KERKGESCHIEIANIS VA N NEDERLAND VOOR DE HERVORMING. II. Vierde Stuk. KERKGESCHIEDENIS VAN NEDERLAND 1, 64iR DE HERTORNING, DOOR wt MOLL, HOOGLEERAAR TE AMSTERDAM. TWEEDE DEEL. Vierde Stuk. ti • 9 P UTRECIIT, KEMINK EN ZOON. 1869. INHOUD. TWEEDE TIJDVAK. Ontwikkeling der nederlandsche kerk in haar roomschkatholiek karakter, van het begin der elfde tot in de eerste helft der zestiende eeuw. HOOFDSTUK XX en XXI. HOOFDSTUK X.X. De kerkelijke zeden. 1. Het huwelijk bl. 1. Bevestiging van de leer aangaande het sacramenteel karakter des kerkelijken huwelijks. Synodale voorschriften. Voorwaarden tot het aangaan van een wettig huwelijk. De voortrouw of verloving. Afkondiging van het voornemen der aanstaande echtelingen. Huwelijksbeletselen. • Bloedverwantschap , zwagerschap en peetschap. De kerkelijke huwelijksinzegening. Bruiloftsmaaltijden. Kleinachting van het tweede huwelijk. Handhaving der huwelijksregten van de zijde van kerk en stmt. De kinderen van onwettig vereenigden. De geheime huwelijken en de wijze waarop zij gesloten werden. Oorzaken waarom zij zoo gewoon waren. De echtscheiding. 2. Vgsten en procession. „ 18. Vrijwillige en gedwongen vasten. Voorbeelden van overdreven strengheid. Wekelijksche en jaarlijksche vasten. Verwiiseling van de vasten met andere goede werken. Gewone en buitengewone, algemeene en plaatselijke procession enz. De processie van sacramentsdag te Amsterdam , en andere te Dordrecht , Breda an elders. Indrukken der procession op het gemoed onzer vaderen. Klagten over misbruiken. VI § 3. . bl. 30. Bedevaarten. . Bedevaarten ter vereering van de relieken der heiligen te Egmond , Heilo , Dokkum enz. Bedevaarten ter vereering van het sacrament to Amsterdam , Breda , ,Hasselt enz._ Bedevaarten ter vereering van wonderdoende Maria-beeldeli te 's Gravenzande, Lieve-vrouwe-polder, Aardenburg enz. Bedevaarten naar het heilige land. De ridders van het heilige graf. De heilige plaatsen to Jeruzalem enz. Bedevaarten naar Rome , St. Jacob van Compostella , Cyprus , Lissabon enz. De bedevaart naar St. Patriks vagevuur in Ierland. Oorzaken der bedevaarten. Indrukken van de aanschouwing der heilige plaatsen en voorwerpen op het gemoed der geloovigen. Wijze waarop de pelgrimaadje ten uitviDer gelegd werd. Vereering der pelgrims bij onze vaderen. Stemmen tegen de bedevaart. Oordeel van Jan Boendale , Willem van Hildegaersberch , Thomas a Kempis , Frederik van Heilo en anderen. Het onnitgegeven tractaat ”van den geestelijken pelgrim." § 4. Zorg voor stervenden en dooden. . 49. Het laatste oliesel en de vermeende werkingen des sacraments. Synodale verordeningen aangaande de akte. Hare uithefening na de kran.ken-communie. De bediening der stervenden in kloosters en kloosterlijke vergaderingen. Toebereiding der lijken voor de nitvaart. De lijkwake. De begrafenis. Doodkisten , kerkhoven en graven. Troostelbier en lijkmaal. Zielmissen en visitatie der graven. De confraterniteiten der klerken en religiedsen. De broedeischappen of geestelijke gilden der leeken. De broederschap van het heilig kris to Utrecht. De broederschappen van den rozenkrans. Analogie der ambachtsgilden on der geestelijke gilder. Beoordeeling van de zorg onzer vaderen voor hunne stervenden en dooden. HO OFD ST1CTII XXI. De zedelijk-godsdienstige votkstoestand. 1. Geloof en bijgeloof „ 81• Vermeerderde invloed van den geest des christendoms op onze natie gedurende dit tijdvak. Verscheidenheid van aanleg on ont 7 wikelngbjd rk.Eebidvohtlrsuke drieeenheicl. Vereenzelviging van deft tweeden met den eersten persoon der drievuldigheid. Inhoud des geloofs aangaande ieder der drie personen. Geloofsovertuigingen. betreffende de schepping , de voorzienigheid , de prsedestinatie , den mensch , den zondenval en de zonde,, den Verlosser, de satisfactie, de sacramenten., de vier uitersten , dood , jongste gerigt , hel , vagevuur on hemel. Vereering der heiligen. De Maria-dienst en hare beteekenis voor het godsdienstig bestaan onzer voorgeslachten. Vrees voor den duivel. Duivelenverbonden. Tooverheksen enz. Mirakel-geloof. Spoken on geestverschijningen. Het geloof aan voorteekenen. Amuletten en tooverspreuken. Godsgerigten. Visioenen.. - VII 2. Heerschende zonden. . . . bl. 120. Zedelijke krankheid der geestelijken. AlgemQene getuigenissen der tijdgenooien. Der klerken gierigheid. De simonie. De , pluralitas" en "locatio beneficiorum." De weelde in de levenswijze. Het drijven van koophandel. Ontrou.w aan de coelibaatswet. De "clerici uxorati" van de , concubinarii" wel te onderscheiden. Het berigt van. Aeneas Sylvius aangaande het priester-huwelijlein Friesland bevestigd. Algemeenheid van het concubinaat. Ontucht der kapittelheeren. Bewijzen van antipathie tegen de geestelijken bij ons yolk. Teekenen van aehting voor de klerken bij de kerkelijk gezinden. Zedelijke krankheid der kloosterlingen. Hunne hebzucht, ontucht , twistgierigheid enz. Oorzaken van tegenzin tegen het monnikendom bij overheid en yolk. Zedelijke krankheid der leeken. Gewelddadigheid , roofzucht , trots , oneerlijkheid , woeker, speelzucht, algemeene ruwheid , godsdienstige onverdraagzaamheid , ontucht , ligtzinnigheid en wreedheid bij de strafoefening enz. Waarschuwing tegen onbedacht oordeel. § 3. De kerkelijke tucht 150. Synodale bepalingen aangaande de biecht. Uitoefening van het sacrament. De parochie-priesters en de bedelmonniken als biechtvaders. Het privilegie van sommige leeken om zich een biechtvader te mogen kiezen. nandleidingen tot voorbereiding der geloovigen voor de biecht. Aanbeveling van het sacrament door Gerard Zerbolt en anderen. De absolutie en de boete of satisfactie. Eigenaardige hoetevormen in de kloosters. Uitwerking van biecht en boetewerken op den zedelijken staat der biechtkinderen. Ontwikkeling van het sendgerigt. De send der bisschoppen , aartsdiakenen en dekens. Afkeerigheid des yolks van het gerigt der geestelijken. Uitoefening van de send. Send-straffen. Toenemend verval en opheffing der instelling. De tucht over de geestelijken. Schorsing in de ambtsbediening , afzetting en degradatie. De kleine en groote ban. Ruwe toepassing der excommunicatie. De generale maledictie te Utrecht. Opheffing van den biI Het interdict. Voorbeelden van persoonlijke , plaatselijke en gemengde interdicten. Gebruik dezer kerkelijke dwangmiddelen in ons vaderland door pausen , aartsbisschoppen , bisT,choppen , aartsdiakenen en dekens. De cessatie. Zorg der geestelijkheid voor de handhaving van interdict en cessatie. § De aflaat. „ 164. Onzekerheid van het begrip des aflaats bij de kerkelijken en het yolk. Veelvuldigheid der gelegenheden om aflaten te verdienen. Aflaten als loterij-prijzen uitgeloofd. De ongelijke waarde der aflaten. Het roomsche jubile. Belangstelling onzer vaderen voor de jubileen van 1300 , 1350, 1390, 1450 enz. .1)e aflaten der kerken van Rome en de daartoe behoorende volksboeken. De aflaat van Portiuncula en Cyprus. De aflaatkramers en hunne misbruiken. Bestrijding van den aflaat door Frederik van Heilo , Wessel Gansfort en anderen. Opmerkelijke aflaatbrief van Gosewijn Comhaer. VIII 5. Zedelijkheid en deugden. - .. bl. 204. Voorliefde onzer vaderen voor de moraal. Het hoogste ideaal der christelijke zedelijkheid aan sommigen geenszins onbekend. De leer der regtvaardiging door het geloof lang voor Luther door Hendrik Mande ; Frederik van Heilo en anderen uitgesproken. De beginselen der ware bekeering. De conventionele vroomheid der veertiende en volgende eeuw. De methodistische beoefeningsleer. De pietistische levensvormen. Meest geeerde deugden : ootmoed , lijdzaamheid, liefde. Middelen waardoor onze vaderen hunne christelijke bestemming poogden to bereiken. Leetuur der "heilige schriften." Meditatie. De navolging van Christus. Gebed en gebedenboeken. Gebruik en mis= bruik van pater-poster en ave-maria. "Het offeren van zichzelven" aan den Allerhoogste. 6. Vruchten des christendoms in het persoonlijk en maatschappelijk leven. 223. 99 Noodzakelijie beperking des onderzoeks. Christeuen wier "minne" zich als liefdadigheid jegens de armen openbaarde : gravin §ofia , de weduwe van Gorinchem en Truideman van Hoorn. Voorbeelden van menschlievendheid door eigenhandig dienstbewijs : gravin Mathilde en de zeeuwsche edelvrouw op het slagveld te- West-kapelle. Vredestichters : broeder Dodo , Johannes Brugman en Dionysius de karthuiser. 'Voorbeelden van edele zelfopoffering : Thomas van der Wiel en Wolfert van Medemblik. Invloed van het christendom op het regtsgevoel onzer vaderen. Bepalingen der friesche wetboeken tot bescherming der regten van zwakken , weerloozen , vervolgden enz. Het ridderwezen. Oorsprong van den nederlandschen ridderstand. Ridderwijding van graaf Willem , den koning van Rome. Beoordeeling van de beginselen der chevalerie. Opheffing der slavernij in ons vaderland. Oorzaken der armoede in de laatste middeneeuwen. Pogingen tot veering of verzachting harer ween. Uitdeelingen door geestelijken , kloosterlingen en gemeenten. De St. Antonie-varkens. Wijze waarop de armverzorging ten uitvoer gelegd werd. Pogingen tot beperking der bedelarij. De maatregel der heilige-geestmeesters to Delft.' Gasthuizen voor vreemdelingen invaliden , oude, manners en vrouwen enz. Vermeerdering der godshuizen sinds de twaalfde eeuw. De kameren. Leprozenhuizen. Weeshuizen. Badstoven , warme stoven en beijers. Behandeling der krankzinnigen. Dolhuizen. De stichters en bestuurders der godshuizen. De kloosterlijke leefwijze der bewoners. De magistraat van Utrecht zoekt den aanwas der gasthuizen to beperken. Besluit. B IJ L A G E. Brief van den scholaster Johannes van Keulen , in 1258 aan den abt van Egmond geschreven over het handhaven der cessatie bij de kloosterlingen en de klerken van Utrecht. 259. TWEE DE TIJ1)VAK. ONTWJKKELING DER NEDERLANDSCHE SEMI IN HAAR ROOMSCH-KATHOLIEH KARAHTER , VAN HET 'BEGIN DER ELFDE TOT IN DE EERSTE HELFT DER ZESTIENDE EEUW. HOOFDSTUK XX. De kerkelijke zeden. § 1. Het huwelijk. • Sinds den aanvang der dertiende eeuw stond bij de mannen der school en der kerk de stelling steeds vaster, dat het huwelijk , hoewel sommigen het ontkenden , een van de zeven sacramenten was. Een noodzakelijk gevolg van die stelling was, dat men meer dan te voren onderzoek begon te doen naar de sacramentele werkingen van het huwelijk , en toen de edelste der scholastieken, Albert de groote , Thomas Aquinas , Bonaventura en anderen , de leer hadden verbreid , dat aan een kerkelijk gesloten echt niet alleen negatieve maar ook positieve genaden verbonden waren , daar het sacrament eensdeels den bezoedelenden invloed der zonde weerde en anderdeels de natuurlijke liefde der echtelingen heiligde en hen tot eene christelijke opvoeding hunner kinderen in staat stelde toen kon het niet anders of bisschoppen en pa1) Zie Hahn, Die lehre von den sacram. Breslau 1864, s. 107 ff. 357 ff. 1 2 rochiepriesters moesten er ten ernstigste op uit zijn , de kerkelijke huwelijkssluiting met alle kracht voor te staan en bare uitoefening door synodale voorschriften en handhaving dier voorschriften te regelen. Dat ook de kerkvoogden en klerken , die in verschillende . deelen van ons land gedurende de dertiende eeuw de geestelijke herders onzer voorgeslaphten waren, aan cox veelzins weldadig streven deelnamen , bewijzen ons de • besluiten , die uitgevaardigd werden door de keulsche synode van 1281, de luiksche van 1287 en de utrechtiche van 1293 en 1294. De inhoud dezer besluiten met dien van andere documenten van later tijden stelt ons in de gelegenheid„ van- den staat der huwelijkszaak in ons vaderland gedurende de laatste middeneeuwen eenig overzigt to given Tot het aangaan van een wettig huwelijk werd ook in dit tijdvak de toestemming der ouders van - bruidegom en bruid verlangd , hoewel MI het burgerlijk en het kerkelijk regt de mogelijkheid eener wettige huwelijkssluiting buiten die toestemming erkenden. Waar de ouders ontbraken , traden voor oximondigen broeders of voogden op en somtijds de stedelijke magistraten. In 1428 moest zekere Lidia van Steenre te Arnhem zich verbinden „bniten burgemeesteren in der tijd" niet ste zullen huwen zoo zij het deed, zou zij in eene geldboete vervallen. Vermoedelijk had Lidia geene aanverwanten,. onder wier voogdij zij kon geplaatst worden. In 1344 beloofden ter zeifder stele de voogden van Ariane van der Gruuthuys aan de_ broeders dezer jonkvrouw , dat zij haar in het Naar toegedeelde huis zouden onderhouden totdat zij in den edit trad. Mogt het echter geschieden , dat Ariaue „bij haar zelve huwde , Wien rade en wile harer naaste magen , zoo zou zij van voorzegde huizinge onterfd zijn" Gelijk in de oude kerk zoo ging ook in de midden- 1) Zie ook boven , I, bl. 426 vv. 2) Zie Walter, Lehrb. des kirehenrechts , Arch. ou4A. I, bl. 38 v. s. 615, 624; Van Hasselt, 3 eeuwsche de verloving of „voortrouw", die in de kerktaal „desponsatio , sponsalia , sponsalia de futuro" heette, aan de eigenlijke „trouw" vooraf Zij mogt volgens kerkelijke voorschriften niet geschieden dan in tegenwoordigheid van den parochiepriester van bruid en bruidegom , of dien van een van beiden , en in bijzijn van eenige getuigen , en niet aan verborgen plaatsen , in huizen of kamers (non in domibus , non'in cameris) maar in het aangezigt der kerk (in facie ecclesi), tenzij de priester om eenige reden gedoogde, dat zij elders plaats had. Die tegen dit gebod zondigden , werden met excommunicatie bedreigd on konden niet tot eene kerkelijke echtsluiting geraken , zoo zij niet eerst hunne trouwbelofte voor den cureit herhaald hadden Tot de voltrekking der akte behoorden . de verklaring van beide partijen, dat zij voornemens waren elkander tot man en vrouw te nemen (ego te recipiam in mean uxorem , enz.) , en de uit- : reikngva trouw-,fgdspeni tuk geld dat somtijds doorgezaagd werd , waarna beide deelen met een ringetje voorzien en door bruidegom en bruid aan een lint om den hall gedragen werden s. Bij of na de verloving van aanzienlijke• lieden werden , vooral in het laatst van dit tijdvak , vermoedelijk ook de huwelijksche voorwaarden opgemaakt en bezegeld tenware dit na de huwelijkssluiting geschiedde , wat , althans te Utrecht en Zwol , niet zelden schijnt gebeurd te zijn 4. Hoewel men de voortrouw te regt voor eene zeer gewigtige handeling hield , gedoogde echter het kerkregt , dat zij somtijds hare kracht verloor. Bruidegom en bruid konden ten klooster gaan , of de eerstgenoemde met toe1) Zie Arnold Geilhoven, Gnotosolitos, L. I, ruby. 6, c. 15; vgl. Van IJsselstein , Over den invloed van de kerkel. wetgeving der middeleeuwen op den regtstoestand van Nederl. Leid. 1857, bl. 34 v. 2) Zie bij Hartzheim , Concil. German. III , p. 666, 696 s. 3) Zie Arnold Geilhoven, 1. 1. ; vgl. Scheltema , Volksgebruiken bij het vrijen en trouwen, in zijn Mengelw. IV, st. III , bl. 78, 82. 4) Zie Van Hasselt , Arnh. oudh. I , bl. 34 v. en Van de Water, Groot placaatb. van Utr. III , bl. 310 ; vgl. Dozy , Stadsrecht. van Zwol bl. 125 v. en Van Alkemade , Nederla/nds displegtigheden, I, bl. 217. 1* 4 stemming der laatste den geestelijken, stand omhelzen ; beiden konden tegenzin tegen elkander opvatten , of een• hunner tot de zonde van hoererij , ketterij en andere zware misdrijven vervallen of door melaatschheid aangetast worden. In al zulke gevallen veroorloofde de kerk scheiding aan de voorloopig verbondenen. Geheel krachteloos was de voortrofw , zoo zij op bestel der ouders door kinderen van minder dan zeven jaren was voltrokken en 4en vdn. beiden , na tot rijpen leeftijd gekomen te zijn , zich onwillig verklaarde, het gegeven woord door huwelijkssluiting gestand te doen Wanneer de voortrouw naar behooren geschied was en bruidegom en bruid na korten tijd hunne voorloopige verbindtenis met den kerkelijken echt wensehten to bekrachtigen , volgde op de drie eerstkomende zon- of feestdagen de afkondiging van hun voornemen (proclamatio bannorum) in de parochiekerk , waaronder zij ressorteerden , en wel gedurende de mis , na het lezen der evangelie-les. Bij die afkondiging had de cureit de aanwezigen onder bedreiging met den ban (sub poena excommunicationis) aan te inanen , dat alien , die van eenig wettig beletsel tegen het voorgenomen huwelijk kennis droegen , daarvan aanwijzing zouden doen , gelijk hij zeif intusschen dienaangaande het noodige onderzoek moest instellen. Kwam hem bij zijn onderzoek jets gewigtigs voor, waarmede hij geen raad wist , dan werd het huwelijk voorshan,ds uitgesteld en de zaak voor den bisschop of diens officiaal gebragt Werden bezwaren ingeleverd door lieden , die valsche getuigen bleken te zijn, zoo werden zij geexcommuniceerd en in onze gemeenten , die tot de dioecese van Keulen behoorden , op eene 1) Zie Arnold Geilhoven, 1. 1. Vgl. Schulte , Lehrb. des katkol. kirchenr. Giessen 1863 , s. 345. Wat men te. Kampen in 1351 ten aanzien van gebroken trouwbeloften bepaalde, leert het diploom , vermeld in [Molhuysen.s] Register, I, bl. 34. Zie ook het keurboek van Delft in Nijhoffs Bijdragen , nieuwe reeks , III , bl. 332. 2) De synodaal-besluiten van Jan van Zyrik van 1293 willen , dat ook de dekens huwelijkszaken voor htt hof des bisschops te Utrecht zullen brengen , want Nibi est copia peritorum". Lat. .Bat. 1. I , p. 168. openbare plaats gedurende een ganschen dag te pronk gesteld. Waren er, die toovermiddelen (sortilegia vel maleficia) aanwendden , om een voorgenomen echt te verhinderen , zoo werden zij , evenzeer als anderen die door dezelfde middelen een reeds gesloten huwelijk onvruchtbaar poogden ite maken , met excommunicatie geslagen Als wettige huwelijksbeletselen golden onder andere : onbekwaamheid van bruidegom of bruid om bij de echtsluiting hun vrijen wil te verklaren , iets dat bij beschonkenen of bij krankzinnigen kon voorkomen ; dwang , die na vrouwenroof of schaking aangewend werd ; .onvermogen om de sexuele huwelijkspligten te ver -vullen; echtbreuk , door partijen met elkander bedreven staande een vorig huwelijk, dat zij door moord poogden te vernietigen ; verscheidenheid van godsdienstbelijdenis , die bij huwelijken van christenen met Joden of heidenen kon plaats vinden ; onrijpe leeftijd en vooral de verwantschap van bruidegom en bruid 3. Ten aanzien van den leeftijd dergenen , die tot de kerkelijke trouw mogten toegelaten worden , heerschte de kanonieke bepaling , dat de bruidegom minstens veertien , de bruid althans twaalf ja ren oud moest zijn , een voorschrift dat door de burgerlijke wetgeving overgenomen werd 3. Ten aanzien van de verwantschap (cognatio) hadden de kerkwetten , die reeds vroeger bestonden 4 en in dit tijdvak door de scholastieken en kanonisten in breede behandeling genomen werden , voortdurend gezag , zoodat in synodale en andere verordeningen van de dertiende en volgende eeuwen niet . 1) Zie bij Hartzh. 11. 11. 2) Die breede verklaringen en betoogen aangaande deze en andere huwelijksbeletselen wil leeren kennen , zooals zij door ooze vaderen in de laatste middeneeuwen in overeenstemming met het kanonieke regt begrepen werden , verwijzen wij naar Arnold Geilhoven , 1. 1. 3) Zie Walter, a. a. 'o. s. 614; Meerman , Gesch. van graaf Willem , III , bl. 41; vgl. boven , I , bl. 23 , en Wierdsma , Oude friesche wetten, bl. 185 v. Arnold Geilhoven , 1. 1., spreekt van negentienjarigen leeftijd voor den bruidegom. Vgl. Van Usselstein , a. w. bl. 47. 4) Zie boven , I, bl. 430 vv. 6 zelden sprake is van het beletsel der bloedverwantschap , der zwagerschap en, der peetschap (impedimentum consanguinitatis , affmitatis et compaternitatis). Het huwelijksbeletsel der bloedverwantschap , dat reeds door Augustinus 1 aangemerkt werd als een uitvloeisel van de goddelijke wet , die wil dat niet alleen door de banden des bloeds maar ook door die van den echt de gemeenschap der menschen met elkander in den ruimsten omvang bevestigd zal worden , en dat daarenboven de sociale betrekkingen niet op enkele personen geaccumuleerd =nen wezen , maar. over velen verdeeld — het huwelijksbeletsel der bloedverwantschap, dat den Isiaelieten , den Romeinen en anderen volken reeds bekend was, verboOd in de kerken van Duitschland tot in de negende eeuw het sluiten van den echt aan aanverwanten in de drie eerste generation , zoodat broeders met zusters , neven met nichten en achterneven met achternichten geen huwelijk mogten aangaan. &deft het begin der tiende eeuw strekte zich het echtverbod allengs tot de vierde en• drie volgende generation uit , en in het midden der elfde eeuw werd de stelling in het „decretum Gratiani" opgenomen , dat huwelijken tot in de zevende generatie ongeoorloofd waren. Nadat uit 'de handhaving diner bepaling tal van storende zwarigheden ontstaan waxen , werd zij in 1215 . door Innocentius III in het destijds gehouden lateraan-concilie gewijzigd in den zin , waarin zij nog heden voor de roomsche kerk geldt , voorzooverre zij door dispensatien niet krachteloos wordt gemaakt , zoodat huwelijken in op-- en afgaande linie voor volstrekt onbestaanbaar werden verklaard , en huwelijken tot in den vierden graad voor ongeoorloofc1 2. 1) NHabita est ratio rectissima caritatis , ut homines , quibus esset utilis atque honesta conconlia , diversarum necessitudinuin .vinculis necterentur, nec onus in uno multas haberet , sod singuke spargerentur in singulos , ac sic ad socialem. vitam diligentius colligandam plurimEe obtinerent". De Dei, L. XV, c. 16. '2) Zie Schulte, a. a. o. s. 367 f. Een voorbeeld van pauselijke dispensatie voor een huwelijk van verwanten in den vierden graad vermeldt Van In overeenstemming met dat der bloedverwantschap werd ook het huwelijksbeletsel der zwagerschap en der geestelijke aanverwantschap begrepen. Door het hnwelijk werden , volgens de idee der kerk , de echtgenooten een vleesch en bloed , zoodat de verwanten van den man ook die der vrouw waren , en omgekeerd. van zelf moest zich daaruit de stelling ontwikkelen , dat eene echtsluiting tusschen hen , die tot elkander in zwagerschap stonden , tot in rle zevende generatie evenmin toe te laten was als de eeht van hen , die tot in denzelfden graad elkander in den bloede bestonden. Doch ook de toepassing van dezen regel veroorzaakte zoo vele stoornissen in het familie-leven, dat Innocentius III besloot hem reader te bepalen , zoodat het verbod van huwelijken tusschen aan elkander verzwagerden sedert zich almede niet verder din tot den vierden graad uitstrekte 1. Jets dergelijks had later plaats • ten aanzien van het beletsel der geestelijke verwantschap , die uit het peetschap bij den doop en het vormsel ontstond , welk peetschap als eene vaderlijke en moederlijke betrekking op de gedoopten en geconfirmeerden werd opgevat , waarom huwelijken van peten met hunne pupillen , van de kinderen der peten met die pupillen en met elkander ti.inz. voor onbetamelijk werden gehouden , totdat eindelijk het concilie van Trente minder bezwarende voorschriften gaf , nadat reeds vroegere synoden , ten einde de uit het peetschap voortvloeijende moeijelijkheden eenigermate te beperken, den regel hadden vastgesteld , dat kinderen door niet meer clan hoogstens drie peten ten doop geheven mogten worden 2. Wanneer na de derde huwelijksafkondiging bij den cureit tegen de voorgenomen echtsluiting van bruidegom Spaen, Historie van Gelderl. bl. 212, en Bondam , Mcvrterboek , bl. 515; een ander is besproken door Sluit, Codex dipl. p. 515. 1) Lie Schulte, a. a. o. s. 370. 2) Zie De Roquemont , Manuel du droit moles. Paris 1840, p. 408; vgl. boven , II , 3 , bl. 351 v. 361. In 1451 ontstond te Arnhem een proces ten gevolge van een huweliik , dat een weduwenaar met het petekind zijner overledene vrouw had gesloten. Zie Van Hasselt , Arnh. oudh. I , bl. 57 v. 8 en bruid geene bezwaren ingekomen waren , kon de plegtigheid voltrokken worden , zoo namelijk de daartoe gewenschte dag niet binnen de -verboden tijden des kerkjaars viel 1 . De uitoefening geschiedde volgens synodale voorschriften na het pater-noster bij de gewone mis , die door de echtelingen tot het einde bijgewoond moest worden Vernieuwcie uitreiking van den ring 3, die vermoedelijk door den priester gezegend werd , en herhaling der trouwbeloften waren , nevens eenige gebeden en toespraak van den cureit tot het paar, de hoofdakten , die onderhouden werden. Als bruidegom en bruid met luide stem verklaard hadden , dat zij elkander tot vrouw en man namen (accipio te in meam uxorem , enz.) , sprak de priester op deze of soortgelijke wijze : „zoo binde ik u zamen met den band, waarmede God Adam en Eva verbond" 4. Was hij een man van ernst , die eenige welsprekendheid . bezat, dan voegde hij air) die woorden nog goede lessen toe , waardoor de echtgenoon op de verpliptingen van het huwelijksleven_ opmerkzaam gemaakt werden. Waar dit geschiedde door klerken, die van den geest van Geert G-roote of Dionysius den - karthuiser in zich hadden, daar wisten zij , - in spijt 1) Zie boven, II, 3, bl. 261. Dispensatie van de wet tegen het trouwen binnen de verboden tijden kon to Utrecht verkregen worden. Zie de synodaal-besluiten van Guy van Avesnes , Lat. Bat. s. I , p. 176. Soma ging zij van den paus uit. Zie [Molhuysen.s] Register vas charters van Kama pen , I , bl. 115, 117. 2) sZie bij Hartzheim , III , p. 697 ; vgl. Van Espen , Jus welds. I, p. 572. 3) Gouden ringen met diamanten enz. waren bij de echtsluiting van aanzienlijken gewoon. Zie Van Hasselt, Geld. maand4v. II , bl. 50 v. 4) Volgens het boekske Cwra clericalis was de "forma matrimonii" veelvoudig. De cureit kon zeggen : "Johannes , committo tibi Katharinam in legitimam uxorem, et Katharina , committo tibi Johannem in legitimism virum , in nomine patris" cat. ; maar ook bruidegom en braid konden spreken : "accipio te" cwt. Het concilie van Trente eerbiedigde te dezen opzigte de "varietas rituum". Zie Van Espen , 1. 1. I , p. 570. De formule "zoo binde ik u zamen" enz. werd in Gelderland gebezigd. Zie Van Hasselt, Arnh. oudk. I , bl. 53. Dat de in den tekst vermelde formule ook in Engeland gebruikelijk was , herinnert zich de lezer uit As you la? it, act.- IV, scene I , van Shakespeare , waar Rosalind van Orlando verlangt, dat hij aldus zal spreken : "I take thee , Rosalind , for wife". - . 9 van de voorliefde , door de devoten voor den ongehuwden staat gekoesterd , ook z66 te spreken , dat het ideaal van een christelijk huwelijk daarbij eenigermate in het licht werd gesteld : de man zou in zijn verkeer met zijne wederhelft de deugd der bezadigdheid en zachtmoedigheid beoefenen, de' vrouw zich tot stille onderdanigheid voegen en hare dienstboden met geduld en goed beleid bestieren ; beiden moesten elkander, trots wederzijdsche onvolmaaktheden , in eere houden , huiselijke oneenigheid vermijden , hunnen kinderen door gemeenschappelijke vroomheid ontzag inboezemen ; hunne aardsche liefde behoorde door hoogere liefde gewijd te worden , waarom zij zich zelve en al het hunne Gode ten offerande zouden stellen; door de gemeenschap des harten met Christus konden hunne geestelijke behoeften vervuld worden , en daarin mogten zij de ware „ordonnancie", den regel voor hun gemeenschappelijk levee vinden ; dan zouden zij vrede hebbeif met elkander, en hun geestelijke omgang zou zoeter wezen dan de vleeschelijke , en het vertqf in hunne woning liefelijker dan in tavernen , enz. 1 . Daar de -echtelingen bij -de plegtigheid ommuniceerden , vermaanden devote cureiten hen , ook hier te lande even als in Belgie, om de uitoefening der huwelijksgemeenschap „uit eerbied voor het sacrament" nog voor twee of drie dagen uit te stellen S. Na de huwelijksvoltrekking volgde gewoonlijk de bruiloftsmaaltijd , waarbij pijpers en andere speellieden niet ontbraken. De weelde , die onz.e vaderen bij deze ge. 1) Zie de door -Van Vloten medegedeelde Zedel. toespraak van Geert Groote in het Nieuw archief van Kist en Royaards , II , bl. 299 vv. De schoone leeringen , die de cureit volgens Dionysius Carthus. den echteliugen had voor te dragen , vindt men in 's mans Opera mimora, ed. BlomevennEe I, fol. 489. Wat Willem van Hildegaersberg van de waardij des huwelijks dacht , ziet men uit zijn gedicht bij Blommaert , neap/taus, Gent 1858 , bl. 87 v. 2) Zie Van Espen , 1. 1. p. 572 ; vgl. boven, I, bl. 429 v. Ook het boek Van den seven sacramenten (zie boven , II , 3 , bl. 21) verlangt , dat gehuwden "in die drie aerate daghen bleven in reynicheit ende in ghebede", maar stelt de zaak onder "die puuten", die "hudens daechs niet en ghehouden worden". l0 legenheid ten toon spreidden , was in de laatste eeuwen van dit tijdvak dikwerf z436 groot , dat de stadsbesturen, vooral van aanzienlijke en welvarende gemeenten , Zwol , Kampen , Arnhem , Groningen , Leiden , Briele en andere, haar door beperkende wetten poogden te beteugelen 1 Daar de bruiloftsgasten gewoon waren den jonggehuwden gesehenken to brengen , was men er op uit , maar al te vele te noodigen', waarbij vorsten somtijds op zonderlinge wijze den toon gaden. Karel , van Gelder had bijzondere vriendschap voor zijn kok , Peter Broikman. Toen die kok in 1500 een huwelijk zou aangaan , noodigde de hertog de leden der regering van Arnhem op het bruiloftsmaal , terwijl hij zijne verwachting uitdrakte, dat regenten den spijsbereider van hun heer „guede gonsten" zouden bewijzen 2 . Mannen van voornamen stand boden hunne gaden in den ochtend na den bruiloftsnacht hunne morgengaven aan , jaarlijksche renten of kostbaarheden van verschillenden acrd 3 . In vele landen van Europa heerschte gedurende de middeneeuwen kleinachting voor het tweede huwelijk. Weduwenaars en inzonderheid weduwen , die andermaal een echt gesloten hadden , werden op hun togt uit de kerk of near de woning des mans door de ruwe volksmenigte met spotredenen begroet en niet zelden als op brandschatting gesteld , zoodat zij zich door uitreiking van penningen tegen beleediging moesten vrijwaren. Des nachts geschiedde het vaak, dat de volksmenigte voor de woning der echteiingen zamenschoolde , om hunne rust door een woeste ketelmuziek te storen. Of dergelijke onbetamelijkheden , die te Bremen en elders in onze na. 1) Zie Overijss. almanak , 1850 , bl. 74 vv. ; Ptiolhuysens] Register, I , bl. 23 , 37; Dozy , Stadsrechten van Zwol , bl. 101 vv. ; Van Hasselt, Oudh. yarn. Arnh. I, bl. 52 v. ; Diest Lorgion, Besch,r. van Gron. I , bl. 280 v. Tgl. Scheltema , Volksgebr. bij het vrijen en troutven , H. 93 vv. en vooral Van Alkemade, Nederlands displegtigh. I , bl. 192 vv. 2) Zie dit en dergelijke voorbeelden bij Van Hasselt , Geld. maandw. II , bl. '313 vv. 3) Zie Van Hasselt , Geld. oudh. bl. 168, 175; Selieltema , a. w. bl. 171 ; Van Alkemade, t. a. pl. I , bl. 217. 11 buurschap gewoon waren , ook op onzen bodem voorkwamen , weten wij niet, maar wij achten het waarschijnlijk , daar de oorzaak van het vooroordeel tegen het tweede huwelijk in den overall heerschenden geest der kerkelijken en in hunne wetsbepalingen gelegen was. Wel is waar had de oude kerk des christens bevoegdheid erkend , om na de ontbinding van den eersten echt door den dood een nieuwen te sluiten , maar over het algemeen zag zij met achterdocht op de zaak neder, gelijk de apostel Paulus reeds deed. Men ontraadde haar en hield haar voor een teeken van gebrek aan heerschappij over de lusten des vleesches '. Die opvatting ging van de vroegere christenheid tot de latere over, en nu sprak de kerk hare misbillijking van den tweeden echt op drievoudige wijze uit , door hen , die zulk een huwelijk aangingen , voor een of meer jaren zekere boetewerken op te leggen ; door hun de sacramentele huwelijksinzegening, die hun bij de eerste echtsluiting vergund was , te weigeren , en door den man , die tweemalen gehuwd was geweest , onbevoegd voor de klerikale wijding te verklaren 2. Daar en de kerk en de staat het huwelijk waardeerden als een noodzakelijk middel tot instandhouding en welvaren van gemeente en maatschappij , moesten beiden er zich met ernst op toeleggen , om de gewigtige instelling en hare regten , waar het noodig was , to handhaven. Zoo namen zij dan den echt in bescherming tegen alle gevaren , die hem van de zij de van bestaande zedeloosheid en ingewortelde misbruiken bedreigden , en waar de tuchtmiddelen der kerk voor dit oogmerk niet altijd toereikende waren , daar trad de burgerlijke regtsbedeeling op , om haar door meer of min strenge strafbepalingen te steunen. Overspel gold steeds voor grove zonde , en die openlijk van haar beschuldigd werden , 1) Zie mijne Gesch. van het kerkel. leven , II , bl. 324. 2) Zie de bewijsplaatsen bij Phillips , Ursprung der katzenmusiken, Freiburg 1849 , s. 51 ff.; vgl. boven II , 3 , bl. 367. 12 moesten voor den bisschop of zijn officiaal te regt staan. Aileen wanneer de overtreders in het geheim hadden misdaan en den biechtvader hunne schuld beleden , was het dezen geoorloofd hun boete op te leggen en hen buiten, den kerkvoogd om te absolveren '. In 1399 bepaalde de magistraat van Utrecht , dat die „in openbaar overspel zaten", op aanmaning moesten scheiden , of dat de man voor eene maand gevangen gezet zou worden en de vrouw voor een jaar uit de stad gebannen. In 1437 stelde men ter genoemde stele geldboete op de misdaad 2, en hetzelfde geschiedde te Arnhem en elders. Ter laatstgenoenide plaatse echter strafte men dubbel overspel bij den man met tepronkstelling „op de kook" en een kruis-brandmerk op het voorhoofd , bij de vrouw met het dragen van de ton of van schandsteenen , die met een keten om den hals hingen 3 Te Delft stond het den echtgenoot vrij , zijne op overspel betrapte vrouw met slagen en anderzins te tuchtigen 4. Te Haarlem plaatste men in 1541 een overspeler in eene mand boven het Spaarne ; hij hing daar „ten exempele" der aanschouwers , totdat hij het touw afsneed , in het water viel en zwemmende een heenkomen vond 5 . Het koopen en verkoopen van getrouwde vrouwen , dat omstreeks 1350 en 1387 op Wieringen, te Beverwijk en te Sparenwoude nog voorkwam , moest door kooper en verkooper met stevige geldboeten afgedaan worden 6. Bigamie en polygamie werden zeer verschillend gestraft. Te Deventer en' Kampen eischte men soms het leven der schuldigen , te Utrecht eeuwig bannissement of tepronkstelling en steendragen , in sommige gemeenten van Gelderland en 1) Zie het voorschrift van Jan van Arkel in Lat. Bat. s. I, p. 193. 2) Burman, Jaa/rboeken , I, bl. 217 , 493. 3) Zie Van Hasselt , Arnh. oudh. I , bl. 144 v. Vgl. [Molhuysens] Register, I , bl. 135. 4) Zie het Keurboek van Delft in Nijhoffs Thjdragen, nieuwe reeks, III, bl. 335. 5) Zie Molhuysens berigten bij Nijhoff, t. a. pl. H, bl. 82. 6) Zie voorbeelden bij Molhuysen , t. a. pl. 13 Holland geldboeten '. Het concubinaat , ofschoon bij geestelijken en leeken , gelijk wij later zien zullen , maar al te zeer gewoon, werd door kerkelijke en wereldlijke magten openlijk gelaakt , maar ook in de middeneeuwen trof de straf dezer ongeregtigheid het meest de kinderen der onwettig vereenigden. Bastaarden werden door het burgerlijk en . kerkelijk regt in sommige opzigten als regteloozen behandeld. Zij mogten volgens de wetten erven noch testamentaire beschikkingen maken , tenzij het hun van hooger hand vergund werd. Te Edam, Grootebroek en elders liet men hun niet toe , als getuigen voor de regtbanken op te treden 2. Tot het burgerschap en tot het lidmaatschap in sommige gilden en collegien werden zij onbevoegd verklaard s. Natuurlijke zonen van klerken konden te Utrecht niet tot priesters geordend worden, tenzij de paus hun dispensatie verleende 4 . Dikwerf echter had men mededoogen met de onschuldig lijdenden. In de kloosters van het kapittel van Nuis , waartoe sommige conventen in ons vaderland behoorden, was het op pauselijk gezag geoorloofd , hun prioraten en andere prelaturen op te dragen , „naardien het niet zeldzaam was, dat bastaarden met vele deugden en goede zeden gesierd waren" 5. In 1395 deed de heer van Schoonhoven afstand van zijn regt op de goederen van overledctne bastaarden 6. Van alle bezwaren , waarmede kerk en staat in de middeneeuwen te worstelen hadden , wanneer zij zich vereenigden tot handhaving van het huwelijksregt , waren geene meer gewoon en ernstig , dan die uit de zoogenaamde geheime huwelijken (matrimonia clandestina) voortsproten. Mogten wij bij de behandeling van . het 1) Zie Molhuysen , t. a. pl. bl. 84, en Register, I , 77. 2) Zie bij Van Mieris , III , bl. 34, 169. 3) Zie Anselmus , Codex Belgic. Antw. 1649 , bl. 18 v. ; Van Hassell , Ana. oudh. III , bl. 233 v. 4) Zie de Epist. synod. van bissehop Willem II in Lat. Bat. s. I ,_ p. 172. Vgl. boven , II , 1, bl. 290 n. 5. 5) Zie Nijhoffs Bijdragen, IX, bl. 32. 6) Zie bij Van Mieris , III , bl. 632. 14 voorgaande tijdvak het vermoeden uiten , dat van de invoering des christendoms in onze landen tot in de elfde eeuw zulke huwelijken onder onze vaderen alles behalve zeldzaam zullen geweest zijn 1, thans moeten wij verklaren , dat zij van de elfde tot in de zestiende eeuw tot de alledaagsche verschijnselen behoorden. Ofschoon keulsche , luiksche en utrechtsche synoden in 1281 , 1287 en 1293 een banvorinis oplegden aan alien , die met voorbijgang van kerk en geestelijkheid het waagden een echt aan te gaan , en eene dergelijke straf op alle medepligtigheid aan zulk bedrijf werd toegepast 2, steeds waren er leeken , die zich om de wet weinig bekreunden , en klerken , die zulken leeken gaarne voor goede gunsten en gaven ten dienste stonden , wanneer zij tot eene geheime huwelijksinzegening aangezocht werden , wat echter in de meeste gevallen niet plaats had. In 1310 , 1318 en 1347 werden door Guy van Avesnes , Frederik van Zyrik en Jan van Arkel synodale brieven uitgevaardigd , die de oude strafbepalingen vernieu.wden 3, maar ook dit baatte evenmin als de bemoeijingen , die hier en daar, te Zwol en elders 4, door de stedelijke magistraten en andere magten tegen het heerschend kwaad aangewend werden. Nog in de eerste decennien der zestiende eeuw waren de geheime huwelijken te Amsterdam zoozeer in zwang , dat de magistraat in 1525 liet afkondigen , dat alle poorters , „die op eenigerhande wijze trouwden , zonder dat er drie geregte kerkgeboden van den preekstoel of op andere behoorlijke plaatsen waren afgelezen , achttien karolus-gulden zouden verbeuren". De deken van Amstelland , die tot dusverre „voor een steekpenning" de geheime trouw „bij nacht en ontijden" door de vingers had gezien , waaruit tal van schandalen, 1) Zie boven , I , bl. 432. 2) Zie bij Hartzheim , III , p. 666 , 695 ; Lat. Bat. s. I , p. 168. 3) Zie Lat. Bat. s. I , 176, 180, 190. 4) Zie Dozy , Stadsrechten van Ztvol, bl. 114. Het weversgild te Arnhem nam geen leden op , tenzij hun huwelijk kerkelijk gesloten was. Zie Van Hasselt , Arnh. ouch. I, bl. 48. 15 polygamie enz. , waren voortgevloeid , bragt deswegen bij bisschop Hendrik van Beijeren klagten in , waarop den magistraat op strafe van ban en interdict gelast werd de keur in te trekken , naardien huwelijkszaken uitsluitend voor de geestelijke regtbank behoorden. Doch burgemeesters en raden lieten zich door 's kerkvoogds bedreigingen niet verschrikken en werden door Karel V gesteund Hoe reeds lang te voren heeren als Otto van Arkel onverlaten , die door het aangaan van geheime huwelijken jonge dochters en weduwen verdorven hadden, buiten de geestelijkheid om op het strengst wisten te straffen , hebben wij den lezer vroeger herinnerd 2 . De wijze , waarop de edit in het geheim gesloten werd, was niet altijd dezelfde, hoewel in alle gevallen van dien aard de drievoudige afkondiging der kerkgeboden verzuimd werd. Sommigen trouwden elkander in tegenwoordigheid van eenigen priester, die zich daartoe liet vinden ; anderen , en deze waren het talrijkst , deden het zonder priester en al of niet in bijzijn van enkele getuigen. Partijen gaven elkander een ring of godspenning en beloofden elkander trouw met deze of soortgelijke woorden : „ik scheide niet van u , tenzij God en de dood ons scheide"! Als men daarbij elkander de regterhand toegereikt had , was de plegtigheid afgeloopen , en men ging onbeschroomd tot de uitoefenig der huwelijksgemeenschap over. Meer conscientieuse lieden wenschten, dat hun echtverbond later door de kerkelijke inzegening werd bevestigd , maar daar men dan de absolutie des bisschops of althans die van den deken of parochiepriester behoefde en die absolutie betalen moest , behoorde dit vermoedelijk tot de zeldzaamheden s. Bleven de door 1) Zie Wagenaar, Amsterdam, I, bl. 223 v. en vooral De Hoop Scheffer in Studign en bijdr. op 't gebied der hist. theol. I, bl. 15. 