` We beseffen niet wat er op ons afkomt` - Omni

VERBINDT MENSEN, MENINGEN EN FEITEN OVER PENSIOENEN EN VERMOGENSBEHEER
OMNI
|
Q1’15
Guy Verhofstadt, Europarlementariër
‘We beseffen
niet wat er op
ons afkomt’
DUBBELGESPREK
VNO-NCW kruist
de degens met
FNV
INVESTERINGSINSTELLING
Puzzelen met
bestaande
bouwstenen
BELEGGEN IN VASTGOED
Never a dull
moment in de
vastgoedmarkt
HANS VAN DER WINDT:
‘De meeste mensen
willen geen
keuzevrijheid’
B E ST A G E GE RARD STAATS
The best age to be
Gerard Staats
Fiscaal jurist bij BDO
‘Elke leeftijd heeft zijn charme maar de periode tussen mijn
twintigste en vierentwintigste vond ik heerlijk. Op je studie na
had je nog relatief weinig verantwoordelijkheden. Je had een
chronisch gebrek aan geld, maar toch deed je zo’n beetje alles wat
mogelijk was. Opstaan, naar bed gaan of op vakantie, je deed het
wanneer jij daar zin in had. Je had de vrijheid om je eigen keuzes
te maken, niemand om echt rekening mee te houden.’
Lees het vervolg op pagina 35
2
OMNI Q1’15
OMNI Q1’15
3
V O O RWO O RD
INHOUD
OMNI Q1/2015
8 Cover
Guy Verhofstadt,
Europarlementariër
‘Europa moet faciliteren’
14
NLII Ondernemingsfonds op
braakliggend terrein
30
30 Interview
Tien stellingen aan
Hans van der Windt
Strijdtoneel
‘De meeste mensen willen
uiteindelijk geen keuzevrijheid’
In 2011 schetste Kees Vendrik in dit blad diverse Europese
scenario’s. Niet per se de meest zonnige overigens. Zo
beschrijft hij hoe nationale problemen ertoe kunnen leiden
36
Zekerheid over risico’s
dat de eurozone implodeert en voert daarbij als beoogd
hoofdrolspelers, naast landen als Spanje en Italië, ook
Griekenland op. Nu, vier jaar later, zien we hoe Griekenland
‘Het is de verhoogde
dijkbewaking van het bedrijf’
‘Dit gaat iets betekenen’
18
FNV & VNO-NCW
er alles aan lijkt te doen om die podiumrol ook nadrukkelijk
te claimen. Steracteur Varoufakis, enkele jaren geleden
eveneens aan de tand gevoeld door dit blad, probeert met
39
Gezonde gesprekken
met de farmasector
zijn nog lang niet pensioenmoe
verve de Europese spelregels ten nationale faveure aan te
passen. Best begrijpelijk, maar laten we onder ogen zien
dat zijn land simpelweg te zwak lijkt om de sterke euro te
dragen. Het voelt nu zonder twijfel als hard gelag, maar het
MN en PGGM bundelen hun krachten
zou voor alle actoren wel eens beter kunnen zijn om Grie-
21 Longread
Never a dull moment
in vastgoedland
kenland op gecontroleerde wijze richting Europese uitgang
‘Alleen een plek om te kopen
is niet meer voldoende’
dit Europese schouwtoneel lijkt mij verre van denkbeeldig.
te begeleiden. Bij het schrijven van dit voorwoord staat de
finale van dit drama nog in de sterren geschreven, maar de
kans dat gekozen wordt voor een volgende Grieks bedrijf in
Soms is het nou eenmaal verleidelijk om de kruik nog maar
eens te water te laten. Zelfs als de eerste barsten al zichtbaar worden. Iets vergelijkbaars zou kunnen gaan spelen in
het pensioendebat. Alle actoren zijn in extenso gehoord en
vele visies van evenzovele belanghebbenden zijn uitvoerig
2
Best Age
uitgelicht. Prima, maar als we ons bestel toekomstvast en
betaalbaar willen houden, moeten we nu toch echt heldere
keuzes maken. Het script ligt er en alle acteurs zijn klaar
5
Voorwoord
voor het volgende bedrijf. Het wachten is op de regie.
Wij zullen onze rol in dit spel naar vermogen blijven spelen
en dragen er als pensioenbeheerder graag ons steentje aan
6
Kort
bij. In denken en overleggen, maar liever nog in doen. Zo willen wij als institutionele belegger nog zwaarder investeren
in duurzame innovatie en infrastructuur, zowel nationaal
13 Column
Walter Mutsaers
als internationaal. Op deze wijze kunnen de deelnemers
zien dat hun geld niet alleen voor een goed pensioen later
is, maar ook nu goed wordt besteed. En dat is goed voor
29 Recensie
Het Nieuwe Werken
aan je pensioen
Europa, goed voor Nederland en goed voor het vertrouwen
in onze pensioensector. The show must go on!
Ruud Hagendijk
43 Cartoon
4
OMNI Q1’15
directievoorzitter MN
OMNI Q1’15
5
KORT
Samen dokteren
aan het pensioenstelsel
Staatssecretaris Jetta Klijnsma riep via de
Nationale Pensioendialoog op om collectief
mee te denken over de oudedagsvoorziening.
De reacties stroomden binnen. We delen een
aantal bijdragen die ons stelsel weer
gezond moeten maken.
Theo van Bakkum: ‘Zodra de
pensioenleeftijd is bereikt moet
je de deelnemer zelf laten
bepalen bij welke verzekeraar hij
de opgebouwde rechten wenst
onder te brengen. Marktwerking
zal zorgen voor de beste
uitkeringen en de administratiekosten zullen dalen.’
Ben Alferink: ‘Er is
voldoende kapitaal bij
het pensioenfonds, dus
een nog grotere buffer
is ongewenst. Het is de
hoogste tijd om weer te
gaan indexeren.’
6
Angelette Akkermans: ‘Ik vind het
erg jammer dat we niet de juiste en
volledige informatie krijgen over de
‘ingebruikname’ van de pensioenpot door het rijk, als er te veel in zit
halen ze het weg, als een tekort
dreigt mogen wij het weer aanvullen. Laat iedereen voor zichzelf
zorgen, dan hoeven de overheadkosten ook niet te drukken op de
pensioenen.’
OMNI Q1’15
Gert van Asselt: ‘Een pensioenstelsel
zoals dit in Nederland is georganiseerd is
waardevol. Op welke manier dan ook, een
ieder heeft er voordeel van als de
pensioengerechtigde leeftijd wordt
bereikt en er gebruik kan worden
gemaakt van het pensioen. Wat ik mis is
de individuele vrijheid om wel of niet
mee te doen aan een pensioenregeling.
Waarom moeten we meedoen? Het
zorgen voor later is ook een individuele
verantwoordelijkheid.’
Marinus Ammeraal: ‘De uniforme rekenrente moet op de schop! Terecht wordt door
meerdere deskundigen opgemerkt dat we
er vanaf nu rekening mee moeten houden
dat de rentestand langdurig laag blijft.
Daarom moet in de berekening van de
dekkingsgraad de uniforme rekenrente gebaseerd op de rentestand - worden
vervangen door het werkelijk behaalde
rendement van het pensioenfonds.’
Peter Baerveldt: ‘Stop met
versobering en afbreuk van de
pensioenen op basis van vage en
absoluut ongefundeerde en
onrealistische verwachtingspatronen. Dit kabinet kan alleen
zichzelf legitimeren om van
minder validen en ouderen te
stelen. Dit is afbreuk van onze
opgezette en goed verzorgde
samenleving.’
C.J.M. Aarts: ‘Het is van de
zotte om in slechte tijden de
gepensioneerden en
toekomstig gepensioneerden te laten opdraaien voor
de kosten en in goede tijden
een graai in de pensioenpotten doen.’
Henny Arends: ‘Ik ben voor een eenvoudige
pensioenwet: iedereen moet pensioen
opbouwen met een minimaal en een
maximaal bedrag. Of met een bepaald
percentage van je loon/netto winst. De
werknemers betalen 1/3 en werkgevers
2/3 van de premie. Het opgebouwde
pensioen is voor de persoon en bij zijn
overlijden voor zijn erfgenamen.’
H. Bertens: ‘Om jongeren meer
kans te geven op de arbeidsmarkt en oudere werknemers
de gelegenheid te geven eerder
uit te stromen zou het goed
zijn om de zogenaamde VUTregelingen weer in te voeren.
Zo krijg je beweging in de grote
werkloosheid die nu heerst.’
Wiek van den Berg: ‘Als ik
een deel van mijn
pensioengeld zou kunnen
besteden aan de aflossing
van de hypotheek kan ik
met lagere lasten
geruster oud worden en is
het rendement ook prima.’
OMNI Q1’15
7
IN TERVI E W GU Y V E R H O F ST A D T
‘WE BESEFFEN
NIET WAT ER OP
ONS AFKOMT’
Volgens Guy Verhofstadt, lid van het Europees
Parlement en fractieleider van de Alliantie van
Liberalen en Democraten voor Europa (ALDE),
moet elk Europees land zijn pensioenen
financieel en demografisch gezond maken,
maar moet de Europese Unie zich niet
bemoeien met de concrete hervormingen die
daarvoor nodig zijn. ‘Europa moet faciliteren.’
TEKST DJOEKE BARKEY
8
OMNI Q1’15
BEELD LINELLE DEUNK
IN TERVI E W GU Y V E R H O F ST A D T
W
kan trekken, is wanneer het fonds ook voor een
deel – dertig procent bijvoorbeeld - gegarandeerd
wordt door de lidstaten.’
Wat kan de pensioensector überhaupt doen om
bij te dragen aan het economisch herstel in
Europa?
at vindt u van het investeringsplan van
Juncker? Denkt u dat dit vehikel gaat werken?
GV ‘Ik wil niet de ongelovige Thomas spelen,
maar ik moet het eerst zien. Daarom wordt 2015
een sleuteljaar om die omslag te maken en ons uit
de crisis te halen. Het is niet voldoende om 300
miljard euro op de Europese economie los te
laten. We moeten een coherente Europese
investeringsstrategie ontwikkelen: een plan om
dat geld ook te doen renderen.’
GV ‘De pensioensector is niet verantwoordelijk
voor het economisch herstel. Het is in de eerste
plaats hun taak om verstandig te beleggen en zo
hun klanten een goed en zeker pensioen te
bezorgen. Het is aan de politiek op nationaal en
Europees niveau om het juiste kader te scheppen
waarbinnen dit kan gebeuren.’
Pensioenfondsen bepalen op basis van de
verhouding tussen risico en rendement waarin
zij investeren. Zou maatschappelijk verantwoord beleggen volgens u een grotere rol moeten
spelen in het beleggingsbeleid? Ook als dat ten
koste gaat van rendement?
Onlangs heeft u zelf een ‘European Investment
and Recovery Act’ aangekondigd. Wat zijn de
hoofdlijnen van dit plan?
GV ‘We moeten twee zaken doen. Ten eerste
moeten we van onze strategische markten in
Europa één markt maken. Dat wil zeggen dat de
nationale schotten moeten verdwijnen in de
energiemarkten, de digitale en financiële
markten. Vandaag schermen lidstaten die
markten nog af voor buitenlandse concurrentie.
Dat is een enorme rem op de mogelijkheid tot
economisch herstel. Een Nederlandse app-ontwikkelaar moet eerst toestemming hebben van
28 nationale toezichthouders en meer dan 100
telecom operatoren voor hij zijn toepassing in
heel Europa kan vermarkten. Dat is onaanvaardbaar. Spaanse producenten van windenergie
kunnen de Franse markt niet op. De voorbeelden
zijn legio.
Als dat opgelost is, kunnen we effectief investeren in de fysieke infrastructuur van deze markten: breedband internet, pijpleidingen, het
oplossen van de missing links in het elektriciteitsnetwerk, enzovoort. Om dat te financieren
hebben we een Europees investeringsfonds nodig
dat privaat kapitaal mobiliseert.’
De pensioensector is niet
verantwoordelijk voor het
economisch
herstel
Bent u voor een belasting op financiële
transacties? Hoort die ook te gelden voor
pensioenfondsen?
GV ‘Het gemiddelde belastingniveau in de
Europese Unie is al aan de aardig hoge kant. Ik
denk dat dergelijke belasting bekeken moet
worden in het kader van een ‘tax shift’. Met
andere woorden: wie betaalt welke belastingen
op dit ogenblik en op welke manier kunnen we
ervoor zorgen dat de lasten op een eerlijkere
manier gedragen worden. De belasting op arbeid
ligt in vele EU landen op dit moment schrikbarend hoog: die zou dan bijvoorbeeld moeten dalen.
En wat specifiek de pensioenfondsen betreft, stel
ik me ernstig de vraag of het zo verstandig is om
in een vergrijzend continent hun rendementen te
gaan belasten.’
Hoe wilt u investeerders zoals pensioenfondsen
over de streep trekken om nog meer te gaan
investeren in de Europese economie?
GV ‘Er moet een investeringstekort van 700
miljard euro overbrugd worden. Ik denk dat dit
kan als we de obligaties die het fonds uitgeeft
vrijstellen van belastingen in heel de Unie. Voor
investeerders betekent dat heel concreet: meer
‘return on investment’ voor hetzelfde risico. Een
tweede belangrijke factor dat hen over de streep
10
GV ‘Ook dat is niet hun eerste rol. We moeten een
Europees kader scheppen waarin investeren
aangemoedigd wordt en opnieuw aantrekkelijk
wordt. Door onder meer een Europees investeringsplan en –strategie door te voeren, maar ook
door in heel wat lidstaten te hervormen: in de
fiscaliteit, de arbeidsmarkt en de sociale zekerheid zodat het investerings- en consumentenvertrouwen terugkomt.’
