Voorlopig verslag VLAAMSE GEMEENSCHAPSCOMMISSIE DE RAAD ZITTING 2014-2015 Nr. 6 INTEGRAAL VERSLAG Vergadering van vrijdag 13 februari 2015 Ochtendvergadering INHOUD INTERPELLATIE (R.v.O., art.62) .......................................................................................... 3 van de heer Bruno De Lille tot de heer Guy Vanhengel, collegevoorzitter bevoegd voor Begroting, Onderwijs, Vorming en Studentenzaken, betreffende de onderwijsparticipatie Sprekers: Bruno De Lille – Paul Delva – Guy Vanhengel, collegevoorzitter VRAGEN OM UITLEG (R.v.O., art.60) .................................................................................... van mevrouw Liesbet Dhaene aan de heer Guy Vanhengel, collegevoorzitter bevoegd voor Begroting, Onderwijs, Vorming en Studentenzaken, betreffende de organisatie van de verplichte taalscreening en eventuele taaltrajecten of taalbaden Sprekers: Liesbet Dhaene – Paul Delva – Khadija Zamouri – Bruno De Lille – Fouad Ahidar – Guy Vanhengel, collegevoorzitter van mevrouw Khadija Zamouri aan de heer Guy Vanhengel, collegevoorzitter bevoegd voor Begroting, Onderwijs, Vorming en Studentenzaken, met betrekking tot “leertijd” en “deeltijds onderwijs” Sprekers: Khadija Zamouri – Bruno De Lille – Cieltje Van Achter – Paul Delva – Guy Vanhengel, collegevoorzitter -2- van de heer Paul Delva aan de heer Guy Vanhengel, collegevoorzitter bevoegd voor Begroting, Onderwijs, Vorming en Studentenzaken, over de doorstroming van allochtone jongeren in het hoger onderwijs en de lerarenopleiding Sprekers: Paul Delva – Khadija Zamouri – Guy Vanhengel, collegevoorzitter REGELING VAN DE WERKZAAMHEDEN ................................................................................... VRAGEN OM UITLEG (R.v.O., art.60) .................................................................................... van de heer Arnaud Verstraete aan mevrouw Bianca Debaets, collegelid bevoegd voor Welzijn, Gezondheid, Gezin en Gelijke Kansen, over de zorgverzekering Sprekers: Arnaud Verstraete – René Coppens – Liesbet Dhaene – Bruno De Lille – Elke Roex – Bianca Debaets, collegelid van de heer Fouad Ahidar aan mevrouw Bianca Debaets, collegelid bevoegd voor Welzijn, Gezondheid, Gezin en Gelijke Kansen, betreffende de ondersteuning van de pleegzorg in Brussel Sprekers: Fouad Ahidar – Bianca Debaets, collegelid van mevrouw Annemie Maes aan de heer Pascal Smet, collegelid bevoegd voor Cultuur, Jeugd, Sport en Stedelijk beleid, betreffende de geplande fuifzaal Sprekers: Annemie Maes – Stefan Cornelis – Pascal Smet, collegelid van mevrouw Khadija Zamouri aan de heer Pascal Smet, collegelid bevoegd voor Cultuur, Jeugd, Sport en Stedelijk beleid, met betrekking rond het stadsvernieuwingsproject ‘Abattoir-Erasmus’ Sprekers: Khadija Zamouri – Annemie Maes – Pascal Smet, collegelid van de heer Paul Delva aan de heer Pascal Smet, collegelid bevoegd voor Cultuur, Jeugd, Sport en Stedelijk beleid, over de toekomst van de VGC-gebouwen aan de Vanderlindenstraat Sprekers: Paul Delva – Pascal Smet, collegelid ACTUALITEITSVRAAG (R.v.O., art. 61) ................................................................................. van mevrouw Annemie Maes aan de heer Pascal Smet, collegelid bevoegd voor Cultuur, Jeugd, Sport en Stedelijk beleid, betreffende het niet voordragen van het Kaaitheater als Kunstinstelling van de Vlaamse Gemeenschap BIJLAGEN ................................................................................................................................ TREFWOORDENREGISTER ....................................................................................................... -36e vergadering Vergadering van vrijdag 13 februari 2015 OCHTENDVERGADERING De vergadering wordt om 9.06 uur geopend. Voorzitter: mevrouw Carla Dejonghe INTERPELLATIE (R.v.O., art. 62) van de heer Bruno De Lille tot de heer Guy Vanhengel, collegevoorzitter bevoegd voor Begroting, Onderwijs, Vorming en Studentenzaken, betreffende de onderwijsparticipatie De heer Bruno De Lille (Groen): Uit het antwoord van Vlaams minister Hilde Crevits op een vraag van mijn Vlaamse collega Elisabeth Meuleman, blijkt dat het aantal 5-jarigen dat onvoldoende dagen aanwezig is in een Brusselse klas stijgt tussen 2011 en 2014. Voor het schooljaar 2011 lag het cijfers op 3,5%, in 2013 was het al gestegen tot 6,6%. Toch wel alarmerend, mocht deze evolutie zich voortzetten. De participatie in het kleuteronderwijs, zeker in het 3de leerjaar, heeft een impact op de verdere schoolcarrière van kinderen. Zeker voor kinderen uit kwetsbare gezinnen maakt dit een groot verschil. Zij boeken, in vergelijking met andere kinderen, ook de meeste leerwinst op school. Sociale ongelijkheid in het onderwijs begint in het kleuteronderwijs. Bovendien is de aanwezigheid in de 3de kleuterklas van belang voor de overstap naar de lagere school. Wie onvoldoende dagen aanwezig was in de 3de kleuterklas riskeert niet te mogen starten in het Nederlandstalig 1ste leerjaar. De cijfers moeten dan ook een wake-up call zijn. We zien dat de groep die tijdens het jaar afhaakt groter wordt. Daarnaast zijn er ook de gezinnen die hun kleuters niet aanmelden of inschrijven. Dit moet ook niet, dat weten we, maar we zouden hen liever wel in de kleuterklas zien. Is er ook voor deze groep een stijging? Zonder hen te culpabiliseren, is het belangrijk ouders zo laagdrempelig mogelijk te informeren. Voldoende capaciteit, kleinere instapklassen, leerkrachten met een betere kennis van de Brusselse situatie en de leefomstandigheden van kwetsbare doelgroepen, aandacht voor diversiteit en de verlaging van de leerplicht zijn allemaal mogelijkheden om de participatiegraad van kleuters te verhogen. Welke stappen zet de collegevoorzitter en welke timing hanteert hij daarbij? Hoe evalueert de collegevoorzitter de recente cijfers? Is er een verband tussen de afwezigheden en de sociaaleconomische status van de kinderen? Is er een verklaring voor de stijging? Waarom haken kinderen en hun ouders af? Het VGC-regeerakkoord voorziet in een betere afstemming van de opleiding op de grootstedelijke context. Zijn hier al stappen gezet? -4Het VGC-regeerakkoord voorziet eveneens in het beter verbinden van scharniermomenten, zoals de overgang tussen kinderopvang en kleuteronderwijs en tussen de 3 de kleuterklas en de lagere school. Welke initiatieven worden hiervoor uitgewerkt? Hoe staat de collegevoorzitter tegenover de leerplichtverlaging naar 5 jaar? Welke initiatieven plant hij om de kleuterparticipatie opnieuw te verhogen en de uitval tegen te gaan? De heer Paul Delva (CD&V): Ik sluit mij aan bij de terechte vragen van collega Bruno De Lille. Ik denk dat het voor alle kinderen goed is om naar de kleuterschool te gaan, zowel voor kinderen uit kansarme als uit kansrijke gezinnen, want sociale interactie begint al op heel jonge leeftijd. Wat mij opvalt aan de cijfers is dat de aanwezigheden bij de beginnende kleutertjes goed meevallen, maar dat die afwezigheidcijfers doorheen de jaren stelselmatig stijgen. Dat is ook het geval in een aantal andere steden, maar vooral in Brussel. Mijn belangrijkste vraag voor de collegevoorzitter is dan ook of hij die stelselmatige verhoging van de afwezigheden kan verklaren? Hoe komt het dat 5-jarigen vaker afwezig zijn dan 4- of 3-jarigen? In vergelijking met een gemiddelde Vlaamse centrumstad doet Brussel het niet goed. De afwezigheid in het laatste jaar van het kleuteronderwijs is in Vlaamse centrumsteden gemiddeld 4,3%. De situatie in Antwerpen is wel vergelijkbaar met de Brusselse, terwijl in Gent 8% van de kleuters tussen 5 en 6 jaar niet of te weinig naar school gaat. In Brussel is dat 6,5%. Wat is de laatste stand van zaken in verband met de capaciteit van het Brussels Nederlandstalig onderwijs? Is het volzet of zijn er nog vrije plaatsen? Kan het capaciteitsprobleem een oorzaak zijn van de gebrekkige participatie van een aantal kleuters? Sensibilisatie en informeren zijn van groot belang, zowel voor de ouders van kinderen die nog geen kleuteronderwijs volgen als voor ouders van kinderen die al wel naar de kleuterschool gaan. Welke informatie- en sensibilisatiecampagnes van de VGC lopen er momenteel? Komen er tijdens deze regeerperiode nog nieuwe initiatieven? Collegevoorzitter Guy Vanhengel: De kleuterparticipatie in de Nederlandstalige scholen in het Brussels hoofdstedelijk gewest ligt in dezelfde lijn als in de rest van Vlaanderen. Er zijn kleine verschillen, zoals de heer Paul Delva, zoals altijd weer zeer opmerkzaam, heeft opgemerkt. Het aantal peuters dat regelmatig aanwezig is, is hoger in Brussel dan in Vlaanderen, namelijk 67% in Brussel tegenover 63,3% in Vlaanderen. In de 3de kleuterklas ligt het aantal regelmatige aanwezige kleuters in Brussel met 93,4% lager dan in Vlaanderen met 97%. Bij de start van het kleuteronderwijs scoren we hoger, maar aan het einde scoren we iets lager dan het Vlaamse gemiddelde. Het is in het laatste geregistreerde jaar – schooljaar 2013-2014 – dat er een daling te zien is in zowel Brussel als Vlaanderen. Voor Brussel wil dit zeggen dat het aantal kleuters dat regelmatig aanwezig is in absolute cijfers toeneemt – 3.199 kleuters in 2013-2014 tegenover 3.179 in 2012-2013 – maar dat in verhouding tot de totale groep 5-jarigen het percentage regelmatig aanwezige kleuters daalt. -5Uit de cijfers kunnen we opmaken dat de beweging in Brussel en in Vlaanderen gelijk loopt. Het is niet duidelijk of er een grootstedelijke factor aanwezig is. Het gaat overigens om een kleine daling, die pas een trend kan genoemd worden als de cijfers voor de volgende jaren ook dezelfde richting zouden uitgaan. De VGC houdt hier uiteraard een vinger aan de pols. De heer Delva merkte terecht op dat het, zoals voor de meeste vergelijkingen in de onderwijssector, moeilijk is om Brussel te vergelijken met Vlaanderen. Het is interessanter om grootsteden te vergelijken, zoals Brussel met Antwerpen en Gent. De VGC zet jaarlijks de campagne 'Alle Schooldagen naar School' op, waarbij we de ouders op een eenvoudige, speelse manier aansporen om hun kinderen elke dag op tijd naar school te laten komen. Recent werd de hele campagne trouwens vernieuwd, met campagneboekjes, folders, affiches, liedjes op mp3, stickers, rugzakjes en de infopagina's op de uitstekende website www.onderwijsinbrussel.be. Om de huidige initiatieven die ouders informeren, sensibiliseren en begeleiden bij de overgang tussen de voorschoolse periode en de kleuterschool zo optimaal mogelijk op elkaar af te stemmen, zal in overleg met het beleidsdomein Gezin gewerkt worden aan gezamenlijke en adequate acties. Ook het versterken van de scharniermomenten tussen de voorschoolse opvang en het kleuteronderwijs zal daarbij aan bod komen. Voor de lerarenopleiding in een grootstedelijke context ging het Onderwijscentrum Brussel (OCB) eind 2014 een structurele samenwerking aan met de lerarenopleidingen van Erasmushogeschool, Odisee en de VUB, alsook het Brussels Expertisenetwerk Onderwijs (BEO). Er wordt samengewerkt op niveau van de studenten en op niveau van de docenten voor expertise-uitwisseling rond onder meer ouderbetrokkenheid, meertaligheid, kansarmoede, Brede School, modules waarin de Brusselse context en uitdagingen aan bod komen en stageplaatsen op de Zomer- en Lenteschool. Momenteel legt de federale wet het begin van de leerplicht op 6 jaar. Ik verras niemand als ik stel dat net als de heer De Lille het College van de VGC voorstander is van een verlaging van die leeftijd wegens de versterking van de ontwikkelingskansen van kinderen. Ook bij de beleidsverantwoordelijken van het Franstalig onderwijs merk ik een evolutie in dezelfde richting. Hierover staan alle neuzen in dezelfde richting. Ik hoed er mij echter voor om te lichtzinnig met de leerplicht om te gaan. Zelfs al gaan de meeste 5-jarigen al naar school, het uitbreiden van de leerplicht betekent ook dat alle overheden nog grotere verplichtingen op zich nemen, zowel op het vlak van de inzet van personeel als op het vlak van werkingsmiddelen en infrastructuur. Als de overheid kinderen van 5 jaar – of wat mij betreft zelfs nog jonger – verplicht om naar school te gaan, dan moet die ook over de nodige capaciteit beschikken om dat mogelijk te maken. Zover zijn we echter nog niet. Om de heren De Lille en Delva meteen ook te antwoorden op hun vragen over de capaciteit: elk jaar verhogen we de capaciteit, maar voor elk nieuw klasje zijn er nog steeds meer kandidaten dan plaatsen. Het nieuwe schooltje dat we heel snel op de campus van de VUB in Jette hebben opgericht, toont dat ook aan. Nog voor het schooltje er stond, waren alle plaatsen al ingenomen en bleven er nog kandidaten over. Daarom moet dit debat op een rustige manier met alle onderwijspartners en overheden in ons land gevoerd worden, op basis van een gedetailleerde analyse en inschatting. We mogen niet -6vergeten dat de VGC hier flankerend optreedt. Als de leerplichtleeftijd wordt veranderd, is het in de eerste plaats aan de Vlaamse overheid om daar ook middelen voor vrij te maken. De heer Bruno De Lille (Groen): Absolute aantallen zeggen niets, we moeten kijken naar de evolutie van de percentages. Er zijn immers veel meer kinderen die in Brussel naar school willen en moeten kunnen gaan. Met absolute aantallen kunnen we alles bewijzen. Als we naar de percentages kijken, merken we een constante stijging van 3,5 naar 6,6% van het aantal leerlingen dat te weinig naar de 3de kleuterklas gaat. Dat is bijna een verdubbeling, waardoor we toch van een trend kunnen spreken. Ik zou me dus zorgen maken. Het is ook niet, zoals de heer Delva aanhaalt, dat we in Brussel kunnen besluiten dat er niets aan de hand is omdat het ook in Gent en Antwerpen daalt. Ik hoop dat we niet te lang meer wachten voordat we een extra duw zullen geven, want dat is in het voordeel van Brussel en alle Brusselaars. Ik ben zeer blij met de goede campagnes van de VGC. Misschien kan het voor de ouders wel nog duidelijker gemaakt worden dat de schoolaanwezigheid ook goed is voor de schoolcarrière van hun kind, want die hebben ze toch voor ogen aangezien ze hun kind in de 3de kleuterklas van het Nederlandstalig onderwijs inschrijven. Ik ben ook blij dat de collegevoorzitter een voorstander is van de verlaging van de leerplicht. Volgens Vlaams minister Crevits komen al ongeveer 97 tot 99% van de kleuters naar de 3de kleuterklas. De extra inspanning van de overheid om die kinderen te verplichten naar school te gaan, zijn in verhouding dus niet gigantisch groot. Bovendien bestaan er nu al een aantal regels waarbij de aanwezigheid in de 3de kleuterklas van belang is voor de toegang tot het Nederlandstalig basisonderwijs in Brussel. Dat schuurt al dicht aan bij een verplichting van de 3de kleuterklas. De overheid heeft in Brussel dus al een engagement genomen dat ze met zekerheid moet kunnen uitvoeren. Ik roep dus op om toch dat extra duwtje te geven zodat die afwezigheidspercentages opnieuw dalen. Collegevoorzitter Guy Vanhengel: Het verschil met Vlaanderen is dat de toegang tot het Nederlandstalig onderwijs in Brussel niet alleen afhankelijk is van het aantal kinderen, maar ook bepaald wordt door de taalverhoudingen. Hoe meer plaatsen wij creëren, hoe meer leerlingen we ook hebben. Ik ben daar een voorstander van, maar dat is een afweging die onze Vlaamse collega’s moeten maken. De heer Bruno Lille (Groen): Ik ben daar ook voor. Wij zullen u hierin aanmoedigen. - Het incident is gesloten. VRAGEN OM UITLEG (R.v.O., art. 60) Vraag om uitleg van mevrouw Liesbet Dhaene aan de heer Guy Vanhengel, collegevoorzitter bevoegd voor Begroting, Onderwijs, Vorming en Studentenzaken, betreffende de organisatie van de verplichte taalscreening en eventuele