Vragen en antwoorden commissie BBV 2015

Vragen en antwoorden commissie BBV 2015
Vraag 2015.1:
Onder druk van de accountant zijn in 2011 alle aanwezige voorzieningen omgezet in bestemmingsreserves.
Met als argument dat de voorzieningen onvoldoende onderbouwd waren. Vanuit het BW wordt een definitie
gehanteerd wanneer voorzieningen gevormd dienen te worden. Dit wordt nader uitgewerkt in de Richtlijnen
voor de jaarverslaggeving. Graag nadere info waar de toepassing van een voorziening volgens de BBV afwijkt
van het BW en de Richtlijnen. Hierdoor ontstaat een ongewenst beeld dat er bestemmingsreserves gevormd
waarop geen accountantscontrole plaats vindt of de bestemmingsreserve toereikend is naar de toekomst in
het geval van beheersplannen en in de begroting en het meerjaren perspectief geen inzicht verschaft wordt in
het toekomstig verloop van de uitgaande geldstroom. Zelfs verplichte tijdelijke bijdragen aan een
gemeenschappelijke regeling worden als bestemmingsreserves getoond. Voor een leek ontstaat hierdoor de
indruk dat dit vrij besteedbaar eigen vermogen van de gemeente is. Graag een nadere toelichting op de
afbakening van de vereiste voorzieningen en de mate van vrijheid om toekomstige min of meer onvermijdelijke
kaststromen als bestemmingsreserve te verantwoorden. In mijn ogen kan een bestemmingsreserve niet dienen
als vervanging van voorzieningen indien er sprake is van verplichtingen met een meer dan 50% kans op een
uitgaande kasstroom.
Antwoord 2015.1:
In de (oorspronkelijke) artikelsgewijze toelichting op art. 44 is hieromtrent het volgende opgenomen:
Voor de definitie van voorzieningen is aansluiting gezocht bij artikel 374, boek 2 BW. In artikel 44 is bepaald
wanneer sprake is van een voorziening. Voorzieningen zijn passiefposten in de balans, die een schatting geven
van de voorzienbare lasten in verband met risico’s en verplichtingen, waarvan de omvang en/of het tijdstip van
optreden per de balansdatum min of meer onzeker zijn, en die oorzakelijk samenhangen met de periode
voorafgaande aan die datum. Het gaat bij voorzieningen om min of meer onzekere verplichtingen die te zijner
tijd tot schulden kunnen worden, zoals garantieverplichtingen en dergelijke (1). Ook kunnen voorzieningen
betrekking hebben op verplichtingen, samenhangend met het in de tijd onregelmatig gespreid zijn van
bepaalde kosten, zoals bijvoorbeeld groot onderhoud (2). Voorts kunnen voorzieningen een schatting betreffen
van de lasten voortvloeiend uit risico’s die samenhangen met de bedrijfsvoering, zoals rechtsgedingen,
reorganisaties en dergelijke (3). Voor de gevolgen van toekomstige gebeurtenissen, die niet in causale relatie
staan tot het bedrijfsgebeuren in de periode voorafgaande aan de balansdatum, kunnen geen voorzieningen
worden gevormd.
T.a.v. de omzetting van bestemmingsreserves is er bij deze beantwoording vanuit gegaan dat dit voorzieningen
betrof i.h.k.v. egalisatie van toekomstige onderhoudslasten. Als in dat geval actuele beheerplannen
ontbreken, kan niet onderbouwd worden aangetoond wat de benodigde omvang van de voorziening moet zijn
en ontbreekt daarmee tevens het inzicht in de mate waarin de doelstelling van egalisatie van lasten over
meerdere begrotingsjaren wordt gerealiseerd. In dat geval wordt niet voldaan aan de vereisten om een
voorziening voor groot onderhoud te vormen. In de praktijk zien we dat gemeenten als alternatief een
bestemmingsreserve vormen, zodat er dekkingsmiddelen zijn voor het uitvoeren van groot onderhoud. Bij een
bestemmingsreserve groot onderhoud wordt er vanuit de verslaggevingsregels geen nadere onderbouwing
1
afgedwongen inzake de omvang en afloop van de bestemmingsreserve (in tegenstelling tot voorzieningen). Het
is hierbij aan de raad om de kaders en voorwaarden voor de bestemmingsreserve goed te omschrijven.
Groot onderhoud kan op 2 manieren worden verwerkt:
1.
kosten in jaar van uitvoering t.l.v. de exploitatie (jaarlijks ramen in de begroting);
2.
kosten in jaar van uitvoering t.l.v. de onderhoudsvoorziening.
De keuze is aan de gemeenteraad. Wanneer de lasten van groot onderhoud direct ten laste van een
voorziening worden gebracht, moet wel aan de voorwaarden voor het aanhouden van een voorziening groot
onderhoud (actueel beheerplan) worden voldaan.
Over het eventueel vormen en aanwenden van bestemmingsreserves ter dekking van groot onderhoud besluit
de gemeenteraad. Een bestemmingsreserve groot onderhoud kan echter nooit de functie van het egaliseren
van onderhoudslasten over meerdere begrotingsjaren overnemen. Wanneer de gemeenteraad kiest voor het
egaliseren van onderhoudslasten over meerdere begrotingsjaren moet, onder de voorwaarde dat er een
actueel beheerplan is, op basis van artikel 44 lid 1c van het BBV een voorziening worden gevormd. Daarbij
wordt ook nog opgemerkt dat mutaties in bestemmingsreserves als incidentele baten en lasten worden
aangemerkt. Vanuit het oogpunt van risicobeheersing en inzicht in de financiële positie is het overigens – welke
systematiek ook wordt gekozen door de gemeenteraad - aan te raden altijd zorg te dragen voor actuele
beheerplannen.
Het komt in de praktijk voor dat een voorziening voor groot onderhoud niet met een actueel beheerplan is
onderbouwd en dat de voorziening ten gunste van de exploitatie moet vrijvallen en/of op basis van een
raadsbesluit in de balans wordt opgenomen als een bestemmingsreserve groot onderhoud. Dit kan hooguit een
tijdelijke situatie zijn gedurende de periode dat het beheerplan wordt geactualiseerd, omdat een
bestemmingsreserve de functie van egalisatiereserve groot onderhoud over meerdere begrotingsjaren niet kan
overnemen.
Ten aanzien van riolering is er een uitzondering. Hiervoor verwijzen wij naar de nieuwe notitie riolering waarin
staat dat de voorziening ad 44-2 verplicht wordt gevormd uit geheven / ontvangen specifieke bijdragen van de
burger en geen (echte) onderbouwing vereist. Het zijn gelden die aan betreffende taak moeten worden
besteed dan wel aan de burger moeten worden teruggegeven. Overigens is ook voor deze voorziening aan te
raden om voortdurende aansluiting met bijvoorbeeld het Gemeentelijk Rioleringsplan te hebben.
Ten aanzien van de verplichte tijdelijke bijdragen aan gemeenschappelijke regelingen, zal waarschijnlijk niet zijn
voldaan aan het criterium dat een causale relatie dient te bestaan met het bedrijfsgebeuren in de periode
voorafgaande aan de balansdatum (omstandigheden na balansdatum zullen de uitstroom van middelen nog
kunnen beïnvloeden, bijvoorbeeld opheffing van de GR of wijziging van de begroting van de GR voor
toekomstige uitgaven). In dat geval mag inderdaad geen voorziening of schuld worden opgenomen in de balans
van de gemeente, maar kan de gemeenteraad wel besluiten geld voor dit doel te reserveren in een
bestemmingsreserve.
2
Vraag 2015.2:
In de gemeente bestond in het kader van de gemeentelijke comptabiltieit voorschiften een voorziening
verfraaiing gemeente. De besteding van de voorziening was gedelegeerd aan het College en het College liet
zich adviseren door een Commissie Kunst en Cultuur en die commissie gaf dus b.v. een advies m.b.t de
besteding van de middelen in die voorziening. Echter is deze voorziening sinds het BBV een reserve geworden
en de vraag is of die besteding van de reserve aan het College gedelegeerd kan blijven/worden.
Zo niet hoe kunnen we dan praktisch hieraan invullen geven waarbij recht wordt gedaan aan het BBV en voorts
aan de rol van het College en de adviserende commissie Kunst en Cultuur
Antwoord 2015.2:
De basisregel is dat mutaties in bestemmingsreserves moeten zijn gedekt door een vóór het einde van het
verslagjaar genomen raadsbesluit. De invulling van een dergelijk raadsbesluit behoeft echter niet altijd een
specifiek omschreven en afgebakende uitgave te behelzen. Het is aan de raad om de voorwaarden rondom de
besteding van een bestemmingsreserve te bepalen. Dit kan bijvoorbeeld ook een raadsbesluit zijn (bijv. in een
nota reserves en voorzieningen of een separaat raadsbesluit), waarin een generieke bestedingsvoorwaarde
wordt gesteld. Formuleringen in deze casus zouden kunnen zijn ‘…onttrekkingen uit de bestemmingsreserve
mogen plaats vinden o.b.v. een collegebesluit o.b.v. een advies van de Commissie Kunst en Cultuur…’. Hierbij
kan ook in overweging genomen worden om dit tot een bepaald grensbedrag toe te staan en daarboven wel
expliciete toestemming van de raad te vereisen.
Het is aan de raad om een dergelijk expliciet besluit te nemen, waarbij de bevoegdheid om bestedingen te
dekken uit de reserve wordt gedelegeerd aan het College. Het is overigens wel aan te bevelen om
onttrekkingen (en ook toevoegingen) o.b.v. dergelijke generieke raadsbesluiten altijd via een
begrotingswijziging te verwerken. Dit leidt tot een transparante verantwoording aan de raad.
Vraag 2015.3:
Een gemeenschappelijke regeling exploiteert gronden en heeft een perceel administratief in 4 delen
opgedeeld. Feitelijk is het één complex waarbij gronden tegen een gemiddelde verkoopprijs worden verkocht.
Nu zijn er twee van de vier delen verkocht en twee delen nog niet. het totale complex is nog steeds (ruim)
winstgevend. De klant wil graag de verkoopprijzen naar beneden aanpassen om de overige twee percelen
sneller te verkopen. Door de verlaging blijft het totale complex winstgevend, maar de nieuwe verkoopprijs is
lager dan de twee verkochte delen. Vraag: moet de gerealiseerde winst op de twee in het verleden verkochte
percelen deels worden teruggedraaid (en dus een verlies worden genomen) of kan dit achterwege blijven
aangezien het totale complex nog steeds (maar wel minder dan eerst) winst wordt verwacht?
Antwoord 2015.3:
Het voorzichtigheidsbeginsel leidt er toe dat realisatie van winst moet worden uitgesteld tot daarover
voldoende zekerheid bestaat. Dit betekent echter niet dat pas winst moet worden genomen bij het afsluiten
van het grondexploitatiecomplex. Ongeacht of in deze casus in het verleden wel of niet terecht is verondersteld
dat voldoende zekerheid bestond voor tussentijdse winstneming, is er feitelijk voor de deelcomplexen winst
gerealiseerd (opbrengst betreffende deelcomplexen > kosten betreffende deelcomplexen).
