God herstelt Zijn gemeente - Vrije Evangelische Gemeente Oldebroek

GOD HERSTELT ZIJN GEMEENTE IN ONZE DAGEN!
En Zijn vraag aan ons is of wij hieraan mee willen doen.
Inleiding
Er is wereldwijd sprake van een grote groei van Gods gemeente in gebieden en onder
bevolkingsgroepen, die niet of nauwelijks bereikt zijn door het traditionele, kerkelijk gestuurde en
dito verdeelde christendom van het Westen (Europa en Amerika). Deze positieve ontwikkeling is
authentiek en autochtoon. Zij wordt geleid door de gelovige gemeente in de landen zelf (Azië, ZuidAmerika, Afrika en de Arabische wereld). En zij is een werk van Gods Geest, die mensen wekt door
gedachten, dromen, visioenen en bijzondere contacten. Dit gebeurt met name ook in de Islamitische
landen, waarbij de moderne communicatiemiddelen een belangrijke rol spelen. Tegelijkertijd nemen
de verdrukking en vervolging door de traditionele godsdiensten en de machthebbers aldaar toe in
felheid en gewelddadigheid. Zij voelen zich bedreigd door de nieuwe gelovigen, ook al zijn dezen
nog met weinigen. Het is dan ook een strijd in de hemelse gewesten (Ef 6.12). De duivel en zijn
trawanten weten, dat hun dagen geteld zijn (1Pt 5.8). Zij hebben echter geen strategie, alleen de
methodiek van leugen en bedrog, moord en vernietiging (Jh 8.44).
Deze furieuze politiek-religieuze tegenstand en ook de lauwheid van het Westerse
christendom hiertegenover(Op 3.15) hebben alles te maken met de terugkeer van het Joodse volk in
het land van God (Dt 30.3-5; Jr 2.7). De betekenis hiervan voor Gods gemeente gaat namelijk ver
boven of ook in tegen de geaccepteerde kerkelijke theologie. De terugkeer en het herstel van Israël
luiden dan ook de alarmklok voor de menselijke religies en de duivel, die deze influistert. Israël,
land en volk, hebben een eeuwige realiteit voor God (Jr 31.31-40) en Zijn Bijbelse tijdsklok heeft
nu geslagen. Dit heeft ook het christendom wakker geschud; en dat is nooit prettig als je slaapt.
Daarom eerst een kort discours hierover.
In 1947 werd de oprichting van de staat Israël door de Verenigde Naties goedgekeurd en in
het jaar daarop door de 650.000 Joden, die er toen in het smalle strookje langs de Middellandse zee
leefden, ook uitgeroepen. Het was een politiek gebeuren, dat door een seculiere Joods-Zionistische
beweging was voorbereid. En met de algemene afschuw van de Holocaust leek het een humanitaire
oplossing van het Joodse probleem voor een ongelovige en aan God en Zijn volk vijandige wereld.
En ook voor Ben Goerion, de eerste premier van Israël, stond God buiten deze hele onderneming.
Toch zijn zowel het ontstaan alsook de snelle economische en sociaal-politieke ontwikkeling van
Israël onvoorstelbaar zonder Gods sturing en begeleiding. Op de eerste plaats zijn er vele gelovigen
geweest, die dit hele proces met gebed, steun en deelname begeleid hebben. Er zijn ook gelovigen
geweest, zoals Derek Prince en zijn vrouw, die hun lot verbonden aan deze thuishaven voor het
vervolgde en verworpen Joodse volk. Op de tweede plaats is het, menselijk gezien, onmogelijk, dat
het kleine landje stand heeft kunnen houden tegenover de aanstormende Arabische legermachten.