taaltrajecten of taalbaden -7Mevrouw Liesbet Dhaene (N-VA): De kennis van het Nederlands is heel belangrijk om op een goede en succesvolle manier school te lopen in het Nederlandstalig onderwijs. Om anderstalige leerlingen een duw in de rug te geven, moeten scholen sinds 1 september 2014 voor elke leerling die instroomt in het Nederlandstalig gewoon lager en middelbaar onderwijs een verplichte screening van het taalniveau van de onderwijstaal uitvoeren. Voor het basisonderwijs gaat dit over leerlingen die doorstromen uit het gewoon of buitengewoon kleuteronderwijs naar het gewoon lager onderwijs, maar ook over kinderen die op latere leeftijd instromen in het gewoon lager onderwijs. Deze screening moet de beginsituatie van de leerling in kaart brengen en wordt gevolgd door een aan de leerling aangepast traject. Voor leerlingen die de onderwijstaal onvoldoende beheersen om de lessen te kunnen volgen, is er een taalbad van maximaal een jaar mogelijk. De school mag zelf kiezen welk instrument ze gebruikt voor deze taalscreening. Met de ‘Toolkit Breed Evalueren Taalvaardigheid Nederlands’, die in opdracht van de overheid werd opgemaakt door het Centrum voor Taal en Onderwijs en het Steunpunt Diversiteit en Leren, kunnen de scholen een betrouwbaar en valide instrument kiezen. Gebeurt deze taalscreening in alle Nederlandstalige basisscholen in Brussel? Ondersteunt het OCB de Nederlandstalige basisscholen in het kader van een correcte toepassing van deze taalscreenings? Ondersteunt het OCB Nederlandstalige basisscholen bij de organisatie van taaltrajecten en taalbaden? Nederlandstalige basisscholen kunnen ook beslissen om taalbaden gezamenlijk te organiseren. Ondersteunt het OCB Nederlandstalige basisscholen die gezamenlijk taalbaden organiseren? Is er al zicht op de resultaten van deze taalscreenings en het gevolg dat eraan werd gegeven? De heer Paul Delva (CD&V): Ik sluit mij aan bij de vragen van de vorige spreker. Het is interessant om kort te schetsen hoe die taalscreenings in het Vlaams Parlement behandeld werden. Het was een heikel punt en een akkoord liet lang op zich wachten. Voor de partijen die dit hebben goedgekeurd, was het enorm belangrijk dat het taalbad nooit een exclusief mechanisme kon worden. Tegen een kind dat niet slaagt voor een taaltest kan nooit gezegd worden dat het niet welkom is op de lagere school. Het heeft even geduurd voor dat heel duidelijk werd. Vanuit dat oogpunt steunt CD&V dan ook deze taalscreenings en de eraan gekoppelde taalbaden. De scholen zijn heel vrij gelaten in de wijze waarop die screenings en taalbaden georganiseerd kunnen worden. Met dat decreet hebben we een grote stap vooruit gezet. Het was immers merkwaardig dat er ondanks alle opgebouwde expertise geen structurele instrumenten bestonden om taalachterstand te onderzoeken en achteraf op een goede manier te remediëren. Dan heb ik bij de vragen van mevrouw Dhaene nog een paar bijkomende, korte vragen. Wat is de rol van de VGC bij de organisatie van die taalscreening? Komt de VGC daar op de een of andere manier in tussen? Ik heb begrepen dat niet alle scholen ondersteuning krijgen van het OCB. Wie helpt dan die scholen bij het organiseren van de taalscreenings en het uitstippelen van de taalbaden achteraf? Wanneer een school beslist om voor een kind een taalbad of een taaltraject te organiseren, kunnen de ouders dat niet weigeren. Dat kind moet dat dan ook volgen. Zijn er gevallen bekend van ouders die het daar moeilijk mee hebben, die weigeren om mee te stappen in het aangeboden traject? -8Voor de rest ben ik benieuwd te weten wat de concrete resultaten zijn. Het zal voor de scholen en directies in het eerste jaar nog wat aftasten zijn. Ik ben benieuwd naar de antwoorden van de collegevoorzitter. Mevrouw Khadija Zamouri (Open Vld): Ik was eigenlijk niet van plan om hierover iets te zeggen, maar de heer Delva wijst op het Vlaams Parlement. Ik herinner mij daar de gesprekken over de taalscreening en de resultaten daarvan. De leerlingen die het minst de taal machtig waren, waren leerlingen van expats. Het gaat om mensen die vanuit het buitenland naar hier komen en dan niet genoeg Nederlands blijken te kennen. Die mensen stonden heel open voor die taaltrajecten. Ik herinner mij uit mijn verleden als onderwijsbegeleidster bij Voorrangsbeleid Brussel dat er in alle Nederlandstalige scholen een KOBI-test was. Van de 119 lagere scholen, zo herinner ik mij, waren er meer dan 100 die een KOBI-test afnamen bij kinderen van de eerste kleuterklas. Die test staat op 30 punten en gaat over de taalvaardigheid van het kind in het begin van het schooljaar. Die taalvaardigheid wordt opgemeten op basis van de taal die de leerkracht in de klas spreekt. In maart wordt die test nog eens afgenomen om te bekijken of het kind een evolutie heeft doorgemaakt. De resultaten van die test zijn een startpunt voor de leerkracht om een traject op te zetten voor deze kleine kleutertjes. We gingen er altijd van uit, en ik hoop dat dit nog altijd zo is, dat een toets een beginpunt is en geen eindpunt. Een toets moet een signaal geven aan leerkrachten om een stappenplan op te zetten. Die testen gebeuren al. Ik vrees dat als je die taalscreening doorvoert, dat je dan weer verschillende testen en toetsen hebt. Mevrouw Dhaene, ik kan mij voorstellen dat u die KOBI-test niet kent, maar hij is werkelijk al geïntegreerd in de scholen. Ik heb mij in het Vlaams Parlement altijd afgevraagd waarom die taalscreening er nog moet komen als er al van alles bestaat. De heer Bruno De Lille (Groen): Ik wil hier ook enkele bedenkingen aan toevoegen. Een taaltest voor kleine kinderen hoeft op zich niet erg te zijn. Het hangt er natuurlijk van af met welke intentie je die test afneemt. Is het de bedoeling om een bepaalde dynamiek uit te sluiten, of is het de bedoeling om dat extra op te volgen? Dat is de reden waarom wij daar altijd een beetje dubbel tegenover staan. We hebben de indruk dat het in een aantal Brusselse scholen veeleer gebruikt wordt om mensen af te schrikken, en niet om te bekijken op welk niveau het kind staat, zodat het extra kan worden opgevolgd. We moet daar sterk over waken. Het is nooit de bedoeling geweest dat het een instrument zou worden om uit te sluiten. We moeten daar in al die scholen op toekijken, dat ze dat niet als uitsluitingsinstrument gebruiken of zelfs maar aankondigen. Als je het niveau van kinderen gaat meten en vaststelt dat ze extra opvolging of omkadering nodig hebben, dan moet je daarvoor kunnen zorgen. Maar als je tegelijkertijd hoort dat een aantal ondersteuningen voor scholen wegvallen of verminderen, zeker voor GOK-leerlingen, dan vraag ik mij af waarom je verwachtingen schept als je ze niet kunt vervullen. Waarom doe je het dan nog allemaal? De overheid neemt hier een engagement op zich, wel, dan verwachten we dat de overheid dat engagement kan uitvoeren. Als de overheid zegt dat zij zal knippen in de middelen, dan spreekt zij met 2 tongen. Dat baart ons zorgen. Dan heb ik nog een paar praktische vragen. Hoe zorgen we voor een bepaalde uniformiteit in die testen? Als elke school die testen moet afnemen en elke school doet dat op zijn eigen manier, dan zou het kunnen dat er een serieus verschil zit in wat er precies wordt getest en in de resultaten. Mijnheer Delva zei dat we het liefst willen dat dat op een speelse manier gebeurt, -9maar hoe garanderen we dat dat zo is en dat we niet ‘schoolke’ gaan spelen vanaf de laagste leeftijd en kinderen door het invoeren van die testen extra stress bezorgen? De heer Fouad Ahidar (sp.a): Eigenlijk wilde ik hierover niet tussenkomen, maar ik hoor de heer De Lille zeggen dat hij niet weet of de leerkrachten of directeurs zullen meedoen. Is het de bedoeling om kinderen uit te sluiten of om te proberen ze te helpen? Maar hoe gaan we dan opsporen welke directeur deze middelen gebruikt om bepaalde kinderen uit te sluiten? Dat heeft niets te maken met de interpellatie. Ik vind het interessant om het te weten. Er zijn blijkbaar leerkrachten die met die spelletjes bezig zijn. Dan moet je er misschien voor zorgen dat die buiten ons onderwijs blijven. Collegevoorzitter Guy Vanhengel: Mevrouw Dhaene, collega’s, we hebben het grote voordeel dat we in deze legislatuur een andere setting te hebben dan in de vorige. In de vorige legislatuur hadden we hier Paul De Ridder. Hij plaatste alles altijd in een breed historisch perspectief. Ik vond dat interessant en aangenaam. Ik mis hem een beetje, wat dat betreft. En nu hebben we 2 collega’s die in het Vlaams Parlement hebben gezeten: Paul Delva en Khadija Zamouri. Dat is een voordeel want nu weten we rechtstreeks van hen hoe, met betrekking tot vele Vlaamse initiatieven, de debatten werden gevoerd. Zo worden die initiatieven in een perspectief geplaatst. Voorzitter, ik vind dat een zeer interessante situatie. Ik dank mevrouw Zamouri en de heer Delva om ons te informeren. Hier zitten we met een vrij recent initiatief, zoals door onze beide collega’s is aangegeven. De omzendbrief van 15 mei 2014 van de Vlaamse Regering bepaalt dat alle scholen, dus ook de Brusselse, voor elke leerling die voor het eerst in het Nederlandstalig gewoon lager onderwijs instroomt, een screening van het niveau van de onderwijstaal moet worden uitgevoerd. Eerlijk gezegd, elke zichzelf respecterende leerkracht die met nieuwe leerlingen te maken heeft of die een schooljaar aanvangt, test en probeert zo goed mogelijk in te schatten welke de verworven vaardigheden zijn van zijn leerlingen, om daarop voort te bouwen. Zo nieuw is dat allemaal niet. Dat gebeurt feitelijk elk jaar, normaal gezien. Hoe kunt ge in godsnaam voortbouwen als ge het beginpunt van uw leerling niet kent? De leerkrachten doen dat altijd, en niet alleen voor de taalvakken maar ook voor bijvoorbeeld rekenen. Zo kan je te weten komen welke tekorten leerlingen mogelijk hebben, zodat je daar extra aandacht kunt aan besteden. Dat is een van de redenen waarom ik zo gedreven bezig ben met speelpleinwerking. Als je, voor wat betreft taal, een onderbreking hebt van de instructietaal van 2 maanden en dus 2 maanden andere talen spreekt, kan dat, zeker bij jonge kinderen, ervoor zorgen dat ze wat tijd nodig hebben om er terug in te komen. We kennen dat allemaal. Als we naar Spanje of Italië op vakantie gaan, duurt het wel even vooraleer we terug mee zijn. Dat is niet anders voor kinderen die naar school gaan. De screening brengt de beginsituatie van de leerling in kaart en wordt gevolgd door een aan de leerling aangepast taaltraject indien de resultaten daar volgens de school aanleiding toe geven. Dat taaltraject moet aansluiten bij de beginsituatie en de specifieke noden van de betrokken leerling inzake de onderwijs- of instructietaal. Het behoort tot de vrijheid van elke school om dit taaltraject op de meest gepaste wijze in te vullen en te kiezen voor de meest geschikte maatregelen voor de leerlingen. Het departement Onderwijs stelt een aantal zogenaamde ‘toolkits’ voor. Dat is al een goed begin om het Nederlands aan te leren: uw ‘kit’ in het Engels benoemen! Ik zou dat een ‘werkdoos’ noemen. De heer Johan Van den Driessche (N-VA): Het is toch niet met een d, een ‘toolkid’? - 10 Collegevoorzitter Guy Vanhengel: Het is met een t: ‘toolkit’. Het zou nog plezant of speelser zijn geweest mocht het met een d zijn geweest. Dat vind ik een goeie, dat moeten we noteren. Uit die ‘toolkits’ kunnen de scholen desgewenst een taalscreeningsinstrument kiezen. Om daaropvolgend een taaltraject met een leerling af te leggen, voorzag de Vlaamse Regering echter niet in bijkomende lestijden voor de scholen. Het onderwijscentrum Brussel ondersteunt scholen vraaggericht via de dragers van het pedagogisch project, met name de leerkrachten. Ons onderwijscentrum vertrekt niet van een aanbod dat aan alle scholen tegelijk wordt opgelegd. Elke school is immers verschillend. Het centrum werkt vraaggericht en dat is een van de grote sterktes van het OCB. Zo kunnen mensen en middelen zeer doelgericht worden ingezet. Leerkrachten worden vorming en ondersteuning aangeboden zodat ze zowel hun lesprogramma als didactiek kunnen aanpassen aan de taalnoden van hun leerlingen. Daarbij gaat ook aandacht uit naar differentiatie. Het leermiddelencentrum en het didactisch materiaal zijn belangrijke instrumenten. Niet alle leerkrachten hebben de kans om alle mogelijkheden te verkennen. Vroeger moesten ze zelf op zoek gaan naar mogelijke aanbieders van programma’s voor specifieke noden. In ons leermiddelencentrum beschikken ze over een bibliotheek van alles wat beschikbaar is. Ook voor ondersteuning en evaluatie van de taalvaardigheid van hun leerlingen kunnen ze bij het OCB terecht. Gelukkig zijn wij in Brussel al langer bezig met taalverwerving en taalvaardigheid. Veel Brusselse scholen hebben een uitgebreide ervaring opgebouwd in het evalueren en opvolgen van het talige niveau van hun leerlingen. Brussel is de enige plek in Vlaanderen waar op korte tijd het volledige onderwijsnet is doorgelicht. Dat betekent dat we verder staan dan de rest van Vlaanderen. Wat de taaltrajecten en taalbaden betreft, heb ik geen weet van screenings. Ten gronde blijft de aanpak de verantwoordelijkheid van elke school vanuit haar eigen pedagogische visie en het belang van de ontwikkelingskansen van het individuele kind. Aan de taalscreenings moet een gepast gevolg worden gegeven. Mevrouw Liesbet Dhaene (N-VA): Taalscreenings, taalbaden en taaltrajecten brengen geen uitsluiting van de kinderen met zich mee. Het tegenovergestelde is het geval. Er worden juist gelijke kansen geboden op het vlak van taal aan kinderen uit niet-Nederlandstalige gezinnen die vaak ook sociaal-economisch zwak staan. Ze hebben een extra duwtje in de rug nodig. Het voordeel van de verplichting in het onderwijsdecreet is dat de werkwijze geformaliseerd is en tot individuele begeleiding van deze leerlingen leidt. Ik twijfel er niet aan dat de Brusselse scholen veel inspanningen leveren, maar veel hangt af van de leerkracht. Veel leerkrachten zijn zeer gemotiveerd om de taalachterstand van hun leerlingen vast te stellen en erop in te werken. Sommige leerkrachten hebben echter een duwtje nodig of meer richting. Mijn bezorgdheid ligt in het feit dat het OCB vraaggericht werkt en er dus geen opvolging bij alle scholen gebeurt. Veel scholen doen het goed, andere hebben misschien ook een duwtje nodig om expertise te vragen bij het OCB. Door een algemeen overzicht krijgen we een veel beter zicht op de resultaten en de gevolgen van de taalscreenings. - Het incident is gesloten. - 11 Vraag om uitleg van mevrouw Khadija Zamouri aan de heer Guy Vanhengel, collegevoorzitter bevoegd voor Begroting, Onderwijs, Vorming en Studentenzaken, met betrekking tot “leertijd” en “deeltijds onderwijs” Mevrouw Khadija Zamouri (Open Vld): Onlangs verschenen enkele persberichten, onder meer van Unizo en de Confederatie Bouw, waarin het tekort aan leercontracten onder de aandacht werd gebracht. De Confederatie Bouw pleit voor de introductie van het Duitse systeem van alternerend leren waarbij scholieren 4 dagen per week in een bedrijf werken en 1 dag per week naar school gaan. Dit zou het tekort aan leertijd opvangen en er tevens voor zorgen dat meer leerlingen die vandaag voor een bouwopleiding kiezen, ook effectief in die sector terechtkomen. We weten dat niet iedereen voor de schoolbanken is gemaakt. Voor dergelijke jongeren zou een stageovereenkomst of leertijd een mooi alternatief zijn. Stageovereenkomsten bieden alleen maar voordelen: jongeren worden voorbereid op de arbeidsmarkt en ze kunnen een opleiding met praktijkervaring combineren. Voor jongeren die schoolmoe zijn, is dit soms de ideale oplossing en ze hebben grotere kansen om snel