3
Zolang er een verwachte winst blijft bestaan op de resterende deelcomplexen (kavels), is het niet noodzakelijk
de als gerealiseerd beschouwde winst te corrigeren. Pas wanneer de verwachting is dat de opbrengsten voor
de resterende deelcomplexen (kavels) lager zullen zijn dan de boekwaarde + resterende kosten, en dus sprake
is van een verwacht verlies, dient voor dit verlies een voorziening te worden gevormd.
Vraag 2015.4:
Mag je de bijdragen die je verstrekt voor woningaanpassing op grond van de Wet voorziening Gehandicapten
op grond van artikel 61 BBV activeren.
Antwoord 2015.4:
Artikel 61 geeft de condities aan waaronder bijdragen in activa in eigendom van derden kunnen worden
geactiveerd. Eén van die condities is dat de investering die tot het actief bij de derde heeft geleid, bijdraagt aan
de publieke taak. Dat wil zeggen dat er een algemeen belang mee is gediend, liggende in de sfeer van de
uitvoering van een overheidstaak. De uitvoering van de WvG is een (wettelijk verplichte) overheidstaak van de
gemeente, maar dient een individueel belang en geen algemeen belang. Er wordt dus niet voldaan aan alle
voorwaarden van art. 61 BBV, waardoor bijdragen o.g.v. de WvG niet kunnen worden geactiveerd als bijdrage
in activa van derden.
Vraag 2015.5:
Op de balans kennen we nu het onderdeel Investeringen met economisch nut waarvoor ter bestrijding van de
kosten een heffing kan worden geheven. In de toelichting daarop wordt alleen gesproken over riool- en
afvalstoffenheffing. Dienen hieronder ook de investeringen op de gemeentelijke begraafplaats worden
ondergebracht voor zover daarvoor begraafrechten worden geheven?
Antwoord 2015.5:
De bedoelde heffing betreft ook rechten die op grond van Gemeentewet art. 229 lid 1 a en b worden geheven.
Dit zijn rechten die maximaal kostendekkend mogen zijn, alleen besteed mogen worden aan het doel waarvoor
de rechten zijn geheven en die ook een spaarbedrag voor vervanging van de betrokken activa mogen bevatten.
Begraafrechten vallen onder de in Gemeentewet art. 229 lid 1 a en b bedoelde rechten. Investeringen
waarvoor begraafrechten (kunnen) worden geheven, moeten derhalve worden gepresenteerd onder de
categorie ‘Investeringen met een economisch nut waarvoor ter bestrijding van de kosten een heffing kan
worden geheven’.
Vraag 2015.6:
De financiële verordening van onze gemeente lijkt onvolledig betreffende titel 3 Artikel 21 “Waardering en
afschrijving vaste activa” Het ontbreekt hier naar mijn mening aan regels voor waardering en afschrijving van
activa. Dit is in strijd met artikel 212 van de Gemeentewet en de artikelen 59 t/m 65 van de BBV.
Het college heeft op deze manier vrije hand en de raad en de accountant heeft geen handvat om te
4
controleren. Dit komt de rechtmatigheid niet ten goede.
Bijvoorbeeld;
Het college stelt voor om de afschrijvingstermijn van bestaande parkeergarages te verhogen van 40 naar 50
jaar en een restwaarde op te nemen van 25% omdat de grond nooit is gewaardeerd en een waarde behoudt.
Afgezien van het feit dat dit een resultaat afhankelijke verandering is, is het m.i. onjuist omdat de verordening
niet juist is. Als ik de besluiten van de commissie BBV goed heb gelezen zegt de commissie in een vergelijkbaar
geval dat alle afschrijvingstermijnen moeten worden teruggezet naar de looptijden van voor 2012 de datum
waarop de verordening in werking is getreden.
Graag verneem ik uw mening hierover en wil u bij deze een advies vragen wat te doen.
Antwoord 2015.6:
In de Financiële verordening van de gemeente is in art. 21 het volgende opgenomen:
Artikel 21 Waardering en afschrijving vaste activa
o
1. Het college draagt zorg voor het opstellen en naleven van regels met betrekking tot de waardering en
afschrijving van vaste activa.
o
2. Het college draagt zorg voor het tenminste een maal per vier jaar herzien van deze regels.
o
3. Het college doet in de paragraaf kapitaalgoederen verslag van het gevoerde beleid ten aanzien van de
waardering en afschrijving van vaste activa.
Hiermee heeft de raad heeft de regels voor waardering en afschrijving feitelijk niet zelf vastgesteld, maar de
bevoegdheid daartoe gedelegeerd aan het college. Dit is op grond van Gemeentewet art. 156 lid 2f niet
toegestaan. Het opstellen van de regels en randvoorwaarden (de kaderstelling) moet door de raad gebeuren;
de uitvoering en handhaving kan wel worden gedelegeerd.
Het ontbreken van de vaststelling van de regels voor waardering en afschrijving door de raad betreft in het
kader van de rechtmatigheid een formele (juridische) fout van de gemeenteraad. Aangezien de in de
verslaggeving gehanteerde afschrijvingen niet alleen formeel aan de (hier dus formeel ontbrekende)
regelgeving worden getoetst door de accountant, maar ook aan het BBV, én de raad de afschrijvingstermijnen
van nieuwe investeringen ook vaststelt in de jaarlijkse begrotingen, is er geen sprake van een (financiële)
verslaggevings- of rechtmatigheidsfout.
Ten aanzien van de wijziging van de afschrijvingstermijn betekent dit derhalve ook dat dit een bevoegdheid is
van de raad. De afschrijvingstermijnen kunnen worden aangepast indien de feitelijke levensduur naar
verwachting afwijkt van de afschrijvingstermijnen zoals vastgesteld door de raad. Een aanpassing van de
levensduur betreft een schattingswijziging. Een schattingswijziging wordt prospectief verwerkt, waarbij de
resterende boekwaarde op het moment van aanpassing van de afschrijvingstermijn wordt afgeschreven over
de nieuwe restant levensduur van het actief. Er vindt dus geen herrekening plaats naar de eerdere reeds
afgesloten jaren.
5
Het hanteren van een restwaarde op activa is toegestaan, voorzover deze restwaarde wordt verwacht te
bestaan en te kunnen worden verkregen van derden na afloop van de gebruiksduur door de gemeente , dan
wel bij de buitengebruikstelling van het betreffende actief. Hierbij mag geen rekening worden gehouden met
de onderliggende grond en inflatie. Indien het pand en de grond als één actief zijn geactiveerd, kan alleen een
restwaarde op het pand worden gehanteerd. Aan de grond kan niet alsnog een waarde worden toegekend.
De toepassing van een restwaarde bij afschrijving van gebouwen is daarnaast een waarderingsgrondslag die
vastgesteld moet zijn/worden in het activeringsbeleid van de gemeente (bijv verordering 212) en die
bovendien consistent moet worden toegepast voor dezelfde activacategorieën en consistent in de tijd. Tevens
dient in de jaarrekening een goede toelichting te worden opgenomen waarom de gemeente er met ingang van
dit jaar voor kiest om een restwaarde toe te passen.
Vraag 2015.7:
Onze gemeente bezit een stuk grond van Eur 300.000 (stille reserve). Hierop wordt een gebouw gezet van EUR
500.000. Men wil nu de grond als restwaarde inzetten en slecht het verschil EUR. 200.0000 (500.000-300.000)
aflossen en ook voor slecht EUR 200.000 rente als kapitaallast opnemen.
Mag dit?
Antwoord 2015.7:
Het BBV verbiedt niet om voor gebouwen een restwaarde te hanteren, voorzover deze restwaarde wordt
verwacht te bestaan en te kunnen worden verkregen van derden na afloop van de gebruiksduur door de
gemeente, dan wel bij de buitengebruikstelling van het betreffende actief. Hierbij mag geen rekening worden
gehouden met de onderliggende grond en inflatie. Op grond mag niet worden afgeschreven, dus daarvoor
geldt ook geen restwaarde. De grond dient apart geactiveerd te blijven op de huidige boekwaarde.
Vraag 2015.8:
In onze gemeente willen we meer grip krijgen op ons vastgoed. Hieromtrent worden verschillende scenario’s
verkend. Eén van de terugkerende elementen is het verschil tussen publiek- en privaatrechtelijke
rechtsvormen. De belangrijkste component hierbij is de mogelijkheid van afschrijven tot de helft van de WOZwaarde in een privaatrechtelijke stichting. Nu heb ik gezocht in de notitie kapitaalgoederen welke regelgeving
hiervoor aanwezig is voor een publiekrechtelijke vorm, maar ik kom hier niet helemaal uit. In de notitie kapitaal
goederen (2.2.5) wordt gesteld dat (in het kader van restwaarde): "Omdat activa worden gebruikt en
gedurende de afschrijfperiode technisch en economisch slijten/verouderen zal de praktijk veelal zijn dat naar
een boekwaarde 0 moet worden afgeschreven, als het voornemen bestaat de activa tot het einde van de
mogelijke gebruiksduur te benutten." Impliceert dit dat met betrekking tot afschrijving (en inherent -kosten)
een boekhoudkundig voordeel gehaald kan worden, omdat deze lasten lager zijn? Of kan de gemeente ook zelf
haar nota investeren & waarderen aanpassen om deze "voordelen" te bereiken?
6
Antwoord 2015.8:
Het BBV verbiedt niet om voor gebouwen een restwaarde te hanteren, voorzover deze restwaarde wordt
verwacht te bestaan en te kunnen worden verkregen van derden na afloop van de gebruiksduur door de
gemeente, dan wel bij de buitengebruikstelling van het betreffende actief. Hierbij mag geen rekening worden
gehouden met de onderliggende grond en inflatie. Dat gebouwen worden afgeschreven tot een bepaalde
restwaarde is echter wel een waarderingsgrondslag die vastgesteld moet zijn/worden in het activeringsbeleid
van de gemeente (bijv. verordering 212) en die bovendien consistent moet worden toegepast voor dezelfde
activacategorieën en consistent in de tijd.
Dat in privaatrechtelijke rechtsvormen andere (fiscale) afschrijvingsregels gelden, kan inderdaad tot een
tijdelijk verschil leiden. Wanneer het actief namelijk aan het einde van de gebruiksduur buiten gebruik wordt
gesteld of verkocht, dan dient de resterende boekwaarde te worden afgeboekt, wat op dat moment leidt tot
het nemen van de resterende last, welke in het BBV-stelsel over het algemeen al gedurende de gebruiksduur
zal zijn genomen.
Vraag 2015.9:
Op 11 december 2014 werd de Decembercirculaire 2014 gemeentefonds gepubliceerd. In de circulaire is met
geen woord gerept over vermoedelijke onderuitputting bij het rijk. Toch blijkt uit de Najaarsnota 2014 van het
rijk een onderuitputting van ruim € 300 mln. Het effect daarvan op het gemeentefonds is circa € 60 mln. Bij een
gemiddelde van € 12 mln. per punt uitkeringsfactor komt dat neer op 5 punten. Vertaald voor onze gemeente
betekent het een geschatte nabetaling over 2014 van afgerond € 138.000 (5 x € 27.671).
