Statistisch rapport

STATISTISCH RAPPORT
Nummer 9 – Oktober 2014
INHOUDSTAFEL
1. INLEIDING ........................................................................................................................ 3
2. HET RECHT OP MAATSCHAPPELIJKE INTEGRATIE (RMI) ................................................. 5
2.1. De begunstigden van het recht op maatschappelijke integratie ................................ 6
2.2. De begunstigden van het leefloon (LL) ........................................................................ 8
2.3. Profiel van de leefloners ............................................................................................ 12
2.4. Studenten in het leefloon .......................................................................................... 14
2.5. Profiel van de studenten-leefloners .......................................................................... 16
3. HET RECHT OP MAATSCHAPPELIJKE HULP (RMH)......................................................... 17
3.1. De begunstigden van het recht op maatschappelijke hulp ....................................... 17
3.2. Profiel van de begunstigden van het recht op maatschappelijke hulp ..................... 18
3.3. De begunstigden van de financiële hulp (FH) ............................................................ 19
3.4. Profiel van de begunstigde van de financiële hulp.................................................... 21
4. DE INSTALLATIEPREMIES (IP)......................................................................................... 24
4.1. De begunstigden van een installatiepremie .............................................................. 24
4.2. Profiel van de begunstigden van een installatiepremie ............................................ 25
5. METHODOLOGISCHE NOTA ........................................................................................... 26
6. STATISTISCHE BIJLAGE ................................................................................................... 28
2
1. INLEIDING
Dit verslag stelt de meest recente statistieken voor betreffende het aantal
begunstigden:
− van het recht op maatschappelijke integratie (Wet van 26 mei 2002
betreffende het recht op maatschappelijke integratie)
− van het recht op maatschappelijke hulp (Wet van 1965 april betreffende het
ten laste nemen van de steun verleend door de openbare centra voor
maatschappelijk welzijn1).
De hier voorgestelde steunmaatregelen hebben betrekking op:
−
−
−
−
−
−
−
Het recht op maatschappelijke integratie (punt 2.1)
Het Leefloon (punten 2.2 en 2.3)
Studenten die het leefloon genieten (punten 2.4 en 2.5);
Het recht op maatschappelijke hulp (punten 3.1 en 3.2)
De financiële hulp (punten 3.3 en 3.4)
De medische hulp (punten 3.5 en 3.6)
De installatiepremies (punten 4.1 en 4.2)
De statistieken van het aantal begunstigden zijn gebaseerd op de aanvragen tot
terugbetaling die maandelijks worden ingediend door de 5892 Openbare Centra voor
Maatschappelijk Welzijn (OCMW) bij de POD Maatschappelijke Integratie. Enkel de
dienstverlening van de OCMW’s waarvoor in een financiële tegemoetkoming van de
POD MI is voorzien door de wet, wordt in dit verslag voorgesteld. Dit is niet alle steun
die wordt toegekend door de OCMW’s.
De OCMW beschikken over termijnen, die verschillen naar gelang het soort
steunmaatregel, om hun aanvragen tot terugbetaling in te dienen bij de POD MI. Om
rekening te houden met deze termijnen worden enkel de stabiele gegevens3
voorgesteld in dit verslag. Een tabel bij de methodologische bijlage neemt, voor elke
maatregel, het aantal maanden over dat nodig is om de stabiele gegevens te
bereiken.
In de 589 OCMW's zijn er zowel kleine plattelandsgemeenten, als grote stadscentra.
Om de statistieken te analyseren, werden de OCMW's gegroepeerd op basis van hun
bevolkingsaantal4.
1
De OCMW's kennen steun toe op basis van de organieke wet van de openbare centra voor maatschappelijk
welzijn van 8 juli 1976. De terugbetaling door de Staat gebeurt op basis van de wet van 2 april 1965.
2
Er zijn 589 gemeentes in België en een OCMW per gemeente.
3
Stabiele cijfers: cijfers waarvan de potentiële variaties 1 % niet overschrijden.
4
De criteria inzake grootte worden bepaald in art. 6. §1 van de organieke wet betreffende de openbare centra
voor maatschappelijk welzijn van 8 juli 1976.
3
De statistieken worden dus voorgesteld voor België en vier clusters van gemeenten
worden als volgt bepaald:
− cluster van de kleine gemeenten (GC1): gemeenten waarvan de bevolking
15.000 inwoners niet overschrijdt
− cluster van de middelgrote gemeenten (GC2): gemeenten met een
bevolkingsaantal tussen 15.001 en 50.000 inwoners
− cluster van de grote gemeenten (GC3): gemeenten met een bevolkingsaantal
tussen 50.001 en 150.000 inwoners
− cluster van de 5 grote steden (GC4): gemeenten waarvan het bevolkingsaantal
hoger ligt dan 150.000 inwoners (Antwerpen - Brussel - Charleroi - Gent - Luik)
4
2. HET RECHT OP MAATSCHAPPELIJKE INTEGRATIE (RMI)
Het recht op maatschappelijke integratie, ingevoerd door de wet van 26 mei 2002
betreffende het recht op maatschappelijke integratie, vervangt sinds 1 oktober 2002
het recht op het bestaansminimum. Het heeft tot doel de maatschappelijke integratie
te verzekeren aan mensen die over onvoldoende bestaansmiddelen beschikken en
aan de wettelijke voorwaarden voldoen.
Het recht op maatschappelijke integratie kan verschillende vormen aannemen:
− een leefloon, al dan niet vergezeld van een geïndividualiseerd project voor
maatschappelijke integratie5;
− baan/een tewerkstelling;
− Of een combinatie van deze instrumenten.
Om het recht op maatschappelijke integratie in gelijk welke vorm te kunnen genieten,
moet de aanvrager aan meerdere voorwaarden voldoen:
− voorwaarde van nationaliteit: de aanvrager van het RMI moet de Belgische
nationaliteit hebben of deel uitmaken van één van de volgende categorieën:
buitenlander ingeschreven in het bevolkingsregister, erkend vluchteling;
staatloze 6; persoon in gezinshereniging met een Belg of een Europeaan;
− voorwaarde van verblijfplaats: de aanvrager moet gewoonlijk en permanent
op het Belgisch grondgebied verblijven 7;
− Voorwaarde van leeftijd: de aanvrager moet meerderjarig zijn, dit wil zeggen
minstens 18 jaar. De wet staat toe dit begrip uit te breiden naar drie
categorieën van minderjarigen: de minderjarigen ontvoogd door het huwelijk,
de minderjarige vrijgezel en die een of meerdere kinderen ten laste heeft en
de minderjarige die zwanger is. Er is geen leeftijdsbeperking om het recht op
maatschappelijke integratie te kunnen genieten, maar, desgevallend, heeft een
oudere recht op IGO 8 (Inkomensgarantie voor Ouderen) en kan dus over
voldoende bestaansmiddelen beschikken, hetgeen hem in principe uitsluit van
het recht op maatschappelijke integratie;
− voorwaarde van bestaansmiddelen: de aanvrager moet niet over voldoende
bestaansmiddelen beschikken, noch er aanspraak op kunnen maken, noch in
staat zijn ze te verschaffen, hetzij door persoonlijke inspanningen, hetzij via
andere middelen;
5
Een geïndividualiseerd project voor maatschappelijke integratie (GPMI) heeft tot doel de noodzakelijke
stappen en doelstellingen in te voeren met het oog op de progressieve sociale en/of professionele inschakeling
van alle begunstigden van het RMI, waarvoor in eerste instantie (nog) geen tewerkstelling mogelijk of wenselijk
is.
6
De personen met vreemde nationaliteit die geen staatloze, geen vluchteling zijn en niet ingeschreven zijn in
het bevolkingsregister vervullen in principe niet de door de RMI-wet vastgelegde nationaliteitsvoorwaarde. Zij
hebben dus geen recht op het RMI, maar kunnen, desgevallend, maatschappelijke hulp genieten (zie punt 3).
7
Begrip effectieve verblijfplaats: om de voorwaarde van verblijfplaats te vervullen, is het niet nodig om
ingeschreven te zijn in het bevolkingsregister, noch om een huisvesting te hebben, maar men moet echter wel
een verblijfsrecht hebben in België.