werk te vinden. Ondanks de vele inspanningen van de VGC, waaronder steun aan Syntra om jongeren op te vangen, de nieuwe vestiging van het CDO Hiel en het GO! in Elishout, steun aan Syntra voor een breed aanbod aan opvang, opleidingen en promotie, en ondanks de inspanningen van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, Actiris, de Vlaamse Gemeenschap, de ondernemers zelf die bedrijfsbezoeken aanbieden en promotie voeren, de federale overheid en Europa via steun aan de ESF-fondsen, merken we het volgende. Enerzijds is er een daling van het aantal leercontracten en anderzijds merken we een zeer laag percentage slaagkansen in het deeltijds onderwijs. We moeten opletten en niet 1 schuldige met de vinger wijzen, maar de mechanismen die het dalend succes veroorzaken, proberen te begrijpen zodat de vele maatregelen die genomen worden, renderen. Via dit systeem, zowel leertijd als deeltijds onderwijs, kunnen we heel gericht een groep jongeren vanaf 15 jaar juist oriënteren. Doen we dit niet, gaan voor deze jongeren 3 tot meerdere kostbare jaren verloren en stapelen deze jongeren negatieve ervaringen in het onderwijs op, met alle gevolgen voor hun zelfbeeld en hun toekomst. Sinds 1983 is de leerplicht opgetrokken van 14 naar 18 jaar. De leerplicht wordt zeer schools geïnterpreteerd, ook door ouders die de school als een veilige omgeving zien, in tegenstelling tot een werkomgeving. Ik kan hen dat niet kwalijk nemen. Soms leeft dat gevoel zeer sterk in gezinnen die over de generaties heen weinig vertrouwd zijn met een werkomgeving. Hoe veranderen we dit beeld over leertijden of deeltijds onderwijs bij de ouders? Daar moet over nagedacht worden. Ook de lonen voor leertijden en stages en het effect ervan op de berekening van andere uitkeringen in het gezin, schrikt ouders af. Dat is ook geen onbelangrijk element. De CLB’s en de scholen spelen een essentiële rol in de schooltrajecten voor deze doelgroep. Zij zijn het best geplaatst zijn om jongeren te informeren en de ouders gerust te stellen. We merken echter dat scholen, bewust of onbewust, de neiging hebben om hun leerlingen binnen de schoolmuren en binnen hun eigen net te houden. Dat gebeurt niet zelden omdat er financiële gevolgen zijn bij doorverwijzing en ook omdat er zeer concrete jobs in de school of het net - 12 van afhangen. Hierdoor is het aanbod aan opleidingen voor deeltijds onderwijs in de verschillende centra niet altijd optimaal op elkaar afgestemd. Hierdoor zijn scholen en CDO’s, ook door de terughoudendheid van de ouders, zeer zelden geneigd het systeem van leertijden te promoten. Hoe kunnen we deze reflex en de financiële gevolgen voor de scholen neutraliseren? Dat is ook een belangrijke stap. Wat de leertijden zelf betreft, zou er, net als voor het aanbod aan richtingen in de CDO’s, een groot probleem zijn qua diversiteit van het aanbod. Het aanbod is niet altijd afgestemd op de jongeren en op de vraag op de arbeidsmarkt. Hoe is de evolutie van jongeren in leertijd in Brussel en de evolutie van jongeren in CDO’s? Hoe is de evolutie aan Franstalige kant? Wordt hierover overlegd? Zou het wenselijk zijn om de financiële gevolgen voor scholen deels te neutraliseren bij doorverwijzing om van doorverwijzing een positief verhaal voor jongeren te maken? Kunt u leertijden en CDO’s ook integreren in de succesvolle studiekeuzebeurzen van de VGC en van hieruit een communicatie naar ouders opzetten? De heer Bruno De Lille (Groen): Ik sluit me aan bij de vraag van mevrouw Zamouri, maar ik heb 2 opmerkingen. Het deeltijds onderwijs of de leertijd zijn zeer nuttige instrumenten voor jongeren die leerplichtig zijn maar dreigen af te haken. Het probleem is dat het gezien wordt als allerlaatste kans. Als niets lukt, komt men daarin terecht. In de ogen van de leerlingen zelf heeft het deeltijds onderwijs een zeer negatief imago. Het is hun eerste keuze niet en al helemaal niet de eerste keuze van hun ouders. Een negatief imago brengt natuurlijk ook weinig motivatie met zich mee. De beste promotie voor het deeltijds onderwijs zouden de concrete resultaten kunnen zijn. Als men dat type onderwijs volgt, is de kans tot doorstroming naar werk groot. Goede cijfers kunnen de motivatie van de leerlingen en het imago van deeltijds onderwijs een heel stuk vooruit helpen. Bestaan er cijfers over? Kunnen we daarmee uitpakken? Gaan we daarmee uitpakken? Sommige jongeren die in het deeltijds onderwijs zitten, missen ook vaardigheden. Ze zijn sociaal gehandicapt. Ik denk aan op tijd komen of prioriteiten stellen. Als zich tijdens de vakantie een probleem voordoet, toch op tijd terug aanwezig zijn en niet telefoneren dat je er niet zult zijn. Met dat soort situaties worden we in Brussel vaker dan elders geconfronteerd. Daar is extra ondersteuning voor nodig. Worden deze jongeren tijdens hun stage of leertijd ook begeleid om aan deze punten te werken? Het gaat om de juiste attitude die ze de rest van hun leven kunnen meenemen. Mevrouw Cieltje Van Achter (N-VA): De dag nadat mevrouw Khadija Zamouri haar vraag had gesteld, werd er in Vlaanderen een conceptnota ingediend over duaal leren. In Vlaanderen wordt aldus het debat aangevat over de combinatie van leren en werken. Ik begrijp dat het de bedoeling is om naar een vereenvoudiging van het stelsel te evolueren. Er bestaan immers heel wat diverse systemen. Een vereenvoudiging kan het geheel enkel aan- - 13 trekkelijker maken. Tevens koestert men de ambitie om naar een stelsel te gaan dat gelijkwaardig is aan alle andere vormen van secundair onderwijs. Men wil het alleszins niet langer als een soort van laatste kans of ultieme optie zien. De door de leertijd behaalde resultaten mogen schitterend genoemd worden. Liefst 85% van de leerlingen vindt na afloop van hun leertijd een baan. Dit zijn mooie cijfers. Op dit instrument moet zeker verder ingezet worden. De Vlaamse aanpassingen van het systeem zullen wellicht ook gevolgen hebben voor de Brusselse onderwijsinstellingen. Wordt het College betrokken bij dit debat? Iedereen kent ondertussen het project waarbij de autobouwer Audi samenwerkt met de scholen Don Bosco uit Sint-Pieters-Woluwe en het Koninklijk Technisch Atheneum uit Halle. Hoeveel leerlingen participeren eigenlijk in het Brussels Nederlandstalig onderwijs aan projecten rond leertijd of deeltijds onderwijs? De heer Paul Delva (CD&V): Ik sluit me aan bij wat mevrouw Cieltje Van Achter net zei over de Vlaamse conceptnota inzake duaal werken. Het is inderdaad de bedoeling om de vele stelsels rond leren en werken te vereenvoudigen en te stroomlijnen. Concreet gaat het hierbij om een samenwerking tussen 2 Vlaamse ministers met elk hun eigen bevoegdheidsdomein. Werk valt in Vlaanderen onder minister Philippe Muyters en Onderwijs zit bij minister Hilde Crevits. Zij zullen moeten samenwerken om een aantal zaken uit te werken. In het Brussels hoofdstedelijk gewest lijkt mij de toepassing van de conceptnota niet evident omdat Vlaams minister voor Werk, de heer, Phillipe Muyters hier geen bevoegdheid heeft. We moeten bijgevolg zowel de Vlaamse minister voor Onderwijs, mevrouw Hilde Crevits, als de Brusselse minister voor Werk, de heer Didier Gosuin, aanmoedigen om samen rond tafel te gaan zitten. Op die manier kan er nagegaan worden op welke wijze de conceptnota, eventueel onder een gewijzigde vorm, ook in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest kan worden toegepast. Zo niet wordt een en ander wellicht een maat voor niets. Dit is een typisch voorbeeld van een ‘gekruiste bevoegdheid’ tussen gemeenschap en gewest. Telkens wanneer Vlaanderen, ongetwijfeld in een poging om goede oplossingen uit te werken, de gewestbevoegdheden samenvoegt met de gemeenschapsbevoegdheden, krijgen de Vlaamse Brusselaars het moeilijk. Voor de gewestelijke bevoegdheden hebben de Vlaamse Brusselaars immers een andere minister. De Raad zal heel goed moeten nagaan op welke wijze men de conceptnota – een puik werkstuk trouwens! – hier kan implementeren. Welke bijkomende stappen zijn nodig? Ik kom nogmaals terug op mijn overtuiging dat de VGC een brugfunctie moet vervullen tussen het Vlaams en het Brussels niveau teneinde de contacten tussen de diverse beleidsniveaus soepeler te doen verlopen. Collegevoorzitter Guy Vanhengel: Bij het aanhoren van de tussenkomsten – en dan vooral die van de heer Bruno De Lille – dacht ik bij mezelf dat we allen wel een beetje sociaal gehandicapt zijn. Als men immers al sociaal gehandicapt is van zodra men een beetje te laat komt op een vergadering, dan beken ik ootmoedig schuld. (Glimlachjes) De heer Bruno De Lille (Groen): De collegevoorzitter weet goed waarover ik het heb. - 14 Collegevoorzitter Guy Vanhengel: Men moet er zich voor hoeden om sociale handicaps en conformisme niet te veel met elkaar te verwarren. Anders zou men bijvoorbeeld kunnen stellen dat al wie geen das draagt op publieke bijeenkomsten, waar men op een respectvolle wijze met elkaar moet omgaan, ook sociaal gehandicapt is. Maar zo zit ik niet in elkaar. De heer Bruno De Lille (Groen): Men kan zeker niet zeggen dat ik niet respectvol zou omgaan met de collegevoorzitter. Collegevoorzitter Guy Vanhengel: Ik kan gelukkig goed relativeren… De persberichten waarnaar mevrouw Zamouri verwijst, leggen een complexe problematiek bloot: werkgevers zijn wanhopig op zoek naar gekwalificeerde en gemotiveerde leerjongeren. Centra voor deeltijds onderwijs en Syntra Brussel ondervinden heel wat moeite om jongeren te leiden naar het stelsel Leren en Werken. Ons gewest, dat het jongste is van dit land, telt dan ook meer dan genoeg jongeren die gebaat zouden zijn bij dit type van opleiding. De cijfers van de voorbije jaren over de instroom van jongeren in het deeltijds onderwijs en de leertijd spreken voor zich. Tijdens het schooljaar 2011-2012 telde Syntra Brussel 31 leerlingen in de leertijd en de centra voor deeltijds onderwijs 323 leerlingen. Dit is bijzonder weinig. Tijdens het schooljaar 2013-2014 telde Syntra Brussel 37 leerlingen en de centra voor deeltijds onderwijs 343 leerlingen. Dit is slechts een minuscule toename. De beperkte stijging van het aantal leerlingen staat geenszins in verhouding tot de talrijke inspanningen om de leertijd en het deeltijds onderwijs te ondersteunen en te promoten. De stevige investeringen leiden niet tot voldoende resultaten. De doelgroepen worden onvoldoende aangesproken. Het stelsel Leren en Werken wordt bekendgemaakt via de scholengids van de VGC en via de gids Schakels naar Werk van Tracé vzw. De promotie van het deeltijds onderwijs en van de leertijd gebeurt ook via de studiekeuzebeurs. Het concept voor deze beurs wordt dit jaar trouwens aangepast. De Centra voor Leren en Werken zullen hierbij zeker bevraagd worden met het oog op een betere afstemming van de doelgroep: de 15- en 16-jarigen. In 2012 en 2013 werden middelen ingezet voor gerichte promotie van de leertijd in het bijzonder onderwijs en het stelsel Leren en Werken in het algemeen. Daarnaast heeft de VGC van 2011 tot 2014 jaarlijks 45.000 euro toegekend aan Syntra Brussel voor de aanstelling van een leertijdverantwoordelijke. Deze middelen komen boven op de middelen die de Vlaamse Gemeenschap toekent ter ondersteuning van de leertijd. De leertijdverantwoordelijke heeft zich, in functie van een verhoogde toeleiding, in eerste instantie toegelegd op het uitbouwen van contacten met de Brusselse CLB’s, de centra voor deeltijds onderwijs, Actiris, de VDAB en de jeugd- en welzijnsorganisaties. De Nederlandstalige partners uit de sector Leren en Werken worden samengebracht in het regionaal overlegplatform Leren en Werken van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest (ROP). Het ROP werkt aan een betere afstemming van het regionale opleidings- en vormingsaanbod, wisselt ervaringen en goede praktijken uit, bespreekt de toeleiding, oriëntering en doorverwijzing van jongeren naar en binnen het stelsel van leren en werken en maakt concrete afspraken inzake taalcoaching en invulling van persoonlijke ontwikkelingstrajecten, voortrajecten en brugprojecten. Het belang van een kwaliteitsvol stelsel Leren en Werken wordt erkend door alle overheden in Brussel. Het kan een oplossing bieden voor de vele jongeren die jaarlijks ongekwalificeerd - 15 het onderwijs verlaten. Op 21 januari 2015 werd de task force Werk, Opleiding, Onderwijs en Onderneming officieel gelanceerd. De betrokken overheden - beide gemeenschappen en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest - hebben bij deze gelegenheid hun intentie bevestigd om het stelsel Leren en Werken te hervormen en verder te versterken. Mevrouw Zamouri suggereert dat een deel van het probleem uit de wereld zou geholpen worden door de financiële gevolgen te neutraliseren voor de scholen bij doorverwijzing. Dat zou kunnen. Ik denk echter dat men vooral inspanningen moet leveren om de leertijd en het deeltijds onderwijs aan te passen aan de realiteit van Brussel. De VGC investeert al jaren in taalondersteuning van de Brusselse centra voor leren en werken. Doch die jongeren hebben niet alleen nood aan taalcoaching. In hun zoektocht naar werk en op de werkvloer zelf hebben zij vooral nood aan extra begeleiding en omkadering. Deze onervaren jongeren missen nog de juiste arbeidsattitudes, ze weten niet hoe ze een werkgever correct moeten benaderen, ze beschikken niet altijd over de nodige sociale netwerken en raken meestal snel gedemotiveerd. De Vlaamse Gemeenschap moet dus dringend investeren in een betere omkadering en ondersteuning van de Brusselse jongeren. De VGC zal zich blijven inzetten voor het stelsel Leren en Werken. De VGC heeft immers van de synergie tussen onderwijs, opleiding en werk een speerpunt van haar beleid voor de komende jaren gemaakt. Een concreet voorbeeld hiervan is de oprichting van het open leercentrum Nederlands voor jongeren uit de leertijd en het deeltijds onderwijs. Dit project ligt in het verlengde van de taalbeleidsondersteuning die het Huis van het Nederlands nu reeds aanbiedt aan leerkrachten en begeleiders van de Brusselse Centra voor Leren en Werken. De opening van het open leercentrum is voorzien voor september 2015. Voor 2015 werd in middelen voorzien voor de start van een leerwinkel die zich richt tot Brusselaars van 15 tot 16 jaar die kiezen voor een Nederlandstalig educatief traject, gericht op een kwalificatie en die op zoek zijn naar informatie of hulp bij het maken van de juiste keuze. Het gaat hierbij over secundair onderwijs, deeltijds beroepsonderwijs, leertijd, tweedekansonderwijs, volwassenenonderwijs, hoger en universitair onderwijs, beroepsopleidingen en opleidingen tot ondernemerschap. Een belangrijk aandachtspunt blijft het feit dat de dienstverlening uitgaat van de vragen en de noden van de klant. Aan Franstalige kant is de evolutie gelijklopend. Men beschikt niet over de cijfers voor het laatste schooljaar. Tussen de schooljaren 2011-2012 en 2012-2013 is het aantal leerlingen lichtjes gestegen, van 1.218 naar 1.328. Verhoudingsgewijze is dit heel weinig. Af en toe is er, binnen het kader van het ROP, overleg met de Franstalige partners. Na lancering van de task force Werk, Opleiding, Onderwijs en Onderneming en de beslissing om het stelsel Leren en Werken tot een prioriteit van het beleid uit te roepen, zal het overleg met de andere overheden in Brussel ongetwijfeld structureel uitbreiden. Als ik vaststel dat de geleverde inspanningen gigantisch zijn en dat er heel veel mensen bij betrokken zijn, vraag ik me af of men niet praktischer te werk moet gaan. De resultaten zijn tot dusver helaas ondermaats. Ik ontvang heel regelmatig werkgeversorganisaties. Onder meer Agoria maakt mij geregeld haar desiderata bekend. Deze organisatie vraagt zich af waarom