VOORLOPIG VERSLAG - De Raad van de Vlaamse

voorlopig verslag
VLAAMSE
GEMEENSCHAPSCOMMISSIE
DE RAAD
ZITTING 2014-2015
Nr. 7
INTEGRAAL VERSLAG
Vergadering van vrijdag 6 maart 2015
Ochtendvergadering
INHOUD
BERICHT VAN VERHINDERING .............................................................................................. 3
REGELING WERKZAAMHEDEN ............................................................................................. 3
DISCUSSIENOTA (R.v.O., art.51) .......................................................................................... 3
‘Een fuifzaal voor de Brusselse jeugd’, ingediend door mevrouw Annemie Maes
– Stuk 552 (2014-2015) – Nr.1
Bespreking ............................................................................................................................ 3
Sprekers: Annemie Maes – Jef Van Damme – Cieltje Van Achter
SAMENGEVOEGDE INTERPELLATIES EN VRAAG (R.v.O., art.62,8 en art.59,6) ....................
- Interpellatie van de heer Jef Van Damme tot de heer Guy Vanhengel, collegevoorzitter
bevoegd voor Begroting, Onderwijs, Vorming en Studentenzaken, betreffende stopzetten
werking VBB en PIEO
- Interpellatie van de heer Bruno De Lille tot de heer Guy Vanhengel, collegevoorzitter
bevoegd voor Begroting, Onderwijs, Vorming en Studentenzaken, betreffende de
gevolgen van het stopzetten van de subsidies voor de vzw Voorrangsbeleid Brussel en
voor het Project Innoveren en Exelleren in het Onderwijs
-2- Vraag van mevrouw Khadija Zamouri aan de heer Guy Vanhengel, collegevoorzitter
bevoegd voor Begroting, Onderwijs, Vorming en Studentenzaken, met betrekking tot
het afschaffen van subsidiemiddelen voor VBB
Sprekers: Jef Van Damme – Bruno De Lille – Khadija Zamouri – Paul Delva – Guy
Vanhengel, collegevoorzitter
SAMENGEVOEGDE INTERPELLATIE EN VRAAG (R.v.O., art.62,8 en art.59,6) .....................
- Interpellatie van de heer Jef Van Damme tot de heer Guy Vanhengel, collegevoorzitter
bevoegd voor Begroting, Onderwijs, Vorming en Studentenzaken, betreffende de
inschrijvingen kleuter- en basisonderwijs
- Vraag van de heer Paul Delva aan de heer Guy Vanhengel, collegevoorzitter bevoegd
voor Begroting, Onderwijs, Vorming en Studentenzaken, over de aanmeldingen voor
het secundair onderwijs.
Sprekers: Jef Van Damme – Paul Delva – Bruno De Lille – Liesbet Dhaene – Guy
Vanhengel, collegevoorzitter
VRAAG OM UITLEG (R.v.O., art.60) .......................................................................................
van mevrouw Liesbet Dhaene aan de heer Guy Vanhengel, collegevoorzitter bevoegd
voor Begroting, Onderwijs, Vorming en Studentenzaken, betreffende de rol die de VGC
en het Huis van het Nederlands zullen spelen bij het tweetalig maken van monocommunautaire welzijnsinstellingen die zijn overgegaan van de Cocof naar de GGC
Sprekers: Liesbet Dhaene – Guy Vanhengel, collegevoorzitter
INTERPELLATIES (R.v.O., art.62) ..........................................................................................
- van mevrouw Cieltje Van Achter tot de heer Pascal Smet, collegelid bevoegd voor
Cultuur, Jeugd, Sport en Stedelijk beleid, over de gemeenschapscentra
Sprekers: Cieltje Van Achter – René Coppens – Annemie Maes – Paul Delva – Pascal
Smet, collegelid
- van de heer Johan Van den Driessche tot de heer Pascal Smet, collegelid bevoegd voor
Cultuur, Jeugd, Sport en Stedelijk beleid, betreffende het nieuwe mediaplatform
Sprekers: Johan Van den Driessche – Stefan Cornelis – Annemie Maes – Paul Delva –
Pascal Smet, collegelid
VRAAG OM UITLEG (R.v.O., art.60) .......................................................................................
van mevrouw Annemie Maes aan de heer Pascal Smet, collegelid bevoegd voor
Cultuur, Jeugd, Sport en Stedelijk beleid, betreffende de niet verlenging van het project
“Het werkt, ça marche”
Sprekers: Annemie Maes – Cieltje Van Achter – Paul Delva – Pascal Smet, collegelid
BIJLAGEN ................................................................................................................................
TREFWOORDENREGISTER .......................................................................................................
-37e vergadering
Vergadering van vrijdag 6 maart 2015
OCHTENDVERGADERING
De vergadering wordt om 9.32 uur geopend.
Voorzitter: mevrouw Carla Dejonghe
BERICHTEN VAN VERHINDERING
De voorzitter: De heer Dominiek Lootens-Stael is verontschuldigd wegens gezondheidsredenen.
REGELING WERKZAAMHEDEN
De voorzitter: Collegevoorzitter Guy Vanhengel vraagt om de vraag om uitleg van mevrouw
Liesbet Dhaene, betreffende de rol die de VGC en het Huis van het Nederlands zullen spelen
bij het tweetalig maken van monocommunautaire welzijnsinstellingen die zijn overgegaan
van de Cocof naar de GGC, te behandelen na de samengevoegde interpellaties en vraag betreffende de inschrijvingen in het onderwijs.
Instemming.
DISCUSSIENOTA (R.v.O., art. 51)
Discussienota ‘Een fuifzaal voor de Brusselse jeugd’,
ingediend door mevrouw Annemie Maes - Stuk 552 (2014-2015) – Nr. 1
Bespreking
Mevrouw Annemie Maes (Groen): Vorige maand heb ik het College geïnterpelleerd over de
komst van een nieuwe fuifzaal. Helaas heb ik op mijn heel pertinente vragen geen antwoord
gekregen. Dat kan 2 dingen betekenen. Ofwel wil het College en het collegelid geen pottenkijkers, geen controlefunctie van de VGC-Raad. Ofwel betekent het dat nog niet is gestart met
het denkwerk over die fuifzaal. Het is vanuit dit idee dat de discussienota is ontstaan, waarbij
de Raad kan meedenken over die nieuwe fuifzaal. Groen wil daartoe positief bijdragen om
samen een mooi traject af te leggen.
Bij een vorige keer is al de analyse gemaakt dat Brussel een bruisende jonge stad is waar het
fijn is om uit te gaan, maar waar het de laatste jaren voor de jeugd steeds moeilijker is om met
een eigen laagdrempelig initiatief te starten.
Vaak botsen jongeren die een fuif willen organiseren op allerlei drempels. Waar bestaande
organisaties en commerciële concepten vaak wel een plek weten te vinden, is het voor beginnende jongeren een stuk moeilijker. Bestaande opties zijn vaak te groot en te duur of te bekend - en daardoor ook duur - ofwel moeten ze veel te lang op voorhand geboekt worden.
Vaak zijn er ook allerlei voorwaarden aan de huur van een zaal verbonden die het voor een
groep jongeren niet zo makkelijk maken om zo maar met een nieuw concept te starten. Zo
-4wordt er verwacht dat je ervaring voorlegt, of kan bewijzen de zaal te kunnen vullen, of ben je
verplicht bewaking en drank van de zaal af te nemen.
In het bestuursakkoord van de VGC staat het voornemen om deze legislatuur samen met de
Brusselse studenten en jongeren minstens 1 fuifzaal te openen. Dit lijkt ons een goede zaak.
Vooral het voornemen om de Brusselse jeugd er zelf bij te betrekken vinden wij een goed
plan.
Deze discussienota vertrekt vanuit het idee dat een nieuwe fuifzaal een fuifzaal van en voor
jongeren moet zijn, zonder daarom de buurt tot last te zijn. Dat moet zowel duidelijk worden
in de voorbereiding van de zoektocht naar een geschikt gebouw, als in het latere beheer van
de fuifzaal. Wij hopen met deze discussienota een goede basis te leggen voor een resolutie die
door álle VGC-raadsleden gesteund kan worden.
De discussienota bevat 4 luiken. Het 1ste luik gaat over de participatie van de jongeren, het 2de
over de locatie van de fuifzaal, het 3de over het beheer en het 4de over de eventuele koppeling
aan een jeugdhuis.
Wat de participatie betreft, moet het project dus niet alleen een zaak zijn van de VGC, maar
ook van de Brusselse jongeren zelf. Daarom is het belangrijk dat die jongeren vanaf het begin
nauw bij het project betrokken worden, nog vóór de zoektocht naar een geschikte locatie. Men
kan immers pas op zoek gaan naar een fuifplek als men een duidelijk idee heeft naar wat voor
een type fuifzaal men op zoek is. Informele contacten zijn hier uiteraard belangrijk, maar het
zou zonde zijn om de VGC-Jeugdraad hier over het hoofd te zien. Een collectief denkmoment
van het VGC-College samen met geïnteresseerde leden van de jeugdraad en daarbuiten zou
uiterst zinvol kunnen zijn en dat allemaal in een heel transparante sfeer.
De fuifzaal is een thema dat sterk leeft onder de Brusselse jeugd. Een regelmatige terugkoppeling naar een werkgroep van geïnteresseerde jongeren is dan ook belangrijk. De werkgroep
kan de zoektocht dan eventueel bijsturen als die te veel zou afwijken van het oorspronkelijke
concept zoals dat in overleg tussen jeugd en overheid was afgesproken. Het Brusselse jeugdwerk heeft een goede kennis van interessante locaties en gebouwen die als fuifzaal kunnen
dienen. Soms is het voor een administratie zinvoller om voor een ondersteunende aanpak te
kiezen dan om te veel zelf de leiding te nemen. Zeker voor werking met, voor en door jongeren kan de emancipatorische dimensie van zelf een project uit de grond te stampen, niet onderschat worden.
Eenmaal een geschikte locatie of gebouw gevonden is, blijft het natuurlijk belangrijk om de
jongeren er blijvend bij te betrekken. De kans dat er een kant-en-klare fuifzaal gevonden
wordt is erg klein. Er zullen waarschijnlijk verbouwingen moeten gebeuren. Bij het uittekenen
van deze plannen is het belangrijk dat de jongeren zo veel mogelijk mee aan de tekentafel
zitten. Hiervoor kunnen participatieve workshops georganiseerd worden voor alle geïnteresseerde jongeren. Op deze wijze zullen de jongeren zich veel meer bij het project betrokken
voelen dan wanneer ze een kant-en-klaar plan voorgeschoteld krijgen en nog alleen mogen
kiezen over de kleur van de bar en de locatie van de DJ booth.
Als we spreken over de fuifzaal als een project voor en door jongeren, dan bedoelt Groen ook
alle Brusselse jongeren. Nu zijn er veel Brusselse jongeren die slechts moeilijk een plaats
vinden in het Brusselse uitgaansleven. Daarom zou het interessant zijn als er aan de fuifzaal
een werking is gekoppeld met als bedoeling deze jongeren te motiveren en te begeleiden in
-5het organiseren van fuiven. Idealiter gaat het hier ook om meer dan passief afwachten en de
mogelijkheid tot ondersteuning bieden. Dat betekent een jeugdwerker die ook actief op zoek
gaat naar jongeren uit de buurt, die normaal geen fuiven organiseren.
Participatie betekent voor ons dus vanaf de beginfase contact opnemen met zo veel mogelijk
geïnteresseerde jongeren, via de VGC-Jeugdraad en andere jeugdinstellingen, permanent in
contact blijven met de werkgroep van jongeren om bij te sturen waar nodig, de jongeren laten
deelnemen aan de bouw- en verbouwingsplannen en tenslotte álle jongeren betrekken bij het
project.
Het 2de luik gaat over de locatie. Een fuifzaal voor de Brusselse jeugd mag natuurlijk niet ten
koste gaan van de levenskwaliteit van de andere Brusselaars.
Het is belangrijk dat jongeren zich een nacht lang kunnen uitleven, maar het is ook belangrijk
dat mensen in de buurt ’s nachts rustig kunnen slapen. Een goed geïsoleerd gebouw is hier
een eerste stap, maar het grootste deel van de overlast komt niet van het feestje zelf, maar van
feestvierende jongeren die aankomen op de fuif of later weer vertrekken. Daarom is het aan te
bevelen om de fuifzaal niet in een woonwijk te plannen. Het alternatief is de fuiven al erg
vroeg te laten eindigen, maar dit is duidelijk niet waar de Brusselse jeugd naar op zoek is.
Dit alles maakt dat de inplanting van een fuifzaal binnen de Vijfhoek een moeilijke oefening
wordt. Daarom lijkt het ons aangewezen om niet enkel in de Vijfhoek, maar ook daarbuiten te
kijken. Brussel is per slot van rekening ook niet zo groot dat een locatie buiten de Vijfhoek
absoluut onbereikbaar zou zijn. Door Noctis en Collecto zijn er ook buiten de Vijfhoek goed
bereikbare locaties. Bereikbaarheid met de fiets en het openbaar vervoer lijken ons essentiële
punten bij de keuze van een locatie, belangrijker dan per se een plek in de Vijfhoek. Bijkomend voordeel is ook dat indien de fuifzaal toch niet in de buurt van bewoning staat, er ook
minder streng naar de geluidsisolatie gekeken moet worden, wat een serieuze kostenbesparing
kan betekenen.
Ook wat betreft de ruimtelijke planning willen we dat de jongeren actief worden betrokken.
De fuifzaal mag geen vreemd concept zijn dat van bovenaf in een wijk wordt ingeplant, maar
moet een organisch onderdeel van het bredere wijkleven zijn. Door goede contacten met de
buurt zal ook de overlast verder beperkt worden door wederzijds begrip.
Een laatste element waar we aandacht voor willen vragen is ook om bij de keuze voor een
locatie rekening te houden met de kostprijs voor het organiseren van fuiven. Zo kan een leegstaand metrostation een interessante locatie lijken, maar dat gaat wellicht gepaard met een
hoge kostprijs door de verplichte aanwezigheid van de brandweer.
Samenvattend zeggen we dat de locatie gemakkelijk bereikbaar moet zijn met de fiets of het
openbaar vervoer, dat ze geen overlast in de buurt mag geven, dat de plaatselijke jeugd erbij
betrokken moet worden en bijkomende kosten zoals voor het inschakelen van brandweer
moeten worden vermeden.
Dan kom ik tot het luik beheer. Een fuifzaal voor de jeugd betekent ook dat de jeugd er nauw
bij betrokken wordt. Er moet plaats zijn voor bestaande collectieven, jonge initiatieven en
beginnende jongeren, maar altijd van en voor jeugd. Het is ook belangrijk dat de fuifzaal geen
commercieel concept wordt, daarvoor zijn er in het Brusselse nachtleven al opties genoeg.
-6Deze fuifzaal moet de noden lenigen die nu zeer dringend zijn, niet zomaar het bestaande
aanbod meer kansen geven.
Daarom lijkt het ons interessant om een aantal richtlijnen op te stellen voor de beheerder van
de fuifzaal.
In eerste instantie moet de nieuwe fuifzaal alle types van fuiven een kans geven. De zaal moet
niet geassocieerd worden met een bepaald genre van muziek of fuiven. Als zou blijken dat er
zich toch een te eenzijdig patroon aftekent, dan is het aan de beheerder om pro-actief op te
treden om meer diversiteit te garanderen, zonder in het commerciële circuit te belanden. Wel
moet de fuifzaal openstaan voor alle nieuwe concepten.
Elke aanvraag moet individueel bekeken worden en daar mag niet te veel bureaucratie bij
komen kijken. Ervaring met het eerder organiseren van fuiven mag dus geen voorwaarde zijn
en een eerdere mislukte fuif mag geen automatisch veto betekenen voor een tweede poging.
Jongeren hebben het recht om fouten te maken en daaruit te leren. Het is best om in onderling
overleg te bepalen onder welke voorwaarden de fuif kan plaatsvinden. Jongeren moeten daarbij de kans krijgen om te experimenteren.
De diversiteit moet niet enkel in de genres van de fuiven naar voor komen, maar ook bij de
organisatoren. Daarvoor moeten we actief op zoek gaan naar die jongeren die anders geen fuif
zouden organiseren.
De fuifzaal moet voldoende groot zijn, maar ook weer niet gigantisch groot. Na een bevraging
is gebleken dat de zaal een 300 à 500 mensen moet kunnen ontvangen. De huurprijs zou rond
de 500 euro moeten bedragen. Daarbij mag het geen verplichting zijn om security en drank bij
de zaal af te nemen. Er moet daar een zekere flexibiliteit zijn. Ook qua inrichting zou het interessant zijn als bar en DJ booth mobiel zouden zijn in de zaal, zodat elke organisator zijn eigen invulling kan geven aan de fuifzaal.
Wij zijn niet per se gekant tegen een koppeling van de fuifzaal aan een jeugdhuis. Dat heeft
zeker ook positieve aspecten. Op deze manier kan de zaal ook een nuttige invulling krijgen op
momenten dat er geen fuiven georganiseerd worden doordat er activiteiten van het jeugdhuis
in kunnen plaatsvinden. Bovendien kan het jeugdhuis als beheerder van de fuifzaal de rol vervullen van proactieve jeugdwerking om meer nadruk te leggen op de diversiteit.
Tegelijkertijd is het belangrijk om aandacht te hebben voor mogelijke conflicten. Het jeugdhuis mag nooit de exclusieve organisator van fuiven in de zaal worden. De bedoeling is dat de
zaal beschikbaar blijft voor alle geïnteresseerde organisatoren ongeacht of het in school- of
verenigingsverband is of van individuen. Omgekeerd betekent dit ook dat het jeugdhuis voldoende ruimte nodig heeft om zijn werking draaiend te kunnen houden als de fuifzaal bezet is.
Ze mogen niet afhankelijk zijn van die ruimte als enige mogelijkheid om hun activiteiten te
organiseren.
De combinatie van jeugdhuis en fuifzaal kan dus interessante voordelen bieden, maar we
moeten er toch waakzaam voor zijn dat het jeugdhuis niet afhankelijk wordt van de fuifzaal en
dat er voldoende diversiteit gegarandeerd kan worden.
Deze discussienota moet beschouwd worden als een startpunt. Wij reiken hiermee een hand
uit naar alle raadsleden in de meerderheid en de oppositie om samen met ons hierover na te
-7denken en aanbevelingen voor het College op te stellen. Hopelijk kunnen we dan zo snel mogelijk een nieuwe fuifzaal openen. (Applaus op de banken van Groen.)
De heer Jef Van Damme (sp.a): De s.pa zal zich onthouden van inhoudelijke commentaar
op deze nota, omdat wij vinden dat dit al uitvoerig besproken is in de Raad 2 weken geleden.
Het zou voorbarig zijn om nu opnieuw deze discussie te openen. Op een ander moment willen
wij hier graag op terugkomen, maar niet 2 weken na de bespreking in de commissie waar het
collegelid geantwoord heeft op deze vraag. We moeten dat nu niet gaan herhalen.
Mevrouw Cieltje Van Achter (N-VA): Ik heb aan mijn medewerkers gevraagd om te kijken
welke antwoorden het collegelid vorige keer gegeven heeft. Blijkbaar heeft collegelid Pascal
Smet bijna op geen enkele vraag kunnen antwoorden. Ik ben nu 9 maanden raadslid en ik heb
ondertussen geleerd dat vragen vaak niet beantwoord worden. Dat wil ofwel zeggen dat het
lastige vragen zijn, waarop de collegeleden niet willen antwoorden, ofwel weet het collegelid
het antwoord nog niet en heeft hij er nog niet op kunnen werken of moet hij er nog over nadenken. Dat laatste zal het geval zijn voor de vragen over de fuifzaal. Dat zijn geen lastige
vragen, maar het collegelid moet er nog over nadenken en heeft nog geen besluit genomen.
Daarom is de discussienota een goed initiatief. Ze geeft het collegelid veel stof tot nadenken.
De oppositie heeft hier dus goed werk geleverd. Hopelijk zal het collegelid dit meenemen in
zijn besluitvorming.
Het collegelid is vandaag niet aanwezig. Ik heb nu ook geen bijkomende vragen, want we
gaan er nu toch geen antwoord op krijgen. Het werk is nog niet gedaan. Dat is jammer, maar
we zullen een andere keer moeten interpelleren om meer antwoorden te krijgen.
Mevrouw Annemie Maes (Groen): Ik vind het toch verrassend dat niemand iets wil zeggen.
Het gaat hier eigenlijk om een denkoefening. De griffier heeft duidelijk gemaakt dat een discussienota een moment is van de Raad zelf. Het is de bedoeling dat we dankzij discussienota’s over bepaalde thema’s kunnen debatteren. Daarom vind ik het verbazend dat er niemand
van de andere fracties al heeft nagedacht over de manier waarop we een fuifzaal zouden kunnen inrichten. Misschien liggen mijn collega’s niet wakker van dit thema en is het voor hen
geen prioriteit.
Ik ben blij dat mevrouw Cieltje Van Achter er wel wakker van ligt en dat zij het wel een positief signaal vindt. Ook ik hoop dat ons denkwerk mee wordt opgenomen in het traject dat nog
moet komen en dat we niet voor een voldongen feit gesteld zullen worden. Ik hoop niet dat
we enkel zullen worden uitgenodigd op het moment dat de lintjes worden doorgeknipt of dat
we alles moeten lezen in de pers.
Dit is gewoon parlementair werk. Ik heb mijn werk gedaan als raadslid en ik vind het jammer
dat er geen bijdrage komt van de andere raadsleden.
De heer Fouad Ahidar (sp.a): Dat is dan jammer voor u.
-
De bespreking is gesloten.
-8-
SAMENGEVOEGDE INTERPELLATIES EN VRAAG (R.v.O., art. 62, 8)
Stopzetten werking VBB en PIEO
De heer Jef Van Damme (sp.a): Voorrangsbeleid Brussel (VBB) werd opgericht in 2000 en
is al 15 jaar een referentie in de Brusselse scholen. VBB ondersteunt scholen bij het ontwikkelen van de taalvaardigheid van hun leerlingen, het opstellen van een taalbeleid en het versterken van de differentiatie door het gedifferentieerd ondersteunen en leren en van de ouderen buurtbetrokkenheid bij de school.
Iedereen is het erover eens dat het VBB een enorme meerwaarde en een enorme ondersteuning betekent voor de Brusselse scholen, de directies en de leerkrachten. Het is een buitengewoon gewaardeerde partner in het Brusselse onderwijslandschap en we kunnen ons moeilijk
indenken om het zonder het VBB te doen.
Sinds de oprichting van het Onderwijscentrum Brussel (OCB) in 2008 was er een zeer intensieve samenwerking tussen het OCB en het VBB. Vriend en vijand beschouwt het VBB als
een sterke partner van het OCB. In 2008 was er ook een doorlichting van de werking van het
VBB met overwegend positieve resultaten. Over alle partijgrenzen heen en wetenschappelijk
onderbouwd was men het erover eens dat het werk van het VBB een enorme meerwaarde betekent voor de scholen in Brussel, die een aantal specifieke uitdagingen hebben door de sociaal-economische samenstelling en de taalachtergrond van hun leerlingenpopulatie. De specifieke inzet van het VBB rond taalvaardigheid, taalbeleid en taaldifferentiatie en ouderbetrokkenheid was daarom meer dan welkom.
Het was dan ook met grote verbazing dat we op een totaal onverwacht moment op 13 februari
2015 vernamen dat het VBB werd opgedoekt, dat de werking ervan werd stopgezet, net als
het Project Innoveren en Excelleren in het Onderwijs (PIEO) dat nog maar 2 jaar geleden
werd opgestart om concentratiescholen op een innovatieve manier te ondersteunen. We waren
daar zeer verbaasd over omdat er eigenlijk op geen enkele manier signalen waren gegeven dat
er problemen waren. Er is geen doorlichting geweest, er waren geen gesprekken met deze 2
instellingen, er was geen interne of externe evaluatie gepland en in oktober was er nog een
positief gesprek geweest tussen het VBB en Vlaams minister van Onderwijs Hilde Crevits.
Eind 2014 werd bovendien de begroting van het VBB goedgekeurd en werden er opnieuw
budgetten ingeschreven voor de werking van 2015, wat toch aangeeft dat het de bedoeling is
om daar verder mee te werken.
De communicatie op 13 februari 2015 was dus zeer verrassend. PIEO wordt volledig geschrapt en de vzw VBB wordt opgedoekt. De middelen zouden voor 50% worden toegewezen aan de pedagogische begeleidingsdiensten van de verschillende netten en voor 50% aan
het OCB.