Het heeft telkenmale overwonnen en in de oorlog van 1967 de gronden veroverd, die in de Bijbel
Samaria en Judea heten, maar in de media de 'bezette gebieden van de West-Bank' genoemd
worden. Ook werd Jeruzalem heroverd en wij zien momenteel, hoe de hele wereld oploopt tegen
deze stad van God (Js 45.13; Zc 12.3). De vraag dringt zich dan ook op, wie het laatste woord heeft,
God of de boze en zijn wereld. En voor ons, gelovigen, is het belangrijkste aspect van Israël –
naast de wederoprichting van land, taal en volk in onze tijd – het feit, dat er, vooral na de
Zesdaagse Oorlog in 1967, een groeiende Messiaans-Joodse gemeente is ontstaan (Ez 37). Dit werk
van God zal, als wij willen luisteren, het herstel mogelijk maken van de oorspronkelijke, ene
gemeente zoals beschreven in de boeken van het Nieuwe Verbond. En dit zal het einde betekenen
van de verdeeldheid en verbrokkeling, die samenhangen met de kerkgeschiedenis. Een
verdeeldheid, die in stand wordt gehouden door de verschillende, met elkaar tegenstrijdige
kerktradities. Laten wij derhalve niet vasthouden aan onze tradities en deze heilig verklaren, maar
de vaste en ongebroken lijn ontwaren van Gods geschiedenis met Zijn volk.
De gemeente namelijk, zoals wij kunnen zien en weten, is deel van Israël, het volk van God.
Gemeente van Gods volk
Zoals Stefanus in zijn rede voor de Joodse Raad uiteenzette, was Mosje met de gemeente
van Gods volk in de woestijn en hoorden zij vanaf de Sinaï de levende woorden van God (Hd 7.38).
En zo wordt de vergadering van Gods volk ook telkenmale in de Tenach genoemd. Als de
gemeente in Jeruzalem bijeenkomt om het probleem van de toestroom van niet-Joodse gelovigen te
bespreken, ziet Ja'akov hierin dan ook een teken van herstel van de “hut van David” met de volken,
die zich bekeren tot de Heer (Hd 15.16). En in het nieuwe Jeruzalem, als deze aardse bedeling is
afgelopen en wij allen zijn opgenomen, zal “de tent van God bij de mensen zijn en Hij zal bij hen
wonen, en zij zullen Zijn volk(en) zijn. Hijzelf, God-met-hen, zal hun God zijn.”(Op 21.3) Voor
JHWH, God, die zich in Jesjoea als Immanuel (God-met-ons) openbaarde, is er dus één ongebroken
lijn van Zijn “levend Woord” vanaf de Sinaï tot aan Zijn inzameling in het nieuwe Jeruzalem. En
Hij heeft de Messiaans-Joodse gemeente in onze dagen hersteld om ons, de gelovigen uit de volken,
van deze goddelijke visie en doelstelling bewust te maken. Wij mogen niet blijven hangen in
tradities, die los en afgescheiden van de Messiaans-Joodse gemeente gevormd zijn, maar wij mogen
staan in de lijn of op de weg van Gods geschiedenis met Zijn volk.
Zo is de Messiaans-Joodse beweging een van de tekenen, dat JHWH in en door Jesjoea, Zijn
Zoon, Zijn gemeente herstelt in onze dagen. De kerk uit de volken heeft zich op het concilie van
Nicea (325 a.j.) onder leiding van keizer Constantijn afgekeerd van het Joodse volk en zichzelf als
het nieuwe Israël op hun plaats gesteld. Zij heeft zich hierdoor afgesneden van de saprijke wortels
van de edele olijf. Dit betekende, dat essentiële elementen van Gods onderricht (de Tora van Zijn
Koninkrijk en de betekenis, werkelijkheid en toekomst van Israël) in de kerkelijke leer ontbreken.
Zo heeft zij zich onder andere het jaarlijkse ritme van Gods feestdagen ontzegd, dat uitziet op Gods
toekomst. Zij heeft Gods waarheid – Zijn Woord en werkelijkheid – in Grieks analytische
denkvormen ingekaderd en op grond van dogmatische formules het gelovige en ongelovige volk
vervolgd. Zij heeft zich niet het Hebreeuwse denken eigen willen maken. Dit denken is namelijk
niet op zoek naar de waarheid van Gods Woord en werkelijkheid, maar gaat daarvan uit, omdat zij
door Hem aan ons zijn gegeven. En zij, die zo denken , geven hieraan uitdrukking of leggen hiervan
getuigenis af in vrije, associatieve beelden en gedachten. Zij vinden of zoeken niet door middel van
hun denken een basis voor hun geloof, maar hun geloof in de God, die Zich openbaart, vormt de
basis van hun denken. De kerk echter heeft haar gelovigen deze vrijheid van Gods Geest (2Ko 3.17)
onthouden door Geest en waarheid te claimen voor haar bediening van ambt en woord.