Door het vervallen van de Maartcirculaire, waar het rijk voorheen de nacalculatie over het voorgaande jaar
vermeldde, is de verrekensystematiek door het rijk gewijzigd. Op blz.3 van de Decembercirculaire 2014 is
daarover het volgende opgenomen: “De accresraming 2014 blijft in deze circulaire ongewijzigd. Het definitieve
accres 2014 wordt volgens de gebruikelijke systematiek bij het Financieel Jaarverslag over 2014 vastgesteld en
gemeld in de Meicirculaire 2015 en verwerkt in het uitkeringsjaar 2015. Voor uw jaarafsluiting 2014 is het
accres zoals gemeld in de Septembercirculaire 2014 de laatst gemelde stand.”
Vorig jaar nam het rijk het wijze besluit om de voorlopige afrekening volgens de Najaarsnota 2013 wel op te
nemen in de Decembercirculaire 2013.
Ons standpunt is vanuit het voorzichtigheidsprincipe het voorzienbare geschatte verlies direct nemen en te
verwerken in de jaarrekening 2014 en niet de systematiek van het rijk te volgen door de Meicirculaire 2015 af
te wachten en het definitieve nacalculatorisch nadelig resultaat te verrekenen in het lopende verslagjaar 2015.
Antwoord 2015.9:
In antwoord 2011.1 heeft de commissie BBV hieromtrent de volgende stellige uitspraak gedaan:
Stellige Uitspraak: Van alle gemeenten en provincies wordt verwacht dat in de jaarrekening van jaar t de
gemeentefonds- respectievelijk provinciefondsuitkering wordt opgenomen conform de in jaar t laatste
7
gepubliceerde accresmededeling. Doorgaans is deze accresmededeling opgenomen in de septembercirculaire.
De gevolgen van het bijgestelde accres zoals opgenomen in de meicirculaire van het jaar t+1 worden verwerkt
in de begroting/jaarrekening van het jaar t+1.
Dit neemt overigens niet weg dat wanneer de gemeente een verlies voorspelt, het mogelijk is om voor deze
tegenvaller een deel van het resultaat te bestemmen in een bestemmingsreserve. Het is echter niet mogelijk
om hiervoor een voorziening te treffen.
Vraag 2015.10:
De gemeente is eigenaar van een accommodatie met een boekwaarde van € 500.000: € 450.000 gebouw en
€ 50.000 grond. De feitelijke waarde is eveneens € 500.000, maar met de volgende verdeling: € 50.000 gebouw
en € 450.000 grond. Is het in dit geval mogelijk om de balanspositie te corrigeren naar de feitelijke waarde?
Achterliggend motief: intentie is om de accommodatie te verkopen voor € 50.000 en de grond in erfpacht uit te
geven.
Antwoord 2015.10:
BBV artikel 63 lid 1 schrijft voor dat activa worden gewaardeerd tegen verkrijgings- of vervaardigingsprijs.
Herwaardering (naar een hogere waarde) is niet toegestaan. Wanneer echter sprake is van een verwachte
duurzame waardevermindering, dan dient wel afwaardering van de activa plaats te vinden. In deze casus
betekent dit dat herwaardering van de grond niet is toegestaan en dat t.a.v. het gebouw beoordeeld moet
worden in hoeverre er sprake is van een duurzame waardevermindering (dit is ook mede afhankelijk van de
functie van het gebouw).
Wanneer de bestemming van een activum verandert, schrijft art. 63 lid 5 BBV voor, dat de actuele
waarde van de nieuwe bestemming in de toelichting op de balans wordt opgenomen. Wanneer deze waarde
lager is dan de boekwaarde, is er hoogstwaarschijnlijk sprake van een duurzame waardevermindering en dient
ook afwaardering plaats te vinden.
Wanneer de grond in erfpacht wordt uitgegeven, geldt dat op het moment dat het erfpachtcontract ingaat,
waardering van deze grond plaatsvindt volgens art. 63 lid 4 BBV:
Voor in erfpacht uitgegeven gronden geldt de uitgifteprijs van eerste uitgifte als verkrijgingsprijs. Gronden in
eeuwigdurende erfpacht worden gewaardeerd tegen registratiewaarde.
Wij verwijzen voor deze waardering naar de BBV-notitie over erfpacht.
8
Vraag 2015.11:
1. Gebruik tariefegalisatiereserve van een bestemmingsheffing voor andere doelen.
a. Is het onttrekken aan de tariefegalisatiereserve afvalstoffenheffing van € 2,65 mln. in 2015 en het (daarmee)
financieren van digitaliseringsprojecten rechtmatig?
b. Is er jurisprudentie die in soortgelijke gevallen de (on)rechtmatigheid zou kunnen onderbouwen?
2. Samenvoegen tariefegalisatiereserves bestemmingsheffingen.
a. Is het samenvoegen van de tariefegalisatiereserves van de bestemmingsheffingen afvalstoffenheffing en
rioolheffing wenselijk en rechtmatig?
b. Is er jurisprudentie die in soortgelijke gevallen de (on)rechtmatigheid zou kunnen onderbouwen?
Achtergrond:
In de gemeente worden twee bestemmingsheffingen geheven, t.w. de rioolheffing en de afvalstoffenheffing.
Beide belastingen zijn altijd, tot de begroting 2015 behandeld als gesloten circuits. Beide
bestemmingsheffingen hebben een eigen tariefegalisatiereserve als buffer voor het opvangen van onvoorziene
uitgaven en voor het tegengaan van grote tariefschommelingen.
Het College BW is voornemens om de egalisatiereserves afvalstoffenheffing (afvalstoffenheffing wordt alleen
geheven bij huishoudens) en egalisatiereserve rioolheffing (rioolheffing wordt geheven bij huishoudens,
bedrijven en instellingen) samen te voegen. Dit gaat ten koste van de transparantie voor burgers en
ondernemers en gemeenteraad. Slechts door hierover steeds vragen te stellen welke middelen waar naar toe
gaan, kan die transparantie tegen extra organisatiekosten weer bereikt worden.
Vorig en ook dit College BW krijgt steeds meer problemen om een boekhoudkundig sluitende begroting te
maken en gaat steeds creatiever om met het presenteren daarvan en het zoeken van financieringsbronnen.
Illustratief is dat bijv. een programma digitalisering, dat in zekere mate een structureel karakter heeft qua
uitgaven, incidenteel in 2015 gefinancierd wordt uit de egalisatiereserve afvalstoffenheffing voor een bedrag
van € 2,65 mln. en dat, vanwege het ontbreken van financiële dekking, de uitgaven vanaf 2016 (nog) niet
worden begroot. De gemeenteraad heeft hiermee inmiddels in meerderheid ingestemd.
Uit de Handreiking ‘Kostentoerekening, heffingen, rechten en tarieven 2014’ is op pagina 25 af te leiden dat de
Hoge Raad beperkingen heeft opgelegd ten aanzien van het heffen van deze belasting voor het dekken van
kosten van zwerfafval, laat staan voor dekking van kosten van een programma digitalisering.
Antwoord 2015.11:
1. Gebruik tariefegalisatiereserve van een bestemmingsheffing voor andere doelen.
a. Is het onttrekken aan de tariefegalisatiereserve afvalstoffenheffing van € 2,65 mln. in 2015 en het (daarmee)
financieren van digitaliseringsprojecten rechtmatig?
Wanneer de gelden onderdeel uitmaken van een reserve, dan heeft de raad de bevoegdheid om deze gelden te
besteden. Een onttrekking uit de reserve is rechtmatig wanneer hieraan een raadsbesluit d.d. uiterlijk 31-12
van het betreffende jaar ten grondslag ligt.
9
b. Is er jurisprudentie die in soortgelijke gevallen de (on)rechtmatigheid zou kunnen onderbouwen?
De belastingrechter gaat niet over het budgetrecht van de raad. Risico is wel dat de belastingrechter aanleiding
ziet om te twijfelen aan de juistheid van de ramingen t.b.v. huidige en toekomstige tarieven, zie deze recente
uitspraak:
http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBGEL:2014:7007
‘Eiser heeft ter onderbouwing van zijn standpunt dat de opbrengstlimiet is overschreden onder meer verwezen
naar de onttrekking van € 6.800.000 aan de bestemmingsreserve riolering. De rechtbank is van oordeel dat deze
onttrekking op zichzelf beschouwd niet van belang is bij de beoordeling van de verbindendheid van de
Verordening 2013. Deze onttrekking raakt immers niet de raming van de opbrengsten en lasten voor het jaar
2013 maar heeft betrekking op in voorgaande jaren ontstane overschotten aan gerealiseerde inkomsten
rioolheffing. Wel kan deze onttrekking een aanwijzing zijn dat de lasten structureel te hoog worden geraamd.
Dit moet echter voor ieder jaar opnieuw worden getoetst.’
2. Samenvoegen tariefegalisatiereserves bestemmingsheffingen.
a. Is het samenvoegen van de tariefegalisatiereserves van de bestemmingsheffingen afvalstoffenheffing en
rioolheffing wenselijk en rechtmatig?
Voor het samenvoegen van reserves geldt eveneens dat dit valt onder de bevoegdheid van de raad.
Hierbij dient echter de nieuwe notitie riolering in acht te worden genomen, die in november 2014 door de
commissie BBV is uitgebracht, zie:
http://www.commissiebbv.nl/begroten/notities/
In deze notitie geeft de commissie nadere richtlijnen hoe moet worden omgegaan met gelden uit rioolheffing.
Het uitgangspunt is dat gelden die via rioolheffing door gemeenten zijn geïnd, moeten worden besteed aan
riolering en hiervoor worden beklemd in een voorziening en niet in een bestemmingsreserve die in principe
vrij kan worden besteed door de gemeenteraad. Alleen gelden die overblijven doordat de gemeente
activiteiten goedkoper heeft kunnen uitvoeren dan begroot, mogen uit de voorziening vrijvallen ten gunste van
de exploitatie of een reserve. Omdat veel gemeenten nu nog wel een bestemmingsreserve hebben, zal het
saldo per ultimo 2014 moeten worden omgezet naar een voorziening, tenzij de reserve overwegend is ontstaan
uit efficiency-/aanbestedingsvoordelen. In dat geval kan de reserve blijven bestaan of vrijval naar de
exploitatie/algemene reserve plaatsvinden.
Voor de afvalstoffenheffing geldt dezelfde systematiek.
b. Is er jurisprudentie die in soortgelijke gevallen de (on)rechtmatigheid zou kunnen onderbouwen?
Zie 1b.
10
Vraag 2015.12:
Op grond van de artikelen 19 en 23 BBV dienen gemeenten en provincies een (meerjarige) staat van incidentele
baten en lasten en een (meerjarig) overzicht van de beoogde onttrekkingen en toevoegingen aan de reserves
te presenteren. In beginsel zijn onttrekkingen en toevoegingen aan reserves incidenteel en worden (dus) als
zodanig in de staat van incidentele baten en lasten opgenomen. De overige toevoegingen en onttrekkingen zijn
alsdan als structureel aan te merken.