Deze beslissingen zijn problematisch. Ik ga ervan uit dat de collegevoorzitter op de hoogte
was en ze misschien mee heeft goedgekeurd. Kan hij dat bevestigen? Ik veronderstel dat omdat ik van hem geen reactie heb gehoord in de pers, terwijl hij zijn ongenoegen over een beslissing meestal duidelijk laat weten. Vermits ik denk dat zwijgen instemmen betekent, veronderstel ik dat de collegevoorzitter wel vooraf geraadpleegd werd en deze beslissing zelfs
mee getekend heeft.
-9-
Ik heb een aantal vragen over de procedure. Wat het VBB betreft gaat het niet om een besparing, want het gaat over een heroriëntering van middelen. Als dat zo zou zijn, dan had men
perfect kunnen overleggen en kunnen werken naar een fusie van het OCB en het VBB of een
gesprek kunnen aanknopen over een minder conflictueuze overheveling.
Bovendien is het heel relatief dat dit geen besparingen zouden zijn aangezien er subsidies
blijven voor 14 mensen terwijl er de facto 17 mensen werken bij VBB. Zoals ik al zei gaat het
bij PIEO wel degelijk over een besparing aangezien die middelen geschrapt zijn.
Daarnaast heb ik vooral een inhoudelijk probleem. De concentratiescholen leveren in heel
veel Brusselse wijken ontzettend belangrijk werk en zijn daardoor de economische springplank voor heel veel kinderen in onze maatschappij. Het is dan ook een heel slecht signaal om
hun ondersteuning af te bouwen. Het is net het tegenovergestelde van wat men in onze situatie
van veel jongerenwerkloosheid zou moeten doen: investeren in onderwijs en de toekomst van
die kinderen zodat ze zich met meer slagkracht en capaciteiten kunnen ontplooien en op zoek
gaan naar een plaatsje op de arbeidsmarkt.
Die besparing is op zich al problematisch, maar daarnaast dreigen we een versnippering te
krijgen van opgebouwde expertise. Vooral het VBB, dat al 15 jaar met ongeveer dezelfde
mensen werkt, wordt erkend voor zijn expertise. Aan die mensen wordt nu gezegd dat hun
jobs niet moeten verdwijnen, maar dat ze wel opnieuw zullen moeten solliciteren voor een job
in de pedagogische begeleidingsdiensten of het OCB. Hun job is dus niet gegarandeerd. Bovendien zullen die mensen met hun expertise misschien elders aan de slag willen gaan. Het
risico is dat de 45 scholen die nu worden ondersteund in de kou komen te staan of dat een
groot deel van de expertise zal verdwijnen.
Ik kan het uiteraard de collegevoorzitter niet verwijten, maar ik stel vast dat de minister van
Onderwijs steeds meer netoverschrijdende projecten schrapt. Geld dat netoverschrijdend werd
besteed, zoals voor VBB, wordt nu toegewezen aan de individuele netten. De versterking van
die individuele netten is net het tegenovergestelde van wat de vorige minister van Onderwijs
probeerde door alle scholen, ongeacht het net, op een gelijkaardige manier te ondersteunen.
Mijn fractie betreurt deze beslissing ten zeerste. Ik hoop dat de collegevoorzitter ons meer
inzicht kan geven over de redenen. Ik verbaas mij overigens over zijn stilzwijgen. Ik kan begrijpen dat hij het goed nieuws vindt dat OCB meer ondersteund zal worden, maar de nettowinst voor de Brusselse scholen is allesbehalve duidelijk. Zeker door de afschaffing van PIEO
dreigt het een nettoverlies te worden voor de Brusselse scholen. Daar gaat het over.
De heer Bruno De Lille (Groen): Gelijke onderwijskansen, daar moeten scholen en beleid
elke dag opnieuw aan werken. Elk kind, met welk sociaal-economisch profiel ook, heeft recht
op kwaliteitsvol onderwijs. Daar zijn we het allemaal over eens.
Ook scholen waar de sociale mix moeilijk te realiseren is, willen en moeten kwaliteitsvol onderwijs garanderen. De vzw Voorrangsbeleid Brussel verrichte hier pionierswerk. De medewerkers van VBB ondersteunen scholen, directies en leerkrachtenteams op het vlak van taalvaardigheid, differentiatie en ouderbetrokkenheid. 15 jaar werken op het terrein maakt van
VBB een geweldige bron van expertise.
- 10 Het Project Innoveren en Excelleren in Onderwijs werd door voormalig minister van Onderwijs Pascal Smet opgestart, onder leiding van de Koning Boudewijnstichting. Het gaat om een
proefproject in 4 steden of regio’s, waaronder ook Brussel. Bedoeling is te onderzoeken hoe
de leerwinst in concentratiescholen vergroot kan worden. Evenveel leerwinst boeken als in
andere scholen volstaat immers niet, gezien de achterstand waarmee de kinderen beginnen.
Vlaams minister van Onderwijs Hilde Crevits heeft aangekondigd de subsidies voor beide
projecten stop te zetten. Zij maakt zich sterk dat de expertise niet verloren zal gaan en dat een
deel van het werk overgenomen wordt door het Onderwijscentrum Brussel, dat nu al samenwerkt met VBB vanuit dezelfde visie. Ook de onderwijskoepels krijgen een deel van de middelen.
Groen heeft op zich geen problemen met rationalisering, maar we zijn wel bang dat heel wat
expertise verloren zal gaan en dat dit tegelijkertijd toch een besparingsoperatie is. VBB en
OCB werken immers al functioneel samen sinds OCB in 2008 werd opgericht.
Eerder al lanceerde de bevoegde minister het denkspoor om de berekening van de werkingsmiddelen van scholen te wijzigen en hierbij minder rekening te houden met leerlingenkenmerken, dus met de sociaal-economische achtergrond van de leerlingen. Beetje bij beetje
wordt, ook op het vlak van onderwijs, een rode draad zichtbaar: deze regering bespaart op de
meest kwetsbare doelgroepen.
Hoe zullen we die kansarme kinderen in de Brusselse scholen blijvend ondersteunen? Er was
een beleid waar misschien wel vanalles op af te dingen was, maar het was er wel. En in plaats
van het te verbeteren, krijgen wij de indruk dat er links en rechts initiatieven worden genomen
om dat beleid af te bouwen zonder dat er iets in de plaats komt.
De vraag is: waar gaan we naartoe? Brussel en Antwerpen hebben hetzelfde probleem: er zijn
grote groepen kansarme kinderen in het onderwijs. We weten dat onze scholen goed werk
leveren en hun leerlingen veel leerwinst boeken, maar dat volstaat niet. Ze zouden nog meer
leerwinst moeten boeken zodat hun leerlingen op het einde van de rit met dezelfde kansen de
arbeidsmarkt kunnen betreden als kinderen met een minder zwakke sociale achtergrond. Hoe
zullen we die kinderen ondersteunen zodat ze die leerwinst wel kunnen boeken?
Zit er een groot plan achter de maatregelen van de Vlaamse minister? Vandaag zien we het in
elk geval nog niet. Dat wordt dringend tijd. Nu maakt de Vlaamse minister alleen maar directies en ouders ongerust en wekt ze de indruk dat besparingen op de ondersteuning van die
kansarme jongeren mogelijk zijn. Dat is ongepast. De VGC kan dit niet accepteren, want het
is slecht voor Brussel. Hoe zullen we die kinderen wel ondersteunen en wanneer komt dat
grote plan er?
Werd de collegevoorzitter betrokken bij of geconsulteerd over deze beslissingen? Wordt de
werking van VBB en PIEO volledig overgenomen door het OCB? Hoeveel personeelsleden
van VBB zullen overgenomen worden door OCB? Hoe zorgt de VGC ervoor dat de ondersteuning van de meest kwetsbare leerlingen minstens op hetzelfde niveau blijft als vandaag –
en liefst nog verbetert – en dat de huidige expertise niet verloren gaat? Ik ga ervan uit dat de
VGC zal moeten bijspringen. Wat zal dit bijkomend kosten?
Mevrouw Khadija Zamouri (Open Vld): Ik ben bezorgd over de stopzetting van de subsidies voor VBB. Ik ben er immers zelf bijna 4 jaar begeleider geweest.
- 11 -
De Standaard meldde dat de subsidiëring van VBB wordt stopgezet en dat het contract van 14
onderwijsondersteuners afloopt op het einde van dit schooljaar. Ondertussen kregen zij al hun
ontslagbrief. Een aantal mensen zouden hun werk kunnen verderzetten bij pedagogische begeleidingsdiensten en het OCB. Naast het VBB werkt ook OCB rond dezelfde ondersteuningspijlers in scholen: ouderondersteuning, taal, diversiteit en differentiatie.
Ik wil vooral weten hoe dit verder gaat, los van de voor de begeleiders dramatische ontslagen.
Ik had al het gevoel dat OCB en VBB heel lang naast elkaar hetzelfde werk deden en dat het
beter geïntegreerd kon worden. Ik ben zelfs een beetje verbaasd dat het zo lang heeft geduurd.
Maar ik ben wel ongerust over het lot van die 14 begeleiders.
Over hoeveel subsidies gaat het hier precies? Worden deze middelen elders besteed in het
Brusselse onderwijsondersteuningsbeleid? Hoeveel basisscholen krijgen nu ondersteuning
van het OCB en hoeveel van VBB? Zijn er scholen die het risico lopen om niet de begeleiding
te krijgen die ze verdienen? Dat is immers onze grootste zorg: wat is de meerwaarde voor de
leerlingen? Zouden de onderwijsondersteuners van VBB, die inderdaad een heel professioneel
parcours hebben doorlopen, kunnen worden tewerkgesteld in het OCB met het oog op de verbreding van OCB naar de werking in het secundair onderwijs?
De heer Paul Delva (CD&V): Er wordt gesproken over 2 projecten: PIEO en VBB. Ik zag
het project PIEO samen met collega Khadija Zamouri tot stand komen in de vorige regeerperiode van het Vlaams Parlement. Ik heb het altijd een heel warm hart toegedragen. Het was
een heel interessant project, maar het staat op zich los van de dagelijkse ondersteuning die het
gros van onze Brusselse scholen krijgt van ondersteuningsdiensten als OCB.
Ik wil nog opmerken dat de stopzetting van PIEO niets nieuws is. Het Vlaams Parlement besprak dit al in de herfst van vorig jaar. Het werd in december ook goedgekeurd in een programmadecreet. Het gaat over ongeveer 800.000 euro voor begeleiding van 13 scholen in
Vlaamse centrumsteden en Brussel. Het eindrapport van PIEO wordt verwacht tegen de zomer. Ik heb ook begrepen dat de Koning Boudewijnstichting, die het project coördineerde, het
evenmin wil loslaten. Misschien is er via deze stichting nog iets mogelijk. De pedagogische
begeleidingsdiensten zullen heel nauw betrokken worden bij het uitwisselen van de reeds opgebouwde expertise, waardoor die maximaal wordt gewaarborgd.
Politiek is keuzes maken en dat is hier gebeurd, maar ik zal niet verhelen dat ik PIEO persoonlijk een heel waardevol project vond.
Daarnaast spreekt men al jaren over een mogelijke samensmelting van VBB en OCB. Er werden hiervoor ook tal van scenario’s uitgetekend. De begeleiders van beide ondersteuningsdiensten werkten de afgelopen jaren al functioneel samen voor bepaalde initiatieven. Velen
vonden dat beide organisaties niet apart naast elkaar hoefden te bestaan. Jarenlang werd de
knoop echter niet doorgehakt. Dat is nu wel gebeurd.
Als Vlaamse Brusselaar vind ik het heel belangrijk dat de subsidie van 1,2 miljoen euro die
aan VBB werd toegekend volledig behouden en volledig Brussels gekleurd blijft.
Ik begrijp dat die subsidie zal verdeeld worden over het OCB en de pedagogische begeleidingsdiensten. De Vlaamse Regering heeft gegarandeerd dat hierop niet zou worden bespaard.
De Brusselse scholen die nu begeleiding krijgen van het OCB of het VBB, en dat zijn er heel
- 12 wat, zouden door deze verschuiving van middelen in principe niet minder ondersteund moeten worden in de komende jaren. Dat is wat telt.
Ik begrijp dat de expertise op het vlak van taalbeleid, oudercommunicatie, buurtcommunicatie, meertaligheid, diversiteit, ouderbetrokkenheid en taalvaardigheid nu concreet wordt gebundeld, enerzijds door het OCB en anderzijds door de pedagogische begeleidingsdiensten.
Beide hebben zich ertoe geëngageerd om daadkrachtig de door al die jaren opgebouwde expertise van VBB te garanderen.
Ik sluit af. Ik heb het in deze legislatuur al een paar keer gezegd en ik zal het blijven zeggen:
mijn partij blijft heel erg staan achter de kwaliteitsondersteuning in het Brusselse onderwijs. 2
grote uitdagingen wachten ons. Enerzijds is er de capaciteitsuitbreiding, waarover we het
straks nog zullen hebben. De Vlaamse Regering en de VGC doen daar al grote inspanningen.
Tegelijkertijd blijven wij anderzijds hameren op de kwaliteitsondersteuning. Het werk aan de
schoolpoort en binnen de schoolmuren van de afgelopen jaren werpt dag in dag uit vruchten
af. Wij zullen mee aan de kar blijven trekken om te behouden wat goed is en te versterken
waar het kan.
Politiek heeft te maken met keuzes maken. Ik vind het belangrijk dat de middelen behouden
blijven, dat ze behouden blijven voor Brussel, en dat de 2 groepen die geroepen zijn om de
expertise te waarborgen, het OCB en de pedagogische begeleidingsdiensten, zich hebben geengageerd om die expertise van de VVB krachtig te garanderen en voort te zetten.
Collegevoorzitter Guy Vanhengel: Collega’s, wat zich nu in het Brussels onderwijslandschap aftekent met betrekking tot het VBB kent zijn oorsprong in 2007, toen nog met minister
Frank Vandenbroucke. Ik ben ondertussen aan mijn 4de minister van Onderwijs toe: mevrouw
Marleen Vanderpoorten, de heer Frank Vandebroucke, de heer Pascal Smet en nu mevrouw
Hilde Crevits. Ik heb nog meer minister-presidenten gekend.
De heer Jef Van Damme (sp.a): Dat zegt veel over u. (Glimlachjes)
Collegevoorzitter Guy Vanhengel: Er zijn er die komen en gaan, er zijn er die blijven.
In 2007 werd na een grote rondetafelconferentie beslist om alle Brusselse onderwijsondersteuners te laten opgaan in 1 werking, ten einde de efficiëntie, de effectiviteit en de kwaliteit
van hun verschillende werkingen te optimaliseren. Dat was een vraag van het onderwijsveld
zelf. Alle partners – de leerkrachten, de directies, de ouderverenigingen, de pedagogische begeleidingsdiensten – stonden toen op dezelfde lijn: breng alles samen, probeer vraaggestuurd
te werken vanuit een centraal aangestuurde begeleiding voor het hele Brusselse onderwijsveld. De bedoeling was de Brusselwerking en de expertise met betrekking tot Brussel te optimaliseren op 2 punten: via het OCB en via de netgebonden pedagogische begeleidingsdiensten. Daarom werd in 2008 het OCB opgericht. Daarin gingen toen samen: Taalvaart, BITS2,
Schoolopbouwwerk Brussel en het Nascholings- en Leermiddelencentrum. Al die verschillende onderdeeltjes, veelal vzw’tjes, werden bij elkaar gebracht en werden door de VGC gehuisvest in de Marcqstraat.
De integratie van VVB binnen het OCB lukte op dat moment niet. Maar het OCB en het VBB
zijn wel functioneel blijven samenwerken. Weliswaar met een groot OCB en een steeds kleiner VBB.
- 13 De beslissing werd door de Vlaamse Regering, door minister Crevits, genomen in perfecte
samenspraak met mezelf. Mijnheer Van Damme, u hebt dat goed begrepen. Als ik niets van
mij laat horen, dan is dat een teken dat ik instem. Trouwens, ik denk dat het is gezegd geweest
dat ik instem. Ik stem in omdat dit gewoon de lijn is die we al vele jaren bewandelen.
De beslissing bouwt verder op het proces dat in 2007 werd gestart en dat tot op heden niet kon
worden gefinaliseerd. Het staat buiten discussie dat de VGC in de toekomst de kwaliteit en de
intensiteit van de ondersteuning van de Brusselse scholen via het OCB onverminderd wil
voortzetten. En meer dan dat. Zeker op aangeven van de heer Paul Delva, en unaniem gedragen door de leden van de Raad, krijg ik alsmaar meer signalen dat hoe meer je het OCB goed
kunt laten draaien en het versterken met mensen en middelen, hoe liever men het heeft. Ik
onderschrijf dat ten volle en sta er 100% achter. Het OCB met zijn integrale werking en zijn
eenduidige aansturing is een zeer krachtige tool, die men ons in de rest van Vlaanderen benijdt. Er zijn zelfs buitenlanders die komen kijken hoe dat is opgebouwd. Wij gaan voort op
wat we hebben beslist. Dat maakt dat het OCB nog wordt versterkt.
Als ik zeg dat de intensiteit en de kwaliteit van de ondersteuning worden behouden, betekent
dit dat, ook in samenspraak met minister Crevits, ervoor wordt gezorgd dat de scholen die nu
door het VBB worden ondersteund ook het volgende schooljaar op de nodige ondersteuning
kunnen rekenen. U weet hoe dat werkt. De scholen krijgen begeleiders toegewezen die x aantal uren in die scholen doorbrengen. Dat is allesbehalve voltijds. Dat is zelfs niet halftijds. Die
uren en die begeleiding blijven bestaan. Het budget van 1,2 miljoen euro dat de Vlaamse
overheid jaarlijks voorzag voor het VBB wordt opgesplitst. De ene helft gaat naar de pedagogische begeleidingsdiensten, de andere helft naar het OCB. De middelen die worden ingezet
voor de pedagogische begeleidingsdiensten worden ook ingezet in en voor Brussel. Wat men
doorschuift naar de pedagogische begeleidingsdiensten moet ook de Brusselwerking van die
pedagogische begeleidingsdiensten ten goede komen. Je krijgt dus een versterking van de
pedagogische begeleidingsdiensten op het pedagogische vlak. Aan onze kant heeft de VGC
contracten met de pedagogische begeleidingsdiensten en met de koepels om hen te vragen om
een deel van hun activiteiten te focussen op de capaciteitsproblematiek en om de scholen te
ondersteunen opdat de capaciteit verder kan worden ontwikkeld.
Dat is allemaal zeer coherent en logisch. De doeltreffendheid van de inzet van de middelen
kan hierdoor alleen maar worden versterkt.
Er zal dus een samenwerkingsprotocol worden afgesloten tussen het OCB en de pedagogische
begeleidingsdiensten om de inzet in Brussel en de onderlinge samenwerking en complementariteit vast te leggen. De VGC zal de middelen van de Vlaamse Gemeenschap aanwenden om
het personeelsbestand van het OCB uit te breiden en om zo het wegvallen van het VBB volwaardig te kunnen opvangen. Mocht het nodig zijn, dan kunnen wij die middelen aanvullen
met een extra VGC-budget. We zullen bekijken hoe ver dat reikt. Ik weet dat ik altijd jullie
instemming zal mogen genieten als ik extra middelen toeschuif naar het OCB, mijnheer Delva. Wat dat betreft, voel ik mij sterk geruggensteund. De directeur van het OCB ook, trouwens. Ik moest jullie zeggen dat hij jullie bedankt voor de vriendelijke woorden. Hij leest
altijd aandachtig wat hier wordt verteld. Mevrouw de voorzitter, zodra het verslag klaar is,
werpt hij zich er op en kijkt hij na wat er allemaal over zijn instelling werd gezegd.
De VBB-personeelsleden krijgen maximaal de kans om de overstap te maken naar het OCB.
Zo willen wij dat de expertise van het VBB niet verloren gaat. Diezelfde expertise is trouwens
aanwezig in het OCB vermits zij al vele jaren samenwerken. Het OCB weet perfect hoe VBB
- 14 werkt, welke tools zij gebruiken en hoe ze dat doen. Niets van wat het VBB ooit zou hebben
gedaan, is niet gekend door het OCB.
Uiteraard zijn de kwaliteitsvolle krachten van VBB de geschikte kandidaten om onderwijsondersteuner te worden bij het OCB. Maar dat zal nu natuurlijk niet verlopen binnen het kader
van een vzw-structuur, die een zeer eigen verlonings- en aanwervingssysteem kan ontwikkelen, maar volgens de regels van het OCB, dat in principe deel uitmaakt van de VGCadministratie en waar men overheidspersoneel wordt met een eigen statuut. Dat heeft zijn
voor- en nadelen. In een vzw is het statuut precairder dan in een overheidsdienst. Wij keuren
allemaal samen deze regels goed die deel uitmaken van het statuut en die voorwerp uitmaken
van het overleg met de syndicale organisaties. Aanwerven doen we door middel van examens.
Wij gaan dus examens uitschrijven die toelaten aan de onderwijsondersteuners om zich kandidaat te stellen en dan eventueel toe te treden tot het OCB. Deze examens worden nog voor
eind juni 2015 georganiseerd. De vacantverklaring, rekrutering en selectie zullen gebeuren
conform de regels die van toepassing zijn binnen de VGC.
Voor het schooljaar 2014-2015 worden 59 basisscholen ondersteund door het OCB en 36
door VBB. Daarnaast biedt het OCB ondersteuning aan 6 buitengewone basisscholen en 14
secundaire scholen. Aan de aantallen zie je al dat het OCB alsmaar meer de hoofdspeler is
geworden op het terrein van de ondersteuning en dat het VBB feitelijk een aanvullend gedeelte werd, daar waar historisch het VBB de eerste speler was. Het OCB en het VBB bieden
sinds 2008 een gezamenlijke ondersteuning voor het gewoon basisonderwijs, vanuit dezelfde
visie en ondersteuningsstrategie. Dat loopt al helemaal identiek. Voor de scholen maakt het
dus geen verschil of de ondersteuner door het OCB of door VBB is tewerkgesteld. De uitbreiding van de ondersteuning van het OCB in het secundair onderwijs is nu al van toepassing en
staat ingeschreven in het bestuurakkoord van de VGC.
Vervolgens is er het verhaal van het Project Innoveren en Excelleren in het Onderwijs, beter
gekend als PIEO. De heer Paul Delva heeft terecht opgemerkt dat dit verhaal eind vorig jaar
zijn beslag reeds heeft gekregen in de schoot van het Vlaams Parlement en van de Vlaamse
Regering. PIEO was een kleinschalig en tijdelijk project van de vorige minister van Onderwijs Pascal Smet. Nu wordt dit project stopgezet.
Het verbaast en intrigeert me steeds dat men er blijkbaar van uitgaat dat projecten oneindig
zijn. Eigen aan een project is precies dat elk project een begin en een einde kent. Men test iets
uit en gaat na of het functioneert. Daarna doet men er iets mee binnen het kader van de reguliere werking. Dit is toch de opzet van projectwerking, niet? Als men in een school een project uitwerkt, is men daar een week of twee mee bezig. Vervolgens wordt het beëindigd. Hier
verbaast men zich er blijkbaar over dat een project op een bepaald ogenblik een einde kent.
Dit is toch precies de bedoeling? Men probeert iets en er komt een einde aan.
Eind 2014 beslisten de Vlaamse Regering en het Vlaamse Parlement om een einde te maken
aan PIEO. Dit project werd toegepast in 13 Brusselse, Gentse, Antwerpse en Limburgse scholen. Al deze scholen hadden een hoge concentratie van GOK-leerlingen. PIEO moest een aantal vernieuwende benaderingen uitwerken. Dit schooljaar krijgt PIEO de kans om de verworven inzichten te delen met het OCB. Met andere woorden: alle kennis en expertise die PIEO
heeft opgeleverd, zal meegedeeld worden aan het OCB, aan de pedagogische begeleidingsdiensten en aan het bredere werkveld. Zo kunnen deze diensten de door dit tijdelijke project
opgebouwde expertise inzetten in hun reguliere werking. Meer dan dat is het niet.
- 15 De heer Jef Van Damme (sp.a): Mijn aanvoelen was correct. Als collegevoorzitter Guy
Vanhengel niet reageert, gaat hij akkoord.
Ik vind het toch jammer dat hij zo snel overstag is gegaan.
Collegevoorzitter Guy Vanhengel: Het is ook nooit goed.
De heer Jef Van Damme (sp.a): Ik zal me beperken tot 2 opmerkingen. Ik heb immers al
heel wat gezegd.
Uiteraard was het proces om een aantal ondersteuningsdiensten samen te voegen, al in gang
gezet. De sp.a heeft dit steeds onderschreven. In se is het een goed proces. Alleen vond dit in
het verleden steeds in overleg en met instemming van alle partners plaats. Deze keer is het
eigenlijk een coup de theâtre. Eerst wordt een budget goedgekeurd voor VBB om vervolgens,
na 2 maanden en zonder enig overleg, alles in de koelkast te stoppen. Ik betreur dit ten zeerste. Dit is een belangrijke nuance die ik wens aan te brengen in het verhaal van collegevoorzitter Guy Vanhengel. Hij mag straks reageren maar ik wens eerst mijn verhaal te brengen.
