Prorail BV. Bed rijfsstrateg ie mr. L.C. Makkinga Postbus 2038 3500

>
Retouradres Postbus 20901 2500 EX Den Haag
Prorail BV.
Bed rijfsstrateg ie
mr. L.C. Makkinga
Postbus 2038
3500 GA Utrecht
Ministerie van
Infrastructuu en Milieu
Plesmanweg 1-6
Den Haag
Postbus 20901
2500 EX Den Haag
Contactpersoon
mr. T. Smolders
Jurist
r +31(0)6-15359012
tam .smoIderslminienm.nl
Ons kenmerk
IENM/BSK-2014/135336
Datum
Betreft
8juli 2014
Beslissing op bezwaar gericht tegen 7 tijdelijke
ontheffingen geluidproductieplafonds
Geachte heer Makkinga,
Op 17 december 2013 heeft Prorail B.V. (verder: Prorail) verzocht om ontheffing
als bedoeld in artikel 11.24 lid 1 van de Wet milieubeheer (verder: Wm) van de
naleving van geluidproductieplafonds (verder: GPP’s) op 7 tracé’s. Op 28 februari
2014 is voor kalenderjaar 2013 bij afzonderlijke besluiten ontheffing verleend voor
de tracé’s:
•
•
•
•
•
•
•
Groningen losplaats Waterhuizen
Zutphen Winterswijk,
Zuidbroek Veendam,
Purmerend,
Landgraaf,
Rheden,
Groningen Sauwerd,
—
—
—
—
kenmerk
kenmerk
kenmerk
kenmerk
kenmerk
kenmerk
kenmerk
IENM/BSK-2014/47097
IENM/BSK-2014/47104
IENM/BSK-2014/47108
IENM/BSK-2014/47117
IENM/BSK-2014/47128
IENM/BSK-2014/47132
IENM/BSK-2014/47134
In deze besluiten is positief beslist op de aanvragen voor het kalenderjaar 2013.
De aanvragen zijn afgewezen voor de kalenderjaren 2014 en 2015. Tegen deze
besluiten heeft u, namens Prorail, bezwaar gemaakt bij brief van 14 april 2014.
Met dit besluit neem ik een beslissing op uw bezwaar.
Ontvankelijkheid
De ontheffing is bij brief van 22 februari 2014 bekendgemaakt aan de aanvrager.
De termijn van 6 weken voor het indienen van bezwaar is aangevangen op 28
januari en verlopen op 14 april 2014. Het bezwaarschrift is binnen deze termijn ter
post bezorgd.
Prorail is als aanvrager van de ontheffing belanghebbende bij het besluit.
Het ingediende bezwaarschrift is ontvankelijk.
Wettelijk kader
Ingevolge artikel 11.24, eerste lid, Wet milieubeheer (hierna: Wm) kan op verzoek
Pagina 1 van 5
van de beheerder in verband met bijzondere omstandigheden voor een termijn
van ten hoogste vijf jaar ontheffing worden verleend van de verplichting tot
naleving van een geluidproductieplafond.
Ons kenmerk
IENM/BSK-2014/135336
Aan de ontheffing kunnen ingevolge artikel 11.24, derde lid, Wm voorschriften
worden verbonden met betrekking tot:
•
de mate en de duur van de overschrijding van het geluidproductieplafond;
•
het treffen van geluidwerende maatregelen aan de gevel van een geluids
gevoelig object, indien de ontheffing kan leiden tot een overschrijding van
de binnenwaarde voor het betrokken geluidsgevoelig object met meer dan
5 dB.
Bezwaargronden
1.
2.
3.
4.
5.
Op grond van de Wet personenvervoer 2000 kan Prorail niet meer
capaciteit toegestaan op het traject uitgeven dan de GPP’s toelaten. Het
weigeren van de ontheffing zal daardoor gevolgen hebben voor de
dienstregeling in 2014 en 2015.
Prorail is reeds een onderzoek gestart teneinde een verzoek in te dienen
de GPP’s te wijziging op grond van artikel 11.28 Wm. De gevraagde
ontheffing dient als overbrugging totdat de GPP’s zijn gewijzigd.
De motivering voor het verlenen van de ontheffing voor 2013 en het
weigeren voor 2014 en 2015 is onvoldoende gemotiveerd.
Door ambtenaren van het ministerie is in de voorbereiding op het besluit
niet aangegeven dat de ontheffing geweigerd zou worden. Daardoor is het
vertrouwen gewekt dat een ontheffing zou worden verleend.
