CIRCULATIE 2014/15 Week 1 GROTE VATEN, NIER & HART Cursuscoördinator: Mw. prof. dr. J. van der Velden Mobile Learning Initiative VUmc Amsterdam INHOUD CIRCULATIE & VOLUMEREGULATIE In het eerste hoofdstuk van alle cursusklappers is een inhoudsopgave van de hele cursus opgenomen. Week 1 Week 2 Week 3 Week 4 Week 5 Colleges • Patiënt met pijn op de borst of doorgemaakt infarct • Bouw van hart en vaatstelsel • Bloedvaten: Histologie en Pathologie • Embryologie • Bloedvaten; biochemie • Klinisch redeneren • Patiënt met afwijking in glomerulaire filtratie • Functionele aspecten van het autonome zenuwstelsel • Hemostase en stolling • Hart- en vaatziekten bij vrouwen: it is different for girls! • Glomerulaire filtratiesnelheid en klaring • Klinisch redeneren: patiënt met oedeem • Fysische aspecten van hartfalen • Basale uitleg ECG • Excitatie en contractie in het hart • Echografie en Doppler • Contractiliteit en hartfalen • Klinisch redeneren • Patiënt met dialyse/ een getransplanteerde nier met nadruk op tubulaire functies • Zuur base • Zout/waterhuishouding (o.a. ADH, RAAS) • Farmacologie van calciumregulatie • Antihypertensiva • Klinisch Redeneren: Patiënt met hypertensie • Patiënt met hemorragische shock na trauma/operatie • Biochemie van risicofactoren • Preventie: voor wie? • Klinisch redeneren: cardiovasculaire risicopreventie in de praktijk • Afsluiting cursus Studieopdrachten • Pijn op de borst • Nieren, urinewegen en omgeving • Bouw van de vaatwand & atherosclerose • Ligging grote slagaders & aders • Dialyse • Glomerulus, filtratie & klaring • Lymfe & microcirculatie • Hemostase & aspirine • Hartkloppingen en ritme • Pompfunctie / souffles / harttonen • Ultrageluid, bloedstroming en druk • Hartritme en ECGtoepassing • Nierproblemen, dialyse, transplantatie • Nefron en vochtvolumina • Zuur-base & electrolyten • Hypertemsie & antihypertensiva • Shock • Cardiorevalidatie bij hartfalen • De biochemie van risicofactoren • Preventie Practica • Anatomie: Vaten en • Histologie: nieren Bloedvaten, hart & • Medische nieren Consultvoering: • Medische Gerichte consultvoering: consultvoering pijn Emoties op de borst • COO: Het renogram • Fysiologie: Bloeddruk & pols • Fysiologie: Electrocardiografie en Echo-Doppler • Medische Consultvoering: Regie • Anatomie: hart en urinewegen • Fysiologie: inspanning en revalidatie • Medische consultvoering: Omgaan met lastige situaties 2 CIRCULATIE COLLEGES & LEERDOELEN De tijden en locaties zijn altijd onder voorbehoud. Kijk voor de actuele tijd en plaats: www.rooster.vu.nl Colleges Week 1 Openingscolleges 1e uur Patiënt met pijn op de borst of doorgemaakt infarct Docenten prof. dr. H. de Vries, prof. dr. J. van der Velden Onderwerpen Voorbeeld diagnostiek in de eerste lijn, met uitgaan van enerzijds klachtenpatroon en anderzijds kansen ogv epidemiologie Illustratie van belang van de anamnese bij pijn op de borst voor vaststellen kans op angina pectoris of myocardinfarct Principes bouw en functie circulatie 2e uur Docenten prof.dr. H Groenewegen Onderwerpen Bouw van hart en vaatstelsel Ruimte en tijd Zie www.rooster.vu.nl 4 Colleges Week 1 Tussencolleges 1e uur Bloedvaten: Histologie en Pathologie Docent prof. dr. J. van Horssen 2e uur Embryologie Docent prof.dr. H Groenewegen Ruimte en tijd www.rooster.vu.nl Colleges Week 2 Slotcolleges Bloedvaten; biochemie 1e uur Veranderingen in de vaatwand bij atherosclerose Mechanismen Complicaties Docenten prof. dr. A. Horrevoets 2e uur Klinisch Redeneren - Vaatchirurgie Docenten prof. dr. W. Wisselink, zie rechts Ruimte en tijd www.rooster.vu.nl 5 LEERDOELEN De student: heeft kennis en inzicht in het bouwplan, de ontwikkeling en functies van de (grote en kleine) circulatie, en in het bijzonder van de (grote) slagaders en aders (o.a. ligging en topografie) en kan een aantal aangeboren afwijkingen verklaren heeft kennis van bouw, ligging en (hoofd)functies van nieren en urinewegen heeft kennis van de bouw, ligging en (hoofd)functies van het hart en kan op basis van kennis van de ontwikkeling een aantal aangeboren afwijkingen verklaren heeft kennis van de bouw en functies van het diafragma en de dorsale buikwand inclusief vascularisatie en innervatie heeft kennis van de biochemische processen betrokken bij synthese van vetzuren en hun afgeleiden, met name de eicosanoiden (prostcycline, thromboxane) heeft kennis van de bouw van de vaatwand en - op overzichtsniveau - van het proces van atherosclerose heeft algemene kennis van ziektebeelden ten gevolge van atherosclerose zoals angina pectoris, hartinfarct en claudicatio intermittens, en van veneuze thrombo-embolie kan een anamnese maken ten aanzien van een hartinfarct kan de pols voelen, het hartritme beoordelen en de bloeddruk meten kent de thorax en daarin gelegen compartimenten en structuren en kan deze herkennen op radiologische beelden van de thorax heeft kennis van de autonome innervatie van thoraxen abdomenorganen heeft kennis van de structuur van en van de biochemische processen die leiden tot complexe suikerstructuren op glycoproteïnen en glycolipiden betrokken bij celherkenning (glycoproteïnen, bloedgroepen, selectines), en vaatwandstructuur (proteoglycanen, glycosaminoglycanen) 6 CIRCULATIE STUDIEOPDRACHTEN 1. Pijn op de borst 2. Nieren, urinewegen en omgeving 3. Bouw van de vaatwand & atherosclerose 4. Ligging grote slagaders & aders Inleiding bij studieopdrachten Circulatie en volumeregulatie Binnen elke week van de cursus is één van de studieopdrachten ‘open’ en wordt u geacht zelf informatie te verzamelen betreffende het probleem dat naar voren komt in de casus van een patiënt. De ‘open’ studieopdrachten bestaan uit een korte casus waarin het probleem van de patiënt wordt geschetst in de vorm waarin deze de klacht brengt bij de arts (huisarts of specialist). De bedoeling is om in het kader van de leerdoelen, geformuleerd voor de betreffende week, en op basis van de leerstof zoals deze voor de cursus is aangegeven, de studieopdracht uit te werken. Uw tutor kent een aantal onderwerpen die belangrijk zijn in het kader van de verschillende ‘open’ opdrachten en die in de uitwerking van de studieopdracht aan de orde zouden moeten komen. Er is echter vrij veel variatie mogelijk in het uitwerken van de opdrachten en er zijn dus ook geen ‘goede antwoorden’ van te voren geformuleerd. Richtinggevend is de studiestof die is opgegeven voor de cursus. WEEK 1 SO1: PIJN OP DE BORST Dit is de studieopdracht die aansluit op het openingscollege met patiëntendemonstratie (Patiënt met pijn op de borst of doorgemaakt infarct) door de huisarts en bovendien voorbereidt voor het competentiepracticum ‘anamnese pijn op de borst’. Patiëntverhaal mevrouw A: Dit is de studieopdracht die aansluit op het openingscollege met patiëntendemonstratie (Patiënt met pijn op de borst of doorgemaakt infarct) door de huisarts en bovendien voorbereidt voor het competentiepracticum ‘anamnese pijn op de borst’. “Acht jaar geleden, ik was toen 34 jaar, kreeg ik plots ontzettend heftige pijn op de borst; het was alsof er een olifant bovenop me stond. De pijn was zo erg dat ik alleen maar in elkaar kon kruipen. Ik voelde druk op mijn borst, in mijn vingers en kaken. De huisarts dacht dat er een zenuw bekneld zat en ik kreeg fysiotherapie, maar dat hielp niet. De tweede keer dat ik enorm veel pijn had dachten de artsen aan hyperventilatie. Toen ik 5 jaar later in de ziektewet terecht was gekomen en tot niets meer in staat was ben ik opgenomen in het ziekenhuis. Daar is duidelijk geworden dat ik zeker twee maal een hartinfarct heb gehad, waarschijnlijk op de momenten dat ik zo vreselijk veel pijn had. Een groot deel van mijn hart is “kapot”. Ik krijg revalidatie en medicijnen en mijn enige hoop op overleven is een harttransplantatie.” 8 WEEK 1 PATIËNTVERHAAL VAN DE HEER D: SO 2: NIEREN, URINEWEGEN EN OMGEVING “Tijdens een duikkeuring is bij mij te hoge bloeddruk ontdekt. Omdat de medicijnen van de huisarts niet hielpen, heeft zij mij doorverwezen naar een internist. Deze heeft weer andere medicijnen voorgeschreven. Maar de situatie verbeterde niet. Ik was ook erg moe. De internist stuurde mij toen door naar een nefroloog. Deze deed een nierpunctie en zo is een nefropathie aan het licht gekomen. De bloeduitslagen lieten vervolgens zien dat het hard achteruit ging met mijn nieren. Werken de nieren op minder dan 10%, dan is er een groot risico op overlijden.” 1. Hoe had de nierdisfunctie opgespoord kunnen worden? 2. Door welke oorzaken kunnen patiënten met nefropathie zich moe voelen? 3. Wat is de meest gebruikte functie om de werking van de nieren te bepalen? Welke functies heeft de nier nog meer? 4. In welke bloedvaten is bij de heer D de druk te hoog? Wat is de relatie tussen de arteriële bloeddruk en de nierfunctie? DE STUDENT: heeft kennis van bouw, ligging en (hoofd)functies van nieren en urinewegen Patiëntverhaal van de heer D: “Na 4½ jaar dialyse word ik ’s avonds gebeld door een nefroloog van het academisch ziekenhuis: er kwam een nier voor mij aan. Toen ik de telefoon neerlegde had ik mijn lichaam niet meer onder controle. Ik schudde en op dat moment 9 komt het echt binnen bij je: oeps, waar je zo lang op hebt gewacht is er nu. Toen ik in de auto stapte, vielen eigenlijk alle zenuwen van mij af. Dan kom je in een procedure terecht met onderzoeken, vraaggesprekken, en foto’s nemen. Binnen 24 uur is dan je leven compleet veranderd. Ik was bijvoorbeeld al die tijd niet meer naar het toilet geweest, niet geürineerd. Dan krijg je een katheter en opeens blijkt –na de transplantatie- dat je plast.” Gallery 3.1 5. Hoe komt de normale mictie (zonder katheter) tot stand? Hoe is de innervatie van de blaas en de overige betrokken structuren? 6. Welk aspect op de röntgenfoto wijst op een abnormale situatie? Verklaar waarom dit niet fysiologisch is. Op dezelfde afdeling ligt tevens een jonge man die op een avond plotseling last kreeg van heftige pijnscheuten in de rechterzij. Hij kon nauwelijks stilzitten, transpireerde sterk, en voelde misselijkheid met braakneigingen. 