Collegevoorzitter Guy Vanhengel: De coup de theâtre waar de heer Jef Van Damme op
alludeert, heeft uiteindelijk 8 jaar in beslag genomen.
De heer Jef Van Damme (sp.a): Het resultaat van het overleg met VBB had een vruchtbaarder resultaat kunnen opleveren. Nu kan men enkel spreken van een unilaterale beslissing.
Ten 2de en wellicht iets belangrijker: de besparing bij de afschaffing van PIEO is toch niet zo
onschuldig als de collegevoorzitter hier laat uitschijnen. Oorspronkelijk zou PIEO tot 2017
lopen. Ik citeer hier wat een van de schooldirecteurs over het project wist te vertellen: “Het is
een heel goed project maar we zijn pas vorig jaar effectief van start gegaan. Het was de bedoeling om een inhoudelijke evaluatie te houden na 2017. Pas dan zou beslist worden wat er
zou gebeuren.”
Het project had tot doel lesmateriaal en leermethodes te ontwikkelen die effectief konden ingezet worden bij de ondersteuning van concentratiescholen en in moeilijke leersituaties. Dit
project was volledig complementair bij wat het VBB en het OCB doen. Zij zorgen er namelijk
voor dat het materiaal waarmee deze diensten werken, beter beantwoordt aan de noden. De
getuigenis van directeur Lemmens bewijst dat men nog niet op dat punt was aanbeland. De
afschaffing van PIEO is toch niet zo onschuldig. Ik stel de vraag dan ook heel concreet: zal
collegevoorzitter Guy Vanhengel er zelf voor zorgen dat er binnen het OCB blijvend wordt
geïnnoveerd in en nagedacht over het lesmateriaal waarmee er wordt gewerkt?
Het is goed dat het OCB de huidige ondersteuning geeft. Wij erkennen de expertise die OCB
op dit vlak heeft opgebouwd. Niemand is echter onfeilbaar. Ook het OCB niet. PIEO was een
soort externe impuls om ervoor te zorgen dat ook het OCB bleef innoveren en bleef zoeken
naar nieuw lesmateriaal en nieuwe methodes. Ik hoop dat de collegevoorzitter er zich zal toe
verbinden dat het OCB dit intern zal blijven doen. Anders zou het OCB de drive naar vernieuwing en innovatie wel eens kunnen verliezen.
De heer Bruno De Lille (Groen): Ik begin met wat hier het laatst werd vermeld, namelijk de
opheffing van PIEO. Projecten zijn inderdaad per definitie tijdelijk en kennen dus een begin
en een einde. Dit klopt. Als men echter stelt dat een project 4 jaar moet lopen, impliceert dat
- 16 ook een actieplan voor 4 jaar. Na 4 jaar moet men het resultaat kennen en moet men weten op
welke wijze men het geheel wenst te evalueren.
Een project opstarten voor 4 jaar en er na anderhalf jaar al de brui aan geven, komt neer op
slecht beleid. Men besteedt er immers geld aan. Men steekt een aantal zaken in gang maar
vooraleer ze maar tot ontwikkeling kunnen komen, beëindigt men alles. Er waren geen aanwijzingen dat PIEO de beoogde doelstellingen niet verwezenlijkte.
Collegevoorzitter Guy Vanhengel: Waarop baseert de heer De Lille zich om dit te beweren?
De heer Bruno De Lille (Groen): Op echo’s in de pers. Iedereen vond dat PIEO een interessante oefening was. Bovendien gaat men wel heel kort door de bocht om na anderhalf jaar het
geheel al op te doeken wegens een vermeend gebrek aan resultaten. Dat lijkt me heel vreemd.
De persecho’s klonken alvast unisono positief over alle projecten die werden opgezet.
De heer Jef Van Damme heeft in zijn betoog trouwens verwezen naar een schooldirecteur die
blijkbaar aan het project participeerde. Ik vang enkel positieve zaken op. Het is allesbehalve
een teken van goed beleid om een initiatief zo snel af te voeren. Het lijkt mij een zuivere besparingsoperatie te zijn. Een besparingsoperatie die dan nog eens plaatsvindt op de kap van
een aantal kansarme kinderen.
De Groen-fractie staat volledig achter het OCB. Dat was in het verleden zo en dat blijft ook
zo. De commissie Onderwijs en Vorming zal binnen afzienbare tijd trouwens een bezoek
brengen aan het OCB. De expertise en werkwijze van het OCB kan, volgens mij, trouwens
niet genoeg bekend zijn. Niemand stelt de expertise en werkwijze van het OCB in vraag.
Groen blijft volledig achter deze instelling staan.
Ik ben het ermee eens dat het VBB te lang dubbel werk heeft geleverd. In se is Groen zeker
niet gekant tegen rationaliseringsoperaties en het samenbrengen van 2 organismen die eigenlijk hetzelfde doen. In se is dit zelfs iets positiefs. Dit gebeurt hier echter niet. Hier wordt het
VBB “opgehoffen”. Vervolgens zegt men dat het OCB alles zal overnemen. Ten slotte wordt
het geld verdeeld over het OCB en over de 2 koepels die dan in hun pedagogische begeleidingsdiensten voor Brussel daar dan nog eens rekening zouden moeten mee houden.
Collegevoorzitter Guy Vanhengel: Het geld wordt verdeeld over 1 koepel.
De heer Bruno De Lille (Groen): Dat is toch een versnippering van het beschikbare geld?
Men heeft geen enkele garantie dat al dat geld er ook effectief zal voor zorgen dat het beleid
wordt verder gezet. Als het geld bij de verschillende koepels belandt, belandt het in een grote
pot. Iedereen weet dat het dan nog zeer moeilijk is om na te gaan of het geld nog effectief
wordt gebruikt voor hetgeen waarvoor het bedoeld was.
Volgens mij komt dat opnieuw neer op een vermindering van de financiële middelen voor de
kansarme kinderen.
Ten slotte – we kunnen het er misschien later nog eens over hebben, want ik heb geen echt
antwoord gekregen – zou ik vanuit de VGC, maar vooral vanuit de Vlaamse Gemeenschap
toch eindelijk wel eens willen weten waar men naartoe wil met de ondersteuning van de kansarme jongeren in het onderwijs in het algemeen en meer specifiek in het Brussels onderwijs.
- 17 Vandaag zie ik links en rechts allerlei kleine besparingen. Elk op zich zijn deze besparingen
wellicht niet zo erg. Als men evenwel alles begint op te tellen, ziet men toch een patroon.
De heer Paul Delva stelt dat politiek impliceert dat men keuzes maakt. Dit is effectief zo. Men
mag echter geen keuzes maken op de rug van de kansarmen. De keuze die men hier moet maken, is net de keuze om bijkomend te investeren. Besparen in deze is uit den boze. Waar wil
men naartoe? Dat had ik graag eens geweten.
Als men weet waar men naartoe wil, zou men een aantal discussies trouwens niet meer hoeven te voeren. Als men zicht krijgt op de wijze waarop men de kansarmen extra en beter gaat
ondersteunen, kan men de discussie aanvatten. Op het ogenblik dat men vervolgens een consensus heeft bereikt, vermijdt men een aantal tussentijdse discussies. Deze discussies worden
precies nu wel gevoerd. We zijn immers ongerust. We zijn terecht ongerust. Groen is van mening dat men het niet kan maken dat men de kansarme kinderen en jongeren in Brussel zo
maar aan hun lot overlaat.
Mevrouw Khadija Zamouri (Open Vld): Vooreerst wens ik collegevoorzitter Guy Vanhengel te bedanken voor zijn antwoorden. Het is alvast heel geruststellend dat het budget en de
hieraan verbonden centen in Brussel blijven. Men kan hiermee dus blijven werken.
Ik wil even terugkomen op wat de heer Bruno De Lille net stelde. Het feit dat de helft van het
budget naar het OCB gaat voor de uitbreiding en de verbreding van zijn werking, is een goede
zaak. De andere helft gaat naar de 3 pedagogische begeleidingsdiensten. De heer De Lille
concludeert hieruit dat het geld dus niet naar kansarme kinderen gaat. Ik opteer er alvast voor
dat het budget aan een netoverschrijdende werking wordt besteed. De 3 pedagogische begeleidingsdiensten begeleiden ook kinderen in die scholen. Het is dan toch eigenaardig dat volgens de heer De Lille het geld niet ten goede zal komen aan kansarme jongeren.
De heer Bruno De Lille (Groen): Het geld komt daar in één grote pot terecht. In het eerste
jaar zal men misschien nog extra zaken kunnen genereren. Ik vrees echter dat dit zeer snel zal
verwateren.
Mevrouw Khadija Zamouri (Open Vld): Ik zou de traditionele begeleidingsdiensten toch
ook niet onderschatten. Iedereen moet trouwens op een bepaald ogenblik geëvalueerd worden.
Men moet zich de vraag durven stellen hoe hij of zij bezig is.
Ik ben ook blij dat de begeleiders van het VBB maximaal kunnen overgaan naar het OCB. De
examens die eind juni 2015 worden uitgeschreven, zullen wellicht opengesteld worden voor
iedereen. Iedereen zal, overeenkomstig de richtlijnen van de VGC, kunnen inschrijven.
Er heerst hier een misverstand over wat het VBB nu effectief heeft gedaan en wat het OCB en
het PIEO doen. VBB en OCB ontwikkelen eveneens lesmateriaal. Een bezoek aan het OCB
noem ik altijd een bezoek aan de grot van Ali Baba. Dit bezoek zal eens en voor altijd uitmaken wat het OCB doet. Het VBB heeft lesmateriaal ontwikkeld. Samen met de Katholieke
Universiteit Leuven (KUL) en de Vrije Universiteit Brussel (VUB) heeft VBB evaluaties gemaakt van een nulmeting van de begeleiding van de scholen. Na 4 jaar ging men vervolgens
na of de werkingen van het OCB en het VBB al dan niet effectief leerwinst hebben opgeleverd. In se is dit de core business van deze begeleidingsdiensten.
- 18 Toen de heer Delva en ik in het Vlaams Parlement zetelden en vernamen dat PIEO zou worden opgericht, dachten we in de trant van “Hopla, weer eentje erbij.” De heer Paul Delva verwees er in zijn tussenkomst trouwens al naar. Ik weet dat hij dit, omwille van bepaalde redenen, een sympathiek project vindt. Het mag hier echter niet over sympathie voor projecten
gaan. Ik heb hier zelf ook 10.000 sympathieke projecten in mijn zak zitten. Echt waar! Men
moet zich beperken tot de vraag wat al deze projecten zullen opbrengen voor de kinderen.
Laat ons nu eens nadenken over efficiëntie. Waaraan besteden we ons geld? Dient het enkel
om een aantal personeelsleden aan een betrekking te helpen of gaat het om de toekomst van
onze kinderen?
De heer Bruno De Lille (Groen): Dat is precies wat wij vragen. Zeg ons waar het geld naartoe gaat, toon het ons. Precies dat is niet gebeurd.
Mevrouw Khadija Zamouri (Open Vld): Heb nu toch eens wat vertrouwen in het werk van
de mensen. Al wie ook maar een beetje doelbewust bezig is met wat hij of zij doet, gaat er
toch voor zorgen dat men zichzelf evalueert? Men gaat zijn mosterd toch halen bij universiteiten of allerlei pedagogische diensten? Of dit nu het OCB dan wel het VBB is, doet er toch niet
toe? Men gaat me toch niet wijsmaken dat Piet Vervaecke niet exact weet waar hij mee bezig
is?
De heer Bruno De Lille (Groen): Ik heb alle vertrouwen in hem, maar niet in mevrouw Crevits.
Mevrouw Khadija Zamouri (Open Vld): Zij gaat dat niet bepalen. (Gelach)
U mag mijn woorden niet verdraaien. Mevrouw Crevits heeft samen met de heer Vanhengel
de beslissing genomen om de subsidies in Brussel te houden. Dat is een goed begin. Ze had
ook kunnen zeggen dat in het licht van de bezuinigingen veel te veel geld naar Brussel gaat.
Ze heeft echter beslist dat het geld hier blijft. Wij moeten nu beslissen hoe we dat geld besteden.
U stelt de pedagogische diensten gedeeltelijk in vraag. Ik vind dat logisch en terecht, maar we
moeten de diensten vertrouwen. Wel moeten we hun op geregelde tijdstippen naar hun werking vragen.
Collegevoorzitter Guy Vanhengel: Ik vraag onze parlementsleden die bij het OCB op bezoek gaan, ogen en oren wijd open te houden en niet te vergeten bij het leermiddelencentrum
langs te lopen.
Wij zijn de enigen die een dergelijk centrum hebben. Als het om het ontwikkelen van leermiddelen gaat, kwamen de mensen van PIEO veeleer bij ons expertise opdoen om deze vervolgens om te zetten in projecten in Gent, Antwerpen of Limburg dan dat wij nieuwe expertise opdeden. Bezoek dus altijd het leermiddelencentrum. We steken daar steeds meer middelen
en tijd in en we zijn daar uniek in.
Wat de armoedeproblematiek betreft, is het OCB de enige instelling in het onderwijslandschap die nu ook een deskundige in “armoede en omgaan met armoede” heeft aangesteld om
al wie daarover vragen heeft, te helpen.
- 19 Mijnheer De Lille, ook op dit vlak staan wij een streepje voor want we hebben iemand die
binnen het OCB voor alles wat armoede aangaat, de nodige deskundigheid opbouwt om scholen die vragen hebben over armoede, te helpen. Het gaat vaak om een concrete aanpak. Het
betreft hier een specifiek aanspreekpunt met de nodige know-how.
Wat het project van 4 jaar betreft, bestaan er ook tussentijdse evaluaties. Ik vermoed dat dit
aanleiding heeft gegeven tot de beslissing die uiteindelijk is genomen.
We kiezen uiteraard voor open examens. Het staat buiten kijf dat mensen die 14 jaar ervaring
hebben en alle lof met zich meedragen die hier over hen is uitgesproken, er waarschijnlijk met
kop en schouders bovenuit zullen steken zodat ze snel door het OCB kunnen worden overgenomen.
Ik stel met genoegen vast dat er een zeer groot vertrouwen bestaat in het OCB. Onze directeur, de heer Piet Vervaecke, zal dit graag lezen. We kennen ook een Pieter Vervaet, maar om
hem gaat het niet. Beide namen worden al eens door elkaar gehaspeld, maar deze personen
lijken niet op elkaar. Ze zijn bovendien anders gekleurd: de ene is blank, de andere gitzwart.
Dat grote vertrouwen doet ons plezier. Ik stel ook vast dat er wat minder vertrouwen is in de
pedagogische begeleidingsdienst in de koepels.
De heer Jef Van Damme (sp.a): Ik hoor dat u zegt dat er een evaluatie is gehouden van
PIEO.
Collegevoorzitter Guy Vanhengel: Ik neem dat aan.
De heer Jef Van Damme (sp.a): U neemt dat aan. Dat is raar. Ik heb niets gehoord over een
evaluatie van PIEO. U vertelt me iets nieuws. Heeft er een evaluatie plaatsgevonden?
Collegevoorzitter Guy Vanhengel: U hebt collega’s in het Vlaams Parlement en er is een
minister van Onderwijs in de Vlaamse Regering.
De heer Jef Van Damme (sp.a): U suggereert dat er een evaluatie heeft plaatsgevonden. Ik
had dat niet gevraagd.
Collegevoorzitter Guy Vanhengel: Elk goed project wordt tussentijds geëvalueerd, dàt zeg
ik. Ik neem aan dat dat dit ook hier het geval is. Kent u veel projecten die niet tussentijds
worden geëvalueerd?
De heer Jef Van Damme (sp.a): We zullen dat in het Vlaams Parlement uitklaren. Het is wel
een relevante vraag.
Collegevoorzitter Guy Vanhengel: Als er niet tussentijds wordt geëvalueerd, is er misschien
een probleem.
De heer Jef Van Damme (sp.a): U zegt dat de medewerkers van het OCB er met kop en
schouders bovenuit zullen steken. Dat geloof ik graag. In het verleden is het bij fusies van
verschillende ondersteunende instellingen altijd zo geweest dat medewerkers automatisch
werden ingekanteld. Voor de mensen die nu opnieuw moeten solliciteren voor een werk dat
ze al 15 jaar doen, is dit in feite een blaam.
- 20 Collegevoorzitter Guy Vanhengel: We hebben nu ook mandatarissen die mandaatfuncties
bekleden die na 4 of 5 jaar ten einde lopen. De arbeidsmarkt biedt geen vastgevezen plaatsen
meer aan. Ik begrijp dat niet en al zeker niet als men tewerk is gesteld in projecten en vzw’s.
Dat is eigen aan de markt. Het geeft blijk van een oubollige kijk op de arbeidsmarkt. Mijn
kinderen zijn dertigers en bewegen volop op de arbeidsmarkt.
De heer Jef Van Damme (sp.a): Het gaat hier niet allemaal om dertigers. Bovendien was het
in het verleden zo dat bij fusieoperaties een automatische inkanteling van het personeel
plaatsvond.
Collegevoorzitter Guy Vanhengel: Dat is niet waar. Kijk maar naar de VGC en hoeveel
trammelant dat vlak voor de verkiezingen heeft veroorzaakt. Dat is hetzelfde. Sommigen zegden zelfs dat het College zich moest schamen en excuses aanbieden. Dat heeft heel wat heisa
veroorzaakt, maar dat kwam misschien omdat er toen verkiezingen waren.
De heer Bruno De Lille (Groen): Ik reageer best niet op de laatste uitspraken.
Wat de ondersteuning van kansarme jongeren betreft en het feit dat het OCB daarmee bezig
is, gaat de discussie niet over het OCB of het vertrouwen dat we erin hebben.
Ik wil weten waar we naartoe gaan en een actieplan zien om kansarme Brusselse jongeren te
ondersteunen. Dat is een vraag voor de VGC en nog veel meer voor de Vlaamse Gemeenschap. Het OCB kan wel zijn best doen, maar als er geen middelen zijn voor de ondersteuning
van kansarme jongeren, kunnen we veel proberen, maar gaat het niet lukken. Dat is mijn
vraag.
Nu worden we constant geconfronteerd met weer eens een kleine besparingsoefening of opnieuw een verschuiving die toevallig altijd de ondersteuning van kansarme jongeren treft. Ik
maak me dus ongerust en vele mensen met mij maken zich ongerust. Als men ons eens zou
zeggen hoe we dat zullen aanpakken, dan zou dat al heel wat zijn, maar ik vrees dat men dat
zelf nog niet weet.
Collegevoorzitter Guy Vanhengel: Ik geef u een praktisch voorbeeld.
De heer Bruno De Lille (Groen): Ik heb het niet over u of het OCB, maar over Vlaams minister Hilde Crevits en de hele aanpak van de ondersteuning van kansarme jongeren in het
onderwijs. U volgt natuurlijk gedeeltelijk wat de Vlaamse Gemeenschap doet.
De voorzitter: Ik stel voor de collega’s in het Vlaams Parlement ertoe te bewegen minister
Hilde Crevits de nodige vragen te stellen.
-
Het incident is gesloten.
- 21 SAMENGEVOEGDE INTERPELLATIE EN VRAAG (R.v.O., art.62, 8 + art.59, 6)
Inschrijfproblematiek in het kleuter- en basisonderwijs
en in het secundair onderwijs.
De heer Jef Van Damme (sp.a): Deze discussie voeren we elk jaar opnieuw. Ik hoop dat we
elk jaar een stapje dichter bij de oplossing komen, dat moet toch de uitdaging van ons beleid
zijn. Elk jaar opnieuw discussiëren we over inschrijvingen in de scholen. Ik focus vooral op
het basisonderwijs omdat daar het probleem het nijpendst is.
Ik pleit voor nuance in het debat, vooral als we de media lezen. Ik geef een pluim aan de
Brusselse media die dit jaar iets genuanceerder gecommuniceerd hebben dan in het verleden.
Jammer genoeg is dat nog niet doorgedrongen tot hun collega’s van het nationale nieuws die
nog altijd met hele grote en schokkende titels werken. Het lijkt nog altijd of de helft van de
Brusselse kinderen op straat blijft staan. Dat is natuuurlijk niet het geval.
Het is moeilijker om een genuanceerd verhaal te brengen, het is veel gemakkelijker om een
extreem, zeer uitgesproken en polariserend verhaal op te hangen. Als beleidsmakers hebben
we de plicht om een correcter verhaal te brengen. Daarmee zeg ik niet dat er in Brussel geen
capaciteitsprobleem is. Dat is er wel degelijk. We moeten daar blijven op inzetten, zowel
langs Vlaamse als langs Franstalige kant. Elk kind moet natuurlijk naar school kunnen gaan.
Dat moet het uitgangspunt blijven van elk beleid. Dat is geen punt van discussie.
De realiteit is genuanceerder dan wat er in de media verscheen met titels als: “De helft van de
Brusselse kinderen krijgt geen plaats” of “De helft van de drieduizend kinderen vinden geen
plaats”. Ik ben blij dat ook het LOP na uw gesprek van vorig jaar, iets genuanceerder heeft
gecommuniceerd. Ze vervullen hun rol beter dan in het verleden. Dat is een pluim die ik u
toewerp want u hebt met hen een uitgebreid gesprek gevoerd na het debacle van vorig jaar.
Het uitgangspunt is dat we nog steeds extra capaciteit nodig hebben. Ik denk alleen al aan de
bevolkingsexplosie waarvoor we staan. We moeten ook nuances aanbrengen. Men zegt dat er
een even grote groep als vorig jaar niet ingeschreven raakt in een school van zijn of haar keuze. Daarbij valt op te merken dat meer dan de helft van deze kinderen toch nog een plaats
vond in het Nederlandstalig onderwijs, hetzij in Brussel hetzij buiten Brussel. Dat is een eerste grote nuancering.
Een 2de belangrijke opmerking is dat 550 kinderen al een plaats hadden in het Nederlandstalig
onderwijs en gewoon van school zijn veranderd. Ik vraag u natuurlijk om bevestiging want
dat betekent de facto dat die plaatsen weer vrijkomen. Ze kunnen dus worden ingevuld door
kinderen die op dit moment geen plaats kregen, maar wel zullen krijgen op het moment dat de
kinderen die wel een plaats hebben gekregen de plaatsen die ze nu bezetten, vrijmaken. Dat is
een tweede belangrijke nuance die ervoor zorgt dat meer kinderen een plaats zullen krijgen
dan op dit moment blijkt.
Een 3de punt, dat ik al eerder ter sprake bracht en dat essentieel is om dit debat ten gronde te
kunnen voeren, betreft de noodzaak om zicht te krijgen op de situatie in het Franstalig onderwijs. Dat hebben we natuurlijk nog altijd niet. Volgens mij is ons grootste probleem dat we
niet kunnen inschatten in hoeverre mensen die graag naar een Nederlandstalige school willen
komen, wat we als een compliment voor ons onderwijs moeten beschouwen, op dit moment al
in een Franstalige school zijn ingeschreven. Dit is een belangrijke nuance. We weten ook niet
- 22 of mensen die zich inschrijven in een onthaalklasje zich niet tegelijkertijd inschrijven in het
Franstalig onderwijs.
Deze belangrijke gegevens moeten we meenemen om het debat te kunnen ontmijnen. De
Brusselse media hebben nu genuanceerder gecommuniceerd dan vroeger, maar op nationaal
niveau leek het er nog op dat het hier een catastrofe is. Natuurlijk is het belangrijk om te zeggen dat er mensen zijn die geen school vinden in Brussel, wat onaanvaardbaar is. De vraag
hoeveel mensen effectief hun kinderen niet naar school kunnen sturen omdat ze geen plaats
vinden in het Brussels Nederlandstalig onderwijs, in de Rand of in het Franstalig onderwijs,
kan niet worden beantwoord. Dat is volgens mij de echte tekortkoming van ons beleid en van
ons allen. Iedereen die hier rond de tafel zit heeft voor een deel beleidsverantwoordelijkheid,
of had het in het verleden. Het echte probleem vandaag is dat we niet kunnen zeggen hoeveel
kinderen echt geen school hebben. Het zal alleszins niet gaan om 2.800 kinderen, het cijfer
dat nu circuleert.
We willen niet beweren dat er geen probleem is. We moeten het probleem met alle beleidsniveaus en taalgroepen oplossen. Het probleem is wel kleiner dan in eerste instantie door de
cijfers wordt weergegeven. Ik hoop dat de collegevoorzitter kan werken aan het vinden van
structurele oplossingen voor het cijferprobleem en aan de creatie van meer plaatsen in het
Nederlandstalig onderwijs. Dit zal nodig zijn om de bevolkingsgroei in het Brussels hoofdstedelijk gewest op te vangen.