2) Zie boven, II, 3, bl. 154. Een sprekend voorbeeld van zedblijke ellende , uit den geheimen echt voortspruitende , vindt men in de kroniek van het convent in het Gein bij Utrecht. Zie Van der Mondes Tijdschitift, 1842 , bl. 188. 3) Zie de belangrijke bescheiden bij Van Hasselt, Arnh. oudh. I, bl. 40 vv. 16 geheimen echt verbondenen elkander in het openbaar slechts getrouw , dan werden zij wegens gemis van de sacramentele inzegening door de groote menigte niet klein geacht. . Het yolk heette hen „echte getrouwde mannen en wiven", en ook de burgerlijke wetgeving liet hun onderlingen band in zekere mate gelden '. Vraagt men , waaraan het toe te schrijven is , dat geheime huwelijken bij onze voorvaderen z66 menigvuldig waren, en dat zij in spijt van het afkeurend oordeel der kerk bij de groote menigte in achting stonden , dan wijzen wij eensdeels op de vele huwelijksbeletselen , waarmede de klerken de leeken plaagden , en anderdebels op de verschillende gevoelens , die aangaande de sacramentele echtsluiting in. omloop waren. De huwelijksbeletselen , die alleen uit het bloedverwantschap , het zwagerschap en het peetschap ontsproten, moesten in kleine gemeenten — groote bestonden in onze gewesten in geringen getale — dagelijks bezwaren doen ontstaan , die in sommige gevallen , ja, door dispensation opgeheven konden worden , maar niet zonder moeite en kosten. Is het dan wonder, dat vooral lieden van geringen stand , wanneer zij op hunne bede aan den pastoor om kerkelijk vereenigd te mogen worden , een weigerend antwoord verwachtten of ontvingen , op andere wijge hun doel poogden te bereiken en den weg bewandelden , dien zij door anderen zagen betreden ? En dat men daartoe te ligter kwam , laat zich begrijpen , als men in aanmerking neemt , dat bij de klerken zelve tot de dagen des concilies van Trente onzekerheid bestond ten aanzien van de ministranten , door wie het sacrament des huwelijks eigenlijk uitgeoefend werd. Vroeg men hun , wie bij die uitoefening de De gelden , die men den dekens in Holland , Zeeland en West-friesland voor een geheim huwelijk schuldig was , werden in 1434 in het concordaat van Rudolf van Diepholt met Philips van Bourg. naauwkeurig bepaald. Zie Van Mieris , IV, bl. 1030. 1) Nog in 1584 handhaafde het hof van Holland eene vrouw,, die met een penning getrouwd en door den man verstooten was , in hare regten. Zie Sententien en gewezen zaken van den raad in Holland, Rotterd. 1662, bl. 537 vv. 17 bedienaren waren , maar enkelen wezen op den priester, verreweg de meesten op de echtelingen. Deze waren het, die hier als handelende personen optraden , want. zij spraken de onderlinge trouwbelofte nit en zij voleindigden het sacrament door het voltrekken der huwelijksgemeenschap. Bij zulk eene theorie konden menschen, wier kerkelijke zin weinig ontwikkeld was , er ligt toe komen , de tegenwoordigheid van den priester en diens bedrijf als iets accidenteels te beschouwen , dat men des noods missen kon. Wanneer men nu bij dit alles zich herinnert , dat de kerk geheime huwelijken wel berispte en bestrafte , maar ze daarom niet voor krachtelooze verbindtenissen hield 2, en daarenboven , dat gedurende dit gansche tijdvak vele cureiten en andere geestelijken als „clerici uxorati" bekend stonden , die zich door geheimen echt vrouwen hadden verworven en desniettegenstaande als goede mannen geeerd werden — dan , meenen wij , kan het verschijnsel , hier besproken , wel niemand verwondering baren S. Ten aanzien van de echtscheiding won gedurende de eerste eeuwen van dit tijdvak alom in de kerk de overtuiging steeds meer veld , dat zij , behalve ten behoeve van overgang tot den monastieken of klerikalen stand, volstrekt onbestaanbaar was , zelfs in gevallen van natuurlijk onvermogen der echtelingen of van echtbreuk. Dat deze stelling ook bij onze vaderen somtijds oorzaak van groote zedelijke ellende is geweest, laat zich ver1) De algemeene grondstelling was : "ministri huius sacramenti aunt i p s im et con i u g es contrah en te s, quia ipsi sibimet ministrant hic per verba illa , mutuo sibi dicta ; non est propria locutio , quod sacerdos conferat hoc sacramentum sicut ca tera , sed coniuges sibi mutuo conferunt et accipiunt." Zie Hahn , Die lehre von den sacram. s. 177. 2) Zie De Roquemont , 1. 1. p. 387 s. Het boek Van den seven sacramenten zegt : al ist dat die heylighe kerke dese heymelike truwe verbiedende is to ghescien, nochtans als se ghesciet is, se houdt ende blijft vast ende ghestade in alien manieren, als of se int openbaer ghesciet waer." 3) Over de "clerici uxorati , coniugati" later meer. De lezer herinnere zich intusschen de geheime huwelijken van Jan de Bakker en Duifhuis in de zestiende eeuw. Zie Gnaphceus bij Verwey , Historie van Jan de Bakker, Leid. 1652 , bl. 64 , 111 v., en Wiarda , Huibert Duifhuis , bl. 8. 2 18 moeden. Velen, die hun echt feitelijk vernietigd hadden door elkander te verlaten , en tot het aangaan van een nieuw huwelijk onbevoegd verklaard -waren , zochten waarschijnlijk ook bier, evenals in andere landen , bevrediging hunner neigingen op eene wijze , waardoor hun moreel en fysiek bestaan in gevaar gebragt werd , terwiji anderen morrend volhardden in een echtschap , dat alle kenteekenen des huwelijks verloren had In de vijftiende eeuw echter schijnen de gevoelens der geleerden in ons land aangaande de gewigtige zaak aanrnerkelijk verzacht te zijn. Het meervermelde boek „van den seven sacramenten" leert to ch , dat scheiding van tafel en bed wettig gevolg kan zijn van voortdurende en grove vishandeling der vrouw van de zijde des mans , maar niet omgekeerd , daar de man volgens ,,gemeen recht" het in zijne magt heeft, „sijn wijf van quader opinien van haer quade zeden te castien , te binden , te sluten ende te slaen". Volkomen echtscheiding , meende de schrijver van genoemd boek , kon plaats hebben na bewezen overspel van man of vrouw , of wanneer een der echtelingen van het heidendom of jodendom tot het christendom overging , terwiji de ander in zijne afkeerigheid van het laatstgenoemde volhardde. § 2. Vasten en. procession. De overtuiging , dat zekere mate van onthouding van spijs en drank als tuchtmiddel des ligchaams een bevorderingsmiddel voor den welstand der ziel moest geacht worden , ging van onze christelijke voorgeslachten voor de elfde eeuw op die van lateren tijd over, en evenals 1) Vgl. Von Raumer, Hohenstaufen, VI, s. 510. 19 voormaals waren ook thans .de vasten of vrijwillige of gedwongene 1 De vrijwillige vasten waren een uitvloeisel van den ascetischen -ijver der individuen , of van voorschriften, tot wier naleving de leden der kloosterorden of kloosterlijke vergaderingen zich uit eigen beweging verbonden hadden, en dientengevolge van verschillenden aard. Tijdens het opkomen en heerschen der moderne devotie, in de veertiende en vijftiende eeuw en daarna , ontbrak het in ons vaderland geenszins aan voorbeelden van overmatig strenge onthouding. In het karthuiser-convent Nieuw-licht bij Utrecht leefde omstreeks den aanvang der zestiende eeuw zekere Rudolf van Oudewater, die , na in de wereld een losbandig leven gevoerd te hebben, als monnik wegens zijn hoogen ernst en zijne forsche zelfkastijding als een heilige vereerd werd , totdat hij ten laatste ten gevolge van zijn streng vasten tot waanzin verviel 3. Dergelijke voorbeelden van onbesuisden ijver kwamen omstreeks honderd jaren te voren ook onder de eerste monniken van Windesheim voor. Broeder Berthold ten Have en Nikolaas van Schoonhoven werden door hun overdreven vasten en nachtwaken slagtoffers van ongeneeslijke krankzinnigheid, waarom hunne oversten bepaalden , dat voortaan geene novicen meer aangenomen zouden worden , tenzij de verklaring door hen afgelegd. werd , dat zij gereed waren wel te eten en wel te slapen en zich ook te dezen aanzien aan eene goede tucht te onderwerpen S. Aan alle leden der windesheimer-congregatie was het nuttigen van gebraden vleesch verboden , maar gekookt vleesch werd hun driemalen 's weeks voorgezet ; op de drie overige dagen aten zij geene vetspijzen dan eijeren en melkkost, en op vrijdag niets dan de schrale pottage , die tot de veertigdaagsche kerkvasten behoorde 4 . Dezelfde regel, . 1) Zie bover, I, bl. 434. Het boekske Cura clericalis (zie boven , II, 2 , bl. 405) zegt : 'ieiunium stimulum carnalium viciorum reprimit , mentem ad divinorum contemplationem elevat", ceet. 2) Zie Rayssius , Hierogazoph,ylaciun p. 381. 3) Zie Joh. Busch , Citron. TV indes. p. 277. 4) L. L p. 274. 2* 20 met uitzondering van de bepaling aangaande gebraad , gold ook voor de heeren der duitsche orde , die op zondag , dingsdag en donderdag vleesch aten , op maandag, woensdag en zaturdag „witte spise", d. i. eijeren en melk, op vrijdag „vastelike spise" '. De karthuisers smaakten nimmer boter, olie of eenige vetspijs; van kruisverheffingsdag in September tot paschen namen zij dagelijks slechts een maal en in de quadragesima niets dan water en brood s. De gedwongen vasten heetten bij onze voorgeslachten ,de bodvasten der heilige kerk", waarbij men alleen „vastelijke spijzen", d. i. spijzen „zonder vleesch en zuivel" nuttigde '. Volgens de leer van Dionysius den karthuiser was het een dure pligt der parochiegeestelijken hunne parochianen met de voorschriften der kerk dienaangaande gedurig bekend te maken , en Hun de stelling in te scherpen , dat het verzuimen der vasten doodzonde was, tenzij hun pastoor of zijn vicaris om redenen van gezondheid of anderzins dispensatie had verleend 4. Wannneer onze vaderen de vasten van vrijdag en zaturdag onder de bodvasten begonnen te rekenen , is ons niet gebleken. Geert Groote schijnt hare onderhouding als eene daad van vrije devotie beschouwd te hebben 5; maar in de eerste decennien der zestiende eeuw , toen de beginselen van het protestantisme in Gelderland veld wonnen , werd aldaar het eten van vleesch op vrijdag en zaturdag met geldboeten gestraft 6. Van de jaarlijksche vasten golden de veertigdaagsche v66r paschen steeds als de voornaamste maar ook de quatertemper-vasten en die der kruisdagen. (dies rogationum) werden , gelijk vroeger, gewigtig ge1) Zie bij D'Ablaing , De duitsche orde, bl. 225. 2) Zie boven , II , 2 , bl. 123. 3) Zie den regel der amsterdamsche begijnen bij Le Long , Reformatie van Amst. bl. 352. 4) De vita cwrator. ed. 1. I , fol. 486. 5) Zie bij Thomas a Kemp. 's mans Conclusa et proposita , ed. 1. p. 923. Vgl. Binterim , a. a. o. II , 2, s. 615 f. 6) Zie Van Hasselt , Geld. maand4v. I , bl. 5 v. 7) Zie Dionysius earth. 1. 1. 21 acht 1 en z66 ook de zoogenaamde vigilien of vastendagen , die aan het hemelvaartsfeest , pinksteren , St. Jan , St. Pieters- en Paulsdag enz. voorafgingen 2. Hoewel de hooge geestelijkheid de veertigdaagsche vasten als eene heilige instelling der oudvaderen steeds poogde te handhaven, moisten sommige onzer bisschoppen hunne eischen te verzachten , als die verzachting strookte met eenige finantide bedoeling. Toen in 1513 de toren der St. Pieterskerk te Leiden omgestort was , vergunde Frederik van Baden alien ingezetenen van - Rijnland het gebruik van melkspijzen (lacticinia) gedurende de paaschvasten , mits zij op aansporing hunner pastoors aalmoezen tot herstelling der kerk uitreikten 3 . Verwisseling van de vasten met andere „goede werken" werd ook door Dionysius den karthuiser voor geoorloofd verklaard , maar zij moest onder goedkeuring der cureiten geschieden 4. De procession , die , gelijk men aanstonds zien zal , somtijds aan de vastendagen verbonden en vermoedelijk bij onze voorvaderen sinds de invoering des christendoms hier te lande bekend waren 5, werden gedurende dit tijdvak in aantal vermenigvuldigd en , ten gevolge van den meer en meer bij het yolk doordringenden kerkgeest steeds luisterrijker, vooral nadat de rederijkers hun talent voor het dramatische en decoratieve op de voornaamste omgangen ter toepassing begonnen te brengen. Men kan ze onderscheiden in gewone en buitengewone. D e gewone waren algemeene of plaatselijke en keerden jaarlijks weder ; de buitengewone werden op aanschrijving van kerk of staat onder bijzondere tijdsomstandigheden gehouden 6. , bl. 437. 1) "Vgl. boven , 2) Zie Broeder Gheraerts Natuurkunde van het geh,eel-al, uitg. van Clarisse in de Werken van de maatsch. van letterk., nieuwe reeks IV, bl. 77 v. 3) Zie het diploom bij Matth. Anal. V , p. 883. 4) L. L 5) Zie boven, I , bl. 394. 6) Een overzigt van de algemeene geschiedenis der procession vindt men bij Binterim , a. a. o. IV , 1, s. 535 ff. Vgl. mijne Geschied, van het kerkelijk leven , II , bl. 168 v. 22 Van de gewone procession , die algemeen gevierd werden , waren die van den palmzondag , de kruisdagen en den sacramentsdag de voornaamste. Hoe de omgang van palmzondag to Utrecht , Amsterdam, Haarlem en elders door het omvoeren van een houten ezel met een daarop geplaatst Christus:beeld en door het dragen der gewijde palmtakken opgeluisterd werd , deden wij den lezer vroeger opmerken 1 . De procession der kruisdagen , die steeds het karakter van vast- en bededagen behielden , waarop men smeekgebeden voor den goeden oogst , -den vrede van stad en land en alle gemeenschappelijke belangen opzond 2, waren over het algemeen van ernstigen aard , maar daarom niet van uitwendigen glans beroofd. In de conventen der vergadering van Windesheim werden zij binnen de kloostermuren gehouden , waarna de monniken op den eersten kruisdag een soberen maaltijd hielden , als op een gewonen vastendag ; den tweeden en derden kruisdag werd de omgang herhaald, maar dam nuttigden zij ook melk en eijeren S. Te Utrecht gingen op alle Brie de kruisdagen statelijke procession van den dom en de St. Salvatorskerk uit , waarbij de kanoniken der vijf kapittelen zich gezamenlijk in den stoet schaarden en kruisen , vaandels en reliekenkassen in menigte omgedragen werden. De kapittelheeren , die hunne statuten volgden , wandelden blootsvoets onder het zingen van litanien , waarbij de menigte haar kyrie-eleison liet hooren ; van de eene collegiaal-kerk gingen zij naar de andere , en gezamenlijk bezochten zij ook de parochiekerken , wier geestelijken eenige diensten met hen verrigtten en zich daarna bij hen aansloten. Aan de kapittelheeren. vielen gedurende de kruisdagen slechts uitdeelingen van visch, zalm, snoek , bra,sem enz. ten deel , gelijk het op vastendagen paste 4. Te Amsterdam werden de omgangen der kruis1) Zie boven , II , 3 , bl. 219 v. 2) Zie Dionysii earth. Sermones, I, fol. 214 ed. 1., waar men twee sermoenen voor de kruisdagen aantreft.3) Zie den Ordinarius Wyndes. fol. xxiij. 4) Volgens de Ordina/rii van den dom en van St. Salvator. 23 dagen door klerken en leeken op soortgelijke manier gehouden. De stoet trok de Haarlemmer-poort uit en den Singel langs , totdat hij door de Reguliers-poort weder binnen de vesten kwam ; vervolgens ging men van kerk tot kerk , en als men St. Joris-hof had bereikt , waar de heilige met den draak , en in zijne nabijheid St. Margriet was afgebeeld , zongen de klerken een vers , dat op zonderlinge wijze op deze voorwerpen toepasselijk gemaakt werd '. Tot elf uren v66r den middag vastten de geloovigen ; daarna verkwikten zij zich met vischspijzen '• Glansrijk bovenal waren de omgangen , die men alom op sacramentsdag hield 3 . Walich Sywaertsz., die ze te Amsterdam nog in het midden der zestiende eeuw bijwoonde , verhaalt , dat de optogten van het feest te dier stede hu.n luister voor een goed deel aan de gilden te danken hadden 4. Deze corporation vertoonden zich dan in voile heerlijkheid , met hare standaarden en de beelden harer specifieke heiligen. De overlieden droegen brandende waskaarsen in de hand. Schoone jonge dochters traden op voor onze lieve vrouw , Maria Magdalena, St. Barbara enz. St. Joris , door een jonkman te paard vertegenwoordigd , en St. Margriet noch de draak ontbraken. Kinderen , als engelen en duivelen uitgerust, vormden verschillende groepen. De engelen „met gulden vleugelen op de schouders" speelden op „hakkeborden en cymbalen." De duivelen , in bonte kleederen gehuld, droegen „schrikkelijke grijnzen" en pekstokken , waarmede zij heen en weer liepen , om den stoet ruim baan door de opeengedrongen menigte te maken. Voorts kwamen de geharnaste schutters en hunne „koningen , die 1) Men zong : "simile est enim regnum coelorum homini negociatori , quterenti bonas margari t a s". Die derhalve St. Margriet eerde , werd gelijk gesteld met den wijzen mensch , die het godsrijk zoekt! 2) Zie Walich Sywaertsi. , Boomsehe mysterien , voorrede. 3) Zie boven , II , 3 , bl. 236 v. 4) Zonder twijfel was dit in al onze grootere steden het geval. Hoe de magistraat van Goes voor de deelneming aan en de goede orde bij het houden der procession , vooral door de gilden , zorgde , leert Romer in het Nederl. cerehief , bl. 375 vv. 24 den papegaai geschoten hadden", met een zilveren papegaai , op een sierlijke Stang geplaatst , voor welke mannen op verschillende plaatsen lustig wijn werd geschonken. Verder volgden de schoolknapen in witte koorkleeren , wier gezangen elkander afwisselden , waarop de geestelijken toetraden met kleurige kappen , vaandels en hei -ligenbd.Nakrenvtodzichmnderbroeders , aan wier hoofd op een hoogen staf een crucifix werd gedragen ; dan de zoogenaamde „zieltjes", boetelingen of zeer devote lieden , die zich vrijwillig onder de boetelingen schaarden en geen ander kleed droegen dan een wit laken , dat hun hoofd en gansche ligchaam hedekte. Na deze verschillende groepen naderde een priester met het hoogwaardige in den schitterenden monstrans. Hij was vergezeld van de vier burgemeesters der stad , die op vier staven den tabernakel of de tent droegen , waardoor het sacrament overschaduwd werd. De stoet werd gesloten door de leden van den raad en stads-speellieden , wier trompetten , pijpen en schalmeijen zich nu en dan lieten hooren. Tot bewaring der orde was in den omtrek van den tabernakel eene menigte van „schoutendienaars" geplaatst , die bij voorkomende stoornissen de kracht hunner roeden beproefden '. Gewone procession , die jaarlijks weerkeerden , maw slechts van plaatselijken aard waren , worden in onz-e bronnen z66 veelvuldig vermeld , dat wij den lezer zelfs de voornaamste niet zouden kunnen noemen, zonder hem te vermoeijen Wij zullen onze mededeelingen derhalve beperken tot eenig berigt aangaande enkele omgangen , waarvan wij weten , flat zij bij onze voorgeslachten bijzondere onderscheiding genoten. Te Dordrecht , waar men op zondag na St. Magdalena-dag ter gedachtenis van de mirakuleuze bewaring . 1) Zie Walich Sywaertz. , Roomsche mysterien , fol. 46 vv. Vgl. de beschrijving der processie op sacramentsdag te Delft in °wilt. van Delft. bl. 146 v. 2) Wij verwijzen den belangstellende vooral naar onze stede-besclirijvingen en de Kerkel. oudited. van Van Heussen en Van Rijn. 26 van een ciborium bij den brand van het sacramentsgasthuis in 1407 een grooten omgang hield , vierde men sedert het midden der vijftiende eeuw op zondag na St. Pieters- en Paulsdag ook „de processie van 't heilig hout", die nog honderd jaren later voor een der glansrijkste van ons gansche vaderland werd gehouden. In den morgen stroomde de van heinde en verre opgekomen schaar naar de Groote-kerk , om de solemnele mis „van den houte" to hooren. Na, deze plegtigheid begon „de triumfante omgang." Aan het hoofd ging „de heiligekruisdager" onder een „karmozijnen dais" of tabernakel , die door de schepenen gedragen en voorafgegaan werd door de „trumpers" der stad en gevolgd door het gild of de broederschap „van den heiligen houte." Hierop vertoonde zich een groote schaar van kloosterlingen en klerken , allen in bet ornaat van hun stand , zingende en biddende ; dan de magistraatsleden , de gilden en de sckutters met hunne insignien. Op eenigen afstand volgde het „wagenspur der rederijkers, eene reeks van ruime wagens , door arme lieden getrokken , waarop voorstellingen van verschillenden aard : „Goliath met zijn toebehooren", de aartsvader Abraham , „onzer vrouwe boodschap", waarbij de en.gel en Maria vertegenwoordigd waren , de drie koningen , de togt . der heilige familie naar Egypte , de besnijdenis , de twaalfjarige Jezus in den tempel , de instelling des avondmaals , de berg van Calvarie , het graf met de drie Marias , „God in 't hofke" van Gethsemane , en daarenboven menigte van santen en santinnen , de wijze en dwaze maagden , „het scheepke met de elfduizend maagden", en , opdat na zooveel ernstigs de zin des yolks weder opgevrolijkt wierd , de reus en reuzin , „de duivelen met hun kapitein", Lucifer en „speulman" enz. Eene onafzienbare volksmenigte sloot den stoet , dien tal van toortsdragers verzelde. Intusschen daverde de stad van klokgebeijer en , sedert het midden der zestiende eeuw , van kanongebulder., Alle kerken en straten waren versierd, en de beelden bij poorten en bruggen , kloosters en kapellen met waskaarsen voorzien. De 26 rederijkers speelden vervolgeiis hunne „cluyten" en werden door de kapittelheeren der Groote-kerk op bier onthaald , terwijl uit stads-schatkist geld en wijn werden uitgedeeld aan kloosterlingen , stedelijke ambtenaars enz. Weinig minder glansrijk waren de procession „van het heilig kruis" en „van 't sacrament van Niervaart", die jaarlijks te Breda werden gehouden. Tot viering van beiden kwamen de gilden en schutterijen der stad en der gansche baronie op , die zich naar vaste orde in den trein voegden. Trompetters en pijjers en andere speellieden ontbraken ook bier evenmin als het geliefde „wagenspul". Op sommige wagens werden bijbelsche tafereelen voorgesteld , de herders van Bethlehem , koning Herodes , „Jan baptists legende" enz. ; op andere zag men St. Joris met den draak , of St. Hubert ; op eenige den onmisbaren reus met zijne weerhelft , „den wildeman", de vier heemskinderen en dergelijke fantasiebeelden. Om het zonderling mengsel van heilig en profaan nog zonderlinger te maken , zorgde men , dat in den stoet zich ook ,,zwaarddansers en kalverdansers" bevonden , die door hunne luchtige sprongen het mogelijke deden , om de menigte bij de aanschouwing van de bijbelsche "figuren" en het strakke gelaat der kerkelijken. in eene opgeruimde stemming te houden 2. Terwijl de stadsgemeenten van Dordrecht , Breda en andere aanzienlijke plaatsen op hunne jaarlijksche procession roemden , mogten ook enkele dorpen in ons land op iets dergelijks bogen. De Lier bij Delft had een vermaard beeld van „St. Joris met zijn zilveren harnas", dat door den beeldstorm van 1566 eene treurige beruchtheid verkreeg. jaarlijks werd het in staatsie naar Delft gedragen tot aan de Waterslootsche-poort , die men gesloten vond. Daar begonnen de klerken dan uit den 24n psalm te zingen : „haalt, o vorsten, uwe 1) Zie Sehotel , Kerkel. Dordrecht , I, bl. 9 vv. , en Letter- en oudheidk. avondstonden, bl. 185 vv. De lezer weet , dat procession als de beschrevene in Belgiii en elders nog heden voorkomen. . 2) Zie Van (door, Besch.r. van Breda , bl. 90. 27 poorten op , en gij , o eeuwige poort , ga open , en de vorst der heerlijkheid zal binnen treden." Nu ging de poort open ; de trein kwam binnen de stad , trok haar onder grooten toeloop door en verliet haar weder langs denzelfden weg '. Nog grooter naam had sinds 1447 de processie van Eiteren bij IJsselstein , waarbij de bij onze vaderen zoozeer vereerde „broederschap der melaatschen" een voorname rol vervulde. Als „de lieve vrouw van Eiteren" werd omgedragen , stroomden ontelbare vreemdelingen toe , om van de plegtigheid getuigen te zijn 1 . Dat onder buitengewone omstandigheden door onze voorgeslachten ook buitengewone procession werden gehouden , is den lezer reeds gebleken $. Bij de vroeger vermelde „generale omgangen" — z66 werden zij door onze vaderen doorgaans genoemd , en omdat zij niet zelden door de hooge regering voor het gansche land nit-, geschreven , en omdat zij , wanneer zij plaatselijk waren, door de gansche burgerij bijgewoond werden — bij de reeds vermelde zullen wij niet nader stilstaan , en evenmin ons ophouden bij de vele andere, waarvan onze bronnen gewagen , naardien hun karakter van dat der reeds beschrevene weinig of niet verschilde. Slechts merken wij op , dat zij doorgaans ten gevolge van onverwachte gebeurtenissen gevierd werden , wanneer de gemoederen van land- of stadgenooten om gemeenschappelijke voorregten verheugd , of wegens gemeenschappelijke oorzaken van kommer bedrukt waren. Toen Karel de stoute in 1466 de stad Dinant stormerhand ingenomen had , werd op bevel van hertog Philips door den raad van Holland last gegeven tot het houden van „een lofdag"; in den morgen moest men ,,generale processie doen met het sacrament en 's avonds overal schoonvuren ontsteken en vreugde bedrijven" 4. Toen, gelijk wij vroeger berigtten , in 1513 de toren der Pieterskerk te Leiden 1) Zie Oudh. van Delft. bl. 311 , en Kerkhist. mrchief, III , bl. 123 vv. 2) Zie De Geer, Bijdr. tot de gesch. van Utrecht, bl. 32 v. 370 vv. 3) Zie boven , II , 3 , bl. 254. 4) Zie den brief bij Kist , Neerlmnds bededagen, I , bi. 82._ 28 omgestort was , zonder dat het ongeval eenigen burger het leven kostte , gebood de magistraat den poorters , op een bepaalden dag ter misse op te komeri en daarna „de generale processie met het eerwaardig sacrament te volgen" In de lente van 1446 waren de ak kers om de stad Utrecht tengevolge van langdurige droogte in onbruikbaren staat. Op drie achtereenvolgende vrijdagen werden statelijke omgangen gehouden , „om den hemel te bidden om goed weder, opdat men het koren in de aarde mogt brengen". Tien jaren later geschiedde ter zelfder stede iets dergelijks e. Van de indrukken, die door de procession op het gemoed onzer voorgeslachten gemaakt werden , -zijn weinige .b_erigten tot ons gekomen. Vermoedelijk waren zij het diepst bij de vroeger vermelde „zieltjes" of bOetelingen, die bij de meeste omgangen , niet alleen te Amsterdam, maar ook te Delft , Dordrecht en elders 3, zich in hun fan.tastiesch gewaad vertoonden , en blootsvoets onder zuchten en tranen den trein volgden. Doorgaans waren zij menschen , die eenig openbaar misdrijf hadden begaan en door de kerkelijke of wereldlijke overheden tot deze boete- . aktevrpligwdn;maetzlwrnijdvoe bij uitnemendheid, die bf wegens eene afgelegde gelofte bf uit „grondootmoecligheid" zich vrijwillig onder de poenitenten schaarden. Van de toeschouwers en de deelnemers aan den omgang „van 't heilig hour te Dordrecht leest men , dat zij zich onderweg gedurig op de borst sloegen en „alle teekenen van devotie gaven" 4. Dat die teekenen bij vele geloovigen welgemeend waren , betwijfelen wij niet. Er ligt in eene ordelijk gehouden processie , ook zelfs voor den protestant der negentiende eeuw , iets imposants ik denk hier met welgevallen terug aan den beroemden omgang van St. Rochus , dien ik naar het voorbeeld van G6the vOor eenige jaren te 1) 2) 3) 4) A. w. I, bl. 97. Burman , Jaarboeken, II, bl. 100, 304. Zie Oudh. van Delft. bl. 145 ; Schotel , Kerkel. Dordrecht, &hotel, t. a. pl. bl. 9. 29 Bingen bijwoonde — jets aangrijpends voor het godsdienstig gevoel , dat op den roomschgezinde te krachtiger werken moet , naarmate hij te sneer overtuigd is , dat deze plegtigheid door de tastbare tegenwoordigheid van zijnen hemelschen Heer in het sacrament verhoogd wordt. Wanneer wij daarbij in aanmerking nemen , dat de tafereelen , die door de wagenspelen te aanschouwen gegeven werden , soms van hoogernstigen aard waren, daar zij de treffendste voorvallen uit het leven en lijden des Heilands voorstelden , dan gelooven wij gaarne , dat de procession gemoedsaandoeningen konden te weeg brengen , die , zoo niet tot duurzame inwendige heiliging , dan toch tot uitingen van oogenblikkelijke devotie leidden , die de toenmalige geslachten als bewijzen van voortgang in het goede aanmerkten. Toch zou men zich, bedriegen , als men meende , dat deze godsdienst-akten , waarbij het heilige zoo roekeloos met het onheilige vermengd werd, over het algemeen eene stichtende uitwerking zouden gehad hebben. Dionysius de karthuiser, die de waardij der processie voor het godsdienstig leven , zoo zij met ernst werd uitgevoerd , niet betwijfelde , beschuldigde zijne tijdgenooten , die de groote steden van ons land en naburige streken bewoonden , dat zij de omgangen op de deerlijkste wijze misbruikten , daar de dagen , waarop men ze vierde , tot dagen van openbare wanorde , dronken'schap en krakeel werden verlaagd 1 . Nog in 1549 werden door eene keulsche provinciaal-synode dergelijke beschuldigingen uitgebragt , waarbij het wereldsch karakter, dat de optogten aangenomen hadden , met verdiende strengheid gelaakt werd 2. 1) Zie Dionysius Carth. De modo agendi processiones, onder de Opera min. ed. 1. I , fol. 513 ss. 2) Zie bij Hartzheim , VI , p. 558. 30 § 3. Bedevaarten. De liefde voor de bedevaart , die den meest devoten onder onze vaderen reeds in het voorgaande tijdvak eigen was ', werd bij onze natie steeds sterker, naarmate zij meer met den middeneeuwschen kerkgeest bezield en de plaatsen , waar wonderdoende Maria-beelden , bloedige hostien , stukken van het ware kruis enz. voorkwamen , vermenigvuldigd werden. De °order'', waarheen zich de schreden onzer pelgrims van de elfde tot de zestiende eeuw wendden , lagen , gelijk voormaals , zoowel binnen als huiten de grenzen van ons vaderland en waren, vooral in de twee laatste eeuwen vaar de hervorming , z66 talrijk , dat wij het niet wagen zullen alle , waarvan onze bronnen melding maken , hier te noemen , laat staan te beschrijven. Aileen van de voornaamste , die door onze landgenooten het meest bezocht werden , en van sommige, van waar de bezoekers zeer karakteristieke indrukken medebragten, zullen wij den lezer eenig bescheid geven. Wanneer wij het oog slaan op de bedevaartsoorden , die op den bodem van het tegenwoordig Nederland gevonden werden , merken wij al aanstonds op , dat de oudste , die door onze pelgrims bezocht werden , hun aantrekkingsvermogen doorgaans aan eenige heiligen-relieken te danken hadden , terwij1 de jongere meestal wegens het bezit van eene wonderhostie of van een mirakuleus Maria-beeld werden onderscheiden. Egmond, waarheen het graf van St. Adelbert- reeds in het voorgaande 1) .Zie boven , I , bl. 439 vv. Belangrijke bijdragen voor de geschiedenis der bedevaart bij onze voorgeslachten werden geleverd door Pool , Frederik van Heilo, bl. 91 vv. Over den oorsprong en de oude geschiedenis der bedevaart handelde ik in mijne Gesell.. van laet kerkel. Leven bl. 351 vv. Over beevaartsoorden op onzen bodem vindt men een en ander in de Letteroef. voor 1867, bl. 341 v. 31 tijdvak niet alleen christenen maar ook heidenen ter beevaart trok bleef voortdurend de belangstelling der geloovigen boeijen , en zulks grootendeels ten gevolge van de vele wonderverhalen , die aangaande den heilige en de bij zijne rustplaats ontsprogen bron in omloop waren. Was aartsbisschop Egbert van Trier, 's graven Dirks zoon , reeds vroeger door Adelbert van de koorts genezen , later genoten gravin Sofia en haar reisgezelschap op hun togt naar St. Jacob van Compostella zijne bescherming , toen zij door de dolksteken van eenige roovers werden bedreigd. Geen wonder, dat men zelfs uit verwijderde streken , van Aken en elders , den geroemden sant zijne offeranden en gebeden kwam brengen 2. De Willebrordsput te Heilo , reeds in de dagen van Alcuinus buiten onze grenzen befaamd en nog heden bij onze roomschgezinde landgenooten in eere wegens genezingen , naar men meent , door zijn water bewerkt , werd evenals zekere kapel , die voormaals in zijne nabijheid verrees , gedurende al de middeneeuwen door tal van beevaartgangers bezocht 3 . Hetzelfde veronderstellen wij van de kloosterkerk van Dokkum , waarin de staf, het misgewaad , een kelk en andere relieken van Bonifacius werden bewaard , benevens eenige steenen , die voormaals brooden waren geweest , maar door den heilige in steenen veranderd , nog steeds den smaak van tarwebrood behielden 4. Bedevaarten naar Deventer, om de graven van Lebuinus , Marchelmus en bisschop Radboud te „visiteren", waren nog in de dertiende en veertiende eeuw gewoon S. De relieken van Werenfried lokten pelgrims naar Elst in de Betuwe , die van bisschop 1) Zie boven, I, M. 441. 2) Zie Hollandice citron. ed. Mint , p. 115, 130 ; Job. a Leidis, Annal. p. 8. Agmund. p. 4 ss. ; Molanus , Indieul. sander. 3) Zie Lux , Levenssehets van Willebr. bl. 53 v. ; Navorseher, 1862, bl. 294, 354. 4) Zie Oudh. van Friesl. I, 131. 410 v. 5) Zie Dumbar, Kerkel. en wereltl. Dev. I , bl. 232. 32 Bernulf mar de St. Pieterskerk te Utrecht en die van de h. Cunera naar Rhenen 1 Bedevaarten, die met de vereering van het sacrament zamenhingen en almede binnen ooze grenzen konden gemaakt worden , werden , vooral in het laatst van dit tijdvak , naar Amsterdam , Breda , Hasselt , Solwert bij Appingadam , Stiphout in Noord-brabant en enkele andere plaatsen ondernomen. Te Amsterdam bewaarde men in de Nieuwezijdskapel de sedert 1345 vermaarde wonderhostie , wier onsmakelijke geschiedenis tot op onzen tijd sommigen roomschgezinden lief, is ; men vierde hare eer sinds 1498 nog luisterrijker dan vroeger met een glansrijken omgang , die tal van pelgrims deed opkomen 2. Niet minder bezocht was de kerk van Breda , waar sedert 1449 de mirakuleuze ouwel werd bewaard , die omstreeks 1300 in een veep te Niervaart was gevonden 3. Te Hasselt , waar door het hoogwaardige tal van wonderers was gewrocht , verrees na 1357 de „sacramentskapel". Vele pelgrims begiftigden haar, inzonderheid nadat Nikolaas van Cusa aan hare bezoekers een aflaat van honderd dagen had toegezegd 4. Te Solwert werd eene dergelijke sacramentskapel gezien , waarin de geloovigen zamenvloeiden om een ciborie te eeren , dat op mirakuleuze wijze van den ondergang bewaard was 5. In de kerk van Stiphout bezat men sedert 1342 twee geconsecreerde ouwels , waarbij tot het jaar 1587, toen zij „van den vijanden , die men noemt geusen", verbrand . 1) Zie Heda, p. 118, en Buchelius , p. 126; Molanus, 1. 1. p. 81; Kist, Kerkhist. mischief, II , bl. 36 v. 2) Het gedicht van Willem van Hildegaersb. Van den sacr. van Amsterd. werd uitgeg. door Leendertz , Sneek 1845. De rijke literatuur over het ',sacrament van mirakel" is grootendeels door Buddingh aangeduid, Mirakel-geloof, 's Gravenh. 1845 , bl. 69 v. 123 vv. De jongste bewerking van de geschiedenis der wonderhostie werd door Alberdingk Thijm geleverd, Dietsche warande , VIII , bl. 219 vv. Over vermelde processie zie men Oudh. van Amstell. bl. 138 v. 3) Zie van Goor, Beschr. van Breda, bl. 89 ; vgl. boven, II, 3, bl. 271. 4) Zie Ebbinge Wubben in den Overijss. almaynak , 1850, bl. 30 vv. 5) Zie Boeles , Theehonderdjar. bestaan der gem. van Noorddijk, (iron. 1846, bl. 64. 33 werden , vele genezingen , inzonderheid van krankzinnigen, heetten te geschieden I. De talrijke steden en dorpen van ons land , die won.derdoende Maria-beelden bezaten 2, waren vermoedelijk wegens dat bezit ook alien bedevaartsoorden. Dat het door gravin Machtelde aan 's Gravenzande geschonken beeld pelgrims trok, is bekend 3. Te Lieve-vrouwe-polder op Walcheren roemde men op eene „moeder Gods", wier faam menschen van alle Standen naar den beevaartsstaf deed grijpen. In 1416 werd zij , naar men zegt , door Willem van Beijeren , keizer Sigismund en tal van edelen bezocht 4. Maar nog meer ,gevierd was de Maria van Aardenburg en die van 's Hertogenbosch. Eerstvermelde begon in 1273 plotseling wonderen te doen , en welhaast werd Aardenburg ten gevolge van het vertier, door het verkeer met de ontelbare pelgrims aangebragt groot en rijk. Philips de goede , die in 1423 gunstige beschikkingen maakte ten behoeve van allen , die uit devotie naar Aardenburg zouden trekken , toog zelf twee jaren later met groot gevolg derwaarts, en reeds fang te voren en daarna kwamen zelfs koningen van Frankrijk en Engeland bij het wonderbeeld hunne gaven en gebeden offeren 5. De overoude „koningin der .engelen", die nog heden eene zeer bedenkelijke heerlijkheid aan de schoone St. Janskerk te 's Hertogenbosch verleent , werd almede door gekroonde en gemijterde pelgrims uit het vaderland en den vreemde gehuldigd , hoewel zelfs een barer warmste vereerders van onzen tijd het wanstaltig beeld ietwat ear femistch„nvorbegslantwikdeus" heeft genoemd 6. 1) Zie Kronyken betrekkel. de stad en meijerij van. 's Hertogenb. 's Hertogenb. 1847 , II , bl. 354 vv. Vgl. boven , II, 3 , bl. 372 n. 2. 2) Zie boven , II , 3 , .bl. 194 v. 3) Zie Romer, Kloosters en abdijen van Mil. en Zeel. I, bl. 242. 4) Zie Ermerins , Benige Zeeuwsche oudh. II , bl. 31. 5) Zie Nieuwe werken van de maatsch. van letterk. VI , bl. 52 v.; Bijdragen tot de oudheidk. van Zeeuwsch-vlaand. van Janssen en Van Dale , I, bl. 312 vv. IV, bl. 390 vv-. VI , bl. 59; Matth. Anal.II, p. 291. 6) Zie Hezenmans , De St. Janskerk , bl. 44. 3 34 Van de beevaarten , die ooze vaderen buiten de grenzen van hun geboortegrond maakten , bleef die naar het heilige land gedurende dit gansche tijdvak de meeste -onderscheiding genieten. Reeds v66r de kruistogten meer of min in zwang gekomen , werd zij tijdens de heilige oorlogen steeds gewoner en ook later, tot diep in de zestiende eeuw , was zij verre van zeldzaam. Die haar ondernamen , waren niet alleen vorsten , gelijk Willem van Gulik en Arnold van Gelder ', of edelen , gelijk de burgtgraaf van Montfoort , Willem van Schagen , de heeren van Wijk en Jan van Broekhuizen 3, maar .00k priesters , gelijk Gijsbert Raet , die te Gouda de Jeruzalemskapel stichtte , of eenvoudige burgers , gelijk Adriaan de Vlaming van Dordrecht , die met echtgenoot en kinderen den togt maakte , en vele anderen , meer dan wij mogen noemen. In de laatste honderd jaren v66r de hervorming was het aantal onzer landgenooten , die als pelgrims naar het oosten waren geweest , z66 groot dat zij in aanzienlijke gemeenten , zooals Amsterdam , Dordrecht en Leiden , broederschappen vormden , die bij procession en andere gelegenheden met zekere onderscheiding op den voorgrond werden geplaatst 4 . Vele van die bedevaartgangers , adellijken en burgers , lieten zich in de kerk van 's Heilands opstanding te Jeruzalem onder eigenaardig ceremonieel tot „ridders van den heiligen grave" slaan 5, nadat zij den nacht te voren wakende en 1) Zie boven , II , 1, bl. 7 v. 10. 2) Zie Van Hasselt , Ara,. oudh. I , bl. 25, 101 vv. 3) Burman , Jaarboeken, II , bl. 542 ; Joh. a Leidis , Chrpn. Belg. p. 346 s. ; Knippenbergh , Hist. eccl. Geld/rim, p. 126. Volgens aanteekeningen in het missale van Almkerk (zie boven , II , 3, bl. 209 n. 2) togen verschillen.de heeren van Wijk bij Heusden naar het h. land. Een van die aanteekeningen luidt aldus : ', Here Jan van Wijck ende here Boyen Kuist van Wijck waren ten heiligen lande ghereden. Daer worden si beide ridders gheslegen. Hughe van Wijck sonde mede hebben ghereden ende bleef thugs. Hi waert ziec , des was hi droeve ende confuys". 4) Zie Nederl. archief, VII , bl. 140 v. ; Wagenaar, Amsterdam, II, bl. 126 ; Schotel , Kerkel. Dordrecht, I , bl. 13 , Ben keizerl. bezoek in de 0. L. Vroutve-kerk, bl. 11 ; 'Driers , Beschr. van Leiden, bl. 107. 5) Zie over dit ceremonieel Joh. a Leidis , L 1. , en over de ridderschap van het h. graf de monografie Van Hermens , Der orden '170911 Neil. grabe, 35 biddende doorgebragt hadden bij „den witten mannersteen", die te dien tijde het vermeende graf des Heeren bedekte 1 . De plaatsen van het heilige land , die men doorgaans bezocht , waren behalve Jeruzalem : Bethlehem, Bethanie , Jericho , de oevers van de Jordaan enz. Velen ondernamen daarenboven den togt naar den berg Sinai; om bij het graf van St. Katharina hunne gebeden op te zenden 2. De voorwerpen binnen en buiten de muren der heilige stad , waaraan men inzonderheid aandacht wijdde en waarbij men tal van aflaten kon verdienen , waren in de eerste plaats „de tempel des heiligen grafs", de steen, waarop „onze Heer rustte met het hout des kruises , teen hij zeer moede was", de kapel van onze lieve vrouw , „daar zij stond met St. Jan bij het kruis", de berg van Calvarie ; voorts „des rijken mans huis , waar Lazarus voor de deur lag en de kruimkens zijner tafel begeerde", de plaats waar het Veronica-beeld ontstond en de Heer de dochteren van Jeruzalem toesprak ; verder „Salomons tempel", de steen waarop Jezus geplaatst was , toen hij veroordeeld werd , de school waarin Maria als kind onderwijs genoot , de woningen van Pilatus , Herodes enz.; eindelijk de poort waarbij St. Steven gesteenigd werd, de beek Kedron waarover voormaals een houten brug lag , waaruit een balk voor 's Heeren kruis werd gebezigd en waarop de koningin van Scheba den voet weigerde • te zetten , omdat zij moist , dat dit hout een middel des heils voor de menschheid zou worden. Bij „de kerk van Sion" genoten de pelgrims een teug wijns , die hun Diisseld. 