Mijn vraag: wat is de toegevoegde waarde van het overzicht van de structurele toevoegingen en
onttrekkingen? Deze informatie volgt toch automatisch uit de staat van incidentele baten en lasten?
Antwoord 2015.12:
De structurele toevoegingen en onttrekkingen zijn inderdaad te herleiden uit de andere overzichten. De
opname van een separaat overzicht vergemakkelijkt het financieel toezicht door de raad.
Vraag 2015.13
Het afgelopen half jaar is er tussen het college en de gemeenteraad geweest omtrent de bevoegdheden van
het college omtrent de voorziening Meerjarig Onderhouds Plan (MOP). Het college wenst een forse uitgave in
het MOP 5-6 jaar naar voren te halen. Het college stelt hierbij dat dit binnen haar bevoegdheden valt.
Indien het bovenstaande echter financieel wordt benaderd dan is er door het naar voren halen van deze
uitgave sprake van gemiste rente-opbrengsten. In de opbouw van de voorziening wordt namelijk rekening
gehouden met een oprenting van 4% per jaar. Door deze gemiste rente-opbrengsten vertoont de voorziening
op langere termijn mijns inziens enkele jaren een negatief saldo, hetgeen niet toegestaan is.
Antwoord 2015.13
Het BBV gaat niet over de bevoegdheden van het college binnen het MOP. Wij kunnen hieromtrent dan ook
geen uitspraak doen.
Verslaggevingstechnisch kunnen alleen onttrekkingen uit de onderhoudsvoorziening plaatsvinden tot maximaal
de omvang van de voorziening. Het is niet toegestaan een negatieve voorziening aan te houden. Indien grotere
uitgaven naar voren worden gehaald, moet worden bezien of de omvang van de jaarlijkse dotaties toereikend
is om de uitgaven op elk moment in de tijd te kunnen bekostigen. De aard van de (egalisatie)voorziening vereist
hierbij dat de omvang van de dotaties jaarlijks van een vergelijkbaar niveau zijn. Hier kan dus niet eenmalig een
piek in zitten.
Als gevolg van het naar voren halen van de grote uitgave zal de voorziening waarschijnlijk niet meer toereikend
zijn voor het MOP. Dit betekent dat de jaarlijkse dotatie zal moeten worden verhoogd, waarvoor er
waarschijnlijk door het college een begrotingswijziging moet worden ingediend, waarover vervolgens door de
gemeenteraad zal moeten worden beslist.
11
Vraag 2015.14
De commissie BBV onderscheidt 3 momenten waarop gestart kan worden met afschrijven. Indien een
gemeente besluit om het aanvangsmoment te wijzigen (van optie 2 medio het jaar waarin het kapitaalgoed
wordt verworven, naar optie 3 het jaar volgend op het jaar van verwerven van het kapitaalgoed) met ingang
van een nieuwe begrotingscyclus, wordt dit dan als beschouwd als een stelselwijziging? (En moeten dan de
kapitaallasten met terugwerkende kracht gecorrigeerd worden?)
Antwoord 2015.14
De wijziging in het moment waarop wordt gestart met afschrijven kan worden gezien als een wijziging in de
afschrijvingsmethode, waarmee een betere afstemming plaatsvindt op het slijtingspatroon van het actief. Deze
wijziging betreft daarom een schattingswijziging. Met ingang van 2012 is de verwerkingswijze van schattingsen stelselwijzigingen overigens hetzelfde en vindt in beide gevallen geen herrekening plaats van de bestaande
(rest)boekwaarde.
Vraag 2015.15
Onlangs is artikel 15 Verbonden partijen (begroting)van het BBV aangepast.
In onze gemeente was het de gewoonte om in de gemeentelijke jaarstukken jaar t (bijv. 2013) de uitkomsten
van de jaarstukken jaar t-1 van de verbonden partijen op te nemen. Het is in het verleden nl. niet mogelijk
gebleken de uitkomsten van de jaarrekening jaar t van de verbonden partijen op te nemen omdat de
gemeentelijke jaarrekening begin maart al opgesteld is. Nu hebben wij van onze accountant begrepen dat het
verplicht wordt de uitkomsten van jaar t van de verbonden partijen op te nemen in de gemeentelijke
jaarstukken jaar t. Dit zou betekenen dat de afgifte van de accountantsverklaring vertraging op zou lopen als de
verbonden partijen niet in staat zijn eind februari hun stukken op te leveren.
Ik wil graag van u vernemen of het standpunt van onze accountant juist is.
Antwoord 2015.15
In de nota van toelichting bij het Wijzigingsbesluit BBV van 16 juli 2014 is onderstaande passage opgenomen
(artikelsgewijze toelichting pag. 5/6):
De aangebrachte wijzigingen in de onderdelen c t/m e van het tweede lid maken duidelijk dat het bij de
informatie over het belang in de verbonden partij, over het eigen vermogen en het vreemd vermogen, en over
het financiële resultaat van de verbonden partij om informatie over het begrotingsjaar gaat en niet om
informatie over reeds afgesloten boekjaren. In de begroting van een bepaald jaar gaat het dus om ramingen
respectievelijk de gevolgen van voornemens voor het betreffende begrotingsjaar.
In het algemeen deel van deze toelichting is reeds aan de orde gekomen dat het daarbij onder meer gaat om
informatie die vanuit de verbonden partij beschikbaar kan worden gesteld en openbaar gemaakt kan worden
over interne en externe ontwikkelingen en de consequenties daarvan voor het verwachte resultaat
respectievelijk de vermogenspositie van de verbonden partij. Daarvoor is echter niet nodig dat, bijvoorbeeld,
een begroting of geprognosticeerde balans van een verbonden partij beschikbaar is, maar kan het
bijvoorbeeld ook gaan om (financiële) vooruitzichten, winstwaarschuwingen, berichtgeving over wijzigingen in
12
wet- en regelgeving voor de betrokken sector met financiële consequenties etc. Voor zover dergelijke
informatie niet beschikbaar is of kan worden verstrekt door een provincie of gemeente, is het in dat geval
voldoende om over de betreffende verbonden partij te vermelden dat geen informatie beschikbaar is op basis
waarvan substantiële wijzigingen in resultaat en/of vermogen te verwachten zijn en kunnen in dat geval
eerder gerealiseerde resultaten en eigen vermogen – respectievelijk vreemd vermogensposities – worden
verstrekt.
Dit betekent dat in de jaarrekening 2014 zoveel mogelijk de (verwachte) cijfers van de verbonden partijen
ultimo 2014 moeten worden opgenomen. De recente aanpassing van de WGR moet hierin faciliterend werken
met de toevoeging van art. 34b WGR:
‘Het dagelijks bestuur van het openbaar lichaam, het bestuur van de bedrijfsvoeringsorganisatie of het
gemeenschappelijk orgaan zendt vóór 15 april van het jaar voorafgaande aan dat waarvoor de begroting dient,
de algemene financiële en beleidsmatige kaders en de voorlopige jaarrekening aan de raden van de
deelnemende gemeenten.’
Vraag 2015.16
De integratie-uitkeringen in het sociaal domein worden op functie 923 geraamd en verantwoord. De keuze
voor een codering in rubriek 9 veronderstelt dat we met een algemeen dekkingsmiddel te maken hebben. Wat
betekent dit voor de vrijheid in de programmabegroting? Is er keuzevrijheid om de rijksuitkeringen ivm de
nieuwe taken niet in het programma algemene dekkingsmiddelen te plaatsen, maar in een programma in het
sociaal domein?
Ofwel: kan een algemeen dekkingsmiddel in een functioneel programma worden verantwoord? Keuze
gemeente of zijn er voorschriften, die dit aan banden leggen?
Antwoord 2015.16
De integratie-uitkering maakt onderdeel uit van de algemene uitkering en dient daarom conform BBV art.8.5 in
het overzicht algemene dekkingsmiddelen te worden begroot en verantwoord.
Vraag 2015.17
Kunt u mij vertellen of de BBV voorschrijft dat een gemeente beheerplannen moet hebben voor haar te
beheren domeinen in de openbare ruimte? (zoals wegen, kunstwerken, groen etc.)
Antwoord 2015.17
Dat gemeenten beheerplannen moeten hebben voor de te beheren domeinen in de openbare ruimte wordt in
het BBV niet voorgeschreven. Wanneer een gemeente een voorziening wil vormen voor het onderhoud van
deze domeinen in het kader van egalisatie van de lasten, is een beheerplan of een vergelijkbare
meerjarenplanning wel van belang voor het berekenen van de omvang van de voorziening en het inzicht de
mate waarin de doelstelling van egalisatie van de lasten wordt gerealiseerd.
13
Vraag 2015.18
Welke inbrengwaarde van de gronden mag worden gehanteerd bij inbreng van de gronden in BIE? Is uitsluitend
de vervaardingingskosten als inbrengwaarde toegestaan of mag ook de marktwaarde worden gehanteerd van
de gronden?
Toelichting:
Is het toegestaan om bij inbreng van de gronden in exploitatie in te brengen tegen marktwaarde, waardoor op
het moment van inbreng van de gronden in exploitatie het verschil tussen marktwaarde en boekwaarde als
dekkingsmiddel beschikbaar komt? (De situatie is dat de marktwaarde hoger is dan de boekwaarde. Het verschil
tussen de marktwaarde en boekwaarde is becijferd op 6 miljoen euro. De opbrengst wordt toegevoegd aan de
Algemene Reserve).
Antwoord 2015.18
Het herwaarderen van activa is in het BBV niet toegestaan. De inbreng van activa dient daarom tegen de
boekwaarde op het moment van inbreng of tegen de duurzaam lagere marktwaarde plaats te vinden.
Vraag 2015.19
De gemeente is voornemens om in samenwerking met Prorail een spooronderdoorgang te realiseren. Kunt u
mij aangeven welke afschrijvingsperiode het BBV hanteert voor een spooronderdoorgang?
Antwoord 2015.19
Op basis van art. 64 lid 3 BBV dient afschrijving van activa plaats te vinden op basis van de verwachte
gebruiksduur. Het BBV doet geen uitspraken over individuele activa. In deze casus zou aansluiting kunnen
worden gezocht met de technische levensduur.
Omdat hier sprake is van een activum in de openbare ruimte met een maatschappelijk nut, kan de gemeenten
o.b.v. art. 64 lid 4 BBV ervoor kiezen om extra af te schrijven op de spooronderdoorgang.
Vraag 2015.20
Ik krijg de vraag of de kosten voor de gemeente gelijk zijn wanneer ik een investering van
€ 100.000 activeer óf wanneer ik de kosten direct ten laste van een voorziening of reserve breng?
Antwoord 2015.20
De kosten voor de gemeente zijn gelijk, onafhankelijk van de boekhoudkundige verwerking. Alleen het moment
waarop de lasten op de begroting drukken is verschillend.
Overigens is het niet toegestaan om investeringen direct t.l.v. een voorziening of reserve te brengen.
Investeringen dienen te worden geactiveerd. Wanneer voor een investering is gespaard in een reserve, dan kan
de reserve worden aangewend ter dekking van de kapitaallasten. Alleen bij investeringen in de openbare
ruimte met maatschappelijk nut, kan een evt. gespaarde reserve in mindering worden gebracht op de
activering (dus niet de investering in mindering brengen op de reserve).