8
http://www.onprvp.fgov.be/NL/profes/benefits/igo/terms/paginas/default.aspx
5
− voorwaarde van bereidheid tot werken: tenzij gezondheids- of
billijkheidsredenen hem verhinderen om te werken, moet de aanvrager bereid
zijn om te werken;
− voorwaarde van uitputting van de sociale rechten: de aanvrager moet de
rechten tot de sociale prestaties hebben uitgeput die hij kan genieten
krachtens de Belgische en buitenlandse sociale wetgeving;
Aan deze algemene voorwaarden kunnen in bepaalde gevallen nog specifieke
voorwaarden worden toegevoegd: zijn rechten laten gelden op kosten van
levensonderhoud en/of een overeenkomst sluiten en naleven die een
geïndividualiseerd project voor maatschappelijke integratie bevat.
De wet voorziet er eveneens in dat, onder bepaalde voorwaarden, studenten
eveneens een leefloon kunnen genieten (punt 2.4).
2.1. De begunstigden van het recht op maatschappelijke integratie
Het aantal begunstigden van het recht op maatschappelijke integratie is sinds 2004
sterk toegenomen. Terwijl de groei van het gemiddeld maandelijks aantal
begunstigden van het recht op maatschappelijke integratie zich van 2004 tot 2008
tussen 1,7 % en 3,5 % bevond, heeft hij in 2009 9 % bereikt. Hoewel de groei
vertraagd is tegenover 2009, blijft hij in 2010 met een percentage van 4,9 % hoger
dan de percentages vastgesteld vóór de economische en financiële crisis van eind
2008.
Tabel 1: gemiddeld maandelijks aantal begunstigden van het RMI in België en per
groottecluster9 sinds 2003
Gemiddelde
Groeipercentage
België
BE
GC1
GC2
GC3
GC4
2003
81 442
2004
83 938
3.1%
0.1%
3.1%
4.3%
3.2%
2005
85 389
1.7%
1.0%
1.7%
2.5%
1.2%
2006
88 343
3.5%
0.9%
2.8%
4.6%
4.2%
2007
90 004
1.9%
-1.5%
0.9%
3.0%
3.3%
2008
92 373
2.6%
0.4%
1.9%
3.7%
3.3%
2009
100 731
9.0%
9.4%
8.0%
8.9%
10.2%
2010
105 652
4.9%
4.7%
4.5%
4.7%
5.6%
2011
104 633
-1.0%
1.1%
-0.3%
-0.5%
-3.2%
2012
105 225
0.6%
2.7%
2.1%
2.0%
-3.8%
2013
108 884
3.5%
3.7%
3.2%
4.7%
2.2%
2014*
113 286
4.0%
3.9%
2.5%
4.4%
5.2%
* Eerste vijf maanden. Veranderingspercentages t.o.v. dezelfde periode van het voorgaande jaar.
RMI
Wij stellen vervolgens een trendombuiging vast in 2011 met een daling met 1 % van
het gemiddeld maandelijks aantal begunstigden van het recht op maatschappelijke
integratie. Het jaar 2012 kent een lichte stabilisering van het aantal begunstigden van
het recht op maatschappelijke integratie.
9
Ter herinnering, GC1: kleine gemeenten; GC2: middelgrote gemeenten; GC3: grote gemeenten; GC4: vijf grote
steden.
6
Sinds 2013 stellen we een opleving vast van de stijging van het aantal begunstigden
van het recht op maatschappelijke integratie. Het gemiddeld maandelijks aantal
begunstigden is met 3,5 % gestegen en bereikt gemiddeld 108.884 rechthebbenden
per maand tegenover 105.225 een jaar eerder. Dit percentage van 3,5% licht dicht bij
de piek die werd vastgesteld tijdens de periode die voorafging aan de economische
en financiële crisis die startte in 2008.
De cijfers van de eerste vijf maanden van 2014 bevestigen de aanhoudende stijging
van het aantal gerechtigden van het recht op maatschappelijke integratie. Er waren
gemiddeld 4% meer gerechtigden per maand in vergelijking met dezelfde periode in
het vorige jaar.
Zoals grafiek 1 aantoont, bestaat er een sterk verband tussen de evoluties van het
BBP, van de binnenlandse tewerkstelling10, van het aantal werkzoekenden en van het
aantal leefloners. We merken onmiddellijk op dat de economische en financiële crisis
van 2008 vergezeld ging van een grote stijging van het aantal werkzoekenden, maar
ook van het aantal begunstigden van het recht op maatschappelijke integratie.
Grafiek 1: kwartaalevolutie van het aantal begunstigden op het recht op
maatschappelijke integratie in het licht van enkele economische indicatoren
(veranderingspercentages t.o.v. het overeenstemmende kwartaal van het voorgaande jaar)
12%
10%
8%
6%
4%
2%
0%
-2%
-4%
-6%
-8%
-10%
2005-I
2005-II
2005-III
2005-IV
2006-I
2006-II
2006-III
2006-IV
2007-I
2007-II
2007-III
2007-IV
2008-I
2008-II
2008-III
2008-IV
2009-I
2009-II
2009-III
2009-IV
2010-I
2010-II
2010-III
2010-IV
2011-I
2011-II
2011-III
2011-IV
2012-I
2012-II
2012-III
2012-IV
2013-I
2013-II
2013-III
2013-IV
2014-I
-12%
BBP naar volume (NBB)
Niet-werkende werkzoekenden (NBB)
Binnenlandse werkgelegenheid (NBB)
Leeflooners
Grafiek 1 toont aan dat de daling van het aantal begunstigden op het recht op
maatschappelijke integratie in 2011 voorafgegaan werd door een verbetering van
het economische klimaat (groei van het BBP, stijging van de tewerkstelling en daling
van het aantal niet tewerkgestelde werkzoekenden).
In 2013 waren de zwakke stijging van het BBP (0,3 %), de afname van de
tewerkstelling (-0,2 %) en de stijging van het aantal werklozen (+ 4,3 %) tal van
conjunctuurevoluties die, samen met de verlenging van de duur van de
beroepsinschakelingstijd van de nieuwe werkzoekenden, een stijgende invloed
10
Volgens de postkeynesiaanse theorie, bestaat er een verschuiving tussen de evolutie van de economische
activiteit en die van de tewerkstelling.
7
hebben gehad op het aantal gerechtigden op het recht op maatschappelijke
integratie.
De economische vooruitzichten 11 van de NBB voor 2014 zijn echter optimistischer
met een terugkeer van de groei (+1,3 %), een stijging van de tewerkstelling (+ 0,3 %)
en een vertraging van de stijging van de werkloosheid (+ 2,8 %).
2.2. De begunstigden van het leefloon (LL)
Het leefloon is een minimuminkomen voor mensen die niet over toereikende
bestaansmiddelen beschikken, noch er aanspraak op kunnen maken, noch in staat
zijn deze hetzij door eigen inspanningen, hetzij op een andere manier te verwerven.
Het leefloon is een geïndexeerd loon dat het de begunstigde moet mogelijk maken
om een menswaardig leven te leiden.
Sinds september 2013 zijn de maandbedragen 12van het LL de volgende:
Montant mensuel du RIS par catégorie de bénéficiaires
Depuis le
01/09/2013
Cohabitant
Isolé
Avec charge de famille
544.91 €
817.36 €
1 089.82 €
Tabel 2: gemiddeld maandelijks aantal leefloners in België en per
inwonerscluster sinds 2003
Gemiddelde
Groeipercentage
België
BE
GC1
GC2
GC3
GC4
2003
74 098
2004
75 585
2.0%
-1.4%
2.5%
3.0%
2.0%
2005
76 330
1.0%
0.6%
1.1%
2.1%
-0.3%
2006
78 779
3.2%
0.7%
2.5%
4.3%
4.0%
2007
80 487
2.2%
-0.6%
1.6%
3.3%
2.7%
2008
83 052
3.2%
0.6%
2.0%
4.5%
4.2%
2009
91 187
9.8%
10.0%
8.4%
9.5%
11.6%
2010
95 613
4.9%
4.3%
4.4%
4.9%
5.6%
2011
94 873
-0.8%
1.4%
-0.1%
-0.1%
-3.2%
2012
95 460
0.6%
2.6%
1.9%
2.4%
-3.7%
2013
98 820
3.5%
4.0%
3.0%
5.0%
2.0%
2014*
103 200
4.2%
4.4%
2.9%
4.5%
5.4%
* Eerste vijf maanden. Veranderingspercentages t.o.v. dezelfde periode van het voorgaande jaar.