Ik kijk uit naar meer gedetailleerde cijfers. De collegvoorzitter kan in ons een partner vinden
om dit probleem uit de wereld te helpen.
De heer Paul Delva (CD&V): Collega Jef Van Damme had het over de aanmelding en inschrijving in het Brusselse basisonderwijs. Ik had een soortgelijke vraag over het secundair
onderwijs, waar ook de aanmeld- en inschrijfprocedure wordt doorlopen.
Dinsdag 24 februari 2015 was voor heel wat ouders in Brussel een belangrijke dag. Om exact
13 uur was het mogelijk hun kind in te schrijven voor het secundair onderwijs in Brussel. Een
hele onlineprocedure werd daartoe opgezet. Het registratienummer van het kind moest zo snel
mogelijk ingeput worden. Snel zijn was belangrijk, want de registratie gebeurt chronologisch.
Dit is een opmerkelijk verschil met de procedure die bestaat voor het basisonderwijs. Maar
liefst 73.000 bezoekers werden geregistreerd op de website voor een totaal van ongeveer
1.500 vrije plaatsen. Ik heb vernomen dat er dit jaar na het inschrijven van broers en zussen
nog 1.505 vrije plaatsen te verdelen waren onder de 19 secundaire scholen die werkten met de
elektronische aanmeldprocedure. Dit zijn dus een vijftigtal plaatsen minder dan vorig jaar in
het eerste jaar secundair onderwijs.
Volgens mijn gegevens kunnen momenteel 420 kinderen niet naar hun eerste voorkeursschool. De globale communicatie over het aantal aangemelde kinderen en het aantal bezoeken
op de website kwam er zeer snel, namelijk de dag na de registratie. Ouders hebben enkele
dagen later te horen gekregen of hun kind al dan niet gunstig geordend werd en in welke
school.
Ik heb hierover enkele vragen. Hoe evalueert de collegevoorzitter de procedure tot nu toe?
Is de aanmeldprocedure dit jaar vlekkeloos verlopen of werden er incidenten gemeld?
- 23 Via welke kanalen werd de registratiemogelijkheid, namelijk via de website
www.inschrijveninbrussel.be, gecommuniceerd aan de ouders? Ik denk dat dit op verschillende manieren gebeurde. Ik maak daarbij wel de bedenking dat de beschikbare informatie waarschijnlijk juridisch volledig was, maar niet voor alle ouders begrijpelijk was opgesteld. Kan
in de toekomst een meer gebruiksvriendelijke uitleg worden gegeven?
Hoe komt het dat er dit jaar voor de start van de online registratie een 50-tal plaatsen minder
beschikbaar waren? Kwam dit door hogere inschrijfcijfers bij broers en zussen? We werken in
Brussel continu aan capaciteitsuitbreiding, waardoor er op het eerste zicht een discrepantie is
met een verminderd aantal beschikbare plaatsen. Liggen er andere redenen aan de basis van
de vermindering?
Er wordt veel gesproken over de 19 secundaire scholen die de aanmelding elektronisch lieten
verlopen. Natuurlijk zijn er nog andere secundaire scholen, die dit systeem niet gebruiken en
plaatsen beschikbaar hebben. Hoeveel plaatsen zijn er in deze andere scholen nog beschikbaar?
Het allerbelangrijkste is om te horen hoe de procedure voor aanmelding in het secundair onderwijs wordt geëvalueerd.
De heer Bruno De Lille (Groen): Ik sluit me aan bij de verschillende vragen die hier al werden gesteld, maar zou specifiek willen ingaan op de toegankelijkheid van het systeem. De
inschrijving voor het secundair onderwijs per computer werd uitgewerkt om wachtrijen of
kamperende ouders aan de schoolpoorten te vermijden. Men doet alsof daarmee alle problemen van de baan zijn en alsof iedereen gelijke kansen krijgt om zijn kind in te schrijven.
Ik zou de collegevoorzitter willen aanraden om de inschrijfprocedure volgend jaar eens zelf
uit te voeren. Het is op sommige momenten hallucinant. Ik moest dit jaar mijn eigen zoon
inschrijven voor het eerste middelbaar en heb me aangemeld bij de website
www.inschrijveninbrussel.be. Men krijgt al onmiddellijk ongelofelijk veel informatie op de
website, die verplicht te lezen is. Vooraleer het kind kan worden aangemeld moet men aangeven dat die informatie werd gelezen en dat de ouder zich ermee akkoord verklaart. Voor iemand die hoger onderwijs heeft genoten was het al een heel werk om alles te lezen. Iemand
die minder geschoold is, zal dit vermoedelijk een titanenwerk vinden. Ik ga er dus van uit dat
de meeste ouders zich gewoon akkoord verklaren zonder de informatie te hebben gelezen. Zij
weten dus eigenlijk niet in welk spel ze meespelen.
Collegevoorzitter Guy Vanhengel: Dat klinkt zoals de gebruiksvoorwaarden van Apple.
De heer Bruno De Lille (Groen): Het lijkt er een beetje op. Eigenlijk is dit absurd, want er
wordt voor veel mensen een drempel gelegd.
Nadien moet men zich inschrijven. Op een dinsdagnamiddag om 13 uur precies gaat de website open. Zoals de heer Paul Delva reeds meldde, waren er tijdens die periode maar liefst
73.000 aanmeldingen op de website voor 1.500 leerlingen. Een aantal mensen zal 2 of 3 keer
hebben geklikt, maar velen hebben alle vrienden en familieleden ingeschakeld om te proberen
hun kind in te schrijven. De inschrijving werkte namelijk op chronologische basis, waardoor
elke seconde telt. Eigenlijk telt zelfs elk honderdste of duizendste van elke seconde. Ik was
bijvoorbeeld zeer blij dat ik mijn zoon had ingeschreven binnen 4 seconden en 50 honderdsten. Dit bleek niet voldoende te zijn voor de school van eerste keuze, want daarvoor moest
- 24 men zich binnen 3 seconden en 55 honderdsten inschrijven. Hiertoe moet de ouder het rijksregisternummer van het kind invullen, het nummer van de identiteitskaart en een beveiligingscode. Eigenlijk zegt men op die manier tegen mensen die digitaal minder geletterd zijn
dat men gewoon achteraan in de rij kan gaan staan.
Als het gaat over gelijke kansen zitten we hier dus opnieuw met een probleem. Het hebben
van een goede computer of snelle internetverbinding bepaalt of men er wel of niet bij is. Het
is ook belangrijk om een breed netwerk te hebben, zodat meerdere mensen kunnen proberen
om een kind in te schrijven. Mijn broer had bijvoorbeeld meegedaan, maar kon wegens een
technisch defect pas na 16 minuten een inschrijving plaatsen. Alleenstaanden die moeten rekenen op 1 computer kunnen dus veel pech hebben.
Bovendien krijgt men nadien een samenvatting, waarin bijvoorbeeld wordt vermeld dat men
naar de tweede school van keuze kan gaan en op de wachtlijst van de eerste school naar keuze
kan worden opgenomen. Daartoe moet men in de eerste school van keuze een bewijs van nietinschrijving gaan halen. Het document dat deze procedure beschrijft is onleesbaar. Het is opgesteld in ouderwets Nederlands en heeft een complexe structuur. De uitleg over nietgerealiseerde en gerealiseerde inschrijvingen wordt meermaals door elkaar gehaald.
Collegevoorzitter Guy Vanhengel: Ik vind zelfs de documenten van de FOD Financiën voor
het invullen van de belastingsaangifte eenvoudiger.
De heer Bruno De Lille (Groen): Vandaar mijn vragen. Komt er een evaluatie van de inschrijving en van de leesbaarheid van de inlichtingen die aan de ouders werden gegeven? Is
het mogelijk om de procedure aan te passen, zodat ook kwetsbare groepen gelijke kansen
krijgen bij het inschrijven van hun kind?
Mevrouw Liesbet Dhaene (N-VA): Ik sluit me aan bij mijn collega’s en de bezorgdheid die
bleek uit recente persberichten rond de inschrijfprocedure en het capaciteitstekort in het Brussels Nederlandstalige onderwijs. In deze tussenkomst sluit ik me aan bij de opmerking van de
heer Jef Van Damme over het gebrek aan zicht op de situatie in het Franstalig onderwijs, het
belang ervan en de tekortkoming in het beleid.
Bijna de helft van alle kinderen die zich in januari registreerden, namelijk 2.802, vond nog
geen plaats in het Nederlandstalig onderwijs. Volgens het LOP kunnen sommige kinderen
wellicht terecht in de Rand of in het Franstalig net, maar daarover zijn geen cijfers. Dit moet
worden genuanceerd, want het LOP sprak over de niet leerplichtige kinderen.
Wat betreft de leerplichtige kinderen heeft de collegevoorzitter ons in de vorige plenaire vergaderingen gerustgesteld. Het kruisen van gegevens van het Vlaamse systeem Discimus en
het Franse systeem Ciel zou zonder problemen mogelijk zijn vanaf december 2014. Naar aanleiding van zijn antwoord op mijn schriftelijke vraag, waarin werd gevraagd naar concrete
cijfers over leerlingen die noch bij een school van de Franse Gemeenschap, noch bij een
school van de Vlaamse Gemeenschap zijn ingeschreven, maak ik me toch weer grote zorgen.
Er zijn namelijk 4.261 leerplichtdossiers in behandeling waarin nog moet worden bepaald of
de kinderen al dan niet naar school gaan.
Ik wil dit nuanceren.
- 25 Ik weet ook wel dat er geen 4.261 leerplichtige kinderen thuis zitten. Waarschijnlijk zijn er
een aantal in het Franstalig onderwijs ingeschreven en een aantal in de Rand. Het feit dat we
dit niet weten vormt het grootste probleem. Het essentiële probleem is niet dat er 4.261 leerlingen thuis zitten, maar de kans is wel groot dat er binnen die 4.261 leerlingen wel een aantal
thuis zijn. Voor deze jongeren is dit een drama. U zegt in uw schriftelijk antwoord, dat ook
veel vragen oproept, dat er 4.261 leerplichtdossiers in behandeling zijn en dat van deze dossiers nog moet worden nagegaan of ze voldoen of niet. Het schooljaar is al voor de helft voorbij.
Collegevoorzitter Guy Vanhengel: Mijn excuses voor de onderbreking, maar er zijn een
aantal belangrijke nuances. Er is een verschil tussen leerplicht en schoolplicht. In België moeten de kinderen voldoen aan de leerplicht, niet aan de schoolplicht.
Mevrouw Liesbet Dhaene (N-VA): Ik ben het daarmee eens.
Collegevoorzitter Guy Vanhengel: En wat moeten de diensten dan doen bij een nietregistratie? Het kan dan wel zijn dat deze kinderen toch voldoen aan de leerplicht, zonder in
één van die scholen terecht te komen.
Mevrouw Liesbet Dhaene (N-VA): Dat kan zijn.
Collegevoorzitter Guy Vanhengel: Pas op, als er alleen gekeken wordt naar de cijfers van
het Nederlandstalig onderwijs, dan lijkt dat natuurlijk heel veel. Maar in totaal lopen er in het
Brusselse basis- en secundair onderwijs 300.000 kinderen school.
Mevrouw Liesbet Dhaene (N-VA): Ik was al op de hoogte van die nuance. Ik weet ook wel
dat er geen 4.261 leerlingen zijn die niet voldoen aan de leerplicht. Het probleem is dat het nu
al maart is. En nu worden al die dossiers nog onderzocht. Zelfs al zit daar één leerling tussen
die thuis zit en niet aan de leerplicht voldoet, dan is dat een drama voor die leerling, die nu al
een schooljaar verloren heeft.
Collegevoorzitter Guy Vanhengel: Dat is de schuld van de PS.
Mevrouw Liesbet Dhaene (N-VA): N-VA heeft in het verleden al gepleit voor een betere
gegevensuitwisseling met de Franse Gemeenschap. Net zoals de heer Jef Van Damme zei,
vind ik dat het toch wel een essentiële tekortkoming is in het beleid.
Wat betreft de kleuters is er ook een probleem. Het is geen juridisch probleem, maar voor de
kleuters bestaat er helemaal geen gegevensuitwisseling. We weten niet of we een politiek
kunnen uitwerken voor heel Brussel.
Ik ben op de hoogte van het feit dat de VGC heel veel doet voor de kleuterparticipatie in
Brussel. Maar ik wil graag de stand van zaken weten met betrekking tot het samenwerkingsprotocol dat in deze materie zou worden afgesloten met de Franse Gemeenschap.
Collegevoorzitter Guy Vanhengel: Wat betreft de aanmeld- en inschrijfprocedure voor het
schooljaar 2015-2016, is voor de ouders de digitale aanmelding en het ontvangen van de berichten van toewijzing vlot verlopen, voor zowel het basis- als het secundair onderwijs. Dit
gebeurt door het LOP, het Lokaal Overlegplatform, voor het basis- en het secundair onder-
- 26 wijs. Het LOP werd in het leven geroepen door de Vlaamse overheid, is samengesteld door de
Vlaamse overheid en staat onder het toezicht van de Vlaamse overheid.
De VGC draagt financieel bij om de computergestuurde programma’s te betalen. De Vlaamse
overheid heeft daarvoor geen middelen. Het gaat om een lokale verantwoordelijkheid. De
VGC heeft echter geen zeggenschap over de manier waarop dit georganiseerd wordt. We
hebben geen inspraak bij de keuze van de programma’s, het LOP is volledig autonoom.
Net zoals de heer Bruno De Lille heb ik me al mateloos geërgerd aan de onbegrijpelijkheid
van de uitleg die gegeven wordt. Ik denk dat het beter zou kunnen. Als zelfs de FOD Financien bepaalde ingewikkelde fiscale procedures min of meer bevattelijk kan uitleggen, dan moet
dat hier ook lukken. Ik heb er alleen geen vat op.
De complexiteit van het systeem speelt natuurlijk ook een rol. Al de verschillende voorrangsregels en de invloed van de ene regel op de andere is dermate complex dat het onverstaanbaar
wordt voor de doorsnee burger. Ik kan me daar mateloos in opwinden. Het enige wat men
hieraan kan doen, is heel het inschrijfbeleid evalueren. Gelukkig heeft mijn Vlaamse collega,
minister Hilde Crevits, zich voorgenomen om dit te doen.
Men moet onderzoeken hoe men dit systeem eenvoudiger kan maken zonder de doelstellingen
inzake gelijke kansen in het gedrang te brengen. Want de complexiteit heeft te maken met één
van de eerste interventies in de vorige discussie. Hoe zorg je dat kansarmen dezelfde kansen
krijgen als de anderen? Daar komt het hele verhaal vandaan en dat is veel ingewikkelder dan
men vermoedt.
De wijze waarop men hier soms met cijfers goochelt, daar word ik ook ongemakkelijk van.
De materie is meestal veel complexer dan men denkt. Wij redeneren teveel in afgebakende
administratieve territoria, maar de bewegingen van de mensen staan hier los van.
In totaal zitten er 240.000 kinderen in het Franstalig onderwijs in Brussel. Daarvan komen er
35.000 uit de Rand. Die komen voornamelijk uit Vlaanderen. Dat is een gigantische stroom
van leerlingen uit Vlaanderen die in Brussel schoollopen.
De heer Bruno De Lille (Groen): Dat is een transfer.
Collegevoorzitter Guy Vanhengel: Dat zijn veelal Franstaligen. Waar zouden die school
moeten lopen?
De heer Stefan Cornelis (Open Vld): In Vlaanderen!
Mevrouw Els Ampe ( Open Vld): Waar ze willen!
Collegevoorzitter Guy Vanhengel: Wij hebben er in ons basis- en secundair onderwijs
50.000. Zie je de verhouding? We gaan nog 10 jaar worstelen met de capaciteit. Waarom?
Naarmate er van de 240.000 meer en meer in de groep van de 50.000 willen komen, zitten we
met een druk die de grootste bouwmaatschappij ter wereld niet kan opvangen. Het is onmogelijk om zoveel scholen bij te bouwen op een korte tijd om aan die vraag te voldoen.
De heer Bruno De Lille (Groen): Er is dus ook druk aan de andere kant.
- 27 Collegevoorzitter Guy Vanhengel: Het is daardoor dat ze niet voelen dat er een overloop is.
Mocht er nu geen instroom zijn dan zouden ze zich al lang zorgen gemaakt hebben over het
dalende aantal leerlingen. Dankzij de vrij grote instroom merken zij niet dat er een probleem
is. Dat hebben wij 20 à 30 jaar geleden wel meegemaakt. Zij zien geen dalingen, maar de
overloop is geweldig groot. We praten er elk jaar over, maar de eerste 10 jaar zal dit jaarlijks
terugkomen. De vraag zal altijd ontzettend veel groter zijn dan het aanbod, dat we met de beste wil van de wereld aan het uitbreiden zijn. Er gaat geen dag voorbij dat ik niet met scholenbouw bezig ben. Deze week heb ik mensen uit Sint-Jans-Molenbeek, Anderlecht en Schaarbeek over de vloer gehad. Dit zijn allemaal individuele dossiers die we stap per stap proberen
vooruit te helpen qua financiering, stedenbouwkundige vergunningen, enz.
Ik zit vast met één dossier waarin scholen uit verschillende netten elkaar proberen te helpen.
Brussel-Stad kan niet volgen met het aanleveren van stedenbouwkundige informatie, waardoor aktes niet kunnen worden verleden en de stapel telkens maar groter wordt. Je houdt het
niet voor mogelijk hoe complex dit allemaal is. Maar met de beste wil van de wereld gaan we
in de komende 10 jaar nooit in een situatie terecht komen waarvan we kunnen zeggen “we
have enough capacity”. Dat zal niet lukken.
Ondertussen werken we ook aan 2 megaprojecten om 2 secundaire scholen van telkens een
duizendtal leerlingen uit de grond te stampen. De vele extra leerlingen die we dankzij de capaciteitsuitbreidingen toegelaten hebben, dreigen anders geen plaats meer te hebben in het
secundair. Ik zeg het met enige emotie en met drang, opdat we zouden stoppen met elkaar in
de haren te vliegen omdat er weer eens 300 plaatsen te kort zijn.
De heer Bruno De Lille ( Groen): Het capaciteitsprobleem in het secundair zal ook niet
meer lang op zich laten wachten.
Collegevoorzitter Guy Vanhengel: We zijn bijna vol gelopen. Het moet nu vooruit gaan met
die 2 secundaire scholen van 1.000 man, want anders zitten we daar ook weer strop. Degenen
die willen mogen een hele dag met mij meelopen en meemaken wat er allemaal bij komt kijken om dit uit de grond te stampen. Dat is nog iets anders dan een fuifzaal.
Mevrouw Annemie Maes (Groen): U moet daar niet zo denigrerend over doen, u mag ook
eens naar de jongeren gaan luisteren.
Collegevoorzitter Guy Vanhengel: Waar mogelijk voorzie ik in de scholen zalen waar er
ook een beetje gefuifd kan worden. Laten we realistisch blijven en ons niet bezig houden met
dingen die niets bijdragen aan het debat.
J’en reviens à nos moutons. Vooraf werd via verschillende communicatiedragers de werking
van de procedure gepromoot en uitgelegd. De website www.inschrijveninbrussel.be is de spil
van de mediacampagne en verschaft de meest complete en actuele informatie, terwijl via affiches, brochures, advertenties in weekbladen, banners op websites,... de boodschap verder
werd verspreid. Scholen, CLB’s en intermediaire organisaties communiceerden zo ruim mogelijk over de procedure. We hebben geluk dat er instellingen bestaan zoals Foyer en anderen,
die mensen helpen die er helemaal niets meer van begrijpen. Al deze partners ontvingen flyers
en affiches en werden ook uitgenodigd op de infosessies van het LOP Brussel, van zowel het
basis- als het secundair onderwijs. Ouders kunnen daardoor ook bij deze partners terecht voor
informatie, maar ook voor hulp en begeleiding bij de aanmelding voor het uitvoeren van de
bewerkingen op de computer.
- 28 -
Ik verwijs hierbij naar het debat in de commissie voor Onderwijs en Vorming van 10 december 2014 waar de communicatie en de procedure al aan bod kwamen.
Na de aanmelding van de kinderen en het berekenen van de toewijzingen werd bijzondere
aandacht besteed aan het informeren van de ouders via brief, e-mail en zelfs sms. Op die manier werden ouders geïnformeerd of hun kind al dan niet een school werd toegewezen.
Ook bij deze editie moest de software van het systeem opnieuw aangepast worden. Dat is een
kostelijke grap, die de VGC telkens weer moet betalen. Telkens als Vlaanderen een regeltje
verandert in de wetgeving of de parameters aanpast, moet die software worden aangepast. Een
aantal technische problemen bij vorige edities werd ondertussen weggewerkt.
De gegevens van het basis- en secundair onderwijs werden technisch verder uitgeklaard en
enkele noodzakelijke aanpassingen werden doorgevoerd ingevolge de wijzigingen in de
Vlaamse decreetgeving.
Ook deze keer financierde de VGC de aanpassingen aan de applicatie en de hosting – 125.000
euro, exclusief de mediacampagne en de personeelsinzet – om een vlotte toepassing van de
Vlaamse decreetgeving te waarborgen. Met al het geld dat we al hebben geïnvesteerd in informaticaprogramma’s, hadden we al een volledige basisschool kunnen bouwen! (Glimlachjes) Zoals zo vaak overdrijf ik nu een beetje, maar we komen toch aardig in de buurt.
Het LOP Basisonderwijs maakte de volgende gegevens bekend.
Voor het schooljaar 2015-2016 werden in januari 2015 5.133 kinderen aangemeld voor 3.082
vrije plaatsen. De broers en zussen en de kinderen van personeelsleden werden al in december
2014 ingeschreven. Daarop ontvingen 2.331 kinderen een bericht dat ze een plaats in een
school kregen toegewezen, 2.802 kinderen ontvingen een bericht dat ze ongunstig zijn gerangschikt. Vorig jaar werden voor het huidige schooljaar 5.086 kinderen aangemeld, kregen
2.234 kinderen een positief en 2.852 kinderen een negatief bericht.
De kinderen die nu een plaats kregen toegewezen, behoren tot de volgende voorrangsgroepen:
931 thuistaal Nederlands en niet-GOK; 134 thuistaal Nederlands en GOK; 758 geen thuistaal
Nederlands en niet-GOK. Hieruit blijkt dat de groep anderstaligen bijna even groot is als de
eerste groep. Vervolgens 508 geen thuistaal Nederlands en GOK. Alles samengeteld is de
groep ‘geen thuistaal Nederlands’ groter dan de groep ‘thuistaal Nederlands’.
Van de 3.082 beschikbare plaatsen, zijn in de procedure momenteel nog 751 plaatsen niet
ingenomen. Nadat de computer de lijsten op basis van alle parameters heeft verwerkt, krijgen
we de toewijzingen, maar dan blijven er nog altijd plaatsen open zodat er scholen zijn die niet
vollopen.
Nu begint de inschrijfperiode voor de kinderen die een plaats kregen toegewezen. Daarna
begint de vrije inschrijfperiode. Met andere woorden, pas als de computer klaar is met draaien, krijgen ouders de kans hun kinderen die een plaats kregen, in te schrijven.
Het LOP Basisonderwijs geeft nog mee dat de meeste nog beschikbare plaatsen zich situeren
in de laatste jaren van het lager onderwijs. Het geeft ook mee dat 550 kinderen die vorig jaar
al in een Nederlandstalige basisschool zaten, zich in deze procedure opnieuw hebben aange-
- 29 meld voor een andere school en dit met positief gevolg. Dat is een element dat nogal eens uit
het oog wordt verloren, zoals er ook meestal niet wordt stilgestaan bij allerhande mutaties
door het feit dat kinderen van school veranderen, al dan niet binnen Brussel.
Als die 550 kinderen zich effectief inschrijven in een nieuwe school, vallen er opnieuw 550
plaatsen open voor de kinderen die ongunstig werden gerangschikt.
Het LOP Basisonderwijs geeft aan dat er hoogstwaarschijnlijk kinderen zijn die ook in het
Franstalig onderwijs werden ingeschreven. De Vlaamse en de Franse Gemeenschap werken
momenteel aan een protocol waarna ook de inschrijfgegevens kunnen worden vergeleken van
niet-leerplichtige kinderen, zoals dat nu al het geval is voor de leerplichtige kinderen. Ik verwijs in dit verband naar het debat in de plenaire vergadering van de Raad van 30 januari 2015.
Het LOP Secundair Onderwijs maakte van zijn kant de volgende gegevens bekend.