7. Van welke organen en/of regionen in de buik zouden zijn klachten afkomstig kunnen zijn? 8. Indien zijn klachten aan de linker kant gelokaliseerd zouden zijn geweest, welke organen zouden dan deze klachten hebben kunnen veroorzaken? Op de afdeling Urologie, waar de heer D de eerste dagen na zijn niertransplantatie verbleef, ligt ook een jonge vrouw. Bij haar is de mictie onderzocht door eerst een contraststof in te brengen in de blaas, en vervolgens een röntgenfoto te maken tijdens het plassen. 10 Terwijl zijn vriendin hem in de auto naar de huisartsenpost bracht, begon zijn pijn ook uit te stralen helemaal tot in zijn lies. De dienstdoende huisarts gaf hem een pijnstiller en een anticholinerg spasmolyticum en zei hem veel te drinken. De huisarts maakte een afspraak voor onderzoek de volgende ochtend in het ziekenhuis. Gallery 3.2 9. Waarop wijst dit patroon van uitstraling en hoe verklaart u de uitstraling van de pijn tot in de lies? Op welke cellen grijpt hier het anticholinerg spasmolyticum aan? In het ziekenhuis wordt bloed- en urineonderzoek gedaan, en wordt met Echografisch onderzoek een niersteen aangetoond op de plaats waar de rechter ureter de arteria iliaca communis kruist. 10. Op welke andere plaatsen in de ureter komt een “natuurlijke” anatomische vernauwing voor waar niersteentjes bij voorkeur vastlopen? 11. Wat is de gangbare volgorde van behandelen van nierstenen? Na behandeling in een niersteenvergruizer is de jongeman na enkele dagen volledig klachtenvrij. Bij het laatste controle-bezoek aan de uroloog toont deze hem aan de hand van een normaal urogram de loop van beide ureteren. Pylogram 11 12. Het figuur op de vorige pagina toont een intraveneus pylogram (tegenwoordig maakt met opnamen met CT; echter een CT is minder gemakkelijk te interpreteren). Vergelijk bovenstaande figuur met de figuur getoond bij vraag 6. Benoem de verschillende structuren die in dit figuur met cijfers (1-14) zijn aangegeven. 12 WEEK 1 SO 3: BOUW VAN DE VAATWAND & ATHEROSCLEROSE Een 61-jarige man met etalagebenen heeft aan een moeilijke vaatoperatie een klapvoet overgehouden. Aan zijn vrienden vertelt hij erg geschrokken te zijn: “Want er hadden ergere dingen niet meer kunnen functioneren, tot het missen van je onderbeen aan toe. Ik hoefde in het ziekenhuis alleen maar de kamers langs te wandelen en dan zag ik de voorbeelden. Mijn vraag was natuurlijk hoe dat komt dat je zo in een keer verstopt raakt. Dan komen de doktoren met een technisch verhaal over schilfers die zich allemaal vast gaan klitten in je slagaderen”. 1. Wat wordt er precies bedoeld met “schilfers”, en benoem de opeenvolgende (preklinische en klinische) stadia van het ontstaan van deze vaatafwijking. DE STUDENT: heeft kennis en inzicht in het bouwplan, de ontwikkeling en functies van de (grote en kleine) circulatie, en in het bijzonder van de (grote) slagaders en aders (o.a. ligging en topografie) en kan een aantal aangeboren afwijkingen verklaren heeft kennis van de bouw van de vaatwand en - op overzichtsniveau - van het proces van atherosclerose 2. Welke risicofactoren voor het ontstaan van atherosclerose zijn bij de patiënt-demonstraties van deze ochtend naar voren gekomen? Zijn er nog andere? 3. Uitgaande van de kennis, die u heeft van de bouw en functie van de arteriele vaatwand en met het gegeven, dat atherosclerose leidt tot een verdikking van de intima en ophoping van vetrijk materiaal hierin, en tot een versmalling van de onderliggende media, kunt u de belangrijkste pathologische mechanismen benoemen die kunnen optreden als gevolg van atherosclerose? 13 4. Wat zijn veelvoorkomende klinische manifestaties van atherosclerose? Maak een lijstje en bespreek dit. de eerste pagina behandeld? Hoe worden deze gepresenteerd? Kunt u snel de alarmsymptomen vinden van hartinfarct, beroerte? Zijn adviezen éénduidig? Andere zaken die uw aandacht trekken? De etiologie en pathogenese van atherosclerose zijn gecompliceerd en op een aantal essentiële onderdelen nog maar ten dele opgehelderd. Een van oudsher effectief gebleken manier, om hypothesen te ontwikkelen, is microscopisch de afwijking te onderzoeken. Aldus zien we, dat bij atherosclerose de intima sterk verdikt is, en wel door ophopingen van vettige stoffen, maar ook van bindweefsel, waarin ondermeer histiocyten en lymfocyten gelegen zijn. 5. Waaraan doet de combinatie van de genoemde cellen en de bindweefselvorming u denken? Welke ideeën krijgt u aldus over mogelijke oorzaken van atherosclerose? 6. Is er ook een rol voor cellen uit de media van de slagaderwand? 7. Hoe heet het deel van de vaatwand rond de media? Kan dit laatste deel zuurstof en voedingstoffen krijgen via diffusie uit het lumen van de slagader? 8. Ga voor de 2e leergroep na, hoe e.e.a. gepresenteerd wordt voor leken op de websites van de American Heart Association (AHA): http:// www.americanheart.org/ en van de Nederlandse Hartstichting: http://www.hartstichting.nl. Zijn er verschillen die u opvallen? Welke items worden op 14 WEEK 1 SO 4: LIGGING GROTE SLAGADERS & ADERS Een interventie-cardioloog verricht hartcatheterisatie bij een patiënt met ernstige klachten van pijn op de borst en afwijkingen in het ECG tijdens inspanning. Indien noodzakelijk zullen er ook een of twee stents geplaatst worden. 1. Wat zijn de belangrijkste consequenties van een succesvolle hartcatheterisatie op de lange termijn? 2. In welk bloedvat wordt de catheter meestal ingebracht en tot waar moet deze worden opgevoerd om de arteriën van het hart zichtbaar te maken? In welk bloedvat zou dat nog meer kunnen? 3. Waar en waarom zou een stent geplaatst worden? DE STUDENT: heeft kennis en inzicht in het bouwplan, de ontwikkeling en functies van de (grote en kleine) circulatie, en in het bijzonder van de (grote) slagaders en aders (o.a. ligging en topografie) en kan een aantal aangeboren afwijkingen verklaren heeft kennis van de bouw, ligging en (hoofd)functies van het hart en kan op basis van kennis van de ontwikkeling een aantal aangeboren afwijkingen verklaren De interventie-cardioloog trekt de punt van de catheter terug tot even boven de aortakleppen, en spuit wederom contrastvloeistof in. Het onderstaande arteriogram wordt afgebeeld. 4. Identificeer in dit arteriogram de takken die van de aortaboog ontspringen en beschrijf welke delen van het lichaam door deze takken van bloed worden voorzien. kent de thorax en daarin gelegen compartimenten en structuren en kan deze herkennen op radiologische beelden van de thorax 15 Gallery 3.3 Een man van 71 jaar, bekend bij de huisarts met hypercholesterolemie en pijn in de kuit bij lopen en fietsen, kreeg op een avond deze pijn terwijl hij rustig zat. Zijn relaas: “het werd zo erg dat mijn tenen en voorvoet een rare kleur kregen. In het ziekenhuis bleek dat mijn bloedvaten vanaf onder mijn hart tot zeg maar onder aan mijn benen helemaal verkalkt en verstopt waren. Ze hebben toen –een broek-, een kunststof iets, bij mij ingezet ergens onder mijn hart en tot in mijn liezen”. 5. Welke kleur ontstaat aanvankelijk in tenen en voorvoet, en waarom? Welke kleur ontstaat later zonder adequaat ingrijpen, en door welk proces? 6. Wat wordt verstaan onder een ‘broek’, en welke vaten worden dan vervangen? Welke vertakkingen kunnen een probleem vormen? Bij het opvoeren van een arteriële catheter vanuit de lies worden ‘op weg naar het hart’ verschillende zijtakken gepasseerd van de arterie(en) waarin de catheter zich bevindt. De interventie-cardioloog trekt de punt van de catheter terug tot even boven de aortakleppen, en spuit wederom contrastvloeistof in. 7. Beschrijf tot aan het punt aangegeven met 13 in bovenstaand arteriogram, welke takken dit zijn en – voor zover nog niet genoemd onder vraag 5 - welke organen door dezelfde arteriële takken van bloed worden voorzien. 8. Fris uw middelbare schoolkennis op: Maak met elkaar een schema, uitgaande van het hart, waarin 16 is aangegeven hoe de vascularisatie van het lichaam plaatsvindt. Geef aan waar het bloed suurstofarm en zuurstofrijk is. Beschrijf de vascularisatie van de longen. Een catheter wordt via de vena femoralis opgeschoven naar het hart. 9. Welke venen passeert de cathetertip? En welke zijtakken, die veneus bloed afvoeren van belangrijke organen? Welk van deze venen bevatten kleppen? 10.Waar komt de tip uiteindelijk uit wanneer de catheter zo ver mogelijk wordt opgeschoven, na het passeren van twee klepsystemen? 