Daarover gesproken: de Europese lidstaten
nemen ieder voor zich maatregelen om oudedagsvoorzieningen betaalbaar te houden. Moet
er één Europees beleid worden ontwikkeld en
OMNI Q1’15
INTERVI E W GU Y V E R H O F ST A D T
COLUMN
Walter Mutsaers
Directeur Klantrelaties MN
hoe zou dat beleid er wat u betreft concreet uit
moeten zien?
GV ‘Ik geloof niet in één Europees beleid of
sterke harmonisatie op dat vlak, maar wel in
convergentie en het definiëren van gemeenschappelijke doelstellingen. Heel concreet
betekent dat voor pensioenen dat de Europese
Unie zich niet moet bemoeien met de specifieke
kenmerken van de nationale pensioenstelsels,
bijvoorbeeld de manier waarop ze gefinancierd
worden: met algemene middelen, via bijdragen, of
ze DC dan wel DB moeten zijn, enzovoort.
Europa kan wél afspreken dat ongeacht het
nationaal systeem, de pensioenen zowel financieel als demografisch duurzaam moeten zijn. Zo
worden lidstaten die erg gul zijn voor de huidige
generatie, maar geen perspectief kunnen bieden
aan toekomstig gepensioneerden, verplicht om te
hervormen. Het blijft wel aan hen om te beslissen
hoe ze die hervormingen precies aanpakken.
Europa moet faciliteren. Nu is Europa een
zondebok die men de schuld geeft van hervormingen die toch moesten gebeuren.’
We moeten
dringend aan
de slag met
een Europese
variant van de
Amerikaanse
‘green cards’
In hoeverre moeten grensoverschrijdende
activiteiten van pensioenfondsen worden
gestimuleerd?
GV ‘Ik denk dat dit een absolute prioriteit moet
zijn. Uiteindelijk blijft een pensioen – in welke
vorm dan ook – een verzekering voor de oude dag.
En een belangrijk verzekeringsprincipe blijft dat
meer diversificatie en een bredere investeringshorizon voor meer stabiliteit zorgt en een
beter rendement geeft. Hoe meer pensioenfondsen grensoverschrijdend werken, des te beter.’
De leeftijd waarop mensen met pensioen gaan, is
in elk Europees land anders. Moeten landen
hierin vrij worden gelaten of zou het beter zijn
als dit uniform wordt geregeld?
Door de economische crisis is vooral in de
zuidelijke eurolanden en in Ierland de werkloosheid de lucht in geschoten, zeker onder
jongeren. Hoelang kunnen samenlevingen
functioneren als een kwart van de bevolking
werkloos is, zoals in Spanje?
GV ‘Dat lijkt me duidelijk iets dat van land tot
land kan blijven verschillen. Het is maar één van
de vele factoren die een pensioenstelsel maakt tot
wat het is. Op Europees niveau is alleen belangrijk
dat het stelsel in zijn geheel duurzaam is.’
Wat zijn de consequenties van de vergrijzing
voor de Europese pensioensector?
GV ‘Het betekent uiteraard dat er enorme
mogelijkheden in het verschiet liggen en dat de
maatschappelijke verantwoordelijkheid van de
sector nog belangrijker wordt.’
Hoe gaat de vergrijzing de economische ontwikkeling in Europa beïnvloeden?
GV ‘Ik denk dat we - los van de pensioenkost
- nog niet goed beseffen wat er op ons afkomt. We
zitten binnenkort verlegen om arbeidskrachten
en we hebben nog altijd geen Europees kader dat
economische migratie mogelijk maakt. De VS
heeft het, Canada en Australië ook, maar in
Europa lijken we niet verder te raken dan de
probleemstelling.
Om een sprekend voorbeeld te geven: door de
onderwijshervorming in Nederland, maakt men
12
zich in Vlaanderen al enkele weken grote zorgen
over de toevloed van Nederlandse studenten en
de kostprijs die hiermee gepaard gaat. Ik zie het
probleem niet. De enige juiste reactie kwam tot
nu toe van een Nederlander die in Leuven
promoveert en een opiniestuk schreef ‘Hou die
Hollanders hier!’. Wie kan er nu iets tegen de
toestroom van hoogopgeleide buitenlanders
hebben in een snel vergrijzende samenleving?
En aangezien heel Europa met dezelfde uitdaging
kampt, zal de oplossing voor ons demografische
probleem van buiten onze grenzen komen. We
moeten dus dringend aan de slag met een
Europese variant van de Amerikaanse ‘green
cards’.’
C V G U Y V E R H O F S TA D T
Guy Verhofstadt (1953) is
voorzitter van de Liberale fractie
in het Europees Parlement. Hij
was onder meer raadslid in Gent,
voorzitter van de Partij voor de
Vrijheid en later van Open VLD,
de Vlaamse liberale partij.
Verder was Verhofstadt
vice-eerste minister en minister
van Begroting. In 1999-2008
leidde hij drie kabinetten; de
eerste twee daarvan waren
‘paarse’ kabinetten van
liberalen, sociaaldemocraten en
groenen. Na de verkiezingen van
2007 leidde hij een half jaar een
interim-kabinet.
OMNI Q1’15
GV ‘Het antwoord hierop is overduidelijk: niet al
te lang meer. Het is geen technisch probleem.
Deze jongeren hebben geen perspectief.’
Hoe zou Europa de werkloosheid moeten
bestrijden?
GV ‘Naast een Europese investeringsstrategie
die opnieuw voor groei en jobs zorgt, moeten we
de arbeidsmobiliteit in Europa verhogen. Deze
ligt bij ons vier keer lager dan in de VS. Hoe
groter we onze arbeidsmarkt maken, hoe meer
kansen er voor iedereen zijn. En het gaat heus
niet op door te zeggen dat we te veel talen hebben
in Europa. Kijk nogmaals naar de reactie van de
potentiële toestroom van Nederlandse studenten
naar Vlaanderen. Dat heeft niets met taal te
maken. Het is een kwestie van mentaliteit: je
moet willen zien dat Parijs dichter bij Brussel ligt
of zelfs dichter bij Amsterdam dan bij Marseille.’ |
Simpel, dat is genoeg
P
ensioenen is iets voor de lange termijn, leerde ik toen ik aan
mijn eerste baan begon. Rond je 25e jaar werd je deelnemer
in het fonds van de onderneming of de bedrijfstak waarin
je werkte. De HRM-collega – toen nog Personeelszaken – legde uit
dat het pensioen goed was geregeld. Meer informatieaanbod – ook
tussentijds - was er niet. En ook via bijvoorbeeld de pers werd je
destijds niet gevoed met informatie over pensioen. Geen nieuws,
goed nieuws.
Hoe anders is de actuele werkelijkheid! Sinds een aantal jaren staan
pensioenen continu in de belangstelling. Vergrijzing van de bevolking, reservetekorten, verhoging van de AOW-leeftijd, dekkingsgraden en rendementen, indexeren ja of nee, kortingen, DB of DC: de
nieuwssites en kranten staan er elke dag vol mee. En de opvatting
over het communiceren over pensioenen is veranderd naar ‘veel’,
‘vaak’ ‘volledig’. Maar pensioen is daarmee niet perse begrijpelijker
geworden.
Pensioen is een bijzonder fenomeen. In marketingtermen is het een
absoluut ‘no-interest’ product: kosten gaan voor de baten, het is
verplicht, complex en vaak nog ver-van-het-bed. En in de beleving
van velen is het vooral saai… Als bestuurder van verschillende professionele pensioenorganisaties wist ik al snel dat pensioen dat
helemaal niet is. Integendeel, pensioen is een domein waarin enorm
veel gebeurt en het grijpt in op veel facetten van ons dagelijks leven.
Afgaande op de berichten in de media, slaagde de pensioensector
er tot voor kort onvoldoende in om de buitenwereld en vooral haar
belangrijkste stakeholders, de deelnemers in de fondsen, op een
adequate manier mee te nemen in wat voor hen belangrijk was, en
waarom. Informatie over het pensioen werd traditioneel niet gelezen omdat zij in de beeldvorming van de deelnemer in onbegrijpelijk
jargon werd geschreven. En als je werkgever of de vakbeweging zei
dat het allemaal wel goed zat, besteedde je er verder weinig aandacht aan.
Alle zekerheden waar iedereen tot het begin van de financiële crisis
in 2008 op vertrouwde, bleken in de afgelopen jaren toch minder
stellig. Vooral vanwege de onbekendheid met de pensioenmaterie
werden de fondsen daarna door de publieke opinie op dezelfde
hoop geveegd als de banken, die werden gezien als de grote aan-
stichters van het kwaad. En als zelfs je taxichauffeur over dekkingsgraden begint, weet je dat het onderwerp ‘hot’ is. Pensioen
is dus actueel, maar de kennis of begrip van de materie is niet bij
iedereen even diepgaand. Of men een eindloon, middelloon of
beschikbare premieregeling heeft is vaak niet top of mind, maar
men kent wel begrippen als dekkingsgraad.
Van Albert Einstein is de uitspraak: ‘Alles moet zo simpel mogelijk
gemaakt worden, maar niet simpeler.’ Daarmee ben ik het van harte
eens. Ook een complexe materie als pensioen kan namelijk wel degelijk in begrijpelijke taal worden uitgelegd. En de gemiddelde consument is daar tegenwoordig aan gewend. Kijk maar naar de ‘quick
start’-gebruiksaanwijzing die standaard bij geavanceerde elektronische apparaten worden geleverd. En wie dat prettiger vindt of
echt alles wil weten, pakt er het uitgebreide boekwerk bij. Tegelijkertijd zijn actuariële onderwerpen niet de simpelste zaken, maar
daarvan hoeven we evenmin weg te lopen. Het leven is in tal van aspecten complexer en sneller geworden dan pakweg dertig of vijftig
jaar geleden, en ons bevattingsvermogen is daarin meegegroeid.
De pensioensector werkt hard aan verbeteringen in de communicatie. Het jaarlijks pensioenoverzicht wordt toegankelijker en informatiever. Nieuwe wetgeving over pensioencommunicatie moet
meer transparantie, begrijpelijkheid en relevantie bieden. Social
media vormen een nieuw communicatieplatform waarop snel en
één-op-één contact met de pensioendeelnemer mogelijk is. Veel
spelers in de sector verbeteren hun websites continu als informatiekanaal en geven uitleg met infographics en korte heldere filmpjes en animaties. En zelfs nieuwe inzichten uit de wetenschap van
neuromarketing worden tegenwoordig ingezet om de complexe
boodschappen over pensioen goed over te brengen. En mensen
vervolgens te bewegen tot de acties die nodig zijn, afhankelijk van
de gebeurtenissen in hun levensloop.
De opvattingen over effectieve pensioencommunicatie schuiven
daarmee langzaam op richting de ‘quick start’-gebruiksaanwijzing.
In het besef dat die nooit volledig kan zijn. Maar wie meer wil weten,
kan altijd de volledige ‘gebruiksaanwijzing’ raadplegen. Zo blijkt
maar weer: complexe materie kan eigenlijk altijd worden uitgedrukt
in een taal en vorm die voor iedereen begrijpelijk is. Simpel; dat is
echt genoeg. Dat geldt zelfs voor pensioen.
OMNI Q1’15
A C H T E RG RO ND N L I I
Loek Sibbing, CEO Nederlandse Investeringsinstelling
‘Dit gaat iets betekenen
voor Nederland’
Hoe kunnen pensioenfondsen en verzekeraars een grotere rol spelen
in onze economie? Die vraag, geopperd tijdens een Catshuisberaad in
2011, heeft geresulteerd in de Nederlandse Investeringsinstelling
(NLII), een organisatie die vraag en aanbod in de financieringsmarkt
beter bij elkaar gaat brengen. Niet door te concurreren met bestaande
financiers, maar door nieuwe beleggingsproposities te ontwikkelen
en veelal braakliggend terrein te betreden.
TEKST RUUD SLIERINGS
14
OMNI Q1’15
BEELD ANP PHOTO, SOPHIE EEKMAN
OMNI Q1’15
15
A CHT ERG R O ND NL I I
De partijen aan beide kanten zijn bekend.
En we gebruiken bestaande bouwstenen.
We puzzelen er alleen wat anders mee
Een paradoxale situatie: Nederland moet stevig investeren in
cruciale sectoren, zoals energie,
infrastructuur, gezondheidszorg,
corporaties en verduurzaming, maar de
overheid trekt zich steeds meer terug en
banken kunnen langetermijnfinancieringen
minder goed aan. Loek Sibbing, CEO van de
kersverse Nederlandse Investeringsinstelling (NLII): ‘In dat dreigende vacuüm kunnen
wij een grote rol spelen. Institutionele beleggers willen meer direct beleggen in de
economie en hebben behoefte aan stabiel
rendement over een lange termijn. Wij gaan
daarvoor beleggingsproposities ontwikkelen, waarvan de maatschappelijke relevantie in veel gevallen ook groot zal zijn. Rendement staat uiteraard voorop, maar als dat
samengaat met maatschappelijk belang, des
te beter.’
Arrangeur en regisseur
SOPHIE EEKMAN
Het lijkt makkelijk: er is de wil, er is geld, er
is vraag. Maar echt eenvoudig is dat natuur-
LO E K S I B B I N G
Tot 2014 bestuursvoorzitter Univest Company,
vermogensbeheerder van de 80 Unilever-pensioenfondsen. Daarvoor directeur van verschillende
pensioenfondsen en corporate treasurer Randstad
Holding. Van 2001 tot 2011 lid (en sinds 2005
voorzitter) van het bestuur van de Stichting
Ondernemingspensioenfondsen.