Leefloon
Hoewel het gemiddeld maandelijks aantal leefloners gemiddeld met 2,3 % per jaar is
gestegen van 2004 tot 2008, stellen we een sterke versnelling vast van het groeiritme
vanaf het einde van het jaar 2008. In 2009 bevond het groeipercentage, met 9,8%,
zich duidelijk onder de percentages die de vorige jaren werden waargenomen. Het
stijgingsritme is vertraagd in 2010, maar was, met 4,9%, nog hoog tegenover het
verleden.
11
Nationale Bank van België, Economische indicatoren voor België, nr. 2014-41, 10/10/2014.
Er bestaan drie categorieën van begunstigden: de personen die samenwonen, d.w.z. personendie onder
hetzelfde dak wonen en die hun huishoudelijke aangelegenheden hoofdzakelijk gemeenschappelijk regelen;
alleenstaanden en personen met een gezin ten laste: d.w.z. minstens een minderjarig ongehuwd kind ten laste.
Deze laatste categorie bevat zowel samenwonenden (echtgenoot of levenspartner), als alleenstaanden.
12
8
Een verklaring voor de ongewone groei van het aantal leefloners in 2009 en 2010 ligt
in de verslechtering van de socio-economische context naar aanleiding van de
economische en financiële crisis. Men moet echter in het achterhoofd houden dat de
economische crisis alleen niet de volledige verhoging van het aantal leefloners
verklaart. De jaren van economische groei die aan de crisis voorafgingen, hebben
immers niet verhinderd dat het aantal leefloners structureel is gestegen met
gemiddeld 2,3 % per jaar. We kunnen echter veronderstellen dat de verslechtering
van de arbeidsmarkt, die in het bijzonder de zwakke werknemers (uitzendkrachten,
deeltijdsen, contracten voor bepaalde duur, ...) heeft getroffen, heeft bijgedragen tot
de ongewone stijging van het aantal leefloners in 2009 en 2010.
In navolging van het aantal begunstigden van het recht op maatschappelijke
integratie stellen we een lichte daling vast van het gemiddeld maandelijks aantal
leefloners in België in 2011. Deze daling is hoofdzakelijk te wijten aan de cluster van
de vijf grote steden (GC4). Het jaar 2012 kende een lichte stijging van het aantal
leefloners, met uitzondering van de cluster van de vijf grote steden (GC4), waar dit
aantal bleef dalen.
Het jaar 2013 word gekenmerkt door een opleving van de groei van het aantal
leefloners: het gemiddeld aantal begunstigden in België is gestegen met 3,5%. In 2013
heeft het maandelijks aantal leefloners het aantal van 98.820 begunstigden bereikt,
tegenover 95.460 in 2012). Deze stijging is algemeen voor alle grootteclusters. Zij is
echter minder uitgesproken in de cluster van de vijf grote steden.
De cijfers in verband met de eerste vijf maanden van 2014 bevestigen de heropleving
van de groei van het aantal leefloners: het gemiddeld aantal begunstigden in België is
gestegen met 4,2 % in vergelijking met dezelfde periode vorig jaar. In deze cluster van
de vijf grote steden (GC4) is de stijging voortaan het sterkst met een stijging van 5,4 %
in vergelijking met dezelfde periode in 2013.
Onderstaande grafiek toont een gelijkenis tussen de evolutie van het aantal
werkzoekenden en die van het aantal leefloners. We merken eveneens op dat het
aantal begunstigden van een leefloon structureel kan toenemen, zelfs bij een
conjuncturele daling van het aantal werkzoekenden, zoals dit het geval was tussen
het tweede semester van 2006 en het laatste kwartaal van 2008. Deze grafiek toont
eveneens aan dat de laatste stijgingsfase van het aantal begunstigden van een
leefloon gestart is in het tweede kwartaal van 2012 en voorafgegaan werd door de
stijging van het aantal werkzoekenden.
9
Grafiek 2: kwartaalevolutie van het aantal leefloners en het aantal
werkzoekenden
(veranderingspercentages t.o.v. het overeenstemmende kwartaal van het voorgaande jaar)
12%
10%
8%
6%
4%
2%
0%
-2%
-4%
-6%
-8%
-10%
2005-I
2005-II
2005-III
2005-IV
2006-I
2006-II
2006-III
2006-IV
2007-I
2007-II
2007-III
2007-IV
2008-I
2008-II
2008-III
2008-IV
2009-I
2009-II
2009-III
2009-IV
2010-I
2010-II
2010-III
2010-IV
2011-I
2011-II
2011-III
2011-IV
2012-I
2012-II
2012-III
2012-IV
2013-I
2013-II
2013-III
2013-IV
2014-I
2014-II
-12%
Leeflooners
Niet-werkende werkzoekenden (NBB)
Grafiek 3 toont aan dat het fenomeen voor de jongeren van minder dan 25 jaar meer
uitgesproken is, met gezamenlijke evoluties, zowel in stijgende, als in dalende lijn, van
het aantal leefloners, van het aantal jonge werkzoekenden of die een professionele
inschakelingsstage volgen.
Grafiek 3: kwartaalevolutie van het aantal jonge leefloners en van het aantal
jonge werkzoekenden
(veranderingspercentages t.o.v. het overeenstemmende kwartaal van het voorgaande jaar)
35%
30%
25%
20%
15%
10%
5%
0%
-5%
-10%
-15%
-20%
2005-I
2005-II
2005-III
2005-IV
2006-I
2006-II
2006-III
2006-IV
2007-I
2007-II
2007-III
2007-IV
2008-I
2008-II
2008-III
2008-IV
2009-I
2009-II
2009-III
2009-IV
2010-I
2010-II
2010-III
2010-IV
2011-I
2011-II
2011-III
2011-IV
2012-I
2012-II
2012-III
2012-IV
2013-I
2013-II
2013-III
2013-IV
2014-I
2014-II
-25%
Leefloon jongeren
Niet-werkende werkzoekende jongeren (NBB)
Beroepsinschakelingstijd (NBB)
Het maandelijks aantal jonge leefloners is immers met gemiddeld 5,6 % gestegen
gedurende de eerste vijf maanden van 2014, tegenover 4,2 % voor alle leefloners.
Onder deze jongeren van jonger dan 25 jaar heeft de stijging van het aantal
studenten 7,3 % bereikt.
10
Van de talrijke structurele factoren die aan de reguliere stijging van het aantal
leefloners ten grondslag liggen, kunnen we onder andere de volgende aanhalen:
− de groeiende onzekerheid van risicogroepen13 (laaggeschoolden, deeltijdse
werknemers, eenoudergezinnen, allochtonen, …)
− de overdrachten naar de OCMW's van werkzoekenden die uitgesloten worden
14
door de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening (RVA)
− het opduiken van nieuwe begunstigden van OCMW-steun, naast andere
bestaansmiddelen
− de transfer naar het recht op maatschappelijke integratie van de begunstigden
van een financiële steun na hun inschrijving in het bevolkingsregister15
− de verlenging sinds 1 januari 2012 van de duur van de beroepsinschakelingstijd
van nieuwe werkzoekenden
Grafiek 4 toont aan dat de maandelijkse evolutie van het aantal leefloners
seizoensgebonden is met over het algemeen een piek in maart/april en het laagste
niveau in juli/augustus. Deze periodes komen overeen met respectievelijk het einde
van de professionele inschakelingsstages van de jonge werkzoekenden en met de
studentenjobs in de zomer. De verlenging van de duur van de professionele
inschakelingsstages sinds 1 januari 2012 is van die aard dat er een progressieve
verschuiving van deze piek zal zijn in de komende jaren.
Grafiek 4: maandelijkse evolutie van het aantal leefloners in België en per
groottecluster sinds januari 2003 (basis 100 in januari 2003)
160
150
(Januari 2003 = 100)
140
130
120
110
100
BE
GC1
GC2
GC3
jan-14
jan-13
jan-12
jan-11
jan-10
jan-09
jan-08
jan-07
jan-06
jan-05
jan-04
jan-03
90
GC4
13
Volgens de editie 2013 van de interfederale armoedebarometer, is het risico op armoede bij deze groepen
hoger dan het nationale gemiddelde van 15,3 %.