11.Beschrijf van de hieronder genoemde organen via welke vaten het veneuze bloed het hart bereikt en in welk gedeelte van het hart het bloed dan terechtkomt. a. dunne darm b. dikke darm c. milt d. longen e. onderbeen f. hersenen 17 CIRCULATIE PRACTICA 1. Anatomie: Vaten en nieren 2. Medische Consultvoering: De gerichte anamnese bij Pijn op de borst 3. Fysiologie: Bloeddruk & Pols WEEK 1 Achtergrond ANATOMIE: VATEN EN NIEREN Leerdoelen heeft kennis en inzicht in het bouwplan, de ontwikkeling en functies van de (grote en kleine) circulatie, en in het bijzonder van de (grote) slagaders en aders (o.a. ligging en topografie) en kan een aantal aangeboren afwijkingen verklaren. Kennis en inzicht verwerven in de ligging en vertakkingen van het arteriële en veneuze vaatstelsel, het hart en de nieren met afvoerwegen. In dit eerste anatomische practicum van deze cursus gaat het om het overzicht van hart en vaten, en van de nieren en hun ligging ten opzichte van andere organen. Het hart wordt uitgenomen en de inwendige anatomie bestudeerd. In het humane anatomische preparaat kunnen bij uitstek de driedimensionale verhoudingen worden bestudeerd en worden vergeleken met de 2D plaatjes in anatomische atlassen en radiologische beelden. Hiermee wordt de eerste basis gelegd voor de interpretatie van anamnese, lichamelijk onderzoek en radiologische hulpdiagnostiek bij aandoeningen waarbij hart, vaatstelsel of uitscheidingsorganen zijn betrokken. heeft kennis van bouw, ligging en (hoofd)functies van nieren en urinewegen. heeft kennis van de bouw, ligging en (hoofd)functies van het hart en kan op basis van kennis van de ontwikkeling een aantal aangeboren afwijkingen verklaren. Practicumleider drs. M. van Emden Afdeling Anatomie en Neurowetenschappen heeft kennis van de bouw en functies van het diafragma en de dorsale buikwand inclusief vascularisatie en innervatie. [email protected] kent de thorax en daarin gelegen compartimenten en structuren en kan deze herkennen op radiologische beelden van de thorax. zie www.rooster.vu.nl heeft kennis van de autonome innervatie van thorax- en abdomenorganen. Ruimte & tijd 19 PRACTICUMHANDLEIDING Procedure tijdens het practicum Thorax: • mediastinum bestuderen • pericard openen en pericardholte bestuderen • uitwendige anatomie van het hart bestuderen • hart uitnemen en de coronairen en inwendige anatomie van het hart bestuderen • thoracale aorta en vena cava superior bestuderen • Abdomen bestuderen: • nieren, bijnieren en urinewegen in situ vrijleggen en bestuderen • abdominale aorta en vena cava inferior vrijleggen en bestuderen LET OP! - MEENEMEN WITTE JAS, SNIJSET, HANDSCHOENEN, PRACTICUMHANDLEIDING, ANATOMISCHE ATLAS EN/ OF LEERBOEK. Voorbereiding Moore et al. Essential Clinical Anatomy, 5e druk: H1 Thorax p. 76-108 H2 Abdomen p.167-194 H3 Pelvis and Perineum p. 214-220 De student bestudeert voorafgaand aan het practicum de practicumhandleiding met behulp van bovenstaande leerstof en anatomische atlas en maakt de vragen in de practicumhandleiding. 20 A. Thoraxsitus Doel: het bestuderen van de bouw en de ligging van het hart en de grote bloedvaten, alsmede de omringende structuren in het mediastinum. In het mediastinum medium worden aangetroffen hart en omhullende vliezen: • pericard, pericardholte, omslagplooien van het pericard, sinus transversus pericardii en sinus obliquus pericardii • hart (aspecten die van belang zijn): 1. uitwendige anatomie van het hart en de relatie met de grote vaten, kleppen in de grote vaten 2. aurikels, atria en ventrikels 3. ligging, topografische relaties 4. vascularisatie en innervatie In het mediastinum superius: grote bloedvaten (arteriën en venen) – topografische relaties met andere organen (longen, luchtwegen, zenuwen, oesofagus). In het mediastinum posterius - grote bloedvaten (arteriën en venen) – topografische relaties met oesofagus, wervelkolom, zenuwen (nervus vagus, sympathische grensstreng) en ductus thoracicus. Prepareren en bestuderen: 1. De delen waaruit de borstholte is ! ! ! opgebouwd, te weten: ! A. het gebied ingenomen door pleuraholten en longen B. het mediastinum, nader onder te verdelen in: • mediastinum superius • mediastinum inferius, nader te verdelen in: 1. mediastinum anterius 2. mediastinum medium 3. mediastinum posterius Let op de vorm, de grootte en de onderlinge topografische relaties. Stel met behulp van een atlas vast hoe de beide grotere delen van het mediastinum projecteren op de ventrale, laterale en dorsale delen van de borstwand. 2. Het mediastinum: • Verwijder het bindweefsel en eventuele thymus resten maar laat het pericard intact. • Identificeer de grote vaten - vena cava superior en de venae brachiocephalicae, aorta ascendens en arcus aortae - en bestudeer de onderlinge ligging van deze structuren in het mediastinum superius. 21 • Ga met behulp van uw atlas de ligging na van de nn. phrenici in het mediastinum superius en hun vervolg in het mediastinum medium en lokaliseer de nn. phrenici in het preparaat. • Prepareer of identificeer de reeds geprepareerde nn. phrenici en de aa. en vv. pericardiacophrenicae over een zo groot mogelijke lengte vrij. Deze structuren lopen tussen de pleura mediastinalis (onderdeel van de pleura parietalis) en het pericard. Vraag 1. Waar hebben deze arteriën, venen en zenuwen hun oorsprong en welke structuren vasculariseren of innerveren ze? Vraag 2. Waar kan bij prikkeling van het diafragma pijn worden gevoeld? Prepareren en bestuderen: 3. De pericardholte • Verwijder eventueel nog aanwezige delen van de pleura mediastinalis. • Klief het voorste blad van het pericard door middel van een snede welke begint aan de rechterzijde van de v. cava superior en die naar caudaal loopt tot aan de inmondingsplaats van de v. cava inferior. Vervolg de snede van hieruit naar links tot aan de apex cordis (hartpunt). Vanuit de apex wordt de snede doorgetrokken tot aan het auricula sinistra (linker hartoor). • Klap het omsneden deel van het pericard naar craniaal om en bestudeer het aspect van het pericardium parietale en viscerale. Ga na of ze de kenmerken van sereuze vliezen (glanzend en glad) vertonen. • Bestudeer de grootte en de vorm van de pericardholte. Palpeer hierbij de plaatsen waar het pericardium parietale en viscerale in elkaar overgaan. Dit is bij de ‘hilus’ van het hart, dus waar de grote vaten het hart binnenkomen of uitgaan. • Identificeer de sinus transversus en de sinus obliquus pericardii (zie figuren 4.1 en 4.2), en bestudeer nu: 1. De relaties van de sinus transversus pericardii en de sinus obliquus pericardii met de pericardiale omslagplooien. 2. De onderlinge ligging van de intrapericardiaal gelegen bloedvaten: v. cava superior en inferior, vv. pulmonales, aorta ascendens, truncus pulmonalis. • Ga de ligging na van de pericardholte en van het hart ten opzichte van de aangrenzende 22 structuren - pleuraholten, longen en bronchi principales, trachea, oesophagus en diafragma. • Bestudeer de wijze waarop de pericardiale ruimte en het hart projecteren op de ventrale zijde van de borstwand. • Bestudeer in leerboek/anatomische atlas de overige uitwendige aspecten van het hart die nu niet te zien zijn: sulcus interventricularis posterior, atrium sinistrum, sulcus coronarius. Prepareren en bestuderen: Vraag 3. Beschrijf de projecties van het hart op de ventrale thoraxwand. • apex cordis: • rechter en linker begrenzing van het hart: Vraag 4. Beschrijf de klinische relevantie van de sinus transversus pericardii. Prepareren en bestuderen: 4. het uitwendige aspect van het hart en de coronaire vaten • Identificeer de onderdelen van het hart die in situ te zien zijn: ventriculus dexter, ventriculus sinister, atrium dextrum, auricula dextra, auricula sinistra, sulcus interventricularis anterior, sulcus coronarius. 5. het hart uitnemen • Doorsnijd de aorta ascendens en de truncus pulmonalis 2 cm craniaal ten opzichte van hun oorsprong uit het hart. • Doorsnijd de v. cava superior en inferior en de vv. pulmonales nabij de omslagplooien van het pericard. • Verwijder het hart uit het preparaat en geef u rekenschap van de structuren die onmiddellijk dorsaal van het pericard verlopen. • Spoel het hart schoon om de bloedresten zoveel mogelijk te verwijderen. • Bestudeer nu de grootte, de vorm en de onderlinge ligging van atria en ventrikels. Let daarbij met name op: 1."het verloop van de sulcus coronarius en de sulci interventriculares anterior en posterior. • Bepaal de ligging van het atrium sinistrum. 2."de oorsprong van de grote vaten. • Identificeer de coronairarterie welke zich in de sulcus interventricularis anterior bevindt. 3."de apex cordis. 23 4."de diameter en de wanddikte van de doorgesneden bloedvaten, alsmede hun relatie met atria en ventrikels. " " " Prepareren en bestuderen: 6. De coronaire vaten • Prepareer vervolgens de sinus coronarius, de aa. coronariae en de vv. cardiacae.Hiertoe moet men het epicard en het bijbeshorende vetweefsel dat de coronairvaten omgeeft, 5. de valvulae semilunares (let op hun " " oriëntatie) en de sinus aortae en sinus " trunci pulmonalis. Gallery 4.1 Hart ventraal Gallery 4.2 Hart dorsaal truncus brachiocephalicus a. subclavia links a. carotis communis links vena cava superior linker vv. pulmonales arcus aortae rechter vv. pulmonales aorta ascendens truncus pulmonalis vena cava inferior Bron: eigen materiaal rechter hartoor (auricula dextra) linker hartoor (auricula sinistra) apex cordis Bron: eigen materiaal 24 verwijderen tot op de spierlaag van het hart. Let op eventueel aanwezige anastomosen tussen de linker en de rechter coronaire arterie. Vraag 5. Welke patronen van dominantie van de coronaire arteriën zijn te benoemen? • Bestudeer de oorsprong, het vertakkingpatroon, het verloop en de daarmee corresponderende verzorgingsgebieden van de coronaire vaten. Gallery 4.3 Hart ventraal Gallery 4.4 Hart dorsaal a. coronaria dextra v. cardiaca [cordis] magna a. coronaria sinistra sinus coronarius ramus interventricularis anterior* ramus circumflexus v. cardiaca [cordis] media ramus interventricularis posterior** v. cardiaca [cordis] parva Bron: eigen materiaal Bron: eigen materiaal 25 Prepareren en bestuderen: 7. De inwendige anatomie van het hart Open beide atria en ventrikels op de volgende manier: • Het rechter atrium door middel van een snede die de vv. cavae superior en inferior met elkaar verbindt. • Het linker atrium door middel van een snede tussen de linker en rechter vv. pulmonales. • De rechter ventrikel door middel van een driehoekige snede die loopt van net onder de truncus pulmonalis aan de rechterzijde van de sulcus interventricularis anterior naar de apex cordis, van daaruit evenwijdig aan de diafragmazijde richting de sulcus coronarius, en knip daarna evenwijdig aan de sulcus coronarius naar de top van de eerste snede. Neem het zo ontstane driehoekige deel van de ventrikelwand uit. • Open de linker ventrikel door middel van een driehoekige snede in de achterwand van de linker ventrikel. Begin halverwege de sulcus coronarius, links van de sulcus interventricularis posterior en snij of knip richting de apex. Vervolgens evenwijdig aan de sulcus coronarius richting het septum interventriculare en langs het septum naar de snede aan de apex. Neem het zo ontstane driehoekige deel van de ventrikelwand uit. • Verwijder de eventueel aanwezige bloedstolsels en bestudeer (ook in de demonstratie preparaten): 2. de grootte, de vorm en de ligging van de atria en de ventrikels ten opzichte van elkaar. 