voor peerfeedback mee naar bijeenkomst 2 in blok 3.2 (deelproduct 2):
12
-
Persoonlijke gegevens kind (alles geanonimiseerd, inclusief de school)
Beginsituatie
Doelen
Inhoud
Aanpak: Didactiek en Organisatie
Evaluatie
Eindproduct: Verantwoording, terugblik en vooruitblik
Deelproduct 1 en 2 zijn onderdeel van en zijn de basis voor het eindproduct.
Je presenteert poster 2 (eindproduct) waarop het zesfasenmodel van de door jou gekozen leerling centraal staat.
Je verantwoordt je handelen en de keuzes die je hebt gemaakt. Tevens reflecteer je op het effect van je
handelingsplan op de ontwikkeling van de leerling. Je licht, naast het kind waarvoor je een handelingsplan hebt,
nog twee concrete en verschillende voorbeelden toe van kinderen met een achterstand of een voorsprong.
Daarnaast formuleer je (mede op basis van de uitkomsten van deelproduct 1 en 2) conclusies en aanbevelingen
voor jouw school. Wat heb je geleerd voor jouw dagelijkse onderwijspraktijk en voor je visie (denk aan het omgaan
met verschillen en de vertaling naar de dagelijkse onderwijspraktijk ) en wat neem je mee naar de LiO?
2.5 Toetsing
De toetsing vindt plaats aan de hand van een eindproduct (posters). De deelproducten 1 en 2 zijn onderdeel van
het eindproduct.
Let op: deze beroepsopdracht lever je pas aan het eind van blok 3.2 in! Je start er echter al begin blok 3.1 mee.
2.6 Beoordelingscriteria
De beoordelingscriteria zijn uitgewerkt in een beoordelingsformulier, dat als bijlage in Studiewijzer 3.2 opgenomen
is. De beoordelingscriteria sluiten aan op de leerdoelen van dit studieonderdeel.
Let op: Alle voldoende beoordeelde producten worden altijd opgenomen in het portfolio. Een geactualiseerd
portfolio geldt als voorwaarde voor het functioneringsgesprek met de kerndocent aan het eind van het semester.
Houd je portfolio dus zorgvuldig bij!
2.7 Literatuur




13
Hendriksen, J. (2012) Het verhaal van het onbegrepen kind. ThiemeMeulenhoff.
Kallenberg, T., Koster, B., Onstenk, J., & Scheepsma, W. (2011). Ontwikkeling door onderzoek, een handreiking
voor leraren. Amersfoort: ThiemeMeulenhoff.
Muynck, B. de, Both, D., & Visser-Vogel, E. (2013) Opbrengstgericht leren, meer dan presteren. Een integrale
aanpak van OGW en HGW. Bussum: Uitgeverij Coutinho.
Collegestof & artikelen die via de DLWO beschikbaar worden gesteld.
HOOFDSTUK 3.| Kennis en vaardigheden - de vakcolleges 3.1 Jonge kind
INLEIDING - Dit onderdeel van de studiewijzer beschrijft de vakcolleges die je dit blok gaat volgen.
In blok 3.1 volg je allereerst colleges voor Engels. Verder rond je in blok 3.1 twee profileringsopdrachten: een
opdracht als afronding van de vakreeksen Mens en Wereld en een opdracht ter afsluiting van de vakreeksen
Kunstzinnige Oriëntatie. Daarnaast start je in dit blok alvast met de profileringsopdracht Rekenen-wiskunde, maar
deze opdracht rond je af in blok 3.2. Het is echter van belang om er nu al mee te starten omdat met name de
praktijkcomponent de nodige (stage)tijd van je vraagt. De omschrijving van deze opdracht is al opgenomen in deze
studiewijzer.
Een profileringsopdracht integreert altijd drie onderdelen:
1.
2.
3.
specifieke kennis en vaardigheden die met het onderwijs voor het oudere kind te maken hebben,
een inleiding in de didactiek omtrent passend onderwijs, en
kennis en vaardigheden die met het vak in kwestie te maken hebben (vakinhoud en vakdidactiek).
Daarnaast werk je aan een profileringsopdracht Visie, waarin je een visiestuk schrijft gericht op onderwijs- en
opvoeding voor het oudere kind. Het (voorlopige) visiedocument dient als voorbereiding op het LIObekwaamheidsgesprek in het volgende blok.
In dit blok krijg je ook colleges Bewegingsonderwijs, en als onderdeel daarvan richt je je op het zelf geven van deze
lessen op de basisschool. Ten slotte is en nog een Cultuurproject, dat is geprogrammeerd in de projectweek aan
het begin van blok 3.2.
Iedere beschrijving in de volgende paragrafen is op dezelfde wijze gestructureerd. We beginnen met een korte
inleiding. Dan volgen steeds een beschrijving van de leerdoelen, een schematische weergave van het programma
(opgedeeld in de behandelde stof tijdens de bijeenkomst, en de voorbereiding die we voor die bijeenkomst van je
verlangen), informatie over de toetsing en een overzicht van de literatuur/toetsstof.
14
3.1
Titel:
Vakdomein:
Engels 3.1 jonge kind
Engels
SIS-code:
Vaktoets Engels 3.1 JK 3000VEJK14
SIS-code:
Vaktoets Engels 3.1 OK 3000VEOK14
INLEIDING - Bij het vak Engels wordt ingegaan op vreemde taalverwerving van het jonge en het oudere kind. Het
vroeg vreemde talen onderwijs (VVTO) komt aan bod en de actuele discussie rondom dit onderwerp.
Veel aandacht wordt besteed aan vakdidactiek, met name de concrete uitwerking van het vierfasenmodel en de
werkvormen die daarbij horen. Uiteraard spits je een en ander toe op jouw leeftijdsgroep, het jonge kind.
Leerdoelen - Wat moet je kennen en kunnen aan het einde van deze reeks?





Je kunt de bijdrage van Engels / vreemde taalverwerving aan het leren en ontwikkelen van kinderen
verwoorden en illustreren aan de hand van praktijkvoorbeelden.
Je kunt belangrijke kenmerken noemen van vreemde-taalontwikkeling, bij zowel jonge als oudere kinderen.
Je kunt aangeven welke bijdrage het vak Engels levert aan de realisatie van de kerndoelen van het primair
onderwijs, en hoe dit aansluit bij de kerndoelen voor Engels in de onderbouw van het voortgezet onderwijs.
Je kunt de rol van Engels in de (internationale) samenleving benoemen en de sociaal-culturele dimensie van
de taal illustreren met voorbeelden.
Je kunt het vierfasenmodel vertalen naar verschillende effectieve werkvormen die geschikt zijn voor lessen
Engels, specifiek voor de eigen leeftijdsprofilering.
3.1.1 Het programma - Wat gaan we per bijeenkomst behandelen?
Totaal zijn er zes hoor-/werkcolleges Engels gepland. Deze colleges worden verzorgd door een nieuwe docent,
Louise Taylor. Op dit moment is de precieze lesinhoud per college nog niet bekend.
3.1.2
Toetsing
De stof wordt getoetst in de vaktoets Engels 3.1. Dit betreft een schriftelijk tentamen met open vragen, afhankelijk
van de keuze voor een leeftijdsprofilering toegespitst op het jonge respectievelijk oudere kind.
3.1.3


3.1.4





15
Toetsstof
Oskam, S. (2013). Praktische Didactiek voor Engels in het Basisonderwijs. Bussum: Coutinho.
Collegestof & artikelen welke via de DLWO beschikbaar worden gesteld
Overige literatuur
Oskam, S. (2010). Praktische taalvaardigheid voor Engels in het basisonderwijs. Bussum: Coutinho.
Eibo-thema’s: http://tule.slo.nl/Engels/D-L13-Thema.html
Engels op de pabo: http://media.leidenuniv.nl/legacy/publicatie--and-yet-all-different--total.pdf
Het Europees Platform over VVTO Engels: http://www.europeesplatform.nl/vvto/vvto-engels/
filmpjes over VVTO Engels op een Amsterdamse basisschool: http://www.talen4kids.com/video-s
3.1.5





Beoordelingscriteria
Je toont in voldoende mate aan dat je de bijdrage van Engels / vreemde taalverwerving aan het leren en
ontwikkelen van kinderen kunt verwoorden en kunt illustreren met praktijkvoorbeelden.
Je toont in voldoende mate aan dat je belangrijke kenmerken van vreemde-taalontwikkeling, bij zowel jonge
als oudere kinderen kunt benoemen.
Je kunt in voldoende mate aangegeven welke bijdrage het vak Engels levert aan de realisatie van de
kerndoelen van het primair onderwijs, en hoe dit aansluit bij de kerndoelen voor Engels in de onderbouw van
het voortgezet onderwijs.
Je kunt de rol van Engels in de (internationale) samenleving benoemen en de sociaal-culturele dimensie van de
taal illustreren met voorbeelden.
Je kunt het vierfasenmodel vertalen naar verschillende effectieve werkvormen die geschikt zijn voor lessen
Engels, specifiek voor de eigen leeftijdsprofilering.
3.1.6 Beoordelingsnorm
De toets wordt als voldoende beoordeeld (cijfer: 5,5) indien 55% van het totale puntenaantal is behaald.
16
Titel:
3.2
Vakdomein:
SIS code:
Profileringsopdracht Visie 3.1 jonge kind
Pedagogiek
PO Visie jonge kind 3.2 JK 3000VIJK14
INLEIDING - In blok 2.4 heb je gewerkt aan een visiestuk op pedagogisch en didactisch gebied. In deze
profileringsopdracht visie blikken we eerst even terug op hoe ver je nu al bent met je visie. Je kijkt naar visie in de
brede zin (historisch, traditionele en actuele denkers/vernieuwers) en verbindt uitgangspunten met het
pedagogisch klimaat en de didactiek. Wat is jouw visie op opvoeding en onderwijs aan het jonge kind? Hoe worden
de verschillende beroepsrollen ingevuld in jouw visie? Op welke manier ben je tot je keuzes gekomen? Je stelt
elkaar vragen over voorlopige keuzes en onderbouwt deze keuzes met theorie. Je voorlopige visie krijgt zo een
meer definitieve vorm. Zo eindig je met een goed basis voor het visiestuk dat je schrijft voor je LIObekwaamheidsgesprek.
3.2.1 Leerdoelen – Wat moet je kennen en kunnen aan het einde van deze reeks?

De student kan een eigen visie op onderwijs en opvoeding met betrekking tot het jonge kind (schriftelijk)
verwoorden.
De student kan zijn visie op onderwijs onderbouwen met gebruikmaking (van onderdelen) van de traditionele
vernieuwers en / of actuele vernieuwers.
De student kan zijn pedagogisch-didactische visie onderbouwen vanuit (leer-)theorieën en algemene inzichten
van pedagogen en psychologen op zowel het pedagogisch klimaat als de didactiek.


3.2.2 Het programma – Wat gaan we per bijeenkomst behandelen?
Bijeenkomsten vakprofilering visie
Jouw activiteiten vooraf
Bijeenkomst 1: Visies
Lees:
Allereerst presenteert de docent een aantal visies met betrekking tot
het jonge kind. De traditionele vernieuwers, de actuele vernieuwers
en een aantal denkers (Bronfenbrenner, Bowlby en Dewey) passeren
de revue. Vervolgens voeren we een Lagerhuisdebat met als
standpunt kindgericht onderwijs of programmagericht onderwijs.
Jonge kind: Hoofdstuk 7 uit “Kiezen voor het jonge kind”
Bijeenkomst 2: Pedagogisch klimaat
Lees:
In deze bijeenkomst gaan we in op het pedagogisch klimaat. Welke
voorwaarden zijn noodzakelijk voor een goed pedagogisch klimaat?
Wat betekent dat voor je handelen? Op welke manier hangt het
pedagogisch klimaat en de maatregelen die je hiervoor treft, samen
met je visie?
Bijeenkomst 3: Didactiek voor het jonge kind
De rijke leeromgeving die je ontwerpt voor het jonge kind bevat
impulsen voor alle ontwikkelingsgebieden. Pedagogiek en didactiek
zijn met elkaar verbonden. We zoemen nu in op de didactiek voor het
jonge kind en welke keuzes je hierin maakt in het licht van je visie.
17
“Ontwikkelingspsychologische visies op kleuters” (themanummer De
Wereld van het jonge kind 2002), hierin Bronfenbrenner, Bowlby en
Dewey.
Jonge kind: Hoofdstuk 5 uit “Kiezen voor het jonge kind”en literatuur
die vastgesteld wordt in de eerste bijeenkomst.
Lees:
Jonge kind: Hoofdstuk 6 uit “kiezen voor het jonge kind”
3.2.3 Toetsing
Je levert een visiedocument in van 1.500 woorden. Je krijgt inhoudelijke en tekstuele feedback op de eerste alinea
en verder op de hoofdlijnen.
3.2.4 Beoordelingscriteria
De beoordelingscriteria zijn uitgewerkt in een beoordelingsformulier. De beoordelingscriteria sluiten aan op de
leerdoelen van dit studieonderdeel.
3.2.5 Literatuur



18
Brouwers, H. (2010) Kiezen voor het jonge kind Coutinho, Bussum, hoofdstuk 5, 6 en 7.
Themanummer van De wereld van het jonge kind (2002) Ontwikkelingspsychologische visies op kleuters,
Bronfenbrenner, Bowlby en Dewey.
Collegestof & artikelen welke via de DLWO beschikbaar worden gesteld.
3.3
Titel vak:
Vakdomein:
SIS code:
Profileringsopdracht Mens en Wereld 3.1 Jonge kind
Mens & Wereld
PO Mens en Wereld 3.1 JK 3000MWJK13
INLEIDING – Jonge kinderen leren door interactie met hun omgeving. Zij spelen en zijn van nature nieuwsgierig
naar de wereld om zich heen. De vakken in het domein Mens & Wereld kunnen hierbij uitzonderlijk goed tot hun
recht komen. In deze module kijken we hoe we de natuurlijke nieuwsgierigheid en het spel van het jonge kind om
kunnen buigen naar onderzoekend gedrag en hoe het leren hierbij gemaximaliseerd kan worden. Dit doe je bij
jonge kinderen vooral door een rijke, uitdagende leeromgeving aan te bieden en daarin als leerkracht een
stimulerende rol aan te nemen. We halen hierbij inspiratie uit instellingen in Amsterdam.
3.3.1 Leerdoelen – Wat moet je kennen en kunnen aan het einde van deze reeks?

