Vragen en antwoorden Notitie Riolering Vraag 1 Kan de CIE BBV aangeven in hoeverre de stellige uitspraken in de notitie riolering eveneens van toepassing zijn op afval en de hiervoor ingestelde bestemmingsreserve? Toelichting: De gemeente maakt voor het meerjarig egaliseren van tarieven afval en riolering gebruik van 2 bestemmingsreserves (voor afval en riolering). Voor afval zijn in het verleden geen investeringen gedaan, en worden ook in de toekomst niet voorzien. De afvalcontainers zijn in het verleden niet geactiveerd. Eventuele vervanging vindt incidenteel plaats op verzoek van de gebruiker. De lasten hiervan maken onderdeel uit van de jaarlijkse exploitatielasten. Egalisatie en resultaten hebben uitsluitend betrekking op het tarievenbeleid. Antwoord 1 De notitie riolering is in eerste instantie herschreven als gevolg van artikel 44, lid d BBV, waarin een separate voorzieningscategorie geïntroduceerd voor vervangingsinvesteringen waarvoor een heffing wordt geheven. Hiermee wordt ook de afvalstoffenheffing bedoeld. De stellige uitspraken die in de notitie zijn gedaan inzake de riolering gelden in principe dus ook voor afval. Wanneer uw gemeente niet via het tarief spaart voor onderhoud of vervanging, dan zal geen voorziening groot onderhoud (art. 44 lid c) of voorziening vervangingsinvesteringen (art. 44 lid d) van toepassing zijn. Gelden die via het tarief voor de afvalstoffenheffing zijn opgehaald, moeten wel in dit kader worden besteed, wat betekent dat eventuele overschotten op de tarieven in een voorziening ex art. 44 lid 2 moeten worden gestort. Alleen indien en voorzover het overschot is ontstaan uit gerealiseerde efficiencyvoordelen, mag dit gedeelte vrijvallen t.g.v. het resultaat, de algemene reserve of een bestemmingsreserve afval. Ten aanzien van de bestaande bestemmingsreserve dient te worden bepaald wat de oorzaak is waardoor de bestemmingsreserve in het verleden is gevormd. Indien dit overwegend is ontstaan door uitgestelde taken op het gebied van afval, dan dient de bestemmingsreserve ultimo 2014 te worden omgezet naar een voorziening ex art. 44 lid 2. Indien de bestemmingsreserve overwegend is ontstaan uit efficiencyvoordelen, dan kan de bestemmingsreserve worden behouden, danwel vrijvallen t.g.v. het resultaat/de algemene reserve. Vraag 2a Kan de gemeente conform bestendige gedragslijn de egalisatie van exploitatie riolering voortzetten door hiervoor gebruik maken van een bestemmingsreserve nu niet voldaan kan worden aan de eisen voor het vormen van een voorziening? Toelichting: De gemeente hanteert voor de exploitatie van riolering een verbreed gemeentelijk rioleringsplan (vGRP). De eerste aanleg van riolering is in het verleden als volgt gefinancierd: 1. Aanleg van bestaande gebieden door eigen middelen (wel geactiveerd in de balans); 2. Aanleg gefinancierd door verfijningsuitkering riolering, als onderdeel algemene uitkering gemeentefonds (niet geactiveerd in de balans); 3. Aanleg gefinancierd door de grondexploitatie (niet geactiveerd in de balans) In dit plan wordt voor een planperiode van 65 jaar het volgende in kaart gebracht: • Jaarlijkse exploitatielasten voor beheer en klein onderhoud (als exploitatielast in gemeentelijke begroting opgenomen) • Vervangings- en verbeteringsinvesteringen van het totale gemeentelijke rioleringssysteem, onafhankelijk van de oorspronkelijke wijze van wel/niet activeren of wijze van financiering van de eerste aanleg. De vervangings- en verbeteringsinvesteringen voortvloeiend uit het vGRP worden conform het BBV geactiveerd in de balans. • Kostendekkingsplan met doorrekening van lasten van afschrijving, rente, inflatie en daarvoor benodigde opbrengsten gedurende de gehele planperiode. In het vGRP maakt het verloop/mutatie van de aanwezige bestemmingsreserve (het beginsaldo) onderdeel uit van de berekening van daarvoor benodigde opbrengsten. Uitgangspunt hierbij is maximaal een kostendekkend tarief. De bestemmingsreserve mag gedurende de planningshorizon niet negatief zijn en dient na 30 jaar ongeveer € 0,00 te bedragen. Voor de jaarlijkse groei van het aantal heffingseenheden wordt aangesloten bij het gemeentelijke woningbouwprogramma. Hieruit trekken wij de volgende conclusies: - Het vGRP betreft een totaalplan met een berekende totaalfinanciering: er is geen expliciete component spaardeel of groot onderhoud benoemd in het tarief, dit is niet uit het vGRP te herleiden. De gehanteerde bestemmingsreserve heeft uitsluitend het doel om in meerjarig opzicht tariefschommelingen op te vangen (egalisatie van totale lasten & baten riolering); - In het BBV is niet de verplichting opgenomen om een voorziening voor groot onderhoud of spaarvoorziening