3. het septum interatriale met de fossa ovalis. 4. de crista terminalis, de uitmonding van de sinus coronarius en van de v. cava superior en inferior in het rechter atrium. 5. het septum interventriculare en de samenstellende delen (musculair en membraneus). 6. de ligging en bouw van de atrioventriculaire en semilunaire kleppen. 7. het verschil in morfologie van de inwendige linker en rechter ventrikelwand. 8. de mm. papillares en chordae tendineae. • Scheid met één snede van het grote mes op het atrioventriculaire grensvlak de atria van de ventrikels en bestudeer daarna de ligging en de bouw van de atrioventriculaire 26 en semilunaire kleppen ten opzichte van elkaar. Gallery 4.5 Vraag 6. Welke morfologische verschillen vallen u op aan de inwendige bouw van de linker en rechter ventrikelwand? linker ostium atrioventriculare rechter ostium atrioventriculare ostia van de truncus pulmonalis ostia van de aorta Vraag 7. Hoe verloopt het geleidingssysteem in het hart? Bestudeer in uw boek en relateer aan het hartpreparaat. Vraag 8. Wat zijn de anuli fibrosi dexter en sinister in het hart en wat is de functie? Identificeer het linker en het rechter ostium atrioventriculare (met de mitralis- en tricuspidaliskleppen), de ostia van de aorta en de truncus pulmonalis (met de aorta- en pulmonaliskleppen) en de plaatsen in waar u de kleppen van deze ostia het best kunt beluisteren. Bron: eigen materiaal 27 Prepareren en bestuderen: 8. Het mediastinum superius en het mediastinum posterius • Bestudeer vorm en ligging van de grote bloedvaten (arteriën en venen) gelegen in het mediastinum superius en het mediastinum posterius. • Verwijder - voorzichtig preparerend - indien nodig eerst de pleura mediastinalis en pericard en identificeer in het preparaat en in de anatomische atlas: 1. de v. cava superior en de v. azygos. • Verwijder eventueel overige pericardresten en bestudeer de topografische relaties van de aorta met: 1. de wervelkolom 2. de oesophagus 3. de linker longhilus 4. het hart • Bestudeer ook het vertakkingpatroon van de thoracale aorta (figuur 4.7). Vraag 9. Wat is het ligamentum arteriosum? 2. de nn. phrenici dexter en sinister; volg beide zenuwen tot in het mediastinum medium. 3. de n. vagus dexter en sinister. Vraag 10. Wat is een cavo-cavale anastomose? Beschrijf enkele lokaties. 4. de arcus aortae en het lig. arteriosum. 5. de truncus brachiocephalicus, de a. carotis communis sinistra en de a. subclavia sinistra. 6. de venen die in de v. cava superior inmonden en benoem ze in de schematische tekening van deze venen (figuur 4.6). 7. de relaties van de v. cava superior en de vv. brachiocephalicae met de daaronder liggende structuren. 28 Gallery 4.6 Aorta en aftakkingen Gallery 4.7 Venae Schematische tekening van de aorta en vertakkingen in de thorax. a. carotis communis dextra a. subclavia dextra truncus brachiocephalicus Schematische tekening van de vena cava superior met de venen van de thorax die hierin uitmonden v. jugularis interna sinistra aorta descendens (thoracica) v. jugularis interna dextra rami bronchiales v. subclavia dextra v. subclavia sinistra v. brachiocephalica dextra v. brachiocephalica sinistra a. carotis communis sinistra a. subclavia sinistra aorta ascendens aa. intercostales posteriores Bron: eigen materiaal arcus aortae vv. intercostales posteriores aa. coronariae dextra en sinistra v. hemiazygos accessoria v. cava superior v. azygos v. hemiazygos rami oesophageales Bron: eigen materiaal 29 B. Retroperitoneale organen - de nieren (en bijnieren) - grote abdominale bloedvaten Doel: het bestuderen van de bouw en ligging van de nieren en urinewegen en de grote bloedvaten in het abdomen. Prepareren en bestuderen: 1. De nieren en bijnieren Let op dat beide organen bedekt worden door de fascia renalis (fascia van Gerota). Spaar de bijnieren tijdens het verwijderen van de vetlaag. • Verwijder het vetweefsel rondom de bijnieren, zowel aan de ventrale als aan de dorsale zijde en bepaal de ligging van de bijnieren ten opzichte van de omliggende organen. • Prepareer bij de linker bijnier de vena suprarenalis. Dit is gemakkelijk door te beginnen bij de inmonding in de vena renalis. Prepareer vervolgens ook de bij behorende arterie vrij en vergelijk het vascularisatiepatroon met dat aan de rechterzijde. • Verwijder ventraal de capsula adiposa rondom de nieren en bestudeer: 1. de ligging van de nieren ten opzichte van de omliggende organen (fig. 4.8 en 4.9). 2. de projectie van de nieren ten opzichte van de ventrale en dorsale delen van de buikwand. 3. de ligging van de pelvis renalis en de ureter ten opzichte van de in de nierhilus aanwezige bloedvaten. • Prepareer en bestudeer het vertakkingpatroon van de a. en v. renalis. Let vooral op eventueel aanwezige poolarteriën. • Prepareer voorzichtig de ureteren vrij richting de blaas en laat hierbij de aa. en vv. testiculares of ovaricae intact. Vraag 11. In het algemeen liggen de rechter en de linker nier niet op gelijke hoogte. Welke nier ligt meestal lager? Geef hiervoor een verklaring. Vraag 12. Rondom diverse organen liggen zogenaamde vetkapsels (bijvoorbeeld de nieren en de ogen). De fascia renalis of perirenalis (omhulsel van het perirenaal vet) is naar caudaal niet gesloten. Wat is de functie van deze fascia renalis en het perirenale vet? Welke rol spelen deze 30 structuren in het ontstaan van een wandelende nier (nefroptosis)? Vraag 14. Loopt de v. renalis sinistra in het algemeen dorsaal of ventraal van de aorta? Vraag 13. Hebben nieren en bijnieren afgezien van het feit dat ze dicht bij elkaar liggen verder nog iets met elkaar te maken? Gallery 4.8 Gallery 4.9 rechter bijnier milt lever linker diafragma koepel rechter diafragma koepel a. renalis sinistra maag m. psoas major colon transversum (flexura coli hepatica) staart (cauda) van de pancreas duodenum (pars descendens) en kop (caput) van de pancreas colon descendens dunne darm Bron: eigen materiaal linker nierbekken v. renalis sinistra m. transversus abdominis m. quadratus lumborum Bron: eigen materiaal 31 Prepareren en bestuderen: 2. De aorta abdominalis • Verwijder het bindweefsel en vetweefsel rondom de aorta abdominalis en de naar buiken bekkenorganen lopende takken. • Bestudeer de diameter van de aorta. • Bestudeer de ligging van de abdominale aorta en een aantal van haar takken ten opzichte van aangrenzende organen en de wervelkolom: 1. truncus coeliacus, a. mesenterica superior en de a. mesenterica inferior 2. aa. testiculares/ovaricae dextra en sinistra Gallery 4.10 Aorta abdominalis Schematische tekening van de aorta abdominalis. truncus coeliacus a. mesenterica superior a. testicularis/ ovarica (li en re) a. renalis (li en re) aa. lumbales 3. aa. renales dextra en sinistra 4. aortabifurcatie: aa. iliaca communis dextra en sinistra Vraag 15. Welke organen en/of structuren worden door deze bloedvaten gevasculariseerd? aa. phrenicae inferiores aorta abdominalis a. iliaca communis (li en re) a. iliaca interna (li en re) a. mesenterica inferior bifurcatio aortae a. sacralis mediana a. iliaca externa (li en re) Bron: eigen materiaal 32 Prepareren en bestuderen: 3. De vena cava inferior • Verwijder het vetweefsel rondom de v. cava inferior en rondom de vv. renales, suprarenales, testiculares/ovaricae en vv. phrenicae inferiores. • Bestudeer de ligging van de v. cava inferior en haar takken ten opzichte van aorta en wervelkolom. Gallery 4.11 Abdominale venen Schematische tekening van de vena cava inferior. v. cava inferior vv. hepaticae v. azygos Vraag 16. Welke organen en/of structuren worden door deze bloedvaten gedraineerd? v. hemiazygos vv. lumbales v. renalis sinistra v. renalis dextra v. testicularis/ ovarica sinistra v. testicularis/ ovarica dextra v. iliaca interna (li en re) vv. lumbales ascendentes v. iliaca communis (li en re) Bron: eigen materiaal 33 WEEK 1 MEDISCHE CONSULTVOERING: DE GERICHTE ANAMNESE BIJ PIJN OP DE BORST Practicumleider Drs. A.G. de Waal-Sint, Huisartsgeneeskunde sectie studentenonderwijs Vragen over rooster en aanwezigheid Mevr. M.J.M. Heslenfeld, managementassistente Afdeling Huisartsgeneeskunde, kamer MF/D510 [email protected] Ruimte & tijd www.rooster.vu.nl 34 Leerdoelen van dit practicum:! Voorbereiding De student kan in dit practicum oefenen: Recepten voor een goed gesprek, communicatie in de medische praktijk. Esch SCM van, Vries H de, Kreeke JJS van de. Deel 1. (2014). !en herhalen van consultvoering en gespreksvaardigheden met het uitvragen van de hoofdklacht en de hulpvraag !met het leren formuleren van hypothesetoetsende vragen bij de klacht pijn op de borst van het klinisch redeneren bij de klacht pijn op de borst De student kan na afloop van dit practicum: Formuleren wat de eigen zwakke en sterke kanten in communicatie zijn • H12.4 Indeling van de gerichte anamnese, • H13 De volledige anamnese (p178-196) Het geneeskundig proces, van klacht naar therapie. Grundmeijer HGLM, Reenders K, Rutten. GEHM Maarssen (2014, 5e druk). • H 3: Het genereren van een of meer waarschijnlijkheidsdiagnoses (p59-72). Diagnostiek van Alledaagse Klachten. De Jongh TOH, De Vries H, Grundmeijer HGLM. Houten (2011, 3e druk). • H 27: Pijn op de borst (p351-362). (online beschikbaar, via bibliotheek) De anamnese voeren bij een patiënt met klachten van pijn op de borst Al dan niet spoedeisende signalen bij de klacht pijn op de borst herkennen NB ZONDER KENNIS VAN BOVENGENOEMDE LITERATUUR WORDT ER ONVOLDOENDE RENDEMENT GEHAALD UIT DIT PRACTICUM 35 Achtergrond De serie Medische Consultvoering, MCV, bestaat uit een reeks van 12 practica in het eerste en tweede semester van jaar 1. Studenten leren in deze practica de