16
lijk niet. Sibbing: ‘Er zijn weinig landen waar
het zo moeilijk is voor institutionele beleggers om in de nationale economie te investeren als in Nederland. Dat komt door de manier waarop wij de economie financieren,
grofweg vanuit twee bronnen: banken en de
overheid. Dat is zo gegroeid. Zo’n beperkt
aanbod aan financiers maakt je als land in
crisistijd wel kwetsbaar, zo is gebleken.
Meer financiering door institutionele beleggers vermindert die kwetsbaarheid.’
Een andere belemmering is de regie. Neem
schoolgebouwen. Veel daarvan voldoen niet
aan de norm en moeten verduurzaamd worden. Sibbing: ‘Maar daar zijn ontzettend veel
partijen bij betrokken, dat maakt het lastig
om er een aantrekkelijk investeringsproject van te maken. Bijkomend nadeel is dat
dergelijke projecten vaak te klein zijn voor
institutionele beleggers. Daarom willen we
ook meer standaardisatie realiseren, zodat
investeringsprojecten eenvoudiger op te
schalen zijn.’
Misschien nog belangrijker is het feit dat
vraag en aanbod elkaar niet goed vinden.
Sibbing: ‘Die twee werelden spreken elkaars
taal onvoldoende. Daardoor blijven kansen
onbenut en komen projecten niet van de
grond. NLII wil nieuwe vormen van langetermijnfinanciering arrangeren in sterke
beleggingsproposities en zo het transitiemechanisme zijn tussen vraag en aanbod.
Uiteraard doen we dat vanuit het perspectief van de belegger. Zo nodig pakken we de
regie en structureren we de behoefte aan de
vraagkant, omdat wij weten hoe een institutionele belegger denkt en wat hij wil. Daardoor vergroten we de kansen op een succesvolle match.’
Vaste en flexibele schil
NLII krijgt veel verzoeken binnen, rijp en
groen, kansrijk en kansloos. Een project dat
alle selectiemomenten doorloopt (intake,
inventarisatie, kans-identificatie, structuOMNI Q1’15
rering) resulteert in een beleggingspropositie. Om dit te bepalen werkt NLII met een
vaste en flexibele schil. Die vaste schil is nog
klein (vier medewerkers). Voor specialistische kennis kan Sibbing een beroep doen op
de founding fathers van de NLII, zodat een
sterke projectgroep kan worden opgetuigd
die de propositie ontwikkelt. Dat gaat bepaald niet over één nacht ijs. ‘Het kan nodig
zijn om projecten op te schalen’, zegt
Sibbing. ‘Het verduurzamen van de straatverlichting door led-techniek in een grote
gemeente bijvoorbeeld kost een paar honderd miljoen. Dat is net niet interessant voor
een institutionele belegger, vooral omdat hij
dergelijke projecten meestal met meerdere
beleggers wil delen. Dus als er meer gemeenten zijn die dit willen, kunnen we dit
opschalen en geschikt maken voor een infrastructuurfonds.’
Naast bestuur en projectgroepen is er ook
nog de Propositieraad die meedenkt en
-kijkt bij het ontwikkelen van beleggings-
Nederlandse Investerings­
instelling (NLII)
Deelnemers: Achmea, Aegon, ASR, Delta Lloyd,
INKEF, MN, Nationale Nederlanden, PFZW, PGGM,
PME, PMT en SNS Reaal.
Oprichting: 1 oktober 2014 (na voorbereidend werk
van EZ-onderzoekscommissies en kwartiermakers).
Doel: langetermijnfinancieringsmogelijkheden voor
institutionele beleggers ontwikkelen, en die
proposities structureren naar schaal, structuur en
risico-rendementsprofiel.
Rol overheid: initiatiefnemer, regelgever, projecteigenaar (semi)publieke sector, stakeholder.
OMNI Q1’15
proposities. En er is het ‘Platform’, een halfjaarlijks overleg tussen bestuur, de minister
van EZ en de aandeelhouders. Zo’n brede
aanpak maakt het mogelijk financieringstrajecten op te pakken die om verschillende
typen financiers vragen. Sibbing: ‘Neem de
plannen voor een warmtenet in ZuidHolland van de Rotterdamse Haven. De
overheid speelt een rol bij het financieren
van de onrendabele top, middels subsidies
en garanties. De banken kunnen projectontwikkelaars financieren tijdens de realisatie.
En institutionele beleggers kunnen het na
de realisatie oppakken omdat er dan een
stabiele situatie ontstaat met jarenlange inkomsten en cashflow.’
Pionieren en puzzelen
In zekere zin is NLII aan het pionieren, beleggingsproposities ontwikkelen die er nog
niet zijn. Sibbing: ‘NLII is een start up, tegelijkertijd is het niet allemaal nieuw. De partijen aan beide kanten zijn bekend. En we
gebruiken bestaande bouwstenen. We puzzelen er alleen wat anders mee.’
Dat ‘anders’ is cruciaal: NLII wil niet kannibaliseren op bestaande aanbieders, maar additionele langetermijnfinanciering bieden.
‘De reacties uit de sector zijn positief’, zegt
Sibbing. ‘Banken, institutionele beleggers
en de overheid kunnen elkaar ondersteunen. En er is straks het Junckerplan, waarbij
het de bedoeling is dat de EU risicodragend
kapitaal ter beschikking stelt, zodat het
voor beleggers interessant wordt om te investeren. Wij willen daar ook gebruik van
maken, zodat er een soort investerings-hub
komt waar kennis gedeeld kan worden. Dat
kan een vliegwieleffect creëren, zodat veel
meer financiering realiseerbaar is. Kortom,
dit kan echt iets betekenen voor Nederland.’
Om die reden vindt Sibbing dit zelf ook een
interessante uitdaging: ‘Institutionele beleggers willen graag direct investeren in
onze economie. Dat is nu nog lastig, maar ik
ben ervan overtuigd dat zij meer in the lead
gaan komen, die rol gaan zij opeisen. Aan die
ontwikkeling draagt het NLII graag bij.
Tegelijkertijd is deze fase ook spannend.
Vooral het opschalen van projecten is een
nieuwe tak van sport. Het te investeren vermogen komt er wel, en dat zal ook jaarlijks
groeien. De clou voor ons is het arrangeren
van aantrekkelijke proposities. Door dat te
doen kan NLII doorbraken realiseren in lastige dossiers.’ |
17
DUBBELI N TE RVI E W F N V & V N O -N C W
Fraterman en Van Dijk zijn nog lang niet pensioenmoe
‘Zweden
deed er zestien
jaar over’
Vier pensioenmodellen presenteerde de SER
eind januari. Maar eigenlijk zijn er maar twee
waar zowel werkgevers als vakbonden
perspectief in zien. De vakbonden willen liever
geen individuele DC-regelingen; de werkgevers
worden niet warm van een nationaal pensioen.
TEKST ANDRÉ DE VOS
l sinds het uitbreken van de kredietcrisis overleggen de sociale
partners over een nieuw pensioenstelsel. De les van de afgelopen zes jaar: niet te veel voor de troepen uit
lopen, geen overhaaste beslissingen nemen
en oppassen voor dichtgetimmerde afspraken uit de achterkamertjes. ‘Wij vinden misschien dat het lang duurt, maar in Zweden
hebben ze zestien jaar gedaan over hervorming van het stelsel’, zegt Ap Fraterman,
pensioenexpert bij VNO-NCW.
‘We hebben ons dit keer niet laten opjagen
door een deadline’, zegt Gijs van Dijk, de bestuurder verantwoordelijk voor pensioenen
bij de FNV, over het SER-advies. ‘Dit is vooral een analytisch advies, waarbij we expliciet hebben nagedacht over de transitieproblematiek. Bij een nieuw stelsel
moet je goed bedenken wat je met de oude
rechten doet. Dat is bij eerdere overleggen
over het pensioenstelsel niet goed gebeurd.’
Fraterman en Van Dijk kennen elkaar goed.
Ze komen elkaar tegen aan zo ongeveer alle
pensioenonderhandelingstafels. ‘Doorgaans
18
OMNI Q1’15
Ap Fraterman (l) en Gijs van Dijk
BEELD JOB JANSSEN
in goede sfeer’, zegt Fraterman. Beiden waren ook betrokken bij het SER-advies dat in
januari werd gepresenteerd. Daarin worden
vier modellen voorgesteld, soms met meerdere varianten. In grote lijnen zijn er vier
opties: voortborduren op het huidige stelsel,
maar dan zonder doorsneepremie; een nationaal pensioenstelsel waarin alle werkenden, ook zzP’ers, meedoen; geheel individuele pensioenpotjes (DC), en tot slot
beschikbarepremieregelingen met collectieve risicodeling: de inmiddels beroemde
variant IV. Die moet dit jaar nog nader worden uitgewerkt, juist omdat zowel werkgevers als werknemers het een interessante
optie vinden.
wat knelt niet. De sociale partners hadden al
eerder knopen willen doorhakken, in de
FTK-discussie, door een keuze te maken
voor een reëel in plaats van een nominaal
stelsel. Dat is door het kabinet geblokkeerd.
Nu zitten veel pensioenfondsen wel hartstikke vast door de lage rente. Daar moet
een oplossing voor komen. Een oplossing die
we vooraf heel goed afstemmen met onze leden. Ook bij ons wil de achterban er dicht op
zitten.’
AF: ‘Wat ons betreft kiezen we niet voor één
model, maar geven we meerdere modellen
het groene licht. We hebben een grote diversiteit in onze achterban. Die moet de keuze
hebben. Dat betekent dat we de wettelijke
mogelijkheden eerder moeten verruimen
dan verminderen.’
GvD: ‘Dit ligt dicht bij het huidige model. Als
je de variant kiest waarbij je de nominale
verplichting vervangt door een voorwaardelijke pensioentoezegging ben je af het renteprobleem. Ik denk dat dit voor veel sectorfondsen een heel aantrekkelijke optie kan
zijn. Het grote probleem is de transitie.
Afstappen van de doorsneepremie kost 100
miljard.’
GvD: ‘Het SER-advies is meer een schets van
het speelveld dan een advies. Wat knelt en
Een rondje langs de vier opties. Variant I:
een uitkeringsovereenkomst met degressieve opbouw, dus afschaffing van de
doorsneepremie.
AF: ‘Daar zit een belangrijk pijnpunt. Zelfs
als het minder is dan 100 miljard, dan nog
praat je over immense bedragen, Wie gaat
dat betalen?’
probleem daarmee is dat het overheidsbeleid nou niet echt bestendig is en dat uitbreiding van de eerste pijler gaat leiden tot
lastenverzwaring. Bovendien willen wij
geen verplichtstelling voor zelfstandigen.’
GvD: ‘De werkgevers natuurlijk…’
AF: ‘Je moet die rekening natuurlijk hoe dan
ook gezamenlijk betalen. Maar is het dan
wél haalbaar? Los daarvan hikken wij aan
tegen de toekomstige houdbaarheid van
sectorfondsen. Als je ziet hoe snel de wereld
verandert. Pensioenen zijn van de heel lange
termijn, maar bestaan al die sectoren straks
nog wel? En hoe los je dat dan op met de collectiviteit in de huidige fondsen? Deze variant is voor ons wel een van de modellen die
wettelijk mogelijk zouden moeten zijn.’
Variant II: een nationaal pensioenstelsel
voor alle werkenden, ook zzp’ers, met
maximale collectiviteit, dus met doorsneepremie.
AF: ‘Voor dit model is weinig enthousiasme,
bij ons en binnen de SER. Dit is meer een
soort uitbreiding van de eerste pijler. Ons
OMNI Q1’15
GvD: ‘Wij zijn voorzichtiger in ons oordeel.
We zien een beweging naar steeds minder
fondsen en een nationaal fonds zou daar
misschien in passen. Wij willen vooralsnog
ook geen verplichting voor alle zzp’ers. De
echte ondernemers kunnen voor zichzelf
zorgen. Wij maken ons wel zorgen over de
gedwongen zzp’ers. Daar moet een oplossing
voor komen. Dat zou met dit model kunnen.’
Variant III: individueel sparen en geen
risicodeling.
GvD: ‘Dat is het harde DC-model, dat vinden
we in de huidige vorm onwenselijk. Puur individueel sparen voor je pensioen, dat moet
je niet willen. Dat levert te weinig op. Het
DC-stelsel moet worden verbeterd, zoals
ook het huidige DB-stelsel moet worden
verbeterd.’
19
DU BBELI N TE RVI E W F N V & V N O -N C W
AF: ‘Het bestaande DC-model heeft een aantal ingebakken nadelen. Dat constateren wij
ook. De harde knip op de pensioenleeftijd en
de onmogelijkheid om op latere leeftijd nog
risico te nemen met je pensioengeld. Dat
maakt het bijna onmogelijk om een goed
rendement te maken. Veel ondernemingsfondsen gaan nu over op een DC-regeling,
maar lopen ook tegen die wettelijke beperkingen op. Dat is precies waarom bijvoorbeeld Shell bij de overstap naar een DCregeling aan de bel trok. Zij zochten een
oplossing voor die beperkingen.’
Dus is daar variant IV: een DC-regeling
met collectieve deling van risico’s. Het
‘interessante’ model.
AF: ‘Dit gaan we dus nader onderzoeken. Dit
model is niet helemaal nieuw, Netspar heeft
er ook al naar gekeken. We gaan dit in SERverband uitwerken. Dat moet voor 1-1-16
gebeuren. Het aantrekkelijke van dit model
is dat je een aantal van de nadelen van de gewone DC-regeling kunt ondervangen.’
