Maria, Moeder van ons geloof In de vorige nummers van Pastoralia hebben wij het mysterie van Maria beschouwd in het licht van hoofdstuk acht van Lumen Gentium en de verschijningen van Beauraing. Het feest van de Opdracht van de Heer (2 februari), dat tevens een Mariafeest is en niet ver staat van dat van de Aankondiging, nodigt mij uit om die beschouwingen verder te zetten, maar ditmaal door dieper in te gaan op de drie goddelijke deugden, zoals we dat gedaan hebben tijdens het Jubeljaar 2000. Vandaag zullen wij ons naar Maria keren als Moeder die model staat voor ons geloof. In de volgende twee afleveringen zullen wij haar aanschouwen als Moeder en model van onze hoop en onze liefde. ‘Zalig die geloofd heeft’ Naar het woord van Augustinus heeft Maria Jezus eerst in haar hart ontvangen door het geloof, alvorens Hem in haar lichaam te ontvangen. De blik op Maria, Moeder van God, zet ons dus op weg om haar geloof te beschouwen. Lucas en Johannes hebben het geloof en de vruchtbaarheid van Maria prachtig onderstreept. Laat ons beginnen met het verhaal van de Aankondiging. Het contrast tussen de boodschap aan Zacharias (Lc 1, 5-25) en de boodschap aan Maria (Lc 1, 26-38) is frappant. Aan de engel die hem aankondigt dat zijn vrouw Elisabeth ondanks haar leeftijd nog een zoon zal baren die hij Johannes zal moeten noemen, antwoordt Zacharias met een vraag die niet gericht is op de vervulling van de belofte, maar op een teken dat hem de zekerheid ervan zou kunnen garanderen: ‘Hoe zal ik weten dat dit zal geschieden?’ (vers 18). Als gevolg van zijn gebrek aan geloof, wordt hij stom, dat wil zeggen zonder woorden, en hij zal het blijven tot aan de geboorte van Johannes: hij die de stem is die het Woord verkondigt, het Woord van God (cfr. Lc 3, 4). Maria echter antwoordt tot de engel die haar de geboorte van Jezus aankondigt – terwijl ze, ten huwelijk beloofd aan Jozef, nog maagd is Caravaggio: Madonna di Loreto (1604-1606) 5~ – met een vraag die slechts draait om de manier waarop de belofte zich zal realiseren, maar die de belofte niet in twijfel trekt en geen enkel bewijs op voorhand vraagt: ‘Maar hoe moet dat dan? Ik heb geen omgang met een man’ (vers 34). Als antwoord op haar absoluut geloof, ontvangt zij in haar het Woord van God, dat op hetzelfde ogenblik in haar schoot vlees wordt. De ongelovige Zacharias blijft zonder woorden achter, terwijl Maria, model van geloof, het Woord van God ter wereld zal brengen. Bij het bezoek van Maria aan haar nicht Elisabeth zal die laatste het geloof van haar jonge familieverwante loven: ‘Gelukkige vrouw, zij die gelooft! Wat haar namens de Heer is gezegd, zal in vervulling gaan’ (Lc 1, 45). Het is ook het geloof van Maria dat impliciet door Lucas wordt geprezen als hij bij het bezoek van de herders aan de stal (Lc 2, 15-20) opmerkt dat ‘Maria al deze gebeurtenissen in haar hart bewaarde en ze overwoog bij zichzelf’ (Lc 2, 19). Dat geloof wordt onmiddellijk op de proef gesteld door de profetie van Simeon bij de opdracht van Jezus in de Tempel: ‘Deze jongen zal velen in Israël ten val brengen of laten opstaan. Hij zal een omstreden teken zijn – ook door uw ziel zal een zwaard gaan – en zo zal onthuld worden wat er in veler harten omgaat’ (Lc 2, 34-35). Haar geloof houdt ook een duister deel in, want bij de scène van Jezus die teruggevonden wordt in de Tempel (Lc 2, 41-52) vermeldt Lucas zonder schroom het antwoord van Jezus op de angstige zoektocht van Maria en Jozef: ‘Kind, hoe kon je ons dit aandoen? Wat waren je vader en ik ongerust toen we je kwijt waren.’ En dan komt het striemende antwoord: ‘Waarom hebben jullie mij gezocht? Wisten jullie niet dat ik bij mijn Vader moest zijn?’ (Lc 2, 48-49). En de evangelist noteert expliciet: ‘Maar zij begrepen deze uitspraak niet’ (vers 50). Om er onmiddellijk aan toe te voegen, net als bij het bezoek van de herders: ‘Zijn moeder bewaarde al deze gebeurtenissen in haar hart’ (vers 51). Het had tijd nodig voor het geloof van Maria het mysterie van Jezus kon bevatten, die, John William Waterhouse: De Aankondiging (1914) ~6 vooraleer haar kind te zijn, de eeuwige Zoon van de Vader was. Maria wordt geroepen haar geloof te verbreden wanneer Jezus haar laat verstaan dat zijn echte familie niet zijn familie naar het vlees is. Op een dag komen neven van Jezus (‘broeders’ in semitische taal) en zijn moeder hem opzoeken, zonder hem te kunnen bereiken wegens de menigte (cfr. Lc 8, 19-21). Men brengt Jezus hiervan op de hoogte: ‘Uw moeder en uw broeders staan buiten en willen u zien.’ Maar Jezus blijft ter plaatse en antwoordt: ‘Mijn moeder en mijn broers zijn zij die het woord van God horen en doen.’ In eerste instantie zet deze verklaring van Jezus Maria buitenspel door duidelijk afstand te nemen van de bloedverwantschap. Maar dat gebeurt om Maria op te nemen in de nieuwe familie van Jezus, omdat zij, meer dan iemand anders, behoort bij diegenen die ‘het woord van God horen’, zij die dat Woord zo verwelkomd heeft dat zij Hem in haar schoot ontvangen heeft. Hetzelfde gebeurt wanneer in de menigte een vrouw haar stem verheft om te zeggen: ‘Gelukkig de schoot die U heeft gedragen, en de borsten waaraan U hebt gezogen’ (Lc 11, 27-28). Door te antwoorden ‘Gelukkig zij die het woord van God horen en het bewaren’ neemt Jezus afstand van de natuurlijke band die hem met Maria verbindt, maar hij neemt haar op in de zaligheid die hij verkondigt, vermits zijn moeder bij uitstek diegene is ‘die het woord van God hoort en bewaart’. De Nieuwe Eva aan de voet van het Boom des levens Na Lucas is het Johannes die in het Nieuwe Testament het meest spreekt over Maria, de moeder van Jezus. Hij noteert haar aanwezigheid en haar rol bij de bruiloft in Kana (Joh 2, 1-12) wanneer, in contrast met het dorpsfeest waar de wijn ontbreekt, Jezus zich voorstelt als de waarachtige Bruidegom die gul en overvloedig wijn aanbiedt ter ere van de bruiloft die Hij met zijn Bruid, de Kerk, is komen vieren. Deze bruiloft zal Jezus slechts definitief sluiten eens zijn uur gekomen is, het uur van het verheerlijkte kruis. Want het is daar ‘dat Jezus zijn Kerk bemind heeft en Hij zich voor haar heeft overgeleverd’ (cfr. Ef 5, 25). Maar op vraag van Maria, de Nieuwe Vrouw die hier heel de Kerk en heel de mensheid symboliseert, aanvaardt Jezus, de nieuwe Mens, zijn uur te vervroegen door nu al de wijn van de bruiloft aan te bieden. Johannes vermeldt hier terloops het geloof van Maria, de nieuwe Eva. Jezus lijkt haar vraag opzij te schuiven: ‘Vrouw, wat wilt u? Mijn uur is nog niet gekomen.’ Maar zij zegt eenvoudigweg aan de dienaars: ‘Doe alles wat Hij u zeggen zal.’ Eens het uur gekomen vinden wij Maria terug aan de voet van het kruis (Joh 19, 25-27): Intussen stonden bij het kruis van Jezus zijn moeder, de zuster van zijn moeder, Maria de vrouw van Klopas, en Maria van Magdala. Jezus zag zijn moeder, en bij haar de leerling van wie Hij hield. Toen zei Hij tegen zijn moeder: ‘Vrouw, daar is nu je zoon.’ Vervolgens zei Hij tegen de leerling: ‘Daar is je moeder.’ Toen, van dat uur af, nam de leerling haar bij zich in huis op. Johannes noteert dat er op de plaats waar Jezus gekruisigd werd een tuin was (Joh 19, 41). Het is de herneming van de tuin van Eden (Gen 2, 8), symbool van de waarachtige harmonie waarbinnen man en vrouw bij aanvang geschapen werden. De boom van het kruis staat hier voor de transfiguratie van de boom van de kennis van goed en kwaad, waarvan de eerste Adam en de eerste Eva zich meester maakten in hun opstand tegen God, de enige maat van goed en kwaad. Maar ditmaal is het de Nieuwe Adam, volkomen gehoorzaam aan het liefdesbesluit van zijn Vader, die aan de boom der vervloeking wordt gehangen, zodat die opnieuw de boom van leven wordt die bij de aanvang de mens in de onsterfelijkheid moest houden. De zijde van Jezus is geopend, net zoals die van de eerste Adam bij de aanvang, toen Eva eruit genomen werd tijdens een diepe slaap. Ook de Nieuwe Adam is in slaap, maar dan die van de dood. En uit zijn geopende zijde stromen water en bloed: het dun straaltje van levend water van de Heilige Geest, voorbestemd om een stroom te worden die de hele Kerk zal bevloeien. 7~ Zoals een lans het hart van Jezus doorboort, zo doorboort een speer van lijden de ziel van Maria Piëta van Michelangelo in de Sint-Pietersbasiliek (Rome) Het is die Kerk die op mysterieuze wijze uit de zijde van Christus wordt geboren: de nieuwe Vrouw. En Maria, die haar in persoon samenvat en symboliseert, is daar aanwezig. In dit beslissende uur is Maria werkelijk de Nieuwe Eva, uit de Nieuwe Adam. En zoals een lans het hart van Jezus doorboort, zo doorboort een speer van lijden haar ziel. Stabat mater dolorosa … Zij verbindt haar medelijden met het lijden van de Beminde. Haar geloof heeft zich tot het uiterste geopend, verbreed tot de dimensies van Jezus’ hart. In dit uur is Maria de universele Moeder geworden: ‘Vrouw ziedaar uw Zoon!’ (Joh 19, 26). Zij is voortaan de moeder van de Kerk. En als Nieuwe Eva is zij de Moeder van alle levenden, de Moeder van alle volkeren der aarde, de universele Voorspreekster: ‘Eia ergo, Advocata nostra!’. Voortaan zal elke genade van Christus ons verleend worden door bemiddeling van de Kerk die zonet vanuit Christus geboren ~8 is als zijn Lichaam en zijn Bruid. Voortaan zal elke genade van Christus tot ons komen door Maria Middelares en in die zin door Maria, Medeverlosser binnen de unieke verlossing die door Christus is verricht. Apostolische en mariale Kerk In de geloofsbelijdenis van Nicea-Constantinopel zeggen wij: ‘Ik geloof in de ene, heilige, katholieke en apostolische Kerk.’ Ja, de Kerk is ‘apostolisch’, voor altijd steunend op de twaalf grondstenen die de naam dragen van de twaalf apostelen van het Lam, en in het bijzonder die van Petrus (cfr. Ap 21, 14). Maar de Kerk is wezenlijk meer mariaal dan apostolisch en petrinisch. Het apostolisch ambt zal eindigen wanneer het einde der tijden zal komen, maar voor altijd zal de Kerk, die dan het Koninkrijk is geworden, volledig voltooid worden in de persoon van de Heilige Maagd Maria. Daarom vinden wij voor een laatste keer Maria in het Boek Handelingen der Apostelen (Hand 1, 12-14). En haar aanwezigheid is profetisch. Wij bevinden ons tussen Hemelvaart en Pinksteren. De Kerk zal weldra publiek geboren worden door de nederdaling van de Heilige Geest. De Apostelen zijn bijeen. Maria, de moeder van Jezus, is aanwezig samen met enkele andere vrouwen en verwanten van Jezus. Zij die reeds door de Geest vervuld was bij de ontvangenis van Jezus (cfr. Lc 1, 35) zal Hem opnieuw ontvangen samen met de apostelen. Maar ditmaal is het voor de geboorte van de totale Christus, voor de geboorte van de Kerk. Zalig zijt gij, Maagd Maria, Gij die geloofd hebt in de vervulling van de woorden die u gezegd zijn vanwege de Heer, Gij de Moeder van ons geloof (cfr. Lc 1, 45). + André-Jozef Léonard, aartsbisschop van Mechelen-Brussel
© Copyright 2024 ExpyDoc