men, los van alle theorie, niet de focus kan leggen op het zuiver praktische aspect. - 16 Er is een groot assemblagebedrijf in deze stad, Audi. We koesteren dat bedrijf en we zijn er trots op. Dat bedrijf heeft nood aan zeer specifiek opgeleide jonge mensen. Het werkt nu al samen met de school Don Bosco. Waarom gaan we niet met dat bedrijf praten om na te gaan of er geen opleidingscentrum volgens de regels van het onderwijssysteem op hun site kan ingeplant worden. Dit zou alles veel tastbaarder maken voor de jongeren. Ik heb immers vaak de indruk dat men jongeren slechts kan overtuigen van het plezier van werken als het tastbaar en zichtbaar wordt gemaakt. De vraag van mevrouw Khadija Zamouri herinnert me eraan dat ik hierover de draad terug moet opnemen met Agoria. De voorzitter: Mag ik de collegevoorzitter vragen om af te ronden? U hebt uw spreektijd al zeer ruim overschreden. We zijn in het Uitgebreid Bureau overeengekomen om onze debatten wat de ‘dynamiseren’. Ik zou alle sprekers dan ook willen vragen zich aan de toegelaten spreektijd te houden. Collegevoorzitter Guy Vanhengel: U hebt absoluut gelijk, mevrouw de voorzitter. Dit is een van mijn sociale handicaps: ik geef toe dat ik nogal ‘breedsprakerig’ kan zijn. (Glimlachjes) De voorzitter: Het reglement is er nu eenmaal voor iedereen. Mevrouw Khadija Zamouri (Open Vld): Wordt het VGC-College betrokken bij de gesprekken die over deze problematiek in Vlaanderen gevoerd worden? Ik herinner me een debat in de bevoegde commissie van het Vlaams Parlement waarbij ik de minister van Onderwijs heb gevraagd waarom er zo weinig jongeren werden doorverwezen naar de leertijd. Is het misschien omdat de scholen graag de leerlingen in de school houden omwille van de subsidies? Dat is misschien nogal kort door de bocht, maar misschien houden ze liever gedemotiveerde leerlingen op de schoolbanken dan dat ze subsidies moeten verliezen? Deze jongeren verlaten de school zonder diploma en er wordt hun geen alternatief geboden. Als ik dit antwoord beluister en verneem wat er allemaal ondernomen wordt om dit stelsel kenbaar te maken bij de jongeren, is het wellicht tijd om de ouders er bewuster bij te betrekken of is dat al het geval? Mocht er sprake zijn van kwade wil bij de scholen die hun centjes willen houden, moet dit zeker opgevolgd worden. Ik ben echt benieuwd naar wat de gesprekken zullen opleveren in Vlaanderen. Ik wil me graag aansluiten bij de opmerking van de heer Paul Delva over de samenwerking met de Brusselse minister van Werk. Ik denk dat we altijd het geheel moeten bekijken en niet in hokjes mogen denken. Bij Audi werken er immers niet alleen Nederlandstaligen of alleen Franstaligen. De voorzitter: Ik wil er iedereen aan herinneren dat er 2 minuten zijn voor een bijkomende vraag én antwoord? Mevrouw Zamouri heeft die 2 minuten volledig opgebruikt en de collegevoorzitter kan dus niet meer antwoorden. De heer Bruno De Lille krijgt nu het woord voor een persoonlijk feit. PERSOONLIJK FEIT - 17 De heer Bruno De Lille (Groen): De collegevoorzitter maakte een grapje over die sociale handicap en van het feit dat ik geen das zou dragen en hij zelf 5 minuten te laat komt, maar daar gaat het natuurlijk niet om. Als hij eens zou praten met iemand van bijvoorbeeld het interimbureau Daoust, dan zou die persoon hem kunnen vertellen dat er hier mensen zijn die niet buiten hun eigen wijk durven komen, die niet in staat zijn om het openbaar vervoer te nemen of die een week wegblijven van hun werk, dan pas verwittigen maar vervolgens niet begrijpen waarom ze ontslagen worden. Dat is helaas de realiteit voor een heel grote groep mensen in Brussel. - Het incident is gesloten. Vraag om uitleg van de heer Paul Delva aan de heer Guy Vanhengel, collegevoorzitter bevoegd voor Begroting, Onderwijs, Vorming, en Studentenzaken, over de doorstroming van allochtone jongeren in het hoger onderwijs en de lerarenopleiding. De heer Paul Delva (CD&V): Mijn vraag gaat over de doorstroming van allochtone jongeren – of het gebrek daaraan – naar het hoger onderwijs en de lerarenopleiding. Een onderzoeksproject aan de Hogeschool-Unversiteit Brussel, nu Odisee, met als titel Brussel stroomt door ging in 2013 na in welke mate jongeren met een allochtone afkomst in Brussel doorstromen naar het hoger onderwijs, welke drempels ervaren worden en welke ondersteuningsinstrumenten kunnen gehanteerd worden om de doorstroom te versterken. De HUB kreeg voor dit project van het Federaal Impulsfonds Migrantenbeleid een subsidie van circa 40.000 euro. Nadien zou er een vervolgproject opgezet worden binnen de opleiding Sociaal Werk om een antwoord te bieden op deze problematiek. Het vervolgproject wil de discrepanties op vlak van attitudes, competenties en leermethodes in kaart brengen en een ondersteuningspakket ontwikkelen om een brug te slaan tussen het secundair en het hoger onderwijs. Een beginanalyse maakte duidelijk dat weinig allochtone jongeren doorstromen en, als ze dat al doen, ze dan veelal snel uitvallen. Het onderzoek bevestigde dat de kloof tussen het secundair onderwijs en het hoger onderwijs te groot is. Nochtans, om bepaalde jobs te vinden of te kunnen uitoefenen, is een professionele of academische opleiding essentieel. We moeten dit blijven stimuleren. Ook binnen de lerarenopleiding is dit zeer cruciaal. Het is een heel complexe problematiek en ik weet dat de VGC slechts een kleine rol speelt in het hele verhaal, maar ik vind het de moeite om dit in deze Raad aan te kaarten. Gelijke doorstromingskansen zijn fundamenteel, ongeacht de achtergrond of de woonplaats. Uit de onderzoekscijfers blijkt dat er opmerkelijk minder jongeren van allochtone afkomst doorstromen naar het hoger onderwijs. Welke maatregelen kan de VGC nemen om deze cijfers te verbeteren? Heeft de collegevoorzitter kennis genomen van de resultaten van het vervolgproject? Werden ondertussen ondersteuningspakketten ontwikkeld? Waar worden deze ingezet? Hoe verhoudt het aantal allochtone studenten in de Brusselse lerarenopleidingen zich tot het totaal aantal studenten in die opleidingen? Welke conclusies trekt de collegevoorzitter hieruit? Hoe verhoudt het aantal allochtone leerkrachten in het Brussels Nederlandstalig onderwijs zich tot de totale leerkrachtenpopulatie in de hoofdstad, zowel voor het basisonderwijs als voor het secundair onderwijs? Welke conclusies trekt de collegevoorzitter hieruit? - 18 Mijn vragen zijn een poging om een debat over dit onderwerp te lanceren, goed beseffende dat niemand de wijsheid in pacht heeft en dat de rol van de VCG hierin eerder beperkt is. We kunnen wel bepaalde pistes exploreren maar we moeten weten dat het probleem morgen niet zal opgelost zijn. Mevrouw Khadija Zamouri (Open Vld): Ik wil mij aansluiten bij de vraag van de heer Paul Delva en bij deze gelegenheid officieel melden dat ik de eerste leerkracht ben van allochtone afkomst die afgestudeerd is in Vlaanderen, in het Nederlandstalig hoger onderwijs. U kan dat nagaan als u wilt. Collegevoorzitter Guy Vanhengel: Proficiat, Khadija! (Gelach en applaus) Mevrouw Khadija Zamouri (Open Vld): Bedankt. De handtekeningsessie is voor later. Het is ondertussen wel al eventjes geleden. De heer Johan Van den Driessche ( N-VA): Toch al zeker 3 jaar. (Gelach) Collegevoorzitter Guy Vanhengel: De heer Van den Driessche is een mouwveger, een charmeur. (Vrolijkheid) Mevrouw Khadija Zamouri (Open Vld): Een onderzoek van de KULeuven uit 2007 naar de doorstroming van allochtone jongeren in Vlaanderen en in Brussel heeft uigewezen dat zij vaak moeten blijven zitten, B-attesten krijgen omwille van een bepaalde taalachterstand. Tot in het eerste leerjaar haspelde ik zelf altijd Nederlands en Arabisch door elkaar. Ik brabbelde eigenlijk wat Nederlands en ik brabbelde ook wat Arabisch volgens mijn ouders. Collegevoorzitter Guy Vanhengel: Het is toch goed gekomen. (Glimlachjes) Mevrouw Khadija Zamouri (Open Vld): Dikwijls is dat nefast voor een kind tijdens de schoolloopbaan. De leerkrachten kijken minder naar de capaciteiten van het kind, dat was alleszins toch vroeger het geval. Er werd en wordt minder gekeken naar wat er in het kind zit, dan naar wat eruit komt. Als kind ben je op die leeftijd bezig om twee talen tegelijkertijd te leren en dat is dikwijls verwarrend. Dan gebruik je soms de verkeerde taal op het verkeerde moment of in een andere context. Dankzij de inzet van goede leerkrachten die geloven in de kinderen en die af en toe een schouderklopje geven, heb je als kind veel zin, moed en kracht om verder te gaan. Collegevoorzitter Guy Vanhengel: Onderwijs is cruciaal in het scheppen van kansen en het verbeteren van toekomstperspectieven. Het onderwijsbeleid van de VGC zet deze gedachte centraal. Van het basis- tot het hoger onderwijs willen we leerlingen tijdens hun leerloopbaan maximaal ondersteunen. Aandacht voor taal neemt hierbij een belangrijke plaats in. Vanaf de kleuterklas wordt er gewerkt aan de taalvaardigheid van de kinderen en hun ouders. We doen dat in de eerste plaats via het Onderwijscentrum Brussel (OCB) en via ondersteuning van leerkrachten en schoolteams. De rol van het OCB breidt zich tijdens deze regeerperiode uit richting secundair onderwijs. Daarnaast hebben de pedagogische begeleidingsdiensten van de netten de opdracht om ondersteuning van specifieke competentieontwikkeling te bieden aan leerlingen in de Brusselse scholen. We zullen de vraag van de heer Paul Delva dan ook meenemen naar het structureel overleg van de VGC met de onderwijsnetten en vragen welke acties ze zullen ondernemen. - 19 Door de aandacht voor taal op school willen we de leerlingen uit het Nederlandstalig onderwijs vormen tot meertalige burgers met meerdere toekomstmogelijkheden. Ook door de leerlingen les te geven in een goede infrastructuur en met goede materialen, door de buurt en de ouders te betrekken bij de school en door leerlingen en ouders te informeren over het belang van een goede studiekeuze, willen we de onderwijscarrière van elke leerling zo vlot en succesvol mogelijk laten verlopen. Het starten van een leerwinkel sluit eveneens aan bij de aandacht die we tijdens deze regeerperiode willen schenken aan het secundair onderwijs. Jongeren die op zoek zijn naar studieadvies of die vragen hebben over het Nederlandstalig onderwijs- en vormingsaanbod in Brussel, willen we begeleiding bieden. Brusselse leerlingen willen we warm maken voor een job in het Nederlandstalig onderwijs in Brussel. Dit doen we via de actie 'Lesgeven in Brussel'. Een van de deelprojecten is specifiek gericht op Brusselse scholieren en wordt in goede banen geleid door Br(ik en het OCB. Zo loopt er momenteel een proefproject voor scholieren uit de derde graad van het Nederlandstalig secundair onderwijs in Brussel. Het is daarbij de bedoeling om hen van een eerste lesmoment te laten proeven in een lagere school en hen zo te motiveren om te kiezen voor een toekomst in het Nederlandstalig onderwijs in Brussel. Mensen die er aanleg voor hebben, zullen door het geven van een les sneller worden aangespoord om voor een job als leerkracht te kiezen. Het Huis van het Nederlands in Brussel heeft de afgelopen jaren in het kader van het Federaal Impulsfonds voor Migrantenbeleid (FIM) via talrijke projecten inspanningen geleverd voor allochtone leerkrachten in opleiding. Een vervolgtraject met de naam 'Het onderwijs Brusselt', waarin men in functie van het versterken van het Brussels vermogen aan directies en leerkrachten een vormingspakket wilde ontwikkelen, werd niet weerhouden in het kader van een FIM-subsidie. Navraag over dit traject leverde geen bijkomende resultaten op. De vraag over het aantal allochtone studenten in de Brusselse lerarenopleidingen kan ik met enkele cijfers beantwoorden. Van het aantal ingeschreven generatiestudenten met een diplomacontract bedroeg in 2013-2014 de verhouding allochtone studenten ten opzichte van het totaal aantal studenten in de Brusselse lerarenopleidingen 3% voor het kleuteronderwijs, 2% voor het lager onderwijs en 2% voor het secundair onderwijs. De cijfers van de specifieke lerarenopleiding binnen de Brusselse centra voor volwassenenonderwijs zien er anders uit. In 2013-2014 had binnen deze opleidingen 11% van de cursisten een niet-Belgische nationaliteit. In de specifieke lerarenopleidingen binnen de Nederlandstalige instellingen voor hoger onderwijs heeft 3,5% van de ingeschrevenen een andere nationaliteit. Nationaliteit is in dit verhaal echter niet zo relevant. Nationaliteit als enig gegeven is zeer beperkend, maar toch zijn we hierop aangewezen. Gegevens over afkomst hebben we niet, wat volgens mij goed is. Voorzichtig kan wel geconcludeerd worden dat de klassieke lerarenopleiding geen grote aantrekkingskracht heeft voor allochtone studenten. De specifieke lerarenopleiding binnen het volwassenenonderwijs slaagt er beter in om allochtone cursisten aan te trekken. Binnen de specifieke lerarenopleidingen in de centra voor volwassenenonderwijs werd er dankzij intensieve taaltrajecten van het Huis voor het Nederlands aan taalondersteuning van cursisten gewerkt. Van alle personeelsleden met een opdracht in een Brusselse school, zowel het basis- als secundair onderwijs, had op 1 oktober 2014 1% niet de Belgische nationaliteit. Dit ligt in de lijn van het aandeel allochtone studenten in de lerarenopleiding. Opnieuw zegt dit enkel iets over nationaliteit en niet over afkomst. Toch stel ik vast dat de diversiteit in de leerlingenpopulatie zich niet weerspiegelt in het lerarenkorps. Een lerarenkorps dat de diversiteit van de samenle- - 20 ving beter vertegenwoordigt, kan enkel een verrijking zijn voor ons onderwijs. Misschien moeten we wel mevrouw Khadija Zamouri uitsturen om dit te promoten? (Glimlachjes) De heer Paul Delva (CD&V): We weten dat het lerarenkorps geen afspiegeling is van de Brusselse bevolking of van de leerlingenpopulatie. Ik begrijp wel dat dit een werk van lange adem is. Toch ervaar ik bij veel collega’s de zin en de wens om rond dit thema te blijven werken, samen met het College van de VGC en het Vlaamse beleidsniveau. Het is eigenlijk niet goed voor een samenleving dat er op dit vlak segregatie is. Ik steun dus ook elk project dat hierrond werkt. Ook steun ik alle studies die over dit onderwerp zullen worden gelanceerd, met het doel om concrete projecten af te leveren waardoor meer jongeren van allochtone oorsprong beginnen aan de lerarenopleiding en nadien doorstromen naar het onderwijs. We kunnen dit alleen maar toejuichen. - Het incident is gesloten. REGELING VAN DE WERKZAAMHEDEN De voorzitter: Collegelid Pascal Smet zal wegens onvoorziene omstandigheden iets later aanwezig zijn. Er werd afgesproken met collegelid Bianca Debaets om de vragen die aan haar worden gesteld, eerst te behandelen. VRAGEN OM UITLEG (R.v.O., art. 60) Vraag om uitleg van de heer Arnaud Verstraete aan mevrouw Bianca Debaets, collegelid bevoegd voor Welzijn, Gezondheid, Gezin en Gelijke kansen, over de zorgverzekering De heer Arnaud Verstraete (Groen): De Vlaamse regering heeft aangekondigd dat men de zorgverzekering wil uitbouwen tot een alternatieve of complementaire sociale zekerheid onder de noemer ‘Vlaamse Sociale Bescherming’ (VSB). Deze VSB zou volgens de beleidsnota van Vlaams minister Jo Vandeurzen de volgende onderdelen integreren: de bestaande zorgverzekering, de tegemoetkoming voor hulp aan bejaarden, de financiering van de residentiële ouderenzorg, de opvang in beschut wonen en psychiatrische verzorgingstehuizen, het basisondersteuningsbudget voor personen met een handicap, de revalidatie, de leeftijdsonafhankelijke hulpmiddelen, mobiliteitshulpmiddelen en systemen van inkomensrelatering met betrekking tot de eigen bijdrageregeling in de