1867 , waardoor eenig , doch Been genoegzaam licht over de dnistere geschiedenis dezer zoogenaamcle orde wordt verbreid. Johannes a Leidis en onze stedebeschrijvingen , the niet zelden van de aeruzalemsheeren gewagen , waren den schrijver onbekend. • 1) Over dien marmersteen en de bedevaartsplaatsen van het h. land , die men in de vijftiende eeuw bezocht , vindt men merkwaardige berigten in het reisverhaal van een landgenoot, voorkomende in een HS. van het laatst der genoemde eeuw , dat in het bezit is van mijn hoogvereerden vriend G. H. M. Delprat te Rotterdam. 2) Aldus deed ook Willem van Schagen. Zie Joh. a Leidis , 1. 1. 3* 36 de aldaar gevestigde minderbroeders aanboden op dezelfde plek , waarop het avondmaal werd ingesteld. In de nabijheid dier kerk bewonderden zij „eene schoone kapel , die hertog Jan van Bourgondie had doen maken". Te Bethlehem bezocht men de kribbe des Heeren en „de school van St. Hieronymus , waar hij den bijbel en den souter [het psalmboek] overzette", en „het graf der onnoozele kinderen" , Weinig minder in eere dan de togt naar het oosten stond de beevaart naar Rome. Tijdens de kruisvaarten , gelijk de lezer weet 2, niet zelden met de pelgrimaadje naar Jeruzalem vereenigd , werd zij , vooral na het opkomen van Romes jubileen , bij ooze voorvadere. n steeds gewoner $. Doorgaans was het hun , die naar „de eeuwige stad" togen , om het bezoeken der graven van Petrus en Paulus te doen , en om het verdienen der in den letterlijken zin ontelbare „aflaten der kerken van Rome", waarover wij later zullen spreken. Somtijds echter bepaalde men zich tot de begeerte , om naar een enkel uitverkoren heiligdom op te gaan. In 1417 maakte eene non van Diepenveen , Truide Schutten van. Kampen , zich gereed om naar Rome te trekken. Zij wenschte in de kerk van St. Agniet aldaar het feest der heilige te vieren , „die haar zonderling lief was". Zij had de reis reeds vroeger met hetzelfde oogmerk gemaakt en drie dagen te Rome vertoefd , maar werd nu door den dood in de uitvoering van haar plan verhinderd 4. Te Dordrecht bestond eene „broederschap der Romeinen", mannen die den drempel van St. Pieter hadden betreden 5. Niet alle geloovigen bragten aangename indrukken van Rome naar het vaderland. In eene verzameling van spreekwoorden , die in 1487 te 's Hertogenbosch gedrukt werd , viiidt men 1) ik volgde hier het reisverhaal in vermeld IIS. van den heer Delprat. 2) Zie boven , II, 1, bl. 10 , 14. 3) Zie bewijzen bij Knippenbergh , 1. 1. p. 121; Van Hasselt, Arnh. ouch. III, bl. 133 v. en elders. 4) Volgens mijn HS. D (zie de voorrede van mijn Joh. Brugman , I). 5) Schotel, Ben keizerl. bezoek , bl. 11. 37 ook deze stelling uitgedrukt : „zo naerder den paus , zo quader kersten" De bedevaarten naar het heilige land , Rome en St. Jacob van Compostella stonden in gelijke eer, waarom ook de laatstgenoemde met beide eerstvermelde door de pausen uitgezonderd werden , als zij aan sommige prelaten van ons land vrijheid verleenden , hunne geestelijke onderzaten van hunne bedevaartsgeloften te ontslaan '. Sedert de negende eeuw kwam de sage in omloop , dat te St. Jacob in Gallicie het gebeente van Jacobus den oudere was ontdekt. Bij het vermeende graf des apostels werden kloosters en kerken gebouwd., van waar wonderverhalen uitgingen , die geheel Europa doorwandelderi en straks ook uit ons vaderland beevaartgangers lokten $. Onze gravin Sofia met haar gevolg trok er heen , de kruisvaarders , die onder Graaf Willem I Portugal aandeden 4, en tal van landgenooten gedurende dit gansche tijdvak 5. Hoe omstreeks den aanvang der dertiende eeuw zelfs kleine burgers uit ons vaderland naar St. Jacob togen en van daar de avontuurlijkste mirakel-geschiedenissen herwaarts bragten , leert ons Ceesarius van Heisterbach. Een vroom Utrechtenaar reisde met zijn zoon naar het graf des apostels en werd op de reis , wegens verdenking van diefstal , gevangen genomen en naar de galg verwezen , hoewel hij bij God en St. Jacob zijne onschuld betuigde. De zoon kon de gedachte • niet dragen , dat zijn vader den dood der schande zou sterven en bad den regter, hem in plaats van zijn vader op te hangen. Dit geschiedde , en met een bloedend hart wandelde de oude man naar de rustplaats van St. Jacob. Toen hij na 1) Zie Holtrop , Monum. typograph. Livr. 8 , N. 46, en Catalogus , p. 252. 2) Zie de uittreksels uit pauselijke bullen in Oak. van Kennemerl. bl. 49. 3) Zie Schroeckh , Kiirchengesch, XXIII , s. 202. 4) Zie boven , II , 1, bl. 14, en in dit stuk bl. 31. 5) Zie bewijzen bij Knippeubergh , 1. 1. p. 77; Van Hasselt , Arnh. oudh. III , bl. 135 ; Oak. van Kennemerl. t. a. pl. ; Nijhoifs Bijd/ragen tweede reeks , II , bl. 202 vv. ; Hezenmans , a. w. bl. 38. 38 eenige dagen op zijne terugreis de galg naderde , waaraan zijn zoon nog hing , riep hij zijnen gezellen toe : „helpt mij ; ik wil mijn kind begraven"! En zie , de gehangene leefde ! St. Jacob had hem , nadat de beul zijn werk had volbragt , met de handers zachtelijk ondersteund , en in al dien tijd had de vrome jonkman honger noch Borst gehad , ja zijn gansche leven had shij zich niet aangenamer gevoeld ! Nadat ook de zoon te St. Jacob zijne gelofte had betaald , kwamen beiden in welstand te Utrecht terug 1 Na den lezer met de drie 'voornaamste bedevaartsoorden onzer vaderen buiten Nederland bekend gemaakt te hebben , zullen wij hem niet vermoeijen met berigten aangaande de vele andere , waarvan wij weten, dat zij landgenooten naar den vreemde lokten. Het eiland Cyprus , Lissabon , Lyon , Mors de Fossees , Rutsemadoene , Rijssel , Halle , Scherpenheuvel , Keulen , Aken , enz. bezaten relieken , Maria-beelden , bloedige hostien en dergelijke voorwerpen des bijgeloofs , die ook op onze voorgeslachten hunne aantrekkingskracht uitoefenden. Slechts bij eene plaats moeten wij nog een oogenblik verwijlen , niet omdat hare bezoekers uit Nederland menigvuldig waren , maar omdat de weinigen , die er heentogen door hunne vaart eene zeldzame vermaardheid wonnen en , somtijds althans , zich gedroegen op eene wijze , die achting inboezemt. Wij denken hier aan de grot van St. Patrik , die Jander den naam van „St. Patriks vagevuur" beroemd en berucht werd. ,De grot of het hol van St.Patrik lag in het noordwesten van Ierland; in het graafschap Ulster. Midden in een meer alcaar , Lough Derg geheeten , is een eiland , waarop een augustijner-klooster verrijst , in welks nabijheid men de grot , plagt te vinden. Boetelingen uit verre en nabijgelegen oorden kwamen derwaarts , om door de monniken in het hol gelaten te worden , opdat zij er, in visionarischen toestand gebragt , de geheimenissen . 1) Dialogus nairacul. II , p. 130 s. 39 van het vagevuur aanschouwden , wat na vele dagen van scherpe vasten en gebeden , waarin het gespannen gemoed der beevaartgangers door de kloosterlingen kunstmatig bewerkt was , sommigen , misschien velen geschiedde ! In de itwaalfde eeuw trok een utrechtsch ridder naar St. Patriks vagevuur , en in 1399 toog ook de fantastische Jan van Brederode derwaarts 2, nadat vermoedelijk andere landgenooten , daartoe opgewekt door de lectuui der schriften van C2esarius van Heisterbach en dergelijke auteurs 3 , zich aan de reis gewaagd hadden. Welke de ervaringen dier lieden in de grot waren , is ons onbekend , maar toen in het laatst der vijftiende eeuw zekere monnik uit Holland de beevaart maakte , had hij bij zijn bezoek wel bewijzen . van de onbeschaamde knevelarij der geestelijkheid , maar wat hij bij zijne nachtwake verwacht had , gebeurde niet : duivelen noch engelen lieten zich zien , vagevuur noch hemel. De eerlijke Hollander besloot, aan het bedrog een einde te makers. Hij spoedde zich naar Rome en verklaagde de zaak bij Alexander VI , waarop de grot in 1497 voor een tijd gesloten werd. In onze dagen kent men hare plaats , niet meer, ofschoon bedevaarten naar het eiland in Lough Derg bij de arme Ieren nog heden zeer in zwang zijn 4. De oorzaken , waarom onze vaderen in dit tijdvak ter bedevaart gingen , waren gelijk in het voorgaande zeer 1) De wijze, waarop men de beAvaartgangers voor hun bezoek in het hol voorbereidde, wordt in het breede beschreven in het door Campbell medegedeelde dichtstuk Van . den vaghevier dat since Patrici/us verioghet was, in de Verslagen en berigten der vereenig. ter bevordering der oude nederl. letterk. Vijfde jaarg. bl. 12 vv. 2) Zie Oudh. van Utr. I, 584; boven, II, 1, bl. 173. 3) Zie Omar. Heisterb. L 1. II , p. 347 ; Dionysius Carth. Quatuor novissima , Colon. 1532, fol. 84 al. Andere stukken over St. Patriks vagev. vermeldt Vos , De leer der vier uitersten , Amsterd. 1866 , bl. 178. 4) Zie nadere berigten aangaande de sluiting en heropening van de grot bij de Bollandisten , Acta ss. Martii II , p. 590 s. , en inzonderheid in de merkwaardige monografie van Wright, St. Patrick's purgatory, Loud. 1844. In de bourgondische bibliotheek te Brussel komt onder N. 8849=8859 een HS. voor De destructione pwrgatorii Patricii , dat to meer onze aandacht trekt, naardien het uit Heer-florenshuis te Deventer afkomstig is. Ik hoop er weidra nader bescheid van te geven. 40 onderscheiden. Dat sommigen hunne togten ondernamen in de hoop van door het „visiteren der heilige plaatsen" hunne godsvrucht te versterken , zal wel niet betwijfeld mogen worden , maar evenmin dat het meestal andere drijfveren waren , die hen bewogen. Zucht tot navolging van hen , die om dit „goede werk" bewonderd werden , mag bij velen verondersteld worden. Hierbij denken wij b. v. aan de beruchte beevaart , die in 1458 van Duitschland , Frankrijk en de Nederlanden naar den berg van St. Michiel op de kust van Normandie uitging , om de plek te eeren , waar oudtijds de aartsengel zich vertoonde. Ontelbare kinderen en jongelieden van achtjarigen tot volwassen leeftijd verlieten , meestal tegen den wil hunner ouders , huis en vaderland , aangegrepen door een onwederstaanbaar euthousiasme , waarin velen de werking van den heiligen , anderen den invloed van den boozen geest meenden te zien. Zij schaarden zich in gezelschappen van twintig tot honderd personen , en volgden zingende en biddende hunne vaandeldragers. Een ooggetuige ontmoette zulk .eene schaar , toen zij Maastricht verliet. Knapen en meisjes traden in voegzame orde en van elkander gescheiden voorwaarts , maar toen zij later terugkeerden , vormden zij een gemengden stoet , die aan zedelijkheid niet scheen gewonnen te hebben. Zij waren niet alleen kinderen van arme , maar ook van aanzienlijke ouders. De geestdrift verdampte met haast , daar de tehuiskomenden veel te verhalen hadden van het gebrek en de ellende , waaraan hen de togt onderwierp Geloften , in tijden van kommer en nood i vooral onder ligchaamslijden gedaan, waren wel de meest gewone redenen , waarom men naar den pelgrimsstaf greep. De - 1) Over St. Michiels verschijningen zie men Sigeberti Ch,ron. , Pertz , p. 329 , en Anselmi Contin. ibid. p. 375. Vgl. Mabillon, Acta ss. ord. Bened. Stec. III , 1, p. 74 s. en Schroeckh , a. a. o. XX , s. 46 f. Berigten sang. de kinderbeevaart in het Citron. magn. Belg. ed. Pistor. p. 375, en bij anderen. Zie vooral Hoffmann von Fallersl. , Gesch. des deutschen kirchenliedes , s. 185 f. In Vlaanderen is nog heden St. Michielsdag een kinderfeest. Zie Verwijs , Sinterklaas , bl. 71. 41 wondermagt bij heiligen-relieken en' Maria-beelden was , naar men meende , onbeperkt ; zij schafte raad voor alles! Onvruchtbare vrouwen togen naar Einsiedeln in Zwitserland in hoop op moedervreugde. Die door de jicht gekweld werden , strompelden naar Elst in de Betuwe , om bij Werenfrieds gebeente te offeren. Het water van de Willebrordsput bij Heilo , gelijk Adelberts bron te Egmond , genas de koorts. Keellijders.reisden naar Rhenen , om den halsdoek aan te raker , waarmede de heilige Cunera verworgd werd. Moeders , die bezorgd waren over hunne kleinen , dat zij zwakke menschjes zouden blijven , gingen bij Bernulfs graf te Utrecht om hun voorspoedigen wasdom bidden Die niet terstond vonden , wat zij zochten , trokken van- het eene heiligdom naar het andere , en hun leven werd eene beevaart van jaren. Z66 deed Jan van Ummen bij Zwol. In zijne jeugd blind geworden , wandelde de arme jongeling aan de hand van Regelande , zijne moeder , van heilige plaats tot heilige plaats maar santen santinnen hoorden naar de beden der weduwvrouw met haar kind. Eindelijk ontmoetten zij Geert G-roote , toen deze te Zwol een sermoen hield. Meester Geert raadde hun aan , dat zwervend leven op te geven en zich stil naar Gods beschikking te voegen ; en z66 deden zij. Jan van Ummen werd een „broeder, van goeden wil" en later de stichter van het tertiarissen-klooster St. Janskamp te Vollenhove 2. Veelvuldig waren de beevaarten , die als boete-akten op last van kerkelijke en wereldlijke overheden werden ondernomen. De volken van Palestina , Cyprus , Italie , Spanje , Frankrijk en andere landen zagen gedurig Nederlanders naar hunne heiligdommen opkomen , die , door hunne prelaten en magistraten na begane misdrijven tot de pelgrimaadje gedwongen , vermoedelijk meestal mor1) Zie mijn Joh. Brugmcvn , II , bl. 83 ; Molanus , indicutus, p. 81; Lux , t. a. pl. ; Kerkhist. a/rehief, II , bl. 36 ; Heda, p. 118, 126. 2) Zie Thomas a Kempis , Ch,ron. montis. s. Agnes. p. 41; vgl. boven , II , 2 , bl. 88 n. 2 , waar ik eene onuitgeg. kroniek vermeldde, die Van Ummens lof groot maakt. 42 rend hun weg volgden 1. In 1440 mishandelden Hendrik de Cock en Jan van Heelsum zekeren Jacob van der Linden. Schepenen van Arnhem veroordeelden beiden , den kiager op hunne knien om vergeving te bidden , met eene waskaars op den volgenden zondag bij het binnenkomen der processie aan de kerkdeur te staan en verder „ter eere Gods en tot genezing van Jacob" ter pelgrimaadje riaar Wilsnack en Aken gaan. In 1480 werd Borchard Segersz. te Arnhem gevonnisd , als schuldig aan „ontrefflicker handtheringe , an priesteren end anders bedreven." De man had zich onbehoorlijk jegens de kerkelijken gedragen en moest „tot boete ind beternisse sijnre misdaden" naar Rome trekken 2. In 1492 durfden twee burgers van Amsterdam smadelijke woorden spreken tegen burgemeesters , „naast God en den prinse dezer landen hunne oversten." De een had zijne vermeteiheid met eene boete in steenen of geld te betalen; de ander had almede duizend steenen aan de stad te leveren , maar moest daarenboven ter beevaart naar „de drie koningen van Keulen." In hetzelfde jaar werden van Amsterdam sommigen naar „onze lieve vrouw te Rijssel" gezonden S. Omstreeks het midden der zestiende eeuw werd Jan van Hoppen , die later burgemeester van Amsterdam was , met eene beevaart naar Rome gestraft. Hij werd van „lutherij" verdacht en moest zich aldus zuiveren 4 . Doch waartoe meer voorbeelden van dien aard bijgebragt ? Zij kwamen , vooral in de vijftiende eeuw , dagelijks voor 5 . Dat de lieden , die aldus voor hun misdrijf heetten te boeten , bij hunne tehuiskomst 1) Zie Matth. be jwre glddii, p. 502 , en Manuductio ad jus canon. p. 127. 2) Staats Evers , Bijdragen tot de gesch. der regtspl. in Gelderl. bl. 57; Van Hasselt , Arnh. oudh. III , bl. 134. 3) Wagenaar, Amsterdam , I , bl. 191. 4) Le Long, Reform van Amsterd. bl. 491 v. 5) Zie Molhuysen in Nijhoffs Bijdragen , tweede reeks , II , bl. 201 vv., de daar aangeh. schriften van Ab Utrecht Dresselhuis en and. , de belangrijke bescheiden bij Staats Evers , t. a. pl. , en Romer, Navorscher, IV, bl. 129. 48 van Rome of elders „waarachtig schijn", goed bewijs , moesten medebrengen , dat zij de hun opgelegde beevaart werkelijk gemaakt hadden,' spreekt van zelf I. De indrukken, die onze pelgrims van de aanschouwing der heilige plaatsen en voorwerpen , welke zij „visiteerden", ontvingen , waxen natuurlijk afhankelijk van hun persoonlijk karakter en de omstandigheden , waarin zij verkeerden. Dat zij bij onze devote vaderen niet minder dan bij de kinderen van het warme zuiden in de ,dagen van 'Hieronymus somtijds van zeer bartstogtelijken aard waren , willen wij met een paar voorbeelden bewijzen. Omstreeks 1391 reisde de magtige edelman Zweder van Abcoude en Gaesbeek naar Montrueil op de grenzen van Picardie , om daar in een cistercienser-klooster een beroemd Veronica-beeld van Christus te eeren. Bij het eerste gezigt van het beeld werd Zweder tot in het diepst zijner ziel ontroerd : het gelaat des Heilands scheen zich van hem of te wenden , als door groote verontwaardiging bewogen ! Verschrikt ging hij ter zijde , en ernstig vroeg hij zich , wat toch de oorzaak mogt zijn , dat de barmhartige hem z66 ongenadig was. Ten laatste meende hij antwoord te kunnen geven : hij had zich reeds lang voorgenomen Gode een klooster te bouwen , maar tot heden zijn goed werk niet ten uitvoer gelegd. Nu besloot hij , na zijne tehuiskomst onverwijld zijn plan te verwezenlijken , en zie ! toen hij , met dit vroom overleg steeds bezig , na eenige dagen het Veronica-beeld ander= maal naderde daar zag hij 's Heeren gelaat vol goedertierenheid , een vriendelijken glimlach om de oogen 3 ! Eene tijdgenoot van heer Zweder was de meervermelde Elsebe Hasenbroecks ,' die later eene beroemde non in het convent van Diepenveen werd. Op haar twaalfde 1) Zie Van Hasselt , t. a. pl. en Romer, t. a. pl. 2) Zie mijne Gesek. van het kerkel. leven , II , bl. 347 v. 3) Zie de kroniek van Gijsb. Rutenbergh bij Raissius , Origin. cartusigo. p. 99 s. Over Zweder van Gaesbeek veel bij Wauters , Hist. des environs de Bruxelles, Brim 1855 , I, p. 136 Bs.; vgl. boven , II , 1, bl. 155, en II, 2, bl. 121. 44 jaar gehuwd met een man van hoogen staat , bleef zij lang kinderloos , eene edelvrouw : verdiept in de ijdelheden der wereld. Ten laatste toog zij , in droefenis wegens hare onvruchtbaarheid , naar „onze lieve vrouw te Einsiedeln". Toen zij biddende voor het beeld lag , werd zij „van alzoo groote gracie overstort , dat zij geheel van zich zelve kwam", en van dien dag was zij eene „schouwster", die gedurig met visioenen werd begenadigd De wijze, waarop onze vaderen hunne beevaarten ten uitvoer bragten , was afhankelijk van den aard der landstreken , die zij bezochten , en van hun uit- en inwendigen staat. Schepen , wagens en andere vervoermiddelen dienden bij verre togten ezels werden door aanzienlijke pelgrims te Jeruzalem gebruikt , als zij naar Bethlehem , Jericho enz. trokken 2 . Vorsten als Philips van Bourgondie en andere , wanneer zij naar Aardenburg en elders opgingen , voerden een groot gevolg met zich en voorzagen zich , voordat zij de plaats hunner devotie bereikten , met overvloed van waskaarsen en vanen , die tot offers zouden strekken. Zeer devote lieden maakten de vaart onder volhardend stilzwijgen te voet , soms ongeschoeid , met een wollen kleed op het bloote lijf, maar steeds voorzien van vele of weinige penningen , die voor Oaten uitgereikt werden en vooral te Jeruzalem onmisbaar waren , waar de sultan der Saracenen schatting eischte van alien , die de kerk van het heilige graf verlangden te zien 3 . Toen de vroeger vermelde Truide Schutten ten tweeden maal naar Rome wenschte te gaan , nam zij zich voor, „de bedevaart met oefeningen en gebeden te doen" en dagelijks vijftig. ave-marias te lezen. Die togten in den vreemde ondernamen , voorzagen zich van paspoorten , opdat zij niet voor misdadigers aangezien wierden , die de reis wegens strafvonnissen volbragten 4. 1) Zie mijn Joh. Brugman, II , bl. 83 v. ; vgl. boven , II , 3 , bl. 306. 2) Volgens de Perigrinatio van bisschop Willebrand (zie boven, II , 2 , bl. 344) en het reisverhaal in het HS. van den heer Deiprat. 3) Volgens genoemde reisverhalen en het Vita Elizabethee van" Keenvliet, achter Matth. Chron. ducum Brabant. p. 232. 4) Zie zulk een paspoort bij Van Hasselt , Arnh. oudh. III , bl. 135. 46 Niettegenstaande de pelgrimaadje door de onbedachtzaamheid van kerkelijke en wereldlijke overheden gedurig tot eene openbare straf werd verlaagd , genoten de beevaartgangers steeds zekere eer bij alle standen onzer natie. De oude friesche wetten eischten „vrede", d. i. handhaving des regts en bescherming, voor alle Jeruzalem-vaarders (palmeron) en Rome-vaarders (roemfarem) en de magistraat, van AmsterdaM deed plakaten afkondigen , waarbij alien, die „de heilige stede" wegens hare wonderhostie wilden bezoeken , in bescherming genomen werden 2 . Te Tholen, en welligt in andere gemeenten , had men fondsen tot ondersteuning van hen , die ter beevaart naar het oosten wenschten te trekken 3 . Die van Rome , Jeruzalem enz. gelukkig • tehuis kwamen , niet slechts aanzienlijken maar ook geringen , werden met eerbewijzen ontvangen. De raad van Arnhem deed in 1395 aan „een gezelle , die van Rome kwam", twee kwarten wijns schenken. In 1450 ontvingen heer Jan van Wittenhorst en Mees van Meekeren van dezelfde corporatie wijn en koeken tot „hun welkom van Rome". In 1391 vereerde men Willem van Gulik bij zijne terugkomst „van den heiligen grave" met zilvergeschenken. Toen de burgtgraaf van Montfoort in 1469 uit het oosten te Utrecht kwam werd hij door den magistraat feestelijk onthaald 4. Van vele pelgrims naar het heilige land maakte men in het laatst van dit tijdvak en gedurende een groot deel der zestiende eeuw portretten , die in kerken of op andere openbare plaatsen ten toon gesteld of door de bloedverwanten met zorg bewaard werden. Het beeld van Adriaan de Vlaming en zijne echtgenoot werd op een altaarstuk in de Groote-kerk te Dordrecht gezien 5. In eene kloosterkerk te Amsterdam zag men 1) Zie Wiarda , Asegabuch , s. 1S , 65. 2) Zie Oudh. van Amstell. bl. 141. 3) Oudh. van Zeel. II , bl. 181 vv. 4) Van Hasselt , t. a. pl. I , bl. 25 , III , bl. 133 ; Burman , Jaa/rb.II, bl. 542. 5) Zie Sehotel , Kerkel. .Dordrecht, I , bl. 13. 46 op een paneel de portretten van elf burgers der stad , die alien van 1525 tot 1563 de heilige plaatsen van Palestina hadden bezocht Te Wijk bij Duurstede woonde een eerzaam burger, Gijsbert Robbertz. geheeten , die in 1541 van Jeruzalem kwam en wiens beeld op doek nog heden voorhanden is 2 . In 1544 schilderde de kunstvaardige hand van Anthonie Mor op een paneel, dat thans in het museum te Berlijn bewaard wordt , de borstbeelden van ooze beide utrechtsche domheeren Cornelis van Hoorn en Anthonie Taets van Amerongen , nadat zij uit het oosten waren weergekeerd. Gewoonlijk maalde men de pelgrims met zoogenaamde Jeruzalemsveren of palmtakken in de hand , waarom men hen hier, gelijk in Engeland en Duitschland, „palmers" noemde. Te Leiden in de St. Pieterskerk en in de Jeruzalemskapel , waar eene afbeelding 'van 's Heilands graf het voorwerp van groote devotie was , hingen rollen , waarop de namen van vele Jeruzalem-vaarders werden gelezen 3. Of men dergelijke eerbewijzen ook aan pelgrims schonk , die als plaatsvervangers van anderen voor geldelijke belooning ter beevaart togen 4, weten wij niet maar zeker vielen zij niet te beurt aan menschen , die , alleen om eene weddingschap te winnen , in een oogenblik van ligtzinnige uitgelatenheid de vaart naar Jeruzalem beloofden te doen en haar werkelijk met levensgevaar volbragten 5 . Naarmate de groote menigte de bedevaart als gods1) Zie de afbeelding bij Le Long , t. a. pl. bl. 490. 2) In bezit van Dr. P. A. Borger te Arnhem. Op de oorspronkelijke lijst staat : "Gijsbert Robbertz. van Wijk te Durstede was to Jerusalem theylich graf visiteren ; vijftien hondert schreef men , een ende veertig mede. Godt wil hem namaels in vreugde logeren" ! 3) Orlers , Benin-. van Leyden, bl. 107. 4) Zie voorbeelden bij Van Hasselt , Geld. oudh. bl. 470 ; Oudh. van Rijnland, bl. 21 , 62. 5) In 1594 had zulk een geval plaats. Zie het proces van Govert van der Haar tegen den chirurgijn Gerrit van Broekhuisen te Gorinchem , in de Sententien van den heogen raad in Holland , bl. 689 vv. Uit dit zonderling stuk blijkt , dat de Jeruzalem-vaarders een jeruzalemskruis op den regterarm droegen, dat hun in de heilige stad gegeven werd. Vermoedelijk was dit hun ridderteeken. 47 dienstige handeling te hooger waardeerde , waren onder onze voorgeslachten , vooral van de veertiende en vijftiende eeuw , te meer ernstige en bedachtzame lieden , die , even als vroeger Bonifacius en anderen een achterdochtigen blik op dit bedrijf sloegen en er met alle kracht hunne stem tegen verhieven. Terwijl Jan Boendale de beevaartgangers , die genezing van ligchaamskwalen zochten , van de heiligen naar Gods almagt verwees , de dichter van den „lucidarius" hen aanmaande, liever tehuis te blijven en hunne penningen aan de armen te geven , dan ze nutteloos op hunne togten te verteren, en Jan de Weert van Yperen hen rondweg van afgoderij beschuldigde , nam onze Willem van Hildegaersberch de roede der satyre te baat , om de vrienden van het pelgrimschap tot bezinning te brengen. Zijn „Reijer de vos" noemt de beevaart minder waard dan een stroohalm en klaagt , gelijk voormaals Bonifacius , dat „vrouwen veel after lande lopen" en „gaen om aflaet , mar dat sy dicwij1 eer ende salicheit vercopen". De spreuk van Thomas a Kempis : „die veel ter pelgrimaadje gaan , zijn zelden heilig van bestaan" 8, is van algemeene bekendheid. Zijn tijdgenoot Hendrik Mande achtte de zucht om ter beevaart te trekken een teeken van ongestadigheid des gemoeds , waardoor men verhinderd. werd , vordering te inaken op den weg der volkomenheid ; hij riep zijnen broeders toe : „God zegt niet : loopt hier en daar als pelgrim, of vaart over zee ; maar hij zegt keert tot uw hart : dAir zult gij mij vinden" 4. Niet minder ernstig liet zich Frederik van Hello hooren. Met welgevallen beschreef hij , hoe Nikolaas van Cusa te Haarlem , Leiden en elders „tegen de bedevaarten" preekte , inzonder1) Zie boven, I, bl. 442. 2) Zie de plaatsen bij Pool , Frederik van Heilo , bl. 99 vv. , waar men belangrijke bijdragen tot de geschiedenis der bestrijding van de bedevaart ontmoet. 3) "Qui multum peregrinantur, raro sanctificantur". De irnitat. L. I, c. 23 , ed. 1. p. 341. 4) Zie mijn Joh. Brugrnan, I, bl. 265, 272. 48 heid tegen de destijds veelvuldig ondernomen togten naar Wilsnack , waar men sedert 1383 drie wonderhostien vertoonde. De kardinaal zoo verhaalt hij — ontsloeg alien , die geloften gedaan hadden om er heen te reizen , van hun woord , en raadde hun aan het sacrament in hunne parochiekerk te vereeren. Frederik zeif schreef een tractaat tegen de beevaarten, waarin hij ze eene oorzaak notmt van groote zedelijke gevaren en veler val. Die door kloosterlingen en devoten ondernomen werden met het oogmerk om aflaten te verdienen , achtte hij nutteloos , naardien innig berou- w , gevolgd door een gereinigd leven , den hesten aflaat verschaft. Toch meende de redelijke man , dat eene pelgrimaadje , uit opregte vroomheid aanvaard , den christen nuttig kon zijn , daar deze bij het aanschouwen van de graven en relieken der heiligen zich ook der heiligen godvruchtigen wandel zou herinneren Een ons onbekende geestverwant van Frederik , wiens tractaat „van den geestelijken pelgrim" nog onuitgegeven is , plaatste tegenover de werkelijke beevaartgangers zijner dagen het heeld van den idealen , die , met echten christenzin bezield , als wandelaar op den weg der zedelijk-godsdienstige ontwikkeling voorspoedig voortschrijdt. Opmerkelijk is de beschrijving , die de naleve allegorist geeft van de wijze , waarop een verstandig pelgrim , zal hij het doel zijner vaart gelukkig bereiken , zich voor den togt heeft uit te rusten. Hij zal „aentrecken een vliger [een ruimen mantel] , dat is die minne Gods ende des evenmenschen", en als die „vliger" gescheurd en gebrekkig is , hem naaijen en sterken met „den naeld der biechte" en goede voornemens. In zijne regterhand heeft hij te nemen „een palster [een degenstok als verdedigingswapen], dat is dat truce ons Heren , daer hi hem aen houden sel mit vasten gelove". Zijn hoofd moet tegen alle toekomende gevaren en bezwaren gedekt zijn met „een vilthoet der lijdsaemheit", waaraan „een bant van die hope totten ewigen leven". Sterke schoeuen moeten hem een vasten 1) Zie bij Pool , t. a. pl. bl. 116 vv. 49 gang mogelijk maken ; hij kan ze vinden „in overdenckinge van der heiliger leven". Zijne schouders zullen een knapzak dragen , „een maele mit kase ende broet der heilige scrifturen", en zijne zijde een flesch , gevuld „mit ynnich ghebet". Of dit beeld van „den geestelijken pelgrim", waarvan de veelbeteekenende trekken door de pennen van Bunyan , Von Salis en Young Stillung niet overtroffen werden , op vele onzer voorvaderen goede indrukken gemaakt heeft , weten wij niet , maar het mag niet voorbijgezien worden , dat het tractaat voorkomt in hetzelfde HS. , waarin men het vroeger vermelde reisverhaal van den bedevaartganger naar de heilige plaatsen van Palestina ontmoet Dat de copii.st; die het boek afschreef , beide stukken met wijze bedoelingen in denzelfden band vereenigde , laat zich naauwelijks betwijfelen. § 4. Zorg voor stervenden en dooden. De krankenzalving (unctio infirmorum) , die , zoo al niet vroeger, althans sedert het einde der twaalfde eeuw doorgaans het laatste oliesel (unctio extrema) heette en vermoedelijk reeds in het voorgaande tijdvak bij onze vaderen in eere was s, werd sinds den aanvang der dertiende eeuw onder de zev en . sacramenten gesteld , en wet onder de vijf van de zeven , die men in onderschei1) Zie boven , 131. 35 n. 1. Eene andere schildering van den geestelijken pelgrim vindt men in het boekske Van den drie mylen, dat gedeeltelijk door Van Vloten , Prozastukken, bl. 200 vv. , uitgegeven werd en onder den titel Die Brie dachverde bewaard is in een HS. van het laatst der vijftiende eeuw in mijne verzameling. De schrijver werkte de gedacIrte uit, dat de pelgrim naar het papidijs door berouw, biecht en genoegdoening zijn doel kon bereiken. 2) Zie boven , I, bl. 443 , en over vermelde benamingen Binterim , a. a. o. VI, 3, s. 121 f. 4 50 ding van de twee vrijwillige (sacramenta voluntaria) , de priesterwijding' en het huwelijk , de noodzakelijke (sacramenta necessaria) noemde , naardien men ze voor het zieleheil des christens onmisbaar achtte 1. Door de scholastieken werd de leer aangaande de heilige handeling ontwikkeld en de stelling verbreid , dat zij den mensch genade mededeelt , om in den laatsten kampstrijd tegen den duivel de overwinning te behalen ; dat zij het ligchaamslijden der stervenden verzacht en dat zij de straffen der zonden verligt '. Nadat het sacramenteel karakter der akte aldus algemeen erkend werd , was het de pligt der geestelijkheid hare uitoefening , voorzoover zulks noodig was , nader te regelen en voor hare onderhouding bij klerken en leeken zooveel mogelijk zorg te dragen. Dat de kerkvoogden , onder wie onze voorgeslachten in verschillende deelen van ons land ressorteerden , te dezen aanzien hunner roeping trouw bewezen , leeken eenige bepalingen , die sedert de laatste decennien der dertiende eeuw zoowel van munstersche , keulsche en luiksche als van utrechtsche kerkvergaderingen uitgingen. De algemeene verordeningen , die ten opzigte van het laatste oliesel van het jaar 1279 tot in het midden der veertiende eeuw door genoemde synoden uitgevaardigd werden , zijn voornamelijk de volgende a: de parochiepriesters moesten hunnen gemeenteleden de overtuiging inscherpen , dat zij en hunne stervende bloeclverwanten en vrienden de sacramenten der kerk (laatste oliesel en communie) dringend behoefden , waarom zij in geen geval verzuimen zouden , de dienst der cureiten of van hunne 1) De synodaal-brief van Jan van Zyrik van 1294 zegt : ,inecessaria [sacraments] aunt ista : baptismus , confirmatio , poenitentia , corpus Christi et extrema unctio ; voluntaria aunt : ordines , matrimonium". Lat. Bat. s. I, p. 170 ; vgl. Hahn , Die lehre von den sacramenten, s. 107 ff. 2) De luiksche synode van 1287 zegt van het laatste oliesel : "istud sacramentum valet ad tres , unde versus: Ungor in extremis , ut sit mihi gratia maior Et morbus levior vel poenitentia minor." Zie bij Hartzheim , III, p. 694; vgl. Hahn , a. a. o. s. 293 , 349. 3) Men vindt ze bij Hartzbeim , 1.1. III , p. 647, 661, 693 , IV, p. 170, 351, 352 , en Lat. .Bat. s. I, p. 168, 175, 190 s. 51 plaatsvervangers ten behoeve van de kranken bij tijds in te roepen ; niemand der geloovigen zou in den *man verkeeren , dat zijne armoede hem tot verontschuldiging kon strekken , als hij naliet zijne begeerte om de sacramenten te ontvangen te kennen te geven , want de vormen , die bij de dienst in acht genomen moesten worden , waren niet noodzakelijk kostbaar — eene enkele waskaars en eenige doeken waren alles , wat de priester bij_ zijn werk van den kranke verlangen zou — en de geestelijken mogten voor hun nrbeid , ja , eene aangeboden gift aannemen , maar niets eischen '; de uitoefening van het laatste oliesel mogt geschie den aan alle kranken van ongeveer veertienjarigen leeftijd bij jongeren kon 2 de cureit een gebed doen en mogt , wanneer het nuttig scheen , herhaald worden , daar het kerkregt , hoewel niet alle geleerden over die herhaling hetzelfde dachten , dienaangaande niets voorschreef 3. De wijze , waarop het laatste oliesel met de daaraan voorafgaande toereiking van het viaticum aan onze ster1) De priesters , die de nonnen van den Eltenberg bedienden , ontvingen voor ieder oliesel vier solidi. Zie Kist , Nieuto airchief, II , bl. 111. In den Bommeler-waard werd in 1410 aan den kapellaan van Herwijnen "een rijnsen gulden" gegeven voor het oliesel , de memorie enz. -van //heel. Stesken". Van Hasselt , Geld. oudh. bl. 512. 2) Onder het opschrift : Quando infans infirmatur ante baptismal* et vindt men in het boven , II , 3 , bl. 351 de vita eius desperatur oratio, n. 1, vermelde HS. A het volgende : "medelam tuam deprecor, Domine sancte , pater omnipotens , teterne Deus , qui subvenis in periculis , qui temperas flagella , dum verberas. Te ergo , Domine , supplices deprecamur, ut hunt famulum tuum ab hac infirmitate eruas , ut non prevaleat inimicus usque ad animas tentationem , sicut in sancto Job, Terminwn ei impone , ne inimicus in anima ista sine intermissa redemptione baptismatis incipiat triumphare. Differ, Domine , exitum mortis et spatium vitae extende , et releva , quem perducas ad gratiam baptismi tui". 3) Zie over de verschillende gevoelens der scholastieken aangaande de herhaling van het oliesel, Hahn , a. a. o. a. 260 f. 4) De gewoQnte der tegenwoordige roomsche kerk , om het laatste oliesel door biecht en commune te laten voorafgaan (zie Antony , Symbolik der kath. kirchengebrauche, s. 168) , schijnt onzen voorvaderen reeds eigen geweest te zijn , toen men in Duitschland en elders doorgaana bet omgekeerde deed (zie Binterim , VI , 3 , s. 306 ff). Van den abt Paulus van Bloemkamp , die in 1242 stierf, heet het, dat hij overleed , .recepto (Akio communionis et inunctionis". Ook de nomen van Elten waren gewoon 4* 52 vende voorvaderen sinds het laatst van de dertiende eeuw plagt uitgeoefend te worden , was , waar zij naar de voorschriften der vermelde synoden geschiedde , eene tamelijk omslagtige. Met het oog op die voorschriften en op een HS. van den aanvang der vijftiende eeuw , waarin de destijds gebruikte formulieren voor de dubbele plegtigheid voorkomen 1 , willen wij den lezer eene beknopte beschrijving van de zaak geven , en zulks te liever naardien het ons niet onbekend is , dat vele protestanten haar aangaande zonderlinge voorstellingen koesteren. Wanneer een geloovige in .stervensnood verkeerde en de bede om de genademiddelen der kerk te zijnen behoeve tot den priester was gebragt , had deze onverwijld zijn ambtsgewaad aan to doen en te zorgen , dat door de kerkklok een bekend teeken werd gegeven , waa.rop devote gemeenteleden konden zamenkomen , om hem van de kerk naar het huis des kranken te begeleiden en straks andermaal bij zijn terugkeeren , waarvoor hun een aflaat van tien dagen was toegezegd. De priester nam daarop zijn ciborie met de geconsecreerde ouwels en zijne pul met „heilige olie" en toog , vergezeld van den koster zijner kerk , die een kruis en wijwater droeg , naar de plaats , waar men hem verwachtte. -Achter hem gingen de zaamgevioeide geloovigen , voor hem een schoolknaap in koorgewaad met een lantaarn en schel 5, de lantaarn als symbool van licht en leven , den christen ook bij zijn sterven toegezegd , de schel ten teeken van de tegenwoordigheid des „hoogwaardigen" voor alien , eerst te communiceren; nam hare ziekte daarna toe , zoo werden zij ook geolied. Zie bij Matth. Anal. II , p. 138 , en bij Kist , t. a. pl. In het zooeven vermeld HS. A vindt men eerst het formulier ministranclum infmnis eueltaristicvm, daarna de Modus inungendi infirmos. 1) Behalve de formulieren in HS. A stond mij ook het boven, bl. 35 n. 1, vermelde HS. van den Neer Delprat ten dienste, waarin onder den titel Dits ambocht van den olysel eene beschrijving van de akte voorkomt. 2) Onder Munster moesten voor de kranken-communie singulis quindenis dominicis diebus" ouwels geconsecreerd worden ; onder Luik geschiedde het alle zondagen. Zie bij Hartzheim, III, p. 648 , 692. 3) Vgl. hier de in bijzonderheden tredende bepalingen in den regel van de duitsche heeren, bij D'Ablaing, De' diitsche orde, bl. 252. 53 die den geestelijke ontmoetten. Die hem zagen naderen, hadden volgens kerkelijke voorschriften de knien te buigen , de hand op de borst te slaan en te aanbidden (genua flectant , pectus tondant , et inclinato capite , iunctis manibus , adorent) ; die te paard zaten , zouden niet dralen of te' stijgen „ter eere van hem , die om hunnen wil van den hemel daalde". De priester las intusschen „de zeven psalmen" en , zoo de weg lang was , ook de litanie voor de stervenden 1, tenzij hij een en ander uitstelde , totdat hij de woning van den kranke was bin.nengetreden. Voor de deur Bier woning bleven de geloovige broeders en zusters , zoo van laatstgemelden mede opgekomen waren — onze vrouwen , die onder Munster ressorteerden , mogten bij nacht zulke togten niet medemaken geduldig wachten , totdat de - priester zijne ernstige taak volbragt had. Bij het intreden in het huis des zieken had de priester zijn „pax huic domui" uit te spreken. Wanneer hij de legerstede naderde , zeide hij , bf in de moedertaal bf in het latijn — onze bronnen laten deze vraag onbeantwoord — „zie , wij brengen u het ligchaam en bloed des Heeren tot bijzondere medicijn (ad specialern medicinam) voor uwe ziel en uw ligchaam". Hierop welts d den kranke de biecht afgenomen , waarna hem ten slotte nog eenige vragen en vermaningen werden voorgesteld. De vragen betroffen afgelegde geloften n van bedevaarten of andere goede werken , onvolbragte poenitencie enz. ; de vermaningen bevatten onder anderen den echt christelijken raad aan den lijder, dat hij niet verzuimen zou , zoo spoedig mogelijk zich te verzoenen met alien , die bf door hem beleedigd waren 6f omgekeerd hem eenig onregt hadden aangedaan. Als overgang tot de akte der commune moest de priester, althans zoo hij binnen de grenzen der dioecesen van Munster en Luik zijn dienst1) In de litanie; die in het opstel over het laatste oliesel in het HS. van den heer Delprat voorkomt, wordt onder anderen ook Willebrord aangeroepen. ?54 w erk volbragt , den kranke nog eene inquisitoriale vraag doen , die in het tijdperk waarin de transsubstantiatieleer in zekeren zin nieuw was , voor dezen en genen stervende welligt hare bezwarende zij de had , maar bewijst , hoezeer de klerken er op uit waren , om het dogma den leeken op alle mogelijke wijzen in te prenten. Die vraag luidde aldus : „gelooft gij , dat onder dezeii norm en gedaante van brood het ligchaam 'van Christus tegenwoordig is , zooals het geboren werd uit de heilige maagd, geleden heeft aan het kruis en ten derde dage is opgestaan"? Zoodra de patient door woord of teeken toestemmend geantwoord had , bood de priester hem den ouwel aan , terwijl hij de gebruikelijke formule uitsprak: „het ligchaam en bloed des Heeren Jezus Christus beware uwe ziel ten eeuwigen leven"! Bleek het echter, dat de lijder door zwakheid of smarten verhinderd werd den ouwel te nuttigen , zoo werd hij aangemaand slechts geestelijk te eten (ut spiritualiter •tantum manducet). Na de communie bevochtigde de priester zijne vingers met wijn en reikte die den kranke toe , een laatste spoor, naar het schijnt , van de voormalige communie der leeken onder beiderlei gestalte. Dat gemoedelijke geestelijken v66r of na het uitreiken van het viaticum hunnen patienten naar omstandigheden eenige toespraak hiekien , die hen nog nader tot de stervensure kon voorbereiden , achten wij waarschijnlijk. Zeker is het , dat zij , die voor dergelijke toespraak eene geschikte handleiding wenschten , die vinden konden in verschillende schriften over „de 'kunst van wel te sterven", die in de veertiende en vijftiende eeuw in omloop waren , en inzonderheid in de wijd en zijd verbreide „commendacie", die men „voor die siecke menschen" plagt te lezen , een hoogstmerkwaardig opstel, 1) ',Item prEecipimus quod quilibet [sacerdos] , antequam infirmum communicet , interroget eum , si credat , quod sub illa forma et specie panis sit corpus Christi , natum de virgin , passuni in cruce et tertia die suscitatum". Aldus de munstersche en luikache synoden van 1279 en 1287 bij Hartzheim , 1. 