basisprincipes van artspatiëntgesprekken. Uitgangspunt van de MCVpractica in het huidige curriculum is het streven naar integratie van medisch inhoudelijke en communicatieve aspecten. De onderwerpen sluiten aan op die van de betreffende cursus, in dit geval pijn op de borst in week 1 van de cursus Circulatie en Volumeregulatie. Het practicum Pijn op de borst is het 7e practicum over consultvoering, hierin worden de aangeleerde communicatievaardigheden uit semester 1 geïntegreerd met het stellen van de juiste medische vragen bij pijn op de borst en ligt de nadruk op het klinisch redeneren. Pijn op de borst is een klinische conditie die studenten ook in de praktijkstage huisartsgeneeskunde van het tweede studiejaar zullen tegenkomen. Het afnemen van de anamnese wordt op een zodanig niveau geoefend dat de studenten dit ook bij echte patiënten kunnen toepassen. Toetsing: • Kennis in CAT • Stationstoets (STAT communicatie) Achtergrondinformatie bij pijn op de borst Hoofdklacht ALTIS ! A:! Aard van de pijn ! L:! Lokalisatie en uitstraling ! T:! Tijd: begin en beloop ! I:! Intensiteit/ernst! ! ! ! ! Invloeden: inspanning, kou en emotie; overgaan na nitroglycerine onder de tong; pijn in rust; pijn/zuur bij voorover bukken of liggen; pijn bij aanraken van borstwand, druk op borstwand of bewegingen borstwand; pijn vast aan de ademhaling of optredend bij hoesten, hartkloppingen, ! ! ! gebrek aan lucht ! S:! Pijn bovenbuik/vol gevoel na eten/ zuurbranden/boeren, vegetatieve ! ! ! verschijnselen: zweten, misselijkheid, braken 36 Risicofactoren hart- en vaatziekten (Diabetes Mellitus, roken, positieve familieanamnese voor HVZ, hoge bloeddruk, hypercholesterolemie, overmatig alcohol, overgewicht) Voorgeschiedenis: Eerder hart/ of vaataandoening gehad? (CVA, perifeer arterieel vaatlijden, myocardinfarct, aneurysma enz. Recent trauma borstwand, koorts, hoesten, tindelingen vingers of rond mond. Na deze inventarisatiefase kun je de gerichte anamnese aanvullen met relevante (hypothese toetsende) vragen uit de algemene en tractusanamnese. Vooral als je nog geen goed beeld van de diagnose hebt is het zinvol om deze gegevens te inventariseren. Voor de klacht pijn op de borst zijn nog niet genoemde relevante vragen: Algemene anamnesevragen (zie blz. 176 uit Recepten): • Gewichtsveranderingen • Nachtzweten • Tropenbezoek • Operaties in de buik of thorax. • Andere ziektes in de voorgeschiedenis • Medicijngebruik • Psychiatrische voorgeschiedenis Relevante vragen uit de tractus circulatorius die nog niet genoemd zijn: • Plat liggen (op hoeveel kussens slapen) • ’s Nachts plassen (nycturie) • Orthopneu • Oedemen enkels • Vertigo of licht in het hoofd • Pijn in de benen bij het lopen • Koude acra VEEL VOORKOMENDE VEROORZAKENDE AANDOENINGEN •! Thoraxwandpijn: recent trauma borstwand; stekende pijn; pijn bij aanraken van borstwand, druk op borstwand of bewegingen borstwand, niet op bepaalde kant thorax kunnen liggen •! Angina pectoris: Typische angineuze pijn wordt door drie dingen gekenmerkt: o! Pijn of druk midden voor op de borst (‘retrosternaal’) o! Geprovoceerd door inspanning (en/of kou en/of emotie) o! Afzakkend na toediening van nitroglycerine of na rust 37 o! Overige vragen bij a.p: Uitstraling naar linkerarm of kaken; risicofactoren hart- en vaatziekten. •! Myocardinfarct: Pijn plots ontstaan, zeer hevig, drukkend op de borst; geen reactie op nitraat onder de tong; vegetatieve verschijnselen: zweten, misselijkheid, braken; ev. gebrek aan lucht; risicofactoren hart- en vaatziekten. •! Aandoeningen bovenbuik: Stekende pijn borst, pijn bovenbuik/vol gevoel na eten/ zuurbranden/boeren) •! Angst: Pijnaanvallen, hartkloppingen, tintelingen, misselijkheid, vele ander klachten mogelijk •! Gordelroos: Brandende pijn in het gebied van een dermatoom DE DIAGNOSE ANGINA PECTORIS (A.P. ) De diagnose “angina pectoris” (voorbijgaande pijn op de borst) is op basis van de anamnese goed te stellen en is een belangrijke niet te missen veel voorkomende aandoening. De diagnose AP wordt voornamelijk gesteld op de volgende gegevens uit de anamnese: pijn en/of druk achter het borstbeen, ontstaan tijdens inspanning en afnemend in rust of na een spray of pilletje nitroglycerine onder de tong binnen 10 minuten. Nitroglycerine heeft vasodilatatie tot gevolg waardoor de coronaire vaten open gaan staan en de bloeddoorstroming naar het myocard toeneemt. Ook kan de pijn optreden bij het overgaan van warme naar koude omgeving of na een zware maaltijd. De arts vraagt naar risicofactoren voor risicofactoren hart- en vaatziekten. Lichamelijk onderzoek, ECG (“hartfilmpje”) en bloedonderzoek dragen veel minder bij aan de diagnose dan het verhaal van de patiënt. BELANGRIJKE UIT TE SLUITEN VEROORZAKENDE AANDOENINGEN •! Longontsteking/pleuritis: Koorts; hoesten; dyspnoe •! Aneurysma van de aorta: Pijn plots ontstaan, zeer hevige, scheurende pijn, trekt naar rug tussen de schouderbladen, vegetatieve verschijnselen •! Longembolie: Pijn plots ontstaan, pijn vastzittend aan ademhaling; dyspnoe, mogelijk aanwijzingen voor trombose. 38 •! Pneumothorax: Pijn plots ontstaan; pijn niet middenvoor op de borst; dyspnoe, verminder ademgeruis bij auscultatie •! Pericarditis: Pijn continu, voor op de borst; wat minder bij vooroverbuigen, pericardwrijven. •! Longkanker: Pijn langdurig, roken, hoesten, bloed opgeven, malaise, afvallen. Gallery 4.12 iPad Widget Zie de videotoelichting door gebruik van deze link op VUmc.Mediacore http://vumc.mediacore.tv/media/b1-mcv-7kr-pijn-op-de-borst 39 WEEK 1 FYSIOLOGIE: BLOEDDRUK & POLS Practicumleider dr. A.A. van Lambalgen Medewerking prof. dr. H. de Vries (Huisartsgeneeskunde) Contact [email protected] Ruimte & tijd Practicumzaal Fysiologie B039; zie verder algemene rooster 40 LET OP! - MEENEMEN STETHOSCOOP VERPLICHT! HORLOGE (MET SECONDEWIJZER) OF STOPWATCH. VAN DER MEER, J, VAN ’T LAAR, A: ANAMNESE EN LICHAMELIJK ONDERZOEK, 3E DRUK. Verplichte voorbereiding 1. Handleiding van het practicum 2. Van der Meer, J, van ’t Laar, A: Anamnese en Lichamelijk Onderzoek, 3e druk: pag. 117-119 (pols); pag. 144, 145 (ribben tellen); 44-46, 159, 160, 167 (2e helft)-171 (1e helft) (hartritme; let op: géén hartgeruisen); 3. bijbehorende CD-ROM: Hoofdstuk IV Ritmestoornissen 4. Vander’s Human Physiology, 13e druk 377 mechanical events – p 381 control of heart rate; pp 387-394; 407-410 tot baroreceptor Reflexes Achtergrond In het nieuwe curriculum zult u veel eerder dan voorheen met patiënten in aanraking komen. U zult bijvoorbeeld al tijdens de zorgstage en bij het kennismaken met de huisartspraktijk de bloeddruk meten, de pols voelen en het hartritme beoordelen. Dit practicum is bedoeld om u op deze taken voor te bereiden. Doelen en toetsing • Inzicht verkrijgen in de factoren die de uitkomst van de bloeddrukmeting beïnvloeden. • Vaardigheid opdoen in het meten van de bloeddruk, zodanig dat u dit kunt uitvoeren in zorgstage 1e jaar en praktijkstage HAG. • Kennismaken met en oefenen in het tellen van de pols en beoordelen van het hartritme. • Ervaring opdoen in het meten van de bloeddruk • Inzicht krijgen in variatie in het meten van de bloeddruk (zowel binnen één meetmethode, alsook tussen verschillende meetmethoden). • Toetsing vindt plaats als onderdeel van de stationstoets eind 1e jaar. Inhoud Het practicum bestaat uit deel A: drukmeting en deel B: klinisch deel, onderzoek pols en hartritme. • Deel A: Voorbespreking en meten van de bloeddruk met verschillende apparatuur en onder verschillende omstandigheden. • Deel B: Voorbespreking en voordoen van pols voelen en hartritme luistern; waarna oefenen in subgroepen met het luisteren naar het hart (alleen het ritme, geen geruisen) en het voelen van de pols; na 10 diepe kniebuigingen opnieuw hartritme beluisteren en pols voelen. 41 Meenemen • Stethoscoop (door studenten aan te schaffen). Omdat het oefenen van het meten van de bloeddruk en het luisteren naar het hart met de eigen stethoscoop een wezenlijk onderdeel is van dit practicum, is het meenemen van een eigen stethoscoop verplicht! Zonder eigen stethoscoop heeft u helaas geen toegang tot dit practicum. • Horloge (met secondewijzer) of stopwatch. • Van der Meer, J, van ’t Laar, A: Anamnese en Lichamelijk Onderzoek, 3e druk. ALGEMENE REGELS Voor algemene vragen over de practica Onderwijs Service Centrum; 1e etage richting D-gang; e-mail: [email protected] Voor inhoudelijke vragen en problemen t.a.v. de practica Fysiologie Prof. Dr. A.A. van Lambalgen - hoofd practica Fysiologie MF-gebouw, kamer B134 Tel. Secr. Fysiologie: 020 4448110. AANGENOMEN WORDT DAT ELKE DEELNEMENDE STUDENT VAN DEZE REGELS OP DE HOOGTE IS. 1. Voorbereiding U dient vooraf de practicumhandleiding èn theorie, dus de betreffende collegestof en opgegeven pagina's uit Vander of ander leerboek, goed te bestuderen. 2. Op tijd De practica beginnen precies op tijd; te laat komen betekent het niet meer kunnen volgen van het 42 betreffende practicum op die tijd. U moet het practicum dan op een andere tijd volgen (zie 8). 3. Ingangstoets Om uw voorbereiding te testen begint het practicum met 7 meerkeuzevragen; met minder dan 3 goed kunt u het practicum niet meemaken. U moet het practicum dan op een andere tijd volgen (zie 8). De vragen kunnen zowel uit de handleiding als uit de andere verplichte leerstof gesteld worden. NB: Deze ingangstoetsen zijn specifiek bedoeld om de voorbereiding te stimuleren voor de practica. Het is absoluut niet toegestaan op welke wijze dan ook de vragen van deze ingangstoets(en), c.q. de antwoorden hierop, te kopiëren, te verspreiden en/of openbaar te maken. 7. Na afloop U dient uw unit in goede staat achter te laten en u af te melden bij uw assistent, een handtekening te zetten èn een stempel te halen. Pas hierna heeft u aan alle verplichtingen voldaan. 