Je bent bekend met het veld aan musea en instellingen die informeel leren faciliteren op het gebied van Mens
en Wereld in en rondom Amsterdam.
Je kunt het leren van jonge kinderen in een informele setting analyseren en hieraan conclusies voor je eigen
onderwijspraktijk verbinden.
Je kunt ontwerpregels formuleren om het leren van jonge kinderen te stimuleren en dit uitwerken in een
concreet product.
Je hebt inzicht in het redeneren van jonge kinderen.
Je kunt een rijke leeromgeving creëren waarbinnen onderzoekend gedrag gestimuleerd wordt.
Je kan vragen stellen aan jonge kinderen die aanzetten tot onderzoekend gedrag.
Je kunt geïntegreerd onderwijs ontwerpen, waarbij meerdere vakgebieden zo worden gebruikt dat deze
betekenisvoller en leerzamer worden door het leggen van verbanden.






3.3.2 Het programma – Wat gaan we per bijeenkomst behandelen?
Bijeenkomsten
Jouw activiteiten vooraf
1.Introductie van het vak en de profileringsopdracht
Niet van toepassing.
Er wordt gezamenlijk gestart met een hoorcollege waarin de context
en de profileringsopdracht worden uitgelegd. Daarna gaat de groep
uiteen in de twee werkgroepen, elk onder leiding van een vakdocent.
Hier wordt de opdracht verder uitgediept en de excursie van volgende
week voorbereid.
2. Excursie
Je neemt mee:
We gaan op bezoek in een instelling. Hier ga je het leren van kinderen
analyseren: wanneer vertonen zij onderzoekend gedrag en wanneer is
een exhibit succesvol?
Digitale camera, observatieformulieren en een pen
3. Verwerking excursie en opzet eigen onderzoek
Je bereidt voor:
Vorige week heb je het leren van kinderen bestudeerd. Wat kunnen
wij leren van het leren van kinderen in een informele setting?
Waarom werkt de ene exhibit beter dan de andere? De
mogelijkheden van instellingen in Amsterdam worden besproken voor
je eigen onderwijs. Je gaat dit nog verder onderzoeken in een andere
instelling of ander museum.

Uitwerking van de resultaten van de observaties in het bezochte
museum.

Twee foto’s van exhibits: één exhibit die je succesvol vindt, een
één die je niet succesvol vindt.
19
4. Workshops
Je bestudeert:
Je krijgt twee workshops:
1.
Hoofdstuk 7 uit De Vaan E. & Marell, J. (2006). Praktische
Didactiek voor Natuuronderwijs.
Over de rijke leeromgeving en de mogelijkheden die dit biedt
voor het leren van het jonge kind.
2.
Esch, W. van (2011). Kansen benutten in een rijke leeromgeving.
Mensenkinderen 128.
Over onderzoeksvaardigheden bij het jonge kind en het stellen
van vragen.
Beets Kessen, A. (2013). Opbrengstgericht werken met jonge
kinderen. Investeren in spel en spelen. HJK 9 april 2013.
Oers, B. van (2012). Spelen en blijven spelen. Mensenkinderen
130.
Boomsma, C. & Bosch, W. (2013). Leeropbrengsten in de
zandbak. Opbrengstgericht werken en spel. JSW Jeugd in School
en Wereld, Jrg. 96 Nr. 9, blz. 14
5. Opzet van de ontdekhoek of ontdekdoos.
De uitwerking van de eigen excursie komt ter sprake. We maken op
basis van de resultaten ontwerpregels voor het eindproduct: de
ontdekhoek of ontdekdoos.
Verder besteden we aandacht aan de evaluatie van de rijke
leeromgeving: hoe doe je dat?
Je bestudeert:
Pilgram, P. (2002). Een hoekje in de klas.
Bleijerveld, K. (2002). Ontdekdozen… Meer dan een handige
organisatievorm
Je bereidt voor:

Uitwerking van de resultaten van de observaties in het bezochte
museum.

Twee foto’s van exhibits: één exhibit die je succesvol vindt, en
één die je niet succesvol vindt.
6. Uitwerking product
Je bereidt voor:
Je neemt een eerste opzet van je ontdekhoek mee en krijgt hierop
feedback. Hierbij is aandacht voor het ontwerpen van de
startactiviteit en het gedrag van de leerkracht tijdens de uitvoering
van de ontdekhoek.
Een opzet van je ontdekhoek.
3.3.3 Toetsing
De afronding van dit studieonderdeel vindt plaats door middel van een profileringsopdracht, zie paragraaf 3.5 van
deze studiewijzer.
3.3.4 Beoordelingscriteria
Het eindproduct (verslag) wordt beoordeeld op basis van criteria die zijn geformuleerd in overeenstemming met
de leerdoelen en de inhoud van de opdracht. Het eindproduct wordt beoordeeld op verschillende criteria en is
voldoende als het totaal aantal gescoorde punten (zie het beoordelingsformulier voor de puntenverdeling) leidt tot
het cijfer 5,5 of hoger.
3.3.5 Literatuur / toetsstof
De Vaan E. & Marell, J. (2012). Praktische Didactiek voor Natuuronderwijs. Bussum: Coutinho.



20
Hoofdstuk 7: Jonge kinderen en natuuronderwijs
Hoofdstuk 10: Werkvormen met ‘echt’ materiaal
Hoofdstuk 20: Vaardigheden en attitudes bij natuuronderwijs
NB: een reader met artikelen zal beschikbaar worden gesteld op de DLWO. Daarin zijn onder andere opgenomen:






Pilgram, P. (2002). Een hoekje in de klas. In: Uit de Grabbelton over didactiek. Didactische aanwijzingen voor
lessen over natuur, techniek en milieu. Stichting Leerplanontwikkeling (SLO), Enschede.
Bleijerveld, K. (2002). Ontdekdozen… Meer dan een handige organisatievorm. In: Uit de Grabbelton over
didactiek. Didactische aanwijzingen voor lessen over natuur, techniek en milieu. Stichting Leerplanontwikkeling
(SLO), Enschede.
Esch, W. van (2011). Kansen benutten in een rijke leeromgeving. Mensenkinderen 128.
Beets Kessen, A. (2013). Opbrengstgericht werken met jonge kinderen. Investeren in spel en spelen. HJK 9 april
2013.
Oers, B. van (2012). Spelen en blijven spelen. Mensenkinderen 130.
Boomsma, C. & Bosch, W. (2013). Leeropbrengsten in de zandbak. Opbrengstgericht werken en spel. JSW
Jeugd in School en Wereld, Jrg. 96 Nr. 9, blz. 14.
3.3.5 De opdracht: De rijke leeromgeving, binnen & buiten
Jonge kinderen leren door hun eigen omgeving te onderzoeken. Als leerkracht is het je taak de leeromgeving zo in
te richten dat kinderen hier onderzoekend gedrag gaan vertonen en daarbij denkstimulerende vragen te stellen. In
deze opdracht ga je een rijke leeromgeving ontwerpen in de vorm van een ontdekhoek of ontdekdoos, waarbij je
meerdere vakken integreert.
Het eindproduct is een ontwerp van een thematische ontdekhoek of ontdekdoos. Je doet hiervoor een
vooronderzoek, om te analyseren welke inrichting van de leeromgeving leidt tot onderzoekend gedrag. Dit
vooronderzoek vindt plaats in twee instellingen in Amsterdam. De eerste instelling is NEMO, de tweede mag je zelf
kiezen uit de lijst die te vinden is op de DLWO. Als je nog een andere plek zou willen bezoeken kan dat ook, leg dan
je idee voor aan de docent.
Op basis van je observaties in het museum stel je een lijst met ontwerpregels op. Met de ontwerpregels maak je
duidelijk wat je belangrijk vindt aan een rijke leeromgeving: aan welke criteria moet deze voldoen? Vervolgens
werk je de ontwerpregels uit in een zelfgekozen thema. Hierbij bedenk je wat de onderliggende leerdoelen zijn en
hoe je deze tot uiting kunt laten komen in een ontdekhoek of – doos. Het gaat om het materiaal dat je in de hoek
of doos stopt, maar ook om het didactisch handelen van de leerkracht: wat moet je als leerkracht doen om de
kinderen te stimuleren tijdens het werken met de hoek of doos?
Het eindproduct bestaat uit:






Een kort verslag van vooronderzoek in musea naar het leren van kinderen en hoe je het succes van exhibits
kunt vaststellen;
ontwerpregels die ten grondslag liggen aan de ontdekhoek, verantwoord vanuit het vooronderzoek in de
praktijk;
benoeming van leerdoelen en de wijze van vakkenintegratie;
de inrichting van de ontdekhoek, inclusief materialen en mogelijke instructies voor leerlingen;
didactische aanwijzingen voor de leerkracht voor de uitvoering van de ontdekhoek en aanwijzingen t.b.v. het
evalueren van de geformuleerde leerdoelen;
onderbouwing van bovenstaande vanuit de vakliteratuur.
Let op: Als voldoende beoordeelde producten worden altijd opgenomen in het portfolio. Een geactualiseerd
portfolio geldt als voorwaarde voor het functioneringsgesprek met de kerndocent aan het eind van het semester.
Houd je portfolio dus zorgvuldig bij!
21
3.4
Titel:
Vakdomein:
SIS code:
Muziek jonge kind
Profileringsopdracht 3.1 Jonge kind | Kunstzinnige Oriëntatie 1
PO KO 31 JK – 3000KOJK13
INLEIDING – De wet schrijft het basisonderwijs voor om kunstonderwijs in samenhang aan te bieden. De
meerwaarde van samenhang tussen de kunstvakken is bijvoorbeeld goed zichtbaar in dans, theater en opera,
waarbij muziek, beeld en beweging samen één worden en elkaar versterken. In deze vakopdracht ga je een
interactieve productie met de stageklas maken waarin er een evenwichtige balans bestaat tussen enerzijds
(re)productie en beschouwing en anderzijds tussen muziek, beeldende vorming, dans en drama. Voor de
profilering Jonge Kind vormt het (prenten)boek het vertrekpunt bij deze vakopdracht. De bijeenkomsten muziek
dienen ter inspiratie en ondersteuning bij het creatieve proces en het vakinhoudelijke deel van deze geïntegreerde
vakopdracht.
3.4.1 Leerdoelen – Wat moet je kennen en kunnen aan het einde van deze reeks?

Je kan aan de hand van een gekozen (prenten)boek een kunstzinnige presentatie ontwikkelen waarin de
vakgebieden dans, drama, muziek en beeldende vorming zichtbaar zijn.
Je kan het resultaat van de kunstzinnige presentatie inzichtelijk op video vastleggen.
Je kunt vakinhoudelijke, vakdidactische en pedagogische keuzes verantwoorden
Je kunt op het ontwerpproces en de uitvoering van de kunstzinnige presentatie reflectie toepassen en dit
documenteren.



3.4.2 Het programma – Wat gaan we per bijeenkomst behandelen?
Bijeenkomsten
1.Muziek en het jonge kind
In deze les wordt er in vogelvlucht door de onderbouwlesstof muziek
gegaan. Er wordt gezongen, bewogen, muziek gemaakt en muziek
genoteerd.
Jouw activiteiten vooraf
Aanbevolen literatuur voor deze lessen:
De leerlijn voor muziek in de
onderbouw.http://beheer.slo.nl/ariadne/loader.php/projects/slo/kun
stzinnigeorientatiepo/site/
Lei, R. van de, & Haverkort F & Noordam, L. (2010). Muziek Meester.
Thieme Meulenhoff ( hoofdstukken die aansluiten op de door jouw
geplande activiteiten
2.Muziekactiviteiten in de onderbouw
Muzikale activiteiten dragen zowel bij aan de muzikale ontwikkeling
als aan andere ontwikkelingsgebieden. De relatie met andere vak- en
vormingsgebieden komen in deze les in woord en gebaar aan bod.
3.Jij, muziek en het jonge kind
In de vakopdracht KO voer je een muzikale activiteit met de kinderen
uit. Waar liggen jouw kwaliteiten? Welke muzikale activiteit behoeft
aandacht en training?
22
3.4.3 Toetsing
De afronding van de collegereeks Kunstzinnige oriëntatie (muziek, beeldende vorming, dans & drama) vindt plaats
door middel van een profileringsopdracht, zie paragraaf 3.7 van deze studiewijzer.
3.4.4 Literatuur
Ter inspiratie:
De leerlijn voor muziek in de onderbouw: http://beheer.slo.nl/ariadne/loader.php/projects/slo/kunstzinnigeorientatiepo/site/
Lei, R. van de, & Haverkort F & Noordam, L. (2010). Muziek Meester. Thieme Meulenhoff ( hoofdstukken die
aansluiten op de door jouw geplande activiteiten).
23
3.5
Titel:
Vakdomein:
SIS code:
Beeldende vorming jonge kind
Profileringsopdracht 3.1 Jonge kind | Kunstzinnige Oriëntatie 2
PO KO 31 JK – 3000KOJK13
INLEIDING – In deze module leer je kunstbeschouwing te integreren in je les beeldende vorming. Vanuit het
prentenboek leer je praten over beelden met het jonge kind. Je bekwaamt je in het vervaardigen van een
leermiddel bij het prentenboek, waarmee jonge kinderen leren beter te kijken en meer te zien.
3.5.1 Leerdoelen – Wat moet je kennen en kunnen aan het einde van deze reeks?

Je kan aan de hand van een gekozen (prenten)boek een kunstzinnige presentatie ontwikkelen waarin de
vakgebieden dans, drama, muziek en beeldende vorming zichtbaar zijn.
Je kan het resultaat van de kunstzinnige presentatie inzichtelijk op video vastleggen.
Je kunt vakinhoudelijke, vakdidactische en pedagogische keuzes verantwoorden.
Je kunt op het ontwerpproces en de uitvoering van de kunstzinnige presentatie reflectie toepassen en dit
documenteren.