Omdat de kerk zich stelde boven de kritiek van Gods Geest en Zijn Woord, heeft zij zich
verheven boven de natuurlijke en deels, maar tijdelijk, afgebroken takken van de olijfboom van
Israël. Zij heeft geroemd tegen de takken (Rm 11.18) en voelde zich ver verheven boven de
verschuldigde dankbaarheid aan en dito verbondenheid met Israël (15.27). Haar afscheiding van
Israël echter heeft geleid tot een repeterende breuk in het kerkelijk stramien van het christendom.
Maar God zelf heeft Zijn Geest teruggebracht in de gemeente en Hij waait, waar Hij wil. Gods
Geest heeft eerst gezorgd voor de beweging van de Reformatie, toen gelovigen hun inspiratie niet
langer zochten in de leer en traditie van de kerk maar zich laafden aan de goddelijke bronnen van
Sola Scriptura, Sola Fide en Sola Gratia. Alleen, het Griekse denkpatroon bleef men trouw. En zo
werd elke nieuwe interpretatie van Gods Woord en waarheid de aanleiding voor weer en meer
strijd, afscheiding en verbrokkeling. Men heeft niet willen weten, dat er zonder eenheid van Geest
ook geen eenheid van kerk kan zijn (1Ko 12.13; Ef 4.3-6). Echter JHWH en Zijn Zoon kennen maar
één gemeente. En wij zullen ons moeten laten leiden door Zijn Geest, willen wij hieraan deelnemen.
Maar wij kunnen en hoeven deze gemeente in onze dagen niet te herstellen of op te richten.
We zouden zo weer in een nieuwe 'ware kerk' vervallen! Neen, wij mogen handelen en wandelen in
de gemeente, die Jesjoea bouwt op de belijdenis van Kefa en “die de poorten van het dodenrijk niet
zullen overweldigen” (Mt 16.18). En ook de antichrist valt af en buiten boord, als hij met een valse
oecumene de christelijke kerken weer bijeen wil brengen. Wijzelf zijn namelijk het antwoord op
deze list van de boze, wanneer wij uit het moeras van het verdeelde kerkendom willen opstaan in de
wereldwijde ruimte van Gods Woord en gemeente. En zodoende zullen wij als de zonen en dochters
van God openbaar worden, waar de schepping al zolang smachtend naar uitziet (Rm 8.19 e.v.).
Welke nu zijn de kenmerken van deze oorspronkelijke, ene gemeente van “Joden en
Grieken, slaven en vrijen, mannen en vrouwen”, die het Lichaam vormt van Jesjoea?
1. Mensen van de weg
Paulus was aanvankelijk een vervolger van “de weg” (Hd 22.4), maar werd na Damascus
een volger van “de weg” (24.14). Met 'de weg' wordt bedoeld de navolging en uitvoering
van Gods Woord en Zijn geboden (18.25-26). Gods Woord is Jesjoea en “Zijn geboden zijn
niet zwaar” (1Jh 5.2). Petrus noemt deze “de weg der waarheid” (2Pt 2.2) of ook “de weg
der gerechtigheid” (vs.21).
Het is evenwel voor onze psyche en voor ons geloofsleven uitermate belangrijk om bewust
deze stap te zetten en op weg te gaan, d.i. de zekerheid van bezit, positie en traditie achter
ons te laten. En, blijven wij op Zijn weg, dan zoeken wij “het koninkrijk van God en Zijn
gerechtigheid” (Mt 6.33) in de zekerheid van Gods voorziening. De kerken (Gr. kuriakon –
huis van de Heer) waren geen halteplaatsen onderweg, maar werden een afleiding van de
weg, met een eigen hiërarchie, traditie en geloofsleer. Deze waren dwangmatig één onder
Rome, maar sedert de reformatie afgescheiden van andere kerken. Alleen als wij weer
'mensen van de weg' worden, kunnen wij God en Jesjoea volgen op de weg, die Hij gaat in
onze werkelijkheid (Op 14.4b).