Voor het schooljaar 2015-2016 werden in januari 2015 1.487 kinderen aangemeld voor 1.505
vrije plaatsen en 1.256 kinderen kregen een plaats in een school toegewezen. Die cijfers betreffen enkel het 1ste leerjaar A-stroom in slechts 19 Brusselse secundaire scholen. Die beperking van het aantal scholen en richtingen is een keuze van de onderwijsnetten, vertegenwoordigd in het LOP. Dat wil zeggen dat we momenteel geen zicht hebben op het aantal beschikbare plaatsen in het Nederlandstalig secundair onderwijs in het algemeen. Ik wijs erop dat een
deel van de secundaire scholen geen gebruik maakt van de computer voor inschrijvingen.
Conclusies over het secundair onderwijs in Brussel zijn bijgevolg voorbarig, maar in globo
stel ik vast dat ook het secundair aan het vollopen is.
Binnenkort starten beide LOP’s de evaluatie van de aanmeld- en inschrijfprocedure voor het
schooljaar 2015-2016. De VGC zal de communicatiecampagne evalueren, waarbij vooral gekeken zal worden naar de vertaling van de procedure naar de ouders toe. We doen dat altijd
zo. We geven aanbevelingen en blijven ter beschikking, maar we kunnen maar geven wat we
hebben.
De ‘clou’ van het verhaal is en blijft uiteraard de grote vraag naar Nederlandstalig onderwijs
versus de groei van de capaciteit van het Nederlandstalig onderwijs in Brussel. Een en ander
zal problematisch blijven zolang zo veel anderstalige ouders in Brussel voor het Nederlands
blijven opteren. Natuurlijk mogen we daarop fier zijn, want dat bewijst dat ons onderwijs
goed is. Aan de andere kant moeten we beseffen dat in de komende jaren de vraag groter zal
blijven dan het aanbod dat we kunnen realiseren.
Samen met Vlaams minister van Onderwijs Hilde Crevits werk ik momenteel aan een nieuw
meerjarig investeringsplan voor de Brusselse onderwijsinfrastructuur, waarbij de Vlaamse
Gemeenschap en de VGC samen zullen investeren in capaciteitsuitbreiding. Het is overigens
al elk jaar een permanente beweging van inpassen en verschuiven geweest.
Aan de kant van de VGC en de Vlaamse Gemeenschap proberen we de middelen zo efficiënt
mogelijk in te zetten. Overigens is geld vandaag niet echt het probleem. Het is wel lastig om
het allemaal praktisch te organiseren: de inrichtende machten mobiliseren, locaties vinden,
aanbestedingen en bouwvergunningen regelen enzovoort. Al die praktische zaken nemen immers altijd veel tijd in beslag.
- 30 Een keer hebben we bij de bouw van 6 bijkomende klassen het record verbroken. Op 6 maanden was die zaak geklonken, maar er zijn ook tal van andere voorbeelden waarbij de hele afwikkeling van het dossier tergend lang duurt. Ik denk dan aan de DBFM-programma’s en
meer bepaald aan dat voor het Atheneum van Koekelberg. Ik moet me helaas geregeld ergeren
aan dat soort zaken.
De heer Bruno De Lille (Groen): Telkens weer rijst de vraag waar de kinderen blijven die
niet zijn ingeschreven. Als die niet op straat lopen, willen sommigen zich daarover blijkbaar
niet al te veel zorgen maken.
Als ouders hun kinderen in een Nederlanstalige school willen inschrijven en dat lukt ze niet,
dan heb ik daar principieel een probleem mee. Geert Van Istendael zei op tvbrussel dat het is
alsof de baas van Coca Cola komt vertellen dat zijn voorraad op is en dat de mensen voortaan
maar Pepsi Cola moeten drinken. (Instemmend geknik van collegevoorzitter Guy Vanhengel)
Zeggen dat er geen geld te kort is, gaat volgens mij niet op. Als ouders geen scholen vinden
voor hun kinderen die in het Nederlands willen studeren, is er wel een probleem en heeft dat
te maken met geld en met het feit dat het beleid de vraag niet kan volgen. Ik hoor de collegevoorzitter zeggen dat het infrastructuurprobleem nog 10 jaar kan aanslepen. Ik hoop echt dat
het niet zo lang duurt. Daarom heeft Groen voorgesteld dat de VGC het initiatief in handen
zou nemen als de onderwijskoepels niet kunnen volgen.
Collegevoorzitter Guy Vanhengel: Principieel heb ik daarmee geen probleem. Overigens
het project Kasterlinden is snel gegaan en dat hebben we zelf ontwikkeld. Ik denk niet dat we
met het voorstel van de heer De Lille veel tijd gaan winnen. In de praktijk doen we al veel
zaken zelf, al gaat het dan om dossiers die in gang gezet zijn door de koepels. Het zelf doen,
zoals de heer De Lille voorstelt, zal maar weinig meerwaarde bieden.
De heer Bruno De Lille (Groen): Wat ik vooral beoog, is snel meer capaciteit creëren.
Collegevoorzitter Guy Vanhengel: Voor 2 secundaire scholen - 1 voor het GO! en 1 voor
het vrij ondewijs - brengt de VGC het dossier op gang en zullen de koepels veel zelf betalen.
De heer Bruno De Lille (Groen).- Nogmaals, ik wil vooral dat het vooruit gaat. Het LOP
heeft veel beslissingsbevoegdheid. De VGC zou op basis van haar financiële inbreng eisen
kunnen stellen inzake de aanpak van het LOP.
Vlaams minister Hilde Crevits is van plan het inschrijfbeleid te herzien omdat het zo ingewikkeld is. Allemaal goed en wel, maar we moeten wel altijd de finaliteit voor ogen houden
en dat is gelijke kansen voor alle kinderen. De verschillen mogen dus niet groter worden.
Collegevoorzitter Guy Vanhengel: Daar ben ik het volledig mee eens.
De heer Paul Delva (CD&V): Op de site www.inschrijveninbrussel.be is er veel informatie
beschikbaar. Die is wel heel volledig, maar daarom nog niet goed toegankelijk. Ik doe een
warme oproep aan alle betrokkenen om die info toegankelijker te maken en vooral eenvoudiger bewoordingen te gebruiken.
Voor de scholen die niet zijn aangesloten op het computersysteem begrijp ik dat er geen zicht
is op het aantal plaatsen.
- 31 -
Collegevoorzitter Guy Vanhengel: Daar gebeurt het verzamelen van de informatie manueel,
bijvoorbeeld via de telefoon.
De heer Paul Delva (CD&V): Ik heb opgemerkt dat er onverwachts 50 plaatsen minder beschikbaar zijn in het eerste jaar van het secundair onderwijs. Hoe komt dat?
Collegevoorzitter Guy Vanhengel: Voor alle duidelijkheid, het secundair onderwijs zit niet
vol. In het secundair onderwijs bestaat er een waaier van richtingen. Hier en daar worden er
geregeld richtingen afgeschaft. Daardoor lijkt het alsof er minder plaatsen beschikbaar zijn,
maar in feite is dat niet zo.
Mevrouw Liesbet Dhaene (N-VA): Het citaat van de heer Geert Van Istendael was zeker
treffend, maar ik zou eerder zeggen dat, als men kan kiezen tussen kaviaar en sardienen, men
toch voor kaviaar kiest.
Collegevoorzitter Guy Vanhengel: Aha. Bent u zo iemand? (Gelach)
Mevrouw Liesbet Dhaene (N-VA): Zo ben ik inderdaad en ik denk dat de meeste Brusselaars, ook anderstalige Brusselaars, er zo over denken. Dat is immers menselijk.
De heer Bruno De Lille (Groen): Mevrouw Liesbet Dhaene wil blijkbaar de kaviaar voorbehouden voor bepaalde groepen mensen en de anderen mogen er niet van proeven.
Mevrouw Liesbet Dhaene (N-VA): Klopt absoluut niet. (Samenspraak)
Collegevoorzitter Guy Vanhengel: Wij zeggen: “kaviaar voor iedereen”, terwijl mevrouw
Annemie Maes zegt: “Wat is er mis met sardienen?”. Dat is het verschil! (Glimlachjes)
Mevrouw Liesbet Dhaene (N-VA): Als we kijken naar wat de VGC en de Vlaamse Gemeenschap doen inzake capaciteitsuitbreiding in Brussel, dan is het duidelijk dat het niet de
bedoeling is om de kaviaar voor te behouden voor een beperkte groep. Ik vind die opmerking
toch wel een beetje kort door de bocht.
Het samenwerkingsprotocol voor de gegevensuitwisseling over niet-leerplichtigen werd afgesloten tussen de Franse en de Vlaamse Gemeenschap. Is de collegevoorzitter op de hoogte
van de stand van zaken van dat protocol?
Collegevoorzitter Guy Vanhengel: Ja. Ook daar zitten we namelijk zelf achter.
Mevrouw Liesbet Dhaene (N-VA): Wat is de stand van zaken in de leerplichtdossiers? Zijn
die onderzoeken nu pas gestart? Of zullen we binnen afzienbare tijd al weten welke jongeren
er in problemen zitten?
Collegevoorzitter Guy Vanhengel: Dat is weer een andere vorm van registratie, maar dat
wordt zeker bekeken. Sommige van die dossiers gaan naar het parket, andere naar de gemeenten. Op basis van de domicilieadressen zijn het de gemeentelijke diensten of eventueel de politiediensten die gevraagd worden om de onderzoeken te voeren. Er zijn echter heel veel verschillende situaties mogelijk. Het komt bijvoorbeld zeer vaak voor dat mensen verhuisd zijn,
maar dat ze dat niet hebben doorgegeven. Ze zijn dan wel ingeschreven op een school in hun
- 32 nieuwe woonplaats, maar ze wonen er officieel nog niet. Dergelijke zaken komen heel vaak
voor. Niet iedereen leeft duidelijk volgens de voorgeschreven regels. Anderen verhuizen dan
weer zonder een nieuw adres op te geven. En nog anderen volgen les op een private school
die wel voldoet aan de leerplicht, maar waar de inschrijvingen niet geregistreerd worden. Er
bestaan immers allerlei soorten privéonderwijs, waarbij de lesvolger wel voldoet aan de leerplicht maar niet in de school is ingeschreven. Kortom, dat is een hele wirwar die enorm veel
middelen vereist om in kaart te brengen. We moeten ons daarbij misschien afvragen of het die
middelen wel waard is.
Mevrouw Liesbet Dhaene (N-VA): We zijn nu toch al maart. Kon er niet vroeger gestart
worden met die registraties? Wanneer is de kruising van de gegevens gebeurd?
Collegevoorzitter Guy Vanhengel: In november 2014.
Mevrouw Liesbet Dhaene (N-VA): In een andere vergadering sprak de collegevoorzitter
nochtans over december.
Collegevoorzitter Guy Vanhengel: De gegevens worden beschikbaar in december maar
worden al verzameld in november.
-
Het incident is gesloten.
VRAAG OM UITLEG (R.v.O., art. 60)
Vraag om uitleg van mevrouw Liesbet Dhaene aan de heer Guy Vanhengel, collegevoorzitter bevoegd voor Begroting, Onderwijs, Vorming en Studentenzaken, betreffende de
rol die de VGC en het Huis van het Nederlands zullen spelen bij het tweetalig maken
van monocommunautaire welzijnsinstellingen die zijn overgegaan van de Cocof naar de
GGC
Mevrouw Liesbet Dhaene (N-VA): In het kader van de uitvoering van de 6de staatshervorming kunnen monocommunautaire welzijnsinstellingen de overstap maken naar de GGC. Op
26 november 2014 heeft het Verenigd College van de GGC een brief gestuurd naar 61 Franstalige Brusselse welzijnsinstellingen van de Cocof om hen aan te manen om de overstap naar
de GGC te maken. Hetzelfde gebeurde voor welzijnsinstellingen die onder de erkenning van
de VGC vallen. Uit het antwoord van collegelid Guy Vanhengel van het Verenigd College
van de GGC tijdens de commissie Sociale Zaken van 21 januari 2015 blijkt dat al zeker 50
van de 61 Franstalige welzijnsinstellingen die werden aangeschreven, zullen overstappen naar
de GGC. Geen enkele Nederlandstalige welzijnsinstelling zou deze overstap maken.
Voorzitter: de heer René Coppens
Tijdens dezelfde commissievergadering zei de heer Guy Vanhengel het volgende over het
tweetalig maken van deze Franstalige instellingen: “Anderzijds hebben we al een tiental jaar
positieve ervaring met het inschikkelijke beleid dat we voeren, bijvoorbeeld via het Huis van
het Nederlands, om meertaligheid en de kennis van het Nederlands te stimuleren. Kan de
VGC hier iets betekenen? Ongetwijfeld wel. Kan de GGC zelf meer initiatieven nemen? Wellicht wel, maar de vraag is hoe en met welke middelen dat dan moet gebeuren. Daarover
- 33 wordt momenteel overleg gepleegd, want het is wenselijk en waarschijnlijk noodzakelijk dat
er hulp geboden wordt bij de overgang naar een tweetalig systeem.”
Wat bedoelt de collegevoorzitter als hij zegt dat de VGC “ongetwijfeld iets kan betekenen”
bij het tweetalig maken van welzijnsinstellingen die de overgang maken van de Cocof naar de
GGC? Hij verwijst naar het Huis van het Nederlands. Wie staat in voor de extra middelen die
het Huis van het Nederlands nodig zal hebben om die 50 welzijnsinstellingen te ondersteunen
bij het tweetalig worden? Zal daarover een protocolakkoord tussen de GGC en het Huis van
het Nederlands worden afgesloten?
Collegevoorzitter Guy Vanhengel: Het leuke aan al onze instellingen is dat de raadsleden
mij hier een vraag kunnen stellen over wat ik zou doen in de GGC. Eigenlijk wordt dan de
vraag gesteld of ik op de hoogte ben van wat ik zelf doe in die andere instelling. Meestal wel.
Ik probeer dat toch enigszins te volgen. (Gelach)
Een anekdote in dit verband. Ik heb ooit in 2 regeringen tegelijkertijd gezeten, namelijk in de
Vlaamse en in de Brusselse Regering. Een van mijn ambtenaren stelde toen af en toe brieven
op die geadresseerd waren aan mijzelf, om mij te wijzen op een aantal zaken. Hij meende dat
serieus.
De heer Johan Van den Driessche (N-VA): Kunnen we nu overgaan naar het antwoord?
Collegevoorzitter Guy Vanhengel: Excuseer, ik heb de vervelende neiging om af en toe uit
te weiden. (Glimlachjes)
Het Huis van het Nederlands werkt op dit ogenblik al in 2 groepen van bicommunautaire instellingen voor rekening van de GGC.
Dat zijn enerzijds de bicommunautaire privéziekenhuizen, waar het Huis sinds 2008 de coördinatie en ondersteuning van de taalbeleidsplannen verzorgt met een budget van 29.300 euro.
In die ziekenhuizen zijn er taalbeleidscoördinatoren die taalbeleidsplannen maken om hun
personeel aan te moedigen tot meertaligheid. Voor het maken van die plannen krijgen zij ondersteuning. De taalbeleidscoördinatoren zelf worden betaald door de GGC.
Anderzijds gaat het om de bicommunautaire rusthuizen die sinds 2014 ondersteuning krijgen
van het Huis van het Nederlands met een budget van 35.000 euro. Hier wordt hetzelfde systeem gevolgd. De taalbeleidscoördinatoren worden betaald door de GGC, maar krijgen via de
VGC ondersteuning van het Huis van het Nederlands.
Het gaat telkens om projecten die opgestart zijn met middelen van de Vlaamse Gemeenschap
en na afloop van de proeffase verankerd worden bij de GGC.
Voor de ziekenhuizen is de VGC destijds bijgesprongen met de financiering van het tweetalig
zakwoordenboekje Opération NL / Operatie FR. Let op het taalknipoogje. (Glimlachjes)
Het project in de ziekenhuizen bereikt alle privéziekenhuizen. In de 3 grote ziekenhuizen zijn
interne taaltrainers-taalverantwoordelijken actief met ondersteuning van het Huis van het Nederlands. Het gaat om de Europaziekenhuizen, Sint-Jan en het psychiatrisch ziekenhuis
Scheutbos. Die ziekenhuizen krijgen daarvoor zelf ook een subsidie van de GGC.
- 34 In die ziekenhuizen loopt er momenteel een mix van taallessen, conversatietafels, peter- en
meterschappen en oefeningen via het digitaal leerplatform HopiTAAL dat werd ontwikkeld
door het Huis van het Nederlands in samenwerking met de ziekhuizenkoepel Iris en met middelen van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. In de Iris ziekenhuizen zijn ze daar ook zeer
actief mee bezig.
Het Huis van het Nederlands stelt het lesmateriaal en het ondersteunend materiaal ter beschikking om de tweetaligheid te benadrukken, zoals lijsten met sleutelzinnen voor het onthaal, tweetalige affiches met typische woordenschat en bijhorende foto’s of afbeeldingen.
Daarop heb ik trouwens gehamerd. Ik wilde absoluut didactische platen, zoals in het verleden,
met eenvoudige woordjes en afbeeldingen. Wie er naar kijkt, prent dat makkelijk zonder nadenken in zijn hoofd. (Glimlachjes)
Het project in de woonzorgcentra bereikt momenteel 16 centra. Het Huis van het Nederlands
organiseert voor hen lessen Nederlands op de werkvloer voor gevorderden, gegeven door de
VUB, lessen beroepsspecifiek Nederlands voor beginners, gegeven door CVO Brussel, allerlei conversatietafels en peter- en meterschappen.
Op aanvraag helpt het Huis van het Nederlands bij het organiseren in het rusthuis van een Dag
van het Nederlands. Dit is dan een dag die helemaal in het teken van het Nederlands staat, met
veel oefenkansen en spelletjes waarbij ook de bewoners betrokken worden.
In het kader van het regeerakkoord van de GGC start de administratie van de VGC gesprekken met de administratie van de GGC om tot een betere samenwerking en afstemming te komen op de diverse bestuursniveaus. Dit betreft onder meer het doorstromen van informatie
tussen de overheden en het werkveld, de uitwisseling van beleidsperspectieven en expertise,
de bespreking van de gevolgen van de 6de staatshervorming en het verzekeren van de Nederlandstalige dienstverlening in de bicommunautaire instellingen. Op de eerste plaats zullen de
statuten, benamingen en interne reglementen vertaald moeten worden.
Het Huis van het Nederlands kan in dat kader zijn manier van werken uitbreiden naar meer of
naar andere instellingen, mits bijkomende financiering en personeel. Het ontwikkelde materiaal kan ter beschikking worden gesteld, op voorwaarde dat dit voldoende begeleid wordt,
want de ervaring leert dat materiaal afleveren zonder begeleiding weinig zoden aan de dijk
brengt.
Mevrouw Liesbet Dhaene (N-VA): Als ik het goed begrijp, houdt de steun van de VGC een
samenwerking in tussen de administraties en het Huis van het Nederlands dat, met bijkomende steun van de GGC, specifieke projecten zal opstarten binnen die instelling?
Collegevoorzitter Guy Vanhengel: Dat klopt.
-
Het incident is gesloten.
INTERPELLATIES (R.v.O., art. 62)
Interpellatie van mevrouw Cieltje Van Achter tot de heer Pascal Smet, collegelid bevoegd voor Cultuur, Jeugd, Sport en Stedelijk beleid, over de gemeenschapscentra
- 35 Mevrouw Cieltje Van Achter (N-VA): We hebben van collegelid Pascal Smet nog altijd niet
veel mogen vernemen over zijn plannen met de gemeenschapscentra. Tijdens de regeringsonderhandelingen is er blijkbaar hierover niet erg veel afgesproken, want uit de documenten
vernemen we alleen, zoals op een Wikipedia-pagina, wat een gemeenschapscentrum is. Dankzij de bespreking van die beleidsdocumenten weten we dan weer dat het collegelid een ronde
van de gemeenschapscentra wil doen. Toen ik tijdens de begrotingsbesprekingen vroeg naar
de financieringskanalen van de gemeenschapscentra, moest hij, hoewel hij het een “heel interessante vraag” vond, mij het antwoord schuldig blijven. Hij zou dat antwoord later bezorgen,
maar pas na mijn bijkomende schriftelijke vraag ontving ik uiteindelijk een heel duidelijk
antwoord.
Over het beleid inzake de gemeenschapscentra heb ik in de verslagen kunnen lezen dat het
zijn bedoeling is om samenwerking te stimuleren. En verder vroeg het collegelid vooral tijd,
“want hij was nog maar net bezig….”
Voorzitter: mevrouw Carla Dejonghe
Hopelijk heeft het collegelid ondertussen al hard gewerkt en een evaluatie kunnen maken van
zijn ronde bij de gemeenschapscentra. Sinds deze week weten we dat een adviseur van zijn
kabinet entiteitsverantwoordelijke van de gemeenschapscentra wordt. Ik vermoed wel dat het
collegelid met de problematiek bezig is. Ik hoop dan ook dat we vandaag eindelijk zijn plannen mogen vernemen.
De gemeenschapscentra zijn belangrijk voor de Vlaamse gemeenschap in Brussel en vertegenwoordigen een belangrijk budget. Ze verdienden de volle aandacht van het collegelid. Ik
weet dat hij graag analyseert en evalueert. Ik vraag hem dan ook wat de resultaten van zijn
ronde bij de gemeenschapscentra zijn. Welke conclusies heeft hij getrokken? Wat gaat er
goed en wat niet? Met welke problemen - denk alleen al maar aan de personeelssaga van vorig jaar - kampen de gemeenschapscentra? Hoe gaat hij, op grond van zijn analyse, de aangekondigde samenwerking tussen en met de gemeenschapscentra uitdiepen? Kortom, hoe zal hij
de problemen aanpakken?
Daarnaast wil ik even stilstaan bij de subsidies die de gemeenschapscentra ontvangen van hun
gemeente. Ik heb een overzicht gekregen met de cijfers van 2013. Hieruit blijkt dat er zeer
grote verschillen zijn tussen de gemeentes. Het gemeenschapscentrum Everna in Evere spant
de kroon met een totaal van 120.000 euro subsidies en personeelssubsidies vanwege de gemeente. De top drie wordt vervolledigd door De Kroon in Sint-Agatha-Berchem met 61.000
euro en De Rinck in Anderlecht met 45.000 euro. Helemaal onderaan vinden we Den Dam in
Oudergem met 1.800 euro, het Candelaershuys in Ukkel met 500 euro en De Vaartkapoen in
Sint-Jans- Molenbeek, waarvoor de gegevens voor 2013 ontbreken, maar in 2011 ontving het
centrum het bedrag van 135 euro.
Is het collegelid op de hoogte van die indrukwekkende verschillen? Heeft hij er een verklaring
voor? Heeft hij deze verschillen in gemeentelijke financiering al besproken met de gemeenschapscentra en met de bevoegde of de Nederlandstalige schepenen? Hoe neemt hij de regierol op zich? Wijst hij de gemeenten op hun engagement voor en de financiering van het Nederlandstalig cultureel aanbod op hun grondgebied?
- 36 De heer René Coppens (Open Vld): Deze interpellatie biedt de mogelijkheid om te informeren naar de stand van zaken bij de gemeenschapscentra en een aantal overwegingen hierover
te maken.
De hervorming van de centra is blijkbaar nog steeds niet helemaal rond. Ik hoor dat een aantal
centra nog altijd met openstaande personeelsplaatsen zitten. Er zijn door de examens van verleden jaar ook personeelsverschuivingen gebeurd, waardoor er gaten zijn ontstaan. Het blijkt
bovendien toch niet zo evident om al die plaatsen snel in te vullen. Dit verbaast mij toch
enigszins omdat er veel mensen beschikbaar zijn op de arbeidsmarkt. Blijkbaar slaagt de VGC
er niet in om de juiste profielen voor de openstaande functies te vinden. Ik besef dat het een
complexe materie is, met onder meer examens, maar ze zorgt er wel voor dat de gemeenschapscentra nog altijd niet op volle toeren draaien. Ik wil dan ook polsen naar het aantal
plaatsen dat momenteel nog open staat.
Ik las gisteren in Brussel Deze Week het interview van de voormalige kabinetsmedewerker die
nu entiteitsverantwoordelijke is geworden. Een zin daaruit is heel belangrijk: "De kerntaak
van de centra is gemeenschapsvorming in een versplinterde stad vanuit een Nederlandstalige
achtergrond." Ik zou het niet beter kunnen zeggen en ga dus volledig akkoord. Maar ik vraag
me wel af of het in de praktijk overal zo is?
Het collegelid weet ongetwijfeld waarom in dit debat de nadruk steeds weer op gemeenschapsvorming wordt gelegd. Een aantal gemeenschapscentra profileert of profileerde zich
immers eerder als een kleine cultuurtempel dan als een gemeenschapscentrum. Dat was alleszins een pijnpunt in het verleden. Hoe staat het daar nu mee? Misschien heeft dit ook te maken met het aanwervingsbeleid van de VGC, waarbij er in het verleden vooral culturele profielen aangeworven werden in plaats van sociaal-culturele profielen. Cultuur is nochtans maar
1, weliswaar omvangrijk, aspect van een gemeenschapscentrum. Ik ben benieuwd te vernemen hoe het collegelid dit evenwicht denkt te hestellen.