3.5.2.Het programma – Wat gaan we per bijeenkomst behandelen?
Bijeenkomsten
1.Theater en vormgeving
Prentenboek, analyse van illustratie en vormgeving Beeldende
opdracht: bedenk en verbeeld een andere climax of einde aan
prentenboek.
Jouw activiteiten vooraf
Je bestudeert:
Filmfragmenten van (jeugd)theater, die je gaat zoeken op Internet. Je
gaat toelichten wat het beeldende aandeel is daarin met betrekking
tot inhoud, vormgeving en materiaal/ techniek.
2.Kijkwijzer/kunstbeschouwing
Analyse van een kunstwerk voor het jonge kind aan de hand van de
kijkwijzer.
Een kijkwijzer samenstellen voor het jonge kind met als
onderwerp een passage, illustratie etc uit het gekozen prentenboek.
Je bestudeert:
Een aantrekkelijk KUNSTwerk voor het jonge kind., dat je eerst
opzoekt. Bekijk de websites ter inspiratie:

http://www.cultuurplein.nl/cultureleinstellingen/samenwerken-met-het-onderwijs/tipsdiscipline/wow-vet-cool-effect-van-beschou

http://www.kunstkennis.nl/kunstgeschiedenis/kunstgeschi
edenis.htm
 http://www.hollanddoc.nl/kijk-luister/kunst-encultuur/beeldendekunst.html?playurn=urn:vpro:media:pro
gram:2045465&currentPage=1
3.Leermiddel ontwerpen
Ontwerpen van een geschikt leermiddel aan de hand van het gekozen
prentenboek voor het jonge kind.
Leggen van relatie hiermee naar de andere kunstvakken in de vorm
van een interactieve kunstzinnige activiteit.
Leermiddel en/ of opbrengsten kunnen gebruikt worden in een
gezamenlijke of deelpresentatie (Bijv. zoekopdrachten in een
kunstwerk) en als Introductie voor een beeldende opdracht aan
kinderen.
Je bestudeert:

http://www.wikiwijs.nl/sector/po/home.psml

http://leermiddel.digischool.nl/
3.5.3 Literatuur ter inspiratie
De afronding van de collegereeks Kunstzinnige oriëntatie (muziek, beeldende vorming, dans & drama) vindt plaats
door middel van een profileringsopdracht, zie paragraaf 3.7 van deze studiewijzer.
3.5.4 Literatuur ter inspiratie
BoekieBoekie: www.boekie-boekie.nl
Dada, Kunsttijdschrift voor kinderen van 6 tot 106, uitgave van uitgeverij Plint, poëzie en beeldende kunst.
www.plinternet.nl
24
3.6
Titel:
Vakdomein:
SIS code:
Dans en Drama jonge kind
Profileringsopdracht 3.1 Jonge kind | Kunstzinnige Oriëntatie 3
PO KO 31JK - 3000KOJK13
INLEIDING – De wet schrijft het basisonderwijs voor om kunstonderwijs in samenhang aan te bieden. De
meerwaarde van samenhang tussen de kunstvakken is ons voorgegaan in dans, theater en opera, waarbij muziek,
beeld, spel en beweging samen één worden en elkaar versterken. In deze collegereeks verken je de vakken dans
en drama met betrekking tot het oudere kind en onderzoek je wat nodig is om een onderwijsaanbod kunstvakken
in samenhang vanuit een (prenten)boek / verhaal en gericht op een presentatie te ontwerpen.
3.6.1 Leerdoelen – Wat moet je kennen en kunnen aan het einde van deze reeks?

Je kunt, uitgaande van een thema of onderwerp , dans en drama-activiteiten in samenhang met de vakken
beeldende vorming en muziek ontwerpen, gericht op een presentatie door de leerlingen.
Je kunt inhoudelijke keuzes voor dans en drama-activiteiten verantwoorden op basis van kenmerken van de
betreffende leeftijdsgroep en de beginsituatie.
Je kunt in je onderwijsaanbod ruimte creëren voor de eigen dansante en dramatische uniciteit en inbreng van
kinderen.
Je kunt in het onderwijsaanbod de relatie tussen onderwijs in dans en drama en cultuureducatie zichtbaar
maken.



3.6.2 Het programma – Wat gaan we per bijeenkomst behandelen?
Bijeenkomsten
Jouw activiteiten vooraf
1.De kracht van het verhaal
Je bestudeert vooraf:
In dit college onderzoek je verschillende dansante en dramatische
invalshoeken vanuit de context van verhalen uit de wereldliteratuur.
Welke activiteiten en producten levert dat op en hoe kom je van een
brainstorm via een proces naar product. En, o ja, hoe zat het ook al
weer met dramaturgie?
Theatergroep BonteHond:
http://www.youtube.com/watch?v=mbvFY0wd9xc
Groep 1 – dans op muziek van de zeven dwergen (3:40 tot 4:15)
http://www.youtube.com/watch?v=DGJnpeNzB1E
2.Het jonge kind en dans en drama
Je bestudeert:
Welke aspecten van dans en drama zijn kenmerkend voor het werken
met jonge kinderen en wat betekent dit voor het product van de
vakopdracht? Zijn er aanpassingen die je moet verrichten of ben je op
de goede weg? Antwoorden komen voort uit theorie, kennisdeling en
onderzoek op de vloer.
Nooij, H. de (2012) Kijk op Spel – Hfst. 2.4 Drama binnen het
basisonderwijs: opbouw qua leeftijd, §2.4.1 p. 50 tot §2.4.1 en §2.4.3
p. 56 tot §2.5 p. 59.
Heijdanus, E. Nunen, A. Van, Valenkamp, M. (2014) DANS! Praktisch
handboek voor het basisonderwijs – Hfst. 4 Leerinhouden en leerlijnen
dans, p. 64 t/m. 83:
Je overdenkt en ontwerpt: een opzet interactieve productie met
ideeën/ activiteiten voor de dansante en dramatische uitwerkingen.
Adviserend:
http://kunstzinnigeorientatie.slo.nl/downloads/Leerlijn_20Dans.pdf/
http://kunstzinnigeorientatie.slo.nl/downloads/Leerlijn_20Drama.pdf/
25
3.Concreet in onderzoek
In deze laatste bijeenkomst ga je concreet aan de slag op de
werkvloer. Voorwaardelijk is de opzet van je eindproduct. Je
onderzoekt en / of maakt de dansante of dramatische uitwerking van
je vakopdracht. De vakdocent ondersteunt ter optimalisering in
feedback en begeleiding.
3.6.3 Toetsing
De afronding van de collegereeks kunstzinnige oriëntatie (muziek, beeldende vorming, dans & drama) vindt plaats
door middel van een profileringsopdracht, zie paragraaf 3.7 van deze studiewijzer.
3.6.4 Literatuur ter inspiratie
Heijdanus, E. Nunen, A. Van, Valenkamp, M. (2014) DANS! Praktisch handboek voor het basisonderwijs , Coutinho,
Bussum.
Nooij, H. de (2012) Kijk op Spel – Hfst. 2.4 Drama binnen het basisonderwijs: opbouw qua leeftijd, Noordhoff,
Groningen.
26
3.7
Titel:
Vakdomein:
SIS code:
Profileringsopdracht Kunstzinnige Oriëntatie 3.1 Jonge kind
Kunstzinnige Oriëntatie
PO KO 31 JK – 3000KOJK13
INLEIDING – In leerjaar 1 en 2 heb je op de opleiding diverse lessen Kunstzinnige oriëntatie gevolgd en heb je ook
lessen in de praktijk van het basisonderwijs gegeven. Ook heb je in jaar 2 voor Kunstzinnige oriëntatie een
geïntegreerde lessenserie ontworpen.
De wet schrijft het basisonderwijs voor dat er onderwijs in samenhang aangeboden wordt. De natuurlijke
samenhang tussen kunstvakken is ons hierin voorgegaan:
De opera is een samensmelting van muzikale, beeldende, soms dansante en dramatische kunsten. Dans wordt vaak
geïnspireerd door muzikale, dramatische en beeldende elementen; op het toneel wordt op muzikale wijze met de
stem gewerkt en binnen alle vakken gaat het om: productie, reproductie, receptie, reflectie.
(Bron: kunstvakken in samenhang).
Tijdens de lessen kunstzinnige oriëntatie wordt er aandacht besteed aan de uitwerking van deze
profileringsopdracht. De docenten KO zullen de opdracht nakijken aan de hand van de toetscriteria die in deze
handleiding zijn opgenomen.
De profileringsopdracht bestaat uit diverse onderdelen die alle voldoende moeten zijn. Zorg ervoor dat je tijdig een
planning maakt waardoor je meer zekerheid hebt dat je deze vakopdracht op tijd kunt inleveren.
3.7.1 Leerdoelen – Wat moet je na afronding van deze opdracht kennen en kunnen?




Je kan aan de hand van een gekozen (prenten)boek een kunstzinnige presentatie ontwikkelen waarin de
vakgebieden dans, drama, muziek en beeldende vorming zichtbaar zijn.
Je kan het resultaat van de kunstzinnige presentatie inzichtelijk op video vastleggen.
Je kunt vakinhoudelijke, vakdidactische en pedagogische keuzes verantwoorden
Je kunt op het ontwerpproces en de uitvoering van de kunstzinnige presentatie reflectie toepassen en dit
documenteren.
3.7.2 De opdracht
Deze profileringsopdracht bevat onderdelen die inhoudelijk met elkaar te maken hebben.
Een door jou gekozen (prenten)boek is het vertrekpunt van deze opdracht. Dit prentenboek wordt in het
eindproduct zichtbaar in de kunstzinnige presentatie waarin je de kunstvakken op interactieve wijze inzet. Je
maakt een video-opname van de kunstzinnige presentatie. Er dient een dansant, dramatisch en muzikaal aspect
en mogelijk een beeldend, vormgevend aspect zichtbaar te zijn in deze video-opname. Je schrijft een verslag.
Hoe ga je te werk?
1. Kies een (prenten)boek van na 2005 als vertrekpunt voor de uit te werken vervolgopdrachten.
2. Ter inleiding op de kunstvakactiviteiten bied je het boek/verhaal aan de stagegroep aan.
3. Werk voor elk kunstvak een activiteit uit die aansluit op het boek/verhaal en de beginsituatie van de
groep. Deze activiteiten vormen de voorbereiding op de kunstzinnige presentatie.
4. De door jou uitgewerkte activiteiten bied je aan de stagegroep op diverse momenten aan.
5. Voer de gehele geïntegreerde opdracht uit tijdens een weeksluiting, weekopening of slotpresentatie.
Wanneer dat niet lukt voer je het uit op een geschikt moment in de stageklas zelf.
6. Maak een video van de kunstzinnige presentatie.
27
7.
Je maakt een verslag waarin je:
A. De keuze van het boek/verhaal verantwoordt.
B. De beginsituatie van je klas ten aanzien van de KO vakken beschrijft.
C. De voorbereidende activiteiten beschrijft.
D. De doelen van deze voorbereidende activiteiten formuleert.
E. Reflecteert op het ontwikkelproces en de uitvoering van de kunstzinnige presentatie.
Lever video en het verslag via dropbox in.
NB: Kijk zorgvuldig naar het beoordelingsformulier waarin je kunt lezen aan welke criteria je dient te voldoen om
deze opdracht met een voldoende af te ronden.
Om je op weg te helpen met suggesties volgt hieronder een lijst met mogelijke activiteiten die je koppelt aan een
(prenten)boek. Kies zorgvuldig de activiteiten bij het gekozen (prenten)boek, dit vormt immers de basis van de
presentatie.
Muziek:
 Lied zingen
 Body-percussieactiviteit
 Klankspelactiviteit
Dans en drama:
 Kamishibai
 Verteltafel
 Poppen(kast)spel / figurentheater / live animatietheater( Hotel Modern)
Beeldende vorming:
 Decors maken
 Kostuum en grime
 Aankondiging (affiche, flyers, etcetera) maken
Tijdens het beeldend proces wordt er gezocht naar de relatie tussen verhaal en de vormgeving. Studenten komen
in samenwerking tot eindproduct(en).
3.7.3 Toetsvorm
De vakopdracht wordt getoetst aan de hand van het eindproduct Beeldende vorming, Dans & Drama en Muziek.
3.7.4 Beoordelingscriteria

28
De student toont in voldoende mate aan een kunstzinnige presentatie te kunnen ontwikkelen waar de
vakgebieden dans, drama, muziek en beeldende vorming zichtbaar zijn.



De student toont in voldoende mate aan de kunstzinnige presentatie inzichtelijk op video te kunnen
vastleggen en te kunnen aanleveren.
De student toont in voldoende mate aan vakinhoudelijke, vakdidactische en pedagogische keuzes te kunnen
verantwoorden.
De student toont in voldoende mate aan op het ontwerpproces en de uitvoering van de kunstzinnige
presentatie te kunnen reflecteren en dit te kunnen documenteren.
3.7.5 Beoordelingsnorm
Het werk wordt als voldoende beoordeeld (cijfer: 5,5) indien alle vastgestelde criteria als voldoende zijn
beoordeeld. De vakopdracht differentieert naar hogere cijfers op basis van de mate waarin de prestaties op de
verschillende criteria als goed worden beoordeeld.
29
3.8
Titel:
Vakdomein:
SIS code:
Bewegingsonderwijs jonge kind
Bewegingsonderwijs 3.1 Jonge kind
n.v.t.
INLEIDING – Als specialist jonge kind moet je naast bewegingsactiviteiten geven aan kleuters ook activiteiten zelf
kunnen ontwerpen en niveaus goed moeten kunnen vaststellen. We gaan in de gymzaal aan de slag met kleuters.
Eerst ontwerpen we nieuwe activiteiten om ze daarna samen met de kleuters uit te proberen. Daarnaast komen in
deze module onderwerpen aan bod als dyspraxie, EHBO en bewegingscultuur om jullie rugzakje vol
bewegingskennis te vergroten. Ook leer je wat je rol is als doorverwijzer bij de groepen 1 tot en met 8 en tot waar
je verantwoordelijkheden lopen.
3.8.1 Leerdoelen - Wat moet je kennen en kunnen aan het einde van deze reeks?