14
Sparen voor investeringen in een voorziening is uitsluitend mogelijk voor vervangingsinvesteringen in riolering.
Ook in dit geval wordt de investering eerst geactiveerd en wordt de voorziening vervolgens in mindering
gebracht op de activering.
Vraag 2015.21
In 2013 is de Aanbestedingswet ingevoerd. Een gemeenschappelijke regeling had in 2013 nog geen beleid
hieromtrent opgesteld, wat destijds leidde tot een formele rechtmatigheidsfout. Daarover is in het
accountantsverslag ook gerapporteerd. Naar nu blijkt, is in 2014 nog altijd geen (definitief) beleid opgesteld.
Kan e.e.a. in deze casus ook voor 2014 als formele rechtmatigheidsfout worden aangemerkt of zou dit moeten
meewegen in het accountantsoordeel omtrent rechtmatigheid? Het lijkt me dat het aanmerken als formele
fout niet tot in de eeuwigheid mogelijk is.
Antwoord 2015.21
De bepalingen in de Aanbestedingswet betreffen geen bepalingen van recht, hoogte en duur en vallen dus
onder de formele rechtmatigheid.
Vraag 2015.22
N.a.v. een onderzoek op factuurboekingen in het huidige boekjaar, constateren we dat een aantal facturen
(aanschaf software) in afgesloten boekjaren ten onrechte ten laste van het resultaat van deze boekjaren zijn
gebracht. De vraag wordt nu gesteld of deze fouten uit de voorgaande jaren moeten (of mogen) worden
gecorrigeerd in het huidige boekjaar? De omvang van de fout is overigens niet materieel voor het resultaat.
Op basis van de notitie gebeurtenissen na balansdatum en het vraagenwoord over omgekeerd balanssaneren,
zou ik verwachten dat de fouten uit de afgesloten boekjaren niet mogen worden gecorrigeerd.
Graag uw reactie.
Antwoord 2015.22
Indien geen sprake is van een fundamentele fout (onontbeerlijk voor het vereiste inzicht/indien de
besluitvorming van de raad anders zou zijn geweest bij een juiste verwerking), dan kan inderdaad voor
afgesloten boekjaren geen herstel van de fout plaatsvinden in het volgende boekjaar.
Vraag 2015.23
Onze gemeente heeft een pand waarin een museum wordt gehuisvest. Heeft dit pand hierdoor een
maatschappelijke functie gekregen en is er geen sprake meer van een duurzame waardevermindering.
Of maakt het nog verschil of het een particulier museum is.
15
Antwoord 2015.23
Een museum heeft voor de gemeente een maatschappelijke functie op het gebied van cultuur. Indien de
gemeente verhuurt aan een particulier museum dat wel een winstoogmerk heeft, betekent dit niet dat het ook
door de gemeente wordt aangehouden om bewust winst te realiseren. Zolang de gemeente de
maatschappelijke functie beoogd, is er dus sprake van vastgoed met een maatschappelijke functie. Hiervoor
geldt dat indien de gemeente de intentie heeft om het pand duurzaam te exploiteren, duurzame
waardevermindering geen rol speelt. Als deze intentie er niet is, en de directe opbrengstwaarde is lager dan de
boekwaarde, dan is wel sprake van een duurzame waardevermindering.
Vraag 2015.24
Ik heb kennis genomen van de notitie Riolering (nov. '14). Op dit moment staat er in het nieuw
geschreven VGRP de volgende passage:
"Op basis van de berekening nieuwe VGRP blijkt dat de voorziening rioolbeheer toereikend is om de kosten
rioolbeheer te dekken en er zelfs sprake is van een overschot van € 2.030.000,- in de voorziening. Het overschot
mag (volgens BBV) vrijvallen ten gunste van de algemene middelen."
Deze passage is opgenomen door Arcadis, het bureau dat het VGRP heeft uitgewerkt. Deze passage blijft geldig
door de nieuwe notitie Riolering van november 2014?
Antwoord 2015.24
In de nieuwe notitie Riolering is opgenomen dat via de rioolheffing geïnde gelden altijd voor het rioleringsdoel
moeten worden aangewend en in een voorziening moeten blijven. Onttrekking uit de voorziening t.g.v. de
algemene reserve (of t.g.v. het resultaat) is alleen toegestaan indien en voorzover het ‘overschot’ is ontstaan
uit efficiency- of aanbestedingsresultaten.
Vraag 2015.25
Een werk (riolering) van een aannemer wordt door de gemeente beëindigd in onvoltooide staat in 2010. Er
volgt een gerechtelijke procedure tussen gemeente en aannemer. Uiteindelijk vindt een schikking plaats
waarbij gemeente € 150.000 aan de aannemer betaald. De aannemer heeft namelijk recht op vergoeding van
door hem berekende winst en risico, gedeeltelijke vergoeding van algemene kosten, kosten van leegloop en
misgelopen inkoopvoordeel. Daarnaast zou hij recht hebben op o.a. terugbetaling van door hem gemaakte
proceskosten.
Het project is inmiddels afgesloten en geactiveerd. Mogen de kosten van de schikking ook nog geactiveerd
worden?
16
Antwoord 2015.25
De kosten van de schikking kunnen alleen worden geactiveerd voor het gedeelte van de kosten die hebben
bijgedragen aan de totstandkoming van het activum (de kosten die voor het oorspronkelijke activum ook
zouden zijn geactiveerd, dus de vergoeding voor algemene kosten en winst en risico). Kosten i.v.m. vergoeding
voor leegloop, misgelopen inkoopvoordeel en proceskosten hebben geen bijdrage aan het activum en kunnen
niet worden geactiveerd.
Vraag 2015.26
Is er een BBV-voorschrift dat er in de productenraming en programmabegroting de kapitaallasten gesplitst
moeten worden?
Antwoord 2015.26
Waarschijnlijk wordt gedoeld op art. 67 en 68 BBV. Hierin staat dat in de toelichting op de productenraming en
de productenrealisatie ten minste een overzicht van kapitaallasten moet worden opgenomen (art. 67 BBV) en
dat in het overzicht van kapitaallasten informatie wordt gegeven over de afschrijvingen en de toegerekende
rente (art. 68 BBV).
Vraag 2015.27
Twee gesubsidieerde instellingen fuseren in 2013 en voeren m.i.v. 2014 één exploitatie. Er zijn afspraken
gemaakt over vergoeding van frictiekosten aan de nieuwe instelling, meerkosten a.g.v. de fusie.
Op dit moment is bestuurlijk afgesproken dat, om de onzekerheid over nog resterende frictiekosten te
beëindigen, een finale bijdrage van € X wordt betaald. Dit moet echter door de raad worden besloten, niet
eerder mogelijk dan in januari 2015. Vraag: moeten kosten van de instelling die hun oorsprong hebben in
2013/2014 (de fusie), maar waarvoor de besluitvorming pas in 2015 plaats vindt, in de rekening 2014 worden
opgenomen of ten laste van de begroting 2015 gebracht worden?
Antwoord 2015.27
De vraag of de kosten in de jaarrekening 2014 moeten worden verantwoord is afhankelijk van het antwoord op
de vraag of er ultimo 2014 een onvoorwaardelijke verplichting bestaat tot het betalen van de finale bijdrage.
Als de reeds gemaakte afspraken ertoe leiden dat het onafwendbaar is dat de finale bijdrage zal moeten
worden betaald (ongeacht de uitkomst van het raadsbesluit) en deze verplichting vindt zijn oorsprong in 2014,
dan zal de verplichting met bijbehorende last in 2014 verantwoord moeten worden (dit is ook het geval indien
de verplichting wel vaststaat, alleen de hoogte nog beïnvloed kan worden in het raadsbesluit). Indien deze
kosten niet voor 2014 zijn begroot, dan kan dit leiden tot een kostenoverschrijding in 2014 die leidt tot een
rechtmatigheidsfout. Deze fout zal echter niet meetellen in het oordeel van de accountant, indien de kosten
passen binnen het beleid van de gemeenten en deze tijdig zijn gesignaleerd, danwel alsnog zijn goedgekeurd
door de raad in het besluit van januari.
Indien o.b.v. het raadsbesluit in januari de verplichting tot het betalen van een finale bijdrage teniet wordt
gedaan, is uiteraard geen sprake (meer) van een verplichting en wordt deze niet verantwoord.
17
Vraag 2015.28
Zijn de richtlijnen die nodig zijn voor beheer van de openbare ruimte cq kapitaalgoederen een wettelijke
verplichting of aanbeveling? Hoe moeten we dit lezen of hoe adviseren jullie?
Wij willen graag een voorziening cq reserve instellen voor de producten die verband houden met de openbare
ruimte, denk aan onderhoud aan wegen, kunstwerken, groen, lichtmasten enz.
Antwoord 2015.28
Dat gemeenten beheerplannen moeten hebben voor de te beheren domeinen in de openbare ruimte wordt in
het BBV niet voorgeschreven. Wanneer een gemeente een voorziening wil vormen voor het onderhoud van
deze domeinen in het kader van egalisatie van de lasten, is een beheerplan of een vergelijkbare
meerjarenplanning wel van belang voor het berekenen van de omvang van de voorziening en het inzicht de
mate waarin de doelstelling van egalisatie van de lasten wordt gerealiseerd. De commissie BBV heeft in
verband hiermee de volgende stellige uitspraak gedaan:
Voorzieningen die worden gevormd om de (groot) onderhoudslasten van een kapitaalgoed over een aantal
jaren te egaliseren kunnen alleen worden ingesteld en gevoed op basis van een beheerplan van het
desbetreffende kapitaalgoed. Dit beheerplan dient periodiek te worden geactualiseerd.
Indien er geen (recent) beheerplan aanwezig is, kunnen de kosten van groot onderhoud wel door vrijval via
resultaatbestemming vanuit een (daartoe gevormde) reserve worden gedekt.
Vraag 2015.29
Onze gemeente heeft een brand gehad in het gemeentehuis. Van de verzekering hebben we hiervoor een
vergoeding gekregen. Deze vergoeding van de verzekering is bij de jaarrekening 2013 gestort in een reserve
"gemeentehuis". Zijn wij nu verplicht om bij de bouw van een nieuw gemeentehuis af te gaan schrijven op de
volledige bouwkosten van het gemeentehuis en kan daar tegenover jaarlijks een vrijval uit de reserve
gemeentehuis ten gunste van de exploitatie worden geboekt?
Of: mogen wij de bijdrage van een derden (de vergoeding van de verzekering) die wij in de reserve
gemeentehuis hebben gestort afhalen van de investering zodat alleen wordt afgeschreven over de meerkosten
van de bouw.
Antwoord 2015.29
De vergoeding van de verzekeraar betreft een bijdrage van derden die op grond van BBV art. 62 lid 2 in
mindering kan worden gebracht op de investering. De directe relatie met het actief wordt gezien in het feit dat
de functie van het nieuwe gebouw gelijk is aan de functie van het afgebrande gebouw waarvoor de vergoeding
van de verzekering is ontvangen, namelijk de functie van gemeentehuis.