14
Volgens een door de POD MI bestelde studie ontvangt een persoon op tien die zijn werkloosheidsuitkering
definitief heeft verloren een financiële steun van het OCMW.
15
Personen die in het vreemdelingenregister zijn ingeschreven kunnen na 5 jaar hun inschrijving in het
bevolkingsregister vragen.
11
De maandelijkse evolutie van het aantal leefloners per groottecluster verschilt
naargelang de referentieperiode: voor de periode 2003 tot de eerste helft van 2008
was de evolutie stabiel voor de cluster van de kleine gemeenten (GC1). Het aantal
begunstigden is sterk gestegen in de andere inwonersclusters en meer bepaald in de
cluster van de steden (GC3).
Vanaf de tweede helft van 2008 tot eind 2010 is er binnen alle clusters een stijging
van het aantal begunstigden. Hierdoor kan geopperd worden dat de impact van de
economische en financiële crisis zich gelijkaardig laat gevoelen in alle clusters. In 2011
merken we een reguliere daling van het aantal leefloners in de cluster van de vijf
grote steden (GC4), terwijl dit aantal stabiel blijft in de andere grootteclusters, met
uitzondering van de cluster van de kleine gemeenten (GC1) waar dit aantal blijft
stijgen. De dalende tendens in de cluster van de vijf grote steden heeft zich
verdergezet in 2012, terwijl de andere clusters hun aantal begunstigden hebben zien
toenemen. Een verklaring voor de dalende tendens van het aantal leefloners in de vijf
grote steden in 2011 en 2012 is enerzijds de verbetering van de kwaliteit van de
gegevensuitwisseling tussen de Kruispuntbank van de Sociale Zekerheid en de RVA en
anderzijds de toegenomen controle van leefloners uit de Europese Unie en die een
onredelijke last vormen voor de Belgische Staat.
De stijging van het aantal leefloners is toegenomen sinds 2013 en is nu veralgemeend
tot alle grootteclusters en in het bijzonder in de cluster van de vijf grote steden (GC4).
2.3. Profiel van de leefloners
In 2013 waren de leefloners hoofdzakelijk vrouwen. Het aandeel vrouwen in het
leefloon is 2,2 % hoger dan hun aandeel in de bevolking van België op 1 januari 2013.
Leefloners en bevolking: verdeling naar geslacht, 2013
53.6%
55%
50%
51.4%
48.6%
46.4%
45%
40%
35%
30%
25%
20%
15%
10%
5%
0%
Leefloon
Bevolking
Mannelijk
Vrouwelijk
De verdeling van de leefloners volgens leeftijdsklasse toont een
oververtegenwoordiging aan van jongeren van 18 tot 24 jaar en, in mindere mate,
van de 25-44-jarigen in verhouding tot hun aanwezigheid in de nationale bevolking
12
van 18 jaar en ouder16. De enkele leefloners van 65 jaar en ouder komen overeen met
de personen, die om de een of andere reden, geen aanspraak maken op de IGO.
Leefloners en bevolking: verdeling naar leeftijdsklasse, 2013
45%
42.0%
40%
35%
33.1%
33.0%
33.9%
30%
25%
22.5%
22.2%
20%
15%
10.8%
10%
5%
2.5%
0%
Leefloon
Bevolking
18-24
25-44
45-64
65&+
Onderstaande grafiek toont aan dat onder de leefloners in 2013 verhoudingsgewijs
veel meer vrouwen waren met gezinslast dan mannen. Dit wordt verklaard door het
feit dat deze categorie zowel alleenstaanden (eenoudergezinnen) bevat dan gezinnen
van samenwonenden (echtgenoten of levenspartners).
Bij gezinnen van samenwonenden met gezinslast worden de dossiers vaker geopend
op naam van de moeder van de kinderen dan op naam van de vader17.
Leefloon: verdeling mannen/vrouwen naar gezinssituatie, 2013
90.0%
80.0%
80.0%
70.0%
60.0%
50.0%
58.9%
53.7%
46.3%
41.1%
40.0%
30.0%
20.0%
20.0%
10.0%
0.0%
Samenwonend
Alleenstaande
Mannelijk
Gezinslast
Vrouwelijk
16
Enkel de bevolking van 18 jaar en ouder wordt hier in aanmerking genomen. Behalve uitzonderingen
bepaald door de wet ùpet de leefloners immers meerderjarig zijn, d.w.z. minstens 18 jaar zijn. Als indicatie, de
min 18-jarigen vertegenwoordigden minder dan 1 % van begunstigden van een LL in 2013.
17
Ter herinnering: de categorie "gezins-/kinderlast" omvat zowel samenwonenden (echtgenoten of
levenspartners), als eenoudergezinnen.
13
De leefloners hebben hoofdzakelijk de Belgische nationaliteit. In 2013 kwam minder
dan een begunstigde op tien uit een land van de Europese Unie en had ongeveer een
op zes een niet-Europese nationaliteit. De verdeling van de begunstigden per
nationaliteitsgroep is sinds 2005 nauwelijks geëvolueerd.
Leefloners: verdeling volgens nationaliteit, 2005-2013
80%
75%
70%
65%
60%
55%
50%
45%
40%
35%
30%
25%
20%
15%
10%
5%
0%
76.0%
74.7%
17.7%
6.3%
Belgen
8.9%
Buitenlands in EU
2005
16.4%
Buitenlands buiten EU
2013
2.4. Studenten in het leefloon
Sinds de inwerkingtreding van de wet van 2002 betreffende het recht op
maatschappelijke integratie zijn de begunstigden van een leefloon van minder dan 25
jaar verplicht om een geïndividualiseerd project voor maatschappelijk integratie
(GPMI) te sluiten met het OCMW. Dit integratieproject heeft vooral tot doel hun
mogelijkheden tot professionele inschakeling te verhogen, door, bijvoorbeeld, te
voorzien in het volgen van een opleiding of van studies met volledig leerplan.
OCMW’s mogen dus, op grond van billijkheidsredenen en met het oog op een
verhoging van de inschakelingskansen in het beroepsleven, aanvaarden dat iemand
een studie met volledig leerplan aanvat, hervat of voortzet in een door de
gemeenschappen erkende, georganiseerde of gesubsidieerde onderwijsinstelling.
De specifieke bepalingen voor studenten blijven echter gelden tot het eind van de
studies, ook al bereikt de student die het leefloon ontvangt in de loop van zijn studies
de leeftijd van 25 jaar.
Personen van 25 jaar en ouder, die het leefloon genieten, kunnen eveneens studies
met volledig leerplan aanvatten, verderzetten of hervatten, mits het akkoord van het
OCMW. Dit geldt ook voor personen die niet aan de voorwaarden voldoen voor de
toekenning van het leefloon, maar wel aan die van de maatschappelijke
dienstverlening18.
In de eerste vijf maanden van 2014 bedroeg de stijging van het aantal studentenleefloners 7,3 %, tegenover 4,2 % voor alle leefloners, hetzij meer dan het dubbele.
18
De POD MI beschikt echter niet over statistieken van deze gevallen die afhangen van maatschappelijke hulp,
voor zover de begunstigden niet bij de OCMW's bekend zijn als "studenten".
14
Hoewel de studenten 5,9 % vertegenwoordigden van de leefloners in 2003,
vertegenwoordigden zij 12,4 % in 2013. Dit aantal stijgt constant sinds 2009.
Tabel 3: gemiddeld maandelijks aantal studenten-leefloners in België en per
inwonerscluster sinds 2003
Studenten- Gemiddelde
België
leefloners
2003
4 381
2004
5 472
2005
6 620
2006
7 816
2007
8 664
2008
9 247
2009
9 930
2010
10 793
2011
10 974
2012
11 354
2013
12 238
2014*
13 433
* Eerste vijf maanden.
BE
5.9%
7.2%
8.7%
9.9%
10.8%
11.1%
10.9%
11.3%
11.6%
11.9%
12.4%
13.0%
Aandeel studenten in het leefloon
GC1
GC2
GC3
6.9%
5.8%
6.2%
8.6%
7.4%
7.8%
10.4%
9.1%
9.1%
11.3%
10.5%
10.4%
12.8%
11.2%
11.1%
13.7%
12.0%
11.1%
13.5%
12.3%
10.6%
14.1%
12.8%
11.0%
14.7%
12.7%
11.7%
15.1%
12.9%
12.2%
15.4%
13.5%
12.9%
15.8%
14.0%
13.7%
GC4
5.3%
5.7%
6.9%
8.2%
9.0%
9.1%
8.6%
8.9%
8.8%
8.9%
9.0%
9.7%
Met 15,4 % stellen we in de clusters van de kleine gemeenten (GC1) het hoogste
percentage studenten-leefloners vast in 2013. Het territoriaal bevoegd OCMW is
immers dat van de plaats waar de student gedomicilieerd is op het ogenblik van de
indiening van de eerste aanvraag van een geïndividualiseerd project voor
maatschappelijke integratie. Dit OCMW blijft bevoegd voor de gehele ononderbroken
duur van de studies19.