Je kent de veranderingen in de motorische en fysieke ontwikkeling van kinderen.
Je kent je rol als doorverwijzer en kan de (on)mogelijkheden benoemen.
Je kunt de invloed van dyspraxie, autisme, ADHD en andere leerstoornissen op de motoriek benoemen.
Je weet de vijf regels van eerste hulp bij ongelukken en kan ernaar handelen.
Je kunt een activiteit ontwerpen, kunt de kleuters observeren en een uitspraak doen over hun niveau van
bewegen.
3.8.2 Het programma - Wat gaan we per bijeenkomst behandelen?
Bijeenkomsten
Jouw activiteiten vooraf
1. Bewegingscultuur en dyspraxie
Je bestudeert:
We gaan kort in op de bewegingscultuur en je rol als leerkracht als
verwijzer. We bespreken naast dyspraxie ook de gevolgen van
autisme en ADHD voor het bewegen van kinderen.
De studiewijzer beschikbaar via de DLWO.
2. Aan het werk
Je bestudeert:
In de gymzaal gaan we aan de slag met observeren, niveaubepalingen
en ontwerpen.
De leerlijnen Basisdocument. Je kiest in een tweetal een leerlijn en
bewegingsthema voor een nog te ontwerpen activiteit voor kleuters.
3. Ontwerpen en EHBO
Je neemt de conceptvoorbereiding van de zelfontworpen activiteit
mee.
Je neemt je zelfontworpen activiteit mee en gaat deze uitproberen. Je
geeft op andere activiteiten feedback. Daarnaast besteden we
aandacht aan een aantal aspecten van EHBO.
4. Lesgeven en observeren
We gaan met kleuters aan de slag. Eén groep observeert, filmt en
geeft feedback terwijl de andere groep lesgeeft aan kleuters van
basisschool Aldoende.
5. Lesgeven en observeren
We gaan met kleuters aan de slag. Eén groep observeert, filmt en
geeft feedback terwijl de andere groep lesgeeft aan kleuters van
basisschool Aldoende.
30
Je zorgt ervoor dat je op tijd in de gymzaal bent om of je
zelfontworpen activiteit klaar te zetten of te gaan observeren en
filmen.
Je zorgt ervoor dat je op tijd in de gymzaal bent om of je
zelfontworpen activiteit klaar te zetten of te gaan observeren en
filmen.
6. Lesgeven en observeren
We gaan met kleuters aan de slag. Eén groep observeert, filmt en
geeft feedback terwijl de andere groep lesgeeft aan kleuters van
basisschool Aldoende.
Je zorgt ervoor dat je op tijd in de gymzaal bent om of je
zelfontworpen activiteit klaar te zetten of te gaan observeren en
filmen.
3.8.3 Toetsing
Dit vak wordt afgerond tijdens de lessen. Je neemt deel aan de lessen en geeft een zelfontworpen activiteit aan
kleuters ter afronding. De criteria voor de gegeven activiteit zijn:





De zelfontworpen activiteit past binnen de gekozen leerlijn.
De zelfontworpen activiteit is op niveau van kleuters.
Bij de zelfontworpen activiteit is een observatiekijkwijzer gemaakt en beschrijft drie niveaus van
deelname.
Tijdens de les aan kleuters stelt de student de activiteit bij waar nodig.
De lesgever reflecteert op de gegeven activiteit aan de hand van de ontvangen feedback en videobeelden.
3.8.4 Literatuur
Je maakt gebruik van de literatuur van jaar 1 en 2:
Berkel, M. van, et al. (2005). Perspectieven op bewegen. Nijverdal: Publicatiefonds Werkgroep
Bewegingsonderwijs.
Haaft, R. ten, Hazelebach, C., Danes, H. & Bruin, R (2012). Bewegingsonderwijs in het speellokaal. Ede: Werkgroep
Bewegingsonderwijs ’t Web.


Deel 1: Theorie (nieuwe druk)
Deel 4: Bewegen op muziek (nieuwe druk)
Leerlijnen en bewegingsthema’s, beschikbaar via:
http://www.kvlo.nl/res/site1/upload/onderwijs/protocol%20bewond/algemeen%20overzicht%20leerlijnen%20basisdocument.pdf
31
3.9
Titel:
Vakdomein:
SIS code:
Cultuurproject 3.1 VT: cultuur en school
Cultuureducatie en burgerschapsvorming
n.v.t.
INLEIDING – in het visiedocument van de Pabo HvA wordt de leerkracht basisonderwijs als een cultuurdrager pur
sang gezien; een drager van de cultuur waarin hij leeft en deze doorgeeft aan de leerlingen, collega’s, ouders en
anderen. Als leerkracht en cultuurdrager heb je de maatschappelijke taak om kinderen de cultuur waarin wij leven
bij te brengen. Dit noemen we cultuureducatie en burgerschapsvorming.
Het Ministerie van OCW en het Landelijk Kennisinstituut voor Cultuureducatie en Amateurkunst (LKCA) hebben
voor de leerkracht basisonderwijs drie basisberoepstaken cultuureducatie geformuleerd:
1.
2.
3.
Inspireren als cultuurdrager en cultuuroverdrager;
Een visie op cultuureducatie ontwikkelen;
Cultuureducatieve activiteiten kunnen ontwerpen.
De essentie van burgerschap kent drie domeinen:
1.
2.
3.
Democratie - kennis van hoe een democratie werkt en houdingen en sociale vaardigheden die nodig zijn
voor actieve betrokkenheid in de samenleving;
Identiteit - kennis, houdingen en vaardigheden die van belang zijn bij identiteitsontwikkeling in een
pluriforme samenleving;
Participatie - houdingen en vaardigheden om actief mee te doen in sociale verbanden.
Een leerlijn cultuurdragerschap & burgerschapsvorming
Op diverse momenten in het curriculum van de Pabo HvA zal er impliciet en expliciet aandacht zijn voor het
leergebied cultuureducatie en burgerschapsvorming. In jaar 4 ga je zichtbaar maken wat cultuurdragerschap en
burgerschap voor jou en het onderwijs betekent en hoe jij daar inhoud en vorm aan geeft. Dit moment wordt
gezien als het sluitstuk van de leerlijn cultuureducatie en burgerschapsvorming en zal met studiepunten verzilverd
worden.
Cultuurproject
Voor het derde jaar is er een cultuurproject geroosterd van 10 tot en met 14 november. Maandag 10 november en
dinsdag 11 november zijn reguliere stagedagen die je wellicht met een culturele bril kunt voorbereiden.
Gedurende deze periode zal je met je medestudenten actief en productief bezig zijn met cultuur en school.
Houd er rekening mee dat mogelijke kosten tijdens dit project voor eigen rekening kunnen zijn (bijv. entree
culturele instelling).
Meer informatie zal tijdig op DLWO te vinden zijn.
32
3.10
Titel:
Vakdomein:
SIS code:
Profileringsopdracht 3.2 Rekenen - wiskunde JONGE KIND (Maatwerk)
Rekenen Wiskunde
PO Rek/Wisk 3.2 JK – 3000RWJK13
INLEIDING - Het onderbouwprogramma (groep 1-4) staat in het spanningsveld van het programmatische karakter
van het spelend rekenen- wiskunde leren in de groepen 1 en 2, tegenover het cursorische, meer formele leren van
reken-wiskunde in de groepen 3 en 4. Hoewel verschillend van karakter zal er in alle groepen van de onderbouw
door de leraar maatwerk geleverd moeten worden. Het maatwerk wordt gedragen door het niveau van gecijferdheid
van de leraar.
In dit studieonderdeel draait het om het leveren van maatwerk in rekenen-wiskunde. De opdracht kan op
verschillende manieren ingevuld worden (zie hierna), maar deze staat telkens in het teken van het analyseren en
het verbeteren van je interactief handelen in de context van opbrengstgericht werken met de bijbehorende
groepsplannen. Passend, interactief handelen in relatie tot de groep als geheel of met betrekking tot een of meer
‘opvallende’ leerlingen op het gebied van rekenen-wiskunde (zwakkere of juiste sterkere rekenaars) stelt hoge eisen
aan de voorbereiding, uitvoering, evaluatie van het onderwijs. Je leert enerzijds verantwoord, planmatig en
systematisch te werken volgens de empirische onderzoekcyclus waarbij je feiten (observaties vastgelegd in
gespreksprotocollen) ,bewerkingen van die gegevens en interpretaties leert te (onder-)scheiden, anderzijds leer je
waar je op moet letten om leerlingen te helpen bij het aanpakken van een leertaak. Bijvoorbeeld, zijn de eventuele
moeilijkheden waarmee de leerling worstelt terug te voeren tot talige, wiskundige en/of nog andere problemen?
En: wat is de bijdrage van jouw interactief handelen aan de totstandkoming van leerresultaten? Gebruik je de
technieken voor het voeren van een (diagnostisch) interactief gesprek wel adequaat? Of: heb je wel alle beschikbare
bronnen zoals gegevens van Cito-toetsen wel geraadpleegd en correct geïnterpreteerd om het rekenhandelen van
leerlingen te begrijpen?
Afhankelijk van je voorkeur en mogelijkheden kun je in het kader van de vakopdracht rekenen-wiskunde je kennis,
vaardigheden en attitude uitbreiden door hetzij



het uitvoeren van een casestudie waarin het signaleren, diagnosticeren en remediëren van een of meer
‘opvallende‘ leerlingen centraal staat; hetzij
het ontwerpen van een reeks van vijf rijke, groepsgerichte en interactieve reken-wiskunde les rondom een of
meer kerninzichten van een rekendomein; hetzij
een activiteit naar keuze.
Het resultaat van deze praktijkactiviteit is een product (diagnostisch onderzoek, lessenreeks, of een programma)
met een wiskundige en vakdidactische verantwoording op grond van de literatuur en de inhoud van de colleges,
3.10.1 Leerdoelen - Wat moet je kennen en kunnen aan het einde van deze reeks?




33
Je herkent de kerninzichten en didactiek van rekenen-wiskunde en kan deze benoemen.
Je kent de ontwikkeling van kinderen op het gebied van rekenen-wiskunde in de onderbouw en kan de
verschillende fasen hierin herkennen, benoemen en positioneren.
Je signaleert rekenmoeilijkheden, kan die op basis van observaties op individueel - of op groepsniveau in kaart
brengen en kan daaraan een verantwoord planmatig vervolg geven.
Je diagnosticeert door gesprekken te voeren met kinderen door het toepassen van vraagtechnieken om
kerninzichten en hiaten hierin te herkennen en toe te passen en daarop te reflecteren.

Je evalueert onderzoeksrapporten door het analyseren en interpreteren van getalsmatige en statistische
gegevens in vaktermen en gebruikt daarbij beschrijvende maten benoemen, betekenis geven en in verband
brengen met je eigen onderwijs- en onderzoeksactiviteiten.
Je kunt conclusies formuleren voor toekomstig didactisch handelen en consequenties beschrijven voor je
lesactiviteiten bijvoorbeeld in het kader van een groepsplan;
Je kunt op heldere wijze verslag uitbrengen van je bevindingen.