Het deels herleggen van de focus op leerlingen van het Nederlands onderwijs lijkt mij de juiste weg. Het is echter een moeilijk proces dat de nodige ondersteuning vergt. Gemeenschapscentra moeten veel meer dan vroeger rekening houden met de nieuwe leerlingen die uit het
Nederlandstalig onderwijs komen.
Terzijde wil ik even opmerken dat het misschien toch ook de moeite loont om de term 'gemeenschapscentrum' onder de loep te nemen. Die moeilijke term stoot soms af en werkt niet
echt enthousiasmerend. Dit heeft uiteraard met communicatie te maken, toch een van de
voornaamste actiepunten van de VGC voor de komende jaren.
Ook ik ben benieuwd naar de bevindingen van het collegelid na zijn ronde langs de gemeenschapscentra. Hij was in een vorige regeerperiode al bevoegd voor de gemeenschapscentra.
Het kan interessant zijn om zijn bevindingen van vandaag te vergelijken met die van vroeger.
Bij de hervorming werd er afgesproken dat de gemeenschapscentra voortaan niet enkel een
waarnemer vanuit de administratie zouden krijgen, maar ook vanuit het College zelf. Ik denk
niet dat dit al overal het geval is. Wat is hiervan de reden?
Ik had de indruk dat mevrouw Van Achter die uiteenlopende gemeentelijke toelagen onrechtvaardig vindt, maar ze zijn een logisch gevolg van de gemeentepolitiek. Vaak krijgt het lokaal
gemeenschapscentrum immers hetzelfde bedrag als bijvoorbeeld een gelijkaardige Franstalige
sociaal-culturele vzw. De bedragen staan meestal in relatie tot de subsidie van de andere ge-
- 37 meentelijke verenigingen. Dat leert althans mijn korte ervaring van een jaar of 50 in de gemeentepolitiek. (Glimlachjes)
Het is net goed dat de gemeenten investeren in de gemeenschapscentra. Ze zouden dat, als het
financieel mogelijk is, nog meer moeten doen. Want het bewijst dat ze de gemeenschapscentra niet beschouwen als Vlaamse luizen in de gemeentelijke pels, maar als Nederlandstalige
Brusselse initiatieven die openstaan voor iedereen die zich aangetrokken voelt tot het Nederlands en de initiatieven van de lokale Nederlandstalige gemeenschap. Dit gaat over de 30%
waarover we het al jaren hebben.
Mevrouw Annemie Maes (Groen): De heer Coppens verwees naar financiering door de gemeentes. We zitten inderdaad in een gemeentelijke logica, maar die is niet altijd even goed en
zou misschien ook anders kunnen. Ik heb die grote verschillen in toelages ook eens goed bekeken. Op zich is die diversiteit niet negatief. Gemeentes kunnen er immers ook voor kiezen
om geen structurele subsidies te geven Het gaat immers niet om de geldelijke input, maar om
de output. Welke activiteiten zijn er, gebeuren ze samen met de Franstaligen, kadert een en
ander in een groter plan van de gemeente en hebben de buurtbewoners er iets aan?
Je kunt bij wijze van spreken 1.000 euro geven, maar als daar weinig mee gebeurt, is de output minder interessant dan bij een gemeente die ervoor opteert om geen structurele subsidie te
geven.
Mevrouw Van Achter sprak van de Vaartkapoen. Ik heb dat even opgezocht. Er is daar net
sprake van een heel goede samenwerking. Nauw overleg en de onderlinge betrokkenheid tussen gemeente en gemeenschapscentra zijn alleszins belangrijk.
Er zijn vragen gesteld over de visie van de VGC. Het is natuurlijk geen evident dossier. Groen
steunt volop het streven naar stabiliteit en naar respect voor de mensen die in de gemeenschapscentra actief zijn, niet alleen de professionelen maar ook de verenigingen. Het voorbeeld dat ik het best ken, is dat van de gemeente Jette. Er is daar een rijk verenigingsleven en
het is de bedoeling dat men zijn werk kan voortzetten. Dus is er nood aan stabiliteit.
Destijds sprak het collegelid over vlaggeschepen. Van die benadering is men afgestapt. Men
verkiest de algemene visie, maar met diversiteit tussen de centra, elk met hun eigenheid. Recent is een kabinetsmedewerker van het collegelid aangesteld als verantwoordelijke. Hij zal
ongetwijfeld de kennis van zaken hebben om dat goed te doen. Gaat de VGC verder met het
beleid dat rekening houdt met de diversiteit van de centra, maar toch binnen de koepel van die
22 gemeenschapscentra die actief blijven voor de Brusselaars? De bezoeker zou daarbij niet
moeten nadenken over welk gemeenschapscentrum het gaat. Men voert het beleid vanuit een
globale visie. Zo kan een inwoner van Jette probleemloos gebruik maken van het gemeenschapscentrum van Schaarbeek of Ukkel.
Wat is de visie van collegelid Pascal Smet hierover en hoe verlopen zijn contacten met de
Brusselse gemeenschapscentra?
De heer Paul Delva (CD&V): Mevrouw Van Achter heeft interessante en ook logische vragen gesteld naar de stand van zaken inzake de gemeenschapscentra. Het spreekt vanzelf dat
ook mijn fractie veel belang hecht aan die gemeenschapscentra. Zij vormen het sterke cement
tussen de geledingen van een buurt of gemeente: jongeren, ouderen, gezinnen, alleenstaanden,
gepensioneerden. Het aanbod van elk gemeenschapscentrum is anders. Er is een grote diversi-
- 38 teit. Dat is op zich helemaal niet negatief. De gemeenschapscentra spreken op die manier heel
veel verschillende mensen aan.
We zijn blij deze week vernomen te hebben dat er na 2 jaar eindelijk een entiteitsverantwoordelijke werd gevonden voor de gemeenschapscentra. Het spreekt voor zich dat hij voor een
heel belangrijke opdracht staat. Ik heb het interview met hem in Brussel Deze Week aandachtig gelezen. De heer Coppens verwees er ook al naar. Eén zin daarin spreekt mij erg aan: “We
moeten ook de hand reiken aan jongeren die in het Nederlandstalig onderwijs les volgen en
nog niet naar de gemeenschapscentra komen.” Bij uitbreiding moeten we ons niet alleen richten naar de leerlingen zelf, maar ook naar hun ouders. Ik ben er vast van overtuigd dat er daar
een heel groot potentieel is voor de gemeenschapscentra. Veel van die vaak anderstalige ouders kennen de gemeenschapscentra niet, maar staan er zeker niet apriori negatief tegenover.
We moeten die richting de komende jaren heel overtuigd inslaan.
Zoals veel collega’s ben ik naar nogal wat nieuwjaarsrecepties van gemeenschapscentra gegaan. Het viel mij op dat er een enorm verschil in publiek was tussen de gemeenschapscentra.
Een aantal gemeenschapscentra slaagt er nu al in om dat publiek te bereiken, de jongeren,
maar ook de ouderen. Zij tonen de weg waar de andere gemeenschapscentra ook naartoe kunnen, natuurlijk altijd goed wetende dat de gemeenschapscentra Nederlandstalige organisaties
zijn en dat het hun initiële doelstelling was en is om Nederlandstalige verenigingen krachtig te
ondersteunen.
Hun takenpakket is uitgebreid en dat is goed. In dat uitgebreide takenpakket moeten wij absoluut openstaan voor die anderstaligen, vooral dan via het kanaal van het Nederlandstalig onderwijs. Een aantal van die kinderen en ouders heeft al zijn weg gevonden naar de bibliotheken. Hun aantal stijgt sterk. De volgende stap kan zijn om hen in de richting van de gemeenschapscentra te leiden.
Heeft het collegelid in zijn contacten met de gemeenschapscentra – waarbij hij ongetwijfeld
positieve en negatieve elementen in kaart heeft gebracht - ook aan de bezoekers gevraagd wat
zij van de dienstverlening van de gemeenschapscentra vonden? Hebben zij hun mening daarover kunnen uiten?
Op welke manier gaat hij ervoor zorgen dat de verenigingen een prioritaire doelgroep blijven
van onze gemeenschapscentra?
De vraag naar de gemeentesubsidies is interessant. Ik bevestig wat mevrouw Maes daarover
zei: er zijn de financiële middelen, maar daarnaast heb je in een aantal gemeenten ook overduidelijk belangrijke logistieke steun voor de gemeenschapscentra die interessante activiteiten
organiseren. Dat valt niet altijd gemakkelijk financieel te evalueren, maar soms is dat bijzonder welgekomen. Het volledige plaatje van wat gemeenten doen voor de gemeenschapscentra,
is complexer dan louter het financiële aspect.
Collegelid Pascal Smet: De nieuwe entiteitsverantwoordelijke voor de gemeenschapscentra
is inderdaad een oud-medewerker van mij is, maar het is uiteraard volledig zijn eigen verdienste dat hij daar nu zit. Er werd een examen georganiseerd en hij had mij gevraagd of hij mocht
meedoen. Ik heb hem gezegd dat hij, als hij dat graag wou, zeker moest meedoen. Ik ben uiteraard heel blij dat hij als eerste uit de objectieve externe procedure is gekomen en vervolgens werd benoemd. Wij hebben de afgelopen jaren heel nauw samengewerkt. Het is iemand
die Brussel heel goed kent en ik ben heel blij met de reacties op zijn interview.
- 39 -
Ik heb de ronde van de gemeenschapscentra nog niet gedaan, om de doodeenvoudige reden
dat er nieuwe bestuursploegen aan de slag zijn gegaan. Wij kregen het signaal dat men wou
dat er eerst verkiezingen zouden plaatsvinden, dat daarna iedereen in functie kon treden en dat
ik pas dan de ronde van de gemeenschapscentra zou doen. Ik heb dat plan uiteraard gerespecteerd. Ik heb ondertussen wel al alle voorzitters van de gemeenschapscentra gezien naar aanleiding van een structureel overleg. Zij waren tussen haakjes ongelooflijk opgelucht dat er nog
eens een collegelid opdaagde. Ik heb met hen afgesproken dat we dit structureel overleg minstens 3 tot 4 keer per jaar zouden organiseren. Ik ga naar het maandelijks overleg van de
voorzitters van de gemeenschapscentra met de dienst Cultuur van de VGC. Als het nodig is,
doen we het meer dan 3 keer per jaar. Het was een zeer aangename vergadering, waar ik heel
wat enthousiasme aantrof bij mensen die dit al vele jaren doen, maar ook bij heel wat nieuwe
mensen. We zullen nu de komende weken en maanden starten met de ronde van de gemeenschapscentra.
We moeten ook niet doen alsof het hier gaat om iets wat zich in een totale crisis bevindt en
dat er nu een dringende interventie vanwege het College nodig zou zijn. Er gaat in die gemeenschapscentra ook zeer veel goed. De 22 centra samen hebben in 2013 meer dan 5.000
eigen activiteiten en meer dan 11.000 receptieve activiteiten georganiseerd, en zij kregen
meer dan 500.000 deelnemers over de vloer. Ook in de moeilijke omstandigheden van het
afgelopen jaar zijn die 22 gemeenschapscentra in een werking en dienstverlening voor de
Brusselaars blijven voorzien. Ik kan dus enkel mijn waardering uitspreken voor de beroepskrachten én de vrijwilligers. In deze bijzonder precaire situatie hebben zij er alles aan gedaan
om hun centrum op een positieve manier draaiende te houden.
Ik ben het met hen volmondig eens dat de personeelssaga van vorig jaar niet meer voor herhaling vatbaar is. Het beleid zal er alles aan doen opdat dit niet meer zou gebeuren. Wij zullen
dit onder andere doen door de vaste aanwerving van het personeel. Tijdelijke contracten zullen de uitzondering zijn. De vaste aanwervingen van niveau B – waar er vorig jaar de grootste
gaten zijn geslagen – lopen volop en zullen zo goed als volledig gerealiseerd zijn tegen 1 april
eerstkomend. Ik heb daarover afspraken gemaakt met mijn collega-collegeleden. Op niveau C
zijn er nog slechts enkele vacatures voor anderhalf voltijds equivalent, die eveneens op korte
termijn zullen worden aangeboden. De niveaus A en D zijn volledig ingevuld. Onze eerste
prioriteit was dan ook dat het personeelsbestand kon worden ingevuld.
De personeelsleden worden uitgebreid gevormd. Zo konden zij aansluiten bij de infosessies
van de Brussels Academy, waarbij Eric Corijn met zijn team diverse uiteenzettingen hield
over Brussel, over de demografie, de organisatie, de uitdagingen, enzovoort. Ook loopt er
voor de nieuwe en oude centrumverantwoordelijken een coachingstraject, gericht op het voeren van een positief personeelsbeleid als doorstart na de gebeurtenissen van vorig jaar.
De samenwerking tussen de gemeenschapscentra en tussen de centra en de staf van de entiteit
wordt geïntensifieerd. Door middel van collegagroepen en de overlegfora wordt de inhoudelijke visie uitgewerkt. Zowel tussen de sociaal-cultureel werkers als op het niveau van de centrumverantwoordelijken is er sprake van een dynamisch inhoudelijk gesprek, waarbij gezamenlijk ideeën worden uitgewerkt, gedragen standpunten worden ingenomen en gedeelde
interessegebieden worden verkend.
- 40 Er vinden meer en meer gedeelde projecten plaats zoals Brussels Got Talent, Actie zoekt Burger en De Binnenband. Onder de noemer Zomer in de Lucht stemmen verschillende zomerfestivals hun werkingen op elkaar af en voeren ze een gezamenlijke communicatiecampagne.
Ook de samenwerking tussen 2 gemeenten of regionaal tussen de gemeenschapscentra verloopt sterk. In regio noord werken De Kriekelaar, De Linde, Everna en Ten Noey intensief
samen. Zo wordt er een gezamenlijk programma ontwikkeld, de communicatie wordt onderling op elkaar afgestemd en een jeugdwerking wordt gezamenlijk uitgebouwd.
Er is ook een stuurgroep, bestaande uit de centrumverantwoordelijken en de voorzitters. Een
ander voorbeeld bestaat uit Wabo en Den Dam die structureel samenwerken binnen hun
jeugdwerking. De Platoo en De Zeyp staan gezamenlijk in voor het Plazeyfestival.
We zullen de komende jaren inzetten op kennisdeling en intervisie, waarbij men kan profiteren van de ervaring van de ander. De grote hervorming van de gemeenschapscentra heb ik
nog in 2008 en 2009 volledig uitgewerkt en geïnitieerd. Het is vervolgens wat moeizamer
gegaan, maar de stappen zijn toen wel gezet. Mevrouw Maes, de vuurtoren is niet verlaten. Je
kunt De Markten niet vergelijken met het gemeenschapscentrum in Haren. Dat blijft er de
facto. De Pianofabriek is ook van een andere orde dan Everna. Dat is logisch, omdat de lokale
context verschillend is. Daar is niets mis mee. De hele filosofie van 1 gemeenschapscentrum
voor Brussel zat ingebakken in de vorm van 2008.
Ook op zakelijk vlak is uitgewerkt wat we in 2008 en 2009 hebben uitgezet: het centraliseren
en eenvoudiger organiseren van verschillende processen. Dit leidt tot de gewenste kostenverlaging maar ook tot samenwerking tussen de centra. Het is niet meer ieder voor zich, maar een
gedeelde praktijk waar ook het onderlinge gesprek én de inhoudelijke samenwerkingen op
kunnen terugvallen.
Yesplan is een gedeeld planningssysteem dat onder meer gebruikt wordt voor het voeden van
de portal cultuurcentrumbrussel.be, een gedeelde deelnemerssoftware voor online inschrijvingen en ticketverkoop. Het staat op punt om geïmplementeerd te worden. De centra werken
met dezelfde boekhoudsoftware, 19 van de 22 boekhoudingen gebeuren centraal.
Ik vind het belangrijk dat de wil tot samenwerking, die in 2008 en 2009 niet evident was, nu
is opgebouwd en verder groeit. Men ziet eindelijk het belang ervan in. Samen staan we sterk.
L’union fait la force. United we stand.
Uiteraard zijn we op de hoogte van de verschillen in subsidies en personeelssubsidies die de
gemeenschapscentra ontvangen van hun gemeente. Deze situatie is historisch gegroeid. De
VGC heeft een regiefunctie. In de overeenkomst met elke Brusselse gemeente inzake cultuurbeleid is een paragraaf opgenomen die luidt: “De gemeente zorgt voor een positieve en evenwichtige verhouding tussen het gemeentelijk budget voor Nederlandstalige cultuur en de subsidiëringen door de Vlaamse Gemeenschap en de Vlaamse Gemeenschapscommissie in het
kader van het lokaal cultuurbeleid.” Men heeft mij gezegd dat dit tijdens de vorige legislatuur
werd besproken naar aanleiding van het convenant tussen de VGC en de gemeenten. Tijdens
deze legislatuur werd dit nog niet besproken met de schepenen. Ik wil eerst nog een ronde
doen, om te zien hoe de gemeenschapscentra dat zelf ervaren, los van de structurele financiering, de projectsubsidiëring en eventueel de ondersteuning in natura. We zullen dat verder
bekijken.
- 41 Men mag natuurlijk ook niet vergeten dat het aandeel aan Nederlandstaligen in de strikte zin
van het woord, verschilt van gemeente tot gemeente. Vervolgens moet men de doelgroep uitbreiden tot iedereen die zich tot de Nederlandse gemeenschap in Brussel bekent. In het bijzonder denk ik hierbij aan de ouders van de kinderen en de kinderen die naar het Nederlandstalig onderwijs in Brussel gaan. Dit is alvast een heel belangrijke doelgroep voor de geïntegreerde aanpak.
Ik heb vooral een historische verklaring. Verder heb ik een aantal bijkomende elementen gegeven. In ieder geval moet men het verder uitwerken.
Hoe ziet ons beleid eruit? Het is heel duidelijk. Men heeft trouwens ook gemerkt dat we de
gemeenschapscentra niet langer louter en alleen onder de noemer ‘cultuur’ hebben laten ressorteren. Los van de cultuurdimensie besteden de gemeenschapscentra ook aandacht aan de
onderwijs-, de welzijns en de ondersteuningsdimensie. Men beperkt zich dus niet langer tot de
kapstok cultuur. De kapstok van cultuur heeft een historische dimensie die nu overstegen
dient te worden. Ook deze Raad heeft daar wel oren naar.
Men zal dit alles uitwerken met respect voor een werking die alles wat er op het lokale grondgebied gebeurt, effectief erkent en ruimte geeft aan mensen. Dit laatste is een heel belangrijk
gegeven. Gemeenschapscentra moeten mensen ook figuurlijk de nodige ruimte geven. Gemeenschapscentra moeten verbindende activiteiten kunnen organiseren. In een stad zoals
Brussel is het bijvoorbeeld absoluut noodzakelijk dat er verbindende activiteiten worden georganiseerd. Een gemeenschapscentrum is dan ook een unieke plek om precies dat te doen.
We gaan dus verder op de ingeslagen weg.
Uiteraard zullen we ook de samenwerking en het concept dat niet alle gemeenschapscentra
hetzelfde zijn verder verdiepen. Diversiteit is belangrijk. Niettegenstaande, vormen ze wel 1
geheel. Naar de toekomst toe zal dit nog duidelijker worden. In se proberen we de vraag op
welke wijze we de gemeenschapscentra kunnen herpositioneren, te beantwoorden.
Het hele proces van de samenwerking dat we in 2008 en 2009 hebben opgestart, moeten we
nu afronden. Het duurde 5 jaar. Ik denk dat dit iets te lang is. Het is echter nu eenmaal zo. Het
is ook niet onoverkomelijk; het is geen drama. We moeten dit proces wel afronden om vervolgens daar waar ondersteuning nodig is, ondersteuning te kunnen bieden. In ieder geval
wordt het boeiend! Bij alle centraverantwoordelijken proefde ik het enthousiasme. Men moet
ze echter wat tijd geven. De komende weken en maanden zullen we in ieder geval alle centra
bezoeken. We zullen versterken waar we moeten versterken. De geïntegreerde visie en de
uitbreiding naar de andere beleidsdomeinen zullen we op het terrein meenemen en realiseren.
De stedelijke context is gewijzigd. Bijgevolg moet men ook, bij de wijze waarop men de rol
van een gemeenschapscentrum invult, gebruik kunnen maken van de bestaande nieuwe technologiën. Collegelid Bianca Debaets zal het alvast graag horen. Ook op dat vlak moeten we
nagaan op welke wijze we in dat verbindend samenwerkingsverband verder kunnen werken.
Mevrouw Cieltje Van Achter (N-VA): Ik dank collegelid Pascal Smet voor zijn antwoord.
Hij begon zijn betoog met te stellen dat hij zijn ronde van de gemeenschapscentra nog niet
heeft aangevat. Hij is echter wel al met de voorzitters van de centra rond de tafel gaan zitten.
Een eerste, zij het beperkte, analyse en evaluatie werd dus al gemaakt. Hij weet dus wel al
waar hij naartoe wil.
- 42 Misschien kan collegelid Smet wel al aangeven wanneer hij zijn ronde nu precies wil aanvatten. Wat is het eindpunt van deze ronde? Voor ons kan dit immers een indicatie zijn. Zo weten we ten minste wanneer we hem nog eens over dit alles mogen ondervragen. Enkel op die
wijze krijgen we een idee van het volledige plaatje. In zoverre natuurlijk dat het plaatje überhaupt volledig kan zijn.
Gemeenschapscentra zijn heel belangrijk en hebben een heel belangrijke functie voor de
Vlaamse en Nederlandstalige gemeenschap in het Brussels hoofdstedelijk gewest. Gemeenschapscentra beperken zich inderdaad niet tot cultuur maar spelen ook op het vlak van bijvoorbeeld kinderopvang een significante rol. In gemeenschapscentrum de Kriekelaar in mijn
gemeente worden eveneens tal van activiteiten georganiseerd. Dat de gemeenschapscentra
inzetten op samenwerking lijkt me niet meer dan logisch.
Dat de personeelsperikelen worden aangepakt en dat collegelid verder met het personeel rond
de tafel gaat zitten, is ook niet meer dan normaal. Ik verneem wel graag wanneer hij het hele
proces wenst af te ronden. Kortom: wanneer krijgen we resultaten te zien?
Ik zou ook graag inspelen op wat mevrouw Annemie Maes vertelde. Uiteraard is de output
belangrijk. De cijfers die collegelid Smet ons bezorgde, sloegen niet alleen op de structurele
subsidies maar hadden betrekking op alle subsidies die de gemeenten geven. Met 500 euro
kan men niets verrichten.
Mevrouw Annemie Maes (Groen): Ik beschik wel over andere gegevens.
Mevrouw Cieltje Van Achter (N-VA): Voor de gemeente Sint-Jans-Molenbeek waren er
blijkbaar geen cijfers beschikbaar. Hoe dan ook: met 500 euro kan men weinig output bereiken. Dit is mijn punt.
Uiteraard is de output belangrijker dan het financiële. Als men bijvoorbeeld op een berg geld
zit maar men doet er niets mee, is het resultaat natuurlijk ook nihil. Niettemin geeft het toch
wel een indicatie van wat men allemaal kan doen. Zonder beschikbare middelen zal er, hoe
dan ook, niet veel gebeuren.
Collegelid Pascal Smet: Mijn ronde zal minstens een half jaar in beslag nemen. Er zijn 22
gemeenschapscentra. Als ik er 1 per week bezoek, ben ik een half jaar bezig.
Mag ik er trouwens ook nog even op wijzen dat wij nog maar een half jaar in functie zijn?
Telt men de vakantiemaanden mee dan mag men spreken van 7,5 maand. Iedereen weet echter dat er tijdens de vakantie niet veel gebeurt. We zijn midden juni begonnen en hebben nu
dus 6 volle maanden achter de rug. Iedereen merkt dat we intussen al heel veel hebben gedaan. Er was echter een heel goede, valabele reden waarom we pas na verloop van tijd de
hand aan de ploeg hebben geslagen. We hebben immers gewacht tot na de verkiezing van de
nieuwe bestuursteams. Deze nieuwe bestuursteams zijn er nu. Ik heb ze intussen ontmoet en
heb de ronde met hen besproken. Alles wordt nu ingepland. Het is echter allesbehalve evident. Ik wil gerust mijn agenda eens laten zien. Van 8 uur ’s morgens tot 22 uur ’s avonds ben
ik in de weer. De ronde komt er hoe dan ook. Ik hecht er immers ook veel belang aan. Het
geheel valt of staat echter niet met het feit of ik die ronde nu al dan niet doe. Anders zou er
zich een groot probleem stellen.
-
Het incident is gesloten.