De maandelijkse evolutie van het aantal studenten-leefloners fluctueert sterk
gedurende het jaar: het aantal studenten daalt sterk tijdens de maanden juli en
augustus. Deze maanden komen overeen met het einde van studies en met de
vakantiejobs van de studenten. Veel OCMW's verplichten hun studenten een baan te
zoeken tijdens de zomerperiode.
Grafiek 5 toont aan dat het aantal studenten-leefloners sneller is toegenomen in de
clusters van de middelgrote (GC2) en grote gemeenten (GC3) dan in de andere
clusters en dit sinds januari 2003. In de cluster van de vijf grote steden (GC4) stellen
we van 2011 tot 2013 een daling vast die een bepaalde tendentie heeft van het
maandelijkse aantal studenten.
19
Deze bepaling vormt een uitzondering op het algemene principe dat het OCMW van de gewoonlijke
verblijfplaats van de betrokkene bevoegd is. Deze uitzondering heeft een betere verdeling tot doel van de last
die de studenten voor de OCMW's vormen.
15
Grafiek 5: evolutie van het maandelijks aantal studenten-leefloners in België
en per groottecluster sinds januari 2003 (basis 100 in januari 2003)
450
400
(Januari 2003 = 100)
350
300
250
200
150
100
BE
GC1
GC2
GC3
jan-14
jan-13
jan-12
jan-11
jan-10
jan-09
jan-08
jan-07
jan-06
jan-05
jan-04
jan-03
50
GC4
2.5. Profiel van de studenten-leefloners
Studenten-leefloners en LL: verdeling naar gezinssituatie, 2013
75%
70%
65%
60%
55%
50%
45%
40%
35%
30%
25%
20%
15%
10%
5%
0%
67.1%
39.6%
32.8%
27.7%
27.7%
5.1%
Samenwonend
Alleenstaande
Studenten-leefloners
Gezinslast
LL
Wanneer we de gezinssamenstelling bekijken, is het aantal "samenwonenden" bij de
studenten-leefloners zeer hoog en veel groter dan bij de leefloners in 2013 (67,1 %
vs. 32,8%).
16
3. HET RECHT OP MAATSCHAPPELIJKE HULP (RMH)
Het recht op maatschappelijke hulp, terugbetaald door de federale Staat krachtens
de wet van 2 april 1965 betreffende het ten laste nemen van de steun verleend door
de openbare centra voor maatschappelijk welzijn, kan verschillende vormen
aannemen (hulp in natura, financiële steun, begeleiding, …).
De belangrijkste aspecten hiervan zijn:
− Financiële hulp (equivalent aan het leefloon)
− de tewerkstellingsmaatregelen
− de medische hulp
Personen die niet in aanmerking komen voor het recht op maatschappelijke
integratie kunnen het recht op maatschappelijke hulp vragen.
Zo kan aan personen die uitgesloten worden van het toepassingsgebied van het recht
op maatschappelijke integratie op basis van hun nationaliteit, hun leeftijd of hun
bestaansmiddelen het recht op maatschappelijke dienstverlening worden toegekend.
Men kan de volgende personen aanhalen:
− vreemdelingen met een verblijfstitel die niet ingeschreven zijn in het
bevolkingsregister (geregulariseerden, familieherenigingen, ...);
− asielzoekers
− illegalen die geen recht hebben op "dringende" medische hulp
Vreemdelingen met een verblijfstitel die niet ingeschreven zijn in het
bevolkingsregister
kunnen
financiële
steun
ontvangen
en
een
tewerkstellingsmaatregel genieten. Asielzoekers kunnen materiële of financiële steun
genieten.
3.1. De begunstigden van het recht op maatschappelijke hulp
Het aantal rechthebbenden op maatschappelijke hulp is sterk gedaald van 2004 tot
2008. Sinds 2009 kent dit aantal globaal een stijging. De stijging heeft zich doen
voelen in de clusters van de grote gemeenten (GC 3) en die van de vijf grote steden
(GC4), terwijl wij nog steeds een daling opmerkten van het aantal begunstigden in de
clusters van de kleine en middelgrote gemeenten (GC1 en GC2). In 2010
veralgemeende deze stijging zich naar alle clusters en bereikte ze 16,1 % voor gans
België. De stijging hield het ganse jaar 2011 aan in alle clusters, met uitzondering van
de cluster van de kleine gemeenten (GC1), waar het aantal rechthebbenden op
maatschappelijke dienstverlening stabiliseerde.
17
Tabel 4: gemiddeld maandelijks aantal begunstigden van het recht op
maatschappelijke dienstverlening in België en per inwonerscluster sinds 2003
Gemiddelde
Groeipercentage
België
BE
GC1
GC2
GC3
GC4
2003
47 908
2004
46 806
-2.3%
-1.7%
-3.2%
-1.0%
-2.5%
2005
45 290
-3.2%
-8.7%
-6.7%
2.7%
5.8%
2006
41 985
-7.3%
-20.1%
-12.1%
6.2%
3.9%
2007
37 531
-10.6%
-26.1%
-17.1%
2.9%
0.5%
2008
31 887
-15.0%
-34.2%
-23.7%
-1.7%
-4.2%
2009
32 991
3.5%
-14.2%
-3.3%
11.5%
10.3%
2010
38 312
16.1%
3.1%
13.2%
21.1%
18.3%
2011
43 106
12.5%
0.2%
11.6%
19.7%
9.6%
2012
42 460
-1.5%
-5.7%
-2.5%
0.0%
-1.2%
2013*
37 183
-14.8%
-20.4%
-16.2%
-14.4%
-12.6%
* Eerste acht maanden. Veranderingspercentages t.o.v. dezelfde periode van het voorgaande jaar.
RMH
In 2012 tekent zich een daling af van het aantal rechthebbenden en dit in het
bijzonder in de cluster van de kleine gemeenten (GC1).
Op basis van de cijfers in verband met de eerste acht maanden van 2013 merken we
een sterke daling van 14,8 % op van het aantal begunstigden van maatschappelijke
dienstverlening in België in vergelijking met dezelfde periode in 2012. Deze daling is
algemeen voor alle grootteclusters.
3.2. Profiel van de begunstigden van het recht op maatschappelijke
hulp
In 2013 waren meer dan de helft van de begunstigden van het recht op
maatschappelijke dienstverlening vreemdelingen die niet waren ingeschreven in het
bevolkingsregister. Asielzoekers en personen in een onregelmatige situatie
vertegenwoordigden samen iets meer dan een derde van de gerechtigden op het
recht op maatschappelijke dienstverlening, ofwel duidelijk minder dan in 2005.
RMH: verdeling volgens het statuut, 2005-2013
60%
54.3%
55%
50%
46.6%
45%
40%
35%
30%
28.9%
24.5%
25%
21.1%
20%
17.0%
15%
10%
3.4%
5%
4.2%
0%
Nt in bevolkingsreg.
ingeschr. vreemdeling, recht
op verbl.
Asielzoekers
Illegalen
2005
Anderen
2013
18
De hervorming van de opvang van de asielzoekers20via de invoering van het principe
dat de materiële steun prioritair maakte op de financiële steun, is niet vreemd aan de
vermindering van het aantal asielzoekers in het RMD. De stijging van het aantal
regularisaties beïnvloedt het aantal vreemdelingen die niet ingeschreven zijn in het
bevolkingsregister in het totaal.
3.3. De begunstigden van de financiële hulp (FH)
In het kader van de maatschappelijke dienstverlening is de financiële hulp in principe
het equivalent van het leefloon. Die steun wordt toegekend aan asielzoekers en aan
vreemdelingen die niet zijn ingeschreven in het bevolkingsregister.