3.10.2 Het programma - Wat gaan we per bijeenkomst behandelen?
Bijeenkomsten
1. Opbrengstgericht werken
Jouw activiteiten vooraf
Je bestudeert:
Oonk et al. (2013). Verschillen in de klas. p. 14-45.
De cyclus van opbrengst gericht vraagt verschillende stappen en
beslissingen. De nadruk ligt op het interpreteren van toetsen. Je
maakt kennis met PPON-toetsgegevens van het hoofdrekenen en wat
de bijbehorende beschrijvende statistische gegevens vertellen.
2. Informatie verzamelen
Informatie uit het Leerlingvolgsysteem en methode-gebonden
toetsen helpen bij het signaleren. Maar je kunt ook zelf veel
aanvullende informatie vergaren door observaties en gesprekjes met
kinderen te voeren.
Oonk, Keijzer, Lit (red.). 2010). Onderbouw. p.25-31
Oonk, Keijzer, Lit (red.). 2010). Onderbouw. p. 141-148
Je bestudeert:
Oonk, Keijzer, Lit (red.). 2010). Onderbouw. p. 17- 23
Oonk, Keijzer, Lit (red.). 2010). Onderbouw. p. 179-190
Oonk et al. (2013). Verschillen in de klas. p. 49-72
Het toetsen van kleuters is een ander verhaal. Je maakt kennis met
het Cito-materiaal dat afgestemd is op kleuters.
3. Begrijpen
Hoe voer je een diagnostisch gesprek? Waar moet je op letten? Welke
vraagtechnieken zijn er? Wat levert zo’n gesprekje op? En: hoe bereid
je dat voor?
Je bestudeert:
Oonk et al. (2013). Verschillen in de klas. p. 75-110.
In het volgende blok volgen de andere bijeenkomsten, waarbij de uitvoerende en evaluatieve fase van het
opbrengstgericht werken aan de orde komen.
3.10.3 Toetsing
Toetsing geschiedt aan de hand van de profileringsopdracht (zie paragraaf 3.10.5).
3.10.4 Literatuur / toetsstof
Oonk W., Keijzer, R., Lit, S. & Barth, F. (2013). Rekenen-wiskunde in de praktijk: Verschillen in de klas. Groningen:
Noordhoff.
Oonk W., Keijzer, R., Lit, S., Amse, H. , Barth, F. & Lek, A. (2010). Rekenen-wiskunde in de praktijk: Onderbouw.
Groningen: Noordhoff.
Hoofdstuk 1: Omgaan met verschillen (p. 42-50)
Hoofdstuk 2: Informatie verzamelen (p. 50-66)
34
Hoofdstuk 3: Begrijpen (p. 67-86)
Hoofdstuk 4: Handelen (p. 87-92)
Hoofdstuk 5: Kerninzichten (p.171-177)
Oonk W., Keijzer, R., Lit, S., Amse, H. Barth, F. & Lek, A. (2010). Rekenen-wiskunde in de praktijk: Onderbouw.
Groningen: Noordhoff
Hoofdstuk 1: Oriëntatie op RW in groep 1/2 (p. 17-23)
Hoofdstuk 2: Begrippen en zelfpeiling dl 1 (p. 25-31)
Hoofdstuk 3: Weerspiegelingen (p.33-45)
Hoofdstuk 4: Wikken en wegen (p. 47-60)
Hoofdstuk 6: Bouwvakkers aan het werk (p. 81-93) 
Hoofdstuk 9: Eindpeiling dl 1 (p. 122-129)
 Hoofdstuk 11: Begrippen en zelfpeiling dl 2 (p. 141-148)
 Hoofdstuk 12: Spelen en oefenen in groep 3 (p. 149-161)
 Hoofdstuk 17: Eindpeiling dl 2 (p.219-225)
3.10.5. De opdracht
Je hebt de keuze uit het uitvoeren van een casestudy (optie 1), of van een lessen reeks (optie 2), of van eigen idee
(optie 3).
Optie 1:
Voer een casestudy uit naar een of meer opvallende leerling(-en) uit waarin de fasen signaleren (voorbereiding) en
diagnosticeren (‘begrijpen’ ) en – indien mogelijk - remediëren (uitvoeren) aan de orde komen. Voer zowel in de
fase van ‘begrijpen’, als in die van ‘uitvoeren’ tenminste 2 interviews van 15 á 20 minuten uit, waarvan je er telkens
één protocolleert, bewerkt en verwerkt in een verslag. Sluit het geheel af met een evaluatie naar de leeropbrengsten
richting leerling en groepsplan, en reflecteer op je eigen didactisch handelen en de mate waarin je daarbij maatwerk
leverde.
Optie 2:
Ontwerp vijf rijke, groepsgerichte, interactieve lesactiviteiten, voer er drie uit, en evalueer deze. Kies de meest
geslaagde lesactiviteiten uit en reflecteer op de gehanteerde uitgangspunten en de bereikte resultaten waarbij je
terugblikt op de vakinhoud (-en), de leerprocessen die je op gang wist te brengen en het aandeel van je eigen
handelen (o.a. vraaggedrag) hierin. Focus op de interactieve (slot-)episoden van deze drie lesactiviteiten leg deze
vast op een video –of een audiobestand en protocolleer deze. De protocollen hebben elk betrekking op ongeveer
20 minuten interactief groepsgericht handelen.
Optie 3:
Kies een zelfbedacht idee en bepreek dit met de vakdocent.
Werkwijze
1. Kies in overleg en afstemming met je mentor een of meer leerlingen en analyseer welk knelpunt je gaat
onderzoeken, of welk thema je kiest waarbinnen je de vijf groepsgerichte activiteiten ontwerpt., dan wel welk
idee je gaat uitwerken.
2. Beschrijf in je ontwerp/casus/idee gefaseerd je rekenactiviteit en benoem hierbij hoe de onderwijsleerprincipes
35
3.
4.
5.
van realistisch rekenen aan de orde komen in aansluiting op de leerlijn van de lokale theorie en, zo mogelijk
andere (leer-)theorieën.
Voer de onderwijssessie uit en leg deze vast (op video-of auditief).
Kies drie onderwijsepisoden uit (van elk 20 minuten) protocolleer, analyseer en verwerk deze. Richt je behalve
op de inhoud (kerninzichten), didactiek (o.a. leerlijnen) en knelpunten in het leerproces, ook op het aandeel
van je eigen handelen (met name je vraaggedrag en in welke mate dat volgens jou passend is.
Richt je alle gevallen op de criteria van het beoordelingsformulier.
Vormgeving Vakopdracht
Eisen algemeen:








het verslag ziet er verzorgd uit;
het verslag kent geen spel- of stijlfouten;
de pagina’s zijn genummerd; de nummering begint bij de inhoudsopgave;
het gebruikte lettertype is (Arial) 11;
ieder onderdeel begint op een nieuwe bladzijde;
de omvang van het verslag is maximaal 10 A-4.
ieder (video- of audio)fragment duurt niet langer dan twintig minuten;
De protocolverslagen voeg je als bijlagen aan je verslag toe.
EISEN SPECIFIEK - Het verslag bevat de volgende onderdelen:
naam van de student
klas
studentnummer
naam van de vakopdracht
- inleverdatum
Voorblad
Alleen de beginpagina’s van de diverse onderdelen vermelden.
Inhoudsopgave
Hier vertel je hoe je te werk bent gegaan; geef de naam en het adres
van de stageschool, de stagegroep en het aantal kinderen. Je kunt hier
ook een bedankwoord uitspreken.
Voorwoord
Zorg dat de elementen die in de opdracht aangegeven staan in de
Ontwerpen van de onderwijssessies lesactiviteiten verwerkt zijn.
Didactische analyse
Video-of audiofragmenten
Nawoord
Bronnenlijst
36
Zorg dat alle geprotocolleerde observaties genummerd zijn en verwijzen
naar de audio- of videofragmenten. Onderbouw je conclusies met
verwijzingen naar de protocollen. Voor de lezer moet het glashelder zijn
op basis van welke observaties je tot welke conclusies bent gekomen.
Vergeet niet je eigen handelen (o.a. je vraaggedrag) tot voorwerp van
een kritische analyse te maken.
Deze zijn desgewenst opvraagbaar.
Blik terug op het ontwerpen van de lesactiviteiten en het schrijven van
het verslag. Wat heb je geleerd en aan welke competenties kun je dat
relateren?
De bronnenlijst is opgesteld volgens de APA-normen (zie RichtlijnenAPA.pdf).
HOOFDSTUK 4. | De praktijk van het basisonderwijs | Blok 3.1 Jonge kind
SIS code:
Praktijk 3.1 JK - 3000PRJK13
INLEIDING - In de praktijk voer je activiteiten uit die bijdragen aan de ontwikkeling van jouw competenties. Deze
ontwikkeling wordt gedurende de gehele stageperiode gevolgd aan de hand van de competentiematrix ‘Leren
lesgeven in de grote stad (Amsterdam)’ van de Pabo HvA.
In blok 3.1 maakt je een start met de verdieping in de leeftijdsgroep van het jonge of het oudere kind. Je richt je
specifiek op het lesgeven aan de gekozen leeftijdsgroep. In deze fase neemt de complexiteit binnen het lesgeven
toe, d.w.z. je moet in toenemende mate laten zien dat je tijdens het lesgeven pedagogische, didactische en
organisatorische aspecten van het lesgeven weet te integreren, zodat een onderwijssituatie ontstaat waarin
kinderen leren in een veilige open sfeer, in een goed georganiseerde setting. Daarnaast is het van belang dat je
ook verder kijkt dan alleen je klas en actief deelneemt aan activiteiten op de school.
Hieronder beschrijven we achtereenvolgens de doelen van de stage, de activiteiten waar jij je tijdens je stage mee
bezig zult houden en de beoordelingsprocedure. Let op: de stageactiviteiten gelden voor blok 3.1 en 3.2 samen.
4.1 Stagedoelen blok 3.1








Je bent in staat een volledige lesdag voor te bereiden, uit te voeren en te evalueren.
Je geeft gedifferentieerde instructies en verwerkingsopdrachten aan de groep.
Je stelt op basis van toets- en observatiegegevens de beginsituatie van de groep en van individuele leerlingen
op het gebied van de taal- en rekenontwikkeling vast.
Je zorgt voor een uitdagende, voorbereide en georganiseerde leeromgeving.
Je meet de opbrengst van zelf uitgevoerde (les)activiteiten en opdrachten, en benoemt het vervolg.
Je begeleidt de groep vanuit overzicht en overwicht zowel pedagogisch als didactisch op stimulerende en
constructieve wijze.
Je bereidt een oudergesprek inhoudelijk en gesprekstechnisch voor.
Je neemt actief deel aan activiteiten en ontwikkelingen binnen de stageschool.
4.2 Stageactiviteiten – Wat ga je tijdens de stage in blok 3.1 & 3.2 onder andere doen?










37
Planning maken van het blok en bespreken met de mentor.
Gericht observeren van ontwikkeling van kinderen.
Het bestuderen en analyseren van observatiegegevens en gegevens uit het leerlingvolgsysteem voor de
onderbouw van de stageschool, met aandacht voor het niveau van de groep en het niveau van individuele
kinderen (OGW, HGW en passend onderwijs). Verwerking in lessen.
Het registreren van observatiegegevens in relatie tot ontwikkelingslijnen van kinderen.
Opstellen en uitvoeren van een individueel handelingsplan, met gebruikmaking van LVS-gegevens en
uitgaande van de onderwijsbehoeften van de betreffende leerling (HGW en OGW).
Ontwerpen en (mede) inrichten van een rijke leeromgeving voor jonge kinderen, met aandacht voor
verschillende niveaus en integratie van verschillende vakken. Het ontwerp is o.a. gebaseerd op toetsgegevens
en observaties van werk van kinderen.
Het verzorgen van ten minste vier dagdelen en twee dagen onderwijs aan de hele groep.
Het geven van procesgerichte begeleiding tijdens opdrachten voor de kunstzinnige vakken.
Verzorgen van twee lessen Engels in de onderbouw.
Het verzorgen van (of ontwikkelen van) ten minste zes lessen / activiteiten taalontwikkeling en zes
lessen/activiteiten rekenontwikkeling, met aandacht voor verschillende niveaus van kinderen.


Verdieping in de voorschoolse periode en het VVE-beleid van de stageschool.
Observeren van een oudergesprek aan de hand van vooraf opgestelde observatiepunten.
4.3 Beoordelingsprocedure
Voorwaarde voor beoordeling is altijd dat je de stageactiviteiten hebt uitgevoerd en dat je je stagemap hebt
geactualiseerd.
De beoordeling van de stage (de toekenning van het eindcijfer) wordt gegeven door de opleider in de school (bij
een opleidingsschool), of door de stagedocent (in het geval van een niet-opleidingsschool).
De procedure is als volgt:
Aan het eind van blok 1.1 geeft de mentor een schriftelijke adviesbeoordeling door het beoordelingsformulier in te
vullen met onvoldoende, voldoende, goed of excellent. De mentor licht het advies mondeling toe in een gesprek
met jou en stuurt de adviesbeoordeling naar de opleider in school of de stagedocent. De opleider in de school /
stagedocent is de examinator en komt op basis van de adviesbeoordeling van de mentor (die in een gesprek met
de student door de mentor is toegelicht), het eigen lesbezoek en het daarop aansluitende gesprek met jou tot een
eindbeoordeling, vult het beoordelingsformulier in en geeft het cijfer.
Je neemt de eindbeoordeling van de opleider in de school / stagedocent op in je portfolio.
Meer informatie over de praktijk en de beoordelingsprocedure is te vinden in de Praktijkgids 2014-2015.
Let op: de praktijkbeoordelingen 3.1 en 3.2 moeten beiden voldoende zijn om deel te mogen nemen aan het LIObekwaamheidsgesprek (SLB 3.2) dat je voert met een assessor.
De voldoende praktijkbeoordelingen 3.1 en 3.2 geven aan dat je wat het praktijkdeel betreft LIO-bekwaam bent.
Je neemt de praktijkbeoordelingen op in je portfolio.
Om volledig LIO-bekwaam te zijn, moet je ook SLB 3.2 met een voldoende afronden.
38
HOOFDSTUK 5. | Studieloopbaanbegeleiding 3.1 en 3.2
SIS code:
Studieloopbaanbegeleiding 3.2 - 3000SLB213
INLEIDING - De studieloopbaanbegeleiding is gericht op de ontwikkeling tot een LIO-bekwame leerkracht. Een
voldoende SLB-functioneringsgesprek 3.2 (dus aan het eind van het volgende blok) geeft aan dat je ‘LIO-bekwaam’
bent en met deze kwalificatie heb je toegang tot de laatste fase van de opleiding: de LIO-stage en de
afstudeerfase.
In de studieloopbaanbegeleiding word je verder begeleid bij je ontwikkeling tot een professional die in staat is op
hbo-niveau en op metaniveau te spreken over de eigen ontwikkeling van kennis, vaardigheden en attitude tot
leerkracht basisonderwijs. We besteden aandacht aan het spreken over de eigen ontwikkeling in de termen van de
competentiematrix, en aan het ontwikkelen van een (voorlopige) persoonlijke, onderbouwde visie op onderwijs.
5.1 Leerdoelen - Wat moet je kennen en kunnen aan het einde van deze reeks?

Je bent in staat te spreken over de eigen ontwikkeling in de termen van de competentiematrix
‘Leren lesgeven in de grote stad (Amsterdam)’. Je kunt de eigen ontwikkeling verbinden met theorie
en voorbeelden geven van toepassing van vaardigheden en houding in andere praktijksituaties
(transfer).
Je bent in staat een casus te beschrijven uit de eigen praktijk en je kunt op basis daarvan vragen
beantwoorden over het eigen pedagogisch-didactisch en organisatorisch handelen als leerkracht. Je
weet de eigen praktijkervaringen te koppelen aan theorie en je kunt theoretische inzichten vertalen
naar praktijksituaties.
Je bent in staat tot transfer: je kunt aangeven op welke wijze het geleerde in een andere situatie
(ook) toegepast zou kunnen worden.
Je ontwikkelt een eigen visie op onderwijs met betrekking tot onderwijs aan het jonge kind, en het
omgaan met verschillen en passend onderwijs. Je kunt deze visie verwoorden en onderbouwen.
Je laat zien dat je ‘lerend vermogen’ bezit en dat je gericht hebt gewerkt aan de ontwikkeling van
kennis, vaardigheden en attitude.




