Europa Expresse 48

48
I N F O R M AT I E O V E R E U R O P E S E P R O G R A M M A’ S V O O R H E T H O G E R O N D E R W I J S
Een geslaagd Intensive Programme
biedt een prima basis voor structurele
samenwerking in een Strategic
Partnership. Twee voorbeelden.
JAARGANG 10, MAART 2015
bewegen is beter
“Iedereen in Europa moet een kans krijgen, kennisontwikkeling moet
mensen aan een baan helpen. Die sociaaleconomische kant is nieuw.”
Dubbelinterview met Theo Hooghiemstra van EP-Nuffic en Judith Dayus
van het Nationaal Agentschap over Erasmus+.
Hoe krijgen we de Europese
burger van zijn stoel? Sportproject
SPEACH doet een gouden
voorstel.
2
Sarah Wijzenbeek
het tweede leven
van intensive
programmes
terugblik op één jaar erasmus+
IMPRO INTENSIVE, FOTO:
in dit
nummer:
3
fair erkennen
groundwatch
Snel, eerlijk en transparant:
FAIR geeft concrete tips.
En: Doorstart Bologna-experts.
En: Ultieme gids ‘Joint
Programmes from A to Z’.
4&5 6&7 8
Intensive Programmes in Nederland 2007-2013
Totale EU-subsidie
Aantal projecten
1.794.161
1.382.707
1.232.537
1.196.062
15
24 29
34
43
45
992.341
544.247
610.153
?
2007 2008 2009
2010
2011
2012
2013
2007
Zie pagina 4&5 voor IP‘s die
een doorstart maken als Strategic Partnership.
2008
2009
2010
2011
2012
2013
2
dubbel­
interview
Theo Hooghiemstra en Judith Dayus
kennen elkaar al van hun middelbare
school in Drachten. "Internationalisering
bestond toen eigenlijk nog niet in het
Erasmus+ biedt volop kansen. Een dubbelinterview met Judith Dayus van het Nationaal Agentschap en
met Theo Hooghiemstra, directielid van EP-Nuffic.
“De uitwisselingen zijn gebleven,
maar het programma heeft nu meer
impact op hele onderwijsinstellingen
in plaats van alleen op een klas of
groep,” zegt Judith Dayus van het
Nationaal Agentschap Erasmus+.
“En de instellingen werken samen
met het bedrijfsleven, leerlingen
doen praktische vaardigheden op, ze
krijgen meer kansen op de Europese
arbeidsmarkt.”
“Kijk naar Duitsland. Daar is veel
aandacht voor beroepsopleidingen.
Samenwerking, bijvoorbeeld in de
grensstreek, levert veel op en
scholen gebruiken daarvoor de
nieuwe mogelijkheden van
Erasmus+,” zegt Theo Hooghiem­
stra, directielid van EP-Nuffic.
De twee kennen elkaar van vroeger,
van hun middelbare school in
Drachten. “Internationalisering in het
onderwijs bestond eigenlijk nog niet,”
vertelt Hooghiemstra. “Wij hadden
een Venezolaan in de klas, dat was al
bijzonder.” Dayus herinnert zich hem
nog goed. “Hij zat een jaar bij ons op
school. De eerste keer dat hij sneeuw
zag, dat is me bijgebleven.”
Ze werken nu samen in het gebouw
van EP-Nuffic in Den Haag. Ze
maken de vertaalslag van ingewik­
kelde regels vanuit Brussel naar de
praktijk en adviseren onderwijs­
instellingen hoe ze er hun voordeel
mee kunnen doen.
Op de startconferentie van
Erasmus+ in Utrecht in december
2013 viel het al op: de verschuiving
naar onderwijs in de volle breedte,
van het primair onderwijs tot de
universiteit. “Het is niet meer alleen
het uitwisselingsprogramma dat het
was,” zegt Hooghiemstra. “Het gaat
om inclusion. Iedereen in Europa
moet een kans krijgen, kennisontwik­
keling moet mensen aan een baan
helpen. Die sociaaleconomische kant
is ook nieuw.”
samenwerking moet leiden tot een
gedetailleerd format dat ook andere
EU-scholen kunnen gebruiken. Het
‘Geo Future Excellence Programme’
is een honours programme voor
scholen met excellente leerlingen.
Leerlingen werken samen aan
thema’s als natuurlijke hulpbronnen,
waterbeheer en globalisering. In
het programma, dat een sterke
ICT-component heeft, gaan de
leerlingen aan de slag met real-world
cases, waarbij ze bepaalde
problemen moeten oplossen. “Het is
een uitstekende voorbereiding voor
een universitaire studie,” zegt
Hooghiemstra.
Basisscholen werken in Erasmus+
Onderwijsbreed
samen met meerdere partnerscholen
Projecten moeten voordelen ople­
in andere EU-landen. Zo heeft
veren voor de hele onderwijs­
basisschool De Regenboog in
instelling en het liefst ook daar­
Voorhout een internationaal partner­
buiten. Dayus: “Aanvankelijk ging
schap met scholen voor primair
het meestal om individuele uitwisse­ onderwijs in Polen, Turkije, Slowakije,
lingen, zoals een docent die een
Italië en Spanje. De bedoeling van het
week op cursus ging in Engeland. Nu project ‘Equal Rights, Open Minds’ is
zijn het programma’s waar een hele
dat leerlingen inzicht krijgen in de
school iets aan moet hebben.”
diversiteit in Europa. De lessen gaan
Het Vossius Gymnasium in
bijvoorbeeld over discriminatie en
Amsterdam bijvoorbeeld werkt
gelijkwaardigheid. “Alles wat deze zes
samen met scholen in Barcelona en
scholen ontwikkelen komt uiteindelijk
Heraklion. De ambitie is hoog: de
beschikbaar voor iedereen”, zegt
Dayus. “Dat is de meerwaarde van
Erasmus+.”