8. Practicum volgen op een andere tijd dan ingedeeld Zie hiervoor de algemene practicum-regels van het IOO 9. Practicum gemist? Indien u onverhoopt het practicum heeft gemist, kunt u na toestemming van de examencommissie gekregen te hebben voor een vervangende opdracht, contact opnemen met: Dr. A.A. van Lambalgen, hoofd practica Fysiologie. 4. Witte jas Wordt aangeraden, in ieder geval tijdens bloedpractica. De afdeling Fysiologie is voor schade aan kleding niet aansprakelijk. Voor algemene vragen over de practica: Onderwijs Service Centrum; 1e etage richting Dgang; e-mail: [email protected] 5. NB! Voor bloedpractica is een vaccinatiepaspoort verplicht! Voor inhoudelijke vragen en problemen t.a.v. de practica Fysiologie: 6. Verboden Roken, eten of drinken op de practicumzaal is verboden; mobiele telefoons moeten uitgeschakeld zijn. Dr. A.A. van Lambalgen - hoofd practica Fysiologie – MF-gebouw, kamer B134 Tel. Secr. Fysiologie: 020 4448110. 43 PRACTICUMHANDLEIDING DEEL I: THEORIE THEORIE DEEL A: DRUKMETING Inleiding Bloeddruk? Wat is iemands bloeddruk? Hoe wordt die dan gemeten, wanneer en waarom? In dit practicum wordt ingaan op verschillende methoden die tegenwoordig gebruikt worden om de bloeddruk te meten, zowel bij gezonde mensen als bij patiënten. In de praktijk zult u hier veelvuldig mee te maken krijgen. U gaat die metingen zelf uitvoeren. Dat levert getallen op: er wordt dan ook aandacht besteed aan de betekenis van die getallen en wat er mee gedaan kan en moet worden om tot een gefundeerde (betrouwbare) uitspraak te komen over: 1. de systolische- en diastolische bloeddruk en 2. de vergelijkbaarheid van de verschillende meetmethoden. Wat is bloeddruk? Bloeddruk is het resultaat van twee krachten. De ene wordt gegenereerd door het hart dat bloed de circulatie in pompt; de andere door de arteriën, die weerstand bieden aan de bloedstroom en de uitrekking van hun wand. Bloeddrukken kunnen invasief (bloedig; direct) of non-invasief (onbloedig; indirect) worden gemeten. In het eerste geval wordt een naald of katheter in een arterie of vene gebracht die verbonden kan worden met een U‑vormige buis gevuld met vloeistof (manometer). Het hoogteverschil van de vloeistofniveaus in beide benen van de U-buis geeft de druk aan. Tegenwoordig worden geen vloeistofkolommen meer gebruikt maar elektronische meetsystemen waarbij druk wordt omgezet in een elektrisch signaal dat op een monitor kan worden bekeken of kan worden geregistreerd. Zo wordt bij intensieve bewaking van patiënten, tijdens hartkatheterisatie en tijdens operaties druk gemeten. Er zijn nu ook miniatuur druksensors beschikbaar die aan de tip van een katheter zijn gemonteerd. Deze katheters kunnen vrijwel op iedere gewenste plaats in de bloedsomloop worden gebracht. Bij de non-invasieve, indirecte meting hoeft weliswaar geen bloedvat aangeprikt te worden maar kan alleen de boven‑ (= systolische) en onderdruk (= diastolische) waarde worden bepaald en dus niet de vorm van de drukpols (zie onder) worden bekeken. De systemen bestaan uit een opblaasbare manchet die wordt aangesloten op een kwik- of op een veermanometer. Bij de eerste wordt de druk in de manchet gemeten als hoogte van de kwikkolom; bij de veermanometer wordt de druk in de manchet overgebracht op een membraan verbonden met een wijzer die op een schaal kwikdruk aangeeft. Non-invasieve bloeddrukmeting 44 Er zijn verschillende methoden om de bloeddruk onbloedig te meten met behulp van een manchet om arm of been. leeglopen als de bloeddruk wordt bepaald. Soms geeft het apparaat ook de gemiddelde druk en de polsfrequentie. Dit type meters is vooral makkelijk voor bewaking (zoals gedaan wordt op een intensive care unit) en om mensen hun eigen bloeddruk te laten meten. Omdat dergelijke metingen automatisch zijn, worden fouten bij de meting of fouten in het apparaat makkelijk over het hoofd gezien. De methode volgens Riva‑Rocci en Korotkoff is de oudste en wordt verreweg het meest gebruikt. Als detectie van de systolische en de diastolische bloeddruk dienen de Korotkoff tonen. Oscillotonometrie maakt gebruik van de pulsaties die de arteriële druk ook in de manchetdruk veroorzaakt. Als de manchetdruk hoger is dan Gallery 4.13 De meting volgens de methode van Riva-Rocci en Korotkoff, de systolische of lager dan de diastolische bloeddruk zijn deze Bloeddrukmeting met behulp van een kwikmanometer pulsaties gering of afwezig. Zakt de manchetdruk onder de systolische bloeddruk dan worden de pulsaties groter. Automatische bloeddrukmeting. Tegenwoordig zijn er volop automatische bloeddrukmeters in de handel voor metingen aan de bovenarm en zelfs voor meting aan de pols. De meeste meten oscillometrisch en geven de Kwikmanometer voor het onbloedig meten van de arteriële bloeddruk. Links de manometer die op gemeten waarden weer op een het practicum wordt gebruikt en rechts een schema van dezelfde manometer. De pijlen geven de elektronische “display”; sommige printen de waarde zelfs uit. richting van de luchtstroom aan. Voor verklaring van de symbolen zie onderstaande tekst. Dergelijke apparaten pompen de manchet zelf op en laten deze via een (soms instelbaar) ventiel weer 45 In Fig. 1 zijn de kwikmanometer en het principeschema van het apparaat voor het meten van de arteriële bloeddruk weergegeven. De opblaasbare manchet A wordt verbonden met een manometer B, en een knijpballon C waarmee de druk in de manchet vergroot kan worden. Via het ventiel 3 kan men de manchet weer laten leeglopen. Via ventiel 1 kan lucht de ballon inkomen. Wordt nu in de ballon geknepen, dan wordt de lucht via ventiel 2 dat voorkomt dat lucht in de knijpballon terugstroomt, de manchet ingestuwd. De druk in de manchet verplaatst het kwik uit het reservoir de kolom in. De hoogte van de kwikkolom is dus een maat voor de druk in de manchet. Twee filters (4 en 5) zorgen ervoor dat lucht de kolom in en uit kan zonder dat kwik uit de manometer ontsnapt. De manchet bestaat aan de buitenkant uit niet‑elastisch materiaal zodat de opblaasbare ballon arm of been stevig omsluit. Bloeddrukmeting met behulp van een membraanmanometer Gallery 4.14 Membraanmanometer voor het onbloedig meten van de arteriële bloeddruk. Links de manometer die op het practicum wordt gebruikt en rechts een schema van het binnenwerk van een membraanmanometer. Voor verklaring van de symbolen zie onderstaande tekst. Tegenwoordig worden echter membraanmanometers gebruikt die beter bestand zijn tegen vervoer. Het principe van een membraanmanometer is afgebeeld in fig. 2. In het huis van de membraanmanometer bevindt zich een luchtledige doos (A), waarvan het gegolfde oppervlak zeer buigzaam is. Neemt de druk (Pmanchet en dus in het huis van het apparaat) toe (manchet wordt opgeblazen), dan wordt de wand van doos A naar binnen gebogen. Neemt de druk af dan wordt de wand door een verende plaat (B) weer opgetild. De op- en neergaande beweging van plaat B worden 46 door een aantal hefboompjes (C, D, E) en een kettinkje F dat om as G is geslagen, omgezet in een ronddraaiende beweging van de as. Hierop is wijzer H aangebracht, die langs de schaal loopt. Hoewel grootheden eigenlijk in de eenheden van het SI‑stelsel gemeten moeten worden, dus voor druk in Pascal (1 Pa = N/m2) drukt de geneeskunde bloeddrukken nog steeds in millimeter kwik (mmHg) uit. Op de kwikbloeddrukmeters van het practicum staan beide eenheden (1 mmHg = 0,133322 kPa; 1 kPa = 7,5006 mmHg). Techniek van meten De manchet moet om de blote bovenarm worden gelegd en wel zo dat de elleboogsholte vrij blijft. De bloeddruk kan nu palpatoir of auscultatoir worden bepaald Systolische bloeddruk (Methode van Riva-Rocci) Palpatoir bepaald: Met de vingers worden de pulsaties van de arteria radialis aan de pols waargenomen. Dan wordt de manchet snel opgepompt totdat de pulsaties niet meer worden waargenomen, omdat dan de arteria brachialis onder de manchet wordt dichtgeknepen en de radialispols verdwijnt. De bijbehorende druk wordt genoteerd en de manchet laat men leeglopen. Vervolgens pompt men de manchet weer op, maar nu ~ 20 mmHg hoger. Daarna laat men de druk langzaam dalen door het deflatieventiel iets te openen (2 à 3 mm Hg per seconde). De druk op het moment dat de radialispols weer gevoeld wordt is de palpatoir bepaalde systolische bloeddruk: de manchet sluit de arteria brachialis niet meer af tijdens de systole. NB. de diastolische bloeddruk is palpatoir niet te bepalen. Auscultatoir bepaald: Weer wordt de manchet snel tot ongeveer 20 mmHg boven de palpatoir bepaalde systolische bloeddruk opgepompt, waarbij de stethoscoop (bedenk dat de uitwendige gehoorgang een beetje naar binnen - voor loopt; de beugels van de stethoscoop zijn daarop gemaakt: draai de stethoscoop dus zo dat de oordoppen ook naar voren wijzen) in de elleboogsholte wordt gezet. Laat men nu de druk langzaam dalen dan worden op een gegeven moment de vaattonen hoorbaar (fase I): als de dalende manchetdruk de arteria brachialis tijdens de systole van het hart net niet meer helemaal dichtdrukt, wordt bloed door de nog gedeeltelijk samengedrukte arterie geperst, waardoor turbulentie ontstaat die vaattonen produceert, o.m. door trillingen in de vaatwand. De aldus bepaalde druk is de systolische bloeddruk. Diastolische bloeddruk (Methode van Riva-Rocci) Alleen auscultatoir te bepalen: Nadat de systolische druk (fase I) bepaald is laat men de druk verder dalen waardoor de tonen van 47 Korotkoff een ander, meer wisselend karakter krijgen: de tonen zijn meestal aanvankelijk helder maar (vaak) zwak (fase II), en worden vervolgens luider (fase III). Soms gaan de tonen vanuit fase I over in geruisen (fase II) om dan weer helder en luid te worden (fase III). Hierna treedt plotseling een geluidsvermindering of doffer worden van de tonen op: "muffling", en bij nog iets lagere druk verdwijnen de tonen: "disappearance". Op het practicum is de druk waarbij "disappearance" optreedt (fase V) de auscultatoir bepaalde diastolische bloeddruk. Treedt geen disappearance op, d.w.z. verdwijnen