thuiszorg. Een hele boterham dus. Concreet worden er 5 onderdelen gepland voor deze sociale bescherming, namelijk de bestaande Vlaamse zorgverzekering, een premie voor jonge kinderen, een maximumfactuur in de thuiszorg, het begrenzen van de kosten voor residentiële ouderenzorg en een Vlaamse hospitalisatieverzekering. In het ontwerpdecreet Vlaamse Sociale Bescherming van 2012 werden alvast de eerste 3 onderdelen opgenomen. De vraag is nu welke gevolgen dit heeft voor de Brusselaars. In tegenstelling met Vlaanderen, waar elke Vlaming die 26 jaar is geworden verplicht een bijdrage moet betalen, is de keuze voor de Brusselaar vrij. In het verleden werd hier al eens gevraagd hoeveel Brusselaars zich hebben ingeschreven voor de zorgverzekering. De vaststelling was dat er doorheen de jaren een sterke daling is geweest. In 2007 waren nog 54.278 Brusselaars aangesloten, maar dit - 21 daalde naar 48.843 in 2011. Hopelijk kan het collegelid vandaag meer actuele cijfers geven? Is er nog steeds sprake van een achteruitgang of eerder van consolidatie? Het is hier al eerder gezegd dat het voor Brusselaars extra moeilijk is om toegang tot het systeem te hebben. Wie later instapt moet 10 jaar onafgebroken aangesloten zijn om recht te hebben op een tegemoetkoming van de Vlaamse zorgverzekering. Wie zijn of haar bijdrage 3 maal niet betaalt, wordt automatisch geschorst. Volgens uw voorganger mevrouw Brigitte Grouwels was een van de oorzaken het ontbreken van regelmatige en aangepaste informatie aan de doelgroep. Zal er door de zorgkassen, het betrokken agentschap en de VGC een gecoordineerde actie worden gevoerd om aangepaste informatie te verstrekken? Het is uiteraard nog koffiedik kijken wat het resultaat van de verhoging van de bijdrage voor de zorgverzekering zal zijn op het aantal aansluitingen. Voor de gewone verzekerden is dit een verhoging met 25 euro naar 50 euro, wat een verdubbeling is. Wie in aanmerking komt voor een verhoogde tegemoetkoming moet voortaan 25 euro in plaats van 10 euro betalen. Voor wie een voldoende inkomen heeft, lijkt deze verhoging slechts klein. Wie het ongeluk heeft om een vervangingsinkomen of ander laag inkomen te hebben, moet vaststellen dat er op het einde van de maand geen centen meer zijn maar wel nog facturen. Dat dit systeem ‘sociale bescherming’ wordt genoemd is dus enigszins cynisch. Hier is geen sprake van een inkomensgerelateerde bijdrage. Meer zelfs, wie het echt moeilijk heeft, krijgt een verhoging van maar liefst 150%, meer dan wie ook. Wie een bruto belastbaar inkomen heeft dat hoger is dan 16.965,47 euro, mag meteen de volle 50 euro betalen. Het vermoeden is groot dat nog meer Brusselaars dan voorheen uit de boot zullen vallen. Ik ben zeer benieuwd naar de cijfers van de komende jaren. Niet alleen de verhoging van de bijdrage maakt het moeilijk voor de Brusselaars, maar ook het ingewikkeld kluwen van bevoegdheden. Kinderbijslag en tegemoetkoming voor hulp aan bejaarden zijn materies die onder bevoegdheid van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie (GGC) vallen. In zijn antwoord op de bespreking van de Beleidsnota Brussel had Vlaams minister Sven Gatz het over de taskforce Vlaamse Sociale Bescherming van minister Jo Vandeurzen, waarbij ook zijn kabinet zou worden betrokken. Wordt ook de VGC hierbij betrokken? Welke pistes ziet het collegelid voor een Brusselse sociale bescherming? Zijn er recente cijfers over de aansluiting van Brusselaars bij de Vlaamse zorgverzekering? Wat is de evolutie tegenover de laatste telling? Welke analyse maakt het collegelid bij deze evolutie? Heel wat Brusselaars hebben een inkomen dat in aanmerking komt voor een verlaagde bijdrage van 25 euro. Dit is echter niet altijd geweten. Hoe zal het College ervoor zorgen dat deze kwetsbare groep de correcte bijdrage betaalt? Welke communicatie bereidt het collegelid voor zodat meer Brusselaars in het systeem zouden stappen? Het is voor heel wat Brusselaars echter niet duidelijk wat zij in ruil voor hun bijdrage kunnen krijgen noch op welke dienstverlening zij beroep kunnen doen om de som van 130 euro te ontvangen. Zal hieraan in de communicatie ook aandacht worden besteed? Een aantal bevoegdheden valt omwille van de 6de staatshervorming voortaan onder de GGC. Hoe ziet het College de Brusselse sociale bescherming? Wordt hierover overlegd met de GGC? Op welk niveau en onder welke vorm vindt dit overleg plaats? - 22 Wordt de VGC betrokken bij de taskforce Vlaamse Sociale Bescherming van Vlaams minister Jo Vandeurzen? Welke voorstellen komen er vanuit het VGC-College om de VSB ook op maat van de Brusselaars te maken? De heer René Coppens (Open Vld): Aansluitend op de vragen van de heer Arnaud Verstraete heb ik nog enkele bedenkingen. Ik stel vast dat de 6de staatshervorming de situatie voor de Brusselaars en de Brusselse instellingen nog complexer dreigt te maken. Ook het Waals Gewest werkt aan een 'assurance dependance', een soort zorgverzekering. Conform de politieke akkoorden van Sainte-Emilie hebben de Franstalige partijen zich ertoe verbonden naar een zo groot mogelijke eenvormigheid te streven tussen de Waalse en Brusselse regelgeving. De politieke druk vanuit Franstalige hoek zal dan ook groot zal zijn om een soortgelijk aanbod te ontwikkelen in Brussel. In Brussel wordt nu ook al facultatief de Vlaamse zorgverzekering aangeboden. De situatie is echter bijzonder complex, bijvoorbeeld wanneer verzekerden van het ene grondgebied naar het andere verhuizen: van Vlaanderen naar Brussel, van Brussel naar Vlaanderen of van Wallonië naar Vlaanderen. Telkens zijn de wachttijden en sancties verschillend, in functie van de al dan niet opgebouwde rechten. Dergelijke 'vlindereffecten' in de gezondheidssector zullen zich in de toekomst nog meer voordoen door de regionalisering van de bevoegdheden. We moeten binnen deze nieuwe institutionele werkelijkheid streven naar zo weinig mogelijk hinder voor de begunstigden, de zorgverstrekkers en de zorginstellingen. De ziekenfondsen lijken me belangrijke partners te zijn in het beheer en het operationeel maken van het aanbod in deze verdeelde zorg- en welzijnssector. De ziekenfondsen zijn immers de enige actoren in ons land die gezamenlijk over de noodzakelijke informatie beschikken van alle verplicht verzekerden, bijvoorbeeld om het mogelijk te maken de kinderbijslag per gewest uit te keren. Essentiële informatie voor het berekenen van de kinderbijslag is bijvoorbeeld de gezinssamenstelling. De ziekenfondsen beschikken over die informatie. Ik heb mijn bedenkingen bij het forfaitair karakter van de te betalen bijdragen. De bijdragen zijn relatief zwaarder voor lagere inkomens dan voor hogere, terwijl het net die kansarme doelgroepen zijn die de extra tussenkomst in thuis- en mantelzorg nodig hebben. Er is veel verborgen armoede in Brussel. Een zorgverzekering is zeker meer dan zinvol, maar moet vooral bekend gemaakt worden. De evolutie van het zorglandschap roept vele vragen op, niet in het minst in onze hoofdstad. Ik sluit me dan ook aan bij de vraag wat de VGC kan betekenen om, in nauw overleg met alle actoren op het terrein, de Brusselaars te helpen om door de bomen het 'zorgbos' nog te zien? Mevrouw Liesbet Dhaene (N-VA): Ik deel de bezorgdheden van de heer René Coppens. Aan de basis van het probleem ligt het feit dat men in het kader van de 6 de staatshervorming niet alleen persoonsgebonden bevoegdheden heeft overgedragen aan de gemeenschappen, maar ook aan de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie. Dit heeft tot gevolg dat de Vlaamse Brusselaar eerder zal worden aangewezen op een Brussels beleid en aanbod. Zoals de heer Coppens zei, zijn er sterke vermoedens dat het Brussels aanbod niet Vlaams geïnspireerd zal zijn. Waarschijnlijk wordt het zelfs geen specifiek Brussels beleid, maar wordt het Waalse beleid gewoon overgenomen zoals door de Franstalige collega’s werd vooropgesteld in de akkoorden van Sainte-Emilie. - 23 Enerzijds ben ik heel blij dat de heer Verstraete onze Vlaamse Sociale Bescherming hoog inschat, het nuttig acht dat de VGC zich tot Vlaanderen richt en vraagt om ook aan de Vlaamse Brusselaar te denken. Anderzijds vind ik het ook een beetje cynisch, want het zijn net de partijen die pleiten voor meer ‘verbrusseling’, die nu blijkbaar toch meer aansluiting willen bij het Vlaamse beleid. De heer Bruno De Lille (Groen): ‘Verbrusseling’ betekent wel niet ‘verwaalsing’. Mevrouw Liesbeth Dhaene (N-VA): Blijkbaar wel, want in concreto hebben de Franstalige Brusselaars met hun Waalse collega’s akkoorden afgesloten om ervoor te zorgen dat het beleid op deze persoonsgebonden bevoegdheden zo uniform mogelijk zou zijn. De heer Bruno De Lille (Groen): Ik denk dat mevrouw Dhaene dat akkoord toch eens goed moet lezen. Mevrouw Liesbeth Dhaene (N-VA): Ik denk eerder dat Groen het akkoord eens goed moet lezen. De heer Bruno De Lille (Groen): De N-VA bekijkt dit blijkbaar door een ideologische bril. Mevrouw Liesbeth Dhaene (N-VA): In de akkoorden van Saint-Emilie staat letterlijk dat het Brusselse beleid zoveel mogelijk gelijkvormig moet zijn met het Waalse beleid op het vlak van deze persoonsgebonden bevoegdheden. (Opmerkingen van de heer Bruno De Lille en mevrouw Elke Roex) Ik maak me alleszins zorgen over dit Brusselse beleid dat op het Waals voorbeeld gestoeld zal zijn. Blijkbaar maakt Groen zich daarover ook zorgen, want de heer Verstraete zei net dat de VGC moet nagaan in welke mate de Vlaamse Sociale Bescherming ook nuttig kan zijn voor de Brusselse Vlaming. Mevrouw Elke Roex (sp.a): Ik maak me zorgen over de Vlaamse Sociale Bescherming in Brussel. Als het slechts een opbouw wordt van de zorgverzekering, zal het namelijk vooral een verzekering zijn die mensen uitsluit, eerder dan een inclusief beleid waarop elke Brusselaar recht heeft. Het gaan schaarse mensen zijn, die nog aangesloten zijn bij de zorgverzekering, deze nog blijven betalen en hun wachttijd doorlopen hebben, die er recht op zullen hebben. Er gaan zo veel voorwaarden opgelegd worden dat dit nooit zal leiden tot gelijke rechten voor iedereen. Ik pleit ervoor om voor Brussel een alternatief systeem uit te werken waarbij de Vlaamse Regering vooral investeert in voorzieningen, eerder dan in een verzekering. Het zal voor de Brusselaars nooit een systeem zijn dat heel goed werkt. In het Brussels regeerakkoord werd de Brusselse zelfstandigheidsverzekering opgenomen. Ik denk dat we moeten werken aan een opbouw die geldt voor elke Brusselaar en ook leidt tot een inclusief beleid waarbij eenieder rechten heeft. Sociale rechten moeten namelijk gelijk zijn voor iedereen. Of dat nu een kopie wordt van het Vlaamse of van het Waalse systeem, we moeten op de eerste plaats ijveren voor een systeem dat goed is voor alle Brusselaars en waarbij iedereen recht heeft op een gelijke behandeling. - 24 Collegelid Bianca Debaets: In 2011 waren er 48.843 Brusselaars aangesloten bij de Vlaamse zorgverzekering. In 2012 waren dat er 47.193 en in 2013 45.059. Men vindt deze cijfers terug op de website van het Vlaams Agentschap Zorg en Gezondheid, inclusief de opsplitsingen per zorgkas en per leeftijdscategorie. De cijfers van 2014 zijn nog niet beschikbaar. Men heeft me laten weten dat die uiterlijk tegen de zomer van 2015 verwacht worden. Ten opzichte van 2011 stellen we een daling van ongeveer 8% vast. Ik weet niet of die daling werkelijk zo spectaculair is als de heer Verstraete zegt. De daling verdient enige nuance. Ik ben van oordeel - en dat wordt bevestigd door het relatief lage aantal aangeslotenen die jonger zijn dan 26 jaar - dat een bekendmakingscampagne gericht naar deze leeftijdscategorie wel degelijk zijn nut zou hebben, bijvoorbeeld via hogescholen. Ook de personen die van Vlaanderen naar Brussel verhuizen, zouden beter ingelicht moeten worden over het facultatieve karakter van de Vlaamse zorgverzekering in Brussel, dit om te vermijden dat zij ongewild uit het systeem vallen. Ik wil mij dan ook engageren om, in nauw overleg met betrokkenen zoals de Vlaamse Gemeenschap en de zorgkassen, dit verder te onderzoeken. Er werd in het verleden meermaals in bekendmakingscampagnes inzake de Vlaamse zorgverzekering in Brussel geïnvesteerd, steeds in nauw overleg met de Vlaamse Gemeenschap en met ondersteuning van de Vlaamse Gemeenschapscommissie. Wat de informatieverstrekking over de jaarlijkse bijdrage betreft, berekenen de zorgkassen automatisch de correcte bijdrage van hun leden. Dat impliceert dat personen die in aanmerking komen voor een verhoogde tegemoetkoming vanaf 2016 een bijdrage van 25 euro zullen betalen. Daar staat wel een maandelijkse tegemoetkoming van 130 euro tegenover. De Vlaamse Sociale Bescherming (VSB) zal ook in Brussel haar uitrol kennen, zoals de bevoegde Vlaamse minister van Welzijn aangeeft in zijn beleidsnota. Wegens het feit dat er ten gevolge van de 6de staatshervorming een aantal onderdelen van de VSB in Brussel onder de bevoegdheid van de GGC zal ressorteren - bijvoorbeeld de mobiliteitsmiddelen - vergt deze uitrol de nodige aanpassingen. Momenteel wordt er een technische expertengroep samengesteld die zich over de concrete uitwerking van het Brusselluik van de VSB zal buigen, zodat ook voor de Brusselaars de maximale toegankelijkheid tot de VSB gewaarborgd wordt. Ook de VGC zal bij deze expertengroep worden betrokken. De impact van de 6de staatshervorming op elk betrokken beleidsniveau wordt ten gronde onderzocht, dus ook op de GGC. In deze fase wens ik dan ook geen uitspraken te doen over concrete voorstellen en standpunten. Ik ben het echter volledig met de heer Verstaete eens dat, zodra de modaliteiten van de VSB en de toepassing ervan in Brussel duidelijk zijn, de informatie op correcte wijze aan de Brusselaars gecommuniceerd moet worden. Hoe dit juist zal gebeuren zal mee bepaald worden door de technische expertengroep, maar hoe dan ook zal de communicatie ook mee ondersteund worden door de VGC. De heer Arnaud Verstraete (Groen): De daling van de aansluitingen gaat dus verder. Dat is een bevestiging van mijn vermoeden. Ik vermoed dat, door de nieuwe prijsstijgingen, de daling zich nog verder zal doorzetten. - 25 Het collegelid zegt wel dat ze bekendmakingscampagnes zal voeren zoals in het verleden, maar die campagnes heben tot dusver maar tot weinig resultaat geleid. Er moet onderzocht waarom men niet betaalt voor een zorgverzekering? Indien men dit zou onderzoeken, kan men gerichter informeren en een antwoord bieden op de bezorgdheden. De bijdragen zullen blijkbaar automatisch aangepast worden aan de situatie van de mensen. Dat is een zeer goede zaak, want dat wil zeggen dat er drempels worden weggenomen. Er is overleg binnen een expertengroep om het Brusselluik van de nieuwe VSB te bekijken. Wanneer mogen we daarvan resultaten verwachten? Ook wat de zogenaamde ‘Brusselse Sociale Bescherming’ betreft, had ik graag de timing gekend. Collegelid Bianca Debaets: Ik heb me geëngageerd om te onderzoeken, samen met de zorgkassen, hoe we de specifieke doelgroepen erop attent kunnen maken. En het klopt dat het de zorgkassen zijn die de bijdragen berekenen. Daar zit dus helemaal geen drempel. Over de timing kan ik nu nog geen uitspraken doen, omdat de expertengroep pas gestart is. De heer Arnaud Verstraete (Groen): Er zijn mij daarnet woorden in de mond gelegd die ik niet gezegd heb. Ik heb namelijk niet gezegd dat ik een voorstander ben van dat systeem. Wat ik wil vermijden, is dat we naar een systeem gaan met twee snelheden, waarbij mensen die dit het meest nodig hebben, uit de boot vallen. Dat is net de evolutie die we meemaken in Vlaanderen. We zien bijvoorbeeld dat de tariefverhoging van de zorgverzekering zonder meer een platte besparing is van de Vlaamse