Het aantal begunstigden van de FH heeft sterke dalingen gekend tussen 2003 en
2008. De oorzaken van deze daling liggen in de combinatie van verschillende
factoren, waaronder:
− de afschaffing van de financiële maatschappelijke hulp toegekend aan de
nieuwe asielzoekers ten voordele van een materiële hulp door de
opvangstructuren;
− de inwerkingtreding van de wet op het leefloon in oktober 2002, die het recht
op maatschappelijke integratie uitbreidt tot de vreemdelingen ingeschreven in
het bevolkingsregister, terwijl zij vroeger werden opgenomen in het recht op
maatschappelijke dienstverlening;
Tabel 5: gemiddeld maandelijks aantal begunstigden van een financiële hulp
in België en per inwonerscluster sinds 2003
FH
2003
2004
2005
2006
2007
2008
2009
2010
2011
2012
2013
Gemiddelde
België
39 503
37 213
34 495
30 484
25 943
19 617
19 720
24 580
28 337
26 726
21 515
BE
-5.8%
-7.3%
-11.6%
-14.9%
-24.4%
0.5%
24.6%
15.3%
-5.7%
-19.5%
GC1
-3.7%
-10.5%
-22.2%
-29.2%
-45.6%
-27.3%
-5.2%
-6.8%
-11.8%
-27.0%
Groeipercentage
GC2
-5.5%
-9.0%
-14.9%
-21.4%
-33.8%
-8.6%
17.4%
8.8%
-7.5%
-20.8%
GC3
-6.5%
-4.1%
0.9%
-2.6%
-6.2%
16.1%
32.5%
22.9%
-4.1%
-17.7%
GC4
-10.2%
1.7%
3.2%
7.7%
-6.5%
10.7%
34.4%
18.4%
-4.8%
-19.2%
Zoals tabel 5 echter aantoont, is er een stabilisatie van het aantal gerechtigden op
een financiële hulp in 2009, gevolgd door sterke stijgingen in 2010 en 2011.
Deze trendombuiging wordt verklaard door de stijging van het aantal regularisaties,
maar ook door de verzadiging van de opvangstructuren.21
20
De wet van 12 januari 2007 betreffende de opvang van asielzoekers en bepaalde andere categorieën van
vreemdelingen, gedeeltelijk van kracht geworden op 7 mei 2007 en gedeeltelijk op 1 juni 2007.
21
Sinds 2007 worden de asielzoekers, in een “normale” toestand opgevangen in centra of kleine structuren die
integraal gefinancierd worden door de federale Staat. Zij ontvangen voedsel, onderdak en begeleiding. De hulp
die zij ontvangen is materieel. Wanneer dit opvangnetwerk oververzadigd raakt, voorzag de wet van 2007 erin
om deze materiële hulp te laten "omslaan" naar financiële hulp. Concreet wil dit zeggen dat bepaalde
19
Het jaar 2012 betekent de terugkeer naar de daling van het aantal begunstigden van
een financiële hulp. Het einde van de crisis in de opvang van nieuwkomers heeft een
rol gespeeld in deze daling, maar ook de recente maatregelen inzake asiel- en
migratiebeleid, waaronder de versnelling en de verbetering van de procedures, de
nieuwe voorwaarden inzake gezinshereniging, de vermindering van de inkomende
stromen, met meer bepaald de invoering, in januari 2012, van een “filter” op de
regularisatieaanvragen om medische redenen, de bevordering van het
terugkeerbeleid, de strijd tegen misbruik en preventiecampagnes.
Tijdens het jaar 2013 is de daling van het aantal begunstigden van financiële hulp
vergroot in alle grootteclusters.
Zowel het aantal gerechtigde asielzoekers, als het aantal vreemdelingen dat niet is
ingeschreven in het bevolkingsregister daalt in 2013. Terwijl de eerste hun aantal
hebben zien dalen met 50%, hebben de tweede een daling van 14,5 % gekend in
vergelijking met 2012.
Tabel 6: evolutie van het gemiddeld maandelijks aantal begunstigden van een
financiële hulp in België volgens het statuut sinds 2003
Groeipercentage van het maandelijks gemiddeld aantal begunstigden
Jaar
2003
2004
2005
2006
2007
2008
2009
2010
2011
2012
2013
FH
waarvan asielzoekers
waarvan Nt in bevolkingsreg.
ingeschr. Vreemdeling
-5.8%
-7.3%
-11.6%
-14.9%
-24.4%
0.5%
24.6%
15.3%
-5.7%
-19.5%
-5.7%
-11.6%
-21.9%
-31.5%
-51.3%
-39.6%
-16.3%
-5.2%
28.1%
-50.0%
-6.4%
2.4%
8.3%
8.2%
-0.6%
18.0%
34.2%
18.3%
-9.6%
-14.5%
Onderstaande grafiek toont dat de maandelijkse evoluties van het aantal
begunstigden per groottecluster sterke contrasten vertoont. Hoewel het aantal
begunstigden in de cluster van de grote gemeenten en in die van de vijf grote steden
(GC3 en GC4) binnen beperkte marges schommelt tot half 2009, daalt dit aantal
geleidelijk in de clusters van de kleine en middelgrote gemeenten (GC1 en GC2).
Vervolgens merken we, tot eind 2011, een toename van het aantal begunstigden op
de financiële hulp in alle clusters, behalve in de cluster van de kleine gemeenten
(GC1) waar dit aantal blijft dalen. Deze contrastrijke evoluties worden gedeeltelijk
verklaard door de verzadiging van de opvangcentra en door de niet-toepassing van
het spreidingsplan22. De asielzoekers waarvoor geen enkel centrum werd aangeduid,
richten zich natuurlijker tot het OCMW van de gemeente waar zij verblijven, het
asielzoekers niet meer verplicht zijn om in hun opvangplaats te leven en dat zij naar een OCMW verwezen
worden voor hun tenlasteneming.
22
Bij verzadiging van de opvangcentra voorzag een plan in de spreiding van de asielzoekers over alle OCMW's
van het land. Door de last van deze operatie te verdelen tussen de OCMW’s, werden onevenwichten tussen de
gemeenten vermeden.
20
vaakst dat van één van de vijf grote steden of van een grote gemeente). Bovendien
hebben de regularisaties eveneens betrekking op de bevolking die meer aanwezig is
in de vijf grote steden en in de grote gemeenten.
BE
GC1
GC2
GC3
jan-13
jan-12
jan-11
jan-10
jan-09
jan-08
jan-07
jan-06
jan-05
jan-04
170
160
150
140
130
120
110
100
90
80
70
60
50
40
30
20
10
0
jan-03
(Januari 2003 = 100)
Grafiek 6: evolutie van het maandelijks aantal begunstigden van de financiële
hulp in België en per groottecluster sinds januari 2003 (basis 100 in januari
2003)
GC4
Zoals hierboven aangehaald, veralgemeent de daling van het aantal begunstigden op
de financiële hulp zich voor alle grootteclusters vanaf 2012. Deze evoluties moeten in
verband gebracht worden met de nieuwe maatregelen inzake het asiel- en
migratiebeleid.
3.4. Profiel van de begunstigde van de financiële hulp
In tegenstelling tot de leefloners waren de begunstigden op financiële hulp in 2013
hoofdzakelijk mannen Zij vertegenwoordigden 57,4 % van het aantal begunstigden
van de financiële hulp tegenover 46,4 % voor het leefloon.
Verdeling van de FH en de leefloners naar geslacht, 2013
65%
60%
57.4%
53.6%
55%
50%
46.4%
45%
42.6%
40%
35%
30%
25%
20%
15%
10%
5%
0%
FH
LL
Mannelijk
Vrouwelijk
21
Hier vinden we hoofdzakelijk personen terug tussen 25 en 44 jaar onder de
begunstigden van de financiële hulp. Dit leeftijdsaandeel is oververtegenwoordigd in
vergelijking met de Belgische bevolking van 18 jaar en ouder23 ( 51,8 % vs. 33,1 %). In
principe hebben de 65+ recht op de IGO, we vinden er echter enkelen terug onder de
begunstigden van de financiële hulp.
Répartition des bénéficiaires de l'AF et de la population belge de 18 ans et + selon
la classe d'âge 2013
55%
51.8%
50%
45%
40%
33.1%
35%
33.9%
30%
25%
23.3%
22.2%
21.2%
20%
15%
10.8%
10%
3.6%
5%
0%
AF
Population
18-24
25-44
45-64
65&+
Net zoals bij de leefloners zijn er meer mannen terug te vinden in de categorie
"alleenstaanden", bij de begunstigden van een financiële hulp in 2013, terwijl
vrouwen vaker aanwezig zijn binnen de categorie "gezinslast".