5.2 Het programma - Wat gaan we per bijeenkomst behandelen?
Bijeenkomst
Jouw activiteiten vooraf
Bijeenkomst 1: Verwachtingen van het derde jaar
In deze bijeenkomst bekijk je de mijlpalen van jaar 3, zoals LIObekwaamheidsgesprek, minor en je praktijk.
Aan de hand van een aantal scenario’s gebaseerd op de
studiepunten die je behaald hebt in het tweede jaar, kun je een
inschatting maken van “ jouw” derde jaar. Zit je op schema of heb
je herkansingen? Wanneer kun je de herkansingen doen en welke
gevolgen heeft dat voor je studievoortgang.
Bijeenkomst 2: LIO-bekwaamheidsgesprek
Aan het eind van periode 3.2 heb je een LIO-bekwaamheidsgesprek
met een assessor. Voordat je daaraan deel mag nemen zijn er een
aantal eisen gesteld. We nemen de procedure en de eisen door en
kijken wat het precies inhoudt als je ‘LIO-bekwaam’ bent. Hoe kun je
je het beste voorbereiden op dit gesprek?
39
Bestudeer de studiewijzer 3.1.
Je ontvangt een inventarisatieformulier waarin je de stand van
zaken van je studie en stage kunt aangeven en stuurt dit uiterlijk
week 2 terug aan je kerndocent.
Lees ter voorbereiding:
De eisen t.a.v. SLB gesprek 3.2
De beoordelingscriteria voor Praktijk 3.1 en 3.2.
Bijeenkomst 3: stage-ervaringen uitwisselen en individuele
gesprekken
Noteer voor jezelf in steekwoorden een aantal kernpunten rondom
de vraag:
Je hebt een begin gemaakt met de stage. We wisselen de eerste
praktijkervaringen uit. Wat is je eerste indruk van je stageplek? Wat
denk je te kunnen leren in deze stageschool, bij deze stagementor,
in relatie tot wat je belangrijk vind en in relatie tot je stage
ervaringen van de eerste twee jaar?
Wat vind je belangrijk bij het geven van onderwijs aan oudere
kinderen of aan jonge kinderen en waaróm vind je dat belangrijk?
De kerndocent begint met de individuele gesprekken aan de hand
van het inventarisatieformulier.
Bijeenkomst 4: individuele gesprekken
De kerndocent voert individuele gesprekken aan de hand van het
inventarisatieformulier.
Studenten die geen individueel gesprek hebben, gaan de
competentiematrix arceren. Koppel je eigen stageactiviteiten aan
minimaal drie criteria van een competentie uit de
competentiematrix en onderbouw hetgeen je doet in
onderwijskundige, didactische en pedagogische termen (koppeling
theorie/praktijk).
Bijeenkomst 5: gesprek voeren over stage-ervaringen m.b.v
competentiematrix
Je neemt je gearceerde competentiematrix en je concrete
voorbeelden mee naar de bijeenkomst. Je gaat dus op metaniveau
kijken naar en met behulp van professionele termen spreken over
jouw rol als leerkracht in de onderbouw. Zo word je je bewust van
hoe jouw praktijk ervaringen je vormen en welke keuzes je bewust
en onbewust maakt op basis van je professionele kennis.
Bijeenkomst 6: casus
Je krijgt informatie over het schrijven van een casus voor je LIObekwaamheidsgesprek. Je leest een voorbeeldcasus en reageert
hierop. De bijeenkomst wordt afgesloten met ideeën voor je eigen
casus.
Noteer gedurende je stage opvallende zaken (in positieve en/of in
negatieve zin) in je stagemap of in een soort logboek. Neem de
aantekeningen mee naar de bijeenkomst.
Zorg ervoor dat je alvast in de sfeer komt van het spreken in
professionele termen over jouw ontwikkeling: koppel je eigen
stageactiviteiten aan onderdelen van de competentiematrix en
verwoord hetgeen je doet in de professionele taal van deze matrix.
Neem je voorbereiding mee naar de bijeenkomst.
Lees de voorbeeldcasus en schrijf op wat je opvalt of waar je nog
vragen over hebt.
5.3 Toetsing
Aan het eind van blok 3.2 heb je een LIO-bekwaamheidsgesprek van 45 minuten met een opleidingsassessor.
Deze assessor is dit cursusjaar niet betrokken (geweest) bij jouw begeleiding in de praktijk of op de opleiding. SLB
3.2 geldt als ‘LIO-bekwaamheidsproef’, d.w.z. als het LIO-bekwaamheidsgesprek 3.2 is beoordeeld met een
voldoende, dan achten wij jou ‘LIO-bekwaam’ en heb je toegang tot de LIO-stage en de afstudeerfase.
Voor het LIO-bekwaamheidsgesprek gelden twee zogenaamde ‘ingangseisen’, één op het gebied van je
studievoortgang en één op het gebied van het functioneren in de onderwijspraktijk. Deze eisen zijn:


75 studiepunten zijn behaald uit de postpropedeutische fase;
de stagebeoordelingen van blok 3.1 en blok 3.2 met een voldoende zijn beoordeeld.
Daarnaast tref je een aantal voorbereidingen. Deze houden het volgende in:
Je actualiseert je portfolio door de volgende documenten op te nemen:



40
Een recent overzicht van je studieresultaten in SIS.
De voldoende stagebeoordelingen van blok 3.1 en blok 3.2.
De voldoende beroeps-, vak- en profileringsopdrachten (inclusief beoordelingsformulieren).

Schriftelijke voorbereiding voor het functioneringsgesprek:
a. een zelfevaluatie over je eigen professionele ontwikkeling op de competentiematrix ‘Leren lesgeven in de
grote stad (Amsterdam)’.
b. een beschrijving (of film) van een casus.
c. een paper met je visie op onderwijs en op het beroep leerkracht basisonderwijs.
In de zelfevaluatie kijk je als het ware op metaniveau naar (het geheel van) je eigen ontwikkeling, bij de casus doe
je dat op microniveau en zoom je in op jouw handelen als leerkracht in een concrete praktijksituatie. In je visiestuk
beschrijf je ten slotte door welke ideeën je je laat leiden en waar je naar toe wilt.
In het gesprek naar aanleiding van je zelfevaluatie, je casusbeschrijving en je visiestuk laat je zien dat je beschikt
over hbo denk- en reflectievaardigheden, dat je theorie en praktijk (en vice versa) kunt verbinden, dat je transfer
weet te maken en dat je dit weet te verwoorden in een professioneel gesprek.
In paragraaf 5.5 vind je nadere aanwijzingen voor het schrijven van een zelfevaluatie, een casus en een paper over
je visie. Tijdens de momenten van studieloopbaanbegeleiding besteden we aandacht aan al deze aspecten.
De assessor beoordeelt het functioneringsgesprek SLB 3.2 op basis van de volgende criteria:





Je hebt in het gesprek je eigen ontwikkeling beschreven in de termen van de competentiematrix
‘Leren lesgeven in de grote stad (Amsterdam)’. Je hebt de eigen ontwikkeling verbonden met theorie
en voorbeelden gegeven van toepassing van vaardigheden en houding in praktijksituaties.
Je hebt in het gesprek aan de hand van een casus uit je eigen praktijk verantwoord wat je doet,
waarom je het (zo) doet en wat de resultaten van je keuzes zijn. Je legt verbinding met theorie.
Je hebt in het gesprek laten zien dat je in staat bent tot transfer: je geeft aan dat een bepaalde
aanpak wel of niet in een andere situatie toegepast zou kunnen worden en waaróm.
Je hebt in het gesprek blijk gegeven van een eigen visie op onderwijs: met betrekking tot onderwijs
aan het jonge / oudere kind, en het omgaan met verschillen en passend onderwijs. Je hebt deze visie
onderbouwd met theorie.
Je hebt een professioneel gesprek gevoerd op hbo-niveau, in goed Nederlands.
5.4 Het LIO-bekwaamheidsgesprek
De toetsing vindt plaats in het LIO-bekwaamheidsgesprek dat je voert met de assessor. De assessor geeft aan het
eind van het gesprek een beoordeling op basis van het beoordelingsformulier.
Een schriftelijke, inhoudelijke voorbereiding is een voorwaarde om het LIO-bekwaamheidsgesprek te mogen
voeren. Het doel van het schriftelijke deel is onder meer om je vooraf je eigen gedachten te laten ordenen en om
je je bewust te laten worden van je eigen ontwikkeling en je eigen visie. In de volgende paragraaf vind je
aanwijzingen voor de schriftelijke voorbereiding.
In het LIO-bekwaamheidsgesprek komen drie onderdelen aan de orde, namelijk de zelfevaluatie, de casus en je
visie. Per onderdeel ligt de focus op bepaalde aspecten:
-
41
In het gesprek over de zelfevaluatie staat je eigen ontwikkeling centraal. Je legt verbanden tussen dat wat je
concreet dóet in de praktijk met aspecten zoals die zijn beschreven in de competentiematrix. Je gebruikt
daarbij de professionele termen van de competentiematrix. Je maakt daarmee zichtbaar dat je op metaniveau
-
-
over je eigen ontwikkeling kunt spreken in de termen van de competentiematrix en je geeft concrete
voorbeelden uit je stagepraktijk.
In het gesprek naar aanleiding van de casus staat jouw handelen in de praktijk centraal. Je maakt voor de
assessor zichtbaar dat je kunt verantwoorden wat je in de stagepraktijk hebt gedaan, welke keuzes je hebt
gemaakt, waaróm, wat de gevolg daarvan waren en of je transfer kunt maken naar andere praktijksituaties.
In het gesprek n.a.v. je visie gaat het erom dat je aan de assessor duidelijk weet te maken vanuit welke visie je
momenteel werkt, waarop die is gebaseerd en wat dat betekent voor jouw dagelijkse onderwijspraktijk. In dit
deel van het gesprek ligt het accent op verbinding theorie en praktijk en de verantwoording van het praktisch
handelen vanuit de theorie.
5.5 Aanwijzingen schriftelijke voorbereiding zelfevaluatie, casus en visie
Hieronder volgen een aantal aanwijzingen t.a.v. de schriftelijke voorbereiding van de onderdelen zelfevaluatie,
casus en visie:
a.
-
-
b.
-
-
Zelfevaluatie:
In de zelfevaluatie beschrijf je waar je momenteel in je ontwikkeling tot leerkracht basisonderwijs staat op de
competentiematrix. Je doet dit aan de hand van de indeling in de zeven competentiegebieden. Je onderbouwt
je uitspraken steeds met concrete voorbeelden.
Als bijlage bij de zelfevaluatie voeg je de competentiematrix Leren lesgeven in de grote stad (Amsterdam) toe
met daarin gearceerd (met de digitale arceerstift) (deel)aspecten van competenties waarvan je desgevraagd in
het functioneringsgesprek concrete voorbeelden uit je eigen stagepraktijk kunt geven.
De zelfevaluatie bevat maximaal 1000 woorden (exclusief de bijlage).
Casus:
Je beschrijft een waar gebeurde (authentieke) onderwijssituatie. Je laat hierin zien dat je beschikt over een
aantal (deel)competenties van de competentiematrix op het niveau ‘in ontwikkeling’.
De situatie die je beschrijft heb je als leerkracht echt meegemaakt en kan dienen als ‘goed voorbeeld’ van
jouw professionele handelen. Een goed voorbeeld hoeft niet per se een voorbeeld te zijn van een situatie
waarin alles helemaal goed gaat. Het zijn voorbeelden van situaties waarin professioneel gehandeld wordt,
maar waarvan ook te leren valt.
In de casus – de beschrijving van de authentieke situatie - komen (elementen uit) ten minste drie verschillende
competentiegebieden van de competentiematrix aan bod.
Voorbeeld 1:
Een instructie (uit de volgende competenties kunnen aspecten zichtbaar zijn: interpersoonlijk, pedagogisch en didactisch.
Voorbeeld 2:
Circuitles (uit de volgende competenties kunnen aspecten zichtbaar zijn: pedagogisch, didactisch en organisatorisch).
-
42
Je geeft in je casus aan welke (deel)aspecten van de competenties zichtbaar zijn.
Je bouwt je beschrijving aan de hand van de eerste vier stappen van de START-methodiek, d.w.z.
1. Situatie
2. Taak
3. Actie
4. Resultaat
5. Transfer
-
-
c.
In de casusbeschrijving en in het gesprek naar aanleiding van de casus is voor de assessor zichtbaar dat je over
je eigen ontwikkeling kunt spreken in de termen van de competentiematrix. Je toont daarmee hogere denken reflectievaardigheden.
Je hebt keuze uit:
 een casus in de vorm van een geschreven tekst (1000 – 1500 woorden).
Visie op onderwijs
Vanaf het begin van je opleiding tot leerkracht basisonderwijs ben je tegelijk – bewust of onbewust – bezig
een eigen visie te ontwikkelen op het onderwijs en op het beroep van leerkracht. Je visie wordt gevormd en
gevoed door ervaringen, ideeën, overtuigingen en idealen die jouw handelen als leerkracht bepalen. Die visie
is nooit statisch; gedurende de opleiding, maar ook als je eenmaal leerkracht bent, doe je steeds nieuwe
ervaringen op, vergroot je jouw kennis en verwerf je nieuwe inzichten. Daardoor verbreedt en verdiept zich
jouw visie en groeit zij uit tot een samenhangend, consistent en persoonlijk geheel.
Wij vragen jou om in een paper je visie voor jezelf helder te maken en naar anderen te verwoorden.
Praktijkervaringen, uitwisseling met medestudenten en docenten, bekende onderwijsvisies (bv. OGO, Dalton,
Montessori) en theoretische concepten of modellen kunnen je helpen je eigen onderwijsvisie te verduidelijken
en te onderbouwen.
Als houvast bij het schrijven van een visiestuk kun je eigen aandachtspunten kiezen maar ook gebruik maken
van een van de in de opleiding gehanteerde modellen, bijvoorbeeld:


de competentiegebieden op de competentiematrix (interpersoonlijk, pedagogisch, vakinhoudelijk en
didactisch, organisatorisch, samenwerkend met collega’s, ouders enz. en werkend aan je eigen
professionaliteit).
de verschillende beroepsrollen van de leerkracht (pedagoog, didacticus, organisator, collega, teamlid,
contact met derden, professional).
Je kunt ook gebruik maken van een aantal van de volgende vragen:




















43
Wat is mijn missie, wat drijft mij, waar doe ik het voor?
Hoe draagt mijn persoonlijke ontwikkeling hiertoe bij?
Welke overtuigingen zijn bepalend voor mijn leraarschap?
Welke bekwaamheden vind ik hierbij heel belangrijk?
Welke normen en waarden vind ik belangrijk?
Van welk wereldbeeld ga ik hierbij uit?
Hoe kijk ik naar kinderen?
Wat zijn mijn pedagogische uitgangspunten?
Hoe zie ik mijn rol als opvoeder?
Wat zie ik daarbij als mijn opvoedkundige taken?
Wat zijn daarvan de consequenties voor mijn handelen ten aanzien van individuele leerlingen?
Wat zijn daarvan de consequenties voor mijn handelen ten aanzien van het sociaalpedagogisch klimaat in
mijn klas?
Hoe zie ik mijzelf in mijn rol van didacticus?
Wat is mijn leiderschapsstijl en hoe draag ik die uit?
Welke onderwijsconcepten spreken mij aan en waarom?
Welke didactische werkvormen vind ik belangrijk?
Hoe wil ik omgaan met verschillen tussen leerlingen?
Welke vak- en vormingsgebieden vind ik belangrijk en/of spreken mij aan?
Hoe belangrijk vind ik mijn vakinhoudelijke kennis?
Welke prioriteiten wil ik stellen?