GvD: ‘Een interessante variant, vinden wij
ook. Het zou een verbetering kunnen zijn
ten opzichte van gewone DC-regelingen,
maar zeker voor sectorfondsen is dit niet
zo’n logische variant. Ook hier speelt het
transitieprobleem, want in deze variant verdwijnt de doorsneepremie ook. Wat we in ieder geval niet willen is dat, zoals bij Shell, de
slapers en de gepensioneerden in het oude
fonds achterblijven en er een heel nieuw
fonds voor alleen de nieuwe werknemers
wordt gestart. Bovendien weten we door die
keuze nog niet hoe we het transitieprobleem
moeten oplossen.’
AF: ‘Probleem van dat invaren is dat juristen
in dat debat de dienst uitmaken. Wij denken
dat er wel degelijk mogelijkheden zijn, zeker als het invaren vrijwillig gebeurt en het
aantrekkelijk is voor de deelnemers. Het is
op zich wel bijzonder dat we nu met de vakbond kunnen praten over DC-regelingen.
Dat was vijf jaar geleden ondenkbaar.’
GvD: ‘Maar DC ligt nog steeds heel gevoelig
bij ons.’
Keuzevrijheid is een belangrijk onderdeel in de pensioendiscussie. Het keert
20
OMNI Q1’15
ook weer terug in het SER-advies. Toch
lijkt niemand er erg enthousiast over.
GvD: ‘Als je het mensen vraagt, willen ze altijd keuzevrijheid. Maar het mag geen pensioenresultaat kosten, en dat is precies het
risico als mensen verkeerde keuzes maken.’
AF: ‘Ik zit al heel wat jaartjes in de arbeidsvoorwaarden en de ervaring is dat van alle
keuzes die je aanbiedt, zoals we hebben gedaan in het cafetariamodel, maar weinig gebruik wordt gemaakt. Mensen kiezen vaak
voor het bekende.’
En de ultieme keuze? Wel of niet meedoen aan een verplichte pensioenregeling, kortom: de verplichtstelling.
AF: ‘Daar gaan we op studeren. Wij vinden
dat de verplichtstelling bij de huidige dynamiek in de arbeidsmarkt begint te wringen.
Wij kunnen ons een model voorstellen
waarbij de inhoud van de pensioenregeling
aan de cao-tafel wordt afgesproken en vervolgens verbindend wordt verklaard, en dat
je dan kunt kiezen uit meerdere pensioenaanbieders. De grote verplichtstelling zou
dan in zijn huidige vorm kunnen vervallen.’
LON
GR
Kansen in de
vastgoedmarkt
EA
D
Institutionele investeerders beleggen graag in vastgoed, met name om de beleggingsportefeuille te diversifiëren. Wat speelt er momenteel in de vastgoedmarkt?
GvD: ‘Onzin. De verplichtstelling blijft gewoon bestaan. Als je die loslaat, hef je het
stelsel op. En pensioen onderdeel maken
van de cao lijkt me een slecht plan. We willen juist rust aan het pensioenfront, dan
moet je dat niet elke twee jaar aan de onderhandelingstafel moeten bevechten.’
Zijn jullie na zes jaar discussie niet een
beetje pensioenmoe?
GvD: ‘Ik denk dat de gemiddelde deelnemer
soms wel pensioenmoe wordt. Wat ons betreft: het kabinet heeft een grote kans laten
liggen met het FTK. Daar had het een ander
stelsel moeten invoeren, maar dat is niet gebeurd.’
AF: ‘Misschien zijn we te braaf geweest.
Maar ik ben niet pensioenmoe. Ik zie eigenlijk wel voordelen. Door die jaren discussies
is nu de gemiddelde Nederlander veel beter
op de hoogte van wat pensioen inhoudt. Dat
het niet allemaal keihard is. Dat lijkt me
winst.’ |
23
Introductie
In het vastgoed never a dull moment
24
Huursegment
Investeerders komen met creatieve oplossingen
26
Winkels
Shoppen moet vooral fun zijn
27
Kantoren
Kleine, flexibele ruimtes zijn populair
OMNI Q1’15
21
L O NG RE A D VASTGOE D
Never a dull moment
in vastgoedland
De vastgoedsector is een dynamische wereld. Economische
ontwikkelingen, sentimenten onder consumenten en
demografische ontwikkelingen buitelen over elkaar heen en
beïnvloeden de vastgoedmarkt. En bieden kansen aan de
institutionele belegger. Omdat die voor elk segment in de
markt weer anders zijn, richten we ons op de drie
hoofdbeleggingscategorieën: huurwoningen, winkels en
kantoren.
T E K S T G E R H A R D S L U I T E R I L L U S T R AT I E A A D G O U D A P P E L
INSTITUTIONELE beleggers
als pensioenfondsen en verzekeringsmaatschappijen beleggen
graag in vastgoed, omdat vastgoed een ander karakter heeft
dan diverse andere beleggingscategorieën en daardoor een
goede mogelijkheid biedt de beleggingsportefeuille verder te
diversifiëren. En dat ondanks
het feit dat opeenvolgende economische crises er flink hebben
ingehakt in de markt voor
Nederlands vastgoed. Dat geldt
voor alle drie de categorieën die
22
OMNI Q1’15
we aan een nader onderzoek onderwerpen. ‘Economie met alles
wat daarbij hoort: werkloosheid,
bestedingen, consumentenvertrouwen, is voor vastgoed de belangrijkste driver. Nu de economie voorzichtig weer aantrekt,
zien we dat er weer meer vraag
komt’, ziet Michiel Moll, vastgoedanalist bij MN. ‘Allereerst
van beleggers, die immers uitgaan van verwachtingen. Vervolgens zie je dat er meer vertrouwen ontstaat, mensen gaan meer
besteden, er komen nieuwe baOMNI Q1’15
nen. Allemaal effecten die elkaar versterken en die zorgen
voor een beter sentiment op de
vastgoedmarkt.’ Door het herstel van de economie stijgt inmiddels op veel plaatsen ook
weer de huizenprijs. Ook dat
biedt de consument ondersteuning; hij/zij voelt zich rijker.
Naast de economie zien we als
gemeenschappelijke noemer dat
vraag en aanbod op specifieke
locaties bij elk van de drie categorieën bepalend is.
23
Huursegment
verbindt tijdelijk huren tegen
een redelijke prijs met het
tijdelijk locatiegebruik van
braakliggende gebieden in de
stad.
Huurwoningen worden steeds populairder. Zozeer
zelfs dat op sommige locaties het aanbod van
betaalbare huurwoningen voor groepen huurders,
bijvoorbeeld alleenstaanden, niet voldoet aan deze
toenemende vraag. Gelukkig bedenken
vastgoedinvesteerders creatieve oplossingen.
PETER BOELHOUWER,
afdelingsvoorzitter van het
OTB- onderzoek voor de gebouwde omgeving aan de TU
Delft, denkt alleen al op grond
van de demografische ontwikkeling dat er kansen liggen in het
middelduur huursegment. ‘De
vraag naar woningen is in
belangrijke mate gekoppeld aan
het aantal huishoudens en de
fase waarin huishoudens
verkeren. In de jaren ’80 zijn de
babyboomers uit de jaren 50 en
60 massaal gaan kopen. Dat
heeft de prijs van koopwoningen
flink opgejaagd. Die zijn nu in
een fase van hun leven gekomen
dat ze minder verhuizen en als
ze verhuizen, doen ze dat naar
een ander type woning, bijvoorbeeld naar huurappartementen.
De groei van het aantal huishoudens is afgenomen. De komende
30, 40 jaar zien we nog steeds
een groei van het aantal huishoudens, maar die bestaat bijna
alleen uit alleenstaanden. En die
zijn geïnteresseerd in dit
woonsegment.’ Boelhouwer ziet
dat diverse partijen hier al op
inspelen. Heymans One noemt
hij als voorbeeld: verplaatsbare
huurhuizen voor jonge eenpersoons huishoudens. Goed
opgeleid, vaak pas begonnen aan
hun eerste baan. Heymans One
24
‘De komende 30,
40 jaar zien we nog
steeds een groei
van het aantal
huishoudens, maar
die bestaat bijna
alleen uit
alleenstaanden’
PETER BOELHOUWER, TU DELFT
Nieuwbouw
Het aantal opgeleverde woningen zakte in
2013 tot onder de 50.000. In 2014 krimpte de
nieuwbouw van woningen verder, wat leidde
tot een dieptepunt van ongeveer 45.000
opgeleverde woningen. (bron: EIB)
60.000
50.000
40.000
30.000
20.000
10.000
2013
2014
Ook Dick Gort, CEO van a.s.r.
vastgoed vermogensbeheer en
a.s.r. vastgoed ontwikkeling en
voorzitter van de werkgroep
Duurzaamheid bij de IVBN, de
Vereniging van Institutionele
Beleggers in Vastgoed
Nederland, vindt dit segment
interessant. ‘Veel huurders
willen in het segment tussen de
700 en 1000 euro huren. Het
segment daaronder, de sociale
huursector, is sterk aan regels
gebonden. Dat wordt gedomineerd door woningcorporaties.
Tot de economische crisis zijn
die steeds meer projecten gaan
doen in het geliberaliseerde
segment, ook in andere segmenten dan woningen. Dat wordt nu
flink teruggeschroefd. Het geeft
ruimte aan beleggers om daarop
in te spelen en posities van
woningcorporaties over te
nemen. Boven de 1000 euro
bestaat zeker interesse, maar
die groep is kleiner dan die in
het middeldure huursegment.’
Een redenering die MN prima
kan volgen. Ook al hanteert MN
een wat hogere bovengrens voor
het middeldure huursegment in
grote steden als Amsterdam: tot
ongeveer 1200 euro.
In het middelduur huursegment
ziet MN kansen omdat er een
flinke vraag bestaat van starters
en mensen met een paar jaar
werkervaring. Die vraag wordt
nog aangewakkerd door een
trend om niet te kopen, maar te
huren. Mensen veranderen
sneller van werkgever en daar
past huren goed bij. Ze hebben
bovendien minder dan vroeger
vertrouwen in de koopmarkt en
de nieuwe generatie gaat zich
naar verwachting - voorzichtig
- meer richten op ‘delen’ dan op
OMNI Q1’15
hebben. Voeg daarbij een
beperkt aanbod, zeker op
gewilde locaties, en de risico’s
zijn gering. Met in het achterhoofd de beweging naar de
‘deeleconomie’ heeft MN een
concept bedacht dat hier
naadloos bij past. Michiel van
Staveren, teammanager
Acquisitie bij MN, is het brein
achter het Friends-concept, dat
wordt toegepast op de appartementen in de woontoren op
Overhoeks in Amsterdam Noord.
De appartementen, geschikt
voor twee personen, zijn zodanig
ontworpen dat de bewoners
beschikken over twee gelijkwaardige slaapkamers en over
gemeenschappelijke ruimtes
zoals woning, keuken en
badkamer. ‘De achterliggende
gedachte’, legt Van Staveren uit,
‘is dat met name de grote steden
graag inwoners met een hoog
opleidingsniveau willen hebben.
Veel studenten stromen na hun
opleiding door naar de arbeidsmarkt. Vervolgens staan ze niet
lang genoeg ingeschreven bij de
woningcorporatie of ze hebben
net een te hoog inkomen om
voor een corporatiewoning in
aanmerking te komen, maar een
te laag inkomen om een dure
huurwoning te kunnen betalen.
Om deze groep vast te houden,
hebben we het Friends-concept
bedacht. De toren moet nog
gebouwd worden, maar de
signalen zijn heel positief.’
Ronald Paping, algemeen
directeur van de huurdersbelangenvereniging de Woonbond,
heeft zijn zorgen over de
prijsdruk voor woningen in dit
segment, en speciaal in de grote
steden. ‘De concurrentiepositie
van huur ten opzichte van koop
verslechtert. En groei in het
middeldure huursegment
gebeurt te weinig door te
investeren in dit type woningen,
en te veel door woningen uit de
sociale woningvoorraad tegen
AM
L O NG RE A D VASTGOE D
De woontoren ‘Overhoeks’ in Amsterdam zal 147 huurappartementen tellen, die deels ruimte bieden voor toepassing van het vernieuwende ‘Friends-concept’
hogere prijzen over te hevelen
naar het geliberaliseerde
huursegment. ’Over initiatieven
als Friends heeft hij gemengde
gevoelens: ‘Zolang alle betrokkenen uit overtuiging kiezen
voor dit model, is dat prima.
Maar ik ben bang dat mensen dit
ook gaan doen omdat ze geen
alternatieven zien.’
Alle deskundigen zijn het eens
over het belang van de trek naar
de grote steden. ‘Die trend
handhaaft zich volgens alle
voorspellingen’, weet Gort. ‘Ons
woningfonds richt zich dan ook
sterk op groeiregio’s in verstedelijkt gebied.’ Ook MN verlaat
de krimpregio’s en focust op de
Randstad en de Brabantse
stedenrij. Van Staveren legt het
verband met Friends: ‘De druk
op de grote steden Amsterdam,
Den Haag en Utrecht is erg
groot. Je kunt stellen dat de
markt daar niet goed functioneert, met als gevolg zeer hoge
huurprijzen. Daar spelen wij met
Friends op in, doordat we per
persoon lagere prijzen kunnen
vragen.’
Een andere demografische trend
die Boelhouwer al aanstipte is
vergrijzing. Ook wonen mensen
door veranderingen in de zorg
en omdat ze dat zelf willen
langer zelfstandig. Een deel zal
van de ruime eengezinswoning
willen verhuizen naar een
appartement of een gelijkvloerse woning. Een deel zal het huis
verkopen om wat meer financiële armslag te krijgen en
vervolgens gaan huren. Volgens
Boelhouwer zet dat nog wat
extra druk op de huurmarkt: ‘Er
zijn te weinig huurhuizen. Dat
heeft ook te maken met het feit
‘Veel studenten
hebben na hun
opleiding net een
te hoog inkomen
om voor een
corporatiewoning
in aanmerking te
komen, maar een
te laag inkomen
om een dure
huurwoning te
kunnen betalen’
PETER BOELHOUWER, TU DELFT
OMNI Q1’15
dat de particuliere huursector
als enige woonmarkt niet wordt
gesubsidieerd.’ Natuurlijk biedt
dat kansen voor investeerders.