2. Eenheid in liefde
De gemeente, die Jesjoea bouwt op het getuigenis van Kefa (Mt 16.16) is één en ondeelbaar.
En, zoals gezegd: “de poorten van het dodenrijk zullen haar niet overweldigen”. Dit
betekent, dat ondanks de verdeeldheid en de geestelijke dood van het kerkendom Zijn
gemeente , welke is Zijn Lichaam (Ef 1.22-23; Ko 1.24), altijd aanwezig is, wanneer wij in
Zijn Naam bijeen zijn (Mt 18.20). Zijn gemeente wordt gevormd door de wedergeboren
gelovigen van alle tijden (Jh 3.3-5; Tt 3.4-7; 1Pt 1.22-23). Immers, 'zij leven ook al zijn zij
gestorven. Ja, in Jesjoea, kunnen wij niet sterven ' (Jh 11.25-26). En zij vormt de
bruidsgemeente, die zich te alle tijd voorbereidt op Zijn wederkomst (Op 19.7b). “Joden of
Grieken, slaven of vrijen, we zijn allen door één Geest tot één lichaam gedoopt en met één
Geest gedrenkt.” (1Ko 12.13) Wij moeten echter “deze eenheid van Geest … terwijl we
elkaar verdragen in liefde...door de band van vrede bewaren” (Ef 4.2 e.v.).
Deze eenheid, vrede en liefde zijn echter in de loop van de geschiedenis in het kerkgebeuren
grotendeels zoekgeraakt. Maar Gods Geest is ons gegeven, die ons Zijn liefde in het hart
stort (Rm 5.5). Laten wij daarom ons bekeren tot de waarheid van Zijn Geest en ons hart
louteren in een vurige, ongeveinsde broederliefde (1Pt 1.22), dan zullen ook voor ons “de
tijden van verkwikking” (Hd 3.19) aanbreken.
En laat, nu wij staan op de puinhopen van het verbrokkelde kerkendom, de slotverzen van
Jeremia, die klonken over de puinhopen van Jeruzalem (Kl 5.21-22), ook ons smekend
gebed zijn. Jacobus immers, zegt ons in zijn herderlijk schrijven hetzelfde. (4.7-11)
3. Vijfvoudige bediening
De vijfvoudige bediening van “apostelen...profeten...evangelisten...herders en leraren”(Ef
4.11) is essentieel voor de gemeente, het Lichaam van Messias. Deze bediening is ons
gegeven door de opgestane Heer (vs.8). Zij is noodzakelijk voor de opbouw van Zijn
Lichaam hier op aarde (vs. 12) om in de liefde van Gods Geest (vs. 16) te groeien tot een
“heilige tempel in de Heer ... een woonplaats van God in de Geest” (2.21-22). De
institutionalisering van de kerk vanaf het concilie van Nicea en haar hiërarchische structuur
hebben deze geestelijke groei en inwoning van God tegengestaan. Maar in de geest van
wedergeboren, volwassen gelovigen is deze realiteit altijd aanwezig, omdat zij Jesjoea als
Hoofd hebben (4.15) en Hem volgen, “waarheen Hij ook gaat”. En in de groeiende
gemeente vanaf de vorige eeuw zien wij tekenen van terugkeer naar deze fundamentele
Bijbelse structuur.
Evenwel, de vijfvoudige bediening kan enkel functioneren in de ene gemeente, het Lichaam
van Jesjoea. Wij moeten dan ook terug naar de plaatselijk gemeente, geleid door oudsten en
diakenen, zoals Paulus die beschrijft in zijn brieven. En deze groei en ontwikkeling zal
worden (be)geleid door apostelen en profeten, die niet aan een bepaalde plaats of regio
gebonden zijn.