Wat vind ik een ideale leeromgeving?
Wat is voor mij van belang voor de inrichting en uitrusting van de klas?
Hoe zie ik mezelf in mijn rol als teamlid?
Wat zijn voor mij de kenmerken van een constructieve samenwerking met collega’s?
Wat vind ik inhoudelijk van belang ten aanzien van contacten met ouders en met anderen?
Hoe zie ik mijn rol als leerkracht in een grote stad?
Hoe zie ik mijn rol als leerkracht in een multiculturele samenleving?
Ga bij de behandeling van bovenstaande vragen ook in op de vraag waarom je jouw rol zo ziet, waarom je een
bepaalde keuze maakt of een bepaalde overtuiging of voorkeur hebt. Onderbouw je antwoorden met voorbeelden
uit de praktijk, met argumenten en met theorie.
Als je alle voor jou belangrijke elementen van jouw onderwijsvisie hebt beschreven, vormt dit een samenhangend
en consistent geheel, dat alleen door jou kan zijn geschreven.
De beschrijving van je visie bevat maximaal 2000 woorden.
Let op: Bij de Profileringsopdracht Visie 3.1 begin je met een visiedocument (1500 woorden) aan de hand van
bovenstaande richtlijnen. In blok 3.2 ga je hiermee verder en maak je het visiedocument compleet voor je LIObekwaamheidsgesprek (maximaal 2000 woorden).
44
HOOFDSTUK 6. | Praktische informatie
INLEIDING - Dit hoofdstuk biedt een overzicht van alle belangrijke praktische informatie omtrent dit blok zoals de
blokkalender, de gebruikte literatuur en internetsites, het minimum taalniveau dat we hanteren, etcetera.
6.1 Opzet blok 1
Hieronder zie je in schema hoe dit blok verloopt: in de bovenste rij de weken van het blok, de rij eronder de
kalenderweek, de rij daaronder de begindatum van die week, dan de invulling, en tenslotte de toets- en/of
stageactiviteiten.
BLOK 1
1
36
01/09
2
37
08/09
3
38
15/09
16/09: 1e
stagedag
4
39
22/09
5
40
29/09
6
41
06/10
STAGEWEEK
VT: ma t/m vr.
7
42
13/10
HERFST
8
43
20/10
9
44
27/10
TOETSWEEK.1
Stagebeoord.
Beroepsopdr.
Vakopdracht
10
45
03-11
TOETSWEEK 2
Thematoets
Vaktoets
Vaktoets
6.2 Belangrijke internetsites




http://rooster.hva.nl. Hier vind je het meest actuele rooster van jouw klas.
https://intra.doo.hva.nl/content/pabo/opleidingen/vt-da/. Hier staat alle actuele informatie van de opleiding
en de verschillende vakken.
https://sis.hva.nl. Bekijk hier jouw studievoortgang.
https://DLWO.hva.nl. De digitale leer- en werkomgeving van de HvA.
6.3 Belangrijke documenten (downloaden via DLWO):


Competentiematrix “Leren lesgeven in de grote stad (Amsterdam)”.
Praktijkgids 2014-2015.
6.4 Boekenlijst
Een overzicht van de verplicht aan te schaffen boeken voor het derde studiejaar vind je op deze website:

http://athenaeum-hbo.mijnboekhandelaar.com
6.5 Taalniveau
Voor een student aan de leerkrachtenopleiding basisonderwijs is het van belang een goede beheersing van het
Nederlands te hebben voor alle taalvaardigheden (spreken, gesprekken voeren, luisteren, lezen en schrijven). Van
alle studenten wordt verwacht dat zij het Nederlands beheersen op B2-niveau vanaf het einde van de propedeuse
en op C1-niveau aan het einde van de hoofdfase. Een beschrijving van deze taalniveaus vind je op
http://www.erk.nl/docent/niveaubeschrijvingen.
Alle schrijfproducten van studenten worden nagekeken met behulp van de Taalnorm Pabo HvA (is een onderdeel
van het taalaspect ‘schrijven’). Deze Taalnorm vind je in een van de bijlagen bij deze Studiewijzer. Bij teveel fouten
wordt het schrijfproduct met een onvoldoende beoordeling teruggegeven aan de student. Dit is dan ook gelijk de
eerste beoordeling en je moet in dat geval het verslag in zijn geheel herkansen. De beoordeling met behulp van de
Taalnorm staat los van de inhoud van de opdracht. Deze wordt apart beoordeeld.
45
BIJLAGE 1. | Beoordelingsformulier Profileringsopdracht 3.1 JK | Visie
Pabo HvA 2014-2015
Student:
Studentnummer:
Cursusjaar:
Klas:
Kerndocent:
Cijfer:
Datum beoordeling:
A. Voorwaardelijke onderdelen


Het product bevat een literatuurlijst, verwijst naar verschillende bronnen en voldoet aan de APA-norm.
.
Het product voldoet aan de taalnorm Pabo HvA.

Het product bestaat uit maximaal 1500 woorden.
B. Beoordelingscriteria
Onvoldoende
Voldoende
Ja
Nee
O
O
O
O
O
O
Goed
De student heeft een eigen
visie op onderwijs en
opvoeding met betrekking
tot het jonge kind of oudere
kind (schriftelijk) verwoord.

De student kan schriftelijk
verwoorden wat de consequenties
zijn
van zijn eigen visie voor zijn
pedagogisch en didactisch handelen.

Het visiestuk leest prettig
omdat de student bijvoorbeeld
vlot lopende zinnen
formuleert;
vak termen gebruikt;
een logische opbouw
hanteert.
De student heeft een eigen
visie op onderwijs en
opvoeding met betrekking
tot het jonge kind of oudere
kind (schriftelijk) verwoord.

De student heeft de visie
opgebouwd vanuit de beroepsrollen
of vanuit de competentiegebieden.
De student verbindt zijn gemaakte
keuzes met theorie (denkers,
concepten, modellen etc.).

De student heeft zijn
persoonlijke drijfveer m.b.t.
onderwijs en opvoeding
zichtbaar gemaakt.
De student kan onderscheid
maken tussen doel en middel.
De student heeft zijn visie op
onderwijs onderbouwd met
gebruikmaking (van
onderdelen) van de
traditionele vernieuwers en /
of actuele vernieuwers.

De student heeft zijn visie
onderbouwd vanuit één traditionele
of actuele vernieuwer.
De student heeft tenminste drie
uitgangspunten gebruikt voor de
onderbouwing.

De student heeft zijn
pedagogisch-didactische visie
onderbouwd vanuit (leer-)
theorieën en algemene
inzichten van pedagogen en
psychologen op zowel het
pedagogisch klimaat als op
de didactiek.

De student verdiept zijn visie vanuit
een leertheorie en een denker.
De student heeft tenminste twee
uitgangspunten gebruikt per
leertheorie en twee per denker als
onderbouwing.

46






De student heeft zijn visie
onderbouwd vanuit meerdere
traditionele of actuele
vernieuwers.
De student heeft tenminste
twee uitgangspunten per
vernieuwer gebruikt voor de
onderbouwing.
De student verdiept zijn visie
vanuit twee leertheorieën en
twee denkers.
De student heeft tenminste
twee uitgangspunten gebruikt
per leertheorie en twee per
denker als onderbouwing.
C.Eindbeoordeling / cijfer
Uitmuntend = 10
Aan alle onder A genoemde onderdelen is voldaan en vier onderdelen onder B genoemde onderdelen zijn goed.
Zeer goed = 9
Aan alle onder A genoemde onderdelen is voldaan en drie onderdelen onder B genoemde onderdelen zijn goed.
Goed = 8
Aan alle onder A genoemde onderdelen is voldaan en twee onderdelen onder B genoemde onderdelen zijn goed.
Ruim voldoende = 7
Aan alle onder A genoemde onderdelen is voldaan en één onderdeel onder B genoemde onderdelen is goed.
Voldoende = 6
Aan alle onder A genoemde onderdelen is voldaan en alle onder B genoemde onderdelen zijn voldoende.
Onvoldoende = 5
Aan één onder A of B genoemd onderdeel is niet voldaan.
Onvoldoende = 4
Aan twee onder A en/of B genoemde onderdelen is niet voldaan.
Onvoldoende = 3
Aan drie onder A en/of B genoemde onderdelen is niet voldaan.
Onvoldoende = 2
Aan vier onder A en/of B genoemde onderdelen is niet voldaan.
D. Toelichting bij beoordeling:
47
BIJLAGE 2. | Beoordelingsformulier Profileringsopdracht 3.1 JK | Mens en Wereld
Pabo HvA 2014-2015
Student:
Studentnummer:
Cursusjaar:
Klas:
Kerndocent:
Cijfer:
Datum beoordeling:
Voorwaardelijke onderdelen
In orde
Niet in orde
Taalnorm Pabo HvA gehaald
O
O
Plagiaatvrij (via Dropbox DLWO in Ephorus ingeleverd)
O
O
APA normen toegepast in betrouwbare bronnen, tekst en literatuurlijst.
O
O
Beoordeling
Aantal toegekende punten1
Cijfer
Aanvullende feedback en opmerkingen docent
Beoordelingstabel
1
Punten
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
13
14
15
Cijfer
3,7
4,2
4,6
5,1
5,5
6,0
6,4
6,9
7,3
7,8
8,2
8,7
9,1
9,6
10
Aan de hand van bovenstaande beoordelingstabel.
48
Eisen aan inhoud en niveau
ANALYSE VAN EXHIBITS
IN EIGEN MUSEUM
Onvoldoende
Voldoende
Goed
omvat ook de criteria bij voldoende
(2 punten)
Uitstekend
omvat ook de criteria bij goed
(3 punten)
(0 punten)
(1 punt)
De student laat zien dat hij de
aangeboden vakliteratuur op analyse
niveau (volgens Bloom) beheerst.
In de analyse wordt niet alleen
de aangeboden vakliteratuur
gebruikt, maar ook andere
publicaties.
De beschrijving bevat 5
onderliggende principes van de rijke
leeromgeving (criteria), die
verantwoord worden uit de
observaties in het museum, de
literatuur en de eigen voorkeur van
de student.
Verschillende vakgebieden worden
geïntegreerd, waaronder minstens
twee mens- en wereldvakken en taal
en rekenen.
De beschrijving bevat meer dan 5
ontwerpregels en minstens één
criterium is verantwoord vanuit zelf
opgezochte literatuur.
De beschrijving bevat meer
dan 5 ontwerpregels en
minstens twee criteria zijn
verantwoord vanuit
wetenschappelijke literatuur.
De leerdoelen zijn SMART
geformuleerd.
Bij de formulering van de
leerdoelen wordt rekening
gehouden met mogelijke
preconcepten van jonge
kinderen en de leerlijnen OOL.
Bevat een beschrijving van de
mogelijkheden van het
materiaal en de verwachte
uitkomsten.
Het leerlingmateriaal is volledig
instructie-onafhankelijk.
De student laat een grote mate
van originaliteit en creativitieit
zien bij het kiezen van de
materialen.
De analyse waarom de ene exhibit
succesvoller is dan de andere is
duidelijk. Hierbij wordt ‘succesvol’
gedefinieerd en worden de foto’s en
de observaties uit het museum
gebruikt.
De aangeboden vakliteratuur wordt
op toepassingsniveau (volgens
Bloom) gebruikt .
GEFORMULEERDE
ONTWERPREGELS
GEFORMULEERDE
LEERDOELEN
GEKOZEN
EXPERIMENTEERMATERIALEN EN
AANVULLEND
MATERIAAL +
VERANTWOORDING
DIDACTISCHE
AANWIJZINGEN +
EVALUATIE
Verantwoordt waarom aan de
leerdoelen en ontwerpregels wordt
voldaan met dit materiaal.
Geven aanwijzingen voor introductie
van het materiaal, hoe het materiaal
aan te bieden (in zijn geheel of in
fasen), welke denkstimulerende
vragen in elke fase kunnen worden
gesteld.
Bevat aanwijzingen voor het
evalueren van de geformuleerde
leerdoelen.
49
Beschrijving van hoe
evaluatiegegevens systematisch
verzameld kunnen worden, zodat de
leerdoelen geëvalueerd kunnen
worden.
Beschrijving van een
kwantitatieve analyse van de
evaluatiegevens inclusief
beoordelingsinstrument.
BIJLAGE 3. | Beoordelingsformulier Profileringsopdracht 3.1 JK | KO
Pabo HvA 2014-2015
Student:
Studentnummer:
Cursusjaar:
Klas:
Beoordelende docent:
A.
Cijfer:
Datum beoordeling:
Thema / onderwerp:
Ja
Voorwaardelijk deel:
Nee
Er is een video aangeleverd.
Er is een verslag aangeleverd.
o
Het verslag voldoet aan de taalnorm Pabo HvA.
B. Beoordelingscriteria
De student kan aan de hand van een
gekozen (prenten)boek een
kunstzinnige presentatie ontwikkelen
waarin de vakgebieden dans, drama
en beeldende vorming zichtbaar zijn.
Onv.


De student kan het resultaat van de
kunstzinnige presentatie inzichtelijk
op video vastleggen.