1. p. 648, 692. 55 dat men in de laatste middeneeuwen aan Anselmus van Canterbury toeschreef , en waarin een geest ademt , z66 ernstig en zoozeer in overeeustemming met de geloofsbeginselen onzer protestantsche vaderen van de zeventiende eeuw, dat Johannes Hoornbeek het formulier nog in voortdurend gebruik wenschte te zien 1 . Wanneer de patient , na gecommuniceerd te hebben , het laatste oliesel begeerde en zijn toestand de nabijheid van zijn verscheiden aankondigde, ging de priester daartoe onverwijld over. Hij wikkelde de twee voorste vingers zijner regterhand in een strook linnen waarmede hij de olie , die hij met den duim op verschillende ligchaamsdeelen van den kranke aanbragt , terstond afnam , en zalfde nu achtereenvolgens , onder het uitspreken van korte gebeden , de slapen , de ooren , de oogen , den neus, de lippen , de palmen der handen en de bovenzijden van de voeten des stervenden Zoodra di et geschied was , verbrandde hij het gebruikte linnen , waarvan de asch bewaard werd , waarna hij eenig zout nam , waarmede hij in water zijne vingers afwiesch , welk water op zijn bevel in het vuur of in een nabijzijnden stroom werd geworpen. Als hij vervolgens nieuwe gebeden had opgezonden , die om ligchamelijke en geestelijke zegeningen voor den patient vroegen , gaf hij hem eene brandende waskaars in de hand , waarbij hij deze woorden sprak : „neem de brandende , heilige en onuitbluschelijke lamp [des geloofs] , en bewaar uw laatste oliesel , opdat gij , wanneer de Heer ten gerigte komt , hem met zijne en1) Zie Hoornbeek , Summa controversicvtum, Traj. ad Rh. 1658 , p. 222 ss. Vgl. vooral Voetii Disp4t: select. II , p. 738 ss. , waar op opmerkelijke wijze .de vi veritatis in ipso papatu erumpente" wordt gehandeld. 2) Aldus HS. A. Volgens de luiksche synode moest de priester bij de zalving der oogen deze woorden spreken : "per istam unctionem et suam piissimam misericordiam indulgeat tibi Deus quidquid peccasti per visum". Soortgelijke formulen had hij bij het ()lien der overige ligchaamsdeelen to gebruiken. Zie Hartzheim, 1. 1. p. 695 s. Niet overal zalfde men evenveel ligchaamsdeelen ; sommige oude formulieren spreken van zeven , andere van vijftien. De vijf zintuigen kwamen ale hoofdorganen des 'evens vooral in aanmerking. Zie Binterim , a. a. o. s. 265 ff. 280 ff. 318. 56 gelen in de hemelsche zaal moogt te gemoet treden , en het eeuwige leven hebt en leeft tot in eeuwigheid , amen". Had de priester bij den aanvang der plegtigheid den stervende met wijwater besprengd , bij zijn heengaan herhaalde hij dit bedrijf, zeggende : „gij , o Heer zult mij besprengen met hyzop". Als de priester met den koster en den koorknaap weder huiswaarts toog, volgden hem de voor de wooing van den kranke vergaderde geloovigen tot aan de kerkdeur. Daar noOdigde hij hen uit , voor den stervende een pater-noster en ave-maria te bidden , „opdat God zijner zaligheid zou gedenken". Terwijl de geloovigen geknield om hem lagen , droeg hij hun beide gebeden eerbiedig voor, waarna hij hen met een zegen van zich liet 2. Wanneer in kloosters en kloosterlijke vergaderingen de krankenbediening plaats had , *plagten al de inwonende broeders en zusters de plegtigheid bij te wonen , daartoe bijeengeroepen door het geluid van den ratel of van eene daartoe bestemde klok 3 . De zusters van Meester-geertshuis te Deventer lazen bij deze gelegenheid „de zeven psalmen", eerie gewaonte die ook door de nonnen van Elten en vermoedelijk in alle monastieke gestichten bijgehouden werd 4. Van somrnige deventersche zusters leest men , dat zij stervende hare laatste krachten inspanden, om de woorden der psalmen te herhalen 5. Als eenig prelaat of kanonik te Utrecht zijn laatsten ademtogt uitgaf, werden gelijktijdig al de kerkklokkeri der stad gehoord 6, zonder twijfel opdat alle leden der gemeente 1) Aldus HS. A en het HS. van den beer Delprat. 2) Volgens HS. A. 3) Zie b. v. Joh. Busch , Ch,ron. Windes. p. 532, en mijne aanteekefling in het Kerkh,ist. arekie , II , bl. 167. 4) Zie Kist , t. a. pl. Volgens een onuitgegeven brief .van 1294 , waarin de kanoniken van den dom met die van St. Salvator te Utrecht een liefdeverbond of confraterniteit aangaan , werden de leden der beide kapittelen, wanneer iemand hunner in zijne stervensure bediend werd, zamengeroepen door een "signum cum campana parvula". De brief is in originali en afschrift voorhanden in het Prov. archief te Utrecht. 5) In mijn HS. G. Zie boven, II, 2, bl. 355 n. 2. 6) Zie de statuten van Dirk van der Are , Lat. Bat. s. I , p. 152. 57 zich zouden vereenigen in de gebeden voor den stervende die door de hem omringenden werden opgezonden. Wanneer een geloovige overleden was , zorgden zijne naaste betrekkingen onverwijld voor de toebereiding van zijn lijk tot de uitvaart. De doode werd naar der vaderen wijze gewasschen en gekleed of, zoo hij van hoogst aanzienlijken stand was , gebalsemd. Voor het inwikkelen van rijke dooden bezigde men Oenige ellen lijnwaad 9. Devoten , die vrienden van meer of min strenge ascese geweest waren , toog men gaarne een monniken- of nonnengewaad aan. Te Dordrecht werden velen in de kleedij der augustijner-heremieten begraven. Toen Bernardus van Vollenhove , de stichter van het regulieren-klooster te Zwol , in 1309 op zijn uiterste lag , deed men hem op zijn verlangen een regulieren-pij aan. Het lijk van Lidwina te Schiedam hulde men in een tertiarissen-kleed. De edelman Gijsbert van Hardenbroek bezwoer zijne echtgenoot en kinderen bij hunne hope der zaligheid , hem „zonder pomperij van toortsen of anders te begrayen", maar „een minrebroedershabijt" mogten zij hem niet onthouden 3 . Dat tijdens en na de geeselvaarten der veertiende eeuw sommigen in het gewaad der gee.selaars wenschten ter aarde besteld te worden , hebben wij den leer vroeger berigt 4. Onze bisschop Jan van. Arkel meende dit te moeten verbieden. Waarom gedoogde hij echter het begraven in monniken-kleederen? Toch wel niet , omdat dit gebruik van minder bijgeloovigen aard was ! Volgens bepalingen , door de synode van Luik in 1287 uitgevaardigd , mogt geen lijk den nacht over in het sterfhuis vertoeven ; men moest het naar de parochie-kerk 1) Lie voorbeelden van het balsemen bijgebragt in de berigten van Visser aangaande de lijken , die gevonden werden in de grafel. kapel te 's Gravenhage , in den Overijss. almanak voor 1844 , bl. 10 vv. 2) Zie Van Hasselt , Geld. ouclh..bl. 512. 3) Zie Schotel , Het kloost. der august. te Dordr. bl. 2 ; Kronijk van Ger.• Coccius, bl. 28 ; mijn Joh. Brugman , II , bl. 128; Matth. Mannductio ad ius canon. p. 343. 4) Zie boven , II , 3 , bl. 78. 58 dragen , waar het op eene baar in de nabijheid van het koor werd geplaatst. Slechts aan enkelen — men schijnt de tegenwoordigheid van velen wegens mogelijke ongeregeldheden gevreesd te hebben — was het geoorloofd bij den doode ander het lezen van gebeden en psalmen de lijkwake te houden , waarom men de kerkdeuren zorgvuldig te sluiten. had I. In later tijden echter werd het meer gebruikelijk , de lijken eerst op den dag der begrafenis naar de kerk te voeren , vooral wanneer de overbrenging met eenige staatsie zou geschieden. Eene zeer oude keur van Arnhem zegt : „men zal geen dood ligchaam in de kerk zetten , dan terstond v66r de begrafenis" '; maar in allen gevalle moest „het presenteren van het lijk" in de parochiekerk plaats hebben , ook al werd het in eenig klooster begraven , want de parochiekerk moest tegen finantiele schade gevrijwaard warden 6. Ook in de sterfhuizen werd gewoonlijk door twee of meer personen de lijkwake gehouden. Dat zij niet altijd met behoorlijken ernst gevierd , maar somtijds , zelfs door monniken , in een wild drinkgelag verkeerd werd , is helaas bekend 4. De uitvaart , die niet zelden , vooral in gasthuizen , op den sterfdag , maar doorgaans twee of drie dagen later plaats had 5 , geschiedde in overeenstemming met den stand der afgestorvenen met meer of minder staatsie. In de dagen van Jacob van Maerlant en vroeger plaatste men de doodkist op eene baar, die door vier mannen naar de kerk gedragen werd wanneer de kist echter 1) Zie bij Hartzheim, III, p. 695. 2) Zie Matth. De nobil. p. 576 ss. , Fund. eccles. p. 172 ; Van Hasselt, Arnh. oudh. I, bl. 77. 3) Zie bij Hartzheim, III, p. 650, 667, 694. 4) Zie Van Hasselt , Arnit. oudh. I, bl. 68, Geld. oudh. bl. 512, en vooral Vita Eliz. van Heenvliet achter Matth. Chiron. ducurn Brab. p. 255. 5) Zie Matth. Anal. V, p. 403 ; Wagenaar, Amsterdam , II , bl. 109; D'Ablaing , De duitsche orde , bl. 218. 6) Zie Van Maerlant bij Jonckbloet, Gesch. der middenned. dichtk. III, bl. 53. Het oud-friesche regt zegt : "dat da flower moge dine fijfta to kerka drega". Zie Wierdsma, M. 235. 59 van steen was , of als de afgestorvene tot de aanzienlijken behoord had , gebruikte men natuurlijk een lijkwagen. Achter het lijk volgden bloedverwanten en vrienden ; doorgaans in grooten getalei, naar hunnen staat in rouwgewaad gehuld. De gewoonte , die nog heden hier en daar in ons land in acht genomen wordt , om namelijk voor of achter het lijk lauriertakken te dragen , is vermoedelijk overoud. Zij herinnert ons de voorstelling der geloovigen van de vierde en volgende eeuwen , dat een afgestorven christen een overwinnaar in den kampstrijd des aardschen levens moet geacht worden , en dat zijne uitvaart derhalve het karakter van een triumftogt heeft. Jets dergelijks mag men opmerken aangaande het gebruiken van toortsen bij de begrafenis , die echter, althans in latere tijden , naar wij meenen , niet werden ontstoken dan wanneer de uitvaart in den avondstond werd gehouden , wat 'bij de oude christenheid zelden of nooit geschiedde 1. Te Dordrecht plagt men omstreeks 1400 „het vaandel van onze lieve vrouw" aan het hoofd van den lijkstoet te dragen S. Aan de teraardebestelling van armen en rijken , zoo zij althans geen geexcommuniceerden, zelfmoordenaars enz. waren , moest de lijkmis steeds voorafgaan. Terwijl deze gelezen werd stond de baar met den doode bij of in het kerkkoor, en wel z66 dat de voeten van den overledene naar het altaar waren gerigt 4. Over de kist hing eene 1) Toen het lijk van den schoolrector Joh. Cele van Zwol naar Windesheim werd gevoerd , volgden ontelbaren , in wagens gezeten , den lijkwagen. Zie Citron. Windes. p. 628. 2) Lauriertakken zag ik vaak bij begrafenissen te Dordrecht. Ter zelfder stede was ik in mijne vroege jeugd getuige van eene begrafenis in den avond met fakkelen , then een oud-burgemeester aldaar gedompeld" werd , gelijk het heette. Over de begrafenisgebruiken der oude christenheid handelde ik in mijne Geschied. vans het kerkel. leven , II , bl. 351 vv. 3) Zie bij Schotel , Ben, keizerl. bezoek te Dordr. bl. 110. 4) Zie Chiron. Windes. p. 628, en de Consuetudines bij Kist , _Memo archief, II , bl. 111. In de universiteitsbibl. te Utrecht komt een HS. van de vijftiende eeuw voor (Medii can script. eccl. N. 409) , dat de Ord,o ,, sepiliendi presbyterum bevat. Op het schutblad ziet men eene teekening , eene lijkbaar met eene doodkist voorstellende, en aan het voetenein.de de 60 pel , een lijkkleed, dat bij de uitvaart van aanzienlijken somtijds met perlen en andere ongepaste kostbaarheden was versierd. De magistraat van Dordrecht 'bepaalde reeds v66r 1400 , dat zij , die huntie dooden met zulke opgesmukte pellen kerkwaarts bragten , die stukken ook aan de kerk moesten laten , tenzij men bereid was ze voor goede sommen te lossen 1 . Na voleindiging der zielmis trad de priester van het altaar naar de baar, om voor het heil van den doode eenige gebeden te lezen, een liefdewerk waartoe hij met eene toespraak al de getuigen der piegtigheid opwekte. Als het volbragt was , werd de baar opgenomen en de lijkstoet , waarin zich ook de priester voegde , stelde zich in beweging , terwijl een of meer kerkklokken zich lieten hooren 2. Bij den gang naar het graf las de priester zijn „miserere" of eenigen anderen psalm , dien hij gepast achtte. Bij de groeve gekomen verhief hij zijne stem andermaal , alien aanmanende , hem met de gedachten te volgen bij zijne smeekingen voor „den geliefden broeder of zuster", dat God den onsterfelijken geest zou opnemen in de hemelsche vreugde , „wanneer de dag des gerigts zou aanbreken". Hierop sprengde hij wijwater op de kist , die nu in de groeve geplaatst werd en wel zexi dat het aangezigt des overledenen naar het oosten , de hemelstreek des lichts , gerigt was , waarna hij met de spade een kruis over de kist schreef en er eenige aarde op wierp , zeggende : „uit aarde hebt gij mij geformeerd en met vleesch aangedaan ; mijn Verlosser, Heer, wek mij op ten jongste dage" ! Met het lezen van den 139n psalm en nog eenige gebeden werd de gansche woorden : "versus altare". Het HS. is overigens door vuur, naar het schijnt , onleesbaar geworden. 1) Zie Van Ha8selt , Arnh. oudh. I , bl. 70 vv. ; Schotel , a. w. bl. 109. Vgl. Ter Gouw in De dietscl&e warande , VI , bl. 1 vv. 2) Lat. Bat. s. I , p. 152. Ter eere van afgestorven vorsten , zelfs van vreemde, b. v. den koning en de koningin van Schotland in 1460 en 1463, daverden de torens van klokgelui in alle steden en dorpen. Zie Van Hasselt , Geld. oudh. bl. 272 vv. en [Molhuysens] Register ma charters van Kampen, II , bl. 28. 61 akte besloten '. Volgens synodale voorschriften was het den priester verboden , voor de diensten bij de uitvaart loon te eischen , maar waar het in steden of dorpen eene gewoonte was , hem daarvoor eenig geschenk aan te bieden , daar stond het hem vrij, de zaak voor den bisschop of diens officiaal te brengen , wanneer sommigen dat geschenk willekeurig terughielden. Als men voor de lijken kisten gebruikte — arme doo den werden dikwerf eenvoudig in een mat gewikkeld — waren die kisten , evenals in het voorgaande tijdperk 3, van hout of van steen. De steenen kisten , die men stolpen heet , waren tot in de twaalfde eeuw , en misschien later, uit aan elkander gevoegde tuf- of baksteenen van aanmerkelijke afineting gevormd, die men eerst bij en op elkander plaatste , als de lijken reeds in de groeven waren gelegd. Zulke stolpen werden te Zeist , Oostbroek , Jutphaas en elders van tijd tot tijd ontdekt 4 . Kisten uit 4en stuk zand- of anderen steen en eenigzins naar den vorm der lijken gehouwen , doorgaans zonder sieraden , werden tot in onzen tijd te Oegstgeest , Hemmen , Heilo , St. Pankras , Zuiderdrachten , Boornbergum, Jutphaas , Koudum en op vele andere plaatseh opgedolyen 5. Men gebruikte ze tot in de vijftiende eeuw , toen overigens houten kisten , ook voor lijken van aanzienlijken , allerwegen in zwang waren. 1) Ik volgde hier het vroeger vermelde HS. A der universiteitsbibl. te Utrecht. 2) Zie Hartzheim , III , • p. 694 s. , en over het rigten der lijken naar het oosten .0verijss. almanak, 1844, bl. 8; 1847 , bl. 266. 3) Zie boven , I , bl. 449 v. , en over het gebruik van matten Le Long , Beformatie van Amst. bl. 346. In een klooster te Aardenburg vond men in 1836 geraamten in graven, in den vorm van doodkisten gemetseld, zonder sporen van houten kisten. Havorscher, I , bl, 379. 4) Zie Kist , Nederl. aechief, II , bl. 393 vv. VIII , bl. 408 v. ; De Geer, Bijdragen tot de gesch. van Utr. bl. 333. Eene stolp van Oostbroek wordt te Utrecht in het museum op het raadhuis bewaard. 5) Zie Kist , t. a. pl. ; Van Alkemade , Van 't ceremon. der begraamen. bl. 252; Oudh. van Gron. bl. 267; Letterbode, 1847 , I, bl. 275 , 319; Verslag van het friesch gen. 1857-1858. Het Geschiedk. onderzoek enz. in den Frieschen volksatmainak, 1842, moet met voorzigtigheid gebruikt worden. 62 De plaatsen , waar men v66r de veertiende eeuw de ontslapenen in de meeste gevallen ter aarde bestelde , waren de legersteden of kerkhoven , die wij vroeger vermeldden '. Daar deze kerkelijk gewijd waren , mogten geexcommuniceerden en bekende booswichten , moordenaars enz. en menschen , die uit ligtzinnigheid voortdurend de jaarlijksche communie verzuimd hadden , hier niet bijgezet worden Zelfmoordenaars , die men doorgaans niet begroef, maar met de beenen aan de galg hing , werden somtijds op last van den magistraat in de heilige aarde toegelaten , zoo de regenten overtuigd waren , dat de ongelukkigen zich in staat van krankzinnigheid hadden omgebragt 3. Een kerkhof, waarop een geexcommuniceerde was begraven en bleef liggen , werd onder interdict gesteld ; die het waagde in den geinterdiceerden grond een lijk bij te zetten , werd in den ban gedaan 4 . Daar vele devoten gaarne hunne grafsteden bij de kloosterlingen kozen en daardoor aan de parochiekerken geldelijk nadeel werd toegebragt , waren de geestelijken er reeds in de dertiende eeuw op bedacht , hunnen parochianen , die bij hun levee bepaalden , dat zij bij hunne eigene kerk zouden begraven worden, zeker voordeel aan te bieden , waarom zij hun een aflaat van veertig dagen toezegden 5. Reeds toen ontstonden tusschen klerken en kloosterlingen twisters over de begrafenissen , en later, ton de conventen der nilnderbroeders-observanten , wier invloed op de volksmenigte z66 groot was , en de gestichten van andere vereerde orden zich zeer vermenigvuldigden , waren de oneenigheden over deze zaak z66 gewoon , dat men met de tot heden bewaarde geschreven contracten , waardoor men ze poogde te beslechten , ligt een boekdeel zou kunnen vullen. 1) Zie boven, I, bl. 448 , en II, 3 , bl. 151. 2) Zie de synodaal-besluiten bij Hartzheim , 1. L p. 650 , 667 , 694 , IV, p. 172 , 379; Lat. Bat. s. I, p. 168; Van Hasselt , Geld& mak. bl. 553. 3) Van Hasselt , Geld. maandw. II , bl. 196 ; Dumbar, Kerkel. en wereltl. Dev. I, bl. 552 Matth. Manuductio ad ius canon. p. 346. 4) Zie bij Hartzheim , 11. 11. 5) Zie bij Hartzheim, p. 694. 63 In de veertiende en vijftiende eeuw werd het begraven in de kerken steeds meer gewoon. Gegoede burgers wenschten binnen de heilige muren te rusten , en alien , bij wie de zorg voor de finantiele belangen der gemeenten was , gedoogden het gaarne, mits men het voorregt ruim betaalde.' Reeds vaar den aanvang der vijftiende eeuw eischte de magistraat van Dordrecht aanmerkelijke sommen van hen , die in de Groote-kerk aldaar hun ouderlijk graf lieten openen. Familiegraven werden er van de kerkmeesters slechts voor grooten prijs verworven, en de graven in het schoone „koor van onze lieve vrouw" waren , evenals die in het hooge koor, de duurste. Ook te Arnhem en overal elders , naar wij vermoeden , was het begraven binnen het heiligdom slechts eene zaak der meer welvarenden naar de wereld '; van daar- dat zelfs lieden , van wier heiligheid de mond der tijdgenooten vol was , als zij tot de armen .behoorden , buiten de kerken moesten rusten. De begijn Geertruide van Oosten werd in spijt van hare geroemde vroomheid bij de deur van den toren der Oude-kerk van Delft bijgezet. De heilige Lidwina van Schiedam werd op het kerkhof harer parochie ter aarde besteld ; het gnige voorregt , dat haar te beurt viel, bestond daarin , dat men haar lijk zoo digt mogelijk bij den kerkmuur en in een gemetselden kelder plaatste. Op den bodem en de zijmuren van dien kelder werden met menie eenige kruisen geschilderd, wat doorgaans in gemetselde graven geschiedde 1. Meer aanzienlijken dooden , die men op bijzondere wijze wilde eeren , - schonk men binnen de kerk somtijds „een nieuw graf, waarin nog niemand gelegd was" 3. Ofschoon alien , die buiten of binnen de kerken begraven werden, zoo zij niet onder den ban gestorven waren , in gewijden grond bijgezet werden , stelde men er prijs op , in de kisten der dooden eenige „aarde van Jeruzalem" te mo1) Zie Schotel, a. w. bl. 109 v.; Van Hasselt , Arnh. otah. I, 131; 66. 2) Zie mijn Joh, Brugmoyn, II, bl. 106, 129; vgl. Overijss. alnianak , 1844 , bl. 9 , 35. 3) Charon. Windes. p. 533. 64 gen plaatsen, een voorregt dat vermoedelijk ligt te verkrijgen was in een tijd , waarin de beevaart naar het h. land door z66 velen ondernomen werdl. Te Dordrecht bezat men bij het sacramentsgasthuis eene begraafplaats, die bij het yolk in bijzondere eer was , naardien men meende , dat de lijken der armen , die daar begraven werden , binnen drie dagen vergingen zonder eenige lijklucht te verbreiden 2. De dagen , waarop men de dooden begroef, waren voor onze levenslustige voorgeslachten maar zelden dagen van volhardenden ernst. Op de uitvaart volgde „het troostelbier" bij lieden van geringen stand , het lijkmaal bij aanzienlijken 3 . Wanneer een hooggeplaatst edelman ten grave zou gedragen worden , stroo' mden van wijd en zijd lieden van die standen naar zijn burgt of stede , om hem de laatste eer te bewijzen , de armen in de hoop van liefdegaven te ontvangen , de rijken met het voornemen om den maaltijd overvloedig en glansrijk te helpen maken. Toen in 1346 de heer van Kuilenburg overleden was , toog de hertog van Gelder met eene welgevulde beurs ter uitvaart. Karren, met wijn beladen , volgden hem , en een vette os , te Nijmegen met zorg uitgezocht en aangekocht S. Menschen van geringer stand deden naar het gevaarlijk voorbeeld der adellijken , en te • Arnhem , Groningen , Deventer, Zwol en in vele andere gemeenten steeg de weelde bij troostelbier en lijkmaal tot eene hoogte, die de regeringen wegens den welstand van familien en individuen met kommer vervulde , waarom zij er, vooral iii de vijftiende eeuw , toe kwamen strenge bepalingen of te kondigen , waardoor het getal der personen , die in de sterfhuizen zouden aanzitten , en de te maken onkosten 'voor hun onthaal binnen zekere grenzen werden beperkt 5. In de provinciaal-synode , die 1) Zie Oudk. van Zuid-poll. bl. 95 ; Overijss. almanak, 1844, bl. 20, 37. 2) Oudh. ,van Zuid-boll. bl. 94. 3) Zie Van Alkemade Nederl. displegtigh. I , bl. 321. 4) Van Hasselt , Geld. oudia. bl. 261. 5) Zie van A lkemade , t. a. pl. bl. 316 w. en Van 't ceremon. der begraay. bl. 180 v.; vgl. van Hasselt , Arnk. oudk. I , bl. 65 v. 65 in 1423 te Keulen vergaderd was , werd geklaagd , dat in sommige bisdommen der kerkprovincie door de gemeente-besturen en andere corporation wetten waren uitgevaariligd , die eene hoogstnadeelige strekking voor de finantiele belangen der kerken en geestelijken hadden , naardien zij de mildheid der leeken bij het uitreiken van penningen en andere gavel) , brood , vleesch , visch, wijn, bier enz., op de dagen der uitvaarten en die der volgende missen voor de dooden , aan banden legden. De verzamelde vaderen heetten zulke wetten bewijzen van onverdragelijke aanmatiging , die maar al te zeer naar k e t t e r ij riekten, en gelastten alien rectoren van kerken en kapellen, eens in de maand van den preekstoel bekend te maken , dat zij , die z66 booze keuren lieten uitgaan , zonder proces in den ban zouden gedaan worden 1 Ook in dit tijdvak , gelijk in het voorgaande bepaalde zich de zorg der levenden voor hunne dooden niet tot de uitvaart en het bewaren hunner nagedachtenis. Men meende veel meer voor hen te kunnen en te moeten doen ; men wenschte de zielen der ontslapenen , die men aan de groote ween des vagevuurs prijsgegeven dacht. , te hulp te komen en haar lijden te verkorten , etn nam daartoe het perpetueel zoenoffer te baat , dat den regtvaardigen toorn des hemelschen konings kon afwenden en zijne barmhartigheid verwerven. Stervende amen en hunne betrekkingen zorgden zooveel in hen was , dat ook na de dienst op den dag der uitvaart eenige zielmissen te hunnen behoeve besteld werden ,- en rijken hadden vaak schatten veil , om voor het zieleheil van hen zelve en de hunnen de kerkdiensten , zooveel hun mogelijk was , te vermenigvuldigen. Edelen en vorsten besielden voor hunne afgestorvene vrienden en betrekkingen soms in eens een groot aantal zielmissen. In 1399 ontving zekere „broeder Symen" van den hertog van Gelder negen gulden , °rider voorwaarde dat hij , voor . 1) Zie bij Hartzheim , V , p. 2) Zie boven , I , bl. 451 v. 66 welke ziel is ons niet bekend , te Harderwijk , Deventer en Zutphen zes honderd missen zou doen zingers '. Stichfinger' van eeuwige memorien of missen , jaarlijks , maandelijks of dagelijks te vieren , waren sedert de twaalfde eeuw z66 menigvuldig , dat wij het 'onnoodig achten er voorbeelden van bij te brengen. Opmerkelijk maar tevens zeer begrijpelijk is het, dat het getal der zielmissen dan vooral - hoog opgevoerd werd , als zij bekostigd moesten worden door aanzienlijken in den laude , die voor beganen manslag aan eenigen edelman gestraft werden. Toen in 1387 sommige Dordtenaars te Eemskerk Johan van Hoorn hadden omgebragt , moest hunne stad voor de ziel des verslagenen duizend missen doen lezen. Een jaar later werd dien van Zevenbergen wegens soortgelijk vergrijp dezelfde verpligting opgelegd. De verbroken verzoening wegens moord , aan Jan Oloutsz. begaan , moest in , 1411 te Zierikzee door Witte Oloutsz. en Bartholomwus Wittensz.geboet worden net de betaling van honderd, vier honderd en vijf honderd zielmissen , respectievelijk in drie kerken te lezen , zoodat zij gezamenlijk het duizendtal vol maakten 2 . In 1429 begingen de inwoners van Maasland , de Lier en andere dorpen manslag op den schout Jan van Egmond. Zij moesten boeten betalen , veertien honderd zielmissen laten lezen en daarenboven vier mannen naar Rome zenden , die ook daar zielmissen hadden te bestellen s. . - De gewone dagen , waarop na de uitvaart voor de overledenen missen gevierd werden en priesters , bloedverwanten en vrienden voor hunne zielen „de graven visiteerden" of „begangenisse hielden", waren de week-, de maand- en vooral de jaardagen (dies septimi , tricesimi of mensurnales en anniversarii) s. De plegtigheid Zie van Hasselt , Geld. oudh. bl. 264. Zie de diplomen bij van Mieris , III , bl. 462 , 467 , 502 , IV , bl. 189. Zie Van Limburg Brouwer, Boergoensehe chg./Hers, Amst. 1869 , bl. 6. Zie , om slechts enkele uit de zeer vele bewijzen bij te brengen, Lat. Bat. s. I, p. 152 s.; Hartzheim, V , p. 219; Matth. Fund. p. 75 , 172 ; Codex dipl. van het hist. gen. te Utr. 2e aerie I, bl. 206 ; Oudh. van Utr. I, bl. 203. 1) 2) 3) 4) 67 der begangenis geschiedde na de mis , wanneer de pries, ter bij het graf eenige gebeden en psalmen (miserere , de profundis enz.) las , terwijl de betrekkingen van den doode tegenwoordig waren. Op het, graf was een zwart kleed gespreid , waarbij waskaarsen brandden. De hand des priesters hield een kruis of crucifix. Aanzienlijke burgers lieten -bij de graven hunner afgestorvenen in de . kerken banken en stoelen of matten brengen , opdat zij zich bij de dienst tegen vermoeijing en koude beschermden , een gebruik dat in de Groote-kerk te Dordrecht niet dan op „de maandstonden en jaargetijden" veroorloofd was De reeds in het voorgaalide tijdvak opgekomen gewoonte der klerken en kloosterlingen , om met elkander confraterniteiten of liefdeverbonden te stichten , vooral met het oogmerk om voor de afgestorvene medeleden gebeden en missen te lezen , opdat men aldus elkanders eeuwigtot zooveel mogelijk verzekerde werd van 'de elfde tot de zestiende eeuw steeds bijgehouden. Naarmate kapittelen en kloosters op onzeu bodem talrijker werden , werden ook de - confraterniteiten steeds vermeerderd. De uitgegevene en onuitgegevene diplomen , waarin zulke verbonden meer of min uitvoerig beschreven werden , zijn in aanzienlijken getale tot ons gekomen , maar naar hun acrd en strekking z66. weinig van elkander verschillende , dat wij met eenig berigt aaigaande den inhoud van enkele meenen te kunnen volstaan 3. In 1262 sloten de vijf kapittelen der stad Utrecht en de monniken der St. Pa'ulsabdij aldaar met de klooster-• lingen van EgmOnd „eene voile en eeuwige broederschap", zoodat zij elkander van wederzijde deelgenooten verklaarden aan alle gebeden en geestelijke weldaden, die zij en hunne opvolgers in hunne kerken respectievelijk genoten en zouden genieten. Wanneer een lid van gene der zeven 1) Zie Matth. Fund. p. 75, 172 , 298 s. De nobil. p. 576 ss.; Burman, Jaairb. I, bl. 478 ; Schotel , E'en keizerl. bezbek , bl. 110. 2) Zie boven, I, bl. 452. 3) Vgl. Matth. De nobil. p. 566 ss. 68 corporation stierf, moest daarvan onverwijld aan de overige kennis gegeven worden ; men zou zijn naam en sterfdag in het doodenboek (necrologium) aanteekenen en „tot het einde der eeuwen" jaarlijks met gebeden en zielmissen zijne memorie vieren 1 . Reeds lang te voren bestond eene confraterniteit tusschen de kapittelen van St. Salvator te Utrecht en van St. Lebuinus te Deventer. Toen zij in 1295 vernieuwd werd , beloofden de kanoniken elkander alle mogelijke bewijzen van onderlinge liefde in leven en in dood : zoo een hunner overleed, zou te zijnen behoeve gedurende eene voile maand dagelijks „uitvaart gevierd worden met vigilien , missen en visitatie der graven", terwijl daarenboven ieder kanonik een Psalter voor hem zou lezen of doen lezen 2. Het vroeger vermelde liefdeverbond , dat in 1301 tusschen de kapittelheeren van St. Salvator en de benedictijnen van Epternach vernieuwd werd, schijnt van eenvoudiger aard geweest te zijn , daar het daartoe behoorende diploom alleen van deelgenootschap aan onderlinge gebeden gewaagt 3. Volgens de in 1253 tusschen de kanoniken van St. Salvator en de monniken van St. Bonifacius te Fulda vernieuwde confraterniteit werden voor iederen ontslapene in het kapittel en de abdij door alle broeders gezamenlijk dertig missen en door elken priester in het bijzonder drie missen gelezen ; zij , die den priesterlijken rang niet bezaten , zouden ieder „voor de eeuwige rust van den doode" drie psalters afzingen S. Uit de in 1487 opgemaakte statuten der brigittijnen blijkt , dat door de gezamenlijke kloosters hunner .orde een liefdeverbond onderhouden werd , zoodat alle monniken' en nonnen der verspreide gestighten onderlinge deelgenootschap heetten te hebben aan alle gebeden , vigilien , missen enz. , die in de verschillende huizen gelezen en gevierd werden 5. 1) Zie het diploom bij Joh. a Leidis , Annal. Egmund. p. 54. 2) Zie het diploom bij Dumbar, Kerkel. en wereltl. Devent. I, bl. 237. 3) Zie boven , I , bl. 526. 4) Volgens een onuitgegeven diploom in het oudste HS. van den Ordinarius an St. Salvator (zie boven , II , 1, bl. 298 n. 2). 5) Zie Von Nettelbla , Nachricht von ein. kliistern der h. Birg. s. 183. 69 Terwijl de confraterniteiten der klerken en kloosterlingen steeds talrijker werden , begonnen ook de leeken er op bedacht te zijn , hun toekomstig zieleheil door soortgelijk middel te verzekeren , waarbij dan de eigenaardige associatie-geest der middeneeuwen zich op merkwaardige wijze deed gelden. Geestelijken en religieusen konden ten behoeve hunner eeuwige zaligheid ligt liefdeverbonden aangaan ; zij hadden het in hunne magt , voor elkander alle mogelijke kerkdiensten te volbrengen, maar voor de leeken was de zaak anders gesteld : zij waren afhankelijk van de priesterschap , en de priesterschap was gewoon voor zielmissen enz. zooal geene offers te eischen , dan toch offers te ontvangen. Voor rijke gemeenteleden was dit niet bezwarend , maar voor de meerderheid , die nit mingegoeden en armen bestond, moest het eene drukkende gedachte wezen , dat gebrek pan aardsche goederen, waaronder zij bij hun leven leden , welligt nog in „het ander land" te hunnen nadeele kon strekken , wanneer voor hunne zaligheid geene of te weinige missen zouden gevierd worden '. Die door deze gedachte gekweld werden , zagen naar eenig middel uit , waardoor zij van hunnen kommer ontslagen konden worden, en zij vonden het in de zoogenaamde geestelijke broederschappen of gilden , gezelschappen wier leden , grootendeels eenvoudige burgers zich vereenigden op de wijze van de kinderen des yolks , die in onze dagen zieken- en begrafenis-fondsen oprigten, opdat zij gezamenlijk op vaste tijden penningen stortten voor „de eerlijke begrafenis" en de zielmissen hunner afgestorvene broeders en zusters , en daarenboven zelve ten behoeve van die broeders en zusters gebeden deden , begangenis hielden en in een woord met en voor elkander alles volbragten , wat geloovige leeken voor 1) Petrus Lombardus leerde, dat rijken en armen, al waren zij even vrome christenen, ten aanzien van hunne toekomst niet in gelijken toestand verkeerden. De rijken , die vele missen voor hunne ziel konden doen lezen , zouden wel geene ilabsolutio plenior", maar toch eene nabsolutio celerior" genieten. Zie de pints bij Hagenbach , Dogmengesch. , Leipz 1857, s. 495. 70 elkanders eeuwige belangen vermogten Dat onze geestelijkheid de stichting van zulke gilden gaarne bevorderde , laat zich begrijpen. Vrome cureiten moesten in ondernemingen van dien aard welgevallen hebben , naardien zij het voornemen hunner parochianen aankondigden om hunne „goede werken" te vermenigvuldigen , kerkdiensten , uitdeelingen aan amen enz. ; klerken , die op verhooging hunner inkomsten gesteld waren , of tot nog toe te vergeefs op een vicariaat of ander ambt wachtten, verheugden zich in alle nieuwe gelegenheden om tot ruimer revenuer). 2 of tot eenig beneficie te komen , en daar de gansche „paapschap" tegenover de minderbroeders en leden van andere gevierde kloosterorden dikwerf ondervinden moest , dat haar invloed op de volksmenigte de zwakkere was , . zoo spreekt het van zelf, dat zij ook van de opkomende broederschappen gaarne gebruik maakte , om dien invloed te stijven door zich bij deze corporatien der leeken aarr te sluiten. De geestelijke broederschappen , die in ons vaderland, zooal niet vroeger, dan toch sedert het begin der veertiende eeuw opkwamen — te Kampen bestond er een in 1311 , te 's Hertogenbosch in 1317 , to Groningen in 1) Men vergelijke hier Ter Gouw , De gilden, Amst. 1866 , bl. 12 vv., die , de confraterniteiten van de dagen van Bonifacius en van de klerken en religieusen der 14tere eeuwen niet in aanmerking nemende , de geestelijke broederschappen eenzijdig van de gilden onzer heidensche vaderen afleidt. Eene geschiedenis dozer leeken-corporation op onzen bodem ontbreekt nog. Hare bronnen zijn voorhanden in de documenten , voorkomende in onze gemeente-archieven en gedeeltelijk opgenomen in de werken van Mattheeus , Van Heussen en Van Rijn , onze plaatsbeschrijvingen enz. Bijdragen werden geleverd door Houck (Diss. de colleg. opificutn, Day. 1846) , Tydeman (Nieuwe weak. van het Zeeuwsch gen. IV), Fortuyn (Spec. de gildarum hist. Amst. 1834) , Molhuysen (Overijss. atinanak , 1854, bl. 118 vv.) en anderen, die over het gilden-wezen in het algemeen sehreven. 2) Toen de Leidenaars hunne broederschap van het h. sacrament bij de St. Pancras-kerk oprigtten , werden den kapittelheeren aldaar jaarlijkscihe inkomsten verzekerd , ommedat die heeren te williger souden wesen omme den dienst van den love enz. eerlick te sustineren elide duen"; daarenboven ontving het gansche kerkpersoneel , dat aan de diensten voor de broederschap deel nam , uitdeelingen van verschillenden aard (zie Oudle. van Ithijnl. bl. 136 , 143). Dat iets dergelijks bij alle broederschappen plaats had , spreekt van zelf. 71 1318 , te Utrecht in 1328 — heetten in den aanvang kalenden. en hare leden kalendbroeders (fratres kalendarii), vermoedelijk omdat. zij oudtijds op den eersten dag van iedere maand vergaderden , of om, de onderlinge belangen hunner gezelschappen te. -bespreken , of om voor hunne overledenen zekere goede werken te volbrengen 2. Naarmate de kerkgeest dieper in den boezem. onzer natie doordrong, werden zij tot in de zestiende eeuw in getale steeds vermenigvuldigd , zoodat er ten laatste naauwelijks eene gemeente van eenige uitgebreidheid was, bij wier kerken en kapellen niet eene, twee of meer corporation van dien aard bestonden 3. Gewoonlijk bezaten de gezelschappen in de heiligdommen , waarin zij hunne kerkdiensten deden verrigten , een eigen altaar en een of meer vicarissen , die dat altaar bedienden , en daarbij gemeenschappelijke graven , waarin zij hunne dooden bestelden. Even als- de ambachtsgilden hadden. zij doorgaans een schutsheilige , b. v. St. Nikolaas , St. Cunera enz. , naar wien zij zich noemden , tenzij ze hunnen naam aan het heilig sacrament , het heilig kruis of iets dergelijks ontleenden '. Het bijeenbrengen van penning en voor uitvaarten , missen , uitdeelingen aan armen , het doen van gebeden en andere godvruchtige werken ten voordeele van levenden en dooden was hun hoofddoel , het houden van vergaderingen met daaraan verbonden maaltijden een 1) Zie Overijss. almanak , 1840 , bl. 35; Hezenraans , De St. Janskerk, bl. 35; Diest Lorgion , Beschr. van Gron. I , bl. 90 , en het testament uitgeg. door Matthleus achter And/r. Alciati tract. p. 370. 2) De naam werd gebruikt te Groningen , Utrecht , Oldenzaal en eld. Zie bij Matth. 1. 1.; Diest Lorgion, t. a. pl. ; Oudh,. van Dev. I, bl. 365; Van der Monde , 7ifdschr. van Utr. , 1839 , bl. 221 vv. ; Overijss. 1848 , bl. 279. Gieseler (II , 2 , s. 487) leidt het ontstaan der broedersehappen van de kalendvergaderingen der geestelijken of (zie boven , II , 1, bl. 353), en vindt daarin dan ook den oorsprong der benaming, maar voldoende gronden worden niet door hem bijgebragt. 3) Dumbar tekle alleen in Deventer een en dertig broederschappen (Kerkel. en werelt. Dev. I , bl. 46 vv.); zeer vele beatonden ook te Delft (Oudh. van Delft. bl. 34 vv.) , te Leiden (Oudh. van IMijnZ. bl. 26 vv.), te Haarlem (Oudh. van Kennemerl. bl. 290) en in al (mike grootere steden. 4) Te Delft had men de broederschap ' , van den sueten naem Ihesus". Zie Oudh. van Delft. bl. 93. 72 middel tot hunne instandhouding. Aan het hoofd der broederschappen stonden broeders-regenten , die procuratoren , proosten of hoofdmannen heetten; de leden waren mannen , meestal manners en vrouwen , wier getal door de statuten al of niet bepaald was en die bij sommige gelegenheden eene eigene kleeding of eenig onderscheidend teeken droegen 2; boden , die de vergaderingen zamenriepen , de penningen ophaalden en andere belangen bezorgden , waren hare dienaren 8. Die leden van eene broederschap waren , konden te gelijkertijd ook leden van andere zijn ; bemiddelde lieden , die hunne zaligheid zooireel mogelijk wenschten te waarborgen , bezaten het lidmaatschap bij vele gilden , en adellijken en vorsten , die overigens bij magte waren zielmissen in overvloed voor zich te doen bestellen , lieten vaak hunne namen op de rollen der corporation plaatsen , of om zich populair te maken 6f met meer devote bedoelingen 4. Doch genoeg ter algemeene kenschetsing der geestelijke gilden ! Om den lezer in staat te stellen , zich van den aard dezer vereenigingen een helder denkbeeld te vormen , achten wij het alleen nog noodig een beknopt verslag te geven van de verordeningen , waaraan de leden van eene der broederschappen van St. Jacob te Utrecht gebonden waren , verordeningen waaruit men het bestaan der meeste vergaderingen tot in kleine bijzonderheden kan leeren kennen. De broederschap van het heilig kruis bij de St. Jacobskerk • te Utrecht , in 1383 gesticht ter eere van een 1) Het sacramentsgild te Suilenburg , in 1517 opgerigt , had drie en dertig leden ter gedachtenis van de levensjaren des Heilands.' De broeders Retell acme vromen voor geld bidden ! Zie Voet , Beschr. van Culemb. bl. 163 v. 2) Zie Van Bemmel , Besekr. van Amersf bl. 117. 3) De bode van het sacramentsgild te Deventer droeg eene geborduurde hostie op zijn kleed. Zie Dumbar, a. w. I , bl. 50. 