Hoewel Van Staveren enigszins
terughoudend is: ‘We kijken wel
naar de doelgroep. Is die wat
ouder, dan zorgen we dat de
woningen rolstoeltoegankelijk
zijn, dat de gangen wat breder
zijn, dat er geen drempels zijn.’
Gort denkt ook langs die lijn: ‘We
willen graag woningen in onze
portefeuille hebben die in de
breedte te gebruiken zijn, dus
flexibel ingezet kunnen worden.
Dus waar met misschien wat
lichte aanpassingen, alleenstaanden terecht kunnen, maar
ook gezinnen, ouderen en
zorgbehoevenden. We willen ons
niet laten beperken door een
bepaald concept, dat misschien
over tien jaar achterhaald is.’
25
DO SSIE R VASTGOE D
Ondanks de forse concurrentie van internet liggen er
voor winkels volop kansen. Locatie is een belangrijke
sleutel voor succes. En shoppen moet fun zijn.
VOOR VEEL WINKELS zijn het
zware tijden. Kijk maar naar de
problemen van winkelketens als
V&D en Blokker. Ze zien dat ze
omzet kwijtraken door online
shoppen en hebben nog onvoldoende antwoord op de uitdagingen waar ze voor staan. Moll
ziet in winkels een tweedeling:
de winkels voor de dagelijkse
boodschappen, die (nog) niet
veel last hebben van concurrenten op internet, en de winkels
voor niet-dagelijkse artikelen
(zoals mode), die een andere
strategie zullen moeten verzinnen om in te spelen op de
opkomst van internetwinkelen.
Die laatste groep hoeft overigens niet bij de pakken neer te
zitten, denkt Moll. ‘De sterke
winkelsteden met een groot
verzorgingsgebied die zich
richten op beleving, trekken de
meeste bezoekers. Alleen een
plek om te kopen is niet meer
voldoende; het moeten uithangborden zijn, plekken waar
mensen graag zijn met ook
andere voorzieningen, zoals
horeca. Winkels die online en
offline winkelen het beste
combineren zijn het meest
succesvol. Kijk bijvoorbeeld naar
de Bijenkorf of een H&M.
Aantrekkelijk voor ons is een
goede locatie van de winkels.
Daar hoort ook een goede
bereikbaarheid bij.
Winkelcentra waar je met de
auto niet kunt komen voor de
dagelijkse boodschappen, zijn
minder aantrekkelijk. Voor de
PC Hooftstraat in Amsterdam
26
‘Alleen een plek
om te kopen is niet
meer voldoende;
het moeten
uithangborden
zijn, plekken waar
mensen graag zijn
met ook andere
voorzieningen,
zoals horeca’
MICHIEL MOLL, MN
Gort bevestigt het belang van de
locatie. ‘A.s.r. heeft een analyse
gemaakt van de Nederlandse
markt: waar zijn de economisch
sterkste regio’s. Waar zit de
sterkste groei in de komende
decennia? We hebben 25
winkelsteden benoemd met veel
potentie. Op die plekken
investeren wij. Over het algemeen zijn dat de grotere steden.’
Ook MN zoekt voor investeringen in winkels de grote steden
op. ‘De plekken waar diversiteit
te vinden is’, aldus Van Staveren.
‘Diversiteit in winkels, maar ook
in horeca en andere voorzieningen. De consument zoekt naar
totaalbeleving. Bij woonkernen
met minder dan 50.000 inwoners zie je dat sommige winkels
het niet redden, doordat het
aantal consumenten niet groot
genoeg is. Je krijgt dan een
zichzelf versterkend effect
doordat consumenten steeds
minder die totaalbeleving
vinden, waardoor weer winkels
moeten sluiten. Kijk maar naar
een stad als Dordrecht. Vroeger
een populaire winkelstad, maar
tegenwoordig trekt de consument naar Rotterdam.’ Daardoor
ontstaat een duidelijke tweedeling, volgens Gort. Want naast
de achterblijvers zijn er ook
gebieden die het uitstekend
doen: de sterkere binnensteden
waar mensen graag zijn om te
verblijven, te wonen, te werken
en te ontspannen. ‘Waar ze een
totaalbeleving vinden. Mensen
willen zich laten verrassen of
verleid worden. Je ziet dat
winkels daarop inzetten. Het is
het antwoord van winkels op de
uitdagingen van internet. Wij
kopen de stenen, maar het zijn
de inventieve retailers die er een
succes van maken. Zij zorgen
voor een goede formule waar-
OMNI Q1’15
Kantoren
mee ze klanten binnenhalen en
daarmee hun omzet veiligstellen, en onze huuropbrengst.’
van 60-70%, en dan zie je dat de
medewerkers toch wel een
plekje vinden. Gevolg is dat er
minder kantoorruimte nodig is.
Je ziet dat twee factoren, de
economische recessie en flexibel
werken, elkaar hebben versterkt. Daarmee heeft de
kantorenmarkt het zwaar. ’
Op goede locaties loopt de kantorenmarkt prima, op
mindere locaties is veel leegstand. Een andere bestemming
voor de kantoren kan soms een oplossing bieden.
Nederland was een behoorlijk
gesloten winkelmarkt. Met veel
traditionele winkelbedrijven,
zoals V&D, Blokker, Hema. Je
ziet nu steeds meer internationale bedrijven de markt opkomen. Het winkellandschap
verandert en wordt aantrekkelijker voor de Nederlandse
consument. Dat is ook de
uitdaging voor beleggers,
retailers en beleidsmakers zoals
gemeenten: de betrokken
binnensteden zo aantrekkelijk
maken dat zij de winnaars zijn.
Gemeenten kunnen dat doen
door bijvoorbeeld de boel goed
schoon te houden, door sfeervolle openbare verlichting en
dergelijke. Gort onderkent het
belang van contact met gemeenten. ‘We hebben veel gedeelde
belangen, we proberen iedereen
op één lijn te krijgen. In Den
Haag bijvoorbeeld, hebben we
een behoorlijke positie. We zien
daar dat de gemeente flink
investeert in de Grote
Marktstraat door het straatmeubilair aan te pakken, mooie
verlichting aan te leggen en mee
te denken om van Den Haag een
mooie winkelstad te maken.’ Een
ander voorbeeld is de Lijnbaan
in Rotterdam. ‘Met eigenaren
van verschillende winkels
hebben we afgesproken dat we
zelf de schoonmaak doen. Vanuit
het particuliere veld wordt de
winkelstraat nu schoongehouden. Vroeger was de Lijnbaan
een beetje groezelig, nu ziet het
er supernetjes uit. Mensen
voelen er zich thuis en zullen
makkelijker naar de binnenstad
komen.’
DE KANTORENMARKT had al
vroeg te leiden van de economische crisis. ‘Eind jaren 90
hadden we de dotcom-bubble’,
vertelt Michiel Moll, vastgoedanalist bij MN. ‘In die tijd zijn er
enorm veel kantoren uit de
grond gestampt. Toen de bubble
barstte, zag je dat te veel
kantoren zijn gebouwd en vaak
ook nog op verkeerde plaatsen.
Met als gevolg veel leegstand.
Nu nog zien we dat veel kantoren leeg staan. Gelukkig zijn
gemeenten momenteel minder
scheutig geworden met het
uitgeven van gronden om
nieuwe kantoren op te zetten.’
Voor Moll bevestigt deze
ontwikkeling hoe belangrijk de
economie en de daarmee
samenhangende vraag-/
aanbodverhouding zijn voor de
kantorenmarkt. ‘Dit zijn de
belangrijkste drivers voor de
bezettingsgraad van kantoren.’
Maar ook een andere ontwikkeling, mede gedreven door
digitalisering, laat haar sporen
na: het Nieuwe Werken, tijd- en
plaatsonafhankelijk.
Medewerkers werken vaak
thuis of onderweg. ‘Steeds vaker
hebben ze geen eigen werkplek
meer, dus kantoren kunnen veel
efficiënter worden ingedeeld,
legt Gort uit. ‘De inrichting vindt
plaats op basis van een bezetting
‘Werknemers
moeten, als ze wél
op kantoor zijn,
een aangename en
comfortabele
werkomgeving
hebben, makkelijk
bereikbaar. Ik
noem dat de
kantoren van de
toekomst’
D I C K G O R T, A . S . R .
HH/ ELMER VAN DER MAREL
Winkels
bijvoorbeeld is dat minder
belangrijk. Naar die omgeving
trek je toe om een dag plezier te
hebben.’
Flexplekken in Amsterdam
OMNI Q1’15
Ach en wee dus op de kantorenmarkt? Op sommige locaties
doen kantoren het juist heel
goed. En Van Staveren benadrukt dat we de gevolgen van
het flexwerken ook weer niet
moeten overdrijven. ‘Een groot
deel van de werknemers kan
door de aard van hun werkzaamheden helemaal niet flexwerken. Het effect is minder groot
dan we denken. Het zal ook nooit
zo zijn dat kantoren niet meer
nodig zijn. We zien wel dat waar
we vroeger vraag zagen naar
grote ruimtes, nu juist kleine,
flexibele ruimtes populair zijn.
Daar spelen we op in. En we
hebben andere contracten.
Flexibel, met een kortere
looptijd dan vroeger. Hoewel dat
dan weer niet geldt voor de zeer
gewilde locaties. Bedrijven
stellen, niet onlogisch, een lange
looptijd daar juist op prijs.’
Net als bij winkels en bij woningen is het toverwoord locatie.
‘Een multifunctionele locatie,
goed bereikbaar over de weg en
met het openbaar vervoer, liefst
met een intercity treinstation,
en waar je ook andere voorzieningen hebt, zoals winkels’, vat
Moll bondig samen. ‘En natuurlijk voldoende parkeergelegenheid. Je komt dan toch weer uit
bij de grote steden.’ De tijd dat
kantoorparken werden ontwikkeld aan de rand van de stad ligt
daarmee alweer achter ons.
Zeker in provincies buiten de
Randstad zie je grote kantoorparken die grotendeels leeg zijn.
‘We zien toch dat kantoren een
27
D O SSI ER V A ST GO E D
RECENSIE
Leegstand
In Nederland staat medio 2014 15,7%
(7,7 miljoen vierkante meter) van de
kantorenvoorraad leeg.
(bron: DTZ Zadelhoff)
15,7%
84,3%
omgeving zoeken waar mensen
meer kunnen vinden dan alleen
maar werk’, stelt Van Staveren.
‘Hoewel onze opdrachtgevers
ook kantoorvilla’s hebben in
Amsterdam-Zuid; die renderen
ook prima en zijn waardevast,
mede omdat ze ook een functie
als woning kunnen hebben.’
Daarmee raakt hij een andere
trend. Kantoren worden heringericht, voor kleine bedrijfjes,
zzp-ers, of andere bestemmin-
‘Een multifunctionele locatie, goed
bereikbaar over de
weg en met het
openbaar vervoer,
liefst met een
intercity treinstation, en waar je
ook andere voorzieningen hebt,
zoals winkels’
MICHIEL MOLL, MN
28
gen, zoals scholen of woningen.
Je ziet veel initiatieven in de
markt om leegstaande kantoorgebouwen toch een zinvolle
bestemming te geven. In
Amsterdam bijvoorbeeld heeft
MN een kantoorgebouw getransformeerd naar een school;
een ander gebouw is opnieuw
ingericht voor 180 appartementen. Hoewel ook dat zijn grenzen
heeft, constateert Van Staveren:
‘Het gebouw moet zich ervoor
lenen en de kosten voor de
herontwikkeling mogen niet de
pan uit rijzen. Een gebouw naast
de Ikea is niet aantrekkelijk om
te wonen. Een omgeving moet
wel wat meer te bieden hebben
dan kantoren alleen.’ We zien
ook allerlei initiatieven waarbij
je op basis van een abonnementsprijs werkruimte kunt
huren. Je plugt in en je kunt aan
het werk. Om de verhuur
aantrekkelijker te maken, wordt
vaak gewerkt op basis van
flexibele contracten met daarbij
alle benodigde faciliteiten en
een korte opzegtermijn.’
Kantoren moeten van een goede
kwaliteit zijn en een aantrekkelijke uitstraling hebben, vindt
Gort. ‘Werknemers moeten, als
ze wél op kantoor zijn, een
aangename en comfortabele
werkomgeving hebben, makkelijk bereikbaar. Ik noem dat de
kantoren van de toekomst. De
prijzen voor het huren van
kantoren zijn over de hele linie
omlaag gegaan. Maar kijkend
naar de toekomst verwachten
we dat deze kantoorlocaties het
goed gaan doen.’ En hij benadrukt: ‘Uiteindelijk zijn mensen
ook sociale dieren, die elkaar
opzoeken en inspireren.
