kun je een dagboekverslag van Leo Muller lezen.

Belevingsverslag bootreis Mensen voor Mensen
Door Leo Muller
Mensen voor Mensen heet de organisatie die vakanties voor gehandicapten organiseert. Begin
november mocht ik mee op een bootreis van een week. Een stedentrip van Arnhem tot Koblenz, vice
versa. Aan boord volgens de papieren 58 gehandicapten en evenveel begeleiders, twee
leidinggevenden en…...een scheepsarts. Dat was mijn rol.
Sta ik wel goed opgesteld?
Gerard heeft wel eens iets over reizen met gehandicapten verteld. Hij is dan zo enthousiast, dat zijn
stroom van woorden aan mij voorbij gaat. Ik heb er geen voorstelling bij. Vrijdagavond zal Frans ons
van Groningen naar Arnhem brengen, om kwart over zes bij het centraal station Groningen staan is de
afspraak. Als een levenslang ‘niet te laat zijn’-mens sta ik om goed zes uur buiten, zoek de geschikt
lijkende afhaalplek. Na meer dan een uur kijken naar en ìn iedere traag passerende auto die reizigers
komt afhalen slaat de vertwijfeling toe. Steeds weer een beter plek zoekend met al mijn tassen in de
donkere avondkou voor het centraal station. Af en aan rijdende auto’s, geen Frans, Sta ik wel goed
opgesteld? Na meer dan een uur gaat mijn mobiel…hoi…sta jij er nog…ja we komen…beetje
verkeerde afspraken.
Na nog een half uur mijn taxi, vol mensen en bagage. Het mijne erbij gepropt, mij op de achterbank
tegen de twee daar reeds zittende personen gedrukt. Ik ben zo verkleumd, dat de weldadige warmte
van drie op de achterbank mij soezerig maakt. Wij zijn dan ook in mijn beleven heel vlot in Arnhem.
Aan de wal ligt een groot wit schip, alle lichten branden als een hartelijk welkom. Bij binnenkomst
overvalt mij het ‘van der valk marmer’ van de hal, smaakvol en luxe overkomend. Overal druk
pratende mensen, lachende stemmen, veel handen schudden, wie is wie. Gerard is helemaal hyper,
komt handen tekort.
Ik trek mij terug in mijn hut, 109. Deze week mijn slaap- en spreekkamer. Onwennig stal ik mijn
bagage en medische toestanden op het lege tweede bed uit. Even voel ik mij verlaten, alleen, wat dóe
ik hier.
Dan de hut uit, de gang door richting geluiden, al die vreemde mensen. Namen onthouden is niet mijn
sterkste punt. Kennismakingsavond voor de vrijwilligers. Veel lijken elkaar al te kennen, zijn uitbundig,
druk. Kennen ook de bar zo te zien al goed. De avond houdt het midden tussen een vergadering en
een meeting van voetbalfans. Van alles dus. Ik stel mij voor, geef aan waar ze mij kunnen vinden en
dat er geen domme vragen bestaan, wel dom verstoppen van problemen en fouten. Zeg maar jij en
jou. Als het promillage stijgt en de voetbalfans de overhand krijgen ga ik naar bed.
Het eten koud, het hart verwarmd
De volgende morgen komen de gasten. Een eindeloze stroom rolstoelen wordt uit busjes geladen.
Soms het gewone beeld van mens in rolstoel, soms mensen in allerlei verwrongen houdingen, armen
en benen steken als verwilderde takkenbossen alle kanten op. Breekbaar, stug. In de loop van de
week ontdek ik wel beweging in deze misvormde spastische ledematen, herken en ken de mens,
maar dan is er ook rust, tijd en warmte. Ik heb geen gast waarop ik wacht en stel mij op als belader
van het traag schommelende plateau liftje dat gasten benedendeks moet brengen.
De purser van het schip, keuring in uniform, helpt mee. Hij begeleidt de kostbare vracht naar beneden.
Daar wachten de begeleiders die met hun gast in het schip verdwijnen. Hun zorg is begonnen.
In de twee uur dat de purser en ik elkaar ontmoeten in onze kennismaking met het totale rolstoelen
bestand van Nederland, zie ik hem veranderen. De angst en spanning van de mensen in de stoelen,
geklemd tussen de hekjes van de schommelende lift is voelbaar. Ik kijk vooral ook naar de purser. Zijn
stugge strakke gezicht, beroepsmatig in de plooi, gewend aan betalende veeleisende gasten, laat een
voorzichtige glimlach zien. Na meer dan een uur en dertig vakantiegangers verder is er een
oogcontact met hem dat er eerst niet was. In de loop van de week verdwijnt de glimlach niet meer van
zijn gezicht, Mensen voor mensen?