4) Zie Dumbar, t. a. p1. I', bl. 46; Oud. van Kennemerl. bl. 299; Voet, t. a. pl. bl. 163 ; Van Hasielt , Arnie. oudh. II , bl. 105 ; Matth. Anal. II, p. 290; Overijss. alrnanak , 1841 , bl.. 78. Jacobs van Beijeren en Frank van Borselen waren leden van het ooze-lieve-vrouwegild te Eiteren. Zie De Geer (Bijdir. tot de gesch. van Utr. bl. 33) , die (bl. 370 vv.) ook de ordonnantie der corporatie mededeelt. 13 mirakel , dat in 1305 in genoemde kerk heette geschied te zijn , besloot in 1487, toen hare oorspronkelijke instellingen in vergetelheid schenen te geraken , hare ordonnantie'n te vernieawen. Uit het breedvoerig diploom , dat destijds ten behoeve van de goede organisatie des gezelschaps opgemaakt werd blijkt dat het voortaan uit niet meer dan zestig broeders en veertig zusters benevens een bode zou bestaan. Twee procuratoren , uit de leden gekozen , moesten om de twee jaren aftreden en intusschen de belangen der vereeniging behartigen , en aan het einde hunner dienst — de aftreding van . een der twee had jaarlijks plaats rekening en verantwoording doen. De beide pastoors der St. Jacabskerk waren leden der corporatie , maar niet verpligt contributie of doodenschuld (doetscout) aan de gemeene kas te brengen , hoewel zij voor al hunne diensten zij ontvingen b. v. vijf schellingen voor elke „lezende mis" en jaarlijks „vier ponden• aan geld" voor den wijn , die daarbij. gebruikt werd behoorlijk betaald werden Als iemand lid - van de vereeniging wenschte te worden , had hij voor de procuratoren en broeders te verschijnen en „te bidden , dat men hem om Godswil het broederschap zo -u gunnen". G-eschiedde naar zijne bede , dan las de oudste procurator hem „zekere punten" voor „naar inhoud der fundatie", waaraan hij gehoorzaamheid moest beloven. Bij de . toelating was hij verpligt „twee gouden Philippus-burgoensche schilden" te storten, als intreegeld en doodenschuld. Bij Volhardende ongehoorzaamheid aan de statuten werd hij van zijn lidmaatschap beroofd , en zoo de procuratoren kennis hadden verkregen , dat hij door . de kerkelijke magten in den ban gedaan was, mogt hij met de overigen niet ter kerk komen en moest hij 1) Men vindt het bij Matth. De nobilit. p. 576 ss. Het verdient vergeleken te worden met den fundatiebrief der zielbroeders te Utrecht, in Van der Mondes Tijdeektift, t. a. pl. 2) De broederschap van St. Barbara to Utrecht, die wij. vroeger (boven, II , 3, bl. 227) vermeldden , liet op goede-vrijdagavond "door een goeden man", dien zij zelve koos , preeken , waarvoor hij een flesch wijn ten geschenke kreeg. Zie het diploom van 1414 bij Matth. Fund. p. 298. 74 zich op aanmaning binnen een maand aan het gezag der geestelijkheid onderwerpen , of hij werd uit het gezelschap gestooten. De gemeenschappelijke bezittingen werden „aan renten belegd of aan kleinooden , bij der gemeenen broederen consent". Op, den eersten zondag na kruisdag in den herfst (14 September) moesten alle broeders en zusters vergaderen in het huis van den oudsten procurator, om van daar processioneel naar de kerk te treden. Voorop giugen de procuratoren en een stadsdienaar, die elk eene „schoone tortse", eene waskaars van vijf ponden droegen, waarvoor ieder hunner uit de gemeene kas een paar witte haiidschoenen ontving. De broeders hielden alien eene waskaars van een pond in de hand , de zusters , vier echtgenooten geen leden waren , eene waskaars van een half pond. Als de ,stoet in de kerk gekomen was , werden alle waskaarsen „tot geheugenis des mirakels" bij het altaar des heiligen kruises geplaatst , waarna de priester optrad , om onder orgelspel bij dat altaar „eene schoone mis van den heiligen krusen" te zingen. Na -voleindiging der mis toog het gansche gezelschap „naar eene eerzame stede", om te eten. Na den maaltijd -lazen de pastoors der kerk met hunne bijstanders een „miserere" en „de profundis" 1 voor al de broeders en zusters , waarop de fundatie-brief afgelezen werd , opdat een iegelijk bij vernieuwing zijne verpligtingen jegens de corporatie zou gedenken. Als dit geschied was , volgde 1) Beide psalmen schijuen bij de maaltijden der broederschappen gewoon geweest te zijn, zooals onder anderen ook blijkt uit een brief van 1518 betreffende de broederschap van onze lieve vrouw te 's Hertogenbosch, waarin deze merkwaardige bepalingen voorkomen: ',idle die ghesworen broeders_, in de stad wonende, [sullen] tot alien ses weken eens vergaderen, ook op die vier principale spyndaghen [dagen waarop uitdeelingen van brood en penningen geschiedden], ende eten met malkanderen in eerlykheit, stilheit ende blyscappen, in welke maeltyden die benedictie ende die gratie worden solemneelyk ghesongen in discant, ende desghelijks tusschen alle gherichten een ghenoeglijk c a r m en ofte lofsanck , ende nae den maeltijd leest men m is erere m ei Deus ende de p r ofun di s voor de dooden. Ende opdat dese maeltyden in gheen overdadighe weelden verandert solden worden , soo ist verbooden , dat niemant meer mach drinken dan een half kanne wijns in dier maeltijt voors." Zie Van Alkemade , Displegt. II, bl. 15; vgl. Hezenmans, De St. Jarbskerk , bl. 34 vv. 75 het trekken, van het lot waardoor de kiezers aangewezen werden , die namens de gansche broederschap een nieuwen procurator zouden benoemen. In de avondure waren al de leden weder in de kerk verzameld , om het zingen der vigilie bij te wonen , waardoor zij zich voorbereidden tot de dienst van den volgenden dag. Die dienst bestond in het vieren van eene zielmis voor al de gestorvene medeleden en de voormalige weldoeners der corporatie. Na die mis werd het „zielboek" opengeslagen , waarin de namen der dooden stonden , en zoodra deze gehoord waren , ging men , geleid door de priesterschaar, naar de plaats , waar de ontslapenen rustten , om „de begangenis" te houden. Wanneer een lid overleden was , zorgden de procuratoren, dat zijn naam en de dag zijner uitvaart van den preekstoel bekend gemaakt werden , opdat alien ter vigilie , ter misse en ter begrafenisse zouden opkomen. Voor iederen doode werden na de uitvaart dertig missen gevierd op even zoo vele elkander opvolgende dagen , en na elke mis had de priester bij het graf een „miserere" en „de profundis" te lezen en de vergaderde geloovigen te vermanen , dat zij een pater-poster en ave-maria voor den gestorvene zouden bidden. Bij alle missen hadden de leden „tot zielgeld" te geven „vijfdehalf wit", penningen die de bode onder de dienst inzamelde. Aan de pastoors der kerk was . het opgedragen , alle maandag- en vrijdagmorgen te zeven ure voor de gezamenlijke dooden der corporatie eene zielmis te zingen , waarbij het orgel en eenige aangeduide kerkzangen werden gehoord. Ook dan moesten de broeders en zusters tegenwoordig zijn , en zoo ook op vrijdagavond te vijf ure , als de broederschap met het orgel „een eerlijk lied van den heiligen krusen" liet zingen. Ledien , die willekeurig eenige kerkdienst der corporatie verzuimden , werden met geldboeten gestraft , die aan de gemeene 1) De zielbroeders te Utrecht trokken_ het lot door hunne namen op reepjes papier te schrijven en die reepjes in enen hoet of in eenre mutsen" te werpen. De vijf reepjes, die het eerst getrokken werden, wezen de vijf kiezers aan. Zie bij Van der Blonde, t. a. pl. bl. 238. 76 kas kwarnen. Voorts moest elk brooder en zuster alle dagen in zijne woning „tot troost en genade" der overledenen driemalen een pater-noster en ave-maria lezen. Terwijl de broederschap van het kruis te Utrecht , gelijk den lezer uit het medegedeelde gebleken is , zich vooral ten doel stelde de eeuwige belangen harer leden te behartigen , en de vereering van het voorwerp , waarnaar zij zich noemde , het mirakuleuze kruis der St. Jacobskerk , daarbij de tweede plaats innam , waren er andere geestelijke gilden in ons vaderland , wier leden het verzorgen van elkanders toekomstig zieleheil minder tot het hoofdoogmerk hunner vereeniging stelden , maar daarentegen in het volbrengen van zeker goed werk of in eenige geestelijke oefening het voornaamste wit van hun streven plaatsten. Hiertoe behoorden vooral „de broederschappen van den rozenkrans", die , sedert 1474 te Keulen opgekomen , binnen korten tijd onder den invloed der dominikanen wijd en zijd verbreid werden '. De leden dezer vergaderingen onderscheidden zich door ijverig gebruik van het aan Dominicus toegeschreven „rozenkransgebed", waarvan pater-noster en ave-maria de hoofdbestanddeelen waren , en dat de besteniming had om „alle geheimenissen der verlossing , het leven , het lijden en de zegepraal van Christus en tevens de maagd Maria te verheerlijken" 2. Die dit gebed met het kralensnoer in de hand volgens voorgeschreven regelen gedurig herhaalden , waren — de protestant kan hun geen anderen naam geven echte battologen , maar meenden een vruchtbaar en verdienstelijk werk te doen , gelijk hunne navolgers nog heden 3. Gezelschappen van dien aard bestonden sinds het laatst der vijftiende eeuw te Utrecht, te 's Graven1) Over de stichting der broederschap te Keulen vindt men uitvoerige berigten bij Gelenius, De ackniranda Colon. p. 464 ss. 2) Zie Aschbach , Kirehenlexicon, IV, s. 784. 3) Zie Binterim , VII, 1, s. 98 ff. , die in het breede over de geschiedenis van de rozenkransgebeden handelt en er eene apologie voor schreef, die wel geen enkelen protestant overtuigen zal. Een goed artikel over hetzelfde onderwerp in Herzog's Real-eneyklop. XIII , s. 126 ff. 77 hage , te Haarlem , to Zwol ' en vermoedelijk overal in ons land, waar de preekheeren kloosters en kerken hadden. De broederschap te Utrecht liet regelmatig in de dominikaner-kerk aldaar missen lezen bij , het altaar van den heiligen rozenkrans", wat waarschijnlijk op bestel der elders gevestigde vereenigingen ook in andere kerken geschiedde. Hoewel de ambachtsgilden eene andere bestemming hadden dan de geestelijke broederschappen , daar zij hoofdzakelijk tot bevordering der maatschappelijke belangen van de leden opgerigt waren, bestond tusschen beide soorten van vereenigingen eene opmerkelijke gelijkheid , die een gevolg was van den in de laatste middeneeuwen alles doordringenden kerkgeest. Waar bakkers, vleeschhouwers, smeden , kleermakers enz. zich tot corporation vormden, beoogden die lieden niet alleen eigene en onderlinge voordeelen voor hun tijdelijk maar ook verzorging van hun zedelijk-godsdienstig bestaan en vooral van hun toekornstig heil. Vandaar ook van hunnen wege fundatien van altaren en vicarijen in onze kerken , bestellingen van zielmissen en alles, wat wij van lien aard bij de geestelijke broederschappen ontmoetten, en daarenboven voorschriften van godsdienstzin en eerbaarheld , waardoor hunne statuten voor de geschiedenis der religieuse en morele ontwikkeling onzer voorgeslachten inderdaad belangrijk zijn. In sommige gilden moesten de leden , bij hunne opneming in de gezelschappen , belofte doers , dat zij op zon- en feestdagen niet zouden arbeiden ; dat zij in hun handel zich van alle bedrog zouden onthouden ; dat zij zouden vloeken noch zweren , liegen noch twisten ; in de meeste was het gewoon de vergadering met gebed te openen en pater-poster en ave-maria „voor de goede nering en der zielen zaligheid" te lezen Dat een en ander op het levee der leden een gunstigen invloed kon heb, , 1) De Jonghe , Desol. Batavia dominic. , p. 4 , 57, 166 , 188. 2) Dumbar, Kerkel. en tvereltl. Dev. , I, bl. 41 vv. ; Boitet , Beschr. van Delft, bl. 288 v. ; Diest Lorgion, Beschr. van Groin., I , bl. 91 ; Sehrassert , Beschrijving van Harclerwijk , bl. 115. 78 ben , laat zich niet betwijfelen , maar van de andere zijde is het maar al te zeer bekend , dat de maaltijden , die de corporation op de feestdagen harer schutsheiligen enz. hielden , te dikwerf een bacchanaliesch karaktcr droegen. Als de zielmis voor de dooden gehoord was en de levenden aanzaten om „hun gildebier te drinken" — „drinken" en „vergaderen" waren niet zonder reden . synoniemen bij de lustige schaar dan werden , ja , na den hamerslag van den keizer of overman op zijn bevel pater-noster en ave-maria gepreveld , maar straks kraakte disch ondeieen overdadigen last en zwierden de schuimende bekers. Waar wij thans de woorden „slemper, doorbrenger" op de lippen nemen , spraken voormaals zoovele onzer vaderen als van alle losbandigheid afkeer hadden , het woord „gilde , gildeken" uit Wanneer wij terugzien op alles , wat de geschiedenis ons berigt aangaande de zorg , die onze voorgeslachten voor hunne stervenden en dooden droegen , kunnen wij niet nalaten op te merken , dat ook hier veel voorkomt, wat met de godsdienstige bewustheid der evangeliesche christenheid van de negentiende eeuw kwalijk strookt. Hiertoe behoort in de eerste plaats de hooge ingenomenheid onzer vaderen met de beide sacramenten , die den geloovigen 'op hunne laatste legersteden werden toegediend., handelingen waaraan een magische invloed op ligchaam en'_ ziel en der zielen lot na den dood werd toegeschreven , die voor de gezonde rede onbestaanbaar is en door het geloof naauwelijks _als wezenlijk kan aangenomen worden zonder tevens gevaarlijk voor 's menschen geestelijke ontwikkeling te warden. Die de overtuiging koesterden , dat communie en laatste oliesel in de. ure des doods de zegepraal over den duivel en verligting van de straffen der zonde bewerkten , en dat zielmissen 1) Zie Schrassert , t. a. pl. 2) ,Ghilde , liberalis , prodigus aeris ; ghildeken , nepos , decoctor". Kiliaan. Vgl. Van Hasselt , Artala. oudh. II , bl. 109. ,'T is aerdig een gildeken sijn" roept Duifhuis berispende. Zie Wiarda , Huibert Duifiruis , bl. 112. Wat op een gilde-maal zooal opgedischt werd, kan men b. v. zien bij Wagenaar, Amsterdam , II , bl. 436. 79 voor de afgestorvenen hun vagevuur te korter zouden maken , naarmate zij in grooter getale gelezen - werden 1 de zoodanigen moesten wel . menschen van zeer diepen zedelijk-godsdienstigen ernst zijn , lieten zij zich .door die overtuiging niet verleiden om , bij het vooruitzigt bp hetgeen priesters en vrienden bij en na hun sterven voor hun eeuwig heil konden en zouden doen , het verband te zeer uit het oog te verliezen , dat volgens de uitspraken van evangelie en conscientie bestaat tusschen het „zaaijen" aan deze , en het „maaijen" aan gindsche zijde van het graf. Maar er is. meer, wat ons hier pijnlijk aandoet ! Als wij zien op de ontelbare confraterniteiten der klerken en monniken , op de niet minder talrijke broederschappen der leeken ; en op den grooten ijver, dien de leden dier corporation openbaarden , om toch op alle mogelijke wizen hun toekoinstig lot te verzekeren en eigene en anderer zielen „lafenisse toe te brengen" in de hitte des vagevuurs , waarvan hunne fantasie , gelijk wij later zien, zullen , voorstellingen maakte, van die aangaande de eeuwige hellestraffen maar weinig verschillende dan valt het ons in het oog , dat duizenden en tienduizenden , die zich christenen noemden en het in zekeren zin waren , zoodra zij aan hun overgang naar „het ander land" dachten , aan des christens beste heilgoederen ft. vrede en hoop ,_ uiterst arm moeten geweest zijn. De leer, dat de mensch , hier op aarde aangaande zijn lot ginder geenerlei zekerheid-kan hebben, voerde zulke gemoederen op de baan der pijnlijkste twijfelingen. Voor hen was het groote woord van Paulus , 2 Kor. V : 5 , als niet geschreven en de waarheid ,verborgen , dat zij , die van den geest Gods in zich dragen-, daar in het onderpand hunner eeuwige zaligheid bezitten. Van de andere zijde echter is er in de belangstelling , die onze middeneeuwsche voorouders voor hunne stervenden en dooden openbaarden , een trek van genioedelijkheid en menschelijkheid op te merken , die ons 1) Zie boven , II, 3 , bl. 307 , en in dit stuk , bl. 50 , 69 n. 1. 80 weldadig aandoet. Die , vaak bij nacht en ontijden , op het gelui der kerkklok hun leger en woning verlieten , om den priester te volgen , ais hij tot de bediening van het laatste oliesel naar de woning van een kranke spoedde , dien zij welligt naauwelijks kenden — die straks bij de kerkdeur gaarne neerknielden , om hun pater-noster en ave-maria op te_ zenden voor den stervende , werden ook wel door andere redenen tot dit vroom bedrijf gedreven dan door den tiendaagschen aflaat , hun toegeZegd. Die confraterniteiten - en geestelijke gilden stichtten , zochten, ja , voor zich zelve eene eerlijke uitvaart ens een verkort Wen. in de clonkere onderwereld , maar zij begeerden zulke voorregten ook voor hunne aanverwanten en medeburgers , met wie zij zich in liefde vereenigden, om dezelfde akten van kerkelijke godsdienstigheid en dezelfde werken van barmhartigheid jegens de amen te volbrengen. Het is een teeken van humaniteit , voor de groote broederschap der dooden , die onze voorgangers in het rijk der eeuwigheid zijn , creel te gevoelen , en eene vrucht van edelen, echt christelijken. gemeenschapszin , in naam der afgestorvenen weldaden te bewijzen, aan levenden. Dat teeken van humaniteit en die vrucht van gemeenschapszin deden zich bij onze vaderen voor,' en wij eeren hen deswegen. Paarenboven mogen wij niet nalaten op te merken , dat de geestelijke corporation , wier leden zich tot de verzorging van elkanders zieleheil en tot andere vrome doeleinden vereenigden , verschijnselen yyaren , die toebehoorden aan eeuwen , waarin de banden , waardoor de maatschappij tot an ligchaam verbonden werd , alles behalve sterk waren , eeuwen wier kinderen in land en stad gedurig betrokken waren in veeten en partijschappen , waardoor staat en gemeenten in- en uitwendig met oplossing en ondergang werden bedreigd. Inderdaad ,*het is liefelijk zich te herinneren , hoe in de dagen der schieringers en vetkoopers , der stichtschen en kuilenburgers, der hoekschen en kabeljaauwschen, onder het woeste krijgsgeschrei en den brand der booze hartstogten , de geest der liefde en der broederschap in de harten' van 81 duizenden zijn adem liet uitgaan , om alom zegen , al was het ook niet terstond den hoogsten zegen te bereiden ! HOOFDSTUK XXI. De zedelijk-godsdienstige volkstoestand. § 1. Geloof en bijgeloof. Leverden wij aan het einde van ons eerste deel , waarin wij de stichting en vestiging der nederlandsche kerk \beschreven , eene schets van den zedelijk-godsdienstigen toestand onzer vaderen in het tijdvak hunner kerstening aan het slot van dit tweede , waarin wij de ontwikkeling dier kerk in haar roomsch-katholiek karakter beschouwden , hebben wij den blik op verwante stoffen te slaan en te onderzoeken, hoedanig de staat van geloof en zedelijkheid bij onze voorgeslachten was in de laatste eeuwen , die aan de groote kerkhervorming voorafgingen. Bleek het christendom , al aanstonds na zijne invoering in deze landen , eene heilaanbrengende kracht voor onze vaderen te wezen , waardoor zij , hoewel langzaam , in zekere mate verlost werden van de dwaling en ongeregtighekl des heidendoms , op het tijdvak , door ons het tijdvak van „het vroegste uitzaa. ijen van het zaad des evangelies" genoemd , volgde dat van den eersten wasdom. Het woord des levens , ofschoon ganschelijk niet in oorspronkelijke zuiverheid herwaarts gebragt en ook in de laatste eeuwen v66r de reformatie geenszins in reinheid beleden , begon meer dan vroeger den weg te vinden tot 1) Zie boven , I, bl. 453 vv. 6 82 de harten van de kinderen des yolks. De natie werd , naar den aard dier tijden , godsdienstiger, de inhoud des geloofs rijker, het zedelijk beginsel krachtiger, de wer-king van beiden op persoonlijk en gemeenschappelijk leyen meer vruchtbaar. Maar vooruitgang op de baan der christelijke ontwikkeling is niet hetzelfde als de eindelijke bereiking van het hoogste. In en naast het aanwassend geloof bleef steeds ruime plaats voor bijgeloof; nevens de opkomende zedelijkheid woelde vaak de zonde in honderdvoudige gedaante. Waar men de vraag oppert , wat onze voorgeslachten in de tijden van het heerschend roomsch-katholicisme hier te lande geloofden aangaande God , den Heiland , 's menschen betrekking tot beiden , de middelen des heils enz., daar zal men wel doen zich te herinneren , dat ook voormaals de godsdienstige aanleg en ontwikkeling der menschen zeer verschillend waren. Ook toen leefden er ontelbaren , die hoofd en hart zoozeer vervuld hadden met het stoffelijke en tijdelijke , dat hun alle belangstelling voor het hoogere en eeuwige en daarom ook bijna alle christelijke kennis en geloofsovertuiging ontbraken. Dezulken waren als leden van kerk en maatschappij of van eenige broederschap verpligt , ja , om aithans hun pater-noster, hun credo of ave-maria te kunnen opzeggen , zouden zij bij sommige gelegenheden van het kerkelijk en burgerlijk seven niet als onbevoegden worden afgewezen maar de veelbeteekende woorden , die hunne lippen prevelden waren hun weinig meer dan onbegrepen klanken , wier zin op hun denken en doen naauwelijks eenigen invloed aitoefende. Anderen daarentegen hadden de godsdienst lief en betoonden zich op hunne wijze , trouwekind :zjwarenitlvg 1) Zie boven , II , 3 , bl. 15 , 353. Die als broeders in de duitsche orde wenschten opgenonien te worden , moesten ',den gheloven ende hoe z paternoster cunnen ende hoer ave-marien", of zij werden voor een tijd teruggezet. Zie den regel bij D'Ablaing , De daitsche orde, bl. 258. Een voorbeeld van verregaande onkunde in zaken van godsdienst bragten wij boven , II , 3 , bl. 334 n. 1, bij. 83 om op zon- en feestdagen „de mis te hooren", maar ook aandachtige leerlingen , wanneer parochie-priesters of kapellanen , gehoorzaam aan de synodale voorschriften dienaangaande , hun van tijd tot tijd van den predikstoel hunne verklaringen gaven van de geloofsartikelen , de sacramenten , de tien geboden en andere stukken der catechese '. Maar ook de zoodanigen waren elkander niet gelijk. Terwijl velen tevreden waren met hetgeen zij van hunne vaak weinig geoefende leeraren vernamen ; zoodat zij naar geen verder onderrigt uitzagen , maakten meer wakkere lieden gaarne gebruik van de stichtelijke literatuur, die , gelijk wij vroeger opmerkten 2, vooral sedert het midden der veertiende eeuw met den• dag rijker werd. Deze vonden voedsel voor hoofd en hart in de ,schriften van Jacob van Maerlant en zijne school, of in de zinrijke opstellen van Gerlach Peters , Hendrik Mande , Johannes Vos an Heusden en dergelijke auteurs, die ten behoeve van ongeleerden in de landtaal schreven, of in de vertolkte stukken van sommige kerkvaders en latere schrijvers , Gregorius den groote , Bernard van Clairvaux , Thomas a Kempis , Gerard van Vliederhoven en anderen. Niet weinigen gebruikten daarenbov.en de bijbelboeken , nadat zij sedert den aanvang van de veertiende eeuw stuksgewijze overgezet waren , en inzonderheid de evangelie- en epistel-lessen des kerkjaars , bruikbare met „expositien" voorziene vertalingen der schoone reeks van bijbelplaatsen , die door de geestelijkheid in h et koor werden gelezen 3. Daar zij , die van deze en vele andere middelen tot voeding van hun godsdienstig leven meer of min gelukkig gebruik maakten , inderdaad de kern der voorvad erlijke gemeente vormden , en de inhoud des geloofs bij hen natuurlijk het meest ontwik- . keldwas,zohbnij sderzoknai inhoud , ook voornamelijk op hen onze aandacht te vestigen. 1) Zie boven, II, 3 , bl. 6 vv. 2) Zie boven, II, 2, bl. 359 vv. 3) Zie boven, II, 2, bl. 332 vv. 6* 84 Het kerkelijk leerstuk der drieeenheid , door Bonifacius en zijne medearbeiders op maar al te ruwe wijze onzen voorvaderen opgedrongen als de groote verborgenheid Gods , welker gehoorzame aanneming de voorwaarde van der zielen zaligheid werd geacht 1, was voortdurend voor de geloovigen , wat het hun voorgeslacht was geweest. Hoewel gedurende het laatst van dit tijdvak in tal van openbare schrifturen de gewone formule : in naam der heilige en ondeelbare triniteit (in nomine sancta et individum trinitatis) vervangen werd door het minder soletnnele : in naam des Heeren (in nomine Domini) , bleef het woord „drievuldicheit" voor geleerden en ongeleerden een heiligen klank behouden , ofschoon niemand het begreep. De schrijver van het middennederlandsch volksgedicht „Theophilus" beschouwde de stelling : „Vader, Zoon en heilige Geest is een God en drie personen", als de kern van alle christengeloof, en hij riep de hulp der lieve vrouw in , dat hij in zijne overtuiging dienaangaande nimmermeer zou wankelen 2. Brugman leerde , dat men het dogma „simpelike" zou gelooven , en waarschuwde alle eenvoudige lieden, niet te staan naar het „grondieren" van deze geheimenis ; zij zouden zich houden „aan het bevelen onzer moeder, de heilige kerk", aan . het credo en het symbolum van Athanasius 3. Jacob van Maerlant liet zich nog sterker over de zaak uit : hij roemde het geloof als „de kroon" des geestelijken levens, omdat het aannam, wat de rede verwi erp , „de eenheid Gods in drie personen", en . hij oordeelde ieder, „die deze zake wedersprake",den . brandstapel en de eeuwige verdoemenis waardig 4. Maar bij alien ijver voor regtzinnigheid in dit stuk , ging het ook destijds als vroeger en later : die de onredelijke leer der num eri s ch e eenheid tot het uiterste poogden te band1) Zie boven , I , bl. 375 v. 2) Zie de verh. van De Vries in de Verslagen en mededeel. der koninkl. akad. VI , bl. 86. 3) Zie mijn Joh. Brugman , II I bl. 293. 4) Zie bij Jonckbloet , Gesch. der middennederl. diehtk. III , bl. 140. 85 haven , vervielen onbewust tot ketterijen , die eene oudere regtzinnigheid reeds lang veroordeeld had : zij verwarden den tweeden persoon der triniteit onophoudelijk met den eersten. Christus werd in het kerkelijk en dagelijksch spraakgebruik zonder nadere bepaling God genoemd. De priester, die' bij de mis de hostie ter vereering ophief, heette „onzen God te beuren", en die communiceerden, meenden „hunnen God te ontvangen" 1 . In den kerstnacht — dien onzin zong men bij het naderen van het feest — „werd God geboren" 2 . Christus was , ja , Marias zoon, maar te gelijk haar „wader, dien hemel en aarde niet konden omvatten". In de ure waarin de heilige Geest de moedermaagd overschaduwde , „kwam de geheele godheid" in haren schoot , waarom men „haar onbevlekte ligchaam fijn , daar God in wilde geboren zijn.", onbeschroomd „de edele zaal der triniteit" noemde s. Waar men spijt van oud-kerkelijke orthodoxie en middeneeuwsche scholastiek de personen der drievuldigheid z66 gedachteloos vereenzelvigde , kon men naauwelijks tot eenige klaarheid komen in zijne voorstellingen ten aanzien van ieder in het bijzonder. Toch laat het zich ligt bewijzen , dat men zich den Vader, hoezeer men zong van „zijne alles te boven gaande minne" en zijne „gracie , die altijd openstaat" voor den boetende 4, hoofdzakelijk als een streng regtvaardig wezen dacht , gereed om te toornen over de zonde en • den overtreder te veydelgen ; den Zoon , ja , als den behouder der menschen , maar meer nog als den scherpen wereldregter, wiens vonnissen van de berouwhebbenden niet afgeweerd worden dan door de voorbeden der heiligen , Maria aan 1) Zie boven , II , 3, bl. 289 , 306. 2) Zie de geestelijke volksliederen , door Hoffmann von Fallersleben uitgegeven in zijn boven , II , 2 , bl. 419 n. 1, aangeh. werk , s. 35 , 37 , 44 en eld. 3) Zie de liederen t. a. pl. s. 43 , 50 , 67 , 71. Merkwaardige bewijzen van de vereenzelviging van Vader en Zoon komen ook voor in de prozastukken van zuster Bertke, de kluizenaarster, die ik in den Kalender voor 1863 , bl. 100 vv. , besprak. 4) Zie de liederen bij Hoffmann , s. 66 , 136. • 86 hun hoofd ; den Geest als „de uitvloeijende minne Gods , die hemel en aarde vervult" en den christen kracht geeft om door goede werken, inzonderheid de werken der barmhartigheid , de eeuwige zaligheid te „verdienen" 1 . Ten aanzien van Gods werken , de schepping en voorzienigheid , schijnen geene eigenaardige voorstellingen bij onze vaderen bestaan te hebben. Toch moeteii wij doen opmerken , dat sommige populaire boeken de stelling inscherpten , dat alles wat er is , hemel , aarde , engelen, menschen enz. , het aanzijn aan de triniteit te danken heeft 2, en dat het geloof aan eene alles omvattende voorzienigheid naauwelijks plaats kon vinden , waar de fantasie , gelijk wij aanstonds zien zullen , zoo vele heiligen liet optreden , om den stervelingen gedurig specifieke diensten te bewijzen. De prmdestinatie , die een Dionysius den karthuiser en enkelen anderen somtijds stof tot nadenken gaf, was in dit tijdvak vermoedelijk zelden een voorwerp van aandacht. In „die dietsche lucidarius", eene vrije bewerking van een boek van Anselmus van Canterbury , in de veertiende en vijftiende eeuw door leeken veel gelezen , vindt men de gevaarlijke leer, dat de uitverkorenen , al hebben zij op aarde gezondigd en voor hunne zonden geen boete gedaan , „nogthans Gods rijk zullen beerven" S. Met betrekking tot den mensch heerschten bij onze vaderen geloofsovertuigingen , die , gedeeltelijk aan den bijbel ontleend , met die van onzen tijd veelzins overeenkwamen. Maar de verbeelding stond destijds meer onder de magt der zinnelijkheid , en de voorstellingen waren dientengevolge ruwer. Adams schepping door een zigtbaar in Eden omwandelenden God , wiens handen 1) De voorstelling , dat de h. Geest de van God uitstroomende liefde is , vindt men bij onze mystieken gedurig uitgesproken: Over de werkingen des h. Geestes leze men de volksliederen bij Hoffmann , s. 61 , 230 , en bij Holscher, Niederd. geistl. lieder, Berlin 1854 , s. 47. Men herinnere zich ook , dat onze vaderen hunne armverzorgers en gesticliten van liefdadigheid "heiligen-geestmeesters" en "heiligen-geesthuizen" noemden. 2) Zie mijn Joh. Brugman, II, bl. 294. 3) Zie bij Jonckbloet , a. w. III, bl. 271. . 87 onzen stamvader uit het stof der aarde en de vrouw uit de rib des mans formeerden , werd evenzeer als de zondeval en de verdrijving uit het paradijs op de naiefste wijze geteekend in volksboeken en op kerkmuren , en doorgaans in letterlijken zin begrepen '. De ziel dacht men , volgens de leeringen der scholastieken , die door Brugman en anderen tot de groote menigte kwamen in iederen mensch een nieuw geschapen , geenszins „uit goddelijke substantie" maar uit niet voortgebragt wezen , waaraan de verbeelding niet zelden de gestalte eener duff of van een klein kind gaf '. Den val van Lucifer, ten gevolge van zijn hoogmoed , achtte men de oorspronkelijke zonde , waarvan men in de inleiding der levens van Jezus vaak gewag maakte 4, en Adams eerste overtreding noemde men niet zonder zuchten „erfzonde" 5. Naar de reden van het bestaan der zonde in de wereldorde werd• zelden gevraagd , en waar men het deed , vernam men duistere of ongerijmde antwoorden 6. IEntusschen was het gevoel der zondenschuld bij velen zeer levendig en de wijze , waarop het in devotie-boeken en geestelijke liedekens uitgedrukt werd , vaak hartroerend. De gemoedelijken heetten , met zuster Bertke de kluizenaarster en Hendrik Mande , het hart van den natuurlijken mensch „een hof vol• doornen en distelen", of „eerie woning vol keerkwaad", onreinheid die noodzakelijk moest uitgeworpen worden Hel en duivel vreesde men steeds als gereed den sterveling to verslinden , tenzij er verlossing 1) Men denke aan de afbeeldingen in de Biblia paverum, het Speculum hum. salv. (zie boven , II , 2 , bl. 264) en dergelijke boeken , en herinnere zich het yroeger (boven II , 3 , bl. 187 n. 1) aangeh. werk van Janssen. 2) Zie mijn Joh. Brugman, II , bl. 294. 3) Zie de boven , I , bl. 39 n. 2 , aangeh. pll. en de houtsneden in Geffkens Bildercatechismus. 4) Zie Joh. Brugman, II , bl. 295. 5) Leider so is die eerste sunde geheiten erfsunde", zegt Brugman , t. a. pl. 6) Zie de plaats uit den _Lucidarius bij Jonckbloet , III , bl. 271. 7) Zie het lied van Bertke , boven, II , 2 , bl. 420 , vermeld , en het boekske van H. Mande in Joh. Brugmah, I, bl. 295. 88 werd gezocht en gevonaen. Die tot erkentenis van hun zedelijk bederf kwamen , riepen 'onder den indruk van de gedachte aan de eeuwige verdoemenis in oogenblikken van radeloosheid : Wes sel ic mi hantieren , Wat sal ic anegaen , Dat ic der werelt manieren Van vresen moet laten staen I ? Maar die alzoo naar behoud smachtten , werden ook vertroost. Ofschoon de Heiland , gelijk wij reeds opmerkten en straks nader bevestigen zullen , door to velen met eenzijdigheid als de scherpe wereldregter werd voorgesteld , in wien men den wereldbehouder bijna geheel uit het oog verloor — er waren anderen , voor wier bewustheid de Heer in zijn liefelijk karakter verscheen , als de redder der boetvaardigen , zondaren zoekende en door zijn woord en werk , zijn lijden en sterven tot zaligheid leidende. In vele volksliederen van de vijftiende eeuw wordt Jezus geschilderd in zijne ware gedaante , als de groote ontfermer, die den gebrokene van harte vriendelijk tot zich noodt , zoodra deze zijn vrede zoekt met den hemel. Dan wijst Jezus op zijne kruiswonden1 opdat de verootmoedigde ziel het erkenne , hoe hij haar het eerst heeft liefgehad , en aanmoedigend klinkt zijn -woord : Och ghedenc mijns wel, lieve kint , Ende hoe seer ic di hebbe ghemint. Aensich mijn wonden ende mine smerte; In truwen so ghif mi dijn herte ! Van minnen ben ic aldus ghewont ; Ghif mi dijn herte , ic worde ghesoni 2 ! Meestal echter stond de voorstelling op den voorgrond , dat Jezus de bruidegom is , die zielen wil werven tot een geestelijk echtverbond. Wij ontmoetten haar in den 1) Zie het lied van Brugman t. a. pl. II , bl. 210. 2) Zie de liederen , door mij medegedeeld in den Kalender voor 1856, bl. 198 v., en Joh. Brugman, II, bl. 170, 182. 89 vroeger vermelden „geestelijken minnebrier", en zoo wij reeds toen vreesden , dat deze voorstelling voor den weelderigen dichteTz1n eigenaardige gevaren moest hebben , in zeker liedeke van de vijftiende eeuw vinden wij bewijs , dat dit maar al •te zeer het geval was. Hier wordt Jezus vergeleken met „een avondganger", in de schemering omzwervende langs velden en wegen , om liefdesavonturen te zoeken. Hid heeft zich sierlijk gekleed — „Jesus rockelkijn dat was groen ende al sijn lijfken als ene bloem" — want hij wenscht het oog der „jonferen" te trekken. Maria wordt gewaarschuwd , dat men haar den geliefden zoon nog aftroonen zal , maar zij verontschuldigt zich en hem , roepende „ic en cans ghehoeden niet : hi heeft die reine herten lief" 2. Als hoofdzaak in het werk der verlossing door Christus werd door onze vaderen de satisfactie aangemerkt , ofschoon haar begrip noodzakelijk zeer verzwakt was , waar men , nevens de hulp van den Verlosser, nog het middelaarschap van Maria en de heiligen en de verdiensten der goede werken meende te behoeven. Van de voldoeningstheorie van vroeger tijdvak , waarbij de Reiland den mensch loskoopt , niet van het oordeel des Vaders , maar van de regtelijke aanspraken des dui -irels op de hem prijsgegeven zielen der zondaren , zijne knechten , komen in geschriften en kunstwerken onzer vaderet van de veertiende en vijftiende eeuw nog sporen voor S. 1) Zie boven., II, 2 , bl. 410. 2) Zie het lied bij Hoffmann, s. 195. 3) in den Ordinarius van St. Salvator (zie% boven , II , 1, bl. 298 n. 2) heet het van woensdag na palmzondag : "hac die Dominus venditus fait a Juda, quia non solum pati voluit pro nobis , sed etiam vendi, ut liberaret nos a venditione , qua primus parens vendidit nos dyabolo per esum pomi vetiti". Zie ook de rede des duivels in het boek Van den levene ons Here , uitg. Vermeulen , bl. 144 , en vgl. mijne mededeeling bij Leemans , Nieuic ontdekte muurschilderingen, bl. 12 vv. In mijn boven (II , 1, bl. 380 n. 3) vermeld HS. van Alardus Simons komt een verhaal voor van een zondaar, die gghetoghen wert voer dat oerdel Gots" en aan wiens zijde de lauivel verscheen , roepende : gghi [Here] en hebbet niet eighens an deser sielen , mer si is te maei mijn, want ic heb daer of een instrument eens notarii", enz. Deze plaats schijnt mijne opvatting aan- 90 Maar meer algemeen verbreid was de latere voorstelling, die de voldoening aan Gods heilige en straffende geregtigheid door het leven , lijden enosterven van Christus op den voorgrond plaatst. Waar onze Brugman handelde over de mogelijkheid, dat de zondaar met God verzoend wordt , schreef hij : „plat gezegd , het moet kosten ; want geen mensch of engel mag dat volkomelijk beteren , dat Gode misdaan is ; daarom zoo moet hij God wezen , die dat volkomelijk beteren mag , en mensch , die het schuldig is te beteren" In het vroeger besproken sermoen „van den gulden berch", dat , blijkens de HSS. waarin het voorkomt, gedurende de vijftiende eeuw in ons land veel gelezen werd , wordt aan den mensch , „die schuld schuldig is", de raad gegeven zich tot Jezus te wenden , die door zijn lijden en sterven „genoeg gedaan heeft , om duizend werelden mede te verlossen". Met . al zijne werken en smarten „verdiende Jezus" niets voor zich , maar alles voor ons. Uit den gulden berg van 's Heeren „verdiensten" heeft ieder geloovige derhalve „te scheppen"; die dat niet doet , vaart straks naar het vagevuur voor veertig jaren en meer ; die het doet , spoedt bij den dood regelregt hemelwaarts. Als middel, der satisfactie gold vooral het bloed. des Heeren , inzonderheid het bloed der vijf wonden , en ook dienaangaande maakte zich de verbeelding schuldig aan voorstellingen , die slechts door middeneeuwsche zinnelijkheid ingegeven en verdragen konden worden. De vijf wonden toch werden vergeleken met vijf vaten , het bloed met „malvesie en romenie" en andere geliefkoosde dran- ken Bier dagen ; men zong van „Jezus' taverne", waarin men „om niet kon drinkers" en riep de moedermaagd aan om den binnentredenden zondaar „een vrij gelag" te verwerven Ten opzigte van de heilrijke gevolgen gaande de door Leemans bekend gemaakte muurschilderij te Zutphen te bevestigen. 1) Zie boven , II , 3 bl. 102 n. 1. 2) iZie boven , II , 2 , bl. 368 n. 4. 3) Zie bij Hoffmann, s. 62 , en het lied in miin, Joh,. Brugman, II , bl. 167 , en dergelijke elders. 91 der voldoening bleef het geloof gewoonlijk stilstaan bij bevrijding van straffen en eeuwige verdoemenis en bij de vreugde des hemels.' Somtijds echter drong de blik ook eenigermate tot de edeiste vrucht des kruises door, als men zong : Ic sach Ihesus aen den truce staen Mit sinen heilighen wonden: Die heeft hi al voer mi ontfaen, Om of te doen die sonden. Die werelt wil is vaien laen Ende is wil Ihesum kiesen Ghinc hi niet blidelic voer mi staen , To sonde den strijt verliesen 1. Behalve gebed , aalmoezen en andere goede werken werden inzonderheid de sacramenten , vooral doop en avondmaal , aangemerkt als middelen , waardoor het heil , door 's He,eren voldoening bereikbaar gesteld , in het bezit der geloovigen werd gebragt. Aan de magische werking van den doop tot zuivering van alle zondesmet werd niet getwijfeld — „kyrie", zoo zong men , „wi sijn ontlopen den viant in den dopen ; God help ons voert ontganghen sijn banden , eleison" ! maar men geloofde , dat die werking door een leven in ongeregtigheid krachteloos kon worden s. Bij vroeg stervende kinderen echter werd zij zeker geacht , en vandaar het haasten der ouders , om hunne kleinen terstond na de geboorte , ja somtijds tijdens de geboorte , in het genot des sacraments te stellen s. „De onnoozele kinderkens , die na het doopsel gestorven zijn", zoo leerde Brugman , „leven zalig in het voorportaal des hemels. Zij zelve liebben wel niets verdiend , maar 1) Zie het lied bij Hoffmann , s. 112 , en het vergeestelijkt ”het daghet in den oosten" in mijn Jo1i. Brugmam , II , bl. 169. Bij Johannes van. Schoonhoven , in zijn nog onuitgeg. tractaat De passione Domini (zie boyen , II , 2, bl. 368) , vindt men de leer, dat God Jezus den kruisdood liet sterven , om zijn liefde voor de wereld te openbaren en hare liefde te winnen , en tevens om ons te toonen hoezeer hem de zonde mishaagt, enz. 2) Zie bij Hoffmann , s. 225. 