“Iedereen in Europa moet
een kans krijgen”
Kinderziektes
Naast al het positieve nieuws heeft
Erasmus+ ook met kinderziektes te
kampen. Het is een groot programma
van 12 miljard euro en de regels zijn
ingewikkeld. Te ingewikkeld, vinden
sommigen. “Het programma is op 1
januari 2014 ingegaan, maar de
politieke besluitvorming was pas vlak
daarvoor tot stand gekomen. De
voorbereidingstijd is voor veel
onderwijsinstellingen en ook voor de
Nationale Agentschappen in heel
Europa eigenlijk te kort geweest,”
zegt Hooghiemstra.
De vroegere samenwerkingsprojecten
waren goed te overzien. Ze zijn
vervangen door grotere en vaak
complexe nieuwe vormen. Een
aanvraag doen kost veel meer tijd,
wat het voor instellingen extra zuur
maakt als er dan een afwijzing komt.
Voor de Strategic Partnerships was er
in het eerste jaar een relatief laag
budget beschikbaar, waardoor veel
aanvragen afvielen. De Europese
Commissie overweegt dat budget
komend jaar al te verhogen.
Al met al vinden Hooghiemstra en
Dayus dat Erasmus+ veel nieuwe
kansen biedt. “Het is een nieuwe
uitdaging voor het primair en voort­
gezet onderwijs,” zegt Hooghiemstra.
“Het is ook een uitdaging voor ons als
Nationaal Agentschap om de bureau­
cratische regels hanteerbaar te
maken. Daar hebben we een weg in
te gaan, maar in Nederland zijn we
daar goed in,” vindt Dayus. “Neder­
land speelt een voortrekkersrol,” zegt
Hooghiemstra. “We zijn gevraagd om
projecten bij de Europese Commissie
te helpen verbeteren. Dat is toch
fantastisch: hoe wij meeblazen binnen
die 33 landen.” RR
FOTO:
Eén jaar Erasmus+: de kinderziektes voorbij
Ralph Rozema
onderwijs."
3
sportproject
speach
Erasmus+ voor Onderwijs, Jeugd én Sport
Kom van die stoel af!
Met SPEACH – Sport Physical Education and Coaching Health – deed de
Hanzehogeschool Groningen een voorbeeldige aanvraag in de eerste ronde
voor sportprojecten in Erasmus+. Projectleider Johan de Jong presenteerde zijn
aanvraag als ‘best practice’ op de voorlichtingsdag voor Sport, 11 februari in
Brussel.
Het eindresultaat zal in oktober 2017 in Aarhus
gepresenteerd worden op het congres van de
European Network of Sport, Science, Education
and Employment (ENSSEE), een van de partners
van SPEACH. Deze organisatie verbindt diverse
sportopleidingen in Europa. Het is de bedoeling
om de nieuwe lesmodules uiteindelijk op te nemen
in het curriculum van bestaande coachcursussen en
opleidingen tot docent lichamelijke opvoeding.
Enorm bereik
SPEACH, ingediend in de eerste aanvraagronde
‘Sport 2014, Collaborative partnerships covering
topics on EU Guidelines’ kreeg van de experts die
de voorstellen beoordelen maar liefst 99,5 van de
100 punten. Een belangrijke reden daarvoor was
Voorstellen voor ‘Collaborative partnerships in the sport field
not related to the European Week of Sport 2015’ moeten
worden ingediend bij de EACEA in Brussel. Zie de Erasmus+
Programme Guide voor alle voorwaarden. De deadline is
donderdag 14 mei 2015, CET.
Eerherstel voor de aloude
pingpongtafel: op kantoor
kun je beter niet acht uur
achter je beeldscherm
blijven plakken.
kostya6969 / iStockphoto
Gymleraren en trainers
Toch richt SPEACH zich in eerste instantie niet op
de Europese burger, maar op de Europese profes­
sional in sport: zowel (toekomstige) gymleraren als
trainers die al lesgeven in amateursportvereni­
gingen, van atletiek tot zwemmen. Hoe kunnen die
ervoor zorgen dat hun leerlingen en leden ook
buíten de uren in de gymzaal en de sportclub
regelmatig van hun stoel af blijven komen?
De Jong: “De slogan ‘stilzitten is dodelijk’ vind ik
een vrij negatieve boodschap. ‘Staand vergaderen
is efficiënter’ is bijvoorbeeld al positiever, en als je
het positief brengt, zijn mensen ook meer geneigd
hun gedrag te veranderen.” Daarvoor zijn er
mogelijkheden te over, zegt De Jong. “Je kunt als
trainer met iemand sparren over de strategieën die
hij in zijn dagelijks leven zou kunnen volgen om
gedurende de dag meer te bewegen, je kunt een
buddysysteem opzetten via een online-community,
je kunt er eventueel elementen uit een game aan
koppelen. Maar we beginnen ermee om de
behoefte in kaart te brengen van de docenten en
trainers. Welke kennis en vaardigheden om deze
boodschap op een positieve manier in hun lessen
uit te dragen ontbreekt er nog? Vervolgens gaan
we lesmodules en workshops ontwikkelen. Die
gaan we uitproberen bij verschillende partners,
zoals de Spaanse tennisbond.”