Het feit dat de bijdrage in 2013 in een bestemmingsreserve is gestort, heeft wel effect op de boekhoudkundige
verwerking. Wij adviseren de verwerkingswijze af te stemmen met uw accountant.
18
Vraag 2015.30
Microsoft licenties automatisering voor meerdere jaren: Mogen die ineens ten laste van reserve
automatisering afgeboekt worden of moeten/mogen ze worden geactiveerd (op de balans)?
Antwoord 2015.30
Kosten of investeringen mogen in principe nooit direct ten laste van een reserve worden gebracht.
In principe voldoen licenties aan de voorwaarden voor activering als MVA met economisch nut, zodat de
kosten moeten worden geactiveerd en afgeschreven over de geldigheidsduur. Als er een reserve is gevormd
voor deze investering, kan deze worden gebruikt voor de dekking van de jaarlijkse kapitaallasten.
De kosten voor de licenties kunnen alleen als exploitatielasten worden verantwoord indien dit niet in strijd is
met het activeringsbeleid van uw gemeente (activeringsgrens). Deze lasten kunnen dan (geheel of gedeeltelijk)
via resultaatsbestemming worden gedekt door een onttrekking uit de reserve automatisering.
Vraag 2015.31
Sinds begin dit jaar verstrekken wij startersleningen (via het Stimuleringsfonds Volkshuisvesting). Wij vragen
ons af of gegevens over de stand van zaken m.b.t. de verstrekte leningen conform het BBV opgenomen moeten
worden in begroting en/of jaarrekening en zoja, waar precies?
Antwoord 2015.31
Het bedrag dat bij het Stimuleringsfonds is uitgezet, moet in de jaarrekening worden verantwoord onder de
Financieel vaste activa – overige leningen (BBV art. 36, lid c). Wanneer via het Stimuleringsfonds de gelden
worden (door)geleend aan starters, is dit in principe een vordering van de gemeenten op die starter en niet op
het Stimuleringsfonds. Beide type vorderingen vallen echter onder dezelfde categorie op de balans (FVA –
overige leningen). In de toelichting op de balans adviseert de commissie BBV daarom om een onderscheid te
maken naar uitzettingen bij het Stimuleringsfonds en uitzettingen via het Stimuleringsfonds aan derden.
Hiertoe ontvangt de gemeente jaarlijkse overzichten van het Stimuleringsfonds.
Ten aanzien van de leningen die via het Stimuleringsfonds worden doorgeleend aan starters, ligt het
debiteurenrisico bij de gemeente. Voor dit gedeelte dient daarom het risico op oninbaarheid te worden
ingeschat en waar nodig voorzien.
De rente-opbrengsten over de uitgezette leningen dienen in de exploitatiebaten te worden begroot en
verantwoord. Aangezien deze opbrengsten vaak feitelijk niet worden uitbetaald aan de gemeente, maar in het
fonds blijven hangen, wordt het uitgezette bedrag bij het Stimuleringsfonds jaarlijks met deze renteopbrengsten verhoogd.
19
Vraag 2015.32
We zijn momenteel bezig om het gemeentelijke vastgoed te classificeren naar Bedrijfseconomische of
Maatschappelijke functie. De vraag is nu waartoe de gemeentelijke huisvesting (niet Gemeentehuis) behoort.
Dit zijn in principe kantoren die ook bedrijfseconomisch vermarkt kunnen worden, maar nu worden gebruikt
voor huisvesting van de ambtenaren. Zou u me hiermee verder kunnen helpen.
Antwoord 2015.32
Bij de classificatie van de activa gaat het om niet zozeer om de mogelijkheden van een actief, maar om de
bestuurlijke intentie voor het actief. Indien een gebouw wordt gebruikt als werkplek voor gemeentelijke
ambtenaren, dan wordt dit gebouw niet gehouden om bewust winst te realiseren en/of om bewust
waardestijgingen te realiseren. Het gebouw heeft in dit geval daarom een maatschappelijke functie.
Vraag 2015.33
Moeten de niet bestede middelen van de grondwaterheffing hetzelfde worden behandeld als in de notitie
riolering is aangegeven?
Toelichting:
Op basis van art. 48 van de grondwaterwet zijn PS bevoegd om een belasting in de vorm van een heffing op te
leggen aan partijen die grondwater onttrekken uit de bodem. De ontvangen middelen mogen enkel worden
aangewend ter dekking van kosten die in dezelfde wet nader worden aangeduid. Samen met onze accountant
hebben we vastgesteld dat de ontvangen middelen vallen in de categorie ‘van derden verkregen middelen die
specifiek besteed moeten worden, met uitzondering van de voorschotbedragen, bedoeld in artikel 49, onderdeel
b.’
In de ‘notitie riolering’ van november 2014 is aangegeven dat middelen die via rioolheffing zijn ontvangen altijd
in een voorziening worden ondergebracht omdat deze middelen specifiek zijn geïnd voor het rioleringsdoel. De
middelen dienen ook in de voorziening te worden ondergebracht als er sprake is van een onvoldoende
onderbouwing van de voorziening.
Antwoord 2015.33
De grondwaterheffing (na vervallen van de grondwaterwet nu wettelijk verankerd in de Waterwet, art. 7.7) is
een belasting ter bestrijding van specifieke kosten. Niet bestede middelen dienen daarom inderdaad in de
voorziening ex BBV art. 44 lid 2 te worden gestort. De behandeling is (voor zover van toepassing) gelijk aan de
rioolheffing.
Vraag 2015.34
Een instelling die als verslaggevingsstel het BBV heeft gekozen, heeft besloten tot opheffing van de
gemeenschappelijke regeling. De opheffing zal vermoedelijk eind 2015 of in 2016 plaatsvinden. Het BBV schrijft
als waarderingsgrondslag kostprijs of lagere marktwaarde voor. Bij opheffing is het normaliter gebruikelijk om
op liquidatiewaarde ofwel de actuele waarde te waarderen. Dit is in principe niet toegestaan. Wij stellen voor
om in deze situatie aansluiting te zoeken bij hetgeen gebruikelijk is onder de RJ en de activa te waarderen
20
tegen actuele/verkoopwaarde. Kan de commissie BBV hiermee instemmen. Deze vraag geldt ook voor de
waardering van een deelneming die deze GR heeft in een BV. Mag deze deelneming ook tegen
liquidatiewaarde, ofwel de mogelijke verkoopwaarde worden gewaardeerd of moet dit toch kostprijs blijven
totdat de GR is opgeheven?
Antwoord 2015.34
Het BBV kent geen aangepast waarderingsstelsel in geval van liquidatie. In art. 63 li5 5 BBV is opgenomen dat
van activa waarvan de bestemming verandert, de actuele waarde van de nieuwe bestemming in de toelichting
op de balans wordt opgenomen. Herwaardering is niet toegestaan, ook niet in geval van liquidatie. Ook in het
geval van deelnemingen kunnen evt. waardestijgingen pas worden verwerkt als de transactie is gerealiseerd.
Voorts kan voor de vaste activa artikel 65, lid 1 van toepassing zijn omdat er een duurzame waarde
vermindering optreedt. Voorziene waardeverminderingen a.g.v. de liquidatie dienen wel verwerkt te worden.
Verder kan een voorziening worden getroffen voor verwachte opheffingskosten.
Vraag 2015.35
De Gemeenteraad heeft besloten het parkeren in de stad gratis te maken. Er zijn 2 parkeergarages in de stad
met een boekwaarde van bijna € 2.000.000,- . Ook is er nog voor € 133.000,- boekwaarde aan parkeermeters/automaten. Moeten deze investeringen worden afgeboekt?
Antwoord 2015.35
Investeringen met een economisch nut zijn alle investeringen die bijdragen aan de mogelijkheid middelen te
verwerven en/of die verhandelbaar zijn. Het gaat hierbij nadrukkelijk om de mogelijkheid middelen te
verwerven. Dat een gemeente ervoor kan kiezen ergens geen of geen kostendekkend tarief voor te heffen is
niet relevant voor de vraag of een actief economisch nut heeft. Dat de gemeente het parkeren gratis maakt,
betekent derhalve niet (automatisch) dat de parkeergarages niet meer geactiveerd mogen worden/ afgeboekt
moeten worden.
Door het parkeren gratis te maken, krijgt de parkeergarage echter wel een maatschappelijke functie (wegens
langdurige nadelige exploitatiesaldi). Omdat er geen intentie bestaat tot duurzame exploitatie, dient een
duurzame waardevermindering te worden toegepast indien de directe opbrengstwaarde kleiner is dan de
boekwaarde.
De parkeerautomaten worden buiten gebruik gesteld en zullen afgeboekt moeten worden, tenzij deze nog
verkocht zullen worden. In dat geval is sprake van activa waarvan de bestemming wijzigt, en dient de actuele
waarde te worden toegelicht. Indien de actuele waarde (verkoopwaarde) lager is dan de boekwaarde, dient
afwaardering plaats te vinden.
21
Vraag 2015.36
Vaak wordt een subsidie (provinciaal bv) beschikt voor 100% en wordt een deel (80% of 90%) als voorschot
uitbetaald. In het jaar van ontvangst kan de beschikking 100% als bate worden verantwoord of kan het
voorschot worden verantwoord. Wat heeft de voorkeur?
Indien een subsidie einde jaar niet volledig is verantwoord kan het nog te verantwoorden deel van de subsidie
als vooruitontvangen worden doorgeschoven. In het geval van 100% bate zal het aandeel dat worden
doorgeschoven wat groter zijn. Beide systemen hoeven de jaartoerekening niet te beïnvloeden.
Antwoord 2015.36
De subsidie kan slechts als bate worden verantwoord voor zover aan de subsidievoorwaarden is voldaan. Het
bedrag dat is toegekend of als voorschot is uitbetaald doet niet ter zake. Bijv:
€ 100 toegekend
€ 80 bevoorschot
€ 50 besteed conform de voorwaarden:
€ 50 wordt verantwoord als opbrengsten en € 30 (voorschot minus besteding) wordt verantwoord als
beklemde middelen derden en nog niet als bate verantwoord, zolang nog niet aan de subsidievoorwaarden is
voldaan. Dan wel de € 30 (en wellicht zelfs het hele voorschot) betreft een terug te betalen bedrag als niet aan
de subsidievoorwaarden wordt voldaan.
Andersom geldt ook dat de baten wel al genomen kunnen worden, wanneer de subsidie feitelijk nog niet is
ontvangen, maar wel reeds aan de voorwaarden is voldaan:
€ 100 toegekend
€ 80 bevoorschot
€ 100 besteed conform de voorwaarden:
€ 100 wordt verantwoord als opbrengsten, waarvan € 20 als vordering wordt opgenomen.
Vraag 2015.37
Mag een gemeente (of meerdere gemeenten) een eigen accountant in dienst nemen ter vervanging van een
daarvoor bestemd accountantsbureau?