3) Zie boven , bl. II, 3 , 357 v. 92 Jezus heeft dat voor hen gedaan , naardien zij gddoopt zijn" '. De leer aangaande de transsubstantiatie en de genaden der misse , vroeger door 'ons vermeld , wekte , gelijk wij gezien hebben , bij dezen en genen klerk en leek gemoedelijken twijfel , maar ondervond zelden openbare tegenspraak 2; vandaar dat onze vaderen deden wat destijds en later de gansche roomsch-katholieke wereld deed : zij aanbaden de hostie , „waarin zij den Heer zelven ontvingen", en toonden hun eerbied voor het gewijde voorwerp in kerken en op straten 3. Beleediging, der hostie aangedaan , werd een vergrijp geacht , waarom men meende , dat gansche steden en gewesten met branden , watervloeden enz. werden geslagen 4. Die er zich aan schuldig maakten , werden door -den openbaren regter met een schandelijken dood gestraft 5, en van de grootste booswichten zeide men „hadden zij des Heeren ligchaam kunnen verbranden , zij zouden 't gedaan hebben" 6. In tijden van oproer en bloedige worsteling droegen kloeke priesters somtijds „den Heer" naar de plaats , waar men streed , eh niet zelden bedwong de tegenwoordigheid van het sacrament de wildste gemoederen Geen wonder, dat het in de veertiende eeuw op de Veluwe , en misschien elders , een policie-maatregel werd , den priester met het hoogwaardige to roepen , zoodra er in herbergen of op markten twistenden waren s wier driften zich door andere magten niet lieten stillen 8. • Van de overige sacramenten genoten de biecht , waarover straks, het reeds behandelde vormsel en laatste olie1) Zie Joh. Brugman , I , bl. 239. 2) Zie boven, II, 3, bl. 303 v. 3) Zie het lied bij Hoffmann , s. 234 ; vgl. boven , II , 3 bl. 288, en in 'dit stuk, bl. 52 v. 4) Zie boven, II , 1, bl. 96, 99, en CEesarius Heisterb. Dialogus miracul. var. 11. 5) Zie Overijss. almanak , 1842, bl. 83. 6) Zie Chron. ord. Teut. bij Matth. Anal. V, p. 692. 7) Zie voorbeelden bij Wagenaar, Amsterdam , I , p. 150 , en Van Oosten de Bruin , Beschr. van Haairlem, I, bl. 282. 8) Zie Van Hasselt , Geld. maa/ndAverk , I , bl. 189. 93 sel 1 , en inzonderheid de priesterwijding , eene algemeene achting. De leer, dat de godheid door de geordende dienaren der kerk , die gedurig het misoffer aanbragten , verzoend werd , gedoogde bij menschen van eenigen kerkelijken zin geen twijfel , en volksdichters , gelijk wij reeds deden opmerken verbreidden den waan , dat de Allerhoogste de gebeden der miszingende priesters eer verhoort dan die van gewone stervelingen. Wat het huwelijk aangaat , de eer van dit sacrament werd door Willem van Hildegaersberg , Geert Groote en anderen opgehouden tegenover de onbesuisde vereering van het echtelooze leven bij meer bekrompen devoten. Toch gold het bij de grooie menigte niet in zijne voile waarde , daar velen , gelijk de lezer weet 4, tot diep in de zestiende eeuw zich met eene geheime huwelijkssluiting vergenoegden. Beiangrijke bestanddeelen van den inhoud des geloofs bij onze voorgeslachten waren de zoogenaamde vier uitersten (quatuor novissima) , dood , jongste gerigt , hel en hemel 5. Zich in dagelijksche overpeinzing dier zwaarwigtige stoffen te oefenen , achtte men even noodzakelijk als vruchtbaar, en die er hunne pen aan wijdden , aarzelden niet ze „de vier raderen" te noemen, „waarmede de wagers der ziel ten hemel vaart" s. Geen wonder dat geestrijke landgenooten er hoogst ernstige tractaten over stelden , die algemeen gelezen volksboeken werden, en dat predikers en dichters er zich gaarne over lieten hooren. Zie boven , II , 3 , bl. 360 v. , en in dit stuk , bl. 49 vv. Zie boven , II , 3 , bl. 296 n. 4. Zie boven , II , 2 , bl. 418 , en in dit stuk , bl. 8 v. Zie boven , bl. 13 v. Na de verschijning der reeds meermalen aangeh. diss. van Dr. Vos , De leer der vier uitersten , Amst. 1866 , mag ik her korter zijn dan anders het geval zou wezen. De bronnen , door mij gebruikt , zijn , behalve die ik vervolgens zal aanwijzen , het door dezen geleerde besproken Cordiale van Gerard van Vliederhoven (zie boven , II, 2, bi. 383) en het Memoriale van Dionysius den karthuiser. Van het Cordiale bezigde ik een HS. en gedrukte vertaling in mijn bezit ; van het Memoriale de keulsche uitgave van 1532 (zie Vos , t. a. pl. bl. 199 , 203 , 207). 6) Aldus het Cordials; vgl. Joh. Busch, Cleron. Windes. p. 298. 1) 2) 3) 4) 5) 94 De dood , die in de veertiende en vijftiende eeuw , bij de bloedigste burgertwisten en gedurig weerkeerende pestziekten , voor de verbeelding van verschrikte gemoederen , als van ouds , de gedaante had aangenomen van een jager, die den mensch als een stuk wild op het veld verrast en wegdrijft van al wat hem lief is 1 — de dood droeg slechts voor meer geestelijk ontwikkelden een vriendelijk karakter, en deze prezen hem als een weldoener, wiens gedurige gedenkenis den mensch de gewigtigste diensten bewijst , daar zij hem tot ootmoed leidt , tot versmading van alle aardsche heerlijkheid en tot de werken der boete Bij het sterven van vromen dacht men , op de wijze der oudere christenheid, „goede engelen" tegenwoordig , die de zielen bij Naar verscheiden in hunne hoede namen , maar ook „nijdige duivelen", die den veegen mensch poogden te verwarren met voorstellingen van Gods onverzoenlijke hardheid jegens den zondaar, waarom men de levenden aanmaande , zich bij tijds met het katholieke kerkgeloof te wapenen en in de stervensure zich vooral niet in disputatien met den booze in te laten , waardoor hij den armen zondaar nog in het uiterste kon verderven 8. Het oordeel werd , als vroeger en later, onderscheiden als een bijzonder gerigt over de enkelen , terstond bij hunne opneming in „het ander land", en als een algemeen over de gansche menschheid , aan het einde der wereldgeschiedenis 4. Aan dit laatste kon men niet denken zonder siddering , want „de doemsdag" zou aangekondigd worden door vreeselijke teekenen, het opbruischen der waterer , de verschijning van zeemonsters enz. 5, en als de ure des oordeels daar was , „zou de bangigheid zeer groot wezen , daar men een vertoornden , scher- 1) 2) 3) 4) 5) Zie het lied in mijn Jot. Bragman, II , bl. 195. Aldus het Cordiale. Zie Dionys. Carth. L L fol. 5 s. Zie Dionys. Garth. fol. 31 , en Vos, t. a. pl. bl. 65. Zie Vos, bl. 71, 159. 95 pen regter zou zien en ander hem den leelijken afgrond der hel , aan de regterzijde de wroegende zouden , aan de linkerzijde ontelbare duivelen" Duizend getuigen zouden gereed zijn om te dien dage tegen den zondaar op te staan , ja hemel en aarde en al wat daar in is , de conscientie in zijn binnenste , de booze geesten , die hem in zijn leven verleid en verraden hadden , de wereld met hare elementen , vuur, water enz. , die hij misbruikt had , de menschen , wien hij onregt had gedaan , de goede engelen en de heilige geest , wien hij ongehoorzaam was geweest 3. Eene „zoete sententie" zou komen over die aan deze zijde van het graf zich bekeerd en poenitencie gedaan hadden , eene „vervaarlijke over de verdoemden" 3 ; maar wie veroordeeld , wie vrijgesproken zou warden , kon niemand weten , voordat de beslissende oogenblik daar was 4. Na voleindiging van het gerigt , terwijl de duivelen met hun bait , de zielen der verworpenen , „ter helle voeren in het eeuwige vuur", zouden zon en maan en aarde ineenstorten en gezuiverd warden , en de heilige kerk met hare trouwe kinderen „en haren bruidegom opwaarts snellen naar den hemel , waar men op de straten. van Jeruzalem halleluja zingt" s. Tusschen den sterf- en oordeelsdag plaatste de verbeelding de zielen der gewone stervelingen in het vaged. i. het zuiveringsvuur, als een tijdelijk verblijf, waaruit de vromen na korter of langer vertoef ten hemel , de boozen ten slotte ter helle voeren. Hel en vagevuur beiden werden voorgesteld als een groot onderaardsch kasteel, waarvan het vagevuur het „voorgeburgte" uitmaakt , of als „een dal", in twee oorden verdeeld , waar1) Zie het slot van het Leven van Jezus van Brugman , in Joh. Bru,gman, II , bl. 405. 2) Aldus het Cordiale en Dionys. Garth. fol. 54. Vgl. vooral Sermo XVI ad novit. van Thomas a Sempis , Op. omn. ed. 1. p. 59. 3) Zie Joh. Brugman, t. a. pl. bl. 406 , en de toespraken van Christus, den wereldregter, bij den dichter Van den levene ons Heren , uitg. Vermeulen , bl. 159 v. 4) Aldus het Cordiale en Dionys. Garth. fol. 32. 5) Aldus Brugman, t. a. pl. Vgl. Dionys. Carth. L L 96 van het onderste de hel '. De kleuren , die men gebruikte em de laatste te schilderen zij worden aan bijbel en kerkleer, aan visioenen en vermeende revelation ontleend =— waren inderdaad ontzettend : „daar zal wezen eeuwige brand , eeuwige koude , eeuwige nacht , eeuwig knagen van den worm der conscientie, eeuwige banden, eeuwige . hamerslagen, vervuiling, stank , schaamte, schande , vervaarnis , gezigt der leelijke duivelen , eeuwig doorsnijden der harten". Wel hadden sommige onzer volksleeraren somtijds genoeg van den geest des onderscheids om te erkennen , dat het' wezen der eeuwige rampzaligheid van geestelijken aard zou zijn , en dat „de pijn van duizend hellen niet te vergelijken is met het derven van de gemeenschap met God en Christus en alle goeden" 4, maar de zinnelijke fantasie liet zich daardoor geenszins beteugelen. Het vuur der hel wordt ook door hen . met nadruk „ligchamelijk vuur" geheeten , van het aardsche alleen daarin onderscheiden , dat het heeter is en onuitbluschbaar, verterend maar niet vernietigend , gloeijend en ijskoud tevens , „eene vlam vol donkerheid". Boven dat vuur worden de zielen der verdoemden gefolterd in ziedeDde ketels , waaruit de duivelen ze gedurig met „gloeijende krauwels" nederwerpen in „bittere , venijnige wateren", vol padden , slangen en draken , die de ongelukkigen gaarne zouden vOnietigen , maar „hun alleen het merg uit de beenen kunnen zuigen". Alle gevoel 1) Zie Brugman , t. a. pl. bl. 392 , en den dichter Van den levene ons Heren , bl. 130. Vgl. Vos , t. a. pl. bl. 89 vv. 2) Zie Vos , t. a. pl. bl. 147 vv. Belangrijke bijdragen tot de geschiedenis der revelation en visioenen van middeneeuwsche schouwers , die zich over hel en vagevuur lieten hooren, vindt men in een opstel van Labitte (La divine comedie avant Dante) in de Oeuvres de Dante , traduction de A. Brizeux , Paris 1853, p. 85 ss. 3) Aldus Brugman , t. a. pl. bl. 406. 4) Aldus het Cordiale. Vgl. Dionys. Carth. 1. L fol. 93 , en Ger. Zerbolt , De ascension. spirit. c. 21 , p. 83 (achter de uitg. van Thomas a Kemp. Lyon 1632). 5) Aldus het Cordiale en Dionys. Carth. fol. 66 , 71. Ook Emo van Wittewierum (Matth. Anal. II , p. 109) beweert , dat het hellevuur "ignis corporeus" is. 97 , van menschelijkheid is' in dat rampzalig land vergaan; de vader hoort zijn zoon klagen , de moeder haar kind , maar het gaat hun niet aan het hart : „elk to klagen genoeg daar vindt" Boosheid heerscht er zonder einde , verharding , onmetelijk verderf 1 . Zonderling genoeg liet men bijna al die voorstellingen oo- k van het vagevuur gelden. Wel beet dat bovenste oord in „het donkere dal" een beter verblijf dan de hel , „maar nogtans is 't er kwaad". Zon noch maan werpen er een vertroostende lichtstraal : „het is er donker en zwart , fel en hard"; geen blijde lach wordt er ooit vernomen , geen spel of „zoete zang", maar „ongewormte en walgelijke stank" zijn er menigvuldie. De duivelen beschouwen de zielen , die aan het zuiveringsproces ouderworpen zijn, als hun wettig eigendom , maar hebben er geen magt over, daar zij „poenitencie doen" en het vuur, waaraan zij blootgesteld zijn , hare zonden wegneemt 8. De duur harer boete is ongelijk en gedeeltelijk afhankelijk van de missen en offers , die de levenden op aarde voor haar doen , en „aalmoezen [en gebeden] gedoogen niet , dat de zielen , die in genade heengescheiden zijn , lang in hare pijnen verkeeren" 4. Wanneer haar tijd is gekomen, wordt de poort des vagevuurs voor haar geopend , en zij zweven opwaarts naar den hemel , dien men wederom op de zinnelijkste wijze schilderde als een onmetelijk koningrijk van zaligen , heiligen en engelen , eene „christianopolis", aan wier hoofd God als keizer en koning den schepter voert 5, of als een middeneeuwschen burg met gouden zalen , welgevulde kelders en vrolijke reijen van dansers , zangers en pijpers 6 : 1) Zie den dichter Van den levene ons Here , bl. 131 vv. Vbgl. Brugman , t. a. pl. bl. 406. 2) Zie den dichter Van den levene ons Heren , bl. 136 vv. 3) Zie Dionys. Garth. fol. 66 , en Thomas a Kempis , De imit. ed. L p. 343. 4) Zie den regel der duitsche orde bij D'Ablaing, a. w. bl. 222 , en de vele pll. van Thomas a Kemp. , bijeeugebragt door Bohringer, Die deutschen mystiker, Ziir. 1855, s. 805. Vgl. boven , bl. 69 n. 1. 5) Zie -Vos , a. w. bl. 133. 6) Zie Brugman , t. a. pl. I, bl. 231 v. II, bl. 201 v. 7 98 Daer is die blijscap emmer groet , Daer is dat lijf sonder doet , Daer en wert men nemmer out , Daer singhen denglen menichfout , Daer en is rouwe noch oec seer, Daer is men blide emmermeer, Daer en ist te heet no te cout 1 ! Hoewel de inhoud des kerkelijken geloofs bij onze vaderen , blijkens het medegedeelde , inderdaad zeer rijk was en bestanddeelen bevatte , die gezamenlijk een gewigtig deel van de evangelie-waarheid uitmaakten , was die inhoud van de andere zijde te zeer bezwangerd met dwaling , dan dat hij de harten zuiveren kon van het overgeleverde bijgeloof of zelfs het opkomen van nie -awe bijgeloovigheden verhinderen. Werkelijk leeren dan ook onze bronnen , dat onze protestantsche voorouders van de zestiende en zeventiende eeuw , wanneer zij met afkeer spraken van „de roomsche superstition", waarvan de hervorming hen poogde te verlossen , zich niet overgaven aan antipathies , waarvoor geen grond bestond. De superstition bij ons yolk bij klerken en leeken , ja zelfs de meest ontwikkelde , waren z66 menigvuldig , dat wij Kier zelfs niet beproeven ,mogen, ze alien te doen kennen , maar ons bepalen tot de voornaamste en meest algemeen verbreide. Hoe de heiligen-vereering, die reeds een bijgeloovig karakter aangenomen had , toen zij met het christendom door onze geloofspredikers herwaarts gevoerd werd gedurende dit tijdvak 'neer. dan , 00it de harten der groote menigte innam , heeft de lezer reeds uit vroegere mede1) Aldus de dichter Van den levene ons Heren , bl. 161. Merkwaardig is het slot der XVII kesten in de oude Friesch,e wetten van Wierdsma, bl. 146 (bij Hettema , II , bl. 79) : "zoo er iemand was , die duizend hoofden had en al de hoofden een stalen tong, en al de hoofden spraken duizend jaren , zoo konden zij niet naar eisch vermelden de blijdschap , die God aan zijne gunstgenooten geven wil ; en de pijnen der helle zijn niet uit te drukken, en boven goud en zilver, en boven eten en drinken is er in de wereld niets zoo zoet als het godsrijk". 2) Zie boven, I, bl. 465 vv. 99 deelingen kunnen opmaken. Eenmaal tot de godsdienst des tijds behoorende , moest zij op de natie te meer invloed uitoefenen , naarmate deze in massa godsdienstiger werd , en waar men alom, in steden en dorpen groote en kleine kerken bouwde , waar men gedurig op heiligendagen glansrijke procession hield , waar men gilden en broederschappen stichtte , die gelijk alle kerken , kapellen en altaren hunne „patronen" hadden , daar moesten de namen der vele santen en santinnen steeds meer populair worden. Het geloof aan de kracht hunner voorbeden werd do-or niemand verdacht gehouden , en de overtuiging , dat ieder heilige zijn , vereerder eigenaardige diensten kon bewijzen , had het vertrouwen op den alles omvattenden omvang van Gods vaderlijke voorzienigheid maar al te zeer op den achtergrond gedrongen. De drie koningen , wier jaarfeest men zoo blijde vierde , werden gevolmagtigden geacht, om hunne dienaren „voor schade, schande en zonde te hoeden". St. Jan baptist werd aangeroepen om kracht tot een vroom leven , „opdat God ten laatste niet scheiden zou van de ziel , maar haar van het ligchaam bevrijdde en ten hemel leidde". St. Christoffel , de heilige der veerlieden , in z66 vele kerken door beelden en muurschilderijen verheerlijkt was een tdevlugt tegen „den onvoorzienen dood" en ook hem riep men aan om hulp tot een godvruchtig leven. St. Michiel , den aartsengel , vroeg men om „verlossing van 's duivels banden". St. Joris „verleende zege en victorie" in den strijd met aardsche tegenstanders en „na dit lijf de eeuwige glorie". St. Geertruide was de beschermheilige der landbouwers, vooral tegen de plaag van ratten en muizen , St. Maarten die der kramers , St. Rochus der vollers , St. Pieter der vischkoopers enz. 3 ; die vrienden van het jagtbedrijf waren , dienden St. Hubertus 1) Zie boven, II, 3, bl. 196. 2) Ik ontleende het bovenstaande aan de berijmde gebeden, die in het boven , II , 3, bl. 328 n. 2, vermelde HS. der kon. akademie voorkomen. 3) Zie audh. van Zeel. II , bl. 72; Wagenaar, Amsterdam , II , bl. 432, en and. 7* 100 en hoopten op . zijn invloed tegen gevaar van hondsdolheid en razernij 1 . Ter eere van vele heiligen , St. Jan evangelist , St. Lebuinus , St. Maarten , St. Agniet , St. Caecilia enz. waren in de vijftiende eeuw liederen in de landtaal in omloop , die , meestal in ruwe vormen , hunne legenden bezongen 2. Bij de meest ontwikkelden , inzonderheid bij de volgers der moderne devotie , stond „de honigvloeijende Bernardus" in eere , bij de regulieren van Windesheim St. Augustinus , bij de minderbroeders en tertiarissen St. Franciscus en St. Clara. Boven alle andere heiligen genoot de maagd Maria de meeste onderscheiding s. Reeds v66r de twee laatste eeuwen van dit tijdvak had hare vereering bij ontelbaren een uiterst bedenkelijk karakter aangenomen , waarvan de eigenaardigheden den protestant tegen wil en dank het woord „afgoderij" op de lippen brengen. Terwijl hare jaarfeesten , missen enz. zich vermenigvuldigden 4, werd zij als eene godin , wier wonderbare magt de godsregering overbodig scheen to maken. Maria was het , die onzen -kruisvaarders op het slagveld , onzen ridders in het tournooi de zegepraal bereidde 5. Zij schonk den blinde het gezigt, den ongeneeslijk kranke gezondheid 6. Zij verscheen in droomen en gezigten en antving de ziel van den stervende met zijn laatsten ademtogt 7. Zij sprak 1) Zie mijn opstel in de Studien en bijdragen, I , bl. 152. 2) -Vele vindt men bij Hoffmann , t. a. pl. 3) Belangrijke bijdragen, door roomschgezinden voor de geschiedenis der Maria-vereering geleverd , vindt men bij Darras , La legende de noiredame , Par. 1852 bij De Smet , Manuel hist. du''culte de la vierge, Bruges 1861 , en bij vele and. ; van protestantsche zijde verschenen in ons vaderland : Mensinga , Vereer. van Maria , III dd. Haarl. 1846 ; Hagen , De dogm. immaculate concept. Traiecti a. R. 1856 ; Snellebrands aanteek. op de vertaling van Coquerels leerred. Over de maagd Maria, Amst. 1855 , en het zelfstandig bewerkt opstel van mijn voormaligen leerling , den thans , helaas , overledenen F. C. Domela Nieuwenhuis in den Kalender, 1863 , bl. 186 vv. 4) Zie boven , II, 3 , bl. 238 vv. 5) Zie Emon. Chron. Matth. Anal. II , p. 29 ; CEesarius Heisterb. Dial. miracul. II , p. 50, 137. 6) Zie Chron. Hell. ed. Eluit , p. 135 , en boven , II , 1, bl. 106. 7) Zie Ciesarius Heisterb. 1. L p. 73. 101 de verloren dochters des yolks toe en .maande haar tot boete en bekeering Zij was het , die zich van veler zinnen volkomen meester had gemaakt , zoodat zij hun leven niet meer wijdden aan hem , die alien het leven geeft , maar aan de gewaande vorstin des hemels 2. In de veertiende en vijftiende eeuw werd Marias vereering , zoo mogelijk , nog verhoogd. De moeder „met haar kindekijn", zoo zongen de devote leden der kerk elkander toe , „moest door alien aangeb eden zijn"; want zij was niet alleen „een vat vol minne", maar ook „de fontein des levens en der genade", die „den zondaar verzoende , hem vrijmakende van alle ongeregtigheden", en daarom „zijn toeverlaat en troosterin" moest heeten 8. De titulatuur der „moeder Gods" klom zoo hoog als zij kon , van „joffer- Marie" tot „keizerin des hemels", en die het beproefden hare deugden op te tellen , vergaderden in het 0. Testament de meest schitterende typen, om haar „een lustelijk schoon paradijs" te roemen , „Aarons bloeijenden staf, Mozes' braamstruik , de roos van Jericho" enz. 5. En bij dit alles bleef het niet ! Niet alleen kwamen onder de titels ;,onzer vrouwe mantel, onzer vrouwe kroon , onzer vrouwe hoedeke , onzer vrouwe spinrok" enz. 6 vele verzamelingen van Maria-gebeden in omloop — men verschafte zich ook eene „litanie van onze vrouw", waarin haar keur van vleijende epitheta toegevoegd en zeldzame werken van barmhartigheid en genade toegekend werden ; ook zorgde men een „souter van Maria" te beiitten , het psalmboek , z66 omgezet dat de liederen , die Israels zangers aan Jehova, hadden gewijd , nu den naam der uitverkoren dienstmaagd ver1) Zie Joh. a Leid. Chron. Belg. p. 219. 2) Zie een sterksprekend bewijs in het "vita" van den vroeger vermelden (zie boven , II , 1 , bl. 375) Walter van Bierbeek bij Ctesarius Heisterb. 1. 1. p. 49 ss. 3) Zie vele liederen bij Hoffmann , a. a. o. s. 22 ff. 4) Zie bij Van Hasselt , Geld. oudh. I, bl. 173 , en mijn Joh. Brugman, II, bl. 181, 422. 5) Zie het lied in Joh. Brugman , t. a. pl. 6) Vele boekskens van dien aard komen in de kon. bibliotheek to 's Rage voor; soramige zijn in mijn bezit. 102 heerlijkten 1. Ja , men poogde zoo mogelijk nog verder te gaan : men paste het „te Deum", den verhevensten lofzang , dien men van de oude kerk geerfd had , en de geloofsbelijdenis van Athanasius , waar men anders geen haarbreedte van durfde afwijken , op Maria toe , en sommige priesters verstoutten zich zelfs , ofschoon niet zonder berisping te lijden , aan de do opformule : „ik doop u in den naam des Vaders" enz. de woorden „en ter eere van Maria" toe te voegen E. Verder ontstonden er bundels met latijnsche , in proza of verzen gestelde gebeden aan de moedermaagd , die , in den vorm van een brevier verzameld , voor de dagelijksche getijden werden gebruikt 3. Een bundel van dien aard , voormaals het eigendom der karthuisers te Utrecht , in 1447 geschreven en thans in de universiteitsbibliotheek aldaar voorhanden 4, bevat liederen , die wegens liefelijkheid van toon en versificatie bewonderd moeten worden , maar daaronder ook sommige , wier inhoud ons , weer dan betamelijk is , de voortbrengselen der oude minnezangers of die der moderne serenaden-dichters herinnert. Wat oordeelt de lezer van de volgende proeve? Mijn uitverkoren, wees gegroet ! Gij zijt zoo schoon , zoo hoofsch , zoo zoet , En onder duizend duizendtallen, Voorwaar, de heerlijkste van alien ! Gegroet, o moedermaagd zoo waard , Gij , die het heiligst hebt gebaard , 1) Zie Le Long, Boekzaal der ned. bijbel, bl. 358 v. In mijne verzameling komt een HS. voor van de vijftiende eeuw, Marias souter bevattende , hare litanie enz. Ps. I luidt dear aldus : "Beatus vir, salich is die gene, die dynen naem minnet , Maria; dijn genade sel stercken' sijn siel. Als een bloem , die gevuchticht is mit fonteynen der wateren , also sel hi voertbrenghen overvloedige vruchten der rechtvaerdicheit" enz. 2) Zie Le Long; t. a. pl., en boven, II, 3, bl. 355 n. 2. De schrijver van het boek Van den seven sacramenten leert almede , dat elk toevoegsel aan de doopformule (”ende in den name van sinte Peter of Pouwels of onser vrouwen, of diergheliken") ongeoorloofd is, ja bet sacrament krach teloos maakt. 3) Zie boven , II , 2, bl. 129. 4) Script. med. car. sod. N. 375. 103 O neig, genaderijke, uwe ooren En wil mijn smeekgebegn verhooren. 1k buig mijn knien in het stof; Mijn ziel versmelt in uwen lof. O beeld van Godes majesteit , Afschijnsel van zijn heiligheid , 'k Ben heel en al in 't schoon geva,ngen, Dat zetelt op uw rozenwangen. Toon u nabij , maak mij gewis , Dat uw ontferming met mij is. O teedre hemelkoningin , U offer ik mijn ziel en zin. O neig, genaderijke, uwe ooren! 'k Wil u en u alleen behooren 1. Terwiji wij met smart terugzien pp eene afwijking van de hoogste waarheid bij ooze vaderen , die inderdaad terugkeer tot de menschenvergoding des heidendoms was, gevoelen wij ons verpligt den lezer te herinneren , dat in de ontwikkelingsgeschiedenis der menschheid grove dolingen niet zelden voor een tijd eene gewigtige bestemming hadden te vervullen , zoodat zij diensten be1) De vertaling is van een mijner voormalige leerlingen. Het latijn werd door mij overgenomen uit den vernielden codex en luidt aldus : Vale mea specialis , suavis curialis ! Non est tanta , non est talis , Tu omnium pulcherrima! Ave mater, audi cars , Sancta parens , aurem pars! Salutanti , supplicanti , Te roganti , to amanti Tu semper esto proxima! Tu imago Dei viva Sanctitatis expressiva! Vultum tuum iosulentum , Adornatum , luculentum Recogito , considero. Vellem , vellem te sentire! Quod sis presens fac me scire! Tuam aurem huc inclina! Me totum tibi offero. Amen. 104 wezen , wier vruchtbaarheid slechts door een oppervlakkigen beschouwer kan voorbij gezien worden. Ook de Maria-cult-as heeft bij onze voorgeslachten zekere behoefte vervuld , die alles behalve onbeduidend was : hij was eene dwaling , die den verderfelijken invloed eener andere dwaling eenigermate neutralizeerde ! Die met de gedenkstukken- des godsdienstigen levens van de christenheid der middeneeuwen eenigermate bekend is , weet dat het waar is , wat wij boven reeds met een woord hebben aangeduid : dat het gevoel van zondenschuld bij velen zeer levendig was , en niet minder eene eenzijdige erkentenis van Gods heiligheid en straffende geregtigheid. De eeuwige liefde van den Vader, die den Zoon in de wereld deed optreden , om haar de vertroostende boodschap zijner genade te verkondigen , werd door de zoodanigen vaak geheel vergeten , en de Zoon zelf bijna -aitsluitend als de naauwlettende en onverbiddelijke wereldregter gedacht , die straks onder ontzettende teekenen ten doemsdage zou verschijnen. In het diepe gevoel hunner onwaardigheid durfden zij den Vader niet naderen , en ook den Zoon niet , in wien men „den middelaar" voorbijzag. Zij zouden alle geloof aan de barmhartigheid des hemels , d i e n grondslag van all e wezenlijke go dsdi enst , hebben verloren en waren in een afgrond van wanhoop of gemoedsverharding weggezonken , zoo nevens den toornenden Vader en den rigtenden Zoon zich voor hun zieleoog niet het aanminnig gelaat der moeder had voorgedaan. „Die Maria niet bemint , zeker geen genade vindt", dit was de spreuk , die de vroomsten dier tijden gedurig op de lippen hadden '; maar het geloof keerde haar ook 6in : „die de lieve vrouw bemint , zekerlijk genade vindt". Wil. men weten , wat Maria voor duizenden onzer voorgeslachten geweest is , 6n doorbladere men slechts onze te zeer vergeten volksboeken der vijftiende eeuw ! 1) "Non vent ad veniam, qui nescit amare Mariam". Zie Vita Joh. bij Dumbar, Anal. I, p. 186. Hatten 105 In een HS. van het jaar 1448 , dat ons reeds meermalen diende vindt men deze , te regt of te onregt aan Bernard van Clairvaux toegeschreven uitspraak : „de mensch heeft een zekeren toegang tot God , daar hij den middelaar op zijne zijde heeft , d. i. den Zoon voor den Vader en voor den Zoon de moeder. De Zoon toont den Vader zijne zijde en wonden ; de moeder toont den Zoon de Borst waarmede zij hem zoogde. Hoe kan daar eene verzegginge [eene' weigering] wezen , waar z66 vele teekenen der waarachtige liefde en minne elkauder ontmoeten"? In hetzelfde HS. leest men een verhaal van een armen zondaar, die , met duizend schulden beladen , in een oogenblik van ecstase voor den regterstoel des Allerhoogsten verscheen en , door den duivel opgeeischt , niet had waarmede hij zich' kon bevrijden ; want toen de regter een weegschaal liet voorbrengen , waarin zijne kwade en" goede werken zouden gewogen worden , bleek het dat van laatstgenoemde maar „een al te klein hoopke" voorhanden was. Maar „de waarheid en de geregtigheid zeiden tot den zondaar : keer u met geheel uw hart tot de moeder der ontfermhartigheid , die daar zit bij den Heer, dat zij u helpe"! En zoo deed hij. Terwijl de weegschaal nog opgeheven was , strekte zich Maria uit „over het einde van de wage , waar de goede werken gelegd waren , en de duivelen trokken aan de andere zijde , zoo veel zij mogten , en tie , de moeder der ontfermhartigheid woog zwaarder dan al de duivelen" ! In „onser vrouwen boek", eene verzameling van Maria-anecdoten , die , gedeeltelijk aan Ccesarius van Heisterbach ontleend , in den loop der vijftiende eeuw allengs - uitgebreid* werd ', leest men van een bisschop , die , op zijn uiterste liggende , zeer bekommerd was wegens zijne toekomst. Toen verscheen hem de moedermaagd in hemelsche heerlijkheid „en vroeg hem, waarom hij z66 angstvuldig was"? En als hij antwoordde : 1) Zie boven , 1, bl. 380 n. 3. 2) Zie mijne aanteek. in het Kerkhist. air chief IV , bl. 275 v. Ik gebruik hier mijn aid. vermeld HS. 106 „vrouwe, op uwe genade hoop ik , maar voor het oordeel van uw Zoon ben ik bevreesd , want al is hij ontfermhartig, hij is nogtans waarachtig en geregtig", toen sprak zij : „heb toch geen angst : ik z al eene middelaarster wezen tusschen u en mijn Zoon"! Zoo was de hemelkoningin werkelijk de middelaarster voor velen , en vandaar het inroepen harer tusschenkomst: „Maria, maghet reine , bidt voer ons ghemeine", en ook de zonderlinge voorstelling dat, terwijl de Zoon ons „in zijne taverne" het bloed der voldoening voor de zonden heeft bereid , Maria eigenlijk „de weerdinne" is, door wie men het verworven heil deelachtig wordt. Die haar toeroept : „giet voert , weerdinne , past ons een ghelach ! wi hebben ghesondicht so menighen dach" ! verneemt een vriendelijk antwoord : „tsal u ghescien: hoeveel het si , is nemet op mi" ! Tegenover de heiligen-vereering stond , ook in dit tijdvak gelijk vroeger, de vrees voor den duivel en het geloof aan zijne magt over de menschheid. Beiden werden bij onze vaderen onderhouden door de kerk zelve , die bij den doop en vele andere gelegenheden , gelijk wij reeds zagen 3, hare exorcismen bezigde , en zij werden bevorderd door de heksenprocessen en de ontstelde verbeelding der mystieken , wier ecstatische blikken ook in de werkplaatsen van den booze doordrongen. Hij verscheen gebaard en gehoornd , met bokken- of paardenhoeven 4, gelijk nog heden ; maar somtijds droeg hij de gedaante van een magister, of hij vertoonde zich in de gestalte , waarin hem de dichter binnen de studeercel van Faust laat optreden , als „een hond , zoo zwart ars 1) Zie het lied bij Hoffmann , s. 56, en een ander in mijn Jai Brugman , II, bl. 152. 2) Zie het lied bij Hoffmann , s, 198. 3) Zie boven , II , 3, bl. 368 vv. 4) 1k denk hier aan • eene schoone schilderij van Hemling , die v66r den brand in het museum Boymans to Rotterdam werd gezien, voorstelleede Johannes op Patmos de Apocalypse schrijvende, terwijl de duivel, in de gedaante van een gehoornden aap ttchter hem staande , zijn inktkoker ledigt. 107 een kool , met- tanden , wit als sneeuw en klapperende als eene lazarus-klep" 1 . Van duivelen-verbonden is in onze jaarboeken - van de dertiende en volgende eeuwen niet minder sprake , dan in de geregtsboeken en senten,tien van later tijden. De geschiedenis van heer Peigrim van Leerdam 2, die in 1304 ,een kwaden dood" stierf, is nog in onze dagen de stof eener dichterlijke bearbeiding geweest en dientengevolge algemeen bekend. Lang te voren wist men te Utrecht veel te verhalen van den reeds vroeger vermelden Everwach , den rentmeester van bisschop Dirk , die de kruisvaart naar het oosten maakte , om zich van zijn zondenschuld te ontlasten 3. Door lasteraars in benarde omstandigheden gebragt , toog hij naar zeker veld buiten Utrecht , waar hij zijne ziel aan den duivel verkocht , op voorwaarde dat deze hem uit zijne bezwaren redden zou. Sinds speelde de harde meester met zijn ongelukkigen knecht een schrikbarend spel. Maar God ontfermde zich over Everwach. Hij werd krank en scheen te sterven , en in den staat des doods voor eene pooze vertoevende , smaakte hij de bitterheid der hel. Als hij daarna in het leven weerkeerde, bleek hij een nieuw mensch te zijn , een ootmoedig boeteling , vroom en vroed 4 ! Duivelen-verbonden werden natuurlijk altijd verondersteld , waar sprake was van heksen en toovenaars , en daarvan was , helaas , maar al te dikwerf spraak ! In de dagen van CEesarius van Heisterbach woonde „te Haslo, een dorp onder het bisdom Utrecht", eene vrouw , die w.egens hekserij te kwader naam stood. Op zekeren tijd plaatste zij in 'tegenwoordigheid van vele toeschouwers hare voeten in een bekken (pelvis) , waarna zij achter, 1) Zie Buddingh , lifirakelgeloof, 'sCtravenh. 1845 , bl. 33, en mijn Joh. Brugman, II , bI. 88. 2) Men vindt haar bij Joh. a Leidis, Ch,ron. Belg. p. 242. 3) Zie boven , II , 1, bl. 32. 4) Zie CEesarius Heisterb. L I. II , p. 332 s. Het veld buiten. Utrecht , waarheen Everwach heette to gaan , was welligt de Haar bij Bunschsaten , de bekende spookplaats. Zie Van den Bergh , Krit. woordenb. der nederl. myth,ol. bl. 274. 108 waarts opsprong , roepende : „hier spring ik van Gods magt iii 's duivels magt"! Terstond werd zij door den duivel boven bosschen en velden geheven en door het luchtruim gejaagd , en sedert heeft niemand van haar vernomen i. Waarzeggerij en tooverij werden door utrechtsche , keulsche en luiksche synoden van de laatste helft der dertiende eeuw bij herhaling verboden 2 . In 1440 was gznsch Utrecht in beroering wegens geruchten , die aangaande „vele mannen en vrouwen" uitgingen, dat zij • tooverden. De raad der stad liet bij klokslag afkondigen , dat tooverij „zonde tegen het kerstengeloof" was , waarom men alien , die er aan schuldig stonden, voor een jaar zou uitbannen '. In Gelderland strafte men in 1414 eene vrouw , omdat zij eene andere eene tooverheks had genoemd, bewerende dat door haren invloed de moedermelk in hare borst was verdroogd 4. In 1423 werd te Putten „des papen maagd" als heks vervolgd. Zij was „beruchticht , dat sy heren Albert van Pape betovert wolde hebben ende hoer kunste dairtoe besichde". De arme deem moest negentien qnsche gulden betalen 5. In 1467 vonnisde het hof te 's Gravenhage eene oude vrouw , die drie en twintig jaren lang naar gestolen en verloren goed had „gelezen"; dit heette „wichelarij", waarom zij te pronk werd gesteld en uitgebannen. Vijf jaren later strafte hetzelfde hof een man met geeseling , confiscatie en ban , omdat hij in zeker gezeischap „Lucifer en al de duivelen" had doen verschijnen s In het algemeen waren , naar men zegt , hier te laude de straffen , ' -waarmede men de tooverij tuchtigde , zacht‘r dan elders. Het kan waar zijn , maar zeker is het , dat het Groninger-stadsboek van 1425 „den kerstenmensche , .die mit toveryen omgaet", naar den staak op den brand. 1) Cmsarius Heisterb. 1. 1. II , p. 311. 2) Zie Lat. Bat. s. I, p. 168; Hartzheim, III, p. 664, 685, 697. 3) Zie Burman , Jaa/rb. I, hi. 513. 4) Zie Van Hassell, Geld. maandw. II , bl. 479. 5) "Van Hasselt , t. a. pl. Moet men niet w.A.lbert, den pape" lezen? 6) Scheltema, Heksenproeessen, bl. 117. 109 stapel verwijst ', en dat in 1472 „des papen maagd van Almen" bij Zutphen hare vermeende hekserij in de vlammen boette 2 . Zulke treurige gelyeurtenissen werden waarschijnlijk menigvuldiger dan wij weten , sinds paus Innocentius VIII (1484-1492), een overigens mild en goedwillig man , het kettergerigt in Duitschland bevorderde. Jacob Sprenger, wiens naam den grijzen Wessel Gansfort eens met LL Crepen kommer vervulde , `werd destijds inquisiteur, en straks verscheen zijn „heksenhamer", het boek dat aan het heksenproces vaste vormen gaf en de oorzaak van zooveel dwaasheid en ellende was 3. In 1502 zette men te Erkelens , dat destijds tot Gelderland behoorde , drie heksen gevangen ; twee werden gebannen , omdat zij niet bekenden ; de derde beleed -schuld en be-. klaagde bare zonde , maar te vergeefs : zij moest sterven ! Karel van Egmond haatte de tooverij bijna even hartelijk als „de lutherij" en vervolgde haar scherpelijk 4. Het onderwerpen der heksen aan de waterproef, waarbij de verdachten met kruiselings over elkander gebonden handen en voeten in een stroom of poel neergelaten werden — die zonken sprak men vrij — werd door het hof van Holland tot in het laatst der zestiende eeuw in zwang gehouden , en is bij de landbewoners in Overijssel en elders nog heden niet in vergetelheid gekomen 5. Gewoonlijk noemt men Erasmus den eersten bestrijder des geloofs aan toovenaars en heksen ; . het is waar, dat de schrandere man er somtijds den spot mede gedreven heeft , maar lang vOcir den dag zijner geboorte was reeds het meervermelde volksboek 6 over „de tien geboden" in omloop , waarvan de schrijver „het geloof aan toovernijen en waarzeggingen en de kunsten der quenen of wijven , 1) Zie Feith in Nijhoffs Bijdr. Nieuwe reeks , I , bl. 45. 2) Zie Van Hasselt , Geld. maandw. II , bl. 480. 3) Zie Weyden , Gem& der Juden in Kan, Kola 1867, s. 268 f. Vgl. Haas , Die hexenprozesse , Tub. 1865, s. 9 ff. 4) Zie Van Hasselt , Geld. maandw. II , bl. 480 vv. , waar men een karakteristieken brief van Karel ontmoet. 5) Zie De Vries , in tijn boven , I, bl. 474 n. 2, aangeh. opstel, bl. 89 vv. 6) Zie boven , II , 1, bl. 380 u. 3. 110 die zij met_ woor den en met menigerhande manieren van werken onderwinden", rondweg als overtreding van het eerste gebod brandmerkt , en nog v66r dezen auteur hadden zich Jacob van Maerlant en anderen op dergelijke wijze laten hooren I. Het wondergeloof, dat in het voorgaande tijdvak op eigenaardige wijze met den godsdienstzin onzer vaderen verbonden *was en nog steeds de oude leer aanhing , dat mirakelen de voornaamste bewijzen zijn voor der heiligen heiligheid — het wondergeloof was in deze eeuwen geenszins minder ligtvaardig en algemeen dais vroeger 2 . Hoe het zich hechtte aan. kruisen , relieken , Maria-beelden en andere voorwerpen , voornamelijk hostien , hebben vroegere mededeelingen reeds kenbaar gemaakt. Van de mirakelen, genezingen van blindheid en veelsoortige krankten , dooden-opwekkingen zelfs enz. , die alleen in de Oudeen Nieuwe-kerk te Delft gedurende de veertiende en vijftiende eeuw heetten geschied te zijn , kwamen breede lijsten tot ons 4 ; maar de wijze , waarop zij beschreven werden , is z66 uiterst gebrekkig , dat de kritiek er hare krachten te vergeefs aan beproeven zou. Dat sommige onzer hooge kerkprelaten maar al te zeer gereed waren, om de wonderzucht des yolks in de hand te werken, is helaas bekend uit de geschiedenis der bloedige hostie van Lidwina van Schiedam 5. In de provinciaal-synode van Keulen , die in 1452 onder de leiding - van Nikolaas van Cusa werd gehouden , en waarvan de besluiten. ook voor de nederlandsche kerk golden , werd het den bisschoppen opgedragen', het yolk niet alleen van alle afgodische qaeeldenvereering terug te houden , maar ook alle bloedige hostien aan zijne oogen te onttrekken , „opdat de menigte niet misleid" en het slagtoffer van geldgierigen • 1) Zie bij Jonckbloet , a. w. III , bl. 65 , 283. 2) Zie boven , I , bl. 467 vv. ,,Miracula communiter fiunt ad probandam sanctitatem illius , qui ea facit , de qua alias dubitatur". Aldus Gerson , Oper. ed. Du Pin , II , p. 711. bl. 8 vv. , 105 vv. ; vgl. Buddingh , a. w. bl. 14 v. 4) In Oudh,. vain 5) Zie mijn Joh. Brugman, II, bl. 123. 111 Of ooze bisschoppen zich naar dat besluit gewierd dragen,hebben , is ons onbekend. De spookgestalten , waardoor de verbeelding onzer voorgeslachten v66r den dag hunner kerstening zoozeer verontrust werd nestelden voortdurend in de hoofden hunner nakomelingen. Ook in dit tijdvak moist men van nikkers en kabouters te verhalen , en menige heidebewoner prevelde haastig het van bisschop Frederik overgeleverde gebed van de drievuldigheid , wanneer hij bij avond en ontijden beangstigd werd door de gedachte aan de „witte wiven'". Doorgaans echter droegen de fantasie-beelden, die zich voorbeden , meer of min den stempel van het heerschend kerkgeloof aangaande den staat der afgescheiden zielen of der gedachtenwezens uit de wereld der dmmonen. Toen omstreeks den aanvang der dertiende eeuw de abt van Heisterbach het nonnen-convent Nazareth in Friesland visiteerde , verscheen hem in den nanacht, terwij1 hij sliep , de ziel eener non , wier liefelijke gestalte in zonderlingen strijd was met de droevige zuchten , die zij van zich liet uitgaan. De schim smeekte den goeden man op hartroerende wijze om zijne voorbeden bij God , opdat zij • der eeuwige rampzaligheid niet ten prooi zou vallen , want zij had tegen haren nonnenstaat gezondigd en „hare reinheid verloren". De arme doode was in haar levee eene bewoonster van het klooster te Bredehorn geweest en daar het slagtoffer der verleiding van zekeren geestelijke geworden S. Van Aleide ten Sande , 1) "Statuimus et ordinamus , quod visitationes fiant , prout de iure pinecipitur, et si ordinarii [de bisschoppen] in visitationibus suarum dioecesium , vel alias , reperiant concursum populi ad aliquas imagines , cognoverintque , informatione summaria recepta , populum amplius ad dispositionem figurw talis imaginis , quam salva fide expediat , inclinari , quod tune imaginem tollant et alias omnino prcivideant , ne idololatriam committant. Similiter si hostia transformetur in cruentam carnem , seu in sanguinem apparentem , occultetur penitus et omnino iuxta traditionem iuris , nec populo quomodo libet publicetur seu ostendatur, ne seducatur, et quzestuarius accursus populi prohibeatur". Hartzb. V, p. 416. 