“Wij gaan bewust
van noord naar
zuid en van oost
naar west”
het enorme potentiële bereik van het project.
SPEACH heeft in totaal tien partners: zes Europese
instellingen voor hoger onderwijs en vier netwerk­
organisaties op gebied van sport, waaronder
ENSSEE en NOC*NSF. Die vertegenwoordigt bijna
alle sportbonden in Nederland, en is ook
betrokken bij trainersopleidingen voor breedte­
sporters. De Jong: “Doordat we gebruik maken
van bestaande netwerkstructuren, kunnen we
hiermee zeer veel kinderen en leden van sport­
verenigingen in Europa bereiken.”
Een ander pluspunt was de geografische reik­
wijdte. “Het is verleidelijk om in zo’n project alleen
voor partners te kiezen uit Scandinavië, België en
Duitsland, landen waar al veel kennis over dit
thema bestaat. Maar wij gaan bewust van noord
naar zuid en van oost naar west: van Denemarken
tot Spanje en Portugal, en van Engeland tot
Litouwen. Die geografische en culturele spreiding
vindt de Europese Commissie belangrijk. Het was
zelfs de enige opmerking die wij kregen: dat we
misschien ook een land in het partnerschap
hadden kunnen opnemen aan de grenzen van de
EU, zoals een Balkanland. Dat was die halve punt
aftrek!” CB
FOTO:
Zitten en liggen: dat zijn de activiteiten waar een
groot deel van de Europese bevolking zich
gedurende de dag het meest mee bezighoudt, van
jong tot oud. Zo’n ‘sedentaire leefstijl’ blijkt erg
ongezond te zijn. Het leidt tot een grotere kans op
hart- en vaatziekten, diabetes, kanker en obesitas.
“Veel mensen hebben daar wel eens van
gehoord”, zegt Johan de Jong, lector Healthy
Lifestyle, Sports and Physical Activity aan de
Hanzehogeschool Groningen, en projectleider
van het SPEACH-project. “Je kent de slogan wel:
stilzitten is dodelijk.” De meeste mensen hebben
ook wel eens gehoord van de Nederlandse Norm
Gezond Bewegen (minimaal vijf keer in de week
minstens dertig minuten ‘matig intensief’
bewegen), of van de fitheidsnorm (minimaal drie
keer in de week minstens twintig minuten ‘inten­
sief bewegen’ – oftewel sporten).
“Het idee heerst dat je die drie dingen wel een
beetje tegen elkaar uit kunt ruilen”, zegt De Jong.
“Maar dat valt vies tegen. Het negatieve effect van
een hele dag zitten kun je niet compenseren door
te sporten, zelfs niet als je elke dag een uur sport.
Ik doe zelf veel aan duursport, maar tijdens de rest
van mijn dag doe ik veel zittend werk. Ik blijf wel fit,
maar dat zegt niet per definitie hoe gezond ik ben.
Ik zou eigenlijk vaker op de fiets naar mijn werk
moeten komen, en staand moeten vergaderen.”
4
van intensive
programme
tot strategic
partnership
Het tweede leven van Intensive
Programmes
Erasmus Intensive Programmes waren een geliefd onderdeel van het Leven Lang Leren-programma: elk jaar
werden er meer georganiseerd. Nieuwe aanvragen zijn niet meer mogelijk in Erasmus+, maar sommige
Intensive Programmes hebben een interessante doorstart gemaakt in een Strategic Partnership. Twee
­inspirerende voorbeelden.
Kort maar krachtig: dat was hét
kenmerk van een Erasmus Intensive
Programme. Studenten en docenten
uit drie of meer landen kwamen twee
tot zes weken bij elkaar om een speci­
fiek onderwerp uit hun vak vanuit alle
hoeken en gaten te belichten.
De Intensive Programmes waren een
geliefd onderdeel van het Leven Lang
Leren-programma: alleen al in
Nederland zijn er tussen 2007 en 2013
een kleine tweehonderd van dit soort
‘snelkooksessies’ georganiseerd. Met
de afloop van Leven Lang Leren hield
echter ook de mogelijkheid om
subsidie aan te vragen voor een
Intensive Programme op. In Erasmus+
is voor nieuwe vormen gekozen,
omdat de Europese Commissie een
stap verder wil zetten in internatio­
nale samenwerking. Van korte
projecten tussen Europese universi­
teiten en hogescholen onderling
(Leven Lang Leren), naar blijvende
partnerschappen, juist ook met
organisaties buiten het onderwijs
(Erasmus+). Nieuwe vormen zijn
Strategic Partnerships en Knowledge
Alliances. Het leuke is dat sommige
Intensive Programmes de basis
hebben gevormd voor Strategic
Partnerships.
‘Smart cities’
“Als je prettig hebt samengewerkt in
een Intensive Programme, dan is het
zeker de moeite om eens te kijken of
je dat IP kunt uitbouwen tot iets
groters en structurelers”, zegt Erlijn
Eweg van Hogeschool Utrecht. Eweg
was betrokken bij de organisatie van
het Intensive Programme ‘Interdisci­
plinary Sustainable Architecture’, dat
in de zomer van 2012 eenmalig
plaatsvond in Valencia. Nu is ze de
projectmanager van een Strategic
Partnership waarin het thema ‘duur­
zame architectuur’ is uitvergroot tot
‘duurzame stedenbouw’.