FH: verdeling mannen/vrouwen volgens categorie, 2013
59.6%
60%
55%
50%
44.0%
45%
40%
35%
25%
28.1%
27.9%
30%
24.8%
20%
15.5%
15%
10%
5%
0%
Samenwonend
Alleenstaande
Mannelijk
Gezinslast
Vrouwelijk
23
De bevolking van 18 jaar en ouder wordt hier in aanmerking genomen. Behalve uitzonderingen bepaald door
de wet moet de aanvrager van de FH immers meerderjarig zijn, d.w.z. minstens 18 jaar zijn. Ter informatie: de
min 18-jarigen vertegenwoordigden slechts 1,2% van de begunstigden van een FH in 2011.
22
De asielzoekers vertegenwoordigden 61 % van de begunstigden van een financiële
hulp in 2005. In 2013 telden zij nog slechts mee voor 10,4 % van de begunstigden.
FS: verdeling volgens het statuut, 2005-2013
100%
1.0%
2.4%
10.3%
90%
80%
70%
61.0%
60%
50%
87.3%
40%
30%
20%
38.0%
10%
0%
2005
Nt in bevolkingsreg. ingeschr. vreemdeling, recht op verbl.
2013
Asielzoekers
Anderen
23
4. DE INSTALLATIEPREMIES (IP)
4.1. De begunstigden van een installatiepremie
Daklozen kunnen een maal in hun leven genieten van de installatiepremie.
Onder dakloze moet verstaan worden, de persoon die niet over een eigen
woongelegenheid beschikt, die niet de middelen heeft om daar op eigen krachten
voor te zorgen en daardoor geen verblijfplaats heeft of die tijdelijk in een tehuis
verblijft in afwachting dat hem een eigen woongelegenheid ter beschikking wordt
gesteld. Daklozen die ermee instemmen om een woning te betrekken, genieten het
recht op maatschappelijke integratie en van een OCMW-tussenkomst voor hun
installatiekosten.
De installatiepremies berusten op drie wettelijke bases:
− het recht op maatschappelijke integratie (wet van 26 mei 2002);
− het ministerieel besluit van 2 februari 199924;
− de organieke OCMW-wet van 23 augustus 2004.
Tabel 11: gemiddeld maandelijks aantal begunstigden van een
installatiepremie in België en per groottecluster sinds 2003 (in eenheden en
jaarlijks groeipercentage)
IP
2003
2004
2005
2006
2007
2008
2009
2010
2011
2012
2013
BE
1 680
1 715
2 581
2 634
3 740
5 201
7 826
8 408
9 603
8 114
7 743
GC1
287
243
357
411
475
480
1 137
1 072
1 955
1 212
965
Jaarlijks aantal
GC2
564
596
833
849
1 144
1 362
2 207
2 425
2 554
2 495
2 340
GC3
433
449
631
635
1 090
1 706
2 420
2 520
2 847
2 531
2 483
GC4
396
427
760
739
1 031
1 653
2 062
2 391
2 247
1 876
1 955
Van 2003 tot 2011, jaar waar het aantal installatiepremies een piek bereikt, werd het
jaarlijks aantal installatiepremies25 vermenigvuldigd met 5,7. Deze voortdurende
evolutie van het aantal premies komt meer overeen met de uitstap, zelfs voorlopig,
uit een situatie van dakloosheid - aangezien de persoon een huisvesting heeft
24
tot wijziging van het ministerieel besluit van 30 januari 1995 tot regeling van de terugbetaling door de Staat
van de kosten van de dienstverlening die OCMW's hebben toegekend, en de ministeriële omzendbrief van 14
april 1999, hebben het principe ingevoerd van de tenlasteneming door de federale Staat van een
tegemoetkoming in de installatiekosten voor de huisvesting van behoeftige asielzoekers die maatschappelijke
dienstverlening van een OCMW ontvangen, op voorwaarde dat de woning zich bevindt in de gemeente van het
steunverlenend OCMW (in principe het OCMW van de verplichte inschrijfplaats).
25
De premies betaald krachtens de organieke OCMW-wet van 23 augustus 2004 zijn niet van toepassing op de
jaren van vóór 2005.
24
gevonden. Zij maakt het niet mogelijk om zich een idee te vormen van de evolutie van
het aantal personen dat effectief dakloos is in ons land.
We merken een daling op van het aantal premies toegekend in 2012 en 2013 na de
uitzonderlijke stijging van 2011. Het detail per soort premie toont aan dat vooral de
tussenkomsten in de installatiekosten van asielzoekers die een opvangcentrum
verlaten aan de basis liggen van de sterke daling van het aantal premies. Deze
evoluties moeten in verband worden gebracht met het einde van de opvangcrisis van
de asielzoekers en de logische daling van het aantal asielzoekers die financiële hulp
kunnen genieten.
Grafiek 10: evolutie van het jaarlijks aantal premies per soort wet
5000
4890
4767
4500
4045
4000
3741
3623
3500
3299
3285
3090
3000
4064
3021
2689
2505
2500
2201
2189
2000
2049
1687
1500
1386
1449
1428
1000
799
500
295
266
0
2003
2004
371
8
2005
414
31
2006
Installatiepremie (RMI)
758
543
263
2007
7
2008
2009
Huisvestingskosten (RMH)
2010
2011
2012
18
2013
Installatiepremie (Org. Wet)
4.2. Profiel van de begunstigden van een installatiepremie
Net zoals in het jaar 2005 hebben een hoger aantal mannen dan vrouwen een
installatiepremie genoten in 2013.
IP: verdeling naar geslacht, 2005-2013
65%
60%
59.4%
57.4%
55%
50%
45%
42.6%
40.6%
40%
35%
30%
25%
20%
15%
10%
5%
0%
2005
2013
Mannelijk
Vrouwelijk
25
5. METHODOLOGISCHE NOTA
De berekening van het aantal begunstigden is gebaseerd op de
terugbetalingsaanvragen die de 589 OCMW's hebben ingediend bij de POD
Maatschappelijke Integratie.
Stabiele cijfers: cijfers waarvan de potentiële variaties 1 % niet overschrijden. De
stabiele cijfers zijn beschikbaar volgens de in onderstaande tabel opgenomen
termijnen.
MESURE
DIS
RIS
ETUD
PI
DAS
AF
AM
M: dernier mois disponible
DONNEES STABLES
M-3 mois
M-3 mois
M-3 mois
M-3 mois
M-12 mois
M-6 mois
M-12 mois
De maandelijkse cijfers komen overeen met het aantal begunstigden geregistreerd
tijdens een bepaalde maand. Het is niet correct om alle maandcijfers op te tellen om
tot de jaarcijfers te komen. Eenzelfde persoon kan immers in de loop van eenzelfde
jaar gedurende verschillende periodes steun genieten.
De jaarcijfers komen overeen met de berekening van het aantal begunstigden tijdens
een bepaald jaar. Iemand die in de loop van eenzelfde jaar gedurende meerdere
periodes van een steun heeft genoten, wordt slechts één keer geteld.
Grootteclusters: de OCMW's worden onderverdeeld volgens 4 criteria inzake grootte:
− GC1: OCMW-cluster van de gemeenten waarvan de bevolking 15000 inwoners
niet overschrijdt kleine gemeenten
− GC2: OCMW-cluster van de gemeenten waarvan het bevolkingsaantal ligt
tussen 15.001 en 50.000 inwoners middelgrote gemeenten
− GC3: OCMW-cluster van de gemeenten waarvan de bevolkingsaantal ligt
tussen 50.001 en 50.000 inwoners grote gemeenten
− GC4: OCMW-cluster van de gemeenten waarvan het bevolkingsaantal hoger is
dan 150.000 inwoners
vijf grote steden (Antwerpen – Brussel – Charleroi –
Gent – Luik)
Code taille
CT1
CT2
CT3
CT4
Population au 1er janvier 2011
Pop. <=15000
15000< Pop. <=50000
50000< Pop. <=150000
Pop. >150000
Nombre de CPAS
367
193
24
5
26
Soorten sociale steunmaatregelen gefinancierd door de POD MI en vermeld in dit
rapport:
RMI: recht op maatschappelijke integratie
LL: leefloon (waaronder de studenten)
RMD: recht op maatschappelijke dienstverlening
FH: financiële maatschappelijke hulp (equivalent leefloon)
MH: medische hulp
IP: installatiepremie
Er zijn drie soorten begunstigden:
Categorie A: personen die samenwonen
Categorie B: alleenstaanden
Categorie E: personen met een gezin ten laste, d.w.z. minstens één minderjarig
ongehuwd kind ten laste, niet noodzakelijk dat van de aanvrager en desgevallend de
echtgenoot of levenspartner ten laste.