Antwoord 2015.37
In Gemeentewet art. 213 lid 2 is bepaald dat de raad de accountant(s) aanwijst voor de controle van de
jaarrekening. O.b.v. artikel 393 lid 1 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek kan dit een individuele RA, AA met
controlebevoegdheid of een accountantsbureau zijn. De gemeente kan ertoe overgaan om de accountant in
gemeentedienst aan te stellen. Voorwaarde voor het mogen controleren van de jaarrekening is (dan) dat deze
accountant conform Gemeentewet artikel 213 lid 7 door de raad moet worden benoemd. Wanneer
een accountant door het college in dienst wordt genomen, is deze niet bevoegd om een controleverklaring bij
de jaarrekening af te geven.
22
Vraag 2015.38
In de loop van 2014 zijn enkele gemeentelijke gebouwen (1 school/1 gebruikt voor kinderopvang) leeg komen
te staan. Beide hadden een boekwaarde en zijn op de balans verantwoord onder materiele vaste activa. Het is
de bedoeling om deze gebouwen te verkopen en intussen zijn er ook al kandidaatkopers bekend. Vallen deze
gebouwen in de balans per 31 december 2014 niet meer onder de materiele vaste activa? En moeten deze bv.
onder voorraden als handelsgoederen worden verantwoord?
Antwoord 2015.38
De gemeente kan kiezen om de gebouwen onder de MVA te laten staan, danwel als handelsgoederen onder de
voorraden te presenteren. Beide is toegestaan. Omdat het activa betreft waarvan de bestemming verandert,
dient o.g.v. BBV art. 63 lid 5 de actuele waarde van de nieuwe bestemming te worden toegelicht (verkoop/taxatiewaarde). Dit geldt ook wanneer de gebouwen niet onder de MVA blijven staan, maar door de
bestemmingswijziging overheveling van MVA naar voorraden plaatsvindt. Wanneer de actuele waarde lager is
dan de boekwaarde, dient afwaardering van de gebouwen plaats te vinden.
Vraag 2015.39
Met betrekking tot de aanbesteding regelgeving geldt onder meer als normenkader:
-
Europese aanbestedingsregels
-
Nieuwe aanbestedingswet 2012, inclusief Gids Proportionaliteit
In de kadernota rechtmatigheid is daarnaast het volgende opgenomen inzake de reikwijdte van de controle:
-
Paragraaf 3.1 Financiële beheershandelingen waarvan de accountant de rechtmatigheidsaspecten niet
goed kan overzien
Een accountant kan bij de uitvoering van zijn controle worden geconfronteerd met financiële
beheershandelingen waarvan hij de rechtmatigheidsaspecten niet goed kan overzien. Voorbeelden hiervan
zijn staatssteun, Europese aanbestedingen, nieuwe aanbestedingswet, de wet markt en overheid of
planschade. Het is onwenselijk dat in de hierboven beschreven situatie de accountant de onzekerheid over
de specifieke cases één op één door vertaalt naar een onzekerheid in zijn controle. Immers gezien de grote
bedragen waar deze onzekerheden betrekking op kunnen hebben, ontstaan er dan onzekerheden die
kunnen leiden tot een niet-goedkeurende verklaring, terwijl de onzekerheid voortvloeit uit de complexiteit
van de regelgeving en jurisprudentie (en de interpretatie daarvan in concrete situaties) en niet uit het al
dan niet zichtbaar toetsen op naleving door de gemeente. De commissie BBV doet daarom de stellige
uitspraak dat deze onderwerpen dan worden getoetst, zoals ook wordt getoetst op niet-financiële
rechtmatigheid.
-
Paragraaf 3.2.5 Aanbestedingswet
………….. Een aanbestedende dienst dient deze voorschriften toe te passen of een afwijking in de
aanbestedingsstukken te motiveren. Bij overheidsopdrachten voor werken die een geraamde waarde
hebben onder de Europese drempel moet een aanbestedende dienst de voorschriften uit het
Aanbestedingsreglement werken 2012 toepassen of in de aanbestedingsstukken te motiveren waarom
deze niet worden toegepast. Deze bepalingen brengen voor de gemeente administratieve verplichtingen
23
met zich en deze administratieve verplichtingen vallen niet onder de bepalingen van recht, hoogte en duur
en vallen dus onder de formele rechtmatigheid. Bij het niet naleven van deze bepalingen rapporteert de
accountant hierover in zijn rapport van bevindingen en materiële toetsing door de accountant is niet
vereist. Het ten onrechte niet toepassen van de (Europees) drempelbedragen bij een aanbesteding van
opdrachten leidt wel tot een financiële rechtmatigheid.
Vragen:
1
De laatste zin van paragraaf 3.2.5 leidt in de praktijk tot onduidelijkheid omtrent de interpretatie.
Doordat “Europees” tussen haakjes staat lijkt het dat ook het niet naleven van de drempelbedragen van
de nieuwe aanbestedingswet (uitwerking 3.4. Gids Proportionaliteit) zonder een motivatiebesluit van de
afwijking tot een financiële rechtmatigheid leidt.
Is dit een juiste interpretatie?
2
Zo kan het zijn dat wanneer sprake is van een 2B dienst waarvoor wel – conform de EU regelgeving - een
melding heeft plaatsgevonden maar waarvoor géén meervoudige aanbesteding heeft plaatsgevonden
en geen motivatiebesluit voor afwijking aanwezig is, leidt tot het niet naleven van de nationale
aanbestedingswetgeving, waarbij sprake is van een financiële onrechtmatigheid (drempelbedrag niet
toegepast).
Is dit een juiste interpretatie?
3
Wanneer het gemeentelijk aanbestedingsbeleid afwijkt van de nationale aanbestedingswetgeving
(nieuwe aanbestedingswet inclusief Gids Proportionaliteit) is sprake van een generieke motivatie van de
afwijking c.q. het niet toepassen van de regelgeving.
Valt dit ook onder de formele rechtmatigheid en is materiële toetsing hiervan door de accountant niet
vereist?
Antwoord 2015.38
1.
Deze interpretatie is niet juist. In beginsel kunnen alleen aanbestedingen boven de Europese
aanbestedingsgrenzen in aanmerking komen voor een rechtmatigheidsfout. Echter, het kan zijn dat het
interne aanbestedingsbeleid van de gemeente door de gemeenteraad is vastgesteld, danwel door de
gemeenteraad in het normenkader is opgenomen. In dat geval kunnen ook aanbestedingen onder de
Europese aanbestedingsgrenzen tot rechtmatigheidsfouten die tellen voor de controleverklaring ontstaan.
Daarom die haakjes om Europese.
2.
Dit is alleen het geval als het gemeentelijk aanbestedingsbeleid tot het normenkader van de gemeenteraad
behoort, danwel door de gemeenteraad zelf is vastgesteld.
3.
Dit klopt, tenzij het gemeentelijk aanbestedingsbeleid tot het normenkader van de gemeenteraad behoort,
danwel door de gemeenteraad zelf is vastgesteld.
24
VRAGEN EN ANTWOORDEN NOTITIE RIOLERING
Vraag 1
De gemeente maakt voor het meerjarig egaliseren van tarieven afval en riolering gebruik van 2
bestemmingsreserves (voor afval en riolering). Voor afval zijn in het verleden geen investeringen gedaan, en
worden ook in de toekomst niet voorzien. De afvalcontainers zijn in het verleden niet geactiveerd. Eventuele
vervanging vindt incidenteel plaats op verzoek van de gebruiker. De lasten hiervan maken onderdeel uit van de
jaarlijkse exploitatielasten. Egalisatie en resultaten hebben uitsluitend betrekking op het tarievenbeleid.
Onze vraag: Kan de CIE BBV aangeven in hoeverre de stellige uitspraken in de notitie riolering eveneens van
toepassing zijn op afval en de hiervoor ingestelde bestemmingsreserve?
Antwoord 1
De notitie riolering is in eerste instantie herschreven als gevolg van artikel 44, lid d BBV, waarin een separate
voorzieningscategorie geïntroduceerd voor vervangingsinvesteringen waarvoor een heffing wordt geheven.
Hiermee wordt ook de afvalstoffenheffing bedoeld. De stellige uitspraken die in de notitie zijn gedaan inzake de
riolering gelden in principe dus ook voor afval.
Wanneer uw gemeente niet via het tarief spaart voor onderhoud of vervanging, dan zal geen voorziening groot
onderhoud (art. 44 lid c) of voorziening vervangingsinvesteringen (art. 44 lid d) van toepassing zijn. Gelden die
via het tarief voor de afvalstoffenheffing zijn opgehaald, moeten wel in dit kader worden besteed, wat
betekent dat eventuele overschotten op de tarieven in een voorziening ex art. 44 lid 2 moeten worden gestort.
Alleen indien en voorzover het overschot is ontstaan uit gerealiseerde efficiencyvoordelen, mag dit gedeelte
vrijvallen t.g.v. het resultaat, de algemene reserve of een bestemmingsreserve afval.
Ten aanzien van de bestaande bestemmingsreserve dient te worden bepaald wat de oorzaak is waardoor de
bestemmingsreserve in het verleden is gevormd. Indien dit overwegend is ontstaan door uitgestelde taken op
het gebied van afval, dan dient de bestemmingsreserve ultimo 2014 te worden omgezet naar een voorziening
ex art. 44 lid 2. Indien de bestemmingsreserve overwegend is ontstaan uit efficiencyvoordelen, dan kan de
bestemmingsreserve worden behouden, danwel vrijvallen t.g.v. het resultaat/de algemene reserve.
Vraag 2a
De gemeente hanteert voor de exploitatie van riolering een verbreed gemeentelijk rioleringsplan (vGRP). De
eerste aanleg van riolering is in het verleden als volgt gefinancierd:
1. Aanleg van bestaande gebieden door eigen middelen (wel geactiveerd in de balans);
2. Aanleg gefinancierd door verfijningsuitkering riolering, als onderdeel algemene uitkering gemeentefonds
(niet geactiveerd in de balans);
3. Aanleg gefinancierd door de grondexploitatie (niet geactiveerd in de balans)
In dit plan wordt voor een planperiode van 65 jaar het volgende in kaart gebracht:
• Jaarlijkse exploitatielasten voor beheer en klein onderhoud (als exploitatielast in gemeentelijke begroting
25
opgenomen)
• Vervangings- en verbeteringsinvesteringen van het totale gemeentelijke rioleringssysteem, onafhankelijk van
de oorspronkelijke wijze van wel/niet activeren of wijze van financiering van de eerste aanleg. De vervangingsen verbeteringsinvesteringen voortvloeiend uit het vGRP worden conform het BBV geactiveerd in de balans.
• Kostendekkingsplan met doorrekening van lasten van afschrijving, rente, inflatie en daarvoor benodigde
opbrengsten gedurende de gehele planperiode. In het vGRP maakt het verloop/mutatie van de aanwezige
bestemmingsreserve (het beginsaldo) onderdeel uit van de berekening van daarvoor benodigde opbrengsten.
Uitgangspunt hierbij is maximaal een kostendekkend tarief. De bestemmingsreserve mag gedurende de
planningshorizon niet negatief zijn en dient na 30 jaar ongeveer € 0,00 te bedragen. Voor de jaarlijkse groei van
het aantal heffingseenheden wordt aangesloten bij het gemeentelijke woningbouwprogramma.