- 43 INTERPELLATIE (R.v.O., art 62)
van de heer Johan Van den Driessche tot de heer Pascal Smet,
collegelid bevoegd voor Cultuur, Jeugd, Sport en Stedelijk Beleid,
betreffende het nieuwe mediaplatform
De heer Johan Van den Driessche (N-VA): In maart 2014 is een nieuwe organisatie van
start gegaan die alle Nederlandstalige Brusselse mediapartners overkoepelt. Ik lees in de Beleidsverklaring 2014-2015 en het Bestuursakkoord 2014-2019 van de VGC dat in deze legislatuur verder vorm gegeven zal worden aan de uitbouw van een coherente visie, inclusief
daarbij de crossmediale inzet van journalisten, een efficiënte besluitvorming en bestuur, inclusief uniforme zakelijke structuur, een efficiënte inzet van de middelen en een groter bereik
via ondermeer een objectieve meting en dat de afspraken worden vastgelegd in een gezamenlijke overeenkomst tussen het nieuwe Mediaplatform, de Vlaamse Gemeenschap en de VGC.
Op die manier moet de nog steeds aarzelende inhoudelijke samenwerking eindelijk structureel
worden en kunnen de media werk maken van de digitale shift.
Graag had ik de huidige stand van zaken gekend omtrent de uitbouw van die coherente visie,
de uitbouw van een efficiënte besluitvorming en bestuur, de efficiënte inzet van de middelen
en een groter bereik en de vastlegging van die gezamenlijke overeenkomst tussen het nieuwe
Mediaplatform, de Vlaamse Gemeenschap en de VGC.
Verder had ik graag geweten wanneer een vormelijke fusie van alle mediapartners rond zal
zijn en hoe de rechtsvorm eruit zal zien. Hoever staat het met de gezamenlijke overeenkomst?
Is die al rond? Zo ja, wat staat er in? Zo neen, wanneer zal deze overeenkomst klaar zijn?
Wat zullen de verschillende aspecten zijn die er in zullen aan bod komen? Komen er ook infrastructurele aanpassingen door dit nieuwe mediaplatform? Zo ja, waar en wanneer en wat
verandert er dan precies? Wat zal, opgesplitst per functie, de impact zijn op het personeelsbestand? Zal het nieuwe mediaplatform ook nieuwe inkomstenbronnen aanboren?
Wat zal de impact zijn op de totale begroting van deze mediapartners? Bestaat er voor dit jaar
trouwens al een begroting? Zal dit nieuwe mediaplatform nieuwe partnerships en andere
vormen van samenwerking aangaan? Wat zal, zowel binnen het Brussels hoofdstedelijk gewest als daarbuiten, de impact zijn van dit nieuwe platform op het Vlaams-Brussels leven in
het algemeen en op het bereik qua lezers, kijkers, luisteraars, bezoekers in het bijzonder? Zal
het nieuwe platform voldoende ruimte bieden om de banden tussen Brussel en Vlaanderen
verder aan te halen? Komt er een wijziging in de gehanteerde politiek inzake gebruik van talen?
De heer Stefan Cornelis (Open Vld): We kunnen ons natuurlijk verheugen over de laatste
cijfers. Of waren het percentages die door de media zelf werden aangehaald? Zijn dit de eerste
positieve signalen dat de fusie of de media-integratie zoals sommigen het noemen, haar
vruchten afwerpt? Ik laat dit even in het midden.
Ik herinner me de discussies die we destijds voerden en de beslissingen die we, in de schoot
van de raad van bestuur van Brussel Deze Week onder het gedreven voorzitterschap van de
heer Paul Delva namen, nog levendig. Intussen lijkt dit al een eeuwigheid geleden. Dit alles
vond plaats in 2007.
De heer Paul Delva (CD&V): Het is al 2 eeuwen geleden.
- 44 De heer Stefan Cornelis (Open Vld): We stelden professor Jan Bierhoff toen aan als expert
om een eerste studie van media-integratie op te leveren. Dit gebeurde ook effectief. Alle leden
van de toenmalige raad van bestuur waren hier vol lof over. Ik herinner me nog alle discussies
hieromtrent. Ik zou Dirk Volckaerts oneer aandoen, mocht ik hem in dit verband niet vernoemen als initiatiefnemer van deze studie.
Zoals ik al stelde, bevinden we ons nu een eeuwigheid verder binnen het medialandschap.
Uiteraard zijn we blij met het begin van integratie. Deze integratie ving aan in maart 2014.
Ook het ‘Goestingakkoord’ onderstreept, zoals Johan Van den Driessche het al stelde, dat er
verder moet vorm gegeven worden aan de reorganisatie van deze Nederlandstalige Brusselse
mediapartners. Ik begrijp de vraag van de oppositie naar de dadendrang van collegelid Pascal
Smet in dit dossier dan ook ten volle. Het dossier vertoont immers heel wat gelijkenissen met
de dossiers van de gemeenschapscentra en de fuifzaal.
Mevrouw Annemie Maes (Groen): Toch iemand die het begrijpt.
De heer Stefan Cornelis (Open Vld): Ik heb daar alle begrip voor. Ook dit dossier slorpt
immers heel wat Vlaamse miljoenen op. De relevantievraag komt hier dus regelmatig om de
hoek kijken.
De betere cijfers komen dus geen moment te laat. De aankondiging van Vlaams minister voor
Media Sven Gatz dat men zal onderzoeken of tvbrussel ook in de Vlaamse rand rond Brussel
kan uitzenden, kan het draagvlak enkel verhogen. We zijn dan ook benieuwd naar de antwoorden van collegelid Pascal Smet op de vragen van raadslid Johan Van den Driessche.
Mijn vragen slaan dan ook eerder op de rol van Brusselnieuws binnen het nieuwe mediaplatform. Moet Brusselnieuws een voortrekkersrol spelen in de nieuwsverspreiding? Moet het,
met andere woorden, een soort van Brusselse Belga worden? Kan Brusselnieuws fungeren als
sterkhouder binnen dat nieuwe platform? Hoe kan het nieuwe mediaplatform meer gemeenschapsvormend of, anders gesteld, meer communityvormend worden? Dit is alvast een heel
belangrijke rol voor alle Brusselse media.
De binding van de regionale media met het leespubliek moet zeer sterk en bijgevolg zeer
laagdrempelig zijn.
Tenslotte had ik ook graag de mening van collegelid Pascal Smet gekend over het systematisch versturen van Brussel Deze Week naar alle Nederlandstalige adressen in het Brussels
hoofdstedelijk gewest. Wat is de kostprijs van deze verzending?
Mevrouw Annemie Maes (Groen): Ik ga even terug in de tijd. Destijds is een opdracht gegeven aan Cap Gemini om de potentiële efficiëntiewinsten van een fusie van de VlaamsBrusselse mediawervers tot 1 Vlaams mediaplatform te onderzoeken. Dat gebeurde een aantal
jaren geleden. De belangrijkste conclusies waren: de fusie tot 1 bedrijf met 1 zakelijk leider
en 1 algemeen hoofdredacteur. Voorts, dat journalisten crossmediaal moeten worden ingezet.
Want op die manier kan worden tegemoetgekomen aan een betere efficiëntie en een groter
bereik van de verschillende media en de onlinemedia zouden een belangrijkere rol krijgen,
mits behoud van de afzonderlijke mediumspecifieke werking van de verschillende media. Een
krant als Brussel Deze Week die maar eens per week verschijnt, is niet te vergelijken met een
zeer snel medium als een online redactie of een radio. In de studie werden deze aandachtspunten naar voor geschoven.
- 45 Vooral vanuit Vlaanderen is daaraan voortgewerkt en zijn beslissingen getroffen en een decreet aan gewijd. U was toen minister, mijnheer Smet. U doet alles, ik weet het. Ik breng het
even in herinnering.
Collegelid Pascal Smet: Het is helaas nog waar ook. Ik heb het dan wel over dit dossier.
Mevrouw Annemie Maes (Groen): In dat decreet waren heel wat aandachtspunten ingeschreven over de rol die de Vlaamse media moesten spelen, niet enkel als nieuwsbron maar
ook als toelevering aan andere media. Dat is een heel belangrijk aspect. Als Brusselaar vinden
we toch allemaal dat de berichtgeving in de rest van Vlaanderen niet helemaal correct is of dat
men in Vlaanderen op zijn minst niet helemaal op de hoogte is. De Brusselse media kunnen
dus een belangrijke toeleverancier zijn van correcte of alleszins genuanceerde informatie en
ook als informatiecentrum voor de Bruselaars zelf opereren. Ook innoveren en de opleiding
van jong mediatalent kunnen ze voor hun rekening nemen. Dat gebeurt nu ook al, bijvoorbeeld bij FM Brussel, waar tal van journalisten daarna doorstromen. Ook interculturaliteit of
de weergave van onze stedelijke context zijn belangrijke aandachtspunten. Dat zijn de grote
lijnen waarover toen is beslist.
Een jaar geleden is dat in gang gezet en nu is men bezig met de concrete uitvoering van het
decreet. Dat gebeurt wel in een veranderend medialandschap. 5 of 10 jaar geleden zagen de
media er helemaal anders uit. En niet alleen in Brussel. De geschreven pers zit al heel wat
jaren in een diepe crisis. Alles moet sneller en commerciëler gebeuren, er is een heuse vermarkting aan de gang.
De vraag is hoe lokale media daarmee moeten omgaan. Ook Brussel is in sneltreinvaart aan
het veranderen. 10 jaar geleden was alles misschien correct, nu is de bevolking significant
veranderd. Daar moeten de media op inspelen. Ik denk aan de meertaligheid of het zeer diverse doelpubliek. Voor ons lijkt de grootste uitdaging erin te bestaan dat het mediaplatform leidinggevend kan worden op het vlak van berichtgeving in en over Brussel.
Als men in New York The New York Times als referentiebron neemt van wat in New York
gebeurt, zou men hier het mediaplatform als centrale basis moeten gebruiken. Zo kan iedereen, of hij nu Brusselaar is of niet, toerist of niet, inloggen op de website of zich informeren
over wat in het bruisende Brussel gebeurt.
We merken dat men aan Franstalige kant minder dynamisch is op dat vlak. Ik geef het voorbeeld van Agenda. Aan Franstalige kant benijdt men ons. Het is een zeer goed instrument dat
door zeer veel Brusselaars wordt bekeken. Het is te vergelijken met de Time Out in andere
steden. De heer Tubbax, de nieuwe CEO, is nog niet lang geleden gestart. Het klinkt veelbelovend, al is het nog maar een aanzet en is men nog bezig met strategische plannen. Hopelijk
komt er meer duidelijkheid over enkele maanden.
Fusie mag men niet als een verkapte besparing bekijken. We hebben er geen baat bij minder
te investeren. Het meeste geld komt van de Vlaamse Gemeenschap en niet van de VGC. Dat
er een pleidooi moet zijn voor efficiëntiewinsten vind ik goed, maar aan de andere kant mag
niet worden ingeboet op de inhoud. Ik kijk uit naar uw antwoord. Op welke manier gaat u de
toekomstgericht de belangen van de Vlaamse media verdedigen zonder dat aan kwaliteit
wordt ingeboet?
- 46 In het kader van de Internationale Vrouwendag vraag ik nog op welke wijze in de Brusselse
media en in alle media voldoende vrouwen aan bod komen en mensen met een diverse achtergrond. Want ook daar is nog werk aan de winkel.
De heer Paul Delva (CD&V): Collega Johan Van den Driessche kaart een belangrijk thema
aan. Ik ben blij het er vandaag over te kunnen hebben. Ik sluit mij aan bij mevrouw Maes als
ze zegt dat het een geweldige troef is dat we over de Vlaams-Brusselse media kunnen beschikken en dat men ons dat binnen en buiten Brussel benijdt. De Vlaamse Gemeenschap
heeft in de loop der jaren aan een krant en aan eigen televisie gewerkt. Ik denk aan Brusselnieuws of Agenda. We moeten dat koesteren, de media liggen ons na aan het hart. Hun rol is
primordiaal.
Het bereik van media is een belangrijk punt. Het is niet evident om dat bereik te meten omdat
de media, ook de krant, gratis worden aangeboden. Dat is een van de redenen dat het niet evident is om het bereik te meten. Gisteren zijn wat cijfers naar buiten gekomen. Uit een enquete
bij 708 respondenten blijkt dat 87% van de Nederlandstalige Brusselaars wekelijks gebruik
maakt van een of meerdere mediakanalen. Verheugend is ook dat bij de Franstalige Brusselaars meer dan de helft aangeeft dit te doen.
Ik wil een link leggen naar de gemeenschapscentra. Anderstalige Brusselaars vormen een
groot potentieel. Zowel de kinderen als hun ouders kiezen voor de Vlaams-Brusselse instellingen. Het zijn mensen die al een link leggen met onze gemeenschap en stappen zetten in
onze richting. Wij moeten dat naar waarde schatten. In heel veel scholen zijn de kranten beschikbaar en worden ze meegenomen door de ouders. We hebben een nieuwe doelgroep met
een groot potentieel.
Het goede nieuws is dat er nieuwe cijfers voorhanden zijn. Op het eerste zicht vallen ze heel
goed mee. Mijn vraag is of de minister wat meer informatie over de cijfers heeft, zoals de
leeftijd van de gebruikers van de Vlaams-Brusselse media of de geografische spreiding over
het gewest en meer informatie over het bereik van de media in de Rand rond Brussel.
Ik ben altijd een groot pleitbezorger geweest voor meer samenwerking tussen Vlaanderen en
Brussel onder meer binnen het domein Media. Een van de vragen van de heer Johan Van den
Driessche was of het nieuwe platform voldoende ruimte zou bieden om de banden tussen
Brussel en Vlaanderen verder aan te halen. Dat is een zeer terechte vraag. De VlaamsBrusselse media hebben meerdere belangrijke doelstellingen: berichten over Brussel, dat
spreekt voor zich, zich richten naar alle Brusselaars, maar het ook hebben over de banden die
bestaan tussen Vlaanderen en Brussel. Uitleggen wat Vlaanderen in Brussel doet voor de
Brusselaars. Daarover mag geen schroom bestaan.
De Vlaams-Brusselse gemeenten kunnen een belangrijke rol spelen om de banden aan te halen tussen Bruselaars en Vlamingen. We weten dat het imago van onze stad in Vlaanderen
soms bedroevend is. De Vlaams-Brusselse media kunnen een brug bouwen tussen de inwoners van onze stad en de inwoners van het Vlaams gewest. Ik hoop dat we daar verder zullen
op inzetten.
Nog iets over tvbrussel. Ik heb het altijd betreurd dat de zender niet in heel Vlaanderen kon
worden bekeken. Daar waren altijd veel redenen voor: technische obstakels maar ook belangen die meespeelden. Brussel is de hoofdstad van heel Vlaanderen en in deze zin is de regionale tv bij ons van een iets andere aard dan de regionale tv’s in de rest van Vlaanderen, al zijn
- 47 zij ook zeer belangrijk. Wat in Brussel gebeurt, gebeurt in de hoofdstad van Vlaanderen en de
Vlamingen hebben het recht om bijvoorbeeld via de vrt dagelijks te volgen wat er in hun
hoofdstad gebeurt.
Collegelid Pascal Smet: Ik zal even het historische overzicht, dat anderen hier al hebben
voorgesteld, vervolledigen. Het klopt dat de raad van bestuur, in het bijzonder de heer Dirk
Volckaerts, toen een belangrijke rol heeft gespeeld. Hij is niet gevolgd. In mijn beleidsbrief
als Vlaams minister voor Brussel heb ik toen wel als prioriteit opgenomen om voor de
Vlaams-Brusselse media te gaan. Dat was niet evident. Bij de VGC heb ik onmiddellijk steun
gevonden bij de heer Vanhengel. Dat was goed, al was het op politiek vlak niet zo evident. Bij
de verschillende partijen bestonden er immers heel wat meningsverschillen over.
Ook met uw partij, mevrouw Maes, heb ik toen verschillende gesprekken gevoerd. Er waren
toen ook meningsverschillen, maar dat is allemaal geschiedenis.
Mevrouw Annemie Maes (Groen): Daar heb ik geen weet van.
Collegelid Pascal Smet: Ook in de verschillende mediavormen zelf was er weerstand. Het
was niet evident, dat moeten we niet ontkennen.
We zijn er uiteindelijk in geslaagd om de operatie met de toenmalige Vlaamse Regering en
het VGC-College tot een goed einde te brengen. Ook op dit moment werk ik met de huidige
Vlaamse Regering en minister Gatz goed samen. Ik werk er zelfs hand in hand mee. We
stemmen op elkaar af en gaan samen naar de Brusselse media. Dat lijkt me ook het beste. De
Vlaamse Gemeenschap en de VGC delen gezamenlijk een visie en verkondigen ze ook samen
in de media.
Ik ben blij te merken dat er politiek een concensus bestaat over deze beslissing. Ook bij de
instellingen of partners zelf is er een sterke wil om daartoe te komen. Dit gebeurt ondanks de
weerstand die veranderingsprocessen vaak bij aanvang opwekken.
De vzw Vlaams-Brusselse Media (VBM), uitgever van Brussel Deze Week, Agenda, tvbrussel, FMBrussel en Brusselnieuws.be en actief in print, online, TV en radio, heeft een belangrijke beslissing genomen. Men wil voor zichzelf en voor de stakeholders een duidelijke strategie uitschrijven voor de volgende jaren. Gelet op het belang van dit project, de nood aan
kwalitatieve en gekwalificeerde hulp en vooral de wil om tot een door alle medewerkers gedragen strategie te komen, gingen minister Sven Gatz en ik akkoord met de vraag om in 2015
een externe partner in te schakelen die de vzw optimaal kan begeleiden. Het traject luistert
naar de naam ‘Strategie Vorming’ en wordt begeleid door Callebaut & Co. Het is de intentie
het traject af te werken tegen juli 2015.
In het verlengde van de gemeenschappelijke conceptnota van de Vlaamse overheid en de
VGC met betrekking tot het model van personeels- en organisatiestructuur van een VlaamsBrussels Mediaplatform werden in 2013 missie, visie en waarden zorgvuldig en participatief
opgesteld. Ik stel voor dat ik het werkingsprogramma 2015 van de mediapartners zoals goedgekeurd door de raad van bestuur overmaak aan de leden van deze Raad. Daarin wordt de
missie grafisch uitgebeeld en uitgebreid verwoord.
De voorzitter: U bezorgt dit aan de diensten die dat zullen verspreiden.
- 48 Collegelid Pascal Smet: Op 26 januari 2015 besliste de raad van bestuur van de vzw VBM
om het strategisch project van start te laten gaan met Callebaut & Co als partner.
Vorig jaar werd een nieuw organisatiemodel geïntroduceerd, vertrekkend vanuit 2 principes.
Productmanagement zal gebeuren per product en per titel. Er komt ook functionele ondersteuning van de gehele organisatie inzake HRM, financiën, marketing, verkoop en aankoop.
Er werd dus al een functionele zakelijke integratie doorgevoerd en een crossmediale samenwerking opgestart. Productmanagement en steundiensten komen wekelijks samen in het management team onder voorzitterschap van de CEO. Crossmediale en inhoudelijke samenwerking worden besproken in het college van hoofdredacteurs, dat in principe ook wekelijks
plaatsvindt.
Om te evalueren of er nu al sprake is van een efficiëntere inzet van middelen is het vandaag
wat vroeg. 2014 was immers een overgangsjaar, waarin vooral energie werd gestoken in
structurele veranderingen. De nieuwe CEO is, zoals mevrouw Annemie Maes terecht heeft
opgemerkt, ook nog niet zo lang aan het werk.
We hebben goede afspraken met minister Sven Gatz en zijn administratie om dit samen op te
volgen. Het is uiteindelijk ook de Vlaamse overheid die het grootste deel van de middelen
vrijmaakt.
Om evoluties in het bereik te beoordelen is het vandaag te vroeg. In de media kon worden
gelezen dat er een nulmeting plaatsvond. Ik wil vandaag niet ingaan op die resultaten, omdat
we de bevraging zelf nog niet grondig hebben kunnen doornemen. We merken op het eerste
zicht wel verschillen met de bevindingen van professor Rudi Janssens in de derde taalbarometer met betrekking tot het gebruik van media door Brusselaars. We willen dus nog wat tijd om
het eens te geraken over wat het bereik vandaag is. Zo kan over een aantal jaren worden gemeten hoe het bereik evolueert en hoe dit verder moet worden aangepakt.
Alle voorbereidingen voor een overeenkomst tussen het nieuwe mediaplatform, de VGC en
de Vlaamse Gemeenschap werden getroffen. Zodra de mediapartners hun meerjarenplanning
gemaakt hebben, en dus hun beleidscyclus hebben doorlopen, zal het convenant worden afgesloten. Dat zou nog voor het einde van dit jaar moeten gebeuren.
De vormelijke fusie van de vzw werd opgericht op 10 maart 2014 en trad juridisch in werking
sinds 1 januari 2015. De ontbinding van vzw’s tvbrussel, fmbrussel en BDW werd eind 2014
ingezet en begin 2015 afgerond.
De vzw hoopt haar nieuwe strategie vanaf najaar 2015 te vertalen in een actieplan dat onmiddellijk zijn weerslag zal hebben in het werkingsplan 2016. Pas dan zal ook kunnen worden
bekeken welke fysieke ingrepen nodig zijn inzake behuizing. Vandaag is er geen impact van
de wijzigingen op het personeelsbestand, enkel op de samenwerking en clustering van de personeelsleden.
De vzw gaf reeds aan hogere inkomsten te ambiëren door een grotere verkoop van advertenties, gebruik makend van de gecombineerde mogelijkheden van alle merken en door betere samenwerking inzake marketing. Ik reken erop dat het nieuwe management op dat vlak
creatief en flexibel zal zijn. Uiteraard zal die creativiteit rekening moeten houden met het feit
dat de Brusselse media, in tegenstelling tot de regionale media elders, in hoofdzaak publiek
- 49 gefinancierd worden. Net daarom zullen ze die creativiteit moeten combineren met een strenge ethiek en de grootst mogelijke objectiviteit.
Intussen blijven inkomsten wel een zorgpunt. Buiten subsidies van de Vlaamse Gemeenschap
en de VGC betrekt tvbrussel zijn inkomsten uit reclame en de telecomsector. Beide categorieen staan fel onder druk, wat betekent dat de vzw in 2015 ook op dit vlak creatief zal moeten
zijn. Vooral de inkomsten uit de telecomsector zijn nog een vraagteken. In tegenstelling tot
regionale zenders in Vlaanderen geldt voor tvbrussel geen decretaal kader. Er werden in het
verleden wel afspraken gemaakt, dus ik hoop dat die ook worden nageleefd.
Inzake het verkoopsbeleid zijn er tot op heden geen concrete cijfers over het bereik en de
waardering van de verschillende merken. We hopen dat die er in de toekomst komen. FM
Brussel mag geen commerciële reclameboodschappen uitzenden. Er werd reeds op gewezen
dat het bereik van tvbrussel beperkt is tot de grenzen van het gewest. Ik deel de mening van
minister Sven Gatz dat moet worden nagekeken of dit niet kan worden uitgebreid.
We hebben op dit moment geen informatie die ons in staat stelt een prognose te maken van de
begroting van de mediapartners. Dat zal moeten blijken uit de rekeningen en meerjarenplanning. De bedoeling van de fusie was niet om te besparen, maar wel om tot een betere synergie
te komen. Investeringen die in de toekomst moeten gebeuren kunnen door de synergiewinsten
worden betaald.
Er zijn vandaag al enkele partnerships. Dit zal ook in de toekomst verder moeten worden bekeken. tvbrussel is momenteel in gesprek met een groep stadszenders, met bereik in Amsterdam, Berlijn, Ljubljana, Madrid, Malta, Sofia en Zagreb, om een uitwisselingsproject op te
zetten. Men heeft daartoe subsidies aangevraagd.
Ik ben blij dat mevrouw Annemie Maes de doelstellingen heeft opgesomd. Zij werden zo ook
in het Vlaams Parlement verwoord. Ik deel de mening dat de Nederlandstalige Brusselse media de eerste referentiebron moeten worden tegenover Vlaanderen. Dit werd uitdrukkelijk in
de missie opgenomen en kan dus ook niet worden losgelaten.
Wat het taalgebruik betreft, zijn er geen plannen om het huidige beleid aan te passen. Het is
evident dat er een aanbod moet blijven bestaan in het Nederlands, Frans en Engels. Ik denk
niet dat iemand dit in vraag stelt. We nemen de opmerkingen over vrouwen en diversiteit
mee.
De raad van bestuur zal zich moeten uitspreken over het verzenden van Brussel Deze Week
naar alle adressen. Als daarover een standpunt wordt ingenomen, zullen minister Sven Gatz
en ik dat samen met de raad van bestuur bekijken. Ik heb met hem afgesproken om geen inhoudelijke verklaringen af te leggen vooraleer we met de vzw hebben gepraat.