Studenten over het Intensive Programme ‘Interdisciplinary Sustainable Architecture’
TOCH EVEN NAAR HET BUITENLAND TIJDENS DE STUDIE
Jeroen van den Biggelaar
Jeroen van den Biggelaar (25) was een van de andere
deelnemers van Hogeschool Utrecht. Hij studeerde op
dat moment bouwkunde, en hoorde via-via van het IP in
Valencia. “Wie wil er nu niet drie weken naar Valencia?
We konden er gratis eten en slapen.” Ook inhoudelijk
bleek het project voor hem de moeite waard te zijn. “In
Valencia heb ik geleerd om een life cycle analysis te
maken: hoeveel energie het kost het om bouwmateriaal
te maken, te vervoeren en ooit weer af te breken. Bij
een later project van bouwkunde over materiaalkeuze
heb ik die benadering toegepast op de vraag: wat is
beter, houten of aluminium kozijnen? Een combinatie
bleek het beste: houten kozijnen met een aluminium
buitenkant. Wij denken bij duurzaamheid aan driedubbel glas, een dikke laag isolatie en een klimaat­­­
installatie, maar échte duurzaamheid zit in het keihard
doorcalculeren van dit soort materiaalkeuzes.”
FOTO:
Niels Rensink (26) studeerde bouwtechnische bedrijfskunde aan Hogeschool Utrecht toen hij in 2012 meedeed
aan het Intensive Programme in Valencia. “Ik heb wel
overwogen om er tijdens mijn studie een half jaar
tussenuit te gaan, maar ik had een vriendin thuis die dat
niet zag zitten. Voor mij was dit de ideale mogelijkheid
om toch de internationale ervaring op te doen die ik
altijd had gewild.”
Het studieprogramma, verzorgd door docenten uit
Portugal, Italië, Spanje, Amerika, Nederland, Finland en
Duitsland, was zeer gevarieerd. “In mijn studie ging het
vooral om het financiële plaatje van een bouwproject,
de bedrijfsvoering. Dit IP heeft voor mij tot een verbreding van mijn kennis geleid. We kregen bijvoorbeeld les
in de constructie van bruggen, maar ook over het
aanvragen van milieucertificaten, en over belichting en
verlichting van gebouwen. Een heel brede benadering
dus, maar allemaal met dezelfde focus op duurzame
architectuur.”
Rensink is inmiddels logistiek medewerker van een
bedrijf in led-panelen, en projectleider bij een afbouwbedrijf. Zijn eerste ervaring met het projectleiderschap
deed hij op in Valencia, waar hij de moed erin hield bij
een groepje van acht studenten uit Spanje, Finland en
Nederland. De opdracht was namelijk behoorlijk pittig:
een hele woonwijk inspecteren op duurzaamheid,
verbeteringen bedenken en hierover een presentatie
geven in het bijzijn van een architect. “We hebben er
drie weken non-stop aan gewerkt.”
Van IP naar SP: niet alleen het thema
is groter, alles is groter. Het aantal
deelnemende landen ging van drie
naar vijf, het aantal organisaties van
drie naar acht, het budget steeg van
€ 13.000 voor drie weken naar
€ 450.000 voor drie jaar. Bovendien
zijn er niet alleen hogescholen bij
betrokken, maar ook drie gemeenten,
en wordt er een veel groter onder­
wijsaanbod ontwikkeld. Studenten
kunnen meedoen aan de ultrakorte
vijfdaagse start-up competitie in
Manchester, of juist intekenen voor
een long term assignment in Utrecht:
een soort minor van 30 ECTS. Het
Intensive Programme als onderwijs­
vorm komt terug in “de carrousel”:
drie “IP-achtige cursussen” in
Utrecht, Turku (Finland) en Valencia,
waar de studenten oplossingen gaan
bedenken voor concrete problemen
die de stadsbesturen hebben
aangedragen.
“We zien al deze onderwijsvormen als
pilots”, zegt Eweg. “Dit zijn geen
programma’s die je gaat ontwikkelen
voor een eenmalig project. Het is
onze ambitie om de minor ook na
afloop van dit project te blijven
aanbieden. Het IP was een leuke
activiteit, die veel enthousiasme
bovenhaalde. Maar een IP is inciden­
teel. Nu zetten we met vijf hoge­
scholen structureel in op de moderni­
sering van het onderwijs door
blended learning.”
Het voorstel voor het Strategic
Partnership (voluit: CARPE European
Sustainable Solutions for Existing and
New City Environments) kreeg 90 van
de 100 punten, het hoogste aantal
van de voorstellen die in 2014 door
Nederlandse penvoerders zijn
ingediend. Zonder het eerdere
Intensive Programme was de
aanvraag nooit zo’n succes
geworden, denkt Eweg. “Wij hebben
onderling grondig besproken wat we
met dit partnerschap willen bereiken.
Dat was mogelijk doordat we al
eerder hadden samengewerkt. Om
zo’n grote aanvraag te doen, is een
zeker onderling vertrouwen nodig.”
FOTO:
Sarah Wijzenbeek
5
in te dienen, wellicht in een iets
afgeslankte vorm”, zegt Prchal. Dit
gaat ook zeker gebeuren. “Een IP is
een mooie manier om studenten te
laten reizen, en om intensief samen te
werken op een zeer gespecialiseerd
vakgebied. Maar je hebt tijdens zo’n
IP geen tijd om te praten over
structurele samenwerking op lange
termijn. Als je het over improvisatie
hebt: hoe moet je dat bijvoorbeeld
beoordelen? Kun je dat op Europees
niveau doen? Hoe wordt er in verschil­
lende landen beoordeeld, wat zijn de
criteria, welke cijfers worden er
gegeven? Dat moet helemaal uitge­
zocht worden, dat vereist aandacht.