de vaattonen niet (spontane vaattonen: zie verder), dan neemt men fase IV, "muffling" als criterium voor bepaling van de diastolische druk. Over dit diastolisch criterium bestaat overigens internationaal tegenspraak (zie verder). Op het practicum worden de aanbevelingen van de Nederlandse Gezondheidsraad gebruikt (Advies inzake Hypertensie, 1983). Frequenties van de Korotkoff tonen Als de bloedstroom periodiek onderbroken wordt, bijvoorbeeld omdat de manchetdruk hoger is dan de diastolische bloeddruk, ontstaan turbulenties die geluid produceren met hoogfrequente componenten. Deze zijn niet meer zo sterk aanwezig als de stroom niet meer periodiek wordt onderbroken wat gebeurt als de manchetdruk onder de diastolische druk daalt. Bij de druk waar "muffling" optreedt neemt de amplitude van de hoogfrequente componenten der Korotkoff‑tonen sterk af (zie Fig. 3). Fig. 3 geeft bij 6 manchetdrukken het frequentiespectrum van de vaattonen. Op de verticale as staat de amplitude van de frequentie en op de horizontale as de druk. De hoogte van de balk geeft de geluidssterkte van een bepaalde frequentie in het betreffende druk interval. Bij 130 mmHg domineren frequenties van 60‑80 Hz. Let vooral op het verschil tussen de grafieken bij 100 en 90 mmHg. De zwarte balk (120‑200 Hz) is bij 90 mmHg geheel verdwenen, net onder het punt dat "muffling" genoemd wordt. Zodra er geen vernauwing meer is en de bloedstroom weer laminair wordt, verdwijnen de vaattonen helemaal (disappearance). Men is het er niet over eens of "muffling" dan wel "disappearance" als diastolisch criterium gebruikt moet worden. De AHA (American Heart Association) kiest voor "muffling", maar door de WHO (Wereldgezondheidsorganisatie) wordt de voorkeur gegeven aan gebruik van het verdwijnpunt. Bij inspanning en andere situaties met een hoge bloedstroomsnelheid kan dit punt ("disappearance") tientallen mmHg onder de werkelijke diastolische bloeddruk gevonden worden of kan het zelfs niet te vinden zijn. Men spreekt dan van spontane vaattonen. Wanneer "muffling" wordt gebruikt voor het bepalen van de diastolische bloeddruk treedt dit probleem niet op omdat 48 “muffling” niet afhankelijk is van veranderingen in de bloedstroomsnelheid. Bij dit practicum wordt gebruikt: systolische bloeddruk; "disappearance" als diastolisch criterium. aanvullende informatie over de hemodynamiek van de patiënt: zwangere vrouwen, mensen met aorta‑insufficiëntie, hyperthyreoïdie, ernstige anemie, beri‑beri en hoge koorts hebben soms een turbulente in plaats van een laminaire bloedstroom, wat aanleiding kan zijn tot spontane vaattonen. Gallery 4.15 Het frequentiespectrum van de vaattonen bij 6 manchetdrukken Bijvoorbeeld: bloeddruk: 120/75 mmHg. Als het verschil tussen "muffling" en "disappearance" zeer groot is, geeft dat soms Factoren die van invloed zijn op de meting a. Positie van de arm De meting moet gedaan worden met de meetplaats (= arteria brachialis in de elleboogsholte) op harthoogte. Als die meetpositie lager ligt dan het hart wordt de druk in het vat hoger omdat ! de hydrostatische druk van de bloedkolom tussen hart en elleboogsholte bij de druk wordt ! opgeteld. De "standaardhouding" van de patiënt is dan ook: rechtop zittend met de arm zo gebogen dat de op een plat vlak rustende onderarm ter hoogte ligt van de 4e intercostaalruimte. Wordt hieraan niet voldaan dan kunnen fouten gemaakt worden van 8‑10 mmHg (ca 1 kPa), zowel in de systolische als in de diastolische druk. 49 Voor iedere cm boven of onder de plaats van het hart moet 0.7 mmHg (0.1 kPa) respectievelijk ! worden afgetrokken van, of worden opgeteld bij de gevonden waarde. b. Lichaamshouding Soms zijn er verschillen in de bloeddruk gemeten liggend en staand. Daarom kan het zinvol zijn ! om bij de eerste meting zowel liggend als staand te meten. c. Emoties Onder invloed van emoties stijgt de bloeddruk soms. Dit blijkt alleen al uit het feit dat een eerste bloeddrukmeting dikwijls hogere waarden aangeeft dan een volgende (white coat effect). d. Kwaliteit van de bloeddrukmeters Kwikmanometers moeten regelmatig (bijvoorbeeld elk jaar) worden schoongemaakt (verwijderen ! van het zwarte kwikoxide, reinigen filters) en de nulinstelling moet worden gecontroleerd. Ballon, slang en aansluitingen mogen niet lekken (< 2 kPa/ min). Membraanmanometers moeten!geregeld gekalibreerd worden. e. Deflatiesnelheid Te snel laten leeglopen van de manchet geeft, vooral bij gebruik van kwikmanometers, fouten in de meting. Filters aan beide uiteinden van het kwikmanometer systeem dempen schommelingen van de kwikkolom en voorkomen kwiklekkage. Hierdoor krijgt het systeem echter een extra ! traagheid, die vooral bij verstopping van de filters zo groot kan worden dat de druk in de ! kwikkolom achterloopt bij de druk in de manchet. De bloeddrukwaarden zoals gevonden bij ! leeglopende manchet zijn dan te hoog. De aanbevolen leegloopsnelheid is 2-3 mmHg/sec. f. " Silent gap (auscultatoire stilte) Onder "silent gap" wordt verstaan het verdwijnen en daarna weer verschijnen van de ! Korotkoff‑tonen tijdens het leeglopen van de manchet, zodat er een periode van stilte is in het gebied tussen systolische en diastolische bloeddruk. Dit kan bij sommige mensen met hoge systolische bloeddruk optreden die dan kan worden onderschat: de "echte" systolische bloeddruk ! ligt hoger. Pompt men bij het begin van de meting de manchetdruk op tot ongeveer 225 mmHg !(30 kPa) dan wordt dit probleem meestal ondervangen. Bij volgende metingen kan men de !manchet oppompen tot Psystolisch + 20 mmHg. Men kan ook de systolische bloeddruk eerst ! palpatoir bepalen, want dan is er geen ‘silent gap’. g. Ademhaling Aangezien de ademhaling de hoogte van de bloeddruk enigermate beïnvloedt is het gebruikelijk om zowel de systolische als de diastolische druk gedurende een aantal ademcycli te meten. De grootte van deze bloeddrukschommelingen door de 50 ademcycli is echter niet groot, maar is ! individueel verschillend. h. Relatie van armomtrek en manchetbreedte. De breedte van de opblaasbare rubbermanchet dient 40% te zijn van de omtrek van de extremiteit waaraan de bloeddruk gemeten wordt. Een manchetbreedte van 12 tot 14 cm is daarom voor de bovenarm meestal voldoende (fig. 4A). Voor kinderen, voor mensen met dikke armen en voor metingen aan het dijbeen bestaan respectievelijk minder brede en bredere manchetten. Als de manchet te smal is (of de armomtrek te groot voor de manchet) wordt een te hoge bloeddruk gemeten (fig. 4B). De druk in de arm, onder de manchet, is niet gelijkmatig verdeeld over de arterie. Indien de manchet te smal is, loopt de arterie niet door de kernzone waar de weefseldruk (dus de druk op de arterie) gelijk is aan de manchetdruk (grijze gebied), maar in de randzone waar de weefseldruk lager is dan de manchetdruk (gestippeld gebied). Om toch de arterie helemaal af te sluiten moet de manchetdruk hoger worden gemaakt dan de bloeddruk zodat de bloeddruk wordt overschat. Fysieke activiteit heeft een stijging van de bloeddruk tot gevolg. (Dit komt terug in het practicum “Aeroob Uithoudingsvermogen”). Opmerkingen *!Afwezigheid van fase V (geen disappearance) kan optreden wanneer de bloedstroom zeer hoog is. *!Bloeddrukken tot 140/90 mmHg (systolisch - Fase V diastolisch) worden in de regel als normaal beschouwd (afhankelijk van de leeftijd). Bloeddrukken die bij herhaalde meting hoger zijn dan 160/95 mmHg wijzen op hypertensie (systolisch en diastolisch); het gebied tussen 140/90 en 160/95 mmHg wordt borderline hypertension genoemd. *!Soms komt geïsoleerde systolische hypertensie voor, hierbij is alleen de systolische druk verhoogd b.v 160/80 mmHg. Als een patiënt bij het opstaan even een veel lagere bloeddruk heeft, zich dan duizelig voelt en neigt tot flauwvallen, spreekt men van orthostatische hypotensie. i.! Onjuist aanleggen van de manchet Indien de manchet niet strak genoeg om de arm is aangebracht, worden te hoge drukken gemeten. j. Fysieke activiteit 51 Gallery 4.16 Relatie tussen breedte van de manchet en drukverdeling in bovenarm. Correctie van systolische en diastolische bloeddruk voor armomtrek. armomtrek (cm) correctie systolische druk (mmHg) armomtrek (cm) correctie diastolische druk (mmHg) 15-18 +15 15-20 0 19-22 +10 20-26 -5 23-26 +5 27-31 -10 27-30 0 32-37 -15 31-34 -5 38-43 -20 35-38 -10 44-47 -25 39-41 -15 42-45 -20 46-49 -25 In Tabel 1 zijn de invloed van de armomtrek en de correcties die noodzakelijk zijn als de omtrek groter wordt, weergegeven uitgaande van een manchet van 13 cm breedte. De correctiefactoren zijn bepaald door vergelijking met intra-arteriële metingen (Ragan en Bordley 1941; Pickering 1955). 52 Gallery 4.17 Een andere mogelijkheid is het gebruik van manchetten met verschillende breedtes. Aanbevelingen hiervan zijn weergegeven Gallery 4.18 Table for the selection of correct blood pressure cuff size based on self- Systolische, gemiddelde en diastolische arteriële bloeddruk reported height and weight and estimating equations for mid-arm als functie van de leeftijd. Het grijze gebied geeft de circumference: data from the US National Health and Nutrition normaalwaarden weer (Guyton en Hall, Textbook of Examination Survey. Medical Physiology). 