27
6. STATISTISCHE BIJLAGE
Bijlage 1: gemiddeld maandelijks aantal begunstigden van het recht op
maatschappelijke integratie per groottecluster
DIS
Belgique
2003
81 442
2004
83 938
2005
85 389
2006
88 343
2007
90 004
2008
92 373
2009
100 731
2010
105 652
2011
104 633
2012
105 225
2013
108 884
2014*
113 286
* Cinq premiers mois de l'année.
Nombre mensuel moyen
CT1
CT2
CT3
10 957
25 089
23 942
10 963
25 862
24 962
11 068
26 305
25 592
11 165
27 039
26 762
10 994
27 290
27 575
11 035
27 807
28 587
12 071
30 027
31 142
12 640
31 364
32 603
12 783
31 268
32 454
13 134
31 910
33 111
13 626
32 915
34 673
14 201
33 902
36 153
CT4
21 454
22 150
22 423
23 376
24 144
24 944
27 491
29 044
28 128
27 071
27 670
29 031
Bijlage 2: gemiddeld maandelijks aantal leefloners per groottecluster
RIS
Belgique
2003
74 098
2004
75 585
2005
76 330
2006
78 779
2007
80 487
2008
83 052
2009
91 187
2010
95 613
2011
94 873
2012
95 460
2013
98 820
2014*
103 200
* Cinq premiers mois de l'année.
Bijlage 3: gemiddeld
groottecluster
Etudiants RIS
Nombre mensuel moyen
CT1
CT2
CT3
9 657
22 482
22 066
9 526
23 033
22 732
9 587
23 297
23 218
9 652
23 877
24 211
9 595
24 257
25 020
9 654
24 732
26 154
10 621
26 804
28 632
11 078
27 974
30 033
11 237
27 959
30 005
11 525
28 483
30 722
11 988
29 345
32 252
12 572
30 365
33 673
maandelijks
Belgique
2003
4 381
2004
5 472
2005
6 620
2006
7 816
2007
8 664
2008
9 247
2009
9 930
2010
10 793
2011
10 974
2012
11 354
2013
12 238
2014*
13 433
* Cinq premiers mois de l'année.
aantal
CT4
19 893
20 293
20 229
21 039
21 615
22 512
25 130
26 529
25 673
24 731
25 234
26 591
studenten-leefloners
Nombre mensuel moyen
CT1
CT2
CT3
664
1 301
1 370
818
1 708
1 784
1 000
2 110
2 108
1 089
2 496
2 515
1 227
2 716
2 768
1 324
2 965
2 899
1 432
3 294
3 032
1 567
3 585
3 290
1 653
3 551
3 501
1 742
3 681
3 739
1 841
3 952
4 169
1 988
4 264
4 605
per
CT4
1 047
1 161
1 402
1 716
1 953
2 060
2 172
2 352
2 268
2 193
2 277
2 576
28
Bijlage 4: gemiddeld maandelijks aantal begunstigden van het recht op
maatschappelijke hulp per groottecluster
DAS
Belgique
2003
47 908
2004
46 806
2005
45 290
2006
41 985
2007
37 531
2008
31 887
2009
32 991
2010
38 312
2011
43 106
2012
42 460
2013*
37 183
* Huit premiers mois de l'année.
Nombre mensuel moyen
CT1
CT2
CT3
11 691
19 017
8 429
11 487
18 417
8 348
10 484
17 188
8 569
8 377
15 102
9 104
6 188
12 520
9 368
4 073
9 553
9 205
3 493
9 240
10 268
3 603
10 464
12 431
3 610
11 674
14 875
3 405
11 383
14 876
2 820
9 820
13 089
CT4
8 772
8 554
9 049
9 403
9 455
9 056
9 990
11 815
12 947
12 796
11 454
Bijlage 5: gemiddeld maandelijks aantal begunstigden van financiële hulp per
groottecluster
AF
2003
2004
2005
2006
2007
2008
2009
2010
2011
2012
2013
Belgique
39 503
37 213
34 495
30 484
25 943
19 617
19 720
24 580
28 337
26 726
21 515
Nombre mensuel moyen
CT1
CT2
CT3
10 821
16 851
6 651
10 423
15 917
6 222
9 324
14 479
5 964
7 255
12 328
6 020
5 136
9 686
5 866
2 793
6 410
5 501
2 030
5 862
6 389
1 925
6 883
8 463
1 795
7 492
10 397
1 583
6 934
9 971
1 156
5 494
8 209
CT4
5 180
4 651
4 728
4 881
5 255
4 912
5 439
7 309
8 654
8 238
6 656
Bijlage 6: jaarlijks aantal begunstigden van een installatiepremie per
groottecluster
PI
2003
2004
2005
2006
2007
2008
2009
2010
2011
2012
2013
Belgique
1 680
1 715
2 581
2 634
3 740
5 201
7 826
8 408
9 603
8 114
7 743
CT1
287
243
357
411
475
480
1 137
1 072
1 955
1 212
965
Nombre annuel
CT2
564
596
833
849
1 144
1 362
2 207
2 425
2 554
2 495
2 340
CT3
433
449
631
635
1 090
1 706
2 420
2 520
2 847
2 531
2 483
CT4
396
427
760
739
1 031
1 653
2 062
2 391
2 247
1 876
1 955
29
Bijlage 7: gemiddeld maandelijks aantal begunstigden van het recht op
maatschappelijke integratie per gewest
DIS
Belgique
2003
81 442
2004
83 938
2005
85 389
2006
88 343
2007
90 004
2008
92 373
2009
100 731
2010
105 652
2011
104 633
2012
105 225
2013
108 884
2014*
113 286
* Cinq premiers mois de l'année.
Nombre mensuel moyen
Bruxelles
Flandre
18 565
25 876
20 605
25 538
21 894
25 199
23 086
25 676
24 315
25 325
25 367
25 619
27 423
28 340
28 886
29 601
29 087
27 796
29 435
26 879
30 906
27 715
32 262
29 049
Wallonie
37 002
37 795
38 297
39 581
40 364
41 387
44 968
47 164
47 749
48 911
50 263
51 975
Bijlage 8: gemiddeld maandelijks aantal begunstigden van het recht op
maatschappelijke hulp per gewest
DAS
Belgique
2003
47 908
2004
46 806
2005
45 290
2006
41 985
2007
37 531
2008
31 887
2009
32 991
2010
38 312
2011
43 106
2012
42 460
2013*
37 183
* Huit premiers mois de l'année.
Nombre mensuel moyen
Bruxelles
Flandre
10 362
24 713
10 609
23 123
10 990
21 297
11 655
18 976
11 725
16 234
11 410
12 862
12 432
13 139
14 347
15 148
16 580
16 256
16 467
15 438
14 804
13 436
Wallonie
12 833
13 075
13 002
11 354
9 572
7 616
7 419
8 817
10 271
10 556
8 943
30
Meer cijfers?
In deze Focus worden slechts enkele sleutelcijfers besproken van de mensen die een
maatregel genieten die door de POD MI gefinancierd wordt. Op onze website vindt u
ook nog andere interessante cijfers per regio, provincie, arrondissement en gemeente
volgens het geslacht, de nationaliteit, de categorie of het statuut op onze
internetsite. Naast tal van downloadbare tabellen, vindt u ook onze andere
statistische publicaties en kunt u ons steeds via de website contacteren om cijfers op
maat te verkrijgen.
Bijkomende inlichtingen?
Indien u meer informatie wenst, gelieve contact op te nemen met de dienst
“Communicatie” op het volgende nummer: 02/508.85.85 of via onze website:
http://www.mi-is.be/be-nl/contact
Bronvermelding
POD MI - Maatschappelijke integratie
31