Een andere vraag is of er enige vorm
van online-onderwijs kan plaatsvinden.
Improvisatie vindt plaats à la minute:
het gebeurt en het is weer weg. Zijn er
toch manieren om dat online pedago­
gisch te ondersteunen, bijvoorbeeld
door oefeningen te publiceren, of
informatie die studenten en docenten
zou kunnen helpen?”
Mocht het uiteindelijk niet tot een
Strategic Partnership komen, dan nog
heeft ‘Impro Intensive’ een blijvend
effect gehad in Den Haag. “Op basis
van onze ervaring met deze IP’s
hebben we een compleet nieuw
curriculum ontwikkeld voor ons
theorieonderwijs”, zegt Prchal. “De
neiging bestaat om dat heel geïso­
leerd en met veel aparte vakken aan te
bieden, maar door improvisatie als
vast onderdeel in het theorieonderwijs
op te nemen, leggen we een verband
met het eigen instrument.” Uit heel
Europa komen collega’s inmiddels
kijken naar deze nieuwe vorm van
onderwijs. CB
Koninklijk Conservatorium Den Haag
organiseerde drie keer een Intensive
Programme over improvisatie voor
studenten klassieke muziek. "Dit was heel
innovatief onderwijs."
‘Impro Intensive’
Over naar het Koninklijk Conservato­
rium in Den Haag: drie jaar achter
elkaar de organisator van het Intensive
Programme ‘Impro Intensive’, waarin
telkens veertig studenten uit in totaal
elf landen les kregen van de internati­
onale top aan docenten op gebied
van improvisatie. Adjunct-directeur
Martin Prchal: “Dit was heel innovatief
onderwijs: in de jazz is improvisatie
normaal, maar bij klassieke musici niet.
Aanvankelijk heeft het ons daardoor
wel wat moeite gekost om onze eigen
studenten van het nut van
improvisatiet­echnieken te overtuigen.
Maar in het laatste jaar was het zo
populair dat we studenten hebben
moeten teleurstellen.”
Ook dit Intensive Programme werd
uitgebouwd tot een voorstel voor een
Strategic Partnership, met als doel een
Joint Master in improvisatie te
ontwikkelen. De penvoerder was het
conservatorium in Tallinn; van alle
partners het conservatorium met de
meeste ervaring in improvisatie. Het
voorstel werd dus ingediend bij het
Nationaal Agentschap van Estland, en
gooide daar hoge ogen: 90 punten.
Hoewel dat de hoogste score was van
alle voorstellen die in Estland werden
ingediend, besloot het Nationaal
Agentschap om zijn beperkte budget
van € 450.000 niet aan dit ene partner­
schap te besteden, maar in plaats
daarvan meerdere kleine partner­
schappen te subsidiëren.
“Ze hebben ons wel aangemoedigd
om het voorstel volgend jaar opnieuw
“Collega’s komen uit
heel Europa naar Den
Haag voor ons nieuwe
­theorieonderwijs”
6
key action 3:
policy
experimentation
Voor de kick-off van FAIR kwamen de
37 projectpartners vanuit heel Europa
Hoe sneller en transparanter erkenningsprocedures van buitenlandse studieresultaten verlopen, hoe
beter dat is voor de mobiliteit van studenten in Europa. Het project Focus on Automatic Institutional
Recognition (FAIR) gaat daaraan bijdragen met gerichte aanbevelingen aan 23 universiteiten en
hogescholen uit zes landen.
Elk jaar melden zich zo’n zeshonderd buiten­
landse studenten aan voor een bachelor-oplei­
ding aan NHTV internationaal hoger onderwijs
Breda. Van de studenten die worden toegelaten,
blijkt ongeveer de helft te besluiten toch niet naar
Breda te komen. “We weten niet precies waar dat
aan ligt”, zegt Joyce Seegers, hoofd van het
Student Office. “Het kan zijn dat een student zijn
financiën niet rond krijgt, dat hij gezakt is voor zijn
eindexamen, of dat hij voor een andere studie
heeft gekozen. Maar de reden zou in elk geval
niet moeten zijn: ik hoor niets van NHTV Breda,
dus probeer ik het nu maar bij een andere
school.”
Om het toelatingsproces zo snel, transparant en
eerlijk mogelijk te laten verlopen, heeft Seegers
haar hogeschool aangemeld als kandidaat voor
het project FAIR: Focus on Automatic Institutional
Recognition. FAIR krijgt € 600.000 subsidie uit
Erasmus+ (Key Action 3: Policy Experimentation).
Het Nederlandse Ministerie van Onderwijs is de
projectcoördinator, EP-Nuffic voert het projectma­
nagement. Behalve NHTV Breda hebben zich nog
22 universiteiten en hogescholen aangemeld uit
zes Europese landen. Daarnaast doen er diverse
Ministeries van Onderwijs en ENIC-NARIC’s mee
(landelijke informatiecentra voor erkenningspro­
cedures, zoals EP-Nuffic in Nederland).