Hieruit trekken wij de volgende conclusies:
- Het vGRP betreft een totaalplan met een berekende totaalfinanciering: er is geen expliciete component
spaardeel of groot onderhoud benoemd in het tarief, dit is niet uit het vGRP te herleiden. De gehanteerde
bestemmingsreserve heeft uitsluitend het doel om in meerjarig opzicht tariefschommelingen op te vangen
(egalisatie van totale lasten & baten riolering);
- In het BBV is niet de verplichting opgenomen om een voorziening voor groot onderhoud of spaarvoorziening
vervangingsinvesteringen te vormen indien dit niet expliciet in het tarief is opgenomen of benoemd;
- Het saldo van de aanwezige bestemmingsreserve is vanuit het niet te herleiden naar component vervanging
of component groot onderhoud, dit geldt eveneens voor toekomstige egalisatie van de totale exploitatie
riolering;
- Het vGRP geeft de onderbouwing voor het uitgangspunt van hanteren van een maximaal kostendekkendheid
tarief, rekening houdend met inzet van de aanwezige middelen in de bestemmingsreserve riolering.
Kostendekkendheid is in deze context niet hetzelfde als een terugbetalingsverplichting.
Onze vraag: kan de gemeente gezien de voorgaande uiteenzetting en conform bestendige gedragslijn de
egalisatie van exploitatie riolering voortzetten door hiervoor gebruik van een bestemmingsreserve nu niet
voldaan kan worden aan de eisen voor het vormen van een voorziening?
Antwoord 2a
Nee, dit is niet toegestaan. In de notitie riolering schrijft de commissie BBV voor, dat gelden die via het tarief
zijn opgehaald voor de riolering, voor dit doel moeten worden besteed en derhalve gestort moeten worden in
een voorziening ex art. 44 lid 2 BBV.
Vraag 2b
Indien de CIE BBV van mening is dat in deze situatie geen sprake is van een bestemmingsreserve maar van een
voorziening op basis van artikel 44 lid 2:
Er is vanuit het verleden (aanwezige saldo bestemmingsreserve) en in de toekomst (egalisatie totale exploitatie
riolering) geen onderscheid te maken tussen besteding van deze middelen voor vervangings/verbeteringsinvesteringen of groot onderhoud. In het tarief is geen expliciete component voor vervanging of
groot onderhoud opgenomen of benoemd.
26
Onze vraag: De stellige uitspraak op bladzijde 7 van de notitie riolering 2014 (onderdeel I.A. par.3.1) geeft een
administratieve verplichting voor het separaat bijhouden van middelen in de voorziening op basis van artikel 44
lid 1-d en artikel 44 lid 2. Hoe kan de gemeente aan deze verplichting voldoen?
Antwoord 2b
Uit de geschetste casus blijkt dat in feite is sprake van een tariefsegalisatievoorziening. Wanneer de gemeente
vanuit het GRP niet kan aanwijzen wat wordt gespaard voor vervangingsinvesteringen (cq het onderscheid
tussen investering en groot onderhoud kan niet worden gemaakt), dan kan geen art. 44 lid 1d voorziening
worden gevormd. Dit betekent dat alle overschotten worden gestort in de art. 44 lid 2 voorziening. Dit
betekent ook dat wanneer vervolgens sprake is van investeringen, deze niet kunnen worden gesaldeerd met de
voorziening, omdat dit niet is toegestaan voor de art.44 lid 2 voorziening. Feitelijk zal dan in een jaar van
investeren een stijging van de lasten ontstaan, waardoor een tekort ontstaat op het product riolering. Voor dit
tekort kan vervolgens een onttrekking plaatsvinden uit de voorziening ex art. 44 lid 2, voorzover deze niet
specifiek is beklemd voor andere rioleringszaken zoals bijvoorbeeld uitgestelde onderhoudslasten.
Vraag 2c
Indien de CIE BBV van mening is dat in deze situatie sprake is van een voorziening op basis van artikel 44 lid 2:
De gemeente pleegt een vervangingsinvestering riolering pleegt van stel € 1 mio. en in de voorziening is een
saldo aanwezig van stel € 4 mio. Het ontstaan van het saldo van de voorziening is niet te herleiden tot
individueel aanwijsbare activa (bijvoorbeeld riolering gebied a, riolering gebied b. etc.).
Vraag a: hoe dient administratieve verwerking dan plaats te vinden?
Wordt het bedrag van de volledige vervangingsinvestering in een keer ten laste van de voorziening volgens
artikel 44 - lid 2 gebracht of: wordt de volledige investering geactiveerd in de balans (conform regeling
activeren investeringen met een economisch nut) en vindt vervolgens gedurende de afschrijvingstermijn
jaarlijks een vrijval van de voorziening plaats ten gunste van de exploitatie ter dekking van de kapitaallasten
van de nieuwe investering?
Vraag b: Indien de commissie BBV van mening is dat de investering in een keer ten laste van de voorziening
gebracht dient te worden, dan leidt dit in meerjarig opzicht tot fluctuaties van de jaarlijkse tarieven. Betekent
dit volgens de commissie BBV dat deze werkwijze leidt tot een kasstelsel in plaats van het door gemeenten
gehanteerde stelsel van lasten & baten?
Antwoord 2c
Saldering met geactiveerde vervangingsinvesteringen is alleen mogelijk indien sprake is van een art. 44 lid 1d
voorziening. Voor de bepaling welk gedeelte van de voorziening wordt gesaldeerd, dient het meerjarig
perspectief te worden bekeken. Wanneer een onbestemd saldo bestaat uit het verleden, dan kan de gemeente
dit naar eigen inzicht inzetten voor bestaande of komende investeringen.
27
Op basis van het meerjarig GRP heeft de gemeente juist zicht op de jaarlijkse fluctuaties. Bij de
tariefsvaststelling kan hier rekening mee worden gehouden, zodat vooraf geleidelijk voor bepaalde
investeringen gespaard kan worden. Juist door het gebruik van de voorziening, worden fluctuaties in de lasten
voorkomen: in een jaar van investering wordt (een deel van) de voorziening gesaldeerd met het actief, zodat
geen extra kapitaallasten ontstaan en het tarief hoeft te stijgen. Andersom wordt in een jaar waarin niet wordt
geïnvesteerd een even hoog tarief gerekend en het overschot dat daardoor ontstaat, wordt in de voorziening
gestort.
Wanneer geen voorziening voor vervangingsinvesteringen is gevormd en alleen sprake is van een art. 44 lid 2
voorziening en vervolgens toch een vervangingsinvestering wordt gedaan, dan kan de voorziening niet in
mindering worden gebracht op de investering. Er ontstaan dan extra kapitaallasten die leiden tot een tekort op
het product indien de tarieven in het kader van egalisatie gelijk worden gehouden. Voor dit tekort kan
vervolgens een onttrekking plaatsvinden uit de voorziening ex art. 44 lid 2, voorzover deze niet specifiek is
beklemd voor andere rioleringszaken zoals bijvoorbeeld uitgestelde onderhoudslasten.
Vraag 3
Ik heb een vraag en opmerking over de notitie riolering. Veel gemeenten gebruiken externe partijen voor de
rioolheffingsberekening. Veel gemeenten hanteren ook een tariefegalisatievoorziening ex artikel 44 lid 2.
Daarbij worden vervangingsinvesteringen vaak bruto geactiveerd.
Nu stelt de notitie dat het verplicht is om netto te activeren. Dit houdt dus in dat veel gemeenten nieuwe
berekeningen moeten maken en dus onnodig op kosten worden gejaagd. Mijn inziens zou dat niet de intentie
van deze notitie moeten zijn. Zeker niet bij gemeenten die een tariefegalisatievoorziening hebben en dus elk
opgehaald bedrag inzetten voor het doel waarvoor het bestemd is, de watertaken ex 228a Gemeente wet.
Antwoord 3
Netto activeren is alleen verplicht, indien ook feitelijk sprake is van een art. 44 lid 1d voorziening. Indien deze
niet gevormd kan worden, omdat de informatie hiervoor niet uit het GRP is te halen, dan dient een art. 44 lid 2
voorziening te worden gevormd.
Wanneer vervolgens toch een vervangingsinvestering wordt gedaan, dan wordt deze inderdaad geactiveerd en
kan de voorziening niet in mindering worden gebracht op de investering, aangezien dit niet is toegestaan voor
de art. 44 lid 2 voorziening. Er ontstaan dan extra kapitaallasten die (mogelijk) leiden tot een tekort op het
product indien de tarieven in het kader van egalisatie gelijk worden gehouden. Voor dit tekort kan vervolgens
een onttrekking plaatsvinden uit de voorziening ex art. 44 lid 2, voorzover deze niet specifiek is beklemd voor
andere rioleringszaken zoals bijvoorbeeld uitgestelde onderhoudslasten.
De commissie BBV stelt gemeenten niet verplicht om bestaande (actuele) GRP’s te herzien. Wel doet zij de
aanbeveling om het onderscheid tussen onderhoud en vervanging inzichtelijk te krijgen. Er wordt immers
uiteindelijk ook een onderscheid gemaakt tussen onderhoudsuitgaven en te activeren vervangingsuitgaven.
28
Vraag 4
Indien een gemeente een overschot heeft op het product riolering doordat meer opbrengsten zijn gerealiseerd
dan begroot als gevolg van een hogere capaciteit (meer aansluitingen, hogere WOZ-waarde waar het tarief op
is gebaseerd, etc.), moeten deze extra middelen dan worden beklemd in de voorziening ex art.44 lid 2 of
mogen deze middelen vrijvallen t.g.v. het resultaat?
Antwoord 4
Vanuit juridisch oogpunt behoeven deze middelen niet beklemd te blijven voor riolering. De raming van de
baten is leidend en eventuele meevallers in de baten komen ten gunste van de gemeente. Dit betekent dat de
extra middelen niet zijn beklemd en niet in de voorziening ex art. 44 lid 2 gestort moeten worden. De
commissie BBV doet de aanbeveling om gerealiseerde resultaten riolering te muteren op een
bestemmingsreserve riolering.
Overigens wordt wel de kanttekening geplaatst dat wanneer de gemeente structureel meer opbrengsten
genereerd dan geraamd, hier in de toekomstige ramingen op een juiste wijze rekening mee moet worden
gehouden.
Vraag 5
Indien een gemeente in een bepaald jaar een tekort heeft op het product riolering, mag dit dan worden gedekt
vanuit de voorziening ex art. 44 lid 2 BBV?
Antwoord 5
Voor zover de voorziening niet voor andere specifieke doeleinden (bijv. uitgesteld onderhoud) is bestemd, mag
de voorziening worden aangewend ter dekking van tekorten op het product riolering. Er kan tenslotte vooraf al
sprake zijn van een gelijkmatig laten stijgen van het tarief, om een grote stijging van het tarief door een stijging
in de lasten in een bepaald jaar te voorkomen. Dergelijke overschotten komen in de voorziening ex art. 44 lid 2
en kunnen er in het geval van tekorten dus ook uit gehaald worden. Dit vindt plaats door een vrijval uit de
voorziening die als negatieve last in de exploitatie wordt verantwoord.
29