2) Zie boven , I, bl. 36 v. 3) Zie boven, I, bl. 375. 4) Zie Ciesarius Heisterb. L L II p. 337. 112 eene zeer devote zuster van Meester-geertshuis te Deventer in de vijftiende eeuw , lezen wij , dat zij zich na haren dood aan hare vriendinnen openbaarde , zeggende dat zij toch niet moesten treuren , omdat zij onverwachts en „zonder heilig ambt", d. i. zonder de genademiddelen der kerk gestorven was , want de Heer zelf had haar bij haren uitgang bijgestaan en naar behooren bediend Aan eene non van Diepenveen , die met andere zusters in Duitschland voor de kloosterreforrnatie had gearbeid , verscheen de geest van eene harer vroegere leerlingen , die niet altijd volgzaam was geweest. De doode stond voor het Leger der slapende met ontsteld gelaat en diepe zuchten , maar sprak geen woord. Toen herkende de leermeesteres hare voormalige discipelin ; zij onderhield haar over haar vroeger wangedrAg , maar deed ook een krachtig gebed voor hare rust. In volgende nachten verscheen , de doode bij herhaling , en altijd was haar aangezigt kalmer dan te voren. Eindelijk vertoonde zij zich in wonderbaren glans , „schoon versierd als eene koningin", en terwij1 zij hare weldoenster dankzei' voor hare gebeden , voer zij regelregt opwaarts ten hemel 2 . Van nicer dmonische natuur dan deze en dergelijke spookgeschiedenisson zijn andere , die in de veertiende en vijftiende eeuw te Zwol en in het klooster Bronope bij Kampen voorvielen , waarbij booze -geestien door nare geluiden en rustverstorende bedrijven schrik en siddering verwekten , totdat zij door banspreuk en wijwater verjaagd werden 3 . Het geloof aan voorteekenen bezette gedurende deze eeuwen het gemoed van beschaafden en onbeschaafden. Zeldzame of oubegrepen verschijnselen van allerlei aard belaadden de harten met onuitsprekelijken kommer, en de meest fantastische verdichtselen aangaande gedeeltelijk gebeurde of geheel niet gebeurde dingen werden met ang1) Volgens mijn HS. G. Zie boven , II , 2 , bl. 355 n. 2. 2) Volgens mijn HS. D. Zie boven , t. a. pl. 3) Zie de verhalen van Joh. Busch , De reform. monast. bij Leibnitz , Script. Brunsvic. II , p. 937, 8. 113 stige graagte aangenomen, om tot nieuwe schrikverwekking aan de nakomelingschap overgeleverd te worden. Toen in 1217 Groningerland door een zwaren watervloed werd geteisterd en het nonnenklooster van Wittewierum groote schade leed , kon men zich daarover wel bedroeven , maar niet verwonderen , want de zusters hadden de ramp voorzien ! Toen zij. vele weken te voren in eene avondure haar sober maal genoten , werden zij verschrikt door drie geweldige slagen op den wand harer eetzaal , waarvan niemand de oorzaak wist aan te wijzen. De geleerde Emo twijfelde er niet aan , of de duivel was hier in het spel , en hij beriep zich daarbij op Augustinus , die leerde , a at booze geesten niet zelden vooruit de booze werken aankondigen , die zij in den zin hebben r. Ten tijde van Thomas a Kempis geschiedde jets dergelijks op den St. Agniete-berg. Een- en andermaal , als de pest 'een broeder van het convent ten grave sleepte, was de droeve gebeurtenis voorspeld door eene onzigtbare hand , die op de deur der cel van den overledene had geklopt 2 . Omstreeks den aanvang der veertiende eeuw — zoo verhaalt de eerzame Beka 3 vertoonde zich in Holland een onbekend ridder, die alum het yolk aanmaande zich te wapenen en naar de zeekusten te spoeden. Toen de menigte op het strand verzameld was , zag zij eene vloot van ontelbare schepen , die met den ridder plotseling in nevelen opging. De bloedige strijd met Vlaanderen volgde, en een kruis , bij Egmond in de lucht gezien , voorspelde den Hollanders de zegepraal. In de dagen van Jacoba van Beijeren zagen eenige burgers van Gorinchem op zekeren nacht een vreemd licht over het kerkhof hunner stad zweven , en eene vervaarlijke stem riep : „vervloekt zij God , die mij geschapen heeft , vader en moeder, die mij wonnen , en het land, slat 1) Zie Emon. Chiron. bij Matth. Anal. II , p. 44. Opmerking verdient hetgeen Emo over de kometen schrijft , p. 59 , 64. 2) Thomas a Kemp. Citron. mont. s. Apt. p. 111. 3) P. 105, 107. 8 114 ik ooit gekend heb"! De ontmoeting werd na korten tijd door eene reeks van openbare rampen gevolgd '. In den aanvang der zestiende eeuw vielen ook in ons vaderland , evenzeer als in Frankrijk en Duitschland , vele wonderbare kruisen uit de lucht , die volgens Sebastiaan Franck en Mezeray zich vooral op te bleken gelegd linnen vertoonden en met geen zeep nit te wasschen waren. Net vreemde natuurverschijnsel bragt het gansche land in beroering , en bisschop Frederik van Baden riep geestelijken en leeken ter generale procession op , „orn Gods barmhartigheid en genade te verwerven" tegen lure tijden , oorlogen , sterfte en andere plagen , die voorzien werden 2 . Dat zij , die zich uit allerlei voorteekenen gedurig naderend Teed voorspelden , er ook op uit waren , zich door amuletten en verschillende afweringsmiddelen tegen het komende kwaad te beveiligen , spreekt van zelf 3 . De meeste van die middelen waren onzen vaderen van het heidendom ten erfenis gelaten , maar anderen hadden hun oorsprong of althans de wijziging van hun karakter aan de kerk te danken. Door klokgelui poogde men zich tegen onweder en bliksemstraal te beschermen; met het kruisteeken meende men , gelijk voorm-aals , de rnagt der duivelen te kuunen breken en in het dagelijksch leven zich zelfs voor ligte onaangenaamheden , b. v. het over1) Slichtenhorst , .Forte beschr. des lands van Arkel, bl. 204. 2) Zie Heda , p. 319 s. en vooral de brieven in de Kronjk voor 1848 van het hist. genootsch. te ttr. bl. 40 vv. Seb. Franck (Chronica der keiser, fol. ccliiij der uitg. van 1536) zegt : uirn jar tausent fiinff hundert drey fielen die creiitzlin in mancherley farben auf viler menschen hembder". Albrecht Diirers Erinnerungsbuch (zie Hagen, Norika, Leipz. 1855, s. 71) vermeldt het volgende : "im jahre 1503 da begabs sich ein grosses wunder. Es fielen iiberall kreuze vom himmel herab auf viele leute , insbesondere auf kinder. Meiner mutter, die im hofe sass , fiel ein solches kreutzlein in den schoos , und sie weinte und klagte , dean sie fiirchtete sterben zu miissen". Over vele andere voorteekenen zie men Van den Bergh, grit. woordenb, der ned. mythol. bl. 306 v. 3) Het werkje van Emaus de Micault , De amuletten , Culenb. 1847, levert hier, wat ooze natie betreft , wcinig ; meer vindt men bij Van den Bergh , a. w. op de woorden tooverkunsten, toovermiddelen , tooverspreuken enz. 115 koken van een ziedenden ketel , te kunnen vrijwaren Hoe men den eenhoorn tegen vergiftiging aanwendde , hebben wij vroeger opgemerkt 2. De palmtakken , waarmede men op palmzondag processie had gentaakt , werden door de geloovigen in hunne woningen bewaard „tegen den aanloop van den booze", en als het donderde , wierp men er een deel van op den haard. „Heilig vuur" werd omstreeks paaschtijd bij de kosters der kerken gehaald men °nth. tak er het keukenvuur mede en onderhield dat gedurende het gansche jaar, verzekerd dat het tegen brandschade waarborgde en velerlei zegen aan de bewoners bragt S. St. Janskruid , v66r zonsopgang geplukt , beveiligde tegen den bliksem. Tooverspreuken tegen wormen, koorts , brand , spruw enz. waren in groot aantal in gebruik 4. Van de godsgerigten , die in het voorgaande tijdperk in zwang waren 5, bleven sommige , vooral de heetijzerproef en de tweekamp , ook in deze eeuwen nog lang in gebruik. De heetijzerproef werd inzonderheid in gevallen van overspel door het. sendgerigt in toepassing gebragt , terwij1 de tweekamp bij velerlei regtsvragen aangewezen werd 6. Emo van Wittewierum steide het aanwenden van de heetijzerproef onder de oorzaken, waarom Gods toorn en zware rampen over land en yolk kwamen 7. Floris V gaf vrijheid tot het afschaffen der godsgerigten aan de stad Haarlem , en de koning van Rome en andere magten deden in de dertiende en veertiende eeuw 1) Zie het diploom van 1507 bij Matth. Fund. eceles. p. 370 , en Thomas a Kemp. , Serm. ad novit. ed. 1. p. 90 s. 2) Zie boven; II , 3 , bl. 172. 3) Walich Sywaertsz. , Roomsehe mysterien, voorrede. Vgl. boven, II, 3,• bl. 219, 223, 230. 4) Zie Van den Bergh , t. a. pl. De door de pausen gezegende wasplaatjes , die men agnus Dei" noemt, werden vermoedelijk ook hier te laude als afweringsmiddel gebruikt. Zie Vermeulen , Van den levene ons Heren, bl. 207 vv. 5) Zie boven, I, bl. 474 vv. 6) Zie Wierdsma, Oude friesche wetten , bl. 222 ; Coesarius Heisterb. 1. 1. II , p. 243. 7) EL1011. Chron. bij Matth. Anal. II , p. 50. 8* 116 creel , om dit bedrijf des bijgeloofs zoo mogelijk te verhinderen. Toch moesten een Loppersummer-sendbrief van 1424 en het stadsboek van IJsselstein van 1441 de heetijzerproef, de heetwaterproef en den tweekamp nog verbieden Van alle vormen , waarin het voorvaderlijk bijgeloof zich voordeed , zijn de visioenen der 4evoten misschien wel het meest merkwaardig. Reeds bij onze geloofspredikers niet. zeldzaam 2 , kwamen zij ook bij de vromen der dertiende eeuw voor, vooral bij monniken , nonnen en geestelijken 3, en inzonderheid hi de twee volgende eeuwen werden zij alledaagsche verschijnselen. Nadat het eenmaal aangenomen was , dat niemand het toppunt der vroomheid bereikte , tenzij hij van tijd tot tijd in ecstatische toestanden verkeerde , waarin hij uit zichzelven werd getogen tot de aanschou -wing van het bovennatuurlijke , „het hemelsche 'nor, engelen , profeten , apostelen , zalige erg rampzalige afgestorveneii enz., behoorde de begeerte naar „de gracie der schouwiuge" tot de vurigste wenschen der devoten. Wel waren er somtijds nieer nuchteren van geest , die het hunkeren naar gezigten en verschijningen afkeurden en zelfs bespotten , daar zij hun , die aldus naar bovenaardsche „zoetigheden" smachtten , toeriepen : „gij wilt vliegen , eer gij vederen hebt", maar bij de schaar der mystieken had dit zelden eenigen invloed. Waar deze begeerte het hart ontvlamde, deed men het mogelijke , om haar vervuld te zien. Nachtwaken en vasten werden onmatig gerekt en vermenigvuldigd , en de verbeeldingskracht ,en het gevoel , die groote factoren des visioens , volgens eene , eigenaardige methode geoefend , zoo ziekelijkheid en overspanning die . ■....•■•■•■■■••••• 1) Zie Feith , Over den ongehm staat der priest. bl. 531; Cod. diplom. van het utr. genootsch. IV, 2 , bl. 126 , 131. Vgl. Van den Bergh , Over de (Jude wijze van strafvord. Leid. 1824 , passim , en J'. De Vries, Over de godsger. in Nederl. (KerIchist. ,jaarb. 1864), bl. 63 vv. 2) Zie boven , I, bl. 196. 3) Zie bewijzen bij CEesarius Heisterb. 1. 1. II , p. 164 , 169 , 295 ; Oudh. van G-ron. bl. 230 , 232 , en de redeneringen van Emo Chron. bij Matti). Anal. II , p. 108 ss. 117 Toen Lidwina van oefening niet overbodig maakten Schiedam , die vooral door hare zeldzame ligchaainskwalen omstreeks den aanvang der vijftiende eeuw in ons land algemeene aandacht trok , in het begin van haar lijden gekweld werd door gemoedsbezwaren , twijfelingen en murmureringen tegen het halide lot , dat haar opgelegd was , ried haar biechtvader haar aan , zieh aan. Gods wig te onderwerpen en vooral „zich in het lijden des Heeren te oefenen". Toen nam zij , volgens de gewoonte harer eeuw , een boekske met meditation over de passie ter hand. Zij verdeelde die meditation , naar het bekende voorschrift van Bonaventura , in zeven deelen voor de kanonieke uren of getijden , en la .s, herlas en bepeinsde ze des daags en des nachts. Ofschoon dit werk der arme lijderes eerst zwaar viel en verveling baarde , haar pastoor wekte haar op om te volharden , en zekerlijk liet hij het niet ontbreken aan de gewone vermaningen dier dagen , dat men bij het lezen en mediteren over Jezus' levee en lijden alle krachten der verbeelding zou inspannen , om den Heer als met het oog te zien , zijne woorden als met het oor te vernemen, en er naar te staan , „dat men hem tegenwoordig zou hebben". Lidwina volgde die vermaningen ; het passieboek werd haar, wat in onze dagen het looden plaatje voor de dusgenoemde gebiologiz eerden is : zij staarde er op , totdat haar gevoel en verbeelding in een staat van overprikkeling waren gekomen , waarin zij de fantasie-beelden in haar binnenste niet meer wist te onderscheiden van hetgeen werkelijk buiten haar' stand. Na eene achtjarige o efening was Lidwina „eene schouwster"! Zij werd gedurig , vooral in de lange uren van den nacht en op hooge feestdagen , in geestvervoering opgetogen , en de visioenen , waarvan zij wist te verhalen , waren zoo veelvuldig en veelsoortig als hare gedachten en voorstellingen , hare lectuur en levenservaringen , waarvan zij de reflection waren. Christ -us met zijne heiligen verscheen 1) Zie de bewijzen voor het gezegde in mijn Joh. Brugman , passim. 1 18 aan hare legerstede ; engelen droegen haar ten hemel of voerden haar over rozen- en lelie-velden naar het paradijs , en gesprekken , met afgestorvenen diir of in het vagevuur gehouden , stelden haar even als haven tijdgenoot en vriend Hendrik Mande in staat den levenden kondschap te doen aangaande het lot hunner dooden. Wat alzoo aan Lidwina geschiedde , viel zeer velen van dien tijd te beurt. Waar in kloosters en vergaderingen de devotie regt bloeide , daar kon men bijna zeker zijn , „sehouwers" erg „schouwsters" te ontmoeten. Zoo hadden de regulieren te Windesheim hun Gerlach Peters 2 , de karthuisers te Roermond hun Dionysius 3, de dominikanen te 's Gravenhage hun Johannes van Neck 4, de premonstreiters te Lidlum hun Eelko enz. Aan het bovennatuurlijk karakter der visioenen werd zelden getwijfeld ; maar daar de inhoud der gezigten en openbaringen afhankelijk was van den zedelij k-godsdienstigen en intellectuelen , staat der visionarissen , zoo kon het gebeuren dat die beuzelachtig en zelfs onrein was , en dan schreef men ze niet aan den invloed van God en zijne heiligen, maar aan dien van den duivel en zijne knechten toe. Toch geschiedde het nu en dan , dat het gezond. verstand , zelfs bij de meest geloovigen in dezen, door de nevelen der vooroordeelen voor een oogenblik heenbrak , wanneer hun eene meer juiste op-ratting van dergelijke verschijnselen mogelijk werd. Een enkel voorbeeld daarvan moge hier zijne plaats vinden. Toen Johannes Busch , onze kloosterhervormer, omstreeks h et midden der vijftiende eeuw. bij zekere gelegenheid te Alkmaar vertoefde , hoorde hij daar ,reel verhalen van eene visschersvrouw , ,,die met de gracie 1) Zie mijn aangeh. werk, I, bl. 260, II, bl. •107 vv.; boven, II, 2, bl. 367. 2) Zie boven , II , 3 , bl. 27 v. 3) Zie boven , II , 2, bl. 380. Een nierkwaardig berigt aangaande de ecstasen van Dionysius vindt men bij Raissius , Origines Carthvs. p. 133 s. 4) Zie Oadh. van Mr. II, U. 725 , en boven , II , 3 , bl. 346. 3) Zie Oa& van Priesl. II , 'E. 174. 119 der schouwing was begiftigd" en driemalen 's weeks „ten hemel werd getogen"., Niemand ter wereld had meer eerbied voor zulke genadegaven dan de goede Busch , en hij zocht eene ontmoeting met de bevoorregte. De eerste indruk was niet gunstig bij den monnik. De vrouw gaf hoog op van hare gezigten , en hoe de pastoor van Alkmaar van hare openbaringen somtijds stoffen voor zijne sermoenen maakte. Busch meende dezen geest te moeten beproeven , en hij vroeg het moedertje : „hebt ge God gezien ?" Het antwoord luidde toestemmend. „Hoe is God dan gekleed ?" vervolgde hij , en de vrouw zeide : „gij zijt een geleerd man en weet dat zelf weir Dam!" mee liet Busch zich echter niet afschepen. Hij drong bij haar aan , totdat zij ten laatste uitriep : „God draagt een graauwen rok" ' „Toen", zegt Busch in het verhaal , dat hij zelf gesteld heeft , „toen begon ik te twijfelen aan de waarheid harer visioenen en ik zeide : in den hemel zijn geene schapen, dus is er ook grijze noch witte wol ; ik vrees dat de duivel u misleidt". Dat woord viel der vrouw hard. zij begon te schreijen en verhaalde, dat haar vOcir eenige jaren een grout ongeluk was overkomen , waaraan zij echter in zekeren zin haren tegenwoordigen genadestaat mogt toeschrijven. Een kind van aanzienlijke ouders was bij haar besteed geweest , en op zekeren nacht had zij in haren slaap het wicht dood gelegen Sedert was hare ziel door vrees voor God en de menschen gefolterd en had zij weken aaneen in radeloosheid doorgebragt , totdat haar van den hemel troost kwam. In lien tijd waren de visioenen aangevangen , en zij was zeker „dat zij van God waren". Deze verklaring schonk Busch licht. Hij vied haar aan 's avonds, wanneer de openbaringen verwacht werden , geknield driemalen een ave-maria op te zeggen, daarna „een kwart bier met wat boter", zoo heet mogelijk , te drin1) Zie boven , I , bl. 31 n. 1. 2) Het doodleggen van kinderen kwam in de middeneeuwen z66 dikwerf voor, dat utrechtsche en andere synoden er bij herhaling zware kerkstraffen op stelden. 120 ken en vervolgens naar bed te gaan. „Zoo _ die, visioenen van God zijn", zeide hij , „zullen zij weerkomen ; zoo zij van den duivel worden ingegeven , zullen zij uitblijven" ! De vrouw Dam den voorgeschreven .drank en sliep , als ware zij nimmer schouwster gew' eest. Daar zij arm was , bewerkte Busch , dat haar uit de drie zusterhuizen van Alkmaar driemalen 's weeks , een .jaar lang, het benoodigde bier werd verstrekt , en de gezigten en openbaringen hadden voor goed afgedaan § 2. Heerschende zonden. Hoezeer onze natie gedurende dit tijdvak onze vroegere mededeelingen hebben er den lezer van kunnen overtuigen , en latere zullen hem , naar wij vertrouwen , in die overtuiging bevestigen — op den weg was om meer en meer eene christelijke natie te worden , bleef zij ook in deze eeuwen niet alleen van de zijde van haar geloof, maar ook van de zijde harer zedelijkheid , ver beneden het peil der volkomenheid , waarnaar zij volgens de roeping , door kerk en christendom tot haar gebragt , te streven had. Het is waar, dat de ademtogt eens hoogeren geestes dan die des voorvaderlijken heidendoms in den lande was uitgegaan , en dat de zonde der wereld plaats moest maken voor een beteren zin in het hart en leven van alien , die door dien ademtogt werden aangeroerd ; maar tevens is het waar, dat ontelbaren , hoezeer zij christenen heetten , d. i. gezalfden met den _heiligen geest van Hem , dien wij als den gezalfde bij uitnemendheid eeren , voortdurend bewijzen gaven , dat zij geenszins waren , wat zij zioh noemden. Velen bleven , in zinnelijkheid verzonken , ontoegankelijk voor 1) De reform. monast. in. Leibnitii Script. Brunsvic. II , p. 935 s. de kracht des wa±en level-is, die van onze godsdienst uitgaat , en 'ook zij .zelfs , die in meerdere of mindere mate onder Karen invioed. leefden ; waren • niet altijd gehoortaallt- aan de beginselen , waarvan zij hun in- en uitwendig testa= afhankelijk moesten stell'en. Zoo had dan ook destijds, als vroeger, de zonde haar eigen gebied en ons toenmalig voorgeslacht zijne zedelijke krankheden. Welke waren die ? Welke gebreken waren bij de drie standen der kerkelijke inaatschappij geestelijken , kloosterlingen en leeken , de meest heerschende ? Ziedaar eene vraag , die wij niet onbeantwoord kunnen laten zonder te ]port te doen aan den eerbied , dien wij der. geschiedenis verschuldigd zijn. Waar onze .bronnen van de dertiende eeuw en later in . algemeene trekkep den staat der zedelijkheid bij onze klerken schetsen , leveren zij tafereelen , die op den lezer ongunstige indrukken maken en doen vreezen , 'dat „de paapschap" dier tijden althans voor een deel eene schaar van lieden was , die den naam van geestelijken onwaardig waren , daar zij zich maar al te zeer knechten van den 'wereldzin betoonden. Enao van Wittewierum klaagde , dat er prelaten waren , die alleen uit zelfzucht in dienst der kerk stonden en niets begeerden clan' tijdelijke dingen. koesterde de overtuiging , dat God wegens der priesteren ongeregtigheden land en yolk met de zwaarste rampen tuchtigde. Velen lieten zich ordenen zonder naar een ambt te staan (presbyteri sine certo titulo) en voerden een vagebunderend leven ; anderen gingen een huwelijk aan en lieten zich echter ordenen , om beneficien te kunnen. aanvaarden , waarvan zij de overwinst aan hunne kinderen , niet aan de kerk lieten; sommigen bleveri leeken en fungeerden toch als geestelijken ; dekens en anderen we'rkten het bijgeloof en onregt in de hand , daar zij het godsgerigt , de heetijze'proef, steeds bleven toepassen ; bisschoppen persten hunnen onderhoorigen pastoors geld of voor het chrisma ; pastoors naderden het altaar zonder eenigen eerbied en bedienden de mis , terwijl zij met onboetvaardigen zin, in doodzon- 1 22 den leefden Onze Jan van Zyrik leerde in zijne synodaal-brieven van 1291 en 1293 , dat het voor de klerken en inzonderheid voor de priesters (sacerdotes) hoog tijd was hunne zeden te reformeren : zij hadden zich vooral van onmatigheid te zuiveren. Priesters , zeide hij , die in de herbergen zich beter aan hunne plaats schenen te gevoelen (sacerdotes tabernarii heeten zij bij Emo) 2 dan in het kerkkoor, en de offeranden der geloovigen verbrasten , waren maar al te menigvuldig. Had Hendrik van Vianden reeds in 1250 openlijk verklaard , dat de klerken zijner kathedraalstad, zoo zij wilden drinken , zulks althans niet in tavernen mogten doen , Jan van Zyrik klaagde , dat in sommige deelen zijner dioecese door de geestelijken drinkgelagen werden aangelegd , „waarbij die klerken het meest geroemd werden , die de volste bekers ledigden en de meeste dischgenooten in staat van dronkenschap bragten" 3. De auteur van „die nieuwe doctrinael" meende , dat de vele zonden der leekenwereld hoofdzakelijk aan het slechte voorbeeld der klerken waren toe te schrijven 4. De twee hoadgebreken der priesterschap , waarover gedurende dit gansche tijdvak de luidste klagten werden geslaakt , waren hebzucht en ontrouw aan de coelibaatswet. Wij achten het noodig, hierbij voor een oogenblik stil te staan. Bij alle moralisten , die zich over den zedelijken toestand onzer middeneeuwsche klerken uitlaten , staat eene scherpe aanklagt wegens onverzadelijke gelddorstigheid op den voorgrond. Jacob van Maerlant schilderde hen als lieden, die niets meer beminden dan aardsche schatten en wier handen immer gereed waren om toe te grijpen 5. De 1) Emon. Citron. bij Matth. Anal. II , p. 43 , 50 s. 2) L. 1. p. 96. 3) Zie het diploom bij Heda , p. 216 , en de Statnta van J. van Zyrik in Lat. Bat. s. p. 167 s. Ook Van Maerlant gispt der klerken onmatigheid. Zie bij Jonckbloet , t. a. pl. III , bl. 66 , 121. 4) Zie bij jonckbloet , a. w. III , bl. 279 , en vgl. de plaatsen van Van Maerlant, die aangewezen werden door Verwijs , Wapene Ma/rtijn, bl. vij v. 5) Sine minnen niet voer den scat; Haer hant is shoes sonder gat. 123 dichter van „die nieuwe doctrinael" verwonderde zich geenszins, dat de predikers ; wanneer zij tegen de ongeregtigheden van het yolk het woord voerden , gemeenlijk van de hebzucht zwegen , want : Spraken si van der ghierighede te vele , Si nepen hem [= hen] selven bij die kele. ' Dat beide en vele andere auteurs, die zich op dezelfde wijze uitlieten , zich niet door ongegronde antipathien lieten blijkt maar al te zeer, wanneer wij zien op de gewone vormen , die de klerikale hebzucht in dit tijdsgewricht alom aangenomen had. Niets was in de laatste middeneeuwen meer gewoon dan simonie , het koopen en veTkoopen van kerkelijke ambten, voorregten en diensten. De pausen onthielden, gelijk den lezer bekend is , onzen verkoren bisschoppen sedert de twaalfde eeuw hunne confirmatie , tenzij de kerkvoogden die onmisbare gunst betaalden met eenige duizenden dukateii R. Wanneer de bisschoppen hun zetel hadden ingenomen , deden zij naar der pausen voorbeeld. Onze priesters , the onder Luik ressorteerden , hadden in het laatst der twaalfde eeuw den beul van bisschop Radulfus een goed bod te doen, wenschten zij eenig beneficie te bezitten 8, en die in Groningerland onder den kerkvoogd van Munster stonden , hadden jaarlijks gelden te storten , wanneer zij hunne pul met chrisma haalden 4. Onze Frederik van Zyrik draalde in 1319 , den wettig gekozen abt van Egmond te bevestigen , omdat men zijne grove eischen weigerde te voldoen $. Jets dergelijks deed de bisschop van Munster omstreeks 1421; hij vorderde van den nieuwen abt van Adewerd honderd Noit vole was boven deerde , Dat meer goets begeerde. Zie bij Jonckbloet , a. w. III , bl. 121. 1) Bij Jonckbloet, III, bl. 279. _ 2) Zie boven, II , 1, bl.' 255 v. 3) Zie boven , II , 2 , bl. 150. 4) Zie Emon. Ch,ron. 1. L 5) Zie Will. Procurator bij Matth. Anal. II , p. 583, 124 schilden voor zijne ordening; deze ontkende tot betaling van die som verpligt te zijn en liet zich te Osnabrug wiiden i. Omstreeks denzelfden tijd kwelde de beruchte wijbisschop van Utrecht, Matthias van Biduane , kloosterlingen , klerken en gemeenten met zijne afpersingen , wanneer hij te hunnen behoeve eenig dienstwerk had verrigt 2, en hetzelfde geschiedde maar al te dikwerf door andere suffraganen en prelaten , den deken van Westfriesland enz. 3. In den aanvang der veertiende eeuw vertoonde zich in verschillende deelen der kerkprovincie van Keulen ernstig verzet tegen de hebzucht der geestelijken. In vele plaatsen , verinoedelijk ook in ons vaderland , gingen de leeken met elkander verbindtenissen aan (sub certa conspiratione et confoederatione) , om voortaan aan kerken noch klerken goederen te verkoopen , legaten te verrnaken of eenige schenkingen te doen , en vooral om voor de kerkdiensten , doop , trouw enz. geen penning meer te betalen dan zekere vastgestelde sommen. In 1423 had dergelijk verschijnsel plaats 4. Willem van Hildegaersberg heette de simonie eene der ondeugden, waardoor van de zijde. der geestelijkheid alom „Lucifer elide sijn partye herde lieve [groot genoegen] wert gedaen"; die geld offerden , waren zeker van vrijspraak deken zij in de biecht belijdenis van regt of onregt 5. Geert Groote, Dionysius de karthuiser, Engelbert Messemaker en anderen klaagden luide over de simonie en schreven er tractaten tegen 6, naar het schijnt met weinig vrucht. Waar. kerkambten voor geld te verkrijgen waren , kon het naauwelijks uitblijven , dat rijke beneficiarien , die meer begeerden , hunne inkomsten gebruikten , om zich 1) Oudh. van Gron. M. 263 v. 2) Zie boven , II , 1, bl. 279. 3) Zie Boxhorn , Nederl. hist. bl. 166 v. ; Oudh. van Noord-boll. bl. II , bl. 323; Brandt, Hist. der reform. I, bl. 29. Vgl. boven , II , 1, bl. 323. 4) 'Zie bij Hartzheim , IV, p. 118, V, p. 218. 5) Bij Blommaert , Theophilus , hi. 85 v. 6) Zie Archief , II , bl. 300 , 304 v. ; vgl. boven , II, 2 , bl. 362, 383; Holtrop „Catalogus , p. 273 , 379 ; Delprat , Broedersch. van Geert Groote , IA. 16 v. Het tractaat van Dionysius vindt men • odder zijne Opera minora, ed. 1. I , fol. 429 ss. 12 nog meer ambten te verwerven. De „pluralitas beneficiorum" was een overal heerschend kwaad , dat ook in ons vaderland godsdienst en kerk onberekenbare schade toebragt , en niet het minst omdat het vooral bij hooggeplaatste klerken scliuilde. Wanneer men het oog slaat op notariele stukken van de veertiende en vijftiende eeuw, waarin de bedieningen worden genoelnd van de geestelijken , wier namen er in uitgedrukt zijn , staat men verbaasd over de accumulatie van vele en onvereenigbare ambten op tal van klerken. Die eene prbende bij den dom te Utrecht hadden , bezaten dikwerf twee of drie andere prwbenden bij soms ver van elkander gelegen kapittelen , en daarenboven niet zelden een of meer pastoraten ; nu en dan geschiedde het zelfs , dat bij hetzelfde kapittel twee prmbenden aan een persoon werden geschonken '. De nadeelen , die uit dit misbruik voortvloeiden , laten zich ligt begrijpen : afwezigheid der geestelijken van de plaatsen, waar zij volgens wet en pligt moesten resideren ; het aanstellen van vicarissen voor klein geld ; het verpachten van pastoraten aan de meest biedenden. De utrechtsche synode van 1310 bedreigde alle priesters met excommunicatie , als zij meer dan een pastoraat tegelijk op zich namen of verzuimden bij hunne kerken te woven , tenzij de bisschop hun dispensatie had gegeven 2. De kanoniken der kapittelen te Utiecht klaagden gedurig , dat vele broeders zich in hunne kerken Diet lieten zien , tenzij op enkele dagen des jaars , waarop bijzonder voordeelige uitdeelingen plaats hadden. Omstreeks 1346 werden de diensten in het koor der St. Janskerk aldaar op de schandelijkste .wijze verzuimd , daar vele heeren hunne taak aan vicarissen overlieten , die voor hun werk onbekwaam waren, naardien zij het noodige radikaal niet bezaten 3. In sommige collegiaal1) Zie b. v. de diplomen bij Math. Anal. I, p. 649 , en De nobil. p. 745; vgl. De Riemer, Besehr. yam 's Gravenh,. I , bl. 215. 2) Lat. Bat. s. I, p. 175 s. 3) Zie boven , II , 1, bl. 301. Vgl. de Statuta van St. Marie bij Dodt , Archief, III, 347, 369. 126 kerken werden overeenkomsten gesloten met leden , die voortdurend afwezig wenschten te zijn en dus hunne ambtspligten geheel aan anderen overlieten. Zoo bestond bij het kapittel van Gorinchem de bepaling , dat de residerend.e leden Ye ertig , de absenten veertien rijnsche guldens zouden trekken '. Priesters , die van andere priesters bf voor een jaar bf voor hun leven pastoraten pachtten (pactionarii), waren reeds in den aanvang der dertiende eeuw gansch niet zeldzaam in ons land en 7,ij werden door het kerkregt als wettige kerkdienaren erkend , zoo zij hunne finantiele verpligtingen maar vervulden 2 . Tier en daar waren zulke pachters tevreden met de halve inkomsten van het ambt 3 . In de dagen van Geert Groote kwam dit kwaad zoo veelvuldig voor, dat de ijverige man er opzettelijk een tractaat tegen schreef, waarin hij het pachters van kerken (locatio) als vreeselijke simonie (horribilis et magna simonia) brandmerkte 4 . Toen zekere heer Johannes , die vermoedelijk te Deventer als pastoor gediend had en door het huren van zijn pastoraat rijk geworden was , door zijne consci&die gedrongen werd zijne verworven schatten in handen van een bisschoppelijken commissaris te stellen , keurde meester Geert het voornemen van dien man goed, mits hij voor zijn rnisdrijf daarenboven strenge boete deed 5 . Ongeveer honderd jaren na Geert Groote liet Dionysius de karthaiser zich op de ernstigste wijze tegen de „pluralitas beneficiorum" hooren. Die Dam. dan een kerkambt op zich namen , waren volgens zijn oordeel de verwoesters van 's Heeren gemeente en daarom „geen enkel waardig". Die zich door dispensatien poogden te dekken , al waren zij zelfs van den paus verkregen , Zie Oudh. van Utr. II , bl. 624. Zie de Statutes van Dirk van der Are in Lat. Bat. s. I , p. 152. Zie Emon. Citron. bij Match. Anal. II , p. 80. Zie Ardtief, VIII , bl. 120. De schrijver van het boek Pam den seven sacramenten wilde , dat alien biechtenden priesters met nadruk de vraag zou voorgesteld worden , of zij "kerken of beneficien uut ghiericheyden gh ep a cht hadden". 5) Zie bij Acquoy , Gerairdi _Magni epist. XIV, p. 91 ss. 1) 2) 3) 4) 127 zouden bedrogen uitkomen ; want het was zeker, dat de paus geen magt had , ten behoeve van gierigheid en valsche eerzucht eenige dispensatie te verleenen 1 Naarmate de hebzucht der klerken door mime inkomsten meer voldaan werd , voerden velen ook een weelderiger leven. Werden deswegen reeds door Emo van Wittewierum klagten aangeheven 2, later lieten zij zich niet minder hooren. De utrechtsche synode van 1310 laakte onze geestelijken , die als ridders en knapen, gewapend en met wereldsche kleederen getooid , langs de straten der kathedraalstad zwierden 3 . Willem van Hildegaersberg verweet hun , dat zij gaarne „op hooge paarden reden" en het goed der kerk ten nadeele der armen doorbragten 4. Dionysius de karthuiser berispte hen streng, omdat zij niet alleen hunne bloedverwanten op ongeoorloofde wijze verrijkten , maar oak hun geld en goed verkwistten aan niaaltijden , kostbare kleedingstukken , rijpaarden , goochelaars , tooneelspelers enz. 5. Petrus Hoorn, een tijdgenoot van Dionysius , wierp hun nog scherper beschuldiging naar het hoofd: hij vergeleek hen wegens hunne brooddronkenheid en andere ondeugden met vuil e zwijnen 6. Waar weelde en overdaad aldus heerschappij voerden , moesten ook rijke geestelijken vaak ondervinden , dat eene voile beurs geenszins onuitputtelijk is , en waar dit plaats had , zochten zij zich maar al te dikwerf door onbetamelijke middelen uit hun finantielen nood te redden. Daartoe behoorde vooral het drijven van koophandel , inzonderheid in wijn en bier, ten nadeele van den gezeten burger. Reeds in 1290 moest de destijds gehouden synode van Utrecht den klerken , inzonderheid . 1) Zie het tractaat Contra pluralit. beneficior. , dat De vita canonicor. en den Dialoyus de pburium benef. usurpatione onder de Opera minora, ed. 1. I, fol. 415 ss., 454 ss. , 469 ss. 2) LL 11. 3) Lat. Bat. s. I, p. 174. 4) Bij Blommaert, t. a. pl. bl. 85. 5) De vita canon. ed. 1. fol 468. 6) Zie bij Delprat, a. w. bl. 17. 128 den priesters , een verbod doen hcioren tegen inmenging in wereldschen handel (commercia sTcularia) en tegen het heffen van woekerwinst op uitgeleende gelden maar de zonde werd daardoor niet geweerd. Waren er in het karolingische tijdvak priesters , die bij hunne kerken tavernen openden , waarin te hunnen voordeele wijn werd verkoclit p de geestelijken van Middelburg deden in 1355 hetzelfde s en ook de kanoniken van den dom haalden zich door dergelijk bedrijf den haat hunner stadgenooten op den hals 4. In 1386 verbood graaf Albrecht „den pape van Broek" het houden van tapperij , en in 1404 gaf graaf Willem zijnen onderdanen in Kennemerland het regt , om allen geestelijken , die herberg hielden , eene boete van tien ponden op te leggen 5 . Dionysius de karthuiser verzette zich met alle kracht tegen het alum verbreidde kwaad , en het ontbrak hem geenszins aan , , , bewijznuthkrgbeo,datmrcnil ondernemingen den mannen met geschoren kruin kwalijk voegden 6; maar het baatte niet. De vrijdom van accijns, den klerken toegestaan , bood hun eene te schoone gelegeuheid aan , om door het slijten van wijn en bier whist te doen , en de verzoeking bleek hun voortdurend te magtig te wezen : zij voeren voort in hunne nering , ofschoon zij hies en daar, b. v. te Utrecht in 1468 en te 's Hertogenbosch in 1502 en 1516, deswegen van de zijde der burgerij groote onaangenaamheden hadden te verduren 7 . Nog in 1550 moest het hof van Holland een vonnis uitspreken over een priester , die te 's Gravenhage voor belastingschuldigen getapt had 8. Niet minder algemeen dan de zonde der hebzucht met Zie in Lat. Bat. s. I, p. 168 ; vgl. het synodaal-besluit van Munster bij Hartzheim , III , p. 645. 2) Zie Matth. Manud. ad ius can. p. 175. 3) Zie het -diploom bij Van Mieris, II , bl. 855. 4) Zie boven, II, 1, bl. 296. 5) Zie de diplomen bij Van Mieris , III , bl. 431 , IV, bl. 9. 6) De vita cerebrum , ed. 1. I , fol. 499. 7) Zie Burman , Jacirb. II , bl. 515 vv. ; Cuperiuus in Kron. betr. 's Hertogenb. I , bl. 71, 81. 8) Zie Sententien en gewez. zaken . van den raced in .Solt. bl. 458 vv. 129 al hare, gevolgen ,• 'was bij onze middeneeu.wsche klerken die der ontrouw aan de coelibaatsWet. Wilden wij alle berigten , strafbepalingen en klagten dienaangaande uit onze bronnen verzamelen , wij zouden er ligt vele bladzijden mede vullen ! Maar waartoe „de scandaleuze kroniek", die reeds zoo dikwerf opgemaakt werd , te vernieuwen ? .. Wij meenen den lezer eene dienst , te bewijzen, als wij onze mededeelingen hier bekorten en slechts enkele opmerkingen maken , waardoor deze veel besproken ongeregtigheid der geestelijken naauwkeuriger dan tot heden geschied is , gekarakterizeerd wordt. Ofschoon de echteloosheid der klerken sinds de dagen van Gregorius VII in de. gansche kerk nadrukkelijker dan vroeger geeischt en gedurende de twaalfde eeuw steeds ernstiger ingescherpt werd kon het coelibaat ook in de dertiende en later bij onze vaderen geenszins tot zijne vermeende regten komen. Bij Emo van Wittewierum en zijn opvolger Menco , bij Jacob van Maerlant en anderen is bij herhaling sprake van priesters en zelfs van aartspriesters of dekens , die huwelijken hadden aangegaan en zonen en kleinzonen bezaten , door wie zij soms regelmatig in hunne kerkelijke bedieningen werden vervangen. 'In de kerktaal werden deze lieden gewoonlijk „clerici coniugati" of „uxorati" geheeten , in de landtaal „papen , die wijf hadden gesworen", of „papen.. met wive verplecht" Dat de zoodanigen geenszins gelijk gesteld moeten worden met de klerken , die bijzitten hielden , wordt door de wijze , waarop men hun staat aanduidde , genoegzaam aangewezen hoewel zij door het toenmalig 1) Zie Gieseler, II , 2 , s. 283 ff. en de ald. aangeh. schrijvers. 2) Zie Emo en Menco in Matth. Anal. II , p. 50 s., 92, 118 s., 210; Van Maerlants Spiegel last. uitg. De Vries , III , bl. 331 v. Vgl. het door Kist uitgeg. stuk in het Nederl. amehief , V, bl. 299. "Des papen wijf" in Beinaert de zoos is ieder bekend. Zie uitg. van Willems , Gent 1850 , bl. 30 vv. ,,Verplechten, verplichten = obligare , adstringere , conventionem facere , pactum vel foedus inire". Kiliaan. 3) Van Maerlant maakt t. a. pl. duidelijk onderscheid tusschen "papen , die wijf hadden gesworen", en "papen, die tamien [concubijnen] hadden ghecoren". 9 130 kerkregt natuurlijk van de concubinarien of focaristen niet onderscheiden werden Zij waren werkelijk gehuwde mannen, die hunne vrouwen trouw had'den gezworen , maar hun echt was een geheim huwelijk, d. i. een niet kerkelijk gesloten huwelijk, dat door de volgers der hoogkerkelijke rigting niet erkend, maar door het yolk, waarbij geheime huwelijken , gelijk wij vroeger opmerkten 2, zoozeer gewoon waren , geeerbiedigd werd. Of priesters die in dergelijken onkerkelijken echt leefden , ook in de laatste rniddeneeuwen in • ons land menigvuldig Waren, is ons onbekend , maar wij achten het verre van onwaarschijnlijk. In de veertiende eeuw kende het domkapittel te Utrecht klerken , die geheime huwelijken sloten 3 . In een diploom van 1426 leest men van een utrechtsch geestelijke , die „clericus coniugatus" wordt geheeten 4. Het berigt van Aeneas Sylvius (Pius II) , dat de Friesen ongaarne priesters in hunne gemeenten zagen optreden, tenzij doze hunne echtgenooten (coniuges) hadden , naardien zij aan de mogelijkheid der onthouding bij gezonde menschen twijfelden 5, is door Ypey , Feith en anderen bedenkelijk geacht of weersproken 6 . Zeker is het , dat men dwaalde , als men uit dit berigt bewijzen wilde, dat de coelibaatswet bij de Friesen der veertiende en vijftiende eeuw eene onbekende of vergeten zaak zou geweest zijn. Maar dat Aeneas waarheid sprak , toen hij meldde , dat onze landgenooten gehuwde priesters boven ongehuwde stelden , schijnt mij zeer aannemelijk , wanneer men maar niet vergeet , wat „clerici coniugati" eigenlijk waxen , en zich daarbij herinnert , dat ook in F r a n k r ij k te dien tijde geestelijken, die geenp vrouwen of bijzitten hadden, door de groote menigte uit 1) Bij Menco (p. 118) is sprake van "pastores uxorati", die daarom Nirregulares" worden genoemd en ”excommunicati". 2) Zie boven, bl. 15 v. 3) Zie boven , II , 1, bl. 284 n. 4. 4) Zie bij Matth. Anal. V, p. 461. 5) Zie Aenefe Sylvii Opera geographic. et histor. ed. Helmst. 1699, p. 293. 6) Ypey,, Patronaatr. cant. bl. 128; Feith , in zijn boven , I, bl. 306 n. 3, aangeh. w. passim. 