Vage afwijzingsbrief
Snelle, transparante en eerlijke erkenningsproce­
dures voor buitenlandse studieresultaten: zo is het
in 1997 al afgesproken in de Lissabon Erkennings­
conventie. In praktijk blijkt dat vaak toch tegen te
vallen, zegt Bas Wegewijs, een van de projectma­
nagers bij EP-Nuffic. “Het proces duurt vaak erg
lang, ook bij uitwisselingen, en studenten weten
vaak niet waarom ze afgewezen zijn. Ze krijgen
een vage afwijzingsbrief, zonder uitleg over
procedures. Bijna nooit wordt aangegeven wat de
wezenlijke verschillen zijn op grond waarvan hun
diploma niet is erkend. De meeste studenten
laten het daar dan bij zitten.”
Dat is niet alleen voor die studenten een gemiste
kans. “Wat wij de instellingen voorhouden”, zegt
Wegewijs, “is dat een goede erkenningsproce­
dure de kwaliteit van hun eigen opleidingen ten
goede komt, omdat ze op die manier de
studenten kunnen toelaten die het meest geschikt
zijn voor een bepaalde opleiding.” Dat zijn niet
per se de studenten die aan alle formele eisen
voldoen. “Nu is het uitgangspunt in sommige
landen: wat je van je eigen studenten vraagt,
moet je ook aan buitenlandse studenten vragen,
bijvoorbeeld minimaal 300 ECTS om toegelaten
te worden tot een promotietraject. Terwijl de
bereikte leeruitkomsten en verworven competen­
ties veel belangrijker zijn dan het aantal behaalde
ECTS.”
Het is de bedoeling dat dit soort belemmerende
wetgeving voor de duur van het project wordt
uitgeschakeld door de ministeries die deelnemen
aan dit project. En hopelijk ook daarna: “Tijdens
de kick-off meeting, 20 januari in Amsterdam,
gaven de Kroaten aan dat ze van plan zijn om in
september een nieuwe wetgeving aan te nemen.
Zij doen mee aan dit project om die nieuwe
wetgeving zo goed mogelijk in te richten.”
Turven
Het project begint met een nulmeting door een
onafhankelijke evaluator, de European University
Association. Tijdens de jaarlijkse aanmeldingspiek
(voor de meeste instellingen in het voorjaar)
turven de 23 ‘proefkonijnen’ hoe hun erkennings­
procedures verlopen. Hoeveel dossiers worden er
geheel erkend, hoeveel gedeeltelijk, en hoeveel
worden er afgewezen? Werd de reden aan de
student gemeld? Hoe lang duurde het hele
proces? Wisten de studenten in welke fase hun
aanmelding was (kruis aan: never, sometimes,
often, always)? Enzovoorts. Na deze ‘nulmeting’
krijgen ze advies op maat om verbeteringen aan
te brengen. Hoe het beter kan, is al bekend uit
eerdere European Area of Recognition (EAR)projecten, waarin ‘good practices’ zijn gezocht en
gevonden. Zo is het bijvoorbeeld beter om de
procedures voor erkenning en selectie uit elkaar
te houden. Ook de European Consortium for
Accreditation geeft aanbevelingen, vanuit het
perspectief van de kwaliteitszorg.
Na een jaar wordt opnieuw gemeten hoe de
procedure verloopt. Tot slot worden specifieke
aanbevelingen gedaan voor elk van de zes
deelnemende landen afzonderlijk, en – als
sluitstuk – voor Europa als geheel. “In de afge­
lopen vijf jaar hebben we bij EP-Nuffic vooral
projecten gedaan om onze collega-ENIC-NARIC’s
in Europa te versterken”, zegt Wegewijs. “Voor
ons is dit een kijkje in de keuken van de Neder­
landse instellingen. We hebben al een goed
contact, maar hiermee spreken we onze doel­
groep nog directer aan. Verbetering van de
procedures in Nederland kan al in deze eerste
twee jaar tot stand komen.”
Joyce Seegers van NHTV Breda: “Ik wil graag
weten hoe wij het doen ten opzichte van andere
instellingen in Nederland en Europa. Wij hebben
onszelf een bepaalde manier aangeleerd om een
dossier te behandelen, misschien zijn er wel veel
handiger manieren. Hoe professioneler de
erkenningsprocedure loopt, hoe beter wij
studenten kunnen vasthouden in het toelatings­
proces. CB
FOTO:
FAIR: snel, transparant en eerlijk erkennen
Maarten Noordijk
naar EYE in Amsterdam.
7
key action 3:
policy reform
Bologna-experts klaar voor de
volgende ronde
Na een pauze van één jaar maakt het nationale team van Bologna-experts een
doorstart. Het team gaat voorlichting en trainingen geven over het juiste
gebruik van ‘Bologna Tools’, zoals het Diplomasupplement, de ECTS Users’
Guide en de ECTS Grading Table.
“Veel instellingen denken: we
hebben de tweefasenstructuur
ingevoerd, nu zijn we klaar. Maar er is
nog meer te doen. We moeten het
Bolognaproces weer op de agenda
van de instellingen zien te krijgen.”
Els van der Werf, senior advisor
internationalisation and international
relations aan de Hanzehogeschool
Groningen, was al lid van de
Bologna-expertgroep van 2004 tot
eind 2013. Met haar collega-experts
gaf ze voorlichting over het Bologna­
proces en alle hervormingen die dat
met zich meebracht, zoals de
invoering van de bama-structuur, het
European Credit Transfer and
Accumulation System (ECTS) en het
Diplomasupplement.