Kantoren zijn mooier geworden
en aangenamer om in te werken,
zodat werknemers zich nog
meer kunnen ontplooien. Dat
verhoogt voor een bedrijf de
aantrekkelijkheid als werkgever.’ |
OMNI Q1’15
Het nieuwe werken aan je pensioen
Sjaak Zonneveld, 2013
Investeren in een groen energielabel
Groeiend milieubewustzijn is een trend in vastgoed die niet
veronachtzaamd mag worden. Dennis Verhagen, Portefeuillemanager woningen Nederland bij MN, speelde hierop in in zijn
afstudeerscriptie De haalbaarheid van een groen energielabel;
onderzoek naar het kostenneutraal investeren in groene energielabels voor bestaande commerciële huurwoningen. ‘Ik zocht een
actueel onderwerp waar de maatschappij, en specifiek de vastgoedsector, mee zou worden geholpen’, vertelt Verhagen. ‘Daarnaast zijn
MN en haar opdrachtgevers intensief bezig met verduurzaming en
Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen. We streven naar een
duurzame woningportefeuille. De combinatie van die overwegingen
leidde tot dit onderzoek.’ Verhagen nam de woningportefeuille van
MN onder de loep en concludeerde dat de waardecreatie door een
groen energielabel voldoende is om de kosten te dekken. Gemiddeld natuurlijk, want het ene wooncomplex is het andere niet. Juist
die verschillen maken het onderzoek interessant. ‘Een oud
wooncomplex met een laag energielabel vraagt in de regel forse
investeringen om een groen energielabel te bereiken. Het kan zijn
dat de waardepremie die hierdoor wordt verkregen, niet opweegt
tegen de benodigde investeringen’, legt Verhagen uit. Maar dan nog
blijft er genoeg over.
Voor de huurders is een groen energielabel ook een goede zaak. Een
milieuvriendelijke woning leidt immers tot lagere energiekosten én
tot meer comfort. Bij de huurders zit overigens nog wel een hobbel:
zij moeten instemmen met een huurverhoging, die wordt gekoppeld
aan de besparing. De huurverhoging in het onderzoek is altijd lager
dan het bedrag dat de huurder kan besparen op zijn energierekening. Verhagen is daarover optimistisch: ‘Onderzoek onder
commerciële huurders en de praktijk bij MN onder woninghuurders
laat zien dat mensen voor een groen label willen betalen. In eerste
instantie laten zij zich leiden door het financiële voordeel. Maar
achteraf vinden zij het toegenomen wooncomfort nog belangrijker.
We krijgen veel enthousiaste feedback.’ Hij wordt in zijn mening
gestaafd door Ronald Paping, directeur van de Woonbond. ‘Mensen
willen wel een garantie dat ze inderdaad het beoogde bedrag gaan
besparen. Krijgen ze die dan zullen ze heel blij zijn met een
comfortabeler woning tegen lagere lasten.’ Zeventig procent van de
huurders moet volgens de Nederlandse regelgeving instemmen
met de investering en huurverhoging.
Het onderzoek is enthousiast ontvangen. Verhagen is met een
goede beoordeling afgestudeerd aan de universiteit. ‘De directies
van MN en van onze opdrachtgevers zijn heel positief, net als de
brancheorganisatie van institutionele vastgoedbeleggers IVBN.
Ik heb zelfs nog meegedongen naar de IVBN scriptieprijs 2015.
Daaruit blijkt de relevantie van dit onderzoek.’
‘Reis rond de wereld in je beste jaren’ luidt de ondertitel van dit boek. En dat is wat interim ICT-manager
Sjaak Zonneveld doet: hij keert de tijd om. Hij wacht
niet met reizen tot hij met pensioen is, maar koopt
gedurende zijn werkzame en fitte jaren vrije tijd om
nu te genieten.
P
ensioen staat bij Zonneveld overigens niet gelijk
aan ‘genieten’, maar aan een fase waarin je niet
meer werkend in je onderhoud kunt voorzien.
Dat heeft dus minder met leeftijd te maken, en alles
met verdiencapaciteit. Een radicaal andere benadering
dan de gangbare waarin mensen naar hun pensioen
toeleven, en hopen dat ze 70% van hun laatst genoten
salaris te besteden hebben, zodat het grote genieten
kan beginnen. Toen Zonneveld op Antartica de oudjes
moeizaam in zodiacs zag schuiven, sterkte dit hem in
zijn overtuiging dat je je dromen en ambities nu moet
realiseren - en niet later. Het principe is niet alleen van
toepassing op globetrotters; ook als je een boek wilt
schrijven, een bijzonder eigen project wilt realiseren,
of meer bij je kinderen wilt zijn: doe het nu.
Dit boek laat op een aansprekende manier zien dat
pensioen een wezenlijk onderdeel is van het leven. Het
draait om de balans werk-inkomen-vrije tijd, en je kunt
zelf aan de knoppen draaien, als je van het gebaande
(pensioen)pad durft te gaan. Zonneveld wil vooral jongeren wakker schudden, en koos voor de vorm van een
reisverhaal, wat de nodige luchtigheid en humor geeft.
Tussen de reisverhalen door legt Zonneveld uit hoe het
Nederlandse pensioenstelsel werkt, en hoe andere
landen dit regelen. Chili, Australië en Japan springen
er voor hem uit. Allen bieden keuzemogelijkheden voor
hun deelnemers, waar Zonneveld een warm voorstander van is.
Voor de pensioensector is dit een inspirerend boek,
niet zozeer inhoudelijk, maar des te meer als voorbeeld hoe je pensioen toegankelijk maakt. Zonneveld
laat zien hoe je pensioen persoonlijk en concreet kunt
maken. Dat zet mensen aan tot nadenken, en dat is het
begin van de noodzakelijke verandering in de mindset
bij pensioendeelnemers.
OMNI Q1’15
29
INT E RV IE W H AN S VAN DE R W I N DT
‘DE MEESTE
MENSEN WILLEN
UITEINDELIJK GEEN
KEUZEVRIJHEID,
MAAR EEN GOEDE
REGELING’
Hans van der Windt heeft lang
geijverd voor één pensioenregeling
voor groot- en kleinmetaal. Nu hij met
pensioen gaat, is het zover.
TEKST ANDRÉ DE VOS
30
OMNI Q1’15
OMNI Q1’15
BEELD LINELLE DEUNK
31
INT E RV IE W H AN S VAN DE R W I N DT
V
oor Hans van der Windt was de cirkel rond toen
hij in 1999 als bestuurder bij pensioenfonds PME
terechtkwam. Hij verliet in 1970 de LTS met de
diploma’s metaal en elektrotechniek op zak. Hij
ging niet de metaal in, maar kwam bij chemiebedrijf Dupont terecht. Daar rolde hij in het
vakbondswerk en als vakbondsbestuurder raakte
hij bij Unilever betrokken bij pensioenen. ‘Ik was
meet- en regeltechnicus. De complexiteit van de
pensioenen lag me wel.’
Nu is Van der Windt (1953) een van de drie
uitvoerend bestuurders bij PME, pensioenfonds
van de metalektro, ‘de grootmetaal’. Hij kwam
binnen als gewoon bestuurder namens de
vakbond; als cao-onderhandelaar werd je destijds
bijna automatisch bestuurder van het pensioenfonds. Toen al, rond de eeuwwisseling, was er
sprake van dat de twee pensioenregelingen
samen moesten gaan. Vijftien jaar later, vlak voor
zijn pensioen, is het zover. Tot vreugde van
Van der Windt, altijd al een groot voorstander
van consolidatie. Hans van der Windt in tien
stellingen.
De pensioenregelingen van PME en PMT
hadden veel eerder moeten samengaan.
HvdW ‘Ik had het ook graag sneller gezien. De
scheiding tussen grootmetaal en kleinmetaal is
bizar, puur ingegeven door de omvang van een
bedrijf. Dat was in 1947, toen de twee fondsen
van start gingen, begrijpelijk. De smid op de hoek
versus de grote scheepswerven en bedrijven als
Hoogovens. Sindsdien zijn de grote bedrijven
kleiner geworden en kleine bedrijven opgegaan
in conglomeraten. Eind jaren negentig was het
verschil tussen de twee regelingen groot. In de
grootmetaal waren de premies veel hoger. Dat
leidde tot strategisch gedrag. Grote bedrijven
vormden eenheden van minder dan 30 werknemers, dan vielen ze onder de kleinmetaal. Er
ontstond onwenselijke concurrentie op arbeidsvoorwaarden. Om dat tegen te gaan begonnen we
gesprekken over samengaan. Maar dat soort
processen kost veel tijd en energie en laat zich
32
moeilijk plannen. We zaten midden in de
transitie toen de crisis in 2008 uitbrak. Het
proces viel helemaal stil. Dat we nu een belangrijke stap zetten met één gezamenlijke pensioenregeling is dankzij onze inspanningen van de
laatste twee jaar. Het is nu ook makkelijker
omdat de verschillen tussen de regelingen
minder groot zijn. Mede dankzij een stringent
premiebeleid bij PME.’
Het risico van consolidatie is dat pensioenfondsen ‘too big to fail’ worden.
De boodschap
dat we er voor
de werknemer
zijn, moeten we
veel helderder
uitdragen
HvdW ‘Pensioenfondsen kunnen niet failliet.
Als een fonds in de problemen komt, zal het de
pensioenen korten. Niet leuk, maar het geld is
niet ineens weg.’
Grotere pensioenfondsen wekken niet meer
vertrouwen.
HvdW ‘Omvang kan wel degelijk bijdragen aan
meer vertrouwen. Als consolidatie betekent dat
minder mensen vijf, zes kleine pensioentjes
opbouwen waar ze helemaal geen overzicht over
hebben, dan is dat winst. Eén regeling per sector
draagt bij aan meer arbeidsmobiliteit, dat is ook
gunstig. Maar op gebied van vertrouwen wacht de
sector een forse opgave. Pensioenfondsen worden
op één hoop gegooid met banken en verzekeraars.
Het is in de perceptie helemaal misgegaan. Wij
steken toch echt anders in elkaar. Wij zijn
non-profit, we doen dit om de werknemers een
goede oudedagsvoorziening te bieden, niet uit
commerciële overwegingen. Voor ons geen
bonussen. Die boodschap dat we er voor de
werknemer zijn, moeten we veel helderder
uitdragen.’
Consolidatie in de pensioensector is noodzakelijk.
HvdW ‘Kleinere pensioenfondsen kunnen
amper nog voldoen aan de steeds complexere
wet- en regelgeving. Daar komt het kostenaspect
bij. Grotere pensioenfondsen zijn goedkoper, in
de administratie zeker, en waarschijnlijk ook in
de beleggingen. Sinds de crisis is er voor veel
kleinere fondsen keiharde financiële noodzaak
om te fuseren. Ondernemingspensioenfondsen
kwamen erachter dat ze niet altijd konden
rekenen op hun sponsor voor bijstortingen. De
consolidatie gaat momenteel erg hard. Alleen al
bij PME zijn de laatste jaren twintig fondsen
aangesloten. Voor ondernemingsfondsen zie ik
nog weinig toekomst, een enkele uitzondering
daargelaten.’
Consolidatie bij pensioenfondsen kan niet
zonder consolidatie bij de uitvoerders.
Nederland heeft genoeg aan tien pensioenfondsen.
HvdW ‘Bij de uitvoerders heeft die consolidatie
al lang plaatsgevonden. Belangrijker is dat de
relatie anders moet. Eind jaren negentig was het
idee dat je al je werk kon uitbesteden aan je
uitvoerder. Gooi het maar over de schutting. De
crisis heeft geleerd dat je als pensioenfonds
uiteindelijk zelf verantwoordelijk blijft, voor
alles. De bestuurder staat bovenaan de piramide.
Dan is het raar als je alles uitbesteedt, want die
uitvoerder kan die verantwoordelijkheid niet
nemen. Dat moeten we dus anders organiseren.’
HvdW ‘Ik denk aan ergens tussen de 10 en 25
sectorfondsen. Niemand weet wat de ideale
omvang van een pensioenfonds is. Maar je moet
het niet vanuit het pensioenfonds bekijken,
maar vanuit de sector. Samenvoeging van PME
en PMT is volstrekt logisch. De metaal is één
sector. Het is raar dat een werknemer die van
een groot naar een klein bedrijf gaat, ineens bij
een ander pensioenfonds komt, met alle gedoe
van overdracht. We moeten tot een logische
clustering in sectoren komen, metaal en zorg in
één regeling is onzin. Ik denk dat de regelingen
van de verschillende sectoren ook steeds meer
op elkaar gaan lijken. Er is minder ruimte voor
afwijkende regelingen.’
OMNI Q1’15
Bij grotere pensioenfondsen moet de invloed
van sociale partners beperkter.
HvdW ‘Er wordt soms zeer onzorgvuldig met de
positie van sociale partners omgegaan. Sinds de
OMNI Q1’15
33
INTERVI E W HA NS V A N D E R W I N D T
Bij een beperkt aanbod van pensioenfondsen
moeten deelnemers kunnen kiezen.
HvdW ‘Daar zie ik het voordeel niet van in. Dan
krijg je risicoselectie. Iedereen wil bij het beste
fonds. En als iedereen daar zit, is dat per definitie
niet meer het beste fonds. Dan krijg je dezelfde
problematiek als bij de zorgverzekeraars. Dan
moet je alle risico’s verevenen. Ik ben niet tegen
meer keuzevrijheid, maar we moeten er voorzichtig mee zijn en goed bedenken wat we er van
verwachten. De meeste mensen willen uiteindelijk geen keuzevrijheid maar een goede regeling.
Moet je dan een kostbaar circus gaan optuigen
voor de mensen die wel eigen keuzes willen
maken? En is niet meedoen aan een pensioenregeling dan ook een keuze? Dan haal je het hele
stelsel onderuit.’
De metaalfondsen hebben sinds de crisis de
juiste keuzes gemaakt.
HvdW ‘Pfoeeee. We hebben geen grote blunders
gemaakt. Bij pensioenen moet je veertig jaar
vooruit kijken. De aannames die je dan doet,
bijvoorbeeld over de rente, kunnen onjuist zijn.