53 Theorie deel B: KLINISCH DEEL - ONDERZOEK POLS EN HARTRITME Inleiding Het voelen van de pols wordt ook wel “palperen van de arteria radialis”genoemd. Er wordt gelet op: 1)!de frequentie (snel, traag) 2)!het ritme (regulair, irregulair) 3)!de amplitude (equaal , inequaal). Ad 1) De pols wordt geteld gedurende 20-30 seconden en dan met 3 of 2 vermenigvuldigd: zo krijgt men de polsfrequentie per minuut. Meestal is deze 60-80 slagen per minuut in rust. De frequentie neemt toe bij inspanning, bij koorts, als men zich opwindt etc. Op het practicum zal de pols en hartfrequentie worden gemeten in rust en na 10 diepe kniebuigingen. Ad 2) Bij gezonde mensen is de pols regelmatig; bij gezonde jong-volwassenen kan de pols bij inspiratie wat sneller, bij de expiratie wat trager zijn, hetgeen de indruk van een onregelmatige pols kan geven; dit heet sinus-aritmie of respiratoire aritmie. Op het practicum zullen we een sinus-aritmie zeker tegenkomen. Bij een onregelmatige pols kan soms toch een bepaald patroon herkend worden (in Morse bijv: …-); vaak is er dan een atrioventriculair blok. Een pols waar geen patroon in is te herkennen is meestal het gevolg van boezemfibrilleren (atriumfibrilleren). Extrasystolen kunnen zowel bij gezonde mensen als bij mensen met een hartziekte voorkomen. Een enkele extrasystole kan geen kwaad; bij gezonde mensen kunnen veel extrasystolen ook geen kwaad, maar bij mensen met een hartziekte kunnen extrasystolen gevolgd worden door levensbedreigende ritmestoornissen als ventrikelfibrilleren. Ad 3) De amplitude kan geschat worden door de pols te voelen: als de pols hard aanvoelt is de amplitude hoog; een zachte of weke pols past bij een lage amplitude. Met de bloeddrukmeter kan de polsdruk (het verschil tussen systolische en diastolische bloeddruk) veel beter vastgesteld worden. Een hoge polsdruk geeft een harde pols. Als er verschil is tussen de frequentie aan het hart en aan de pols, dan wordt een aantal hartslagen niet naar de periferie doorgeleid; dit verschil noemt men polsdeficit. Dit komt vooral voor bij boezemfibrilleren met een hoge frequentie (als voorbeeld: 140/min irreg, inaeq; polsdeficit 12/min.). Bij het beluisteren van het hart kan men letten op bijgeluiden (geruisen, = souffles) of op het ritme. In dit practicum letten we uitsluitend op het hartritme. Meestal luistert een dokter op drie plaatsen naar het hart: 4e intercostaal ruimte links, 2e i.c.r. links en 2e i.c.r. rechts. In dit practicum plaatsen we de stethoscoop op de 4e i.c.r. li. Om te bepalen waar 54 deze intercostaalruimte ligt, is het nodig om goed ribben te kunnen tellen. Dat klinkt gemakkelijker dan het soms is. Lees pag. 144 en 145 van Van der Meer goed door. Gedragsregels voor het lichamelijk onderzoek Zie voorgaande bijeenkomsten met betrekking tot de gedragsregels bij lichamelijk onderzoek en de geheimhoudingsplicht. 55 PRACTICUMHANDLEIDING DEEL II: OMSCHRIJVING OPDRACHTEN PRACTICUM DEEL A: DRUKMETING U voert de metingen van elk onderdeel eerst bij elkaar uit. Daarna gaat u door met het volgende onderdeel. Degene die meet wordt aangeduid met onderzoeker en degene aan wie gemeten wordt met proefpersoon. Noteer de gemeten waarden op het scoreformulier dat in de handleiding zit. Tevens volgt u een onderdeel dat vanuit Huisartsengeneeskunde is georganiseerd: voelen van pols en luisteren naar hartritme. Tijdens dit practicum zit de proefpersoon met de rechterarm ontspannen op tafel met de handpalm naar boven. Let Op! Er wordt tegenwoordig altijd standaard gemeten aan de rechter arm. Auscultatoir meten met kwikmanometer Meet de arteriële bloeddruk volgens de methode van Riva-Rocci en Korotkoff. Bepaal de systolische- en diastolische druk en gebruik hiervoor de kwikmanometer. De proefpersoon leest de kwikmanometer af, terwijl de onderzoeker, een signaal geeft wanneer de tonen hoorbaar zijn en wanneer de tonen verdwijnen. Let op dat de druk niet te hoog wordt bij het oppompen van de manchet! Bepaal daarom eerst palpatoir de bloeddruk. Met de vingers worden de pulsaties van de arteria radialis aan de pols waargenomen. Dan wordt de manchet snel opgepompt totdat de pulsaties niet meer worden waargenomen, omdat dan de arteria brachialis onder de manchet wordt dichtgeknepen en de radialispols verdwijnt. Laat dan de manchet leeglopen. Vervolgens pompt men de manchet weer op circa ~ 20 mmHg hoger dan de druk waarbij de radialispols is verdwenen. Daarna laat men de druk langzaam dalen door het deflatieventiel iets te openen (2 à 3 mmHg per seconde). Oefen de meting eerst totdat u de tonen goed hoort en herhaal de meting vervolgens 3x en noteer de gegevens op het scoreformulier. (wacht 2 min tussen de metingen). 2. !Auscultatoir meten: membraanmanometer Meet opnieuw de arteriële bloeddruk van de proefpersoon zoals hierboven beschreven, maar nu met behulp van de membraanmanometer. Elektronisch meten van de bloeddruk Meet de bloeddruk met de automatische bloeddrukmeter van Omron of van Oregon Scientific. Herhaal de meting 3x en noteer de gegevens op het scoreformulier. 56 Hier volgt een beknopte beschrijving van de automatische bloeddrukmeter. - Sluit het grijze voedingssnoer aan op de adapteringang van het apparaat en op de voedingsuitgang (6V/3A DC) van de voedingsunit in het onderste paneel. - Breng de manchet aan om de bovenarm met de slang wijzend naar de hand (zoals te zien is in de figuur op de manchet) - Verbindt de slang met de opening aan de linkerzijde van het apparaat - Schakel het apparaat in door op de aan/uit of power toets te drukken - [Alleen voor de Oregon Scientific: Stel de inflatiedruk in door op de pressure knop (linker knop) te drukken tot 20-30 mmHg boven de verwachte systolische bloeddruk (bij één keer indrukken neemt de druk toe met een 20 mmHg stap tot maximaal 280 mmHg en start dan weer opnieuw bij 120 mmHg] - Druk op start en de meting begint Positie van de arm De proefpersoon gaat zitten en houdt de arm loodrecht omhoog en meet de bloeddruk met de elektronische bloeddrukmeter. Doe dit ook voor de arm omlaag (afhangend naast de tafel). Noteer de gegevens op het scoreformulier. Elektronisch meten van de bloeddruk aan de pols (facultatief, als er voldoende tijd is) Meet de bloeddruk met de Braun VitalScan polsbloeddrukmeter. Herhaal de meting 3x en noteer de gegevens op het scoreformulier. Hieronder volgt een beknopte beschrijving van het apparaat (voor een uitgebreide beschrijving zie de gebruiksaanwijzing). Breng de manchet aan om de pols (horloge e.d. afdoen), zoals te zien is op het plaatje op de manchet Schakel het apparaat in door op de rode O/I toets te drukken Druk op start en de meting begint Deel B: KLINISCH DEEL: ONDERZOEK POLS EN HARTRITME A.! frequentie Zoek bij de zittende patiënt naar de arteria radialis. Wanneer u deze voelt kloppen probeert u het aantal slagen te tellen gedurende 20 seconden: het aantal gevoelde polsslagen per 20 seconden vermenigvuldigd met factor 3 geeft het aantal polsslagen per minuut aan; dit is de gebruikelijke manier om de polsfrequentie te benoemen: het aantal gevoelde slagen per minuut. 57 B.! ritme Voel de pols en bepaal of er sprake is van een regelmatige polsslag, zoals meestal bij gezonde mensen voorkomt. Als er een onregelmatige polsslag is kan er sprake zijn van sinus-aritmie of respiratoire aritmie: dit komt vaak bij gezonde jongvolwassenen voor; de pols is dan bij inademen wat sneller, bij uitademen wat trager. Let op eventuele extraslagen: extrasystolie. C.! amplitude Bepaal of de opeenvolgende polsslagen ongeveer even hard aanvoelen: een equale pols (zo nee: een inequale pols) Een onregelmatige pols is altijd inequaal. Auscultatie van het hart: Na het voelen van de pols wordt er ook geluisterd naar het hartritme: plaats de stethoscoop op de 4e intercostaal ruimte links naast het sternum. Luister naar het hartritme en voel tegelijk de pols. Tenslotte wordt even geoefend in het voelen van de a. carotis (nooit allebei, altijd eenzijdig!) en beluisteren van deze halsslagader. Dan wordt de proefpersoon verzocht tien diepe kniebuigingen te maken, waarna opnieuw de pols gevoeld wordt en het hartritme beluisterd. Let op of u de 1e of de 2e harttoon van elkaar kunt onderscheiden en op welke plaatsten deze het luidst te horen zijn. De eerste harttoon ontstaat door het sluiten van de mitraal- en tricuspidaalklep en het meteen daarop opengaan van aorta- en pulmonalisklep. Ook speelt de vibratie van het myocard een rol bij de eerste harttoon. De eerste harttoon is het beste te horen aan de apex cordis en in de 4e i.c. links. De 2e harttoon ontstaat door het sluiten van aorta- en pulmonalisklep. De 2e harttoon is het duidelijkst in de 2e i.c. rechts en links. De normale harttonen worden genoteerd als S1 en S2. De systole begint met de eerste en eindigt met de tweede harttoon. Oefen ook met 2 personen of er sprake is van een polsdeficit: één student voelt de pols, terwijl de andere student het hartritme beluistert: begin allebei tegelijkertijd de frequentie te bepalen en stop na 20 seconden: de frequentie van het hartritme en polsslag zijn gewoonlijk gelijk. 58 59 PRACTICUMHANDLEIDING DEEL III: Invulformulieren en vragen Interactive 4.1 Deel A: DRUKMETING 60 VRAGEN Vraag 1: ! Wat zijn de voor- en nadelen van invasief de bloeddruk meten en non-invasief de bloeddruk meten? Vraag 2:! Soms blijft bij de methode van Rivca-Rocci en Krotkoff tijdens het opblazen van de manchet het kwik langzaam stijgen hoewel u niet meer in de ballon knijpt. Wat is hier de oorzaak van en wat is het effect op de bloeddrukmeting? Vraag 3:! Zie figuur 2 over de membraanmanometer. Waarom is doos A luchtledig? Vraag 4:! Waarom leidt een turbulente bloedstroom (t.o.v. laminaire) tot spontane vaattonen? Vraag 5: Hoe beïnvloedt de ademhaling de hoogte van de bloeddruk? Vraag 7:! Soms komt geïsoleerde systolische hypertensie voor (zie Deel I). Wat kan de oorzaak zijn? Vraag 8:! Waarom wordt tegenwoordig de bloeddruk standaard aan de rechterarm gemeten? Vraag 9 t/m 11 betreffen de 5 manieren waarop u de bloeddruk heeft gemeten: Vraag 9: ! Hoe bepaalt u de nauwkeurigheid (=precisie, toevallige fout) van de herhaalde ! ! !! ! bloeddrukmetingen uit onderdeel 1, 2, 3 en eventueel 5? Vraag 10: Is er een systematisch verschil tussen de metingen uit onderdeel 1,2, 3 en eventueel 5? Hoe beoordeelt u dat? Vraag 11:! Welke van de meetmethoden beschouwt u als het meest betrouwbaar en waarom? Vraag 6: Waarom leidt een te ruime manchet tot overschatting van de bloeddruk? 61 Interactive 4.2 Deel B: KLINISCH DEEL: ONDERZOEK POLS EN HARTRITME 62
© Copyright 2024 ExpyDoc