Met het eind van het Lang Leven
Leren-programma kwam er ook een
eind aan het werk van de Bolognaexperts, maar nu is er binnen
Erasmus+ een succesvolle aanvraag
gedaan voor een vervolg. Van der
Werf doet weer mee, net als vier
andere oudgedienden en twee
nieuwe studentenleden; drie verse
experts komen er binnenkort nog bij.
Monitoring
Elke universiteit of hogeschool die
mee wil doen aan Erasmus+, moet in
bezit zijn van een Erasmus Charter for
Higher Education (ECHE). Met de
ondertekening van het Charter
belooft de instelling om serieus aan
de slag te gaan met ‘Bologna Tools’
voor transparantie en kwaliteitszorg.
“Dat moet niet alleen een theoretisch
ideaal zijn”, zegt Van der Werf, “er
moet echt naartoe gewerkt worden.
Een van de taken van de Nationale
Agentschappen is om te onder­
zoeken in welke mate de instellingen
voortgang maken op alle punten die
ze in het ECHE beloofd hebben.
Daarmee zijn de praktische Bologna
Tools en het subsidieprogramma van
de Europese Commissie in elkaar
geschoven, wat meer handvatten
geeft om instellingen daarop aan te
spreken dan tijdens het Leven Lang
Leren-programma het geval was.”
Deze monitoring, die de expertgroep
samen met het Nationaal Agentschap
zal opzetten, zal uitwijzen waar
instellingen nu nog de meeste
praktische vragen over hebben. Daar
kunnen de experts vervolgens met
gerichte trainingssessies op inspelen.
“We gaan intussen al wel een aantal
sessies uitzetten waarvan je met je
gezonde verstand kunt nagaan dat er
behoefte aan is”, zegt Van der Werf.
Zij verwacht dat er vooral veel vragen
zullen leven over de opzet van een
tweetalige ECTS Course Catalogue,
waarin je als instelling zeer gedetail­
leerd ingaat op de inhoud van al je
opleidingen, tot op het niveau van de
afzonderlijke modules. “Heel veel
Transnationaal onderwijs
is een snelgroeiende
“Het Erasmus
Charter moet geen
theoretisch ideaal
zijn”
bedrijfstak. Stenden
Hogeschool heeft al
campussen in onder
FOTO:
Stenden
meer Qatar.
instellingen hebben daarin nog een
lange weg te gaan”, zegt Van der
Werf. “Het idee erachter is dat het
internationale samenwerking bevor­
dert. Als je wilt gaan samenwerken
met een opleiding in Finland, heb je
immers niet zoveel aan een opsom­
ming van modules, zoals ‘Marketing
1’. Want wat gebeurt er dan wel in
Marketing 1?”
Ook verwacht ze veel belangstelling
voor sessies over het juiste gebruik
van de ECTS Grading Table, waar­
door instellingen elkaars cijfers op de
juiste waarde kunnen schatten door
een statistische vergelijking van het
aantal keren dat een bepaald cijfer
gegeven is. “De Grading Table was
tot nu toe optioneel, maar heeft in de
herziene editie van de ECTS Users’
Guide een veel prominentere plaats
gekregen.”
Transnationaal onderwijs
Het project heet voluit ‘Facilitating
the Use of Bologna Tools for HEIs
and Quality Assurance Agencies’, en
is ingediend in de aanvraagronde van
2014 voor Key Action 3, ‘Support to
Policy Reform’. De officiële aanvrager
is dan ook het Ministerie van Onder­
wijs. In de Visiebrief internationalise­
ring van afgelopen zomer gaf
Bussemaker aan de mogelijkheden
voor trans­nationaal onderwijs te
willen verruimen. Nederlandse
instellingen voor hoger onderwijs
mogen hun opleidingen dan ook in
het buitenland gaan aanbieden. Maar
hoe organiseer je de accreditatie van
zo’n transnationale opleiding, om
maar een praktisch punt te noemen?
Om dit uit te zoeken, gaat Sjoerd
Roodenburg, beleidsmedewerker
Kennis & Innovatie bij EP-Nuffic, een
studie doen naar transnationaal
onderwijs, inclusief twee relatief
nieuwe vormen daarvan: onlineonderwijs (MOOC’s) en joint
programmes. “Dit zijn ontwikkelingen
die gevolgen kunnen hebben voor de
manier waarop de Europese ruimte
voor hoger onderwijs functioneert.
Online-onderwijs kan bijvoorbeeld
invloed hebben op de mobiliteit van
studenten. En hoe doe je het met de
erkenning; geef je ECTS uit voor een
MOOC? Worden die dan ook in elk
land erkend? En wie bepaalt of de
kwaliteit ervan voldoende is?”
Het wordt een beschrijving van de
stand van zaken in drie tot vijf
Europese landen, waaronder Neder­
land, om zo een aantal voorbeelden
te krijgen van manieren waarop je
deze nieuwe vormen van onderwijs
op een nationaal niveau kunt regelen.
Roodenburg: “Want nationaal beleid
moet uiteindelijk wel in de pas lopen
met het Bolognaproces en met wat er
in de rest van Europa
gebeurt.” CB
8
agenda
& info
Alle informatie over Erasmus+ (voorlichtingssessies,
deadlines, programmagids) vindt u op de vernieuwde
website www.erasmusplus.nl
Europese Commissie
Nationaal Agentschap Erasmus+
W http://ec.europa.eu/programmes/
W www.erasmusplus.nl
erasmus-plus
https://www.facebook.com/­
https://www.facebook.com/­
ErasmusplusNL
EUErasmusPlusProgramme
[at]ErasmusplusNL
[at]ErasmusPlus
Vragen aan de redactie kunt u sturen naar:
­europaexpresse[at]nuffic.nl
Europa Expresse is een publicatie van
EP-Nuffic.