Het feit dat PME en PMT fors hebben moeten
afstempelen is een psychologische dreun geweest
voor de deelnemers. De dekkingsgraad is nog
steeds precair. Maar had ik achteraf andere
keuzes gemaakt? Ik denk het niet. We hebben een
goede pensioenregeling. Daar zegt de dekkingsgraad weinig over. Je kunt ook een minimale
34
OMNI Q1’15
The best age to be
regeling opstellen zodat je een mooie dekkingsgraad hebt, maar wie wil daar nog aan meedoen?
We moeten onszelf geen schuldcomplex aanpraten. Natuurlijk hadden we de deelnemers meer
kunnen wijzen op de risico’s. Maar als je veertig
jaar achter elkaar indexeert, dan komt de
boodschap dat dat geen vanzelfsprekendheid is,
echt niet over. Mensen horen dat niet meer.’
‘Als sector hebben we een belangrijke misser
gemaakt door over te stappen op marktrente.
Daar was ik toen al tegen, zij het om precies de
omgekeerde reden dan waar we nu last van
hebben. Ik was bang dat pensioenfondsen bij een
te hoge rente zouden gaan uitdelen. En dat was
precies wat er in het najaar van 2007 gebeurde.
De rente stond op 4,9 procent en iedereen gaf
indexatie en inhaalindexatie. Een jaar later brak
de crisis uit en nu hebben we last van historisch
lage rentes. Nog lager en sparen voor pensioenen
heeft amper zin. We hebben meer miljarden dan
ooit, maar dat is allemaal optisch, door de hoge
waarderingen van obligaties omdat de rente zo
laag is. Die verwarrende beelden hadden we deels
kunnen voorkomen als we beter hadden nagedacht over de werking van het systeem in toen
moeilijk voorstelbare omstandigheden. Nu zie je
dat iedereen terug wil naar een vastere rekenrente en meer stabiliteit, met de UFR en de
12-maandsmiddeling, goede en logische aanpassingen.’
De pensioendiscussie is op de goede weg.
HvdW ‘We hebben nu eindelijk belangrijke
wijzigingen doorgevoerd en dan gaan we weer
een stelseldiscussie voeren. Mooi, al die voorstellen, maar niemand vertelt erbij hoe we bij het
nieuwe stelsel uitkomen. Dat kan meer gaan
kosten dan de voordelen die het oplevert. Ik vind
vooral de generatiediscussie erg zorgelijk. Die
wordt vrijwel uitsluitend politiek gevoerd. Bij
onze eigen deelnemers hoor ik daar veel minder
over. De voorzitter van ons verantwoordingsorgaan wordt dit jaar 80. Die wil ook dat er een
goed pensioen is voor zijn kleinkinderen.’ |
Gerard Staats
Fiscaal jurist bij BDO
‘I
k denk niet met weemoed terug aan die tijd, want ik heb er volop van
genoten. Toch zou ik best wel een jaartje of vijftien jonger willen zijn. Er
ligt steeds meer tijd achter me en ik vond het ook wel erg prettig om die tijd
nog in het vooruitzicht te hebben. Onze twee kinderen zijn nu ook bijna op die
leeftijd en ik zie dat ze het heerlijk naar hun zin hebben. Op die manier beleef ik
die fase weer een beetje opnieuw. Ook via mijn studenten trouwens. Ik zeg ze
ook regelmatig: zorg dat je de tijd van je leven hebt. Als je doet wat je leuk
vindt – naar het buitenland gaan of met vrienden op pad – maak je je wereld
groter. Het zijn ervaringen die je voor de rest van je leven bij je draagt.
Ik ben nu bijna vijftig, maar toen ik twintig was vond ik iemand van vijftig
maar een oude knar. Tuurlijk zit ik nu ook in de fase van zilveren bruiloften,
maar toch heb ik het idee dat wij helemaal nog niet oud zijn. Ik sta middenin
het leven, ben betrokken, sport volop en ga uit. Natuurlijk merk je aan je lijf dat
de jaren gaan tellen en steeds meer mensen spreken je aan met u, maar ik heb
wel het gevoel dat de leeftijd die bij ‘oud’ hoort omhoog is gegaan.
Toch gaan vanaf een jaar of zestig de gebreken zich openbaren. Zowel
mentaal als fysiek. Daarom zet ik vraagtekens bij de vanzelfsprekendheid
waarmee de pensioenleeftijd omhoog gaat. Onderaan de streep moeten
mensen productief zijn, maar kun je dat blijven vragen van je mensen? Dit is
een belangrijke discussie waar nog grote stappen gezet moeten worden.
Daarnaast is de pensioenleeftijd stijgende, maar nemen de fiscale
mogelijkheden om te sparen voor je pensioen af. In Nederland gaan we naar
beschikbare premie-achtige regelingen toe. Ik
‘Ik zeg mijn
hoop dat mensen zich bewust zijn van de hoogte
studenten regelvan hun pensioenvoorziening en later niet voor
matig: zorg dat
verrassingen komen te staan. Een opgewaardeerd
je de tijd van
pensioenregister lijkt mij, zoals beschreven in mijn
je leven hebt’
proefschrift, de ideale informatiebron voor
iedereen.
Mijn early twenties koos ik als ideale leeftijd, maar er ligt nog veel moois in het
verschiet. Zo vliegen de kinderen langzaamaan uit. Dit moment zou ik het
liefst nog uitstellen, maar toch denk ik dat er dan weer een mooi tijdperk
aanbreekt. Mijn vrouw en ik hebben de afgelopen twintig jaar met alle liefde
en plezier veel met de kinderen gedaan, maar straks krijgen we wat meer
vrijheid. En dat lijkt me best wel prettig.’
Gerard Staats (49) is fiscaal jurist. Hij is senior manager bij Bureau Vaktechniek van BDO
Belastingadviseurs, met als aandachtsgebied pensioen en overige oudedagsvoorzieningen.
Daarnaast is hij sinds 2001 verbonden aan het Fiscaal Instituut van Tilburg University. Hij
promoveerde aan Tilburg University op het proefschrift ‘Personal pensions in the EU:
Guidelines for an integrated model’.
OMNI Q1’15
FOTO: SOPHIE EEKMAN
Pensioen is
een arbeidsvoorwaarde,
dat realiseert
de politiek zich
onvoldoende
crisis is er veel aandacht voor deskundigheid.
Terecht. Maar de nadruk op deskundigheid en
onafhankelijkheid drukt de belangrijke rol van de
sociale partners te veel naar de achtergrond. De
sociale partners zorgen ervoor dat die regeling er
is, en bepalen de inhoud. Maar de sociale partners
moeten ook bij de uitvoering van die regeling
betrokken blijven. Als werknemers en werkgevers op afstand komen te staan, loop je het risico
dat het draagvlak voor pensioenregelingen
verdwijnt. Daar wordt te makkelijk overheen
gestapt. Pensioen is geen wettelijke verplichting,
maar een afspraak tussen werkgevers en werknemers. Pensioenregelingen zijn groter geworden
dan de sociale partners, het gaat om enorme
bedragen. Iedereen bemoeit zich ermee, met
name de politiek. Maar pensioen is een arbeidsvoorwaarde, dat realiseert de politiek zich
onvoldoende. Je kunt wél discussiëren over hoe je
de betrokkenheid organiseert. Niet per se iemand
ván vakbond of werkgevers, maar wel aangedragen door. Bij het nieuwe bestuursmodel van PME
zie je een heel andere balans tussen deskundigheid en betrokkenheid dan 15 jaar geleden.’
35
A C H T E RG RO ND RI SK
Zekerheid
over risico’s
Ondernemen is risico’s nemen, die wet is al zo oud als de weg
naar Rome. Maar de crisis heeft bedrijven hier de afgelopen
jaren extra bewust van gemaakt.
TEKST HANS-MAARTEN DAGELET
BEELD GETTY IMAGES
S
teeds meer ondernemingen proberen hun risico’s te definiëren
om vervolgens een antwoord te
geven op de vraag hoeveel risico
ze eigenlijk willen nemen. Deze
zogenoemde Risk Appetite is in de meeste
gevallen nog erg globaal en algemeen. MN
gaat een stap verder door gedetailleerd invulling te geven een zijn strategische risicobeheersing. Een vooruitstrevende aanpak,
zeker binnen de pensioensector.
Raamwerk
Om de risico’s te managen, maakt MN gebruik van het zogeheten Three-Lines-ofDefense-model. ‘Dat betekent dat we in de
interne risicobeheersing drie beheersingslinies hebben’, legt MN-directeur Risk
Ricardo Henriques uit. De eerste lijn is de
business, de bedrijfsonderdelen waar ‘productie wordt gedraaid’: afdelingen als Beleggingen, Pensioenen en Verzekeringen. De
tweede lijn bestaat uit de stafafdelingen die
als rol hebben te monitoren of risicobeheersing volgens beleid wordt uitgevoerd: onder
meer Riskmanagement, Compliance en Control. De derde lijn is de interne auditfunctie,
die controle houdt op zowel de eerste als de
tweede beheersingslijn. Daarnaast is er buiten MN nog een vierde vorm van risico36
OMNI Q1’15
OMNI Q1’15
beheersing: de externe accountant, die controleert of het hele riskframework werkt
zoals het moet werken.
Het raamwerk definieert de verantwoordelijkheden van de verschillende afdelingen
voor wat betreft de risicobeheersing. Het is,
in de woorden van Henriques, ‘de verhoogde
dijkbewaking van het bedrijf’. Daarbinnen
wordt de risicobeheersing op verschillende
niveaus verder ingevuld. Op strategisch
niveau zijn er de laatste tijd grote stappen
gezet naar een meer inzichtelijke en transparante vorm van risicobeheersing. Daarmee wordt invulling gegeven aan de eisen
die de toezichthouder op dit vlak stelt en
aan de roep om meer openheid vanuit de
maatschappij.
Taxonomie
De afgelopen tijd is binnen MN gewerkt aan
het definiëren van een zogenoemde risktaxonomie. Henriques: ‘Een risktaxonomie
is een categorisering van de risico’s die we
binnen MN zien. Dan moet je denken aan de
strategische businessrisico’s en operationele risico’s (enterprise risks), maar ook aan
de risico’s die onze opdrachtgevers aan ons
hebben uitbesteed (client portfoliorisks).’
De MN-taxonomie is gebaseerd op FIRM, de
risicocategorisering die De Nederlandsche
37
ACHTERG R O N D R I S K
M V O F ARMA
Je wilt niet alles helemaal dichttimmeren,
maar aan de andere kant zitten we wel in de
pensioensector
Bank voor financiële instellingen heeft ontwikkeld. Het grootste deel van de risico’s die
hiermee in kaart worden gebracht, zijn vrij
makkelijk te kwantificeren, zegt Henriques.
‘Maar er zitten ook ingewikkelde tussen.
Reputatierisico is bijvoorbeeld moeilijk in
cijfers uit te drukken. Het is vaak een afgeleide van een ander risico en het vergt dan
ook veel denkwerk om tot een goede definiering te komen. Maar het kan wel, en dus
zitten ook dat soort risico’s in het model.’
Strategische doelen
Nu de risktaxonomie er ligt, wordt gewerkt
aan het koppelen van de taxonomie aan de
strategische doelen. Henriques. ‘Elke riskcategorie krijgt een aantal indicatoren en op
basis daarvan kunnen we onze Risk Appetite
bepalen.’ Ter illustratie noemt hij het strategische businessrisico tijd- en budgetoverschrijding bij het realiseren van projecten.
Henriques: ‘Je kunt zeggen: we willen dat bij
de realisatie van die projecten 80 procent
binnen tijd en budget plaatsvindt. Daarmee
zet je dus de Risk Appetite op 80 procent.’
Een ander voorbeeld betreft het modelrisico.
Henriques: ‘We gebruiken voor onszelf en
voor onze klanten modellen, zoals waarderingsmodellen en risicomodellen. Die moeten om de zoveel tijd worden getoetst, ofwel
gevalideerd. Bij het operationaliseren van
de indicator ‘ik wil alle modellen gevalideerd hebben’ kan je zeggen: ik wil dat alle
hoog-risicomodellen elk jaar worden gevalideerd, alle midden-risicomodellen een keer
38
in de twee jaar en alle laag-risicomodellen
eens in de drie jaar. Daarmee formuleer je je
Risk Appetite voor wat betreft modelvalidatie. Je kan ook zeggen: de hoog-risicomodellen wil ik tweejaarlijks valideren. Daarmee
verruim je je Risk Apppetite en kies je voor
meer risico.’
inzichtelijker dan ze ooit zijn geweest. Men
wist eerder wel dat er een zeker risico wordt
gelopen, maar het was onduidelijk hoeveel.
Door deze methodiek worden mogelijke gevolgen tastbaar, waardoor je heel helder
krijgt wat je kan accepteren.’
Toekomst
Ervaringen
Op deze manier krijgt elke riskcategorie
binnen MN een Risk Appetite. Enerzijds
gaat het dan om de enterprise risks, waarbij
de hoofddirectie de Appetite bepaalt, en anderzijds om de client portfoliorisks, waarbij
de klant zelf de verantwoordelijkheid heeft
om die te bepalen. Op het moment loopt binnen MN bij het bedrijfsonderdeel Vermogensbeheer een pilot. Henriques: ‘Daar zullen we aan het eind van het eerste kwartaal
de eerste versie van ons riskreport gebaseerd op taxonomie en de Risk Appetite
gaan uitbrengen. In de loop van het jaar zal
dat rapport steeds verder worden scherpgesteld.’