vervangingsinvesteringen te vormen indien dit niet expliciet in het tarief is opgenomen of benoemd; - Het saldo van de aanwezige bestemmingsreserve is vanuit het niet te herleiden naar component vervanging of component groot onderhoud, dit geldt eveneens voor toekomstige egalisatie van de totale exploitatie riolering; - Het vGRP geeft de onderbouwing voor het uitgangspunt van hanteren van een maximaal kostendekkendheid tarief, rekening houdend met inzet van de aanwezige middelen in de bestemmingsreserve riolering. Kostendekkendheid is in deze context niet hetzelfde als een terugbetalingsverplichting. Antwoord 2a Nee, dit is niet toegestaan. In de notitie riolering schrijft de commissie BBV voor, dat gelden die via het tarief zijn opgehaald voor de riolering, voor dit doel moeten worden besteed en derhalve gestort moeten worden in een voorziening ex art. 44 lid 2 BBV. Vraag 2b De stellige uitspraak op bladzijde 7 van de notitie riolering 2014 (onderdeel I.A. par.3.1) geeft een administratieve verplichting voor het separaat bijhouden van middelen in de voorziening op basis van artikel 44 lid 1-d en artikel 44 lid 2. Hoe kan de gemeente aan deze verplichting voldoen? Toelichting: Indien de CIE BBV van mening is dat in situatie 2a geen sprake is van een bestemmingsreserve maar van een voorziening op basis van artikel 44 lid 2: Er is vanuit het verleden (aanwezige saldo bestemmingsreserve) en in de toekomst (egalisatie totale exploitatie riolering) geen onderscheid te maken tussen besteding van deze middelen voor vervangings-/verbeteringsinvesteringen of groot onderhoud. In het tarief is geen expliciete component voor vervanging of groot onderhoud opgenomen of benoemd. Antwoord 2b Uit de geschetste casus blijkt dat in feite is sprake van een tariefsegalisatievoorziening. Wanneer de gemeente vanuit het GRP niet kan aanwijzen wat wordt gespaard voor vervangingsinvesteringen (cq het onderscheid tussen investering en groot onderhoud kan niet worden gemaakt), dan kan geen art. 44 lid 1d voorziening worden gevormd. Dit betekent dat alle overschotten worden gestort in de art. 44 lid 2 voorziening. Dit betekent ook dat wanneer vervolgens sprake is van investeringen, deze niet kunnen worden gesaldeerd met de voorziening, omdat dit niet is toegestaan voor de art.44 lid 2 voorziening. Feitelijk zal dan in een jaar van investeren een stijging van de lasten ontstaan, waardoor een tekort ontstaat op het product riolering. Voor dit tekort kan vervolgens een onttrekking plaatsvinden uit de voorziening ex art. 44 lid 2, voorzover deze niet specifiek is beklemd voor andere rioleringszaken zoals bijvoorbeeld uitgestelde onderhoudslasten. Vraag 2c Indien de CIE BBV van mening is dat in deze situatie sprake is van een voorziening op basis van artikel 44 lid 2: De gemeente pleegt een vervangingsinvestering riolering pleegt van stel € 1 mio. en in de voorziening is een saldo aanwezig van stel € 4 mio. Het ontstaan van het saldo van de voorziening is niet te herleiden tot individueel aanwijsbare activa (bijvoorbeeld riolering gebied a, riolering gebied b. etc.). Vraag a: hoe dient administratieve verwerking dan plaats te vinden? Wordt het bedrag van de volledige vervangingsinvestering in een keer ten laste van de voorziening volgens artikel 44 - lid 2 gebracht of: wordt de volledige investering geactiveerd in de balans (conform regeling activeren investeringen met een economisch nut) en vindt vervolgens gedurende de afschrijvingstermijn jaarlijks een vrijval van de voorziening plaats ten gunste van de exploitatie ter dekking van de kapitaallasten van de nieuwe investering? Vraag b: Indien de commissie BBV van mening is dat de investering in een keer ten laste van de voorziening gebracht dient te worden, dan leidt dit in meerjarig opzicht tot fluctuaties van de jaarlijkse tarieven. Betekent dit volgens de commissie BBV dat deze werkwijze leidt tot een kasstelsel in plaats van het door gemeenten gehanteerde stelsel van lasten & baten? Antwoord 2c Saldering met geactiveerde vervangingsinvesteringen is alleen mogelijk indien sprake is van een art. 44 lid 1d voorziening. Voor de bepaling welk gedeelte van de voorziening wordt gesaldeerd, dient het meerjarig perspectief te worden bekeken. Wanneer een onbestemd saldo bestaat uit het verleden, dan kan de gemeente dit naar eigen inzicht inzetten voor bestaande of komende investeringen. Op basis van het meerjarig GRP heeft de gemeente juist zicht op de jaarlijkse fluctuaties. Bij de tariefsvaststelling kan hier rekening mee worden gehouden, zodat vooraf geleidelijk voor bepaalde investeringen gespaard kan worden. Juist door het gebruik van de voorziening, worden fluctuaties