De student kan vakinhoudelijke,
vakdidactische en pedagogische
keuzes verantwoorden


De student kan op het ontwerpproces
en de uitvoering van de kunstzinnige
presentatie reflectie toepassen en dit
documenteren

Voldoende
De student maakt in woord en beeld de
relatie tussen het (prenten)boek/verhaal en
ieder KO vak zichtbaar.
De student beschrijft (kort) de
voorbereidende kunstactiviteiten en
beschrijft de relatie met het (prenten)boek.
Op de video is de kunstzinnige presentatie
goed zichtbaar in beeld gebracht (dus niet
de lessen die vooraf gaan aan de
presentatie).

Goed
De student maakt ook de samenhang tussen de
KO vakken zichtbaar.

De video is niet alleen een vastlegging van de
kunstzinnige presentatie maar ook een
inhoudelijk en technisch vormgegeven geheel.
De student beschrijft de beginsituatie van
de stageklas ten aanzien van alle KO vakken.
De student heeft product- en procesdoelen
voor elk kunstvak in de verantwoording
opgenomen.

De verantwoording van de vakinhoudelijke,
vakdidactische en pedagogische keuzes is
onderbouwd met theorie.

De student beschrijft hoe de activiteiten
aansluiten op de leerlijnen van de vakgebieden.
De student beschrijft op welke wijze het
ontwerpproces en de presentatie lerend zijn
geweest op de eigen ontwikkeling en die
van de kinderen.
.

De reflectie bevat een conclusie ten aanzien
van toekomstig, vakdidactisch en
organisatorisch handelen.
C. Eindbeoordeling / cijfer
O
Uitmuntend = 10
Aan alle onder A. genoemde algemene onderdelen is voldaan en alle onder B. genoemde onderdelen zijn als goed beoordeeld. Tenminste
één van de onder B. genoemde onderdelen wordt door de beoordelaar als excellent beschouwd, dit wordt door de docent onder D.
verantwoord.
O
Zeer goed = 9
Aan alle onder A. genoemde algemene onderdelen is voldaan en alle onder B. genoemde onderdelen zijn als goed beoordeeld.
O
Goed = 8
Aan alle onder A. genoemde algemene onderdelen is voldaan en alle onder B. genoemde onderdelen zijn als voldoende beoordeeld, twee
hiervan zijn tenminste als goed beoordeeld.
O
Ruim voldoende = 7
Aan alle onder A. genoemde algemene onderdelen is voldaan en alle onder B. genoemde onderdelen zijn als voldoende beoordeeld, één
hiervan is tenminste als goed beoordeeld.
O
Voldoende = 6
Aan alle onder A. genoemde algemene onderdelen is voldaan en alle onder B. genoemde onderdelen zijn tenminste als voldoende
beoordeeld.
O
Onvoldoende = 5
Aan één of meer van de onder A. genoemde algemene onderdelen is niet voldaan en/of één van de onder B. genoemde onderdelen zijn als
onvoldoende beoordeeld.
O
Zeer onvoldoende = 4
Aan één of meer van de onder A. genoemde algemene onderdelen is niet voldaan en/of twee of meer van de onder B. genoemde
onderdelen zijn als onvoldoende beoordeeld.
D. Aanvullende feedback en opmerkingen vakdocent
50
BIJLAGE 4. | Beoordelingsformulier Profileringsopdracht 3.2 JK I Rekenen/wisk.
Student:
Studentnummer:
Cijfer:
Cursusjaar: 2014-2015
Datum beoordeling:
HvA: 3e jaar jk/ok
Naam beoordelaar:
Klas:
Kerndocent:
A. Voorwaardelijke onderdelen
De opbouw van het verslag voldoet aan de opbouw van een interventie-cyclus (probleemanalyse diagnose - oplossingsvoorwaarden - interventieplan-uitvoering en evaluatie)
De tekst voldoet aan de taalnorm van de HvA.
Verwijzingen in de tekst en literatuurlijst voldoen aan de APA-normen
De protocollen vormen de basis van de analyses richting leerling(-en) en richting het eigen
handelen en zijn volledig opgenomen in de bijlagen.
Het verslag bevat een advies in de vorm van vervolgactiviteiten dat inpasbaar is in het groepsplan.
B. Inhoudelijke
criteria
1.
De student benoemt
de globale en lokale
theorie van het
rekengebied dat
voorwerp van
onderzoek of
onderwijs is en
handelt daar naar.
2.
De student benoemt
een of meer
aspecten van het
mathematiseren
3.
De student toont zijn
gecijferdheid
51
Ja
O
Nee
O
O
O
O
O
O
O
O
O
Onvoldoende
Voldoende
Goed
Geen verwijzingen naar
de lokale of de globale
vakdidactische theorie;
en/of
De student handelt niet
volgens de
uitgangspunten van de
realistische didactiek;
en/of refereert niet
aan de gebruikte
rekenmethode.
De principes van realistisch en of van
functioneel rekenen worden verhelderd;
Er is bovendien aantoonbaar sprake van
een bewuste en onderbouwde stellingname
in vakdidactische benaderingen, en
van integratie van vaktheoretische,
leerpsychologische en socio-culturele
aspecten van het leren (waarden en normen)
onder andere blijkens het adequaat gebruik
van vaktermen.
Het mathematiseren
wordt niet
geproblematiseerd of
in verband gebracht
met het leren van
wiskundetaal, het
mathematiseren of het
verwerven van
strategieën.
Het eigen handelen
wordt niet in verband
gebracht met de
ontwikkeling van de
eigen gecijferdheid.
Begripsvorming, en/of
strategieontwikkeling en/of probleemoplossen worden adequaat en
verhelderend geconcretiseerd aan de
hand van
misconcepten en/of van kerninzichten
in het kader van het horizontaal
mathematiseren.
Reken-wiskundige inhouden mbt de
begripsvorming en/of de
strategieontwikkeling en/of het probleemoplossen worden bovendien in het perspectief
geplaatst van
knelpunten in doorgaande leerlijnen en/of
het verticaal mathematiseren , en/of
het generaliseren van kennis.
De voorbeelden, aanwijzingen en
adviezen geven blijk van het herkennen
van wiskunde in de eigen omgeving
en/of van het herkennen van wiskunde
in het denken van leerlingen; en
van het reflecteren op het eigen
aandeel in het tot stand komen van
leerprocessen bijvoorbeeld ten aanzien
van gebruikte diagnostische
interviewtechnieken.
De gegeven voorbeelden, aanwijzingen en
Didactische implicaties van met name
de leerlijnen zijn zichtbaar, de student
handelt er naar;
De dagelijkse praktijk is herkenbaar,
m.n. het aandeel van de methode.
adviezen staan bovendien in het teken van
niveauverhogingen; en /of van het
verstrengeling van het didactiseren met het
mathematiseren; en/of van
het peilen van de effecten van de interventie
mede met op oog op vervolgactiviteiten.
C. Eindbeoordeling / cijfer
O
Uitmuntend = 10
O
Zeer goed = 9
O
Goed = 8
O
Ruim voldoende = 7
v
Voldoende = 6
Aan alle onder A. genoemde algemene onderdelen is voldaan en alle onder B. genoemde onderdelen zijn als
goed beoordeeld. Tenminste één van de onder B. genoemde onderdelen wordt door de beoordelaar als
excellent beschouwd, dit wordt door de docent onder D verantwoord.
Aan alle onder A. genoemde algemene onderdelen is voldaan en alle onder B. genoemde onderdelen zijn als
goed beoordeeld.
Aan alle onder A. genoemde algemene onderdelen is voldaan en alle onder B. genoemde onderdelen zijn als
voldoende beoordeeld, twee hiervan zijn tenminste als goed beoordeeld.
Aan alle onder A. genoemde algemene onderdelen is voldaan en alle onder B. genoemde onderdelen zijn als
voldoende beoordeeld, één hiervan is tenminste als goed beoordeeld.
Aan alle onder A. genoemde algemene onderdelen is voldaan en alle onder B. genoemde onderdelen zijn
tenminste als voldoende beoordeeld.
D. Aanvullende informatie van de docent
52
BIJLAGE 5. | Beoordelingsformulier Praktijk 3.1 VT | Profilering jonge kind
Pabo HvA 2014-2015
Student:
Studentnummer:
Cursusjaar:
Klas:
Kerndocent:
Cijfer:
(in te vullen door opleider in de school / stagedocent)
Datum beoordeling:
Stageschool/groep:
Mentor:
A. Voorwaardelijke onderdelen.
Ja
Nee



De student heeft de stageactiviteiten voor blok 3.1 en 3.2 gepland en voor een deel uitgevoerd.
O
O
De stagemap van de student is op orde.
O
O
O/V/G
B. Beoordelingscriteria
1.
De student heeft laten zien een
volledige lesdag te kunnen
voorbereiden, uitvoeren en evalueren.
2.
De student heeft gedifferentieerde
instructies en verwerkingsopdrachten
gegeven aan de groep.
3.
De student heeft op basis van toetsen observatiegegevens de
beginsituatie van de groep en van
individuele leerlingen op het gebied
van de taal- en rekenontwikkeling
vastgesteld.
4.
De student heeft gezorgd voor een
uitdagende, voorbereide en
georganiseerde leeromgeving.
De student heeft de opbrengst van
zelf uitgevoerde (les)activiteiten en
opdrachten gemeten, en het vervolg
benoemd.
5.
6.
7.
8.
53
Voorbeelden van concreet waarneembaar gedrag

De onderwijstijd was gedurende de door de student verzorgde
lesdag, goed gepland en volledig benut.

De student heeft in voorbereiding en uitvoering aandacht besteed
aan didactische en pedagogische behoeften van individuele
leerlingen.

De student heeft de opdrachten zodanig uitgelegd dat de kinderen
weten wat er van ze wordt verwacht en heeft aangepaste instructies
en uitleg gegeven aan kinderen die dat nodig hebben.

De student heeft gedifferentieerd gewerkt in de groep en de keuzes,
zowel op het gebied van extra uitleg als op het gebied van extra
uitdaging, verantwoord.

De student heeft zich verdiept in de resultaten van
methodeonafhankelijke en methodeafhankelijke toetsen die in de
groep worden afgenomen, o.a. in het kader van het
leerlingvolgsysteem.

De student heeft zich verdiept in observaties van leren, werk en
gedrag op het gebied van rekenen en taal, met het doel beter zicht te
krijgen op het werk en de leer- en werkhouding van kinderen.

De student heeft ‘leerervaringen’ weten uit te lokken m.b.v. het
verrijken van lessen en/of leeromgeving.

De student heeft dagelijkse ervaringen benut als ‘leermomenten’.


De student heeft de groep vanuit
overzicht en overwicht zowel
pedagogisch als didactisch op
stimulerende en constructieve wijze
begeleid.

De student heeft een oudergesprek
inhoudelijk en gesprekstechnisch
voorbereid.

De student heeft actief deelgenomen
aan activiteiten en ontwikkelingen
binnen de stageschool.




De student heeft na het verzorgen van een dag(deel) het werk
nagekeken en de resultaten besproken met de mentor.
De student heeft voorstellen gedaan voor vervolgactiviteiten
De student heeft gezorgd voor een positieve sfeer, heeft
omgangsregels met leerlingen besproken en deze consequent
gehandhaafd.
De student heeft bij beurtverdeling en bij verschillende
groeperingvormen overzicht gehouden over alle leerlingen in de
groep.
De student heeft aangegeven waarover hij met de ouders van een
leerling in gesprek zou willen gaan en waarom.
De student heeft aangegeven op welke wijze hij dit gesprek zou
voeren.
De student heeft actief deelgenomen aan ten minste twee
vergaderingen of werkoverleggen.
De student heeft een actieve bijdrage geleverd aan
groepsoverstijgende activiteiten.
C. Eindbeoordeling / cijfer
Uitmuntend = 10
Aan alle onder A en B genoemde onderdelen is voldaan; acht onder B genoemde onderdelen zijn als goed beoordeeld.
Zeer goed = 9
Aan alle onder A en B genoemde onderdelen is voldaan; zes of zeven onder B genoemde onderdelen zijn als goed beoordeeld.
Goed = 8
Aan alle onder A en B genoemde onderdelen is voldaan; vier of vijf onder B genoemde onderdelen zijn als goed beoordeeld.
Ruim voldoende = 7
Aan alle onder A en B genoemde onderdelen is voldaan; twee of drie onder B genoemde onderdelen zijn als goed beoordeeld.
Voldoende = 6
Aan alle onder A genoemde onderdelen is voldaan en ten minste zeven van de onder B genoemde onderdelen is voldoende.
Onvoldoende = 5
Aan één onder A genoemde onderdelen is niet voldaan en/of ten minste twee onder B genoemde onderdelen zijn onvoldoende.
Onvoldoende = 4
Aan één onder A genoemde onderdelen is niet voldaan en/of ten minste drie onder B genoemde onderdelen zijn onvoldoende.
Onvoldoende = 3
Aan één onder A genoemde onderdelen is niet voldaan en/of ten minste vier onder B genoemde onderdelen zijn onvoldoende.
Onvoldoende = 2
Aan één onder A genoemde onderdelen is niet voldaan en/of ten minste vijf onder B genoemde onderdelen zijn onvoldoende.
Onvoldoende = 1
Aan één onder A genoemde onderdelen is niet voldaan en/of ten minste zes onder B genoemde onderdelen zijn onvoldoende.
D. Toelichting bij beoordeling
Handtekening mentor
Naam:
Datum:
Handtekening:
Handtekening opleider in de school / stagedocent
Naam:
Datum:
Handtekening:
Beoordelingsprocedure:

De mentor vult het beoordelingsformulier in door middel van de onder A en B gevraagde onderdelen.

De mentor geeft het beoordelingsformulier na ondertekening aan de opleider in school / stagedocent.

Opleider in de school / stagedocent geeft het eindcijfer en ondertekent het formulier.

Opleider in de school / stagedocent stuurt (een scan van) het ondertekende formulier met cijfer naar de instituutsopleider.

De instituutsopleider/ stagedocent voert het cijfer in in SiS en stuurt een scan van het formulier naar de student en het stagebureau.

Het stagebureau archiveert het beoordelingsformulier.
54
BIJLAGE 6. | De taalnorm van de pabo-HvA
55
56
57