131 vrees voor de reinheid van hun eigen huwelijks -bed met lee'de oogen werden aangezien `. Dat nog in de zestiende eeuw in ons vaderland vrome en voortreffelijke priesters leefden , die na een geheim huwelijk gesloten te hebben , de aanklagt : „gij zijt ontuchtigen", met verontwaardiging van zich wierpen , is bekend uit de levensgeschiedenissen van Jan de Bakker en Duifhuis Menigvuldiger dan „de papen , die wijf hadden gesworen", waren gedurende dit gansche tijdvak de „clerici concubinarii", die men somtijds eufemistiesch „cohabitatores" heette , of „focarist", omdat zij hunne keukenmaagden (focarice) tot hunne bijzitten verlaagden en met die vrouwen voor korter of langer tijd leefden S. In het midden van de dertiende eeuw liet de pauselijke legaat Petrus van St. Joris een bevelschrift van zich uitgaan , waarin de priesters van stad en bisdom van Utrecht, onder bedreiging met suspensie , excommunicatie enz. aangemaand werden , binnen den tijd van twintig dagen zich van hunne concubijnen te ontdoen. In hetzelfde stuk heet het , dat de natuurlijke zonen der klerken (nephanda soboles) in de dioecese uitermate talrijk waren geworden , en dat deze voortaan tot geenerlei kerkambt zouden toegelaten worden , tenzij hun van 's pausen wege dispensatie wierd verleend. In 1294 achtte ooze bisschop Jan van Zyrik het noodig dit bevelschrift andermaal uit te zenden , nadat hij vier jaren te voren ook zijne eigene strafbepalingen tegen het concubinaat had afgekondfgd 4. Provinciaal-synoden van Keulen en dioecesaan-synoden van 1) Opmerkelijk is de door Von Wessenberg (Die gross. kirekenversammII, s. 30) medegedeelde pl. van Nicol. de Clemangis : "laici usque adeo persuasum habent , nullos sacerdotes coelibes ease , ut in plerisque parochiis non aliter velint presbyterum tolerare, nisi concubinam habeat , quo vel sic suis sit consultum uxoribus, qui nee sic usqueq.uoque taunt • extra periculum". 2) Zie boven, bl. 17. n. 3. 3) De term "cohabitatores" komt voor in een synodaal-besluit van Munster van 1279 bij Hartzheim , III , p. 645. Over de woorden focaria , focarius , focairista zie men Du Cange. 4) Zie Lat. Bat. s. I, p. 168 ss. ; Van Mieris, I , bl. 247 ; vgl. M man, Gesch. van graaf Willem, III, bl. 228. lung. 9* 132 Utrecht hielden gedurende de veertiende en vijftiende eeuw niet op , de zonde der focaristen te bestrijden maar het kwaad was te zeer ingeworterd dan dat het door reglementaire bepalingen weggenomen kon worden. De diehter van „die nieuwe doctrinael" zegt, dat in zijne dagen zich overal concibunarien onder de klerken voordeden , en hij verwonderde er zich over, dat hunne kinderen niet meer, gelijk oudtijds , geschuwd werden , maar veeleer geeerd , zoodat zij in kerk en staat niet zelden de aanzienlijkste ambten verkregen en met de dochters der meest gegoeden in het huwelijk traded Willem van Hildegaersberg spreekt van „wankele wiven", die met de klerken boeleerden , en noemt het „der kercken groet verdriet, dat Sijsken ende Trijsken hebben verworven tgoet , daer God om is gestorven oetmoedelijc aen den cr. uis". Inzonderheid bij de geestelijken der kapittelkerken schijnen concubinaat en hoererij heerschende geweest te zijn. Geert Groote hield zijn vroeger vermeld sermoen „tegen de focaristen" in eene synode, waarvan de meeste leden kanoniken waren , en toen hij zijn zusterhuis te Deventer gesticht had, handhaafde hij de bepaling , dat geene vrouwen opgenomen mogten worden , die vroeger huishoudsters of dienstboden van kapittelheeren waren geweest 4 . In 1493 verkreeg de parochiekerk van Boxtel in Noord-brabant een kapittel. De heer en vrouw der plaats , wien het collegie zijne fundatie te darken had , bedreigden alle leden der corporatie met berooving van hunne revenuen , zoo zij bijzitten in hunne woningen zouden opnemen of zich met oneerlijke deernen inlaten 5 . Boven alle beschrijving liederlijk was omstreeks 1464 het gedrag van sommige kapittelheeren van St. Walburg te Arnhem. Zij leefden 1) 2) 3) 4) Zie bij Hartzheim , IV, p. 122 , 169 , V, p. 217 s. 220 , 414. Bij Jonekbloet, a. w. III , bl. 280. Bij Blouunaert , a. w. bl. 86. Zie boven , II , 1, bl. 363 , II , 2 , bl. 361 , en Dumbar, Kerkel. en tvereltl. Dev. I, bl. 550. 5) Zie het diploom bij Foppens, Hist. episc. Sylvaduc. p. 171. 133 in openbaar overspel met eenige getrouwde vrouwen, totdat deze door den magistraat uit de stad gebannen werden. Naauwelijks hadden de heeren van het vonnis , dat over hunne „amien" uitgesproken was , vernomen, of zij hadden de onbeschaamdheid protest in to leveren onder voorwendsel , dat men hurnie privilegien geschonden had , en zij rustten niet , voordat zij de regering genoodzaakt hadden , aan verscheidene andere vrouwen , wie men om dezelfde reden de stad wilde ontzeggen , bij voortduring inwoning te vergunnen `. Het is bekend , dat de geestelijkheid der dertiende eeuw in andere landen wegens hare wanzeden niet zelden een voorwerp van grooten tegenzin bij de volksmenigte is geweest 2, en dat in 1241 in het hart van Frankrijk zelfs e e n e k r u i s v a a r t tegen de klerken werd ondernomen , waarbij vele prelaten en priesters tot innig genoegen van de leekenwereld het 'even moesten inboeten'. Of dergelijke uitbarstingen van alg e m e e n en haat tegen de mannen met geschoren kruin zich ook op onzen bodem hebben voorgedaan , is ons onbekend , maar dit is zeker, dat in genoemde eeuw ook bier te lande de onderlinge betrekking tusschen geestelijken en leeken dikwerf zeer onbehagelijk was , en dat ook later bij herhaling voorv.alien plaats hadden , waardoor bewezen werd., dat velen alle achting en ontzag voor de kerkelijken hadden •opgegeven. Jacob van Maerlant meende l datniesrwlzamsdnt„pe leeken" vrede met elkander hadden : als deze lachten , schreiden gene , en omgekeerd , en als de dood een leek uit het land der levenden rukte , waren de priesters 1) Zie het proces-verbaal bij Van Hasselt , Arnh. oudh. I , M. 140 vv.; vgl. Nijhoff, Wendel. om Arnhem , bl. 29. Andere voorbeelden van verregaande onzedelijkheid bij hooggeplaatste geestelijken vindt men bij Matth. Anal. V, p. 516 ; Burman , II , bl. 234 vv.; Matth. De jwre gladii, p. 503 s.; De Geer, Bijd/ragen tot de ,qeseh,. van Utr. bl. 302 v.; .Bat. s. II , bl. 371 v. ; De Hoop Scheffer in de Studien en NA% I, bl. 15, en eld. 2) Zie Gieseler, II , 2 , s. 293. 3) Zie het merkwaardig berigt van den tijdgenoot , Thomas Cantimpr. Liber de apibus , ed. Colvenerii , Duaci 1597, p. 110. 134 blijde bij de uitvaart, naardien zij even vijand te minder hadden '. Weinige jaren voor 's dichters geboortedag werden in Groningerland eenige priesters doodgeslagen , nadat zij zich aan ongeregtigheden hadden schuldig ge- makt,wrdoeinljhatsgdermni zoozeer aan het brander) waren praakt , dat zij in hare wraakoefening ook onschuldigen met de misdadigen trof 2 . Nog voor den dood van Jacob van Maerlant moest bisschop Jan van Zyrik met den banbliksem optreden tegen al-. len, die het wagen zouden een klerk gevangen te nemen , te verdrinken of op andere wijzen om te brengen 3 ; en naauwelijks was de dichter ten grave gegaan , of de Tielenaars , die als „oude vervolgers der kerk" berucht waren , kwamen in openbaren opstand tegen de kapittelheeren hunner stad , omdat deze bij het invorderen van zekere schatting sedert eenige jaren onmeedoogend waren te werk gegaan. In 1314 gaf de lang getergde burgerij alle geduld op. Zij overvie] de kanoniken met het zwaard in de vuist. Sommige heeren werden doodelijk gewond , andere , die op den toren vlugtten , naar beneden geworpen , de overige uit de stad gejaagd. Aan opheffing der veete viel niet te denken : het collegie werd genoodzaakt zich naar Arnhem te verplaatsen , waar het sedert bij de St. Walburgskerk gevestigd. was In 1310 zag Guy van Avesnes zich verpligt , de oude strafbepalingen tegen het gevangennemen en vermoorden van klerken te vernieuwen 5, maar desniettegenstaande kwamen aanslagen op het leven van priesters , zelfs terwijl deze in het kerkkoor dienden , nu en dan voor 6. In 1508 verordende de magistraat van 1) Zie bij Jonckbloet , a. w. III , bl. 53. 2) Zie Emon. Chron. bij Matth. Anal. II , p. 87 ; vgl. Oudh. van Gron. bl. 453. 3) Lat. Bat. s. I, p. 168 s. 4) Zie Nijhoffs Wandelingen, bl 28 , en de ald. aangeh. schrijvers. Over de verplaatsing des tielschen kapittels sprak ik boven , II , 1, bl. 317, II, 2, bl. 287. 5) Lat. Bat. s. I, p. 175. 6) Zie voorbeelden in de Ilaagsche mededeel. I , bl. 300 , en bij Van Hasselt , Arnh. oudh. II , bl. 153. 135 Kampen , dat het alien leeken voortaan veroorloofd zou zijn, een geestelijk man , die net woorden , slagen , steken of anderzins hun te na kwam , met gelijke munt te betalen 1 Hoewel het blijkens bijgebragte bewijzen , die wij ligt konden vermenigvuldigen , bij onze vaderen geenszins ontbrak aan. teekenen , dat vele leeken in eene vijandige stelling tegenover de zedelijk kranke klerken ston. den , zou men zich echter zeer bedriegen , zoo men meende , dat „der paapschap" van de zijde des yolks gedurende dit tijdvak geene verschuldigde eere werd toegebragt. Die alom , vooral in de veertiende en vijftiende eeuw , kerken , kapellen en kapittelen stichtten en alles deden , wat hun mogelijk was , orn den uitwendigen welstand der geestelijkheid door legaten en schenkirigen te bevorderen , gaven daardoor genoegzaam te kennen , dat zij dier geestelijkheid , zooal niet wegens haar zelve , dan toch am haar ambt , een warm hart toedroegen. En zoo was het ! Jan Boendale verklaarde , ondanks hunne zonden , der klerken vriend te wezen , en even als de dichter van „die dietsche lucidarius" en anderen , leerde hij , dat men onregt deed , zoo men wegens de boosheid der priesters de kerk en de godsdienst in kleinachting hield : „al is die paep in sonden bevaen , wi moeten hem sijn onderdaen"; niet hun kwaad voorbeeld , maar de goede woorden , die zij spreken , hebben wij te volgen 2 . In de verklaring van de tien geboden , die in ons vroeger vermeld HS. van het jaar 1448 voorkomt 2, worden aan het vierde gebod deze vermaningen verbon. den : onze geestelijke vaders , priesters en biechters , zullen wij eeren door bun gehoorzaam te wezen in „vieren en vasten", door het eerbiedigen van den ban en het mijder der verbannenen , het offeren van hetgeen op hoogtijden te offeren is , het ondersteunen van arme geestelijken, . 1) Zie Molhuysen in Nijhoffs Bijckag. Nieuwe reeks , II , bl. 209. 2) Zie bij Jonekbloet , a. w. III, bl. 236, 272, 422. 3) Zie boven , II , 1, bl. 380 n. 3. 136 het opbrengen der tienden enz. ; wij zullen hen in achting hoUden om den wille hunner priesterschap , al leven zij kwalijk ; maar zoo zij in het openbaar zondigen , zullen wij niet vreezen , hen in het verborgen te vermanen , • rheid te gedenken , dat melt en altijd hebben wij de waa Gode meer gehoorzaamheid schuldig is dan den priester. Uit vroegere mededeelingen aangaande onze kloosterlingen van.- dit tijdvak is het den lezer reeds gebleken , dat zij , die religieusen bij uitnemendheid heetten te zijn, maar al te dikwerf hun eeretitel onwaardig waren , en dat dezelfde zedelijke krankheden , waardoor het bestaan van te vele geestelijken werd ontsierd , vooral niet in mindere mate hun leven bezoedelden. Daar wij ongaarne in herhalingen zouden vervallen , en de zonden der monastieke wereld van de laatste middeneeuwen door breede schilderingen van vele schrijvers overbekend zijn geworden , zullen wij van de veelvuldige stoffen , ,die onze bronnen ook dienaangaande leveren , slechts spaarzaam gebruik maken , en bij ons berigt de nicest mogelijke beknoptheid in acht nemen. Ofschoon armeede , d. i. vrijwillige afstand van alle persoonlijk bezit , en verloochening van aardschgezindheid, vooral liefde voor wereldsche schatten , door alle monastieke regelen geeischt werden , moet het , helaas , erkend worden , dat onverzadelijke hebzucht • bij de leden van de meeste kloosterfamilien evenmin zeldzaam was als bij de seculiere geestelijken. Waren onder de nonnen van Rijnsburg niet weinige adellijke juffers , die trots de scherpe voorschriften harer orde eigen landerijen , renter!. enz. bezaten , onder de monniken van Groningen en Friesland in de dagen van Emo , en onder de bedelmonniken van later tijden was niets meer gewoon dan de zucht om rijke erfenissen te beloopen I. De abten van Aduard , Egmond en andere gestichten , die door hunne administratieve bekwaamheden of door andere middelen den 1) Zie Schotel, De abdij van Bijnsb. bl. 271; mijn Joh. Brugman, I, bl. 108 v. en boven, II , 2 , bl. 45. 137 aanwas der bezittingen het meest bevorderden , werden in de kronieken hunner huizen met lof overladen , maar een prelaat, die door onhandigheid of edelmoedigen zin tot een onvoordeeligen koop of ruil kwam , werd als een onverlaat met eene zwarte kool geteekend '. Het tappen van wijn en bier voor den gaanden en konnden man was in het regulieren-klooster Stein bij Gouda , in het cellebroedersklooster te Leiden en in vele andere conventen een gewoon bedrijf Q. Waar de rijkdom eenmaal binnen de kloostermuren gedrongen was , openbaarden zich doorgaans al spoedig zucht tot weelde en uithuizigheid traagheid in de vervulling der pligten van koordienst en dagelijksch leven en sexuele onreinheid. Dat vooral de laatstgenoemde zonde in sommige gestichten eene deerlijke verwoesting aanbragt , valt niet te betwijfelen. Maar al te bekend is de brief , waarmede paus Gregorius XII in 1408 den monnik Eilard Fokkens tot hersteller der tucht in de benedictijner-kloosters van Friesland benoemde. Daarin komen klagten voor, dat in de nonnenconventen mannen woonden , die met de vrouwen hoererij bedreven. Velen leefden met hunne boelen in overdaad en kweekten hun kroost, zoo de ontaarde moeders het niet voar de geboorte doodden, tot monniken en nonnen op , die straks de zonden der ouders vernieuwden. Al dat kwaad , zegt de paus , bleef meestal ongestraft , en het gerucht , dat van zulke verblijven der ongeregtigheid uitging , schrikte eerlijke lieden van het kloosterleven of 3 . De cellebroeders te Leiden waren in de vijftiende eeuw befaamd om hun slordigen wandel en 1) Zie de door Bakhuizen van , den Brink medeged. stukken in Het nederl. rificsa,rch. I , M. 212 vv. 2) Zie Boxhorn , Nederl. historie , bl. 190 ; Oudh. van Utr. II , bl. 322 v.; Romer, Kloosters en abd. van Holt en Zeel. I , bl. 650 en elders. 3) Zie den brief vert. in Oudh. van Cron. bl. 177 , in 't latijn bij Gieseler, II , 3 , s. 195 f. en elders. Bewijzen dat ook in vroeger tijden ontucht bij onze kloosterlingen voorkwam , ontmoet men bij Ciesarius Heisterb. Dial. mirac. II , p. 310 , 337 s. 138 obscoene taal 1 . Een tertiarissen-convent te Zwol , in de dagen van Geert Groote , heette „een eerlijk bordeel" der minderbroeders te dier stede 2 . Den minderbroeders van Kampen moest het in 1371 verboden worden , vrouwen in hun klooster te ontvangen , en voortdurend rustte kwaad vermoeden op hen , waarom het hun ook belet werd de begijnen hunner stad te bezoeken : hadden zij eene begijn te spreken , zoo moest het met open deuren geschieden 3 . Op de begraafplaats der nonnen van Loosduinen werd , naar men zegt , na den ondergang des gestichts , eene menigte van kinderbeenderen gevonden , en hetzelfde bedenkelijke verschijnsel werd bij het klooster der dominikaner-nonnen te Asperen en in het convent Bethlehem te Nijmegen opgemerkt 4 . Nevens de ontucht heerschte in vele gestichten twistgierigheid , de dochteT van den lediggang. In de geschiedenis der regulieren van Bethlehem bij Doetinchem is gedurig sprake van oneenigheid tusschen de oversten en monniken , meestal over beuzelingen , kleeding , uitdeelingen van spijs en drank enz. 5 . De nonnen van Rijnsburg , Leeuwenhorst en Oostbroek kwamen soms tot openbaren opstand tegen hare abdissen , waarbij van de zijde der aslellijke juffers ruwe handdadigheid niet altijd vermeden werd 6 . De minderbroeders te Zierikzee werden in 1388 uit de stad gebannen , omdat zij manslag hadden begaan op een hunner conventualen Bij de clarissen te Leiden en de magdalena-zuster's te Hoorn liepen 1) Zie Romer, t. a. pl. bl. 649. 2) Oudh. van Dev. II , bl. 194 ; vgl. Delprat , Archief, VI , bl. 281. 3) Zie [Molhuysens] Register, I , bl. 52 , 233, 248 , 253 258 , 259 , 262. 4) Zie Romer, t. a. pl. M. 127 , 617 ; Archie!, IV, bl. 115. In som- mige brigittijnen-kloosters in Duitschlan.d vond men , of op de begraafplaatsen of "in den heimlichen gemachen", almede . kindergeraamten. Zie Von Nettelbla , Nachricht von einigen Birgittekl. s. 40 f. Te Asperen werden de kinderbeenderen in Garden potten in den grond u te Nijmegen in eene gemetselde holte in een muur gevonden. 5) Zie Nijhoff, B?jdragen, IX , bl. 20 vv. 6) Zie boven , II , 2 , bl. 78 , en Codex dipl. van het utrechtsch gen. IV, 2, p. 38 ss. 7) Zie boven , II , 2 , bl. 92. 139 de twisters somtijds z66 hoog , dat het lezen der mis moest gestaakt worden In Friesland en elders mengden zich de monniken onophoudelijk in de veeten der p4rtijen. Sommige abdijen vormden hare bewoners tot staande armeen en voerden langdurige oorlogen met elkander. In 1397 staken de monniken van Klaarkamp het klooster Foswerd in brand. Die van Foswerd sloegen daarop drie broeders uit hunne aanvallers dood, en een bloedige strijd volgde , die ongeveer eene eeuw duurde Q. De abt Eelko van Lidlum werd in 1322 door zijn eigen monniken vermoord , terwij1 hij lag te slapen. De woestelingen haatten den vromen man, omdat hij de goede tucht minde. Jets later moest het gesticht bij herhaling „bloedgeld" betalen , als de kloosterlingen doodslag Madden begaan '. De hoofden der abdijen en conventen, -wier pligt het was matigheid en godzaligheid te bevorderen , waren niet zelden toonbeelden van alle ongeregtigheid. In 1481 toog Nikolaas van Adrichem , abt van Egmond , naar Vere in Zeeland, om de bruiloft van den heer der stad door zijne tegenwoordigheid op te luisteren. De prelaat stierf staande het feest onder het gewigt zijner teugen 4. Weinige jaren later begroettQ Karel de stoute heer Willem , abt van Hallum , met het woord : „dronkaard dronkaard , hoe hebt ge gezopen"! en het is zeker, dat de onhoffelijke groet den slemper geen onregt aandeed 5 . In de laatste helft van de vijftiende eeuw stonden aan het hoofd der abdij van Lidlum, kort na elkander, drie mannen , die wegens hunne liefde voor wijn en vrouwen maar al te berucht waren 5. Onze schrijvers , die over kloosters en kloosterzaken handelden , hebben niet zelden de opmerking gemaakt , dat in hetzelfde tijdsgewricht, waarin conventen en con1) 2) 3) 4) 5) 6) Zie Romer, t. a. pl. bi. 520, 671. Zie Oudh. van Vriesl. I, 131. 378 vv. Zie Utah. van Vriesl. II, bl. 175 vv. Joh. a Leidis , Annal. Egmund. bl. 125. Zie Oudh. van Vriesl. I, bl. 396. Zie Oudh. van Fried. II, bl. 188 vv. 140 ventualen op onzen bodem zich onophoudelijk vermenigvuldigden , door onze vorsten en gemeentebesturen maatregelen genomen werden , om den aanwas der monastieke gestichten, zoo niet te verhinderen althans aan zekere banden te leggen. Zij besloten daaruit niet ten onregte, dat zij , die de wereldlijke belangen des yolks voorstonden , niet met onverdeelden bijval getuigen waren van de steeds toenemende verbreiding der zoogenaamde religie, en het viel hun ligt , tal van bewijzen bij te brengen , dat men een bedenkelijken blik sloeg op d6 vele voorregten , die de kloosterlingen genoten , op hunne rijke bezittingen , waarvan de voordeelen to zeer aan het algemeen welzijn onttrokken werden, op hun erven , waardoor maar al te vele goederen in de doode hand kwamen, hun koopmanschap drijven , hun fabriekwezen , dat de gilden benadeelde , enz. '. En inderdaad moet men erkennen dat vooral in de veertiende en vijftiende eeuw van de zijde der leekenwereld teekenen van mishagen aan' de volgers van den monastieken staat werden gegeven , en dat de oorzaken der antipathie tegen hen nog meerdere waren dan die men gewoonlijk aanduidt. Hiertoe behoort zeer zeker de matelooze overdrijving , waaraan de devoten zich schuldig maakten , als zij het kloosterleven in spijt van de booze geruchten , die onophoudelijk van vele huizen uitgingen , als de vervulling des ideaals van het volkomen christenleven aanpreekten , en niet minder de onbesuisde ijver, waarmede zij jonge mannen, maagden en weduwen aanzetten , om de heiligste banden, waarmede zij aan de maatschappij en hunne familien verbonden waren , te breken , opdat zij , zonder omzien naar anderer belangen , binnen de kloosterwanden uitsluitend hun zielenheil , d. i. hun eigenbelang , zouden zoeken... Het lijdt geen twijfel , dat tal van vaders en moeders in ons land de gansche monnikenwereld uit den grond van 1) Zie , om geene anderen te noemen , Burmans Jawrboeken passim; Romer, a. w. II , bl. 126 vv. ; Delprat , Broedersch. van G. Groote, bl. 238 v. ; Kerichist. , I ,b1. 340 ; De Bosch Kemper, Gesclsiedk. onderz. naar de armoede in ons vaderl. Haarl. 1860 , bl. 322 v. 141 hun hart verwenschten , omdat de drift om ten klooster te gaan , hunne zonen en dochters uit hunne woningen dreef, en zulks in spijt van hunne tranen en gebeden en. volstandige weigering. Wanneer wij al de voorbeelden, die ons beschreven zijn 1 , van zoo vele maagden als alleen in de eerste helft der vijftiende eeuw zich op de meest wreede wijze aan hare betrekkingen ontscheurden, wilden mededeelen , zouden wij met dat verhaal vele bladzijden moeten vullen. De edelste mannen onder de deyoten , een Brinckerinck en anderen , durfden aan zulk bedrijf de hand leenen. En hoe kon het anders ? Nu het kloosterleven de godsdienst bij uitnemendheid heette , kon men er slechts deugd. in zien , zoo velen als die godsdienst zochten , met alle middelen tot hun doel te brengen , en deed zich het geweten hier nog gelden , men wist die stem tot zwijgen te brengen door beroep op het voorbeeld des Zaligmakers , die immers als twaalfjarige knaap zich te Jeruzalem van zijile moeder en het wegtrekkend reisgezelschap had gescheiden , om „in de Bingen zijns Vaders" te blijven 2 ! In de verklaring der tien geboden in ons HS. van 1448 vindt men de leer uitgedrukt , dat kinderen nimmer verpligt zijn hunnen ouderen tegen Gods gebod te gehoorzamen. Die ten klooster wil gaan , zal het doen, al wordt het verboden door ouders , priesters of wie ook ; ja , „al waer dat sake , datti dijn moeder haer borste toende , daer si di mede hevet gevoet , mit ghespreiden haer [met hangende hare* ende dijn vader op den dorpel laghe overtrede dijn vader, ende gae , ende mit droghen oghen vlie totter bannier des cruces"! Dat sommige tear beminde dochters aan die leer maar al te zeer gehoor gaven , is uit hartroerende voorvallen bekend 3 , en waar dit geschiedde , kon .het naauwelijks anders of menschen , die nadachten en hun oog voor de 1) Ik denk hier vooral aan mijne HSS. G en D. Zie boven , II , 2, bl. 355 n. 2 en 4. 2) Zie mijn Joh. Brugman, I, bl. 56. 3) Zie mijn a. w. I, bi. 17 vv. en vooral den append. in Matth. Citron. . Brab. p. 234 ss. 257 ss. clucwin 142 waarheid niet volkomen gesloten bielden , moesten erkennen , dat de religie der religieusen hare zwakke zijde had en eischen deed , die in strijd waren met de hoogere overtuigingen van het ware Christendom. Tot de yolksdichters , die bier -wegens hunne verlichte denkwijze geroemd moeten worden , behoort de auteur van „die doctrinael", die zich over de gewigtige zaak aldus liet hooren: Vele luden willen int closter gaen , Omdat si hopen sonder waen , Dat men daer blivet behouden bat Dan elre in een ander stat. Weet , dat closter noch stede Niet connen geven . beilichede , Mer die reynicheit int herte heeft , Weet dat hi heylichlike leeft ; Want God overal es , So mach men , des sijt ghewes , Gode dienen overal, Op strate , op berth ende in dal. Stede noch abijt mede En can gheven heilichede , Mer in die herten reyne So leit heilicheit alleyne 1 . Bij de behandeling der geschiedenis van de hervorming in ons vaderland heeft men niet nagelaten , op het zedenbederf bij onze middeneeuwsche kerk te wijzen , als eene der vele oorzaken , waarom onze voorgeslachten in de zestiende eeuw van haar afvielen. Dat men bij de schildering van dat zedenbederf zijne kleuren voornamelijk aan het leven der geestelijken en kloosterlingen ontleende, laat zich begrijpen ; maar als men daarbij meestal zweeg van de ongeregtigheden der leeken , of die op den achtergroral des tafereels hield , vergat men , dat de schilderij daardoor eene half ware voorstelling werd , die de meening moest verbreiden , dat de immoraliteit der pries1) De geheele pl. verdient bij Le Long , Reform. van Amst. bl. 274, nagelezen te worden. 143 ters en kloosterlingen grooter was dan die der leeken. Die meening schijnt ons valsch te wezen. Al de gebreken des klerken- en monnikendoms bestonden , en niet zelden in verhoogde mate , ook bij de leeken , en nog andere daarenboven waren de oneer en het verderf hunner verschillende standen. Gewelddatligheid, eroofzucht en trots kenmerkten de meeste adellijke heeren ofschoon ook onder hen mannen voorkwamen , die kerk en godsdienst liefhadden. De dichter van „die nieuwe doctrinael" schildert hen Zals tirannen , die dagelijks strooptogten maakten en de gegoede huislieden opligtten, om ze in hunne kasteelen te kwellen , totdat zij hooge losprijzen betaalden ; voor geld „verhuurden zij hun lijf", zoodra ergens de krijgstrompet werd gestoken ; de eerlijke land- en ambachtslieden „heetten zij kerels en vileinen"; hunne kinderen kweekten zij op tot echte landplagen , verdrukkers en vermoorders van weerloozen en onschuldigen; sommigen roemden er op , „Gods vriend en allemans vijand te zijn" 3; velen vergrepen zich aan het goed der kerken en amen 4. Waren de groote heeren de schrik van burgers en boeren , bij de kleinen des lands openbaarden zich andere 1) Volgens Van Spaen , list. van Gelderl. bl. 163, zal ook onze geestelijkheid den bekenden godsvrede (treuga Dei) hebben gehandhaafd. 1k heb er geen bewijs voor gevonden ; toch is het mogelijk , ja zelfs waarschijnlijk , daar hij in 1083 in de dioecese van Keulen en reeds vroeger in die van Luik ingevoerd werd en de pausen de zaak krachtig voorstonden. Zie Hefele, Conciliengesch. V, 1, s. 198, en vooral Kluckhohn, Gesch,. des gottesfriedens , Leipz. 1857, s. 50, 63 f. Merkwaardig is de volgende plaats nit de oude utrechtsch-friessche sendregten : , wanneer een vechterij is aangevangen te ontijde, op paasch-morgen, op pinkster-morgen en op kerst-morgen in de kerk , en het heilige corpus Domini gebroken is , de heiligen [de relieken] vertrapt zijn , en de priester geslagen is , dat er het bloed uitloopt, dan is er de immunitas verbroken en sacrilegium begaan; dan is de engel vertoornd, dan zal men om de openbare zonde de hermscheid ontvangen , en den ban boeten met den allerhoogsten ban" enz. Zie Wierdsma , Oude friesche wetten , bl. 136. . 2) Bij Jonckbloet, III, bl. 281. 3) Zie Arend , II , 2 , bl. 330. 4) Emon. Chron. bij Matth. Anal. II , p. 50; Van Maerlant bij Jonckbloet, III , bl. 51, 153 v. 144 gebreken, die den welstand der maatschappij niet minder ondermijnden , al werkten zij meer in stilte. Daartoe behoorden inzonderheid oneerlijkheid en onopregtheid. Kooplieden en winkeliers vervalschten niet zelden hunne waren, vooral wijnen en bieren '; visschers moesten beboet worden , omdat zij slechte haringen voor goede aan de markt bragten ; regters lieten zich omkoopen , om andere uitspraken te doen dan schepenen gewezen hadden valsche munters waren niet zeldzaam 3, meineedigen ten gevolge van de gebrekkige wetgeving menigvuldig 4; dienstboden verdienden ook destijds den naam van tijddieven en erger ; schippers , voerlieden en anderen waren er op uit, de wettige „61- en wegengelden" terug te houden , of stonden aan smokkelarij schuldig 5; groote en kleine kapitalisten leenden op woekerwinsten van dertig , veertig en meer percenten , ofschoon de kerk het nemen van renten voor uitgeleende gelden steeds voor ongeoorloofd verklaarde 6. Speelzucht verwoestte de welvaart van aanzienlijken en geringen , en de overheden werkten haar uit hebzucht in de hand door in steden en dorpen „d.obbelscholen" op te rigten , waarin de beul somtijds de waard , ligte vrouwen de dienstboden , en woestelingen , die onder het wisselen der kansen „bi den dermen Christi" 1) Zie Meerman, Gesell. van graaf Willem, III , bl. 109 ; Van Mieris, III, bl. 371; Burman, II, bl. 195. 2) Zie Van Spam, list. van Gelderl. bl. 541. 3) Zie Molhuysen in Nijhoffs Bijdragen, Nieuwe reeks, II , bl. 235. 4) Zie Alpertus in zijn opmerkelijk tafereel van de zedeloosheid der Tielenaars in den aanvang der elfde eeuw , bij Pertz , Monum. Germ. VI, p. 718 5.; Heda, p. 292 a.; Van Mieris , III , bl. 164; vgl. boven, II , 1, bl. 150. 5) Volgens de verklaring der tien geboden in mijn HS. van 1448. 6) Zie De Bosch Kemper, a. w. bl. 49 ; Weydeii , Gesch. der Juden in Köln, Koln 1867, s. 94 ff. ; Stobbe , Die Juden in Deutschl. Braunschw. 1866 , s. 105 ff. De zooeven vermelde verklaring der tien geboden zegt : 'het is een ghemene regel des rechtes , so wat men eyschet of ontfaet of begheert om des gheleinden gbeldes wile totter hoeftsummen, dat is woeker". Te Zwol bepaalde de regering de renten , die men eischen mogt. Zie Dozy, iStadsrechten van Zu;olle , bl. 118. Dat op de Veluwe in den aanvang der vijftiende eeuw tal van woekeraars gestraft werden , kan men zien bij Van Hasselt, Geld. maandiv. II, bl. 474 vv. Vgl. Van Spaen Hist. van Gelderl. bl. 393. 145 en „bi den vijf wooden" zwoeren , de opeengehoopte bezoekers waren I. In het algemeen heerschte nog eene ruwheid van ze- den , die aan menschen van alle standen en aan instellingen van verschillenden aard een half barbaarsch karakter gaf. Vorsten en edelen schreven elkander _soms brieven van oorlogsverklaring , die den moedwil van kwade jongens verrieden en volkomen onverschilligheid voor de belangen der onderzaten 2. Bloedwraak was niet alleen gewoon , maar onder zekere bepalingen ook geoorloofd. In 1397 verbood de regering van Utrecht, wraak te nemen binnen de .eerste vier en twintig uren na het begaan van den te wreken manslag; daarna mogt het geschieden 5 , en te dikwerf werd het niet alleen aan den Bader, maar ook aan zijne onschuldige verwanten volbragt. De wreedheid der overwinnaars bij het plunderen van ingenomen steden kende geene perken ; men moordde in koelen bloede en scheurde de lijken der verslagenen aan stukken , en die een vijand poogde te behouden , werd als vijand bejegend Omstreeks 1467 deden onverzoenlijke partijschappen in Groningerland alle maatschappelijke tucht oridergaan; moord en diefstal bleven ongestraft 5 . Ten zelfden tijde heerschte bij de groote menigte S 1) Zie over de speelwoede onzer voorvaderen mijn Joh. Brugman, I, bl. 167 v. Aan den heer J. K. J. De Jonge dank ik het berigt, dat in het Register Bloys in het rijksarchief te 's Hage melding gemaakt wordt van de "dobbel- ende quaecscolen" van Beverwijk, Wijk op Zee, Tholen, Goes , 'Gouda en Texel, die door den graaf in J397 aan de plaatseltike besturen werden. overgedragen. Keuren betreffende de kansspelen werden in vele gemeenten uitgevaardigd , b. v. te Hoorn , Arnhem , Haarlem , Brielle, Kampen enz. Zie Velius, Chron. van Hoorn, bl. 75; Van Hasselt, Arnh. oudh. I, bl. 233 ; Van Mieris, III , bl. 202 , 293, 477; [Molhuysens] Register, I, bl. 26, 86, 96, 115, II, bl. 2. De in den tekst vermelde vloeken. van "die dobbelaers ende ander spoelres in den taveernen" komen in genoemde verklaring der tien geboden voor. Het lasteren van den naam des Heeren of van Maria werd hier en daar gestraft met indompeling in water. Zie Molhuysen in Nijhoffs Bljdragen, II, bl. 81 , 228. 2) Zie de brieven bij Matth. .De reb. Ultraject. p. 234 s. 3) Burman, I, bl. 372. 4) Arend, II, 3, bl. 362 v. 5) Zie Delprat, Broedersch. van G. Groote, bl. 139. 10 146 in het Maaswaalsche de meening, dat men elkander naar 's harten lust slaan en verminken mogt , en dat de overheid hare magt te buiten ging , wanneer zij zich met de twistenden inliet , zoolang er geene dooden waren gevallen Onverdraagzaamheid in zake van godsdienst werd eene deugd geacht. Als de stedehouder van Hem , die het gebruik van het zwaard verbood , onze edelen en burgers ter bloedige kruisvaart tegen de albigensen en husieten riep , hieven velen in fanatieken ijver hunne banieren op 2 „ Inzonderheid waren de Joden voorwerpen van een afschuw, die door de ongerijmdste volksverhalen gevoed werd 3 .. Waar heiligschennis plaats had , viel de verdenking terstond op de arme kinderen Abrahams 4 . In 1444 deed de raad van Utrecht afkondigen , dat Joden en Jodinnen noch hunne goederen binnen stadsvrijheid mogten komen : hen zelve zoil men gevangen zetten , hunne goederen verbeurd verklaren 5 . Acht jaren later bepaalde eene provinciaal-synode to Keulen , dat de Joden in de gansche kerkprovincie , derhalve ook in ons vaderland, distinctieve teekenen moesten dragen , waaraan men hen als verdachte lieden zou onderkennen en de wereldlijke magt werd ingeroepen , om die bepaling te handhaven 6. Onze vorsten wisten de verstootenen echter als geldschieters en artsen te gebruiken , ofschoon de pausen dit ongaarne zagen. Waar men hen duldde, moesten zij hoofdgeld betalen Bij lieden van alle rangen in kerk en staat ontbrak niet zelden alle gevoel voor het welvoegelijke. Voor de kanoniken der hofkapel te 's Gravenhage waren strafbepalingen noodig tegen de heeren , die bij de diensten 1) Zie Molhuysen in Nijhofes Bijd/ragen , nieuwe reeks , II , bl. 54. 2) Zie boven, II, 3, bl. 123. 3) Zie Beka, p. 113; vgl. boven, II, 3, bl. 75, 78. 4) Heda, p. 327. 5) Burman , II , bl. 54. 6) Zie bij Hartzheim , V, p. 414 ; vgl. Stobbe , a. a. o. s. 175. 7) Zie Van Hasselt, Geld. oudit. 515 vv. 534 vv. 554; vgl. Koenen, De Joden in Nederl. passim; Stobbe, a. 181. 147 . in het koor elkander bespotten , scholden , stootten en sloegen. De leden van den raad te Kampen ontzagen zich in het midden der veertiende eeuw niet , elkander bij voorkomende gelegenheden in het regthuis een vracht slagen toe te brengen Te Delft was men verpligt een keur of te kondigen tegen burgers , die anderen bij feesten dwongen „boven hun lust te drinken"; aan het brui-. loftsmaal , waarbij Nikolaas van Adrichem onder zijne teugen bezweek, dronken de edelen elkander bekers toe, waarin de wijn met zout was verinengd , opdat de verflaauwende dorst te meer branden zou 3. De weelde der tafel werd geevenaard door die der kleeding. Dionysius de karthuiser wilde , dat de predikers zijner dagen er opzettelijk strafpredikatien tegen hielden , en het lijdt geen twijfel , dat het noodig was ; ook stedelijke besturen waren er van overtuigd en lieten er wetten tegen uitgaan 4. Schoenen met snavels of snebben , die tot de knien reikten,*uitermate large mouwen en slepen , vrouwengordels met dolken voorzien, blanketsel , „gulden stukken" en bellen , wier „geklank" in de danszaal „boven het gerucht der speellieden ging", schelle kleuren en wanstaltige suede verkondigden den wansmaak en de ijdelheid van mannen en vrouwen 5. Bij beiden was niet zelden alle schaamtegevoel ondergegaan.. Dat de dichter van „die nieuwe doctrinael" zich aan overdrijving schuldig maakte, toen hij verzekerde 6, dat er naauwelijks een „schoon wijf" gevonden werd, „of zij hield te koop haar lijf", behoeft geen betoog ; maar dat onder beide sexen de kinderen van den zinnelust menigvuldig waren , mag 1) Zie De Riemer, Beschr. van 's Graven& I , bl. 801; [Molhuysens] Register, I , bl. 34. 2) Nijhoffs Bijdragen , nieuwe reeks III , bl. 333. 3) Job. a Leid. Annal. .Egmund. p. 125. 4) Zie Dionysii earth. Sermo de moderamine observ. in vestibus , in de boven , II , 2 , bl. 401 n. 1, aangeh. uitg. I, fol. 16 s. ; [IvIolhuysen.s] Register, I, bl. 48 , 197. 5) Zie de _Y. Doctrinael bij Jonckbloet , III , bl. 232 , 282 v.; Van Wijn , Avondst. bl. 149 vv. ; mijn Joh. Brugman , II , bl. 204. 6) Zie bij Jonekbloet , III , bl. 283. 10* 148 niet betwijfeld worden. Niet alleen hadden vorsten en grooten tal van bijzitten , die zij vaak , na tien , twintig en dertig kinderen bij Naar verwekt te hebben , maar armelijk verzorgden ook de prostitutie had in onze steden , -Utrecht , Dordrecht , Arnhem en elders in de veertiende en vijftiende eeuw eene hoogte bereikt , die de magistraten tot maatregelen dwong , die niet altijd menschelijk waren : te Tiel b. v. liet de raad in 1480 afkondigen , dat het ieder vrijstond , de veile deernen van de stadsmuren te werpen 2 . Het bereiden van dranken en andere middelen om liefde te verwekken, was in dit tijdvak geenszins onbekend 3, het te vondeliug leggen van kinderen nog veel minder 4, en van onnatuurlijke zonde was maar al te dikwerf spraak 5 . Overspel kwam bij alle standen veelvuldig voor ; vrouwenroof en verkrachting , zelfs aan dochters van twaalf jaren gepleegd, scheen sommigen een klein vergrijp , dat eenvoudig met geldboeten kon afgedaan worden 6 . Dat onze voorvaderen in hunne strafoefening doorgaans wreed en willekeurig to werk gingen is van treurige verrnaardheid ; maar te dikwerf schenen zij hoofdzakelijk het vermaak der volksmenigte te bedoelen. Landloopers en buidelsnijders hing men in manden boven eene rivier of vliet aan een touw ; hadden zij moed om het touw door te snijden en konden zij zwemmen , zoo mogten zij order het gelach der toeschouwers zich bevrijden. Vaak deed men de overtreders bespottelijke kleeren of andere voorwerpen dragen : den ketters hing men een schaar op , 1) Zie bij Matth. Anal. III, p. 655; Van Hasselt, Geld. oudh. bl. 219. 2) Matth. Fund: p. 339 s. ; Archief, IX , bl. 505 ; Van Hasselt , Arnh. oudh. II, bl. 63; Rink, Beschr. van Tiel, bl. 255; [Molhuysens] Register, I, bl 19, 305. 3) Tan Hasselt , Geld. maandtv. II , bl. 72; Molhuysen in Nijhoffs Bijd/ragen, nieuwe reeks , II , bl. 212. 4) De Bosch Kemper, t. a. pl. bl. 64. 5) Burman , JaaA-b. II, 49 , 421; vgl. den regel der duitsche heeren bij D'Ablaing van Giessenburg, De duitsche orde, bl. 267. ;) Van Mieris , III , bl. 115 ; Molhuysen , t. a. pl. bl. 84. .ene opmerkelijke geschiedenis van eene gewelddadige schaakpartij vindt men in de Sententien van den raad in Hell. bl. 227 v-v. 149 de borst of op den rug ; skate communicanten liet men een geel kruis omvoeren , vrouwelijke dronkaards en overspeelsters een paar zware steenen of een ton met gaten voor hoofd en armen. Waar een misdadiger aan de kaak stood , voorzag men het publiek .soms van eijeren , om ze den te pronk gestelde naar het hoofd te werpen. Lastige bedelaars werden met een spijker door een oor aan de kaak gesteld en bleven daar staan , totdat zij zich losrukten Maar in de meeste gevallen dachten de regters om iets anders dan het vergenoegen des yolks. 'De christelijke idee , dat alle straf de verbetering van den misdadiger en zijne verzgening met de maatschappij moet bed.oelen , was hun onbekend. Zij stonden met de gansche kerk in alles op het joodschchristelijke , het wettische standpunt , dat vergelding wil aan den overtreder en schrik bij de toeschouwers , en van daar pijnbank en duimschroef, het afhouwen van handen en armen , het uitsteken van oogen , levend graven , in zakken verdrinken , koken , radbraken , vierendeelen enz. 2. Bewijzen van barmhartigheid jegens overtreders ontbraken wel niet geheel — in 1391 ontvingen de heilige-geestmeesters te Gouda last , our alien gevangenen in hunne stad iedere maand eenigen wijn te schenken — maar zij waren , althans van de zijde der overheden , zeldzaam. Het geven van genade aan ter dood veroordeelden was vaak aan het toeval overgelaten: misdadigers , die bij blok of galg stonden , werden soms bevrijd , zoo maagden of weduwen optraden om hen ten huwelijk te nemen. Z66 geschiedde het in 1489 te .Vere. Een man , die een moord had begaan , stood op het schavot °in onthalsd te worden. Toen hij zijn hoofd voor het zwaard boog , „werd hij door eene maagd verbeden , on). hem te trouwen, en rnijn heer [van Vere] deed hem gracie" 4. 1) Zie Molhuysen , 't. a. pl. bl. 82 vv. 211 vv. 2) Zie Molhuysen , t. a. pl. bl. 221 vv. 3) Walvis , Beschr. van der Goude, Z , b1. 192. 4) Molhuysen, t. a. pl. bl. 59 v. Eene verdediging van ons midden- 150 Wij hebben onze schets van de heerschende zonden bij onze videren van dit tijdvak voleindigd en verblijden ons , dat wij des lezers• blik thans naar andere stollen mogen rigten. Eer wij dit echter doen voelen wij ons verpligt nog eene enkele opmerking te maken. Hoewel het geleverde tafereel onze vroeger uitgesproken stelling zeer zeker bevestigt , dat de geest der wereld bij onze voorgeslachten der laatste middeneeuwen nog steeds zijn breed gebied had , vergete men niet , vanwaar wij de kleuren ontleenden , waarmede wij dit tafereel opTaakten. Zij werden ons aangeboden door geschiedschrijvers, moralisten , predikers en kerkelijke en wereldlijke overheden en wetgevers , die , terwij1 zij ons de ongeregtigheden hunner tijdgenooten openbaarden , diezelfde ongeregtigheden gispten , betreurden en naar hun vermogen poogden te weren. Zoo stonden dan ook destijds gezondere zedelijke naturen naast de zwakkere en zeer kranke , en droeg onze gemeente , trots alle kwalen , waaraan zij leed , een kern in zich , die een