Het werk is begonnen, elke morgen om 8 uur in de ontbijtzaal, eten, herkenbaar en bereikbaar zijn als
aanspreekpunt voor allen. Even een frisse neus halen op het dek, een stille foto geschoten van het
trage landschap, daarna naar mijn hut, wachten op vragen. Verdiepen in dossiers. En de vragen
komen. Over medicatie, over vlekjes, plekjes, pijntjes, koorts, hoest, niet plassen, niet poepen of juist
te veel. Samen kijken, kuren geven, risico’s inschatten en soms verwijzen naar een ziekenhuis. De
gast staat centraal, kan vaak niet spreken of uitleggen. Leren toch te communiceren. Begeleiders als
vertellers en vertalers. Bij er niet uit komen overleggen met het verzorgingsfront thuis.
Net als in de praktijk soms niet of koud eten omdat een epileptische aanval niet over wil en langere
observatie vereist. De verzorgers zijn voor het grootste deel leken die dit werk al jaren doen. Ik ben
verbaasd over hun werkwijze, praktisch, niet arbo gebonden recht toe recht aan zorg. Het werkt. De
wel verpleegkundig geschoolde mensen voelen voor mij als een warme deken, even schuilen, even
delen van onzekerheid.
Onthaasten en grenzen verleggen
‘s Avonds tussen de bedrijven door naar huis bellen, Adje is in het begin ziek, voelt ver weg en klein.
Het netwerk thuis lijkt wel goed te werken. Ik kan gerust verder. Diner vanaf zes uur. Met de trage
plateau lift naar de eetzaal duurt het meer dan een uur voordat allen beneden zijn. Een lang rij
rolstoelen in de hal. Begeleiders lossen elkaar soms even af in deze queue. Wachten, wat is tijd. De
gasten zijn hun leven gewend te wachten, afhankelijk als ze zijn van anderen. Om te onthaasten is
voor ons hulpverleners dit schip een prima plek. Tijd heb je, kun je dus ook ten volle geven. Maar dat
zijn wij niet gewend in onze snelle wereld. Een snelle ontmoeting is een heel andere dan alle tijd
hebben.
Het diner is net zo. Een keurig vier gangen diner. Probleem is dat de meesten hun gast moeten
helpen bij het eten. Spastische bewegingen, tongen die naar buiten gaan in plaats van naar binnen,
speeksel dat doet verslikken. Giga grote servetten die na een poosje het hele menu van de avond
weergeven. Ondertussen zittend aan keurig stijlvol gedekte tafels, engelengeduld van de
hulpverleners. Een staf van obers die na een aanvankelijk afstandelijke verbazing er zichtbaar plezier
in krijgen. Ik voel zelf ook dat het went. De in het prille begin soms afstotende aanblik verblindt mij niet
meer, ik kan daardoor dieper kijken en zie de mens en niet de gehandicapte. Het tijd hebben doet
wonderen. In de loop van de week komen sommige begeleiders in de problemen. Trekken het niet, de
24 uur belasting, de soms best moeilijke, weinig inspirerende gasten, het gewend zijn alles alleen te
doen. Hulp vragen als een falen zien.
Wat kan ik doen, wat doe ik? Praten alleen slaat niet aan, voelen, aanraken, letterlijk je geven is het
enige dat helpt. Dat gaat intuïtief. Man, vrouw vervaagt, het is mens voor mens. Prachtmensen. Bonte
avonden, muziek, verkleden, show maken met elkaar. De gast centraal, dienend, elkaar stimulerend,
grenzen verleggen. Ook van jezelf. Vriendschap, brokjes liefde. In de loop van deze week is het
begrip van mensen voor mensen mij duidelijk geworden. Net als een naam die je aan je kind geeft bij
de geboorte, heeft het eerst geen diepere inhoud. Die komt pas na beleven mèt.
Thuisgekomen na deze week moest ik echt afkikken.
Gelukkig had ik foto’s gemaakt, zodat ik Adje ièts kon laten zien.
Mensen voor mensen.
Volgend jaar zal ik er weer bij zijn, minder verbaasd maar met dezelfde intentie.
Ik begrijp waar Gerard het altijd over heeft.