4. Alles voor allen
In de oorspronkelijke gemeente te Jeruzalem hadden ze alles gemeenschappelijk (Hd 2.4247). Echter, voordat we deze ideale vorm van gemeente-zijn in tijd en plaats willen
overzetten, is het belangrijk te letten op de factoren, die deze situatie mogelijk maakten. We
lezen: “En zij bleven volharden bij het onderwijs van de apostelen en de gemeenschap, het
breken van het brood en de gebeden.” (vs.42) “Wonderen en tekenen geschiedden door de
apostelen” (vs. 43) en “voortdurend waren zij elke dag eendrachtig bijeen in de tempel” (vs.
46). Al deze factoren zijn in onze tijd niet meer aanwezig. Natuurlijk, wij weten, dat wij in
Gods gemeente geen letterlijke tempel meer nodig hebben. Wijzelf zijn een tempel van Gods
Geest (1Ko 3.16) en, zijnde het Lichaam van Jesjoea, zijn wij als gemeente Gods tempel
(2Ko 6.16). Maar wij moeten terug naar het onderwijs van de apostelen, de onderlinge
gemeenschap (koinonia), het zuivere breken van het brood (1Ko 10.16-17), de eenheid van
gebed en de verbondenheid met de in onze tijd weer ontstane gemeente van Jeruzalem.
Ook had men in die gemeenten, welke grotendeels uit gelovigen van de volken bestonden en
die het zendingsveld van Paulus waren, niet alles gemeenschappelijk, zoals blijkt uit “de
inzameling voor de “heiligen” in Jeruzalem. Paulus roept ieder op “naar vermogen”
wekelijks iets opzij te leggen (1Ko 16.1-3).
Maar binnen de plaatselijke gemeenten was er wel een omzien naar elkaar en droeg men
elkanders lasten (Gl 6.2), waarbij oudsten het overzicht en diakenen de uitvoering hadden.
Paulus geeft hierbij duidelijke criteria over wie voor deze zorg in aanmerking kwam (1Tim
5.9-10; 2Th 3,10). Zoals in Israël de zorg voor armen, vreemdeling, wees en weduwe gold
voor hen, die deel uitmaakten van de gemeenschap van Gods volk, zo geldt de koinonia van
Gods gemeente voor hen, die deel uitmaken van de gemeente.
Daarnaast reikt de gemeente, onder leiding van apostelen en profeten, in liefdadigheid uit
naar de gemeenschap, waarin zij haar plaats heeft.
5. Gods Woord leidt ons van Genesis tot en met Openbaring
Gods Woord begeleidt ons in de tijd op deze na de zondeval door God vervloekte en door
de boze verloederde aarde (Gn 3.14-19) op de weg naar Zijn Koninkrijk. Het is één
doorlopend verhaal tot op een nieuwe hemel en aarde in het Nieuwe Jeruzalem (Op 21.1-2).
Dit nu betekent, dat wij geen enkel onderdeel kunnen missen, omdat Gods Woord Zijn
instructie (Tora) omvat en in Jesjoea ook vlees ofwel Mens geworden is (Jh 1.14). De
boeken van het Nieuwe Verbond zijn onbegrijpelijk zonder de inleiding en begeleiding van
het 'Oude' of beter gezegd Eerste Verbond (Gl 3.24). De kerk, die van aanvang af sprak over
het Oude Testament als was het verouderd en het daarom onderwaardeerde tegenover het
door haar zo genoemde Nieuwe Testament, heeft hierin ongelijk gehad. Zij was hiermee in
tegenspraak met de woorden van de Meester zelf (Lk 24.44-45; Jh 17.17) en het onderwijs
van Zijn apostelen (Ef 6.17; 2Tm 3.15-16; Hb 4.12; 1Pt 1.23). Bovendien heeft de kerk
Gods Tora – Zijn onderwijs en waarheid – afgewezen en elke navolging onder kritiek en/of
arrest gesteld. Ook dit was in flagrante tegenstelling met wat Jesjoea en Zijn leerlingen ons
voorleefden. Jesjoea heeft de Tora niet afgeschaft maar vervuld, d.w.z. tot haar volle
betekenis gebracht. Hij zegt dan ook, dat tot op een nieuwe hemel en aarde geen jota of tittel
ervan zal hebben afgedaan (Mt 5.17-18). Zoals de profeten vermelden zal in Zijn Koninkrijk
“de Tora uitgaan van Sion en het Woord van God uit Jeruzalem” (Js 2.3; Mc 4.2), Daar zal
Jesjoea, “JHWH, onze gerechtigheid” (Jr 23.6), met ons heersen, als wij tenminste niet de
geringste van Gods geboden afwijzen (Mt 5.19; Op 5.10). Zo zijn wij in het Nieuwe
Verbond wel “niet onder de Tora”, maar zeker niet zonder de Tora. Gods Geest schrijft Zijn
Tora in onze harten (Hb 10.16) en deze “Tora van de Geest van het leven in Jesjoea” (Rm
8.2) bevrijdt ons van de “wet van zonde en dood”, waaraan vreselijk vleselijke
eigenzinnigheid ons bindt (7.22-24).