De eerste ervaring is dat het definiëren van
parameters al een hele klus is, waar goed
over nagedacht moet worden. ‘Je wilt niet alles helemaal dichttimmeren, maar aan de
andere kant zitten we wel in de pensioensector’,zegt Henriques. ‘Dit zijn vaak geen
makkelijke afwegingen.’ Henriques verwacht dat door de nieuwe werkwijze in een
aantal gevallen de Risk Appetite wat nauwer wordt. ‘Soms worden risico’s ineens veel
OMNI Q1’15
In navolging van Vermogensbeheer zullen
ook de andere bedrijfsonderdelen van MN
hun Risk Appetite gaan bepalen, om uiteindelijk te komen tot een enterprise-riskreport. Henriques: ‘Tegelijkertijd zullen
we gaan kijken of we een dergelijk Risk
Appetite-report voor onze opdrachtgevers
kunnen gaan vervaardigen. Er gaat al veel
rapportagemateriaal naar onze klanten,
maar we willen nu juist de koppeling maken
met de taxonomie en de Risk Appetite.’
Een uitdaging daarbij zal zijn hoe de verschillende beheersingsdisciplines tussen
uitvoerder en opdrachtgever kunnen worden geoptimaliseerd. Henriques: ‘Wat we
willen voorkomen, is dat de uitvoerder en
het pensioenfonds dingen dubbel doen. De
tweede lijn monitort de bedrijfsvoering en
het zou een dubbeling zijn als een pensioenfonds hetzelfde gaat doen. Of als pensioenfondsen externe auditors naar een uitvoeringsorganisatie laten gaan, terwijl er
binnen de uitvoerder al een interne auditafdeling zit. Er moet dus een gezonde balans
zijn tussen het riskframework van de uitvoerder en dat van het pensioenfonds.’ |
Gezonde gesprekken
met de farmasector
MN en PGGM trekken samen op in hun strijd voor meer
maatschappelijk verantwoord ondernemen in de farmaceutische
sector. Dat doen ze om gezondheid wereldwijd te stimuleren, maar
ook om de farmaceuten zelf vitaler te maken en daarmee de
rendementen voor pensioenfondsen stabieler.
TEKST HANS-MAARTEN DAGELET
BEELD CORBIS
OMNI Q1’15
39
M VO FARMA
P
ak in een apotheek een
willekeurig doosje uit
een la en de kans is
groot dat pensioenfondsen aandelen hebben in de onderneming die
het medicijn heeft gemaakt. Bij de meeste
institutionele beleggers bestaat een flink
deel van de portefeuille uit bedrijven in de
farmaceutische sector. Niet alleen vanwege
de rendementen; het ontwikkelen en verspreiden van geneesmiddelen past ook goed
in het streven naar maatschappelijk verantwoord ondernemen (MVO). Maar hoe maatschappelijk verantwoord geneesmiddelen
op zichzelf ook zijn, actieve aandeelhouders
als MN en PGGM zien het als hun taak medicijnfabrikanten kritisch te volgen. Want het
kan altijd beter, en er gaan nog altijd zaken
mis.
Zo kreeg GlaxoSmithKline (GSK) vorig jaar
omgerekend zo’n 380 miljoen euro boete
wegens fraude. De Britse farmaceut zou in
China jarenlang artsen, ambtenaren en ziekenhuizen hebben omgekocht om meer producten te kunnen verkopen. Het is een van
de onderwerpen die aan de orde komen in de
engagementcampagne in de farmaceutische
sector die MN samen met PGGM voert. ‘In
het kwartaal nadat tegen deze praktijken
was opgetreden, kelderde de omzet van GSK
in China met 60 procent’, zegt Nando van
Kleeff, adviseur Responsible Investment &
Governance bij MN. ‘Zo zie je hoe belangrijk
het is dat een bedrijf een goed MVO-beleid
heeft, zodat dit soort wantoestanden en
daarmee omzetverliezen voorkomen kunnen worden.’
Snijdewind wijst op een trend onder farmaceuten om door middel van overnames de
belastingdruk te verlagen. ‘Waar we met de
ondernemingen over praten’, zegt hij, ‘is de
vraag of het motief belastingontwijking niet
gaat prevaleren boven de meer strategische
overwegingen.’ Als voorbeeld noemt hij de
Amerikaanse farmaceut AbbVie, die om belastingtechnische redenen de Britse sectorgenoot Shire wilde overnemen. Maar de
Amerikaanse overheid veranderde de fiscale regels zodanig dat er van belastingvoordeel geen sprake meer was. AbbVie trok zich
terug, maar moest Shire wel ruim een miljard dollar aan compensatie betalen. Snijdewind: ‘Van dat financiële risico moeten bedrijven zich bewust zijn. Regels kunnen
veranderen, dus je moet je niet blindstaren
op zaken die eigenlijk niet in je strategie
passen.’
Pay for delay
Buiten de algemene governance-onderwerpen als omkoping en belastingontwijking,
zijn er sectorspecifieke thema’s die in het
dialoogprogramma aan de orde komen. Pay
for delay is daarvan een bijvoorbeeld. Daarbij maakt een bezitter van een patent voordat het alleenrecht op zijn geneesmiddel afloopt onderhands afspraken met een andere
fabrikant om te wachten met het op de
markt brengen van een goedkopere variant.
‘Dat kan strafbaar zijn, maar het gebeurt
wel’, zegt Van Kleeff. ‘Zo betaalt de consument een aantal jaar te veel voor een medicijn. Wij vinden dat er patenten moeten zijn,
want een bedrijf moet beloond worden voor
zijn inspanningen en de risico’s die hij
neemt. Maar daar zijn wel grenzen aan.’
Een ander punt dat in het dialoogprogramma van MN en PGGM aan de orde komt, is
het risico dat bij het testen van medicijnen,
met name in ontwikkelingslanden, regels
worden overtreden. Van Kleeff: ‘Er zijn
strenge eisen waar deze testen en de deelnemers aan moeten voldoen. Veiligheid en
zorgvuldigheid staan daarbij voorop. Wij
zien uiteraard ook in dat testen nodig is daar kunnen veel patiënten profijt van hebben. Alleen moet dat wel secuur gebeuren.’
Gunstig effect
Het is een terugkerend argument van Van
Kleeff en zijn evenknie bij PGGM, Rogier
Snijdewind: aandacht voor milieu, sociaal
beleid en goed bestuur is niet alleen positief
voor mens en maatschappij, het voorkomt
ook financiële tegenvallers zoals boetes. Het
stimuleren van MVO heeft dus een gunstig
effect op de winstgevendheid van een onderneming en daarmee op de beleggingsresultaten. Dat geldt voor alle bedrijven en dus
ook voor die in de farmaceutische industrie.
40
OMNI Q1’15
Een bedrijf moet beloond worden voor zijn
inspanningen en de risico’s die hij neemt.
Maar daar zijn wel grenzen aan
Een zelfde nadruk op het naleven van de regels wordt gelegd als het gaat om het zogenoemde off-label-marketing. Daarbij worden medicijnen verkocht voor toepassingen
waarvoor nog geen goedkeuring is gegeven
door de toezichthouders. Snijdewind: ‘Vooral
in de VS zijn hier strenge regels voor en
overtreding daarvan kan tot gezondheidsproblemen en hoge boetes leiden.’
Teamwork
Om dit soort zaken stevig en permanent onder de aandacht te brengen bij farmaceuten,
werkt het goed om krachten te bundelen.
Omdat PGGM en MN beide in dialoog bleken
te zijn met bedrijven in de farmaceutische
industrie, besloten de pensioenuitvoerders
gezamenlijk op te trekken. Snijdewind: ‘Samen vertegenwoordig je meer kapitaal, wat
je stem vergroot.’ Hij wijst er verder op dat
samenwerking tot een betere dialoog leidt:
‘Je voorkomt dat je allemaal precies dezelfde vragen stelt. Zo kom je inhoudelijk verder, en dat is ook vanuit de onderneming
veel prettiger: compacter en meer oplossingsgericht.’
Bijzonder aan deze samenwerking is dat
vanuit MN ook de beleggingsafdeling aandelen betrokken is. ‘In het verleden werden
in de engagementcampagnes vooral de ESGaspecten van bedrijven beoordeeld’, zegt
OMNI Q1’15
41
M VO FARM A
AD KOLKMAN
Arnoud Diemers, hoofd Internal Equity &
Commodities bij MN. ‘Daar hebben de Responsible Investment-afdelingen ook de
meeste kennis van. Aan mijn kant zitten
juist de mensen die de ondernemingen op
bedrijfseconomisch vlak goed kennen. Door
meer vanuit de gehele onderneming naar de
vraagstukken kijken, krijg je een completere discussie en een betere engagement.’
Van Kleeff: ‘Die samenwerking zorgt ervoor
Het moet niet gaan om filantropie,
maar om investeringen voor de
langere termijn
dat wij op een evenwichtigere manier naar
ondernemingen kunnen kijken. Wat we bijvoorbeeld gedaan hebben, en wat op onze
afdeling niet gebruikelijk is, is het consulteren van reguliere brokers. Zo spraken we
met een analist van Goldman Sachs. Dan
krijg je een ander verhaal te horen dan wanneer je alleen naar de ESG-specialisten luistert.’ Diemers: ‘De samenwerking tussen de
twee afdelingen binnen MN is voor beide
waardevol. ESG-factoren zijn een belangrij-
Acces-to-medicine-index
Een belangrijk hulpmiddel in de dialoog met
farmaceutische bedrijven over de toegang tot
geneesmiddelen is de Acces-to-medicine-index.
Elke twee jaar worden hiervoor de twintig
grootste farmaceutische bedrijven ter wereld
beoordeeld op hun inspanningen om geneesmiddelen ook voor de allerarmsten beschikbaar
te maken. Hoe meer een farmaceut op dit gebied
doet, hoe hoger het bedrijf scoort op de ranglijst.
ESG-adviseur Nando van Kleeff: ‘Farmaceuten
die het goed doen, complimenteren we en
ondernemingen die minder goed scoren, sporen
we aan tot verbetering.’
De top-5 (2014):
1 GlaxoSmithKline plc
2 Novo Nordisk A/S
3 Johnson & Johnson
4 Novartis AG
5 Gilead Sciences Inc.
42
OMNI Q1’15
ke variabele in de investeringsbeslissing,
en in ons streven naar een integrale analyse zal dit soort samenwerking alleen maar
toenemen.’
Acces to Medicine
Dat aandacht voor ESG op bedrijfseconomisch vlak meer nut heeft dan alleen het
voorkomen van boetes, is te illustreren aan
de hand van ander belangrijk MVO-onderwerp in de farmasector: Acces to Medicine.
Daarbij gaat het om de mate waarin farmaceuten geneesmiddelen beschikbaar maken voor mensen die geen dure medicijnen
kunnen betalen. Buiten de ethische verantwoordelijkheid die medicijnproducenten
hierin hebben, zijn er ook economische
argumenten om geneesmiddelen aan te
bieden zonder dat daar op korte termijn
winst tegenover staat.
Snijdewind: ‘Wij handelen vanuit de overtuiging dat Access to Medicine kansen voor
ondernemingen biedt. Een groeiend aantal
farmaceutische ondernemingen realiseert
zich dat door bijvoorbeeld medicijnen voor
een wat lagere prijs te verkopen, een
bestendige aanwezigheid kan worden verkregen in opkomende landen. Daarnaast
schep je een gezonde basis voor het goed
functioneren van een land, wat uiteindelijk
wordt terugbetaald doordat je een groeiende middenklasse krijgt. Je creëert zo een
nieuwe afzetmarkt.’
Die nieuwe markten zijn de komende tijd
misschien wel belangrijker dan ooit, benadrukt Snijdewind. ‘Het Blockbuster-model,
waarbij farmaceuten jarenlang kunnen teren op een gepatenteerd medicijn, lijkt
steeds minder goed te functioneren. Er
worden weinig nieuwe medicijnen ontdekt
en daarom moeten farmaceuten kijken hoe
ze kunnen reageren op de kleiner wordende marges. Een antwoord: grotere volumes,
nieuwe markten aanboren.’
Van Kleeff: ‘Het moet niet gaan om filantropie, maar om investeringen voor de langere
termijn.’ Snijdewind: ‘Je moet voor een strategische benadering kiezen. Zo wordt de
toegang tot medicijnen in ontwikkelingslanden ook minder afhankelijk van de welgezindheid van de CEO die er op dat moment zit.’ Diemers: Dit zijn argumenten die
juist pensioenfondsen, met hun focus op de
lange termijn, heel serieus moeten nemen.’|
COLOFON
Nummer 1 | Maart 2015
OMNI is het relatiemagazine van MN
dat vier keer per jaar verschijnt.
Uitgever MN, Prinses Beatrixlaan 15,
2595 AK Den Haag, Postbus 30025,
2500 GA Den Haag, tel. +31(0)70 316 01 60
Hoofdredactie: Hester IJgosse
Eindredactie Djoeke Barkey,
Ruben Langenhuizen
Redactie Michiel Cleij, Hans-Maarten
Dagelet, Sander van Ginkel, Tom Gordijn,
Anna Richt Hannema, Jacques van der
Horst, Henk Jacobs, Patrick Janssen, Ruud
Slierings, Gerhard Sluiter, André de Vos
Concept & realisatie:
Scripta Communicatie
Art directior Patk/Patrick Keeler
OMNI Q1’15
Beeld ANP Photo, Corbis, Linelle
Deunk (cover), Sophie Eekman, Aad
Goudappel, Hollandse Hoogte, Getty
Images, Job Janssen, Patrick Keeler
Cartoon Ad Kolkman
Traffic Herjan Schutte
Lithografie Grafimedia Amsterdam
Drukwerk Zalsman, Zwolle
43
‘HOE GROTER
ONZE ARBEIDSMARKT, HOE MEER
KANSEN’
Guy Verhofstadt, Europarlementariër
Pagina 8