Het besluit heeft zeer nadelige gevolgen voor Prorail, waarmee
onvoldoende rekening is gehouden. Hierdoor is het besluit in strijd met
artikel 3:4 lid 2 Awb.
Tijdens de hoorzitting is het volgende aan het bezwaarschrift toegevoegd.
•
Naar aanleiding van de het besluit van 24 juni, tot herstel van het
geluidregister voor hoofdspoorwegen op grond van 11.47, met kenmerk
IENM/BSK-2014/130429, is duidelijk geworden dat op de tracé’s Rheden
en Groningen-Sauwerd geen sprake is van een overschrijdingssituatie.
•
Voor de GPP’s bij Purmerend wordt op dit moment nog bekeken of een
wijziging noodzakelijk is.
•
Voor de overige 4 tracé’s is op 20 mei 2014 een verzoek tot wijziging van
de GPP’s ingediend.
•
U heeft benadrukt dat spoedige besluitvorming gewenst is om de
ontheffing mee te kunnen nemen in capaciteitsverdeling. Vanwege het
vertraagd plaatsvinden van de hoorzitting bent u akkoord met het
uitstellen van de uiterlijke beslistermijn tot 3 juli 2014.
Bespreking van de bezwaargronden
Ad 1 en 5 de nadelige gevolgen van het weigeren ontheffing te verlenen.
U heeft aangegeven dat het weigeren van de ontheffing nadelige gevolgen heeft
voor de mogelijkheden voor capaciteitsverdeling en dat dit zeer nadelige gevolgen
heeft voor Prorail.
Op grond van artikel 11.24 lid 1 kan slechts ontheffing worden verleend van de
Pagina 2 van 5
verplichting om aan de GPP’s te voldoen in bijzondere omstandigheden. In het
bestreden besluit is aangegeven dat er voor de kalenderjaren 2014 en 2015 geen
sprake is van een bijzondere omstandigheid.
IENM/BSK-2014/135336
Bij het gebrek aan bijzondere omstandigheid is de minister gebonden het verzoek
om een ontheffing af te wijzen. het belang van Prorail alsmede de negatieve
gevolgen voor de capaciteit kunnen in dat geval geen rol spelen.
De bezwaren ten aanzien van de belangenafweging zijn ongegrond.
Ad 2 De ontheffing dient ter overbrugging naar een verzoek om wijziging van de
GPP’s op grond van 11.28 Wm.
Na het bestreden besluit zijn voor een aantal tracé’s aanvragen ingediend om de
GPP’s permanent te wijzigen op grond van artikel 11.28 Wm. Deze aanvragen
zullen worden betrokken bij de beslissing op bezwaar.
In het primaire besluit is aangegeven dat, indien aanvragen tot permanente
plafondwijziging ex artikel 11.28 Wm voor 1juni zijn ingediend, de procedure tot
permanente wijziging voor het einde van het kalenderjaar kan worden doorlopen.
Indien plafonds op deze wijze worden aangepast, kan voor het nalevingverslag
uitgegaan worden van de gewijzigde GPP’s en is vanuit die optiek geen ontheffing
noodzakelijk. Zoals Prorail in het bezwaarschrift en tijdens de hoorzitting heeft
aangegeven is echter geen rekening gehouden met het feit dat de capaciteit voor
2015 reeds medio 2014 wordt verdeeld. Bij de verdeling is Prorail gehouden
rekening te houden met de op dat moment geldende GPP’s. Het gevolg hiervan is
dat Prorail mogelijk minder capaciteit kan uitgeven voor 2015.
Het tijdige ingediende verzoek tot permanente wijziging van de GPP’s, de
behandeltijd die het ministerie nodig heeft om aan het verzoek tegemoet te
komen en het feit dat de verdeling van de capaciteit nu al plaats vindt vormen, in
samenhang bezien, een bijzondere omstandigheid zoals bedoeld in artikel 11.24
Wm. In het geval dat reeds een procedure tot permanente wijziging van de GPP’s
loopt, is het onwenselijk capaciteit moeten schrappen om te voldoen aan GPP’s die
het komende kalenderjaar niet meer geldend zullen zijn. Er bestaat daarom
aanleiding om de ontheffing te verlenen voor zover deze noodzakelijk is als
overbrugging naar de besluiten op grond van artikel 11.28 Wm.