in de lasten voorkomen: in een jaar van investering wordt (een deel van) de voorziening gesaldeerd met het actief, zodat geen extra kapitaallasten ontstaan en het tarief hoeft te stijgen. Andersom wordt in een jaar waarin niet wordt geïnvesteerd een even hoog tarief gerekend en het overschot dat daardoor ontstaat, wordt in de voorziening gestort. Wanneer geen voorziening voor vervangingsinvesteringen is gevormd en alleen sprake is van een art. 44 lid 2 voorziening en vervolgens toch een vervangingsinvestering wordt gedaan, dan kan de voorziening niet in mindering worden gebracht op de investering. Er ontstaan dan extra kapitaallasten die leiden tot een tekort op het product indien de tarieven in het kader van egalisatie gelijk worden gehouden. Voor dit tekort kan vervolgens een onttrekking plaatsvinden uit de voorziening ex art. 44 lid 2, voorzover deze niet specifiek is beklemd voor andere rioleringszaken zoals bijvoorbeeld uitgestelde onderhoudslasten. Vraag 3 Veel gemeenten gebruiken externe partijen voor de rioolheffingsberekening. Veel gemeenten hanteren ook een tariefegalisatievoorziening ex artikel 44 lid 2. Daarbij worden vervangingsinvesteringen vaak bruto geactiveerd. Nu stelt de notitie dat het verplicht is om netto te activeren. Dit houdt dus in dat veel gemeenten nieuwe berekeningen moeten maken en dus onnodig op kosten worden gejaagd. Mijn inziens zou dat niet de intentie van deze notitie moeten zijn. Zeker niet bij gemeenten die een tariefegalisatievoorziening hebben en dus elk opgehaald bedrag inzetten voor het doel waarvoor het bestemd is, de watertaken ex 228a Gemeente wet. Antwoord 3 Netto activeren is alleen verplicht, indien ook feitelijk sprake is van een art. 44 lid 1d voorziening. Indien deze niet gevormd kan worden, omdat de informatie hiervoor niet uit het GRP is te halen, dan dient een art. 44 lid 2 voorziening te worden gevormd. Wanneer vervolgens toch een vervangingsinvestering wordt gedaan, dan wordt deze inderdaad geactiveerd en kan de voorziening niet in mindering worden gebracht op de investering, aangezien dit niet is toegestaan voor de art. 44 lid 2 voorziening. Er ontstaan dan extra kapitaallasten die (mogelijk) leiden tot een tekort op het product indien de tarieven in het kader van egalisatie gelijk worden gehouden. Voor dit tekort kan vervolgens een onttrekking plaatsvinden uit de voorziening ex art. 44 lid 2, voorzover deze niet specifiek is beklemd voor andere rioleringszaken zoals bijvoorbeeld uitgestelde onderhoudslasten. De commissie BBV stelt gemeenten niet verplicht om bestaande (actuele) GRP’s te herzien. Wel doet zij de aanbeveling om het onderscheid tussen onderhoud en vervanging inzichtelijk te krijgen. Er wordt immers uiteindelijk ook een onderscheid gemaakt tussen onderhoudsuitgaven en te activeren vervangingsuitgaven. Vraag 4 Indien een gemeente een overschot heeft op het product riolering doordat meer opbrengsten zijn gerealiseerd dan begroot als gevolg van een hogere capaciteit (meer aansluitingen, hogere WOZwaarde waar het tarief op is gebaseerd, etc.), moeten deze extra middelen dan worden beklemd in de voorziening ex art.44 lid 2 of mogen deze middelen vrijvallen t.g.v. het resultaat? Antwoord 4 Vanuit juridisch oogpunt behoeven deze middelen niet beklemd te blijven voor riolering. De raming van de baten is leidend en eventuele meevallers in de baten komen ten gunste van de gemeente. Dit betekent dat de extra middelen niet zijn beklemd en niet in de voorziening ex art. 44 lid 2 gestort moeten worden. De commissie BBV doet de aanbeveling om gerealiseerde resultaten riolering te muteren op een bestemmingsreserve riolering. Overigens wordt wel de kanttekening geplaatst dat wanneer de gemeente structureel meer opbrengsten genereerd dan geraamd, hier in de toekomstige ramingen op een juiste wijze rekening mee moet worden gehouden. Vraag 5 Indien een gemeente in een bepaald jaar een tekort heeft op het product riolering, mag dit dan worden gedekt vanuit de voorziening ex art. 44 lid 2 BBV? Antwoord 5 Voor zover de voorziening niet voor andere specifieke doeleinden (bijv. uitgesteld onderhoud) is bestemd, mag de voorziening worden aangewend ter dekking van tekorten op het product riolering. Er kan tenslotte vooraf al sprake zijn van een gelijkmatig laten stijgen van het tarief, om een grote stijging van het tarief door een stijging in de lasten in een bepaald jaar te voorkomen. Dergelijke overschotten komen in de voorziening ex art. 44 lid 2 en kunnen er in het geval van tekorten dus ook uit gehaald worden. Dit vindt plaats door een vrijval uit de voorziening die als negatieve last in de exploitatie wordt verantwoord.
© Copyright 2024 ExpyDoc