Regering. De nieuwe inkomsten van 104 miljoen euro worden wegbespaard langs overheidskant. Daardoor wordt het systeem omgedraaid: terwijl de overheid vroeger instond voor twee derde van de middelen, is dat nu nog slechts een derde. Het zijn de verzekerden die twee derde moeten betalen. Ik zie hetzelfde fenomeen bij de kinderopvang en de sociale huisvesting: een capaciteitstekort wordt beantwoord met nieuwe criteria die mensen die dit het meest nodig hebben, uitsluiten. - Het incident is gesloten. Vraag om uitleg van de heer Fouad Ahidar aan mevrouw Bianca Debaets, collegelid bevoegd voor Welzijn, Gezondheid, Gezin en Gelijke Kansen, betreffende de ondersteuning van de pleegzorg in Brussel Mevrouw Annemie Maes (Groen): Ik had begrepen dat we zouden wachten op collegelid Pascal Smet voor de vragen gericht aan hem? (Inmiddels is collegelid Pascal Smet aanwezig.) De voorzitter: Er is nog eerst een vraag van de heer Ahidar aan collegelid Bianca Debaets. Alle volgende vragen zijn gericht aan collegelid Smet. Mevrouw Annemie Maes (Groen): Dat is dus toch uitzonderlijk? Het is niet zo dat dit systematisch zo zal gebeuren? De voorzitter: Dat klopt. De heer Fouad Ahidar (sp.a): Bij de start van mijn vraag wil ik eerst iets voorlezen wat ik vanmorgen las op de tram: “Net, voor de laatste keer, ons pleegdochtertje in bed gestoken. Na - 26 3,5 jaar bij ons, vertrekt ze morgen terug naar haar echte familie. Het is nooit leuk om afscheid te nemen, maar we hebben er allemaal het volste vertrouwen in dat ze een goede toekomst tegemoet zal gaan. We zijn er geweest voor haar wanneer het nodig was, nu kunnen we met een gerust hart terug loslaten. Maar we gaan zeker nog leuke dagen samen doorbrengen, een definitief afscheid zal het niet worden.” Dat werd op Facebook gezet door een ex-collega van mij. Ik heb gezien dat de heer De Lille en ook enkele anderen hierop al gereageerd hebben. Ik vind dat ontroerend. Iemand heeft 3,5 jaar lang zijn tijd geïnvesteerd om iemand onderdak te geven en een warm nest te bieden. Ik wil hem dan ook feliciteren met wat hij al die jaren gedaan heeft. Er zijn verschillende situaties waarin kinderen nood kunnen hebben aan pleegzorg, zoals bij echtscheidingen en ziekte of na een gerechtelijke procedure. De nood aan een ander onderkomen kan tijdelijk zijn of net van lange duur. Dankzij pleegouders en gastgezinnen krijgen kinderen de kans om er weer bovenop te komen en zich ergens thuis te voelen. Er is ook nood aan pleegzorg voor volwassenen, wanneer personen met een handicap nood hebben aan een vervangende thuis. Het is essentieel dat er een voldoende aanbod is aan pleegzorg en dat de pleegzorgdiensten voldoende ondersteuning krijgen. Enkele jaren geleden klaagde het werkveld aan dat er in Brussel te weinig pleeggezinnen zijn. In 2012 waren er in Brussel slechts 48 pleeggezinnen bekend. Over 2013 heb ik nog geen cijfers. De vraag in het Brussels hoofdstedelijk gewest is nochtans zeer groot. De Nederlandstalige pleegzorgdiensten kunnen de vraag naar langdurige of onderbroken pleegzorg niet aan. Vooral voor baby’s en peuters is er al lang een probleem. Voor veel pleegouders lijkt het engagement voor een baby of peuter te zwaar, waardoor ze eerder voor een ouder kind kiezen. Voor kinderen voor wie geen gezin wordt gevonden, zijn er weinig alternatieven. De reguliere kinderopvang zit vol, andere initiatieven zijn volzet en de Franstalige diensten hebben hetzelfde probleem. Hoeveel plaatsen in de Nederlandstalige pleegzorg zijn er actueel beschikbaar in Brussel? Hoe groot is het tekort aan pleeggezinnen? Op welke manier worden de pleegzorgdiensten ondersteund binnen de VGC? Op welke manier worden gezinnen gestimuleerd om zich kandidaat te stellen als pleegouder? Is er een actieplan om gezinnen warm te maken om kinderen op te vangen? Hoe loopt het project interculturele pleegzorg, gelanceerd in 2010, waarbij men allochtone families sensibiliseert rond pleegzorg? Hoeveel allochtone families hebben reeds een pleegkind opgevangen? Wat zijn de toekomstige acties specifiek naar interculturele pleegzorg? Collegelid Bianca Debaets: Vandaag zijn er 4 beschikbare plaatsen in de Nederlandstalige pleegzorg in Brussel en 10 vragen naar pleegzorg die momenteel niet kunnen worden ingevuld. Het gaat om een momentopname. Het verschil tussen vraag en beschikbare plaats schommelt en kan volgende maand alweer anders zijn. Er zijn vandaag 56 Nederlandstalige pleeggezinnen in Brussel, maar ook dat kan binnen enkele weken gestegen zijn. In maart 2013 werd de vzw Pleegzorg Vlaams-Brabant en Brussel gesticht en kreeg de vzw de vergunning om voor de komende 6 jaar pleegzorg te organiseren en te begeleiden in Vlaams-Brabant en Brussel. - 27 Gelet op deze veranderingen tracht de VGC via verschillende kanalen en regelmatig overleg na te gaan wat de evoluties en noden zijn op het terrein. Een van die kanalen is de verslaggeving van het Overlegplatform Bijzondere Jeugdbijstand. De VGC neemt ook deel aan het Intersectoraal Regionaal Overleg Jeugdhulp, waar medewerkers van pleegzorg afgevaardigd zijn. De VGC houdt zich ook bezig met de opvolging van de regelgeving rond pleegzorg. We houden ook toezicht op initiatieven van organisaties, zoals bijvoorbeeld Cachet. Dat is een initiatief van mensen die zelf een pleegzorgverleden hebben en die ontmoetingsmomenten voor jongeren uit de pleegzorg organiseren. Ten slotte zijn er formele en informele contacten met de administratie en op het terrein. Pleegzorg Vlaams-Brabant en Brussel stimuleert gezinnen om zich kandidaat te stellen als pleegouder via verschillende methodieken, want er is nood aan. Om te beginnen sluiten ze aan bij de acties die op Vlaams niveau plaatsvinden. In de week van de Pleegzorg is er bijvoorbeeld heel wat media-aandacht. Iedereen heeft waarschijnlijk die affiches en advertenties al gezien. De heer Fouad Ahidar (sp.a): Dat is net het probleem. Ik heb ze niet gezien. Hoewel ik gevoelig ben voor de thematiek, heb ik er nergens iets van gemerkt. Collegelid Bianca Debaets: Nee? Het is een jaarlijkse actie. We zullen signaleren dat de campagne misschien nog niet voldoende tot bij de mensen raakt. Het is een Vlaamse actie waar Brussel en Vlaams-Brabant mee op aansluiten. Het is een jaarlijkse week van de Pleegzorg die in principe wel wat weerklank krijgt, maar misschien nog niet voldoende. Er zijn ook lokale acties, zoals een affichecampagne in de Nederlandstalige bibliotheken en aanwezigheid op Brusselse activiteiten zoals bijvoorbeeld het Plazey-festival. Zij zijn daar aanwezig, want dat zijn plaatsen waar ouders aanwezig zijn en waar zij een gerichte aanpak kunnen voeren. Een gerichte, laagdrempelige aanpak kan meer succesvol zijn dan campagnes in de kranten. Getuigenissen die een positief beeld van pleegzorg schetsen, zijn ook heel belangrijk. De heer Fouad Ahidar gaf daar zelf al een voorbeeld van. Er bestaan nog heel wat misverstanden over pleegzorg. Vaak denken de mensen dat het allemaal om problematische kinderen gaat, maar dat klopt niet. Daarom zijn positieve getuigenissen zeer waardevol. Ten slotte verspreidt Pleegzorg Vlaams-Brabant en Brussel ook een informatiepakket. Voor gezinnen die interesse tonen, organiseert ze informatieavonden over pleegzorg. In 2010 ondersteunde de VGC een initiatief gericht op de werving van pleeggezinnen met een migratieachtergrond. Op dit ogenblik zet Pleegzorg Vlaams-Brabant en Brussel nog steeds in op cultuursensitieve pleegzorg. Wij hebben dat in gang gezet en de organisatie heeft dat nu opgenomen in de algemene werking via een aantal acties. Zo werden er wervingscampagnes ontwikkeld specifiek gericht op kandidaat-pleeggezinnen met een migratieachtergrond. Er werden ook vormingstrajecten ontwikkeld over omgaan met cultuursensitieve pleegzorg. Ze verlenen daar ook bijzondere aandacht aan binnen hun eigen organisatie. Op dit moment wordt het aantal pleeggezinnen met een migratieachtergrond in Brussel geschat op 30. Begin maart is er een overleg gepland tussen de VGC en Pleegzorg Vlaams-Brabant en Brussel. Daar willen we nagaan hoe we het aantal kandidaat-pleeggezinnen kunnen doen stijgen. Misschien moeten we kiezen voor een meer gerichte aanpak, omdat de heer Fouad Ahidar - 28 toch ook aangeeft dat hij niets gezien heeft van de week van de Pleegzorg. Misschien moeten we op ontmoetingsavonden en oudercontacten heel gericht naar de mensen toestappen en positieve getuigenissen laten horen. De heer Fouad Ahidar (sp.a): Ik heb die campagne echt niet opgemerkt, hoewel ik er gevoelig voor ben. Misschien is het aan mij ontsnapt, maar dat moet toch eens bekeken worden. Mijn fractie heeft geschreven naar verschillende diensten en voorgesteld om zelf naar de gezinnen van allochtone afkomst te stappen en een bijeenkomst te organiseren om die mensen wat meer uitleg te geven. Er zijn heel wat van die gezinnen die bereid zijn om pleegkinderen op te vangen, maar schrik hebben voor het uitgebreide onderzoek dat dan wordt gevoerd. Ik begrijp dat dergelijke onderzoeken nodig zijn omdat men natuurlijk moet weten dat men die kinderen in een veilige omgeving plaatst. Sommige mensen die horen dat de pleegdienst tijdens de huisbezoeken een hele reeks vragen stelt over alle familieleden, schrikken daarvoor terug en haken om die reden af. - Het incident is gesloten. Vraag om uitleg van mevrouw Annemie Maes aan de heer Pascal Smet, collegelid bevoegd voor Cultuur, Jeugd, Sport en Stedelijk beleid, betreffende de geplande fuifzaal Mevrouw Annemie Maes (Groen): Brussel is een bruisende stad met veel jongeren die graag willen feesten. Er worden tal van activiteiten georganiseerd door en voor allerlei verschillende groepen. De laatste jaren wordt het echter steeds moeilijker voor de jeugd om met een eigen initiatief te beginnen. Bestaande, vaak commerciële, projecten zullen altijd wel een plaats vinden om hun feesten te laten doorgaan, maar sinds de sluiting van de Rogierzaal is het zaalaanbod voor de jeugd in Brussel weer een stuk nijpender geworden. Op de website van de VGC wordt er doorverwezen naar Aximax of 1 van de 22 gemeenschapscentra, maar de jongeren vinden dat geen geschikte plaats om te fuiven. In het bestuursakkoord van de VGC staat het voornemen om deze regeerperiode samen met de Brusselse studenten en jongeren minstens 1 fuifzaal te openen. Dat lijkt ons een goede zaak. Vooral het voornemen om de Brusselse jeugd er zelf bij te betrekken vinden wij een goed plan. Zij weten immers beter dan wie ook wat ze nodig hebben. De fuifzaal zou tijdens deze regeerperiode geopend worden, maar wat is het tijdskader voor de verschillende stappen in dit dossier? Zal dat binnen 5 jaar zijn of kan dat al op kortere termijn? In dezelfde paragraaf van het bestuursakkoord is er ook sprake van het oprichten van een permanent jeugdhuis in de vijfhoek en de voorkeur voor een fuifzaal die meer is dan alleen een fuifzaal. Wordt de fuifzaal dan een onderdeel van het jeugdhuis? Op welke locaties wordt er gezocht naar mogelijkheden voor een fuifzaal? Is dat enkel in het centrum of ook daarbuiten? Wordt er in dit dossier samengewerkt met de stad Brussel of met andere gemeenten? Hoe wordt het beheer van de fuifzaal georganiseerd? Zal dat worden overgelaten aan de jongeren zelf? Voor welk doelpubliek wordt de fuifzaal opgericht? Welke organisaties en personen zullen gebruik kunnen maken van de infrastructuur? - 29 - In het bestuursakkoord staat expliciet dat de fuifzaal geopend zal worden samen met de Brusselse studenten en jongeren. Is er al met jeugd samen gezeten over hun verwachtingen? De heer Bruno De Lille heeft mij erop gewezen dat er op het einde van de vorige regeerperiode vergaande gesprekken waren met de Ambrassade over de mogelijke ontwikkeling van hun leegstaande achterbouw tot een fuifzaal. Wordt deze mogelijkheid nog verder onderzocht? De heer Stefan Cornelis (Open Vld): Ik ben van dezelfde generatie als mevrouw Annemie Maes. Ik zie hier overigens meerdere leden die hun jeansbroek waarschijnlijk versleten hebben in een van de vele jeugdhuizen die dit gewest rijk is. Ik ben nog bestuurder geweest van jeugdhuis ’t Uilekot in Ukkel. Ik kan verzekeren dat we daar stevig gefuifd hebben, tot grote ergernis soms van de buurtbewoners. Ik deel dus ook voor een deel de bekommernissen van mevrouw Annemie Maes. Wij zijn verheugd dat de VGC zich heeft voorgenomen om een permanent jeugdhuis in de Vijfhoek en een fuifzaal te realiseren. Wij vragen om dat binnen aanvaardbare termijnen te doen. Heeft het collegelid daarover al overlegd met de collegevoorzitter, die bevoegd is voor Studentenzaken? Waren er al contacten met de jongerenorganisaties en studentenverenigingen om te kijken wat de mogelijkheden zijn? Ook heel belangrijk is het concept van de fuifzaal. Dat is overigens een woord van onze generatie. Misschien wordt dat nu wel een youth urban centre of youth urban factory. Ik ben er zeker van dat het collegelid de juiste persoon is om dit project in goede banen te leiden en zo snel mogelijk te realiseren. Dat leid ik ook af aan de realisatie van De Branding. Collegelid Pascal Smet: Bedankt voor dat vertrouwen. Mevrouw Annemie Maes stelt pertinente vragen, maar ik kan ze vandaag niet beantwoorden omdat we op dit moment nog verschillende denksporen onderzoeken en verscheidene contacten hebben. In dergelijke dossiers is het beter niet vooruit te lopen, want anders volgt al snel het verwijt van politics by announcement. We werken eraan. We hebben verschillende contacten met de collegevoorzitter en jongerenverenigingen. Mijn medewerker die dit dossier opvolgt, moet overigens een van de grootste fuifbeesten van Brussel zijn. Die kent ook bijna iedereen persoonlijk. En voor alle duidelijkheid: het is niet Dirk Moors. Het is dus niet dat ik niet wil antwoorden, maar we werken aan verschillende, concrete denksporen. Wat in de vorige regeerperiode niet lukte, hopen we nu wel te realiseren. Zeker een fuifzaal kan voor heel wat vragen zorgen bij bijvoorbeeld buurbewoners. Het is dan beter om een goed voorbereid dossier te hebben. In het zaaltje van de Ambrassade kan men alleen een ‘betere’ kotfuif organiseren. Het is immers slechts 65 vierkante meter groot en grenst aan appartementsgebouwen. Een kotfuif is misschien het leukst, maar onze ambitie reikt verder, namelijk een echte fuifzaal. U stelt goede vragen. Zodra er beslist en dus duidelijkheid is, zullen die een heel helder antwoord krijgen zonder het dossier in gevaar te brengen. - 30 - Mevrouw Annemie Maes (Groen): Zo gemakkelijk komt het collegelid er niet van af. Mijn duidelijke vragen kunnen het dossier helemaal niet in gevaar brengen. Ik snap dat het collegelid geen locatie wil prijsgeven, maar mijn concrete vragen kunnen echt wel beantwoord worden. Was er al overleg met de jeugd om hun wensen te horen? Wanneer en met wie? Collegelid Pascal Smet: Ja, mijn medewerker heeft contact. Mevrouw Annemie Maes (Groen): Het collegelid heeft zich er met zijn antwoord snel vanaf gemaakt. We zullen het eerst in de krant moeten lezen voordat hij er iets zal over zeggen. Ik probeer constructief te zijn. Het doel is dat de VGC een fuifzaal realiseert en ondertussen toont dat ze eraan werkt. Het collegelid kan toch ook antwoorden op mijn vraag over het tijdskader? Hij heeft toch ten minste mijn vragen gehoord? Collegelid Pascal Smet: Ik hanteer de simpele regel dat er niet naar intenties wordt gevraagd. We zijn er volop mee bezig, maar het antwoord op verschillende vragen hangt af van de keuze die we zullen maken. Natuurlijk kan ik verklaren dat de fuifzaal er is voor de jongeren en studenten, als antwoord op de vraag naar het doelpubliek. Op de vraag of er al contacten met jongeren waren, kan ik bevestigend antwoorden. Mevrouw Annemie Maes (Groen): Die vragen gaan ook niet om intenties. Collegelid Pascal Smet: U wil niet weten hoe groot het verlangen van de jongeren is om met ons samen te werken. Mevrouw Annemie Maes (Groen): Zoekt het collegelid alleen in het centrum of ook daarbuiten? Ook die vraag gaat niet over intenties. Het collegelid antwoordt dus niet op mijn vragen. Collegelid Pascal Smet: Omdat er verschillende opties zijn. Misschien komt er een zaal binnen het centrum of misschien erbuiten. Misschien komen er zelfs meerdere zalen. Alles hangt af van de keuze die we maken. Ik wil geen enkele optie in gevaar brengen door iets te veel en te vroeg te verklaren. Het belangrijkste is dat we ten laatste in 2019 een fuifzaal hebben waar jongeren en studenten terechtkunnen. Ik meen het dat we in contact zijn met de jongeren over het jeugdhuis zelf. Nogmaals, ik was ook ernstig toen ik het had over mijn medewerker. Hij staat met beide voeten in het jeugd- en jongerenleven van deze stad. Laat het me zo zeggen: hij heeft dag en nacht contacten. Maar daarover zal ik verder niet in detail treden. Mevrouw Annemie Maes (Groen): Dat is een zeer pover antwoord op zeer duidelijke vragen. Ofwel is het collegelid er nog niet mee bezig en is dit blufpoker, ofwel is hij er wel mee bezig – en daar ga ik vanuit –, maar dan verwacht ik deftige antwoorden. Ik zal dit dan ook blijven opvolgen. - Het incident is gesloten. - 31 Vraag om uitleg van mevrouw Khadija Zamouri aan de heer Pascal Smet, collegelid bevoegd voor Cultuur, Jeugd, Sport en Stedelijk beleid, met betrekking rond het stadsvernieuwingsproject ‘Abattoir-Erasmus’ Mevrouw Khadija Zamouri (Open Vld): Met het stadsvernieuwingsproject ‘AbattoirErasmus’ zet de VGC voor de eerste keer haar schouders onder een vernieuwend stadsvernieuwingsproject in de Kanaalzone. Die zone biedt heel wat mogelijkheden op het vlak van de opvang van de demografische groei en het creëren van tewerkstelling voor Brusselse jongeren. Het stimuleren en ontwikkelen van het lokale economische en sociale potentieel in de kanaalzone vormt een belangrijke strategie om uitsluiting en sociaalruimtelijke verdringing tegen te gaan. Bij de oproep Stadsvernieuwing 2013 heeft het VGC-College op 28 maart 2013 een aanvraag voor conceptsubsidie goedgekeurd en ingediend bij de Vlaamse overheid voor het ontwerp van een stadsvernieuwingsproject op de sites van Abattoir en van de Erasmushogeschool Brussel in Anderlecht. Met dat project wil de VGC een bijdrage leveren aan de uitdagingen op en rond de site van de slachthuizen en de campus van de Erasmushogeschool. In het najaar 2013 werd de conceptsubsidie van 60.000 euro door de Vlaamse Regering toegekend aan de VGC. Deze conceptsubsidie wordt aangewend voor deskundige begeleiding bij het ontwerp van een stadsvernieuwingsproject en werd toevertrouwd aan het bureau BRUT/Karbon. Een belangrijk aspect dat in de conceptsubsidie verder uitgewerkt moet worden, is het detecteren van mogelijke subsidiekanalen en het in kaart brengen van de concrete financiering van projecten. Op die manier kan een aanvraag voor een projectsubsidie bij de Vlaamse overheid gekaderd worden binnen een grotere investeringsdynamiek van publieke en private middelen. De conceptsubsidie loopt tot eind februari 2015. Wat is de algemene stand van zaken in dit project? Kunt u me zeggen welke denksporen in die conceptstudie werden voorgesteld? Wat is de houding van Erasmus en Abattoir in de gekozen opties? Zal, op basis van de programma’s en projecten gedefinieerd in het kader van de conceptsubsidie, een aanvraag tot projectsubsidie ingediend worden? Is er een draagvlak binnen de gemeente en het gewest om dit stadsvernieuwingsproject mee te ondersteunen? Welke stappen gaat het collegelid ondernemen om dit project mee te laten ondersteunen door het Brussels Hoofdstedelijk Gewest? Zijn er vanuit de VGC nog voorstellen van projecten die in 2015 ingediend worden die gebruik kunnen maken van de stadsvernieuwingsmiddelen die vanuit Vlaanderen voor Brusselse initiatieven worden vrijgemaakt? Mevrouw Annemie Maes (Groen): Op welke manier zal er afgestemd worden met het Kanaalplan van het gewest en alle andere initiatieven in die zone? Kunnen we meer details krijgen over de VGC-bevoegdheden onder meer op het vlak van de kinderopvang en de scholen? Collegelid Pascal Smet: Ik lig mee aan de basis van dit stadsvernieuwingsproject, want als Vlaams minister voor Brussel in de vorige regeerperiode bracht ik alle partijen samen en vond ik in de huidige collegevoorzitter een partner om dit project mee te trekken. Het was de eerste keer dat de Vlaamse regering besliste om in Brussel via de VGC een partner voor stadsontwikkeling te worden. Ik hoop dat de huidige Vlaamse regering dit engagement voortzet. De conceptstudie rond het stadsvernieuwingsproject op de sites van Abattoir en Erasmushogeschool Brussel is opgestart in de zomer van 2014 en loopt tot februari 2015, mogelijk iets - 32 langer. Het doel van de conceptstudie is een masterplan te ontwikkelen dat gedragen is door de prioritaire partners, dat kadert binnen de gemeenschapsbevoegdheden van de VGC en dat aansluiting zoekt bij de lopende planningsprocessen in het gewest, meer bepaald in de Kanaalzone. De conceptstudie wordt uitgevoerd door de stedenbouwkundige bureaus BRUT/Carbon. De VGC is nu anderhalf jaar bezig met dit project. Dat lijkt misschien al even, maar voor de complexiteit van dergelijke stadsvernieuwingsprojecten is dat nog niet zo lang. Zelfs in de Vlaamse steden die maar 1 stadsbestuur hebben, is de looptijd van studies en effectieve stadsvernieuwingsprojecten al snel 10 tot 15 jaar. Stadsvernieuwing is dus vaak een werk van lange adem. De voorbije maanden is er vooral gewerkt aan het zoeken naar een gemeenschappelijke noemer en consensus over de globale ruimtelijke indeling tussen de twee grote partners. Het ontwerpend onderzoek leidde tot nu toe tot een aantal mogelijke deelprojecten. Het is nog te vroeg om veel details te geven, aangezien de conceptstudie nog lopende is en de partners nog bekijken welke denksporen prioritair en haalbaar zijn en wie daarmee akkoord wil gaan. Er is dus momenteel nog niets beslist. Wel kunnen we al aangeven wat we in grote lijnen nastreven. Momenteel vormen de sites van Abattoir en de Erasmushogeschool samen een groot ondoorwaadbaar bouwblok. Nieuwe publieke ruimte kan die site opentrekken naar de buurt. Een nieuw kader van publieke ruimte maakt nieuwe gemengde ontwikkelingen mogelijk op de sites. Indien mogelijk wil de VGC hier een rol opnemen om gemeenschapsvoorzieningen te ontwikkelen die de wijk ten goede komen. Mevrouw Maes krijgt dus meteen een antwoord op haar vraag. Er wordt ook gekeken naar verbindingen op grotere schaal, waarbij het stadsvernieuwingsproject zich inschrijft in de lopende processen en ontwikkelingen in de Kanaalzone. Ik heb dus opnieuw een antwoord gegeven op een vraag van mevrouw Maes. Zowel de Erasmushogeschool Brussel als Abattoir zijn vertegenwoordigd in de stuurgroep van de conceptstudie en werken op een constructieve manier mee aan het onderzoek dat door de studiebureaus wordt gevoerd. Het is uiteraard cruciaal dat er maximaal rekening wordt gehouden met de standpunten en met de inbreng van de partners. Ze moeten allebei het gevoel hebben dat ze iets te winnen hebben. Het is soms zoeken en aftasten wat de mogelijkheden, noden en beste oplossingen zijn. Dat ‘ontwerpend onderzoek’ wordt begeleid door de stuurgroep. Ook hier is het nog te vroeg om al definitieve uitspraken te doen over de aanvragen voor projectsubsidies. Het is wel de bedoeling om, als er een haalbaar project uit de bus komt, bij een van de volgende oproepen voor stadsvernieuwing van de Vlaamse Gemeenschap een aanvraag in te dienen. Verder hangt een en ander ook af van de uitwerking en de engagementen van de verschillende partijen. Die moeten nog verder uitgekristalliseerd worden. Gelukkig kan ik ook het petje van een andere betrokken partij opzetten: dat van Brussels minister van Openbare Werken. Ik ben dus al een gewillige partner. Mevrouw Annemie Maes (Groen): U spreekt dus met uzelf? - 33 Collegelid Pascal Smet: Ik ben gelukkig nog steeds niet schizofreen. Uiteraard zal ik ten volle meewerken. Daarnaast zijn er ook de gemeente, de Erasmushogeschool en Abattoir. Het zal dus wel nog een tijdje duren vooraleer de projectsubsidie kan worden aangevraagd. Ik wil er ook op wijzen dat het stadsvernieuwingsinstrument is opgevat als een wedstrijd. Dertien centrumsteden, 21 provinciale steden en de VGC kunnen projecten indienen. Die worden beoordeeld door een multidisciplinaire jury, bestaande uit vertegenwoordigers van de Vlaamse overheid en externe experten. Die jury geeft dan een advies aan de Vlaamse Regering, die moet beslissen. Vanaf nu vat ik samen, want anders krijg ik een tik van de voorzitter. De gemeente Anderlecht werd van in het begin betrokken. Er is regelmatig overleg. De verschillende gewestelijke diensten zijn erbij betrokken geweest. Momenteel zijn er vanuit de VGC geen andere concrete voorstellen voor projecten waarvoor bij de oproep 2015-2016 een aanvraag voor conceptsubsidie of projectsubsidie kan worden ingediend. Belangrijk om weten is dat er in de Vlaamse oproep geen specifieke middelen voor Brussel worden vrijgemaakt. In tegenstelling tot Antwerpen en Gent, waar er uit 1 pot wordt gekozen, zijn er geen voorafnames. Projecten worden ingediend. Men kiest er een uit en dan moet de Vlaamse Regering beslissen of zij Brussel al dan niet in de prijzen laat delen. We hopen uiteraard dat dit gebeurt als we een goed project hebben. We kunnen dit jaar geen dossier indienen omdat de slagkracht van de VGC om dergelijke dossiers elk jaar in te dienen dat niet toelaat. We zijn geen stadsontwikkelingsbedrijf, zoals Vespa in Antwerpen of het Stedelijk Ontwikkelingsbedrijf Gent in Gent, maar we willen dat uiteraard de komende jaren wel doen, maar met de nodige focus. In de Vlaamse beleidsnota Binnenlands Bestuur en Stedenbeleid – gelieve dat aan Liesbeth Homans te zeggen – wordt aangegeven dat het instrument voor stadsvernieuwing zal worden herzien. Men wil naast de grote stadsvernieuwingsprojecten ook aandacht besteden aan kleinschalige projecten die op korte termijn realiseerbaar zijn. Hier kunnen zich nieuwe opportuniteiten voor de VGC voordoen. De cel Stedelijk beleid is dat goed aan het opvolgen. Ik hoop dus dat de huidige Vlaamse Regering in elk geval de kering voortzet die de vorige Vlaamse Regering onder mijn impuls heeft ingezet. Ik heb voor alle duidelijkheid geen aanwijzing dat dat niet zou gebeuren. Nu worden kleinschalige projecten mogelijk. Wij zullen daar ten volle gebruik van maken. Voorzitter, excuses voor mijn te lang antwoord. De voorzitter: Wees gerust, collegelid Smet, ik zou het niet wagen om u een tik te verkopen. U bent veel groter dan ik. Mevrouw Khadija Zamouri (Open Vld): We kunnen uit het uitgebreide antwoord van collegelid Smet al meteen uit opmaken waar de fuifzaal hoogstwaarschijnlijk gaat komen. Het is daarvoor trouwens een zeer mooie locatie. Collegelid Pascal Smet: Morgen staat het in de krant. - 34 Mevrouw Khadija Zamouri (Open Vld): Het is een zeer mooie locatie voor een fuifzaal: zicht op het water en vlakbij een schoolsite. Het kan niet beter. Ik heb op de meeste vragen een antwoord gehad, maar ik wil toch nog even onderstrepen dat het moeilijke is, zoals u zelf aangaf, dat de VGC als instantie geen enorm grote projecten aankan vanwege de situatie van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. Moet u met die minister, die in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest verantwoordelijk is voor bouwwerven en mobiliteit, niet eens een structureel gesprek beginnen en proberen een afspraak te maken? (Gelach) Ik meen het ernstig. Misschien kan de VGC met middelen die we vanuit Vlaanderen krijgen iets kleiners inbedden in een groter geheel, dat mee gefinancierd wordt door het gewest. Ik zeg nu zomaar iets uit de losse pols. Stel dat er een groot project komt vanuit het gewest waarin we bijvoorbeeld een Nederlandstalige crèche of een school kunnen stoppen. We moeten proberen om met kleine dingetjes onze belangen te behartigen. Collegelid Pascal Smet: U hebt 100% gelijk en dat doen we ook. Ik coördineer ook mee de wijkcontracten voor de VGC. We houden dat mee in het oog voor de nieuwe generatie die gaat komen. We zijn daar in de mate van het mogelijke attent voor. - Het incident is gesloten. Vraag om uitleg van de heer Paul Delva aan de heer Pascal Smet, collegelid bevoegd voor Cultuur, Jeugd, Sport en Stedelijk beleid, over de toekomst van de VGC-gebouwen aan de Vanderlindenstraat De heer Paul Delva: Sinds 2003 is de VGC eigenaar van een aantal panden aan de Vanderlindenstraat in Schaarbeek, ter hoogte van de achterzijde van gemeenschapscentrum De Kriekelaar. Vier ervan zijn in erbarmelijke staat. Als mijn informatie juist is, worden de in totaal 7 panden nog gescheiden door 1 huis dat niet in eigendom van de VGC is. De gevels van de 4 in zeer slechte staat verkerende panden zijn zodanig verouderd dat men enkele maanden geleden moest beslissen om uit veiligheidsoverwegingen het voetpad af te sluiten met dranghekken. Via die percelen wordt de ontsluiting – het laden en lossen – van De Kriekelaar gerealiseerd. De VGC had, sinds ze de eigendomsrechten had over de gebouwen, enkele ideeën om die panden een andere bestemming te geven. Ik hoorde van plannen voor een school en voor studentenwoningen. Op een bepaald ogenblik ging men de panden afbreken en dan ging men weer overgaan tot een volledige verkoop. In het cultuurbeleidsplan van de gemeente Schaarbeek van 2003-2007 stond te lezen dat de 4 panden zouden worden gerenoveerd met middelen van het Europees Structuurfonds, met als doel een jongerencentrum voor jongeren ouder dan 12 jaar uit te bouwen. Dat zou dan deel uitmaken van de algemene renovatie van De Kriekelaar. Om een aantal redenen werden die plannen nooit gerealiseerd. In de daaropvolgende cultuurbeleidsplannen van de gemeente Schaarbeek heb ik daarover geen informatie meer teruggevonden. Het College besliste eind januari 2015 om 3 panden te verkopen en om de 4 panden in zeer slechte staat uiteindelijk toch af te breken. Wat zijn nu de plannen met de ruimte die vrijkomt? Waarom werd juist nu beslist om die 4 gebouwen af te breken? - 35 Voor mijn tweede vraag kunt u mij vragen waarom ik mijn vraag niet richt tot de gemeente Schaarbeek. Maar het gaat wel om panden van de VGC. Er was een leuk project in samenspraak met de gemeente Schaarbeek. Dat plan werd afgeblazen. Dat is jammer want dat project had zin en was nuttig. Hebt u er enig idee van waarom dat plan nooit ingang heeft gevonden? De afbraakvergunning voor de panden werd aangevraagd of zal binnenkort aangevraagd worden. Wat zijn nadien de plannen? Heeft de VGC al een idee wat zij daarmee wil aanvangen? Hoeveel en welke van de 7 gronden zullen op langere termijn eigendom blijven van de VGC? Wat is de stand van zaken van de renovatieplannen van de grote zaal van De Kriekelaar, opgezet om de geluidsoverlast te beperken? Hoe zit het met de timing van dit project? Mevrouw Cieltje Van Achter (N-VA): Er worden 3 panden verkocht. Dat zal geld opbrengen. Wat wordt er met dit geld gedaan? Zal men het opnieuw investeren in de aankoop van panden? Wenst men het op een andere manier investeren? Wenst men de opbrengst te gebruiken voor de afbraak van de andere 4 panden? Of is er voor die afbraakwerken al in ander geld voorzien? Heeft de VGC een pandenaankoopbeleid? Hoeveel gelijkaardige panden – bewoonde woningen en krotten – heeft de VGC in haar bezit? Het gaat dus niet over scholen en de gebouwen van de diensten en de administratie. Heeft de