Op 24 juni 2014 zijn de GPP’s in heel Nederland gewijzigd als gevolg van de
herstelactie op grond van artikel 11.47 Wm. Voor drie van de 7 aangevraagde
tracé’s heeft dit zondanige gevolgen voor de GPP’s dat onzeker is of een ontheffing
noodzakelijk is. Om deze reden zal voor deze tracé’s geen ontheffing worden
verleend.
Mocht in een later stadium blijken dat toch sprake is van overschrijdingssituaties
kan een nieuwe aanvraag, op basis van de meeste recente gegevens, worden
ingediend.
De bezwaargrond ten aanzien van het begrip bijzondere omstandigheid is
gegrond.
Ad 3 de motivering van de verlening voor het jaar 2013 is inconsequent ten
opzichte van de verlening voor het jaar 2014.
Pagina 3 van 5
Bij het berekenen van de GPP’s is gewerkt met de spoorintensiteiten uit het jaar
2006, 2007 en 2008 en de staat van de infrastructuur uit 2008. Omdat deze input
stamt uit enkele jaren voor de inwerkingtreding van de wet kan op bepaalde
tracé’s direct na inwerkingtreding een overschrijding ontstaan.
Ons kenmerk
IENMIBSK-2014/135336
In het bestreden besluit is aangegeven dat dit een bijzondere omstandigheid is die
een ontheffing rechtvaardigt. De stelling van Prorail dat daarmee ontheffing voor
het hele netwerk zou moeten worden verleend mist doel aangezien niet op het
hele netwerk een overschrijdingssituatie is ontstaan in de periode tussen de
referentie jaren en inwerkingtreding. Evenmin leidt de interpretatie van het begrip
bijzondere omstandigheid uit het primaire besluit, ertoe dat tevens voor de jaren
2014 en 2015 ontheffing zou moeten verleend. In deze kalenderjaren heeft de
beheerder immers de tijd gehad om maatregelen te treffen om de overschrijding
te beëindigen.
De bezwaargrond ten aanzien van de motivering van het verschil tussen de jaren
2013 en 2014 is ongegrond.
Ad 4 de weigering is in strijd met het vertrouwensbeginsel omdat in de
voorbereiding op de aanvraag geen signaal is afgegeven dat de ontheffing
mogelijk geweigerd zal worden.
In de voorbereiding op de aanvraag is tussen Prorail en ambtenaren van het
ministerie contact geweest. In dit contact is geen onvoorwaardelijke toezegging
gedaan die het vertrouwen rechtvaardigt dat de ontheffing verleend zou worden.
Eveneens waren de betreffend ambtenaren niet bevoegd tot het verlenen van de
ontheffing.
Gelet op vaste jurisprudentie van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad
van State is daarmee niet voldaan aan de vereisten om aan te nemen dat het
besluit in strijd met het vertrouwensbeginsel is genomen.
De bezwaargrond met betrekking op het vertrouwensbeginsel is ongegrond.
Pagina 4 van 5
Beslissing
Ons kenmerk
IENM/BSK-2014/ 135336
Artikel 1
De beschikkingen:
•
•
•
•
Groningen losplaats Waterhuizen
Zutphen Winterswijk,
Zuidbroek Veendam,
Landgraaf,
—
—
—
kenmerk
kenmerk
kenmerk
kenmerk
IENM/BSK-2014/47097;
IENM/BSK-2014/47104;
IENM/BSK-2014/47108;
IENM/BSK-2014/47128,
worden gewijzigd, deze ontheffingen worden verleend voor de kalenderjaren
2013, 2014 en 2015.
Artikel 2
Prorail B. V. is ontvankelijk.
Artikel 3
Bezwaargrond 2, voor zover betrekking op de beschikkingen:
•
•
•
•
Groningen losplaats Waterhuizen
Zutphen Winterswijk,
Zuidbroek Veendam,
Landgraaf,
—
—
—
kenmerk
kenmerk
kenmerk
kenmerk
IENM/BSK-2014/47097;
IENM/BSK-2014/47104;
IENM/BSK-2014/47108;
IENM/BSK-2014/47128,
is gegrond, voor het overige zijn de bezwaren ongegrond.
DE STAATSSECRETARIS VAN INFRASTRUCTUUR EN MILIEU,
namens deze,
DE DIRECTEU’/ENERAAL MILIEU EN INTERNATIONAAL,
drs. C.
Pagina 5 van 5