Kom, laten wij dan wandelen in de vrijheid van Zijn Geest (2Ko 3.17) op Zijn weg, in de
waarheid van Zijn Woord.
6. JHWH, God, als Vader, Zoon en Geest
JHWH, God, heeft zich in Zijn Zoon aan ons geopenbaard. In Hem is de volheid van de
Godheid aanwezig (Ko 2.9). En, zoals Jesjoea zei aan Zijn leerling Filippus: “Wie Mij heeft
gezien, heeft de Vader gezien.” (Jh 14.9) Immers, “Ik en de Vader zijn één.” (10.30). Vlak
voor Zijn heengaan, beloofde Hij de Trooster, de Geest van waarheid te zenden (15.26). Zijn
leerlingen zouden dan ook niet als wezen achterblijven (14.18). Door zijn Geest zou Hij
altijd bij ons zijn (vs. 16-17; Mt 28.20). Alleen door de Geest verstaan we Zijn woorden en
weten we in welke tijd we leven (Jh 16.13), zoals we ook door de Geest Gods Tora in onze
harten hebben (Hb 10.15-16).
De drievoudige openbaring nu van JHWH aan en in Zijn gemeente betekent, dat wij ons
nooit exclusief kunnen richten op Gods Tora aan Mosje of op de geschriften van het Nieuwe
Verbond als zijnde de verwoording van Zijn openbaring in Jesjoea en ook niet enkel op de
krachten en gaven van Zijn Geest, die werkzaam zijn in de gemeente. Alle drie verwijzen zij
naar eenzelfde bron, het levende Woord van God (Jh 1.1), van Genesis tot Openbaring.
7. Gemenebest van Israël
De kerkelijke verdeeldheid is ongehoorzaamheid aan Jesjoea's opdracht en zegewens (Jh
17.21-22). En zij is het directe gevolg van de breuk, die de kerk in Nicea forceerde met het
Joodse volk. Zij handelde hiermee tegen Gods Woord en ontzegde zich de sappen van Israël,
Gods olijfboom. In Zijn grote genade opent Gods Geest in onze tijd de harten en ogen van
wedergeboren gelovigen voor deze vleselijke, vreselijke scheuring in het Lichaam en de
onzalige verschraling van het evangelie, die hiervan het gevolg is. De gemeente, die de Heer
herstelt in onze dagen, keert terug naar “het fundament van apostelen en profeten” (Ef.
2.20), opdat het gehele Lichaam weer een “woonstede van God” kan zijn “in de Geest” (vs.
22), en wij opgewassen zijn tegen de tijd, die komen gaat en al is. De gelovigen uit de
volken behoren bij Israël (Ef 2. 14-19) en zij vervullen hiermee Gods oorspronkelijke
bedoeling met zijn volk (Gn 35.10-11) alsmede Jesjoea's profetische verwachting (Jh 10.16).
Zo, als de éne nieuwe mens van Jood en Griek, vormen wij “het Israël van God” (Gl 6.16).
Jochanan Castelijn