VGC nog plannen om andere panden aan te kopen? Met welk doel? Collegelid Pascal Smet: De beslissing tot de afbraak van de panden aan de Vanderlindenstraat 52 tot 58 was onvermijdelijk en dringend. We betalen er vandaag leegstandbelasting op en de toestand van de gebouwen was na meer dan 10 jaar van besluiteloosheid zo verslechterd dat ze een gevaar werden voor voorbijgangers. We hebben dus nu de beslissing genomen. Het zal de komende weken moeten worden uitgeklaard hoe we dat zullen doen: via een afbraakvergunning of via een promotor die zorgt voor de afbraak en een project. Toen de VGC de panden in 2003 verwierf, stonden ze leeg en waren ze al in een slechte staat. Er waren lange tijd inderdaad afspraken met het Woningfonds om daar een huisvestingsproject op te starten. Om een lang verhaal kort te maken: die afspraken strandden vooral op het feit dat het Comité van Aankoop, dat aangeduid was voor de verkoop, geen voorverkooprecht aan het Woningfonds kon garanderen maar aan de meest biedende moest verkopen. Sinds 2008 werd het overleg met het Woningfonds stopgezet. Er waren dan verkiezingen en de aandacht ging dan vooral naar dat andere dossier dat we hadden aangevat, het renovatiedossier van de Grote Zaal. De reconstructie van het verleden helpt ons niet vooruit te kijken. We willen nu vooral deze kanker aanpakken en ervoor zorgen dat dat gebeurt op een snelle en efficiënte manier voor de buurt en voor het gemeenschapscentrum. Samen met de principebeslissing voor de afbraak werd ook beslist om een aantal panden te verkopen in diezelfde Vanderlindenstraat, namelijk de nummers 44, 46 en 48. We hebben ook beslist dat er snel een nieuw project komt op de site. Dit project is aan voorwaarden verbonden en moet het mogelijk maken om het groene binnengebied van De Kriekelaar uit te breiden en op te waarderen. Op de gelijkvloerse verdieping komt er ruimte voor gemeenschapsvoorzieningen. Zo vermijden we toekomstige klachten over overlast door de grote zaal bij het laden en lossen en kunnen we De Kriekelaar meteen ook een gezicht geven naar de andere kant van de Brabantwijk. De administratie heeft - 36 de opdracht gekregen om daarover de nodige onderhandelingen te voeren met potentiële promotoren. We werken dus samen met de privésector. De renovatie van de grote zaal zal dit najaar afgerond zijn. Zoals met alle renovaties waarin plots asbest opduikt, duurt dat iets langer en kost het iets meer dan oorspronkelijk gepland. Maar ik denk wel dat deze renovatie zal leiden tot een grote tevredenheid van het gemeenschapscentrum en zijn gebruikers, en van de omwonenden. Normaal gezien moet dit open zijn op het einde van 2015. In een van de huizen, het nummer 48, zitten er op dit moment krakers. De gerechtelijke procedure is opgestart om – en ik gebruik nu de juridische term – tot ‘uitdrijving’ over te gaan. De VGC heeft dus niet alleen de afbraak beslist, maar ook de krijtlijnen van het nieuwe project. Daarover moet nu onderhandeld worden met een promotor. In functie daarvan zullen we beslissen of we al of niet tot een versnelde afbraak overgaan. Dat is eigenlijk de bedoeling, maar dat hangt een beetje af van hoe snel er promotoren kunnen worden gevonden. Wat de vraag van mevrouw Cieltje Van Achter betreft wordt het geld in zijn globaliteit geïnvesteerd in het investeringsplan, uiteraard ook om dat te realiseren. Als de VGC verkoopt, komt het in haar pot. Maar natuurlijk zullen de projecten mede daarmee worden gefinancierd. De beslissing is genomen om dat te doen. Het is niet de bedoeling dat de VGC dit gebouw in handen zal houden. Het is de bedoeling dat er op de bovenverdieping woningen komen. Die zullen worden verkocht. Voor de rest zal de VGC doen wat ze min of meer in Oudergem heeft gedaan, namelijk het gelijkvloers verbouwen. Dat is veel goedkoper. Die deal kan men maken. Dat moet financieel goed worden onderhandeld. Dat is een publiek-private samenwerking. Het beleid van de VGC bestaat erin om gebouwen te kopen enkel wanneer het nuttig is voor de bestaande of toekomstige gemeenschapsinfrastructuur. Maar ze gaat zich niet gedragen als een promotor in de stad. De heer Paul Delva (CD&V): Het is goed dat de projecten bestaan en u er een duidelijke visie op hebt. Dat was mij totnogtoe niet duidelijk. Sommige panden worden afgebroken, andere verkocht. In die panden zijn vandaag nog instanties en mensen gehuisvest. Als ik correct ben geïnformeerd, is de Vlaamse Wachtdienst er gehuisvest en woont er onder meer de concierge. Wat gebeurt met hen? Collegelid Pascal Smet: Collegelid Debaets moet met hen een gesprek voeren. We hebben collegiaal beslist tot afbraak. Dan zijn er gevolgen. U weet ook dat er bij de Brusselse Huisartsenkring intern discussies over hun toekomst aan de gang zijn. Het is nog niet duidelijk of hun beslissing definitief is en ze door iedereen gedragen wordt. We moeten ons daar niet mee moeien. Het is natuurlijk belangrijk dat er een kring is en er wachtdiensten bestaan. Het is de traditie van de VGC dat ze verenigingen die in gebouwen zijn ondergebracht, begeleidt in hun zoektocht naar een ander pand. Op het gelijkvloers komt er gemeenschapsinfrastructuur. We denken niet meteen aan hen, maar het is niet uitgesloten. Als het daar niet kan, wordt elders naar een oplossing gezocht. We zullen samen met collegelid Debaets mee naar een oplossing zoeken. We zijn ons van het probleem bewust en hebben het niet over het hoofd gezien. - Het incident is gesloten. - 37 - ACTUALITEITSVRAAG (R.v.O., art.61) Actualiteitsvraag van mevrouw Annemie Maes aan de heer Pascal Smet, collegelid bevoegd voor Cultuur, Jeugd, Sport en Stedelijk beleid, betreffende het niet voordragen van het Kaaitheater als Kunstinstelling van de Vlaamse Gemeenschap Mevrouw Annemie Maes (Groen): Vorige week heeft Vlaams minister Sven Gatz 2 nieuwe Vlaamse cultuurhuizen voorgedragen als kandidaat Kunstinstelling van de Vlaamse Gemeenschap: de Gentse Vooruit en het Brugse Concertgebouw. Andere kunstinstellingen van de Vlaamse Gemeenschap zijn de Ancienne Belgique en Brussels Philharmonic. Voor de rest zijn het allemaal cultuurhuizen uit Antwerpen: de Singel, het Kunsthuis dat de Opera Vlaanderen en Ballet van Vlaanderen omvat en de Filharmonie. Het Koninklijk Museum voor Schone Kunsten Antwerpen en het MuHKA worden vanuit het Cultureel-erfgoeddecreet voorgedragen als kandidaat Kunstinstelling. In tegenstelling tot de vorige jaren wordt het Kaaitheater niet meer voorgedragen. Dat wordt als een degradatie ervaren, maar de beslissing zal wellicht ook financiële gevolgen hebben voor het Kaaitheater. In haar regeerverklaring heeft de Vlaamse regering immers aangekondigd dat ze de Vlaamse kunstinstellingen als speerpunt van haar cultuurbeleid beschouwt. De financiële gevolgen worden waarschijnlijk duidelijk in de volgende subsidieronde 20172021, maar we zien dat de kunstinstellingen van de Vlaamse Gemeenschap in 2015 2,5% moeten besparen, terwijl de andere kunstinstellingen 7,5% moeten besparen. Dat kan een indicatie zijn voor de toekomst. De Vlaamse Gemeenschap telt 3 grote stedelijke kunstencentra: de Singel in Antwerpen, de Vooruit in Gent en het Kaaitheater in Brussel. Nu wordt het Kaaitheater het enige van de 3 kunstencentra dat niet erkend zal zijn als Vlaamse Kunstinstelling. Het valt te betreuren dat de bevoegde cultuurminister die ook bevoegd is voor Brussel, het niet heeft opgenomen voor het Kaaitheater als Brusselse instelling. Weer een voorbeeld dat Vlaanderen Brussel aan het loslaten is en de facto meer inzet op Antwerpen als cultuurhoofdstad van Vlaanderen. Ook de kunstensector zelf is niet blij met de opdeling tussen de kunstencentra die wel erkend worden als kunstinstelling van de Vlaamse Gemeenschap en degenen die dat niet worden. Door de opdeling creëert de Vlaamse Gemeenschap de indruk dat er 2 categorieën bestaan. Minister Gatz zegt dat de intrinsieke artistieke waarde en de uitstraling van de instelling zijn keuze hebben bepaald. Dan is het des te onbegrijpelijker dat het Kaaitheater niet wordt opgenomen, terwijl het al jaren meespeelt op internationaal niveau, bijvoorbeeld op het vlak van de hedendaagse dans. Deze week vernamen we dat het Kaaitheater plannen heeft voor een tweede zaal in de Citroëngarage en dat hun erfpachtovereenkomst binnen 8 jaar eindigt. Op welke wijze kan de VGC een rol spelen in het overtuigen van de Vlaamse Gemeenschap om het Kaaitheater nog op te nemen in de lijst van kandidaat Kunstinstelling van de Vlaamse Gemeenschap? Op welke wijze kan de VGC in de toekomst meer een rol spelen in het beter informeren van de Vlaamse Regering met betrekking tot de intrinsieke artistieke waarde en de uitstraling van de Brusselse cultuurhuizen zoals het Kaaitheater? - 38 Kan de VGC een rol spelen in de plannen en onderhandelingen met betrekking tot een tweede zaal in een deel van de Citroëngarage en de erfpachtkwestie? Collegelid Pascal Smet: De VGC kan geen rol meer spelen omdat er voor haar in geen rol is voorzien, net zomin als dat het geval is voor Antwerpen, Gent of welke stad dan ook. We hebben de Vlaamse regering ook niet getracht te overtuigen. Het is ons niet gevraagd en we kunnen daarin geen rol spelen. Dat blijkt duidelijk uit het antwoord van minister Sven Gatz in het Vlaams Parlement. Wat de toekomst betreft, ga ik ervan uit dat de Vlaamse regering en minister Gatz de intrinsieke waarde van het Kaaitheater en de uistraling van de Brusselse cultuurhuizen kennen. Ik wil het hem wel zeggen, maar ik ken minister Gatz als iemand die de Brusselse cultuurhuizen wel kent. Hij moet dat van ons niet horen. Hier zijn keuzes gemaakt op grond van een procedure die misschien niet de beste of de meest heldere is. Ook het aspect van regionale spreiding is voor kritiek vatbaar, maar het gaat om een bevoegdheid van de Vlaamse Regering waarin de VGC geen rol speelt. Ik ben het met u eens dat het Kaaitheater een vlekkeloos parcours heeft gereden, over een spannende internationale programmering beschikt en een rol speelt in het op de wereldkaart zetten van Brussel als dansstad. Wellicht waren de middelen beperkt en heeft de bevoegde minister keuzes gemaakt. Het Kaaitheater was daar niet bij. Ik ben blij dat we intussen met minister Gatz en de VVSG een protocol hebben gesloten. Daarbij zal de Vlaamse Regering ons in de toekomst wel consulteren bij de uitvoering van het Kunstendecreet. De VGC wordt uitgenodigd een bijdrage te leveren aan de visienota over kunsten die minister Gatz nog in 2015 zal voorleggen aan de Vlaamse Regering. Het College heeft daarover bijna een consensus. Als die goedkeuring er is, kunnen we die overmaken aan minister Gatz. De rol van de VGC is dus niet onbestaande. We zorgen er zelfs voor dat we er een krijgen door het protocol te sluiten waar minister Gatz ook op is ingegaan. Aan de situatie van vandaag kunnen we echter niets veranderen. We zijn blij dat minister Gatz de zaak van de tweede zaal welwillend bekijkt. Hij gaat daarvoor trachten in het geld te voorzien in de Vlaamse begroting. De VGC zal hem daarin ondersteunen. De VGC heeft inzake de Citroëngarage niet veel in de pap te brokken, maar we zijn niet schizofreen. Zowel collegevoorzitter Vanhengel als ikzelf en collegelid Debaets zijn lid van de Brusselse Regering en die heeft daar wel iets over te zeggen. We zullen de vraag meenemen. Het dossier van de Citroëngarage is nu in handen van de minister-president en moet nog worden uitgewerkt. Misschien zijn er nog mogelijkheden. Als het gebouw is aangekocht, moet verder worden gekeken wat mogelijk is op de site zelf en in de openbare ruimte errond. We begrijpen de reactie van het Kaaitheater. De Vlaamse Regering heeft een keuze gemaakt. De rol van de VGC is niet in de procedure voorzien, maar ze zorgt ervoor dat haar stem binnen de Vlaamse Gemeenschap wel wordt gehoord. De VGC doet dat op de meest verstandige wijze die ze kan bedenken. Mevrouw Annemie Maes (Groen): Dank u wel. Ik denk dat het positief is dat collegelid Pascal Smet een akkoord gaat sluiten met Vlaams minister Sven Gatz om ook toekomstge- - 39 richt te werken. Ik denk dat we het er allemaal over eens zijn dat het Kaaitheater ontzettend belangrijk is in het culturele speelveld in Brussel. We moeten er alles aan doen om onze Brusselse culturele instellingen de beste kansen te geven. Het blijft nog onbegrijpelijk want het gaat hier over een shortlist. Het gaat nog niet over de keuzes wie wat gaat doen. Als ze zelfs niet op de shortlist staan… Ik kan erin komen dat er een procedure gebeurt en dat men op basis van transparante criteria beslissingen neemt, maar dit is in dit geval niet gebeurd. Kaaitheater wordt gewoon van de lijst gegooid zonder enige indicatie waarom dit gebeurt. Ze zullen wellicht wel weten waarom want er zullen wel regionale redenen een rol gespeeld hebben enz. De kwestie nu is om in de toekosmt ervoor te zorgen dat het Kaaitheater de nodige financiële middelen krijgt. Aangezien hun erfpacht afloopt binnen 8 jaar moet er hierover ook enige duidelijkheid komen. Ik hoor dat het collegelid in zijn functie van gewestminister, een gesprek zal aangaan met de minister-président, die bevoegd is voor de Citroëngarage, om hem te overtuigen dat ook het Kaaitheater daar zijn plaats kent. Collegelid Pascal Smet: Een ietwat vrije interpretatie van mijn woorden, maar goed. De incidenten zijn gesloten. De vergadering wordt om 12.00 uur gesloten. De Raad gaat tot nadere bijeenroeping uiteen. - 40 BIJLAGEN Ingekomen stukken Schriftelijke vragen – Indiening Er werden schriftelijke vragen ingediend door mevrouw Liesbet Dhaene en de heer Jef Van Damme. Mededelingen van het secretariaat Commissievergaderingen Commissie voor Cultuur, Jeugd en Sport van dinsdag 10 februari 2015 1. Bericht van verhindering 2. Regeling van de werkzaamheden 3. Vragen om uitleg (R.v.O., art. 60) - Vraag om uitleg van mevrouw Khadija Zamouri aan de heer Pascal Smet, collegelid bevoegd voor Cultuur, Jeugd, Sport en Stedelijk beleid met betrekking tot het promoten van de stadsklassen door JES - Vraag om uitleg van mevrouw Annemie Maes aan de heer Pascal Smet, collegelid bevoegd voor Cultuur, Jeugd, Sport en Stedelijk beleid, betreffende de zwembaden van Brusselse scholen Hebben aan de werkzaamheden deelgenomen: Vaste leden: de heer René Coppens (voorzitter), de heer Stefan Cornelis, mevrouw Annemie Maes, mevrouw Cieltje Van Achter Plaatsvervanger: mevrouw Khadija Zamouri Ander lid: de heer Paul Delva Verontschuldigd: de heer Jef Van Damme - 41 TREFWOORDENREGISTER Actualiteitsvraag Zie - Het niet voordragen van het Kaaitheater als Kunstinstelling van de Vlaamse Gemeenschap Berichten van verhindering, blz. De doorstroming van allochtone jongeren in het hoger onderwijs en de lerarenopleiding, blz. Ondersteuning van de pleegzorg in Brussel, blz. De organisatie van de verplichte taalscreening en eventuele taaltrajecten of taalbaden, blz. De toekomst van de VGC-gebouwen aan de Vanderlindenstraat, blz. Geplande fuifzaal, blz. Het niet voordragen van het Kaaitheater als Kunstinstelling van de Vlaamse Gemeenschap, blz. Interpellatie Zie - Onderwijsparticipatie Leertijd en deeltijds onderwijs, blz. Ondersteuning van de pleegzorg in Brussel, blz. Onderwijsparticipatie, blz. Stadsvernieuwingsproject ‘Abattoir-Erasmus’, blz. Vragen om uitleg Zie - De doorstroming van allochtone jongeren in het hoger onderwijs en de lerarenopleiding - De organisatie van de verplichte taalscreening en eventuele taaltrajecten of taalbaden - De toekomst van de VGC-gebouwen aan de Vanderlindenstraat - Geplande fuifzaal - Leertijd en deeltijds onderwijs - Ondersteuning van de pleegzorg in Brussel - Stadsvernieuwingsproject ‘Abattoir-Erasmus’ - Zorgverzekering Zorgverzekering, blz.
© Copyright 2024 ExpyDoc