De heer Johan Van den Driessche (N-VA): Wat zal er in de gezamelijke overeenkomst
staan? Welke thema’s komen daarin aan bod, meer bepaald over de band tussen Brussel en
Vlaanderen? Zullen daarover specifieke afspraken worden gemaakt? Zoals ook door collega
Paul Delva werd aangehaald is dit een belangrijke aangelegenheid.
Collegelid Pascal Smet: Ik vind dit ook. Aangezien ik zelf mee aan de missie heb geschreven, zal ik dit niet loslaten. Ik heb niet de gewoonte om dingen los te laten, tenzij er goede
argumenten worden gegeven om van mening te veranderen.
- 50 -
De heer Johan Van den Driessche (N-VA): Dit wordt dus ook specifiek in de overeenkomst
opgenomen?
Collegelid Pascal Smet: Ik neem aan dat het daarin wordt uitgewerkt. Zowel collega Sven
Gatz als ik delen de overtuiging dat het belangrijk is dat de Vlaams-Brusselse media, overigens samen met Muntpunt, een belangrijke brug vormen naar het kennen van Brussel in
Vlaanderen. Er is daar een zeer groot probleem. Brussel wordt nog steeds met folklore en
problemen geassocieerd. We hebben dus een belangrijk werkpunt. Dit moet niet enkel gebeuren door de Vlaamse media en Muntpunt, maar ook door het Gewest en het toekomstige
nieuwe toeristische agentschap. Ik reken erop dat deze belangrijke opdracht wordt uitgewerkt
in een meerjarenactieplan. Als dat niet zo is, zal worden gevraagd om dat te doen.
De heer Johan Van den Driessche (N-VA): De cijfers die we gisteren kregen over het bereik zijn zeer goed, maar moeten verder worden gedetailleerd. Ik veronderstel dat die cijfers
ook kwalitatief waardevol zijn? Er is namelijk een groot verschil tussen het raadplegen van
een Agenda en het lezen van een artikel in Brussel Deze Week. Kan het collegelid de studie
van de cijfers ook toevoegen aan het document dat ons wordt nagestuurd?
Collegelid Pascal Smet: Geen probleem, maar ik wil de cijfers wel eerst zelf analyseren. Nadien zal ik het document overmaken.
De heer Johan Van den Driessche (N-VA): Wanneer zouden we dat mogen verwachten?
Collegelid Pascal Smet: Binnen een redelijke termijn, zo snel mogelijk.
Het is geen probleem om deze cijfers te geven, maar ik wil ze eerst kunnen bekijken en beslissen of ze moeten worden geanalyseerd. Er mag ook geen kakofonie over de cijfers ontstaan.
De heer Johan Van den Driessche (N-VA): Ik heb begrepen dat er inzake begroting nog een
vrij grote put is van vorig jaar. Is het collegelid daarvan op de hoogte, en wat gaat daarmee
gebeuren?
Collegelid Pascal Smet: Ik stel voor dat we de meerjarenplanning afwachten om te zien wat
de situatie is. We moeten de nieuwe CEO ook zijn werk laten doen. Van zodra er gestabiliseerde informatie beschikbaar is, zal die worden gegeven.
De heer Johan Van den Driessche (N-VA): De meerjarenplaning geldt voor toekomstige
handelingen, maar mijn vraag ging over die van vorig jaar.
Collegelid Pascal Smet: Er is volgens mij geen echt probleem rond financiering, maar ik wil
daarover vandaag geen verklaringen afleggen.
De heer Paul Delva (CD&V): Ik had het collegelid gevraagd of het nuttig zou zijn om tvbrussel in heel Vlaanderen beschikbaar te maken?
Collegelid Pascal Smet: Daarop heb ik geantwoord dat ik de mening van minister Sven Gatz
deel. Het is wenselijk, maar niet evident. Sommigen zullen verwijzen naar de beschikbaarheid
op internet, waardoor men zich afvraagt of ook distributie per televisie nodig is. Hierover ontstaat een debat. Ik ben voorstander om bijvoorbeeld te beginnen in de regio rond Brussel,
- 51 Vlaams-Brabant. We hebben dan al een belangrijke stap gezet. Ik vind echter dat dit ook in
heel Vlaanderen beschikbaar mag zijn. Via de vrt kan een weekoverzicht worden bekeken.
Tijdens de vorige regeerperiode hebben we op een bepaald moment moeten tussenkomen omdat men dit overzicht wou afschaffen.
-
Het incident is gesloten.
VRAAG OM UITLEG (R.v.O., art. 60)
Vraag om uitleg van mevrouw Annemie Maes aan de heer Pascal Smet,
collegelid bevoegd voor Cultuur, Jeugd, Sport en Stedelijk beleid,
betreffende het niet verlengen van het project ‘Het werkt, ça marche’
Mevrouw Annemie Maes (Groen): Een gewestelijk jeugdbeleid zou logisch moeten zijn en
wordt door de jongerenorganisaties al een hele tijd gevraagd. Ze stellen terecht vast dat samenwerking met de andere gemeenschap nodig is en loont. De problemen waar jongeren mee
te maken hebben, stoppen niet aan de taal- en bevoegdheidsgrenzen. Zij willen niet enkel inspraak in gemeenschapsmateries, maar ook in gewestaangelegenheden. Daarbij denk ik bijvoorbeeld aan mobiliteit. Helaas stuiten ze hiervoor op de bevoegdheidsgrendels. Jeugdbeleid
is immers geen gewestmaterie en het zijn de gemeenschappen die elk apart een jeugdbeleid
regelen. Nederlandstalige jongeren kunnen dus terecht bij de Jeugdraad van de VGC en de
Franstaligen bij de Conseil de la Jeunesse van de Franse Gemeenschap. Ook met de zesde
staatshervorming, waarbij behoorlijk wat bevoegdheden werden geregionaliseerd, is hierin
geen verandering gekomen.
Het vorige College nam op voorstel van collegelid Bruno De Lille, samen met de Franse Gemeenschap, het initiatief om een gezamenlijk jeugdbeleid over de twee gemeenschappen heen
uit te bouwen, zoals de jongeren en de jeugdsector wensten. Sinds 2010 is er een concreet
project met de naam “Het werkt,ça marche”. De VGC subsidieerde de vzw D’Broej voor de
realisatie van dit tweetalig platform. In dit platform werken Nederlandstalige en Franstalige
jeugdorganisaties samen rond bepaalde concrete projecten. Zo werd er de afgelopen periode
gewerkt aan een Brussels GAS overleg, over de gemeentelijke administratieve sancties, over
de jeugdwerkloosheid, over het Gewestelijk Plan voor Duurzame Ontwikkeling, enz. Het was
ook een platform om de andere kant te leren kennen.
Dat laatste komt tot uiting in de evaluatie die de Jeugdraad van de VGC zelf heeft gemaakt.
Zij stellen vast dat “Het werkt, ça marche” jongeren en jeugdorganisaties hebben samengebracht en dat dit de mindset heeft veranderd. Het platform is erin geslaagd, nog volgens dezelfde Jeugdraad, om de barrières tussen de Nederlandstalige en Franstalige organisaties weg
te werken en over te gaan tot reële samenwerking over gemeenschappelijke doelstellingen.
Het is niet omdat het wettelijk onmogelijk is om tot een gewestelijk jeugdbeleid in het Brussels hoofdstedelijk beleid te komen dat er niet kan en moet samengewerkt worden tussen de
jeugdorganisaties. En dan zijn kennis van elkaars werking en vertrouwen belangrijke elementen. Volgens de Jeugdraad van de VGC is “Het werkt, ça marche” hierin geslaagd. Dat blijkt
toch duidelijk uit hun vraag om het platform structureel te verankeren. De Jeugdraad is trouwens verwonderd over het feit dat er vanuit de administratie en vanuit uw kabinet een negatief
advies is gekomen om het project nog te verlengen. Dit negatief advies is echter blijkbaar
zonder medeweten en medewerking van de jeugdorganisaties tot stand gekomen. Groen betreurt dit en vindt deze gang van zaken niet correct.
- 52 -
We lezen in het bestuursakkoord van de VGC dat u, in overleg met de Cocof en het Brussels
Hoofdstedelijk Gewest, werk wilt maken van een overkoepelende autonome Brusselse
Jeugdraad die gemandateerde adviezen kan geven over alle aspecten van het beleid die een
impact hebben op het leven van kinderen en jongeren, ongeacht welke overheid bevoegd is.
Het is echter niet duidelijk waarom de Franstalige en Vlaamse Gemeenschap hierbij niet vernoemd worden, zij zijn immers bevoegd voor het jeugdbeleid. Maar misschien was dit een
vergetelheid. Want het is een behoorlijk ingewikkeld kluwen: de Vlaamse Gemeenschap, de
VGC, de Cocof, de Franse Gemeenschap en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. En het is
begrijpelijk dat het op dat niveau niet marcheert, om het in de termen van het project te zeggen. Maar net daarom ben ik ervan overtuigd dat een bestaand platform dat zijn diensten heeft
bewezen, vertrouwen heeft geschapen en contacten heeft gelegd, verder zijn werk moet doen,
want daar marcheert het blijkbaar wel.
Op basis van welke elementen is de administratie en het kabinet tot een negatieve evaluatie
gekomen van het platform? Welke zijn de consequenties van deze negatieve evaluatie? Waarom hebt u het advies van de Jeugdraad van de VGC niet gevraagd in deze?
U wilt werk maken van een overkoepelende autonome Brusselse Jeugdraad. Wat is de stand
van zaken? Hoe werkt u daarnaast aan een nauwere samenwerking van de Nederlandstalige en
Franstalige jeugdsector en of jeugdverenigingen? Ik kijk uit naar uw uitvoerig antwoord.
Mevrouw Cieltje Van Achter (N-VA): Ik ben blij met deze interessante vraag van mevrouw
Annemie Maes. Ik zou ook graag willen weten wat uw evaluatie is, maar toch merk ik een
paar ongerijmdheden op in de vraag. Mevrouw Annemie Maes verdedigt het project “het
werkt, ça marche”, wat eigenlijk een gezamenlijk jeugdbeleid is over de gemeenschappen
heen. Het is een platform waar Nederlandstalige en Franstalige jeugdorganisaties samen rond
bepaalde concrete projecten werken. Mevrouw Annemie Maes begint haar vraag met te zeggen dat een gewestelijk jeugdbeleid, wat de jongeren zelf vragen, de logica zelve is. In de
volgende zin zegt ze dat de organisaties vaststellen dat samenwerking met de andere gemeenschap nodig is en loont. Maar als dit project goed werkt, dan zie ik niet in waarom je dan de
banden met de gemeenschappen doorknipt. Ik ben ook gealarmeerd door die overkoepelende
autonome Brusselse Jeugdraad waarbij inderdaad de Franse en de Vlaamse Gemeenschap niet
eens meer worden vernoemd. Wat is nu eigenlijk hier de bedoeling van? Is het de bedoeling
om de Jeugdraad van de VGC af te schaffen en te vervangen door een Brusselse Jeugdraad?
Dan zouden we niet zo goed gediend zijn, ik denk dat er eerder moet ingezet worden op samenwerking tussen de jongerenorganisaties van de beide gemeenschappen zodat er mooie
projecten kunnen worden gerealiseerd.
De heer Paul Delva (CD&V): Ik denk dat het goed is dat jongeren over de taalgemeenschappen heen met elkaar werken en elkaar leren kennen in Brussel. We zijn absoluut tegen
een vergewestelijking van die bevoegdheid. Het lijkt ons evident dat de 2 gemeenschappen
steeds nauwer met elkaar gaan samenwerken. Ik ben eigenlijk gewoon benieuwd naar de
exacte reden achter de stopzetting van het project. Maar ik vraag me ook af wat er zal gebeuren met de expertise die ondertussen opgebouwd werd sinds het begin van het project, nu 5
jaar geleden als ik het goed heb. Het antwoord van de minister zal duidelijkheid brengen over
de exacte reden van de stopzetting, maar ik veronderstel dat er toch een aantal deelprojecten
wel zeer geslaagd waren. Ik zou het jammer vinden om alles wat gedurende die jaren opgebouwd werd, verloren te zien gaan. Ik ben benieuwd naar wat er met die 5 jaar ervaring en
expertise zal gebeuren.
- 53 -
Collegelid Pascal Smet: Laten we vooral zeggen dat ik sterk geloof dat een uitwisseling en
dialoog en samenwerking tussen Franstalige en Nederlandstalige jeugdorganisaties en jeugdwerkorganisaties kan bijdragen tot een versterking van het Nederlandstalig jeugdwerkaanbod
in Brussel en tot een verbetering en een uitdieping van de kwaliteit van het jeugdwerk.
In het begin van deze legislatuur maakte de administratie een evaluatie van het project “Het
werkt, ça marche”. De administratie heeft een aantal vaststellingen gedaan die we onderschrijven.
We moeten concluderen dat er van in het begin onvoldoende tijd gestoken is in een goede
analyse van het jeugdwerklandschap enerzijds en de lokale noden met betrekking tot het project anderzijds. De onderzoeksfase van het platform is nooit gestart en een grondige kennis
van het hele werkveld zowel aan de Nederlandstalige als Franstalige kant ontbreekt. Dit is
nochtans essentieel om zo reëel gedeelde behoeften te herkennen en toekomstige samenwerkingsvormen te laten slagen. Daarentegen is er quasi onmiddellijk overgegaan tot diverse acties en events. Vanaf het tweede jaar werd gewezen op het feit dat er onvoldoende werd geïnvesteerd in het creëren van gedragenheid voor het project over de taalgrenzen heen en het
bekendmaken van het bestaan en nut van samenwerkingsvormen, dit zowel binnen de sector
als op lokaal en regionaal vlak. Om die redenen hebben wij geoordeeld dat een continuering
van het project in de huidige vorm niet wenselijk is en dat het ons ook niet opportuun leek om
het platform een nieuwe opdracht te geven met betrekking tot een overkoepelende Brusselse
Jeugdraad, zoals verwoord in het bestuursakkoord.
Ook vanuit de werkgroep subsidiëring van de jeugdraad werd doorheen de jaren gelijkaardige
aandachtspunten meegegeven, bijvoorbeeld rond de betrokkenheid van het lokale vrijwillige
jeugdwerk, het onderzoeken en stimuleren van lokale samenwerking en het voldoende aandacht besteden aan communiceren, uitwisselen en informeren over de verschillende jeugdwerkvormen over de taalgrens heen, om zo te komen tot een betere samenwerking tussen de 2
gemeenschappen. Ik stel vast dat wij niet de enigen zijn die deze analyse gemaakt hebben.
Ook mijn collega in de Franstalige gemeenschap, Minister Isabelle Simonis, besloot overigens het project niet langer te ondersteunen omwille van dezelfde redenen.
Bovendien hebben we vastgesteld dat het vorige collegelid bevoegd voor Jeugd ervoor koos
het project elk jaar te financieren met eenmalige middelen uit overschotten of bij begrotingswijziging, en nooit een structurele financiering heeft voorzien.
Wij geloven dat structurele initiatieven op een structurele manier verankerd en gefinancierd
moeten worden. Op basis van het negatief advies van mijn administratie en het feit dat ook de
jeugdraad in de vorige legislatuur aandachtspunten formuleerde ging ik in dialoog met de 2
organisaties die aan de wieg stonden van het initiatief namelijk JES en D’Broej.
Er zijn gesprekken gevoerd, en dan is er beslist om te stoppen. Er is wel een eenmalige verlenging toegekend om de acties af te ronden en de expertise te bergen. Ik zal zeker niet ontkennen dat jeugdwerkorganisaties elkaar wat meer hebben leren kennen tijdens de acties en
momenten. Maar in een stad als Brussel vind ik het niet meer dan normaal dat ook jeugdwerkorganisaties samenwerken en een dialoog aangaan waar het kan, ongeacht de taal. Ik
geloof ook niet dat de samenwerking die werd opgezet nu zomaar verloren zou zijn omdat het
personeelslid niet meer gefinancierd wordt, want daar gaat het uiteindelijk over. Wij gaven
- 54 25.000 euro, de Franse Gemeenschap gaf 25.000 euro. Je kan overigens nog een stap verder
gaan, ik vind dat structurele samenwerking tot het DNA van de jeugdwerkorganisaties zou
moeten behoren, en dat ze daar op zich geen extra financiering voor zouden moeten ontvangen. Maar goed, dat kan en wil ik allemaal nog niet in vraag stellen, het is nu zo.
De ambitie om een Brussels jeugdraad op te richten is een politiek verhaal. We zullen met de
minister-president en de collegevoorzitter van de Cocof hierover in dialoog gaan.
Dit kan pas slagen wanneer er een algemene gedragenheid en erkenning is vanuit een brede
achterban. Die Brusselse jeugdraad moet een afspiegeling zijn van de aanwezige diversiteit
binnen de Brusselse jongeren. Ik ben hier wel voorstander van, want er zijn nogal wat gewestbevoegdheden waar het wenselijk is dat jongeren ook een mening over kunnen geven.
Naast de gewestbevoegdheden zijn er gemeenschapsbevoegdheden, dus is het op zich niet
slecht dat je een Brusselse jeugdraad hebt, maar het is niet de bedoeling dat de VGCJeugdraad zou afgeschaft worden, voor alle duidelijkheid. We hebben nog altijd onze eigen
specifieke bevoegdheden en daar moet de jeugdraad een mening over kunnen geven.
Daarom geef ik u vandaag, Mevrouw Maes, zowaar een primeur, dat nog niet in de krant heeft
gestaan. En wij geloven dat het belangrijk is dat jongeren en organisaties op lokaal niveau
kunnen proeven van een jeugdraad. U kent Karuur wellicht. Het project van Karuur speelde
de afgelopen jaren hier op in en ging zoek naar mogelijkheden en kansen om lokale beleidsparticipatie een extra duwtje in de rug te geven en de participatiekansen van kinderen te verhogen. Dat deden ze met verve. De laatste verwezenlijking was de nieuwe jeugdraad in SintJans-Molenbeek. Maar ook in andere Brusselse gemeenten werd ingezet op participatie van
jongeren en organisaties aan het beleid. Ik heb toen als Vlaams Minister bevoegd voor Brussel daar financiering aan gegeven.
Ik geef jullie dan ook graag de primeur dat we vanuit de VGC dit project op een structurele
manier zullen verankeren en financieren. Samen met mijn collega minister Sven Gatz bekijk
ik hoe we dit project nog sterker kunnen maken.
Samen met Karuur en de jeugdraad zullen we bepalen welke doelstellingen op vlak van lokale
beleidsparticipatie zij de komende jaren zullen moeten realiseren. Onze keuze is dus minder
events en acties, maar meer naar de diepte gaan op lokaal vlak om de samenwerking op een
structurele manier inhoudelijk en financieel te verankeren.
Mevrouw Annemie Maes (Groen): In het advies van februari 2015 van de Jeugdraad van de
Vlaamse Gemeenschapscommissie staat uitdrukkelijk en om tal van redenen het volgende:
“We adviseren unaniem een verlenging van het project met structurele middelen vastgelegd in
een convenant”.
Een heleboel verenigingen maken deel uit van die Jeugdraad. Dat betekent dat de jeugd vraagt
om het project voort te zetten. Het collegelid legt dat advies naast zich en spreekt over maar 2
verenigingen. Ik tel zeker een 11-tal verenigingen die een verlenging voorstaan.
Het collegelid vertrekt vooral vanuit een gemeenschapsdenken. Zo wil hij samenwerken met
Vlaams minister Sven Gatz en met Karuur. Volgens mij gaat het meer over gewestmateries
die te maken hebben met zaken waar de jongeren van wakker liggen.
Collegelid Pascal Smet: U hebt niet goed geluisterd.
- 55 -
Mevrouw Annemie Maes (Groen):- Toch wel. U wil vooral geld steken in overleg, in vergaderen binnen de structuren, maar daar hebben de jongeren weinig aan.
Collegelid Pascal Smet: Er is een advies van de administratie.
Mevrouw Annemie Maes (Groen): U beschikt over een advies van de administratie, maar
ook over een van de Jeugdraad. Als het over jeugdwerking gaat, dan zou ik als minister eerder
meer luisteren naar wat de jongeren zelf zeggen. De Chiro, de scouts, JES en nog andere organisaties pleiten unaniem voor de voortzetting van het project. Toch negeert u hun advies. Ik
vraag me echt af wat uw redenen zijn. U verengt het debat tot de financiering van één job.
De voorzitter: Mevrouw Maes, het gaat hier om een vraag om uitleg. Hou het dus kort.
Mevrouw Annemie Maes (Groen): Ik dank het collegelid voor zijn antwoord dat me evenwel niet bevalt.
De incidenten zijn gesloten.
De vergadering wordt om 13.31 uur gesloten.
De Raad gaat tot nadere bijeenroeping uiteen.
- 56 BIJLAGEN
Ingekomen stukken
Discussienota – Indiening en verwijzing
Volgende discussienota werd ingediend:
Discussienota ‘Een fuifzaal voor de Brusselse jeugd’, ingediend door mevrouw Annemie
Maes – Stuk 552 (2014-2015) – Nr.1
Doorverwezen naar de Plenaire Vergadering van 6 maart 2015.
Schriftelijke vragen – Indiening
Er werden schriftelijke vragen ingediend door mevrouw Brigitte Grouwels, mevrouw Annemie
Maes en mevrouw Elke Roex.
Mededelingen van het secretariaat
Commissievergaderingen
Commissie voor Onderwijs en Vorming van dinsdag 3 maart 2015
1.
2.
Vragen om uitleg (R.v.O., art. 60)
-
Vraag om uitleg van de heer Bruno De Lille aan de heer Guy Vanhengel, collegevoorzitter bevoegd voor Begroting, Onderwijs, Vorming en Studentenzaken, betreffende de vergroening van speelplaatsen
-
Vraag om uitleg van de heer Paul Delva aan de heer Guy Vanhengel, collegevoorzitter bevoegd voor Begroting, Onderwijs, Vorming en Studentenzaken,
over de NT2-mogelijkheden voor ouders op school
Vraag (R.v.O., art. 59)
-
3.
Vraag van de heer Paul Delva aan de heer Guy Vanhengel, collegevoorzitter
bevoegd voor Begroting, Onderwijs, Vorming en Studentenzaken, over de
steun voor Schakelscholen
Regeling van de werkzaamheden van de Commissie
Hebben aan de werkzaamheden deelgenomen:
Vaste leden: de heer Bruno De Lille, voorzitter, de heer Fouad Ahidar, de heer Paul Delva
mevrouw Liesbet Dhaene
Verontschuldigd: mevrouw Khadija Zamouri
- 57 -
Commissie voor Welzijn, Gezondheid en Gezin van woensdag 4 maart 2015
1.
2.
Vragen om uitleg (R.v.O., art. 60)
-
Vraag om uitleg van mevrouw Elke Roex aan mevrouw Bianca Debaets, collegelid bevoegd voor Welzijn, Gezondheid, Gezin en Gelijke Kansen, betreffende ‘plannen rond structurele samenwerking ondersteuningsorganisaties’
-
Vraag om uitleg van Arnaud Verstraete aan mevrouw Bianca Debaets, collegelid bevoegd voor Welzijn, Gezondheid, Gezin en Gelijke Kansen over de ondersteuning van de mantelzorgers
Regeling van de werkzaamheden van de Commissie
Hebben aan de werkzaamheden deelgenomen:
Vaste leden: mevrouw Liesbet Dhaene, voorzitter, de heer Arnaud Verstraete, mevrouw Elke
Roex
Verontschuldigd: mevrouw Khadija Zamouri, mevrouw Brigitte Grouwels
- 58 TREFWOORDENREGISTER
Bericht van verhindering, blz.
Discussienota ‘Een fuifzaal voor de Brusselse jeugd’, blz.
Gemeenschapscentra, blz.
Inschrijvingen in het onderwijs, blz.
Interpellaties
Zie - Gemeenschapscentra
- Nieuw mediaplatform
Niet verlenging van het project “Het werkt, ça marche”, blz.
Nieuw mediaplatform, blz.
Rol die de VGC en het Huis van het Nederlands zullen spelen bij het tweetalig maken
van monocommunautaire welzijnsinstellingen die zijn overgegaan van de Cocof naar de
GGC, blz.
Samengevoegde interpellaties en vraag
Zie
- Inschrijvingen in het onderwijs
Samengevoegde interpellaties en vraag
Zie - Werking VBB en PIEO
Vragen om uitleg
Zie - Niet verlenging van het project “Het werkt, ça marche”
- Rol die de VGC en het Huis van het Nederlands zullen spelen bij het tweetalig ma
ken van monocommunautaire welzijnsinstellingen die zijn overgegaan van de Cocof
naar de GGC
Werking VBB en PIEO, blz.