Deze publicatie werd gefinancierd met de
steun van de Europese Commissie. De
Erasmus Mundus Joint Master
‘GroundwatCH’
Grondwatersystemen kunnen in droge
gebieden functioneren als zoetwaterreservoir.
Hoe dat op een verantwoorde manier kan,
leren studenten in de Erasmus Mundus Joint
Master ‘GroundwatCH’.
Een irrigatieput aan de
FOTO:
Tibor Stigter
Atlantische kust van Marokko.
“Voor sommige landen kan
grondwater bijdragen aan een
oplossing voor het gebrek aan
zoet water”, zegt Tibor Stigter
van UNESCO-IHE. “Maar om
vervuiling en uitputting te
voorkomen moet je wel het
grondwatersysteem goed
kennen, en weten hoe de
wisselwerking met andere
onderdelen van de waterkring­
loop verloopt. Ook kennis van
sociaal-economische factoren is
van belang.”
UNESCO-IHE, kennis- en oplei­
dingscentrum voor water in Delft,
heeft samen met de technische
universiteiten van Lissabon en
Dresden een Erasmus Mundus
Joint Master opgezet waarin
studenten hun gecombineerde
kennis op dit terrein krijgen
aangereikt: hydrologie, hydroge­
ologie, klimatologie en milieu­
kunde. ‘GroundwatCH’ is de
roepnaam van het project. Voluit
heet het ‘Groundwater and
Global Change – Impacts and
Adaptation’.
In een Erasmus Mundus Joint
Master moet minstens 75
procent van de studenten van
buiten Europa komen. In totaal
is er (voor drie edities van de
master) voor 39 studenten een
beurs van Erasmus+ beschik­
baar; ook het collegegeld wordt
voor hen betaald. “Kennis over
verantwoordelijkheid voor deze publicatie
ligt uitsluitend bij EP-Nuffic; de Commissie
kan niet aansprakelijk worden gesteld voor
het gebruik van de informatie die erin is
vervat.
Hoofdredactie
dit thema is juist ook voor
ontwikkelingslanden van groot
belang”, zegt Stigter. “Zowel
voor landen waar nu al droogte
heerst, als voor delen van de
wereld waar door klimaatveran­
dering droogte zal gaan
heersen.” Stigter hoopt dat het
programma daarnaast ook
belangstelling zal trekken uit
landen als Australië en China.
Met voldoende studenten die
hun eigen studiekosten kunnen
financieren, zou de master ook
na afloop van de subsidiëring
door Erasmus+ kunnen blijven
bestaan.
Cathalijne Boland
Reservelijst
Het voorstel voor GroundwatCH
kwam eerst op de reservelijst
terecht. “We hadden 78 punten,
de grens voor selectie lag op
79,5 punten. Als er aan het eind
van het jaar geld over was,
zouden we alsnog geselecteerd
kunnen worden.” En dat
gebeurde inderdaad, in
november 2014. “Heel fijn
natuurlijk, maar wel wat laat voor
een programma dat in
september 2015 van start gaat.
We zijn daarom van plan om
voor de eerste lichting met een
kleinere groep studenten te
beginnen en het daarna op te
bouwen.” CB
Redactieadres
Tekst
Cathalijne Boland, Ralph Rozema
Vormgeving
Sabrina Luthjens BNO (makingwaves.nl)
Drukwerkcoördinatie
Elma Leidekker
Druk
Drukkerij Verloop, Alblasserdam
Redactieraad
Nationaal Agentschap Erasmus+
Onderwijs & Training
EP-Nuffic, Postbus 29777,
2502 LT Den Haag
T 070 426 0261, F 070 426 0259,
E europaexpresse[at]nuffic.nl
Hoewel de informatie in deze uitgave met
de grootste zorg is samengesteld, kan
EP-Nuffic niet instaan voor het feit dat de
gegevens juist en/of volledig zijn.
De informatie kan tussentijds gewijzigd zijn
of aangepast. EP-Nuffic aanvaardt ter zake
geen aansprakelijkheid. U wordt daarom
geadviseerd om in voorkomende gevallen de
juistheid van de informatie zelf te verifiëren.
Het auteursrecht op deze uitgave berust bij
de Stichting EP-Nuffic, Den Haag. Niets uit
deze uitgave mag worden verveelvoudigd,
opgeslagen in een geautomatiseerd
gegevensbestand of openbaar gemaakt,
ONMISBARE GIDS: JOINT
PROGRAMMES FROM A TO Z
Bent u ook van plan om een of andere vorm van een
joint programme op te zetten? Maak dan vooral gebruik
van de gids Joint programmes from A to Z. A reference
guide for practitioners. In dit online-naslagwerk op
www.nuffic.nl vindt u praktische informatie over alle
denkbare aspecten waar u mee te maken krijgt bij opzet
én beheer van een joint programme.
De gids is het resultaat van het JDAZ-project, dat in
oktober 2012 van start ging en deels gefinancierd werd
door het Erasmus Mundus-programma. zonder voorafgaande schriftelijke
toestemming van EP-Nuffic.
gratis abonnement ­
voor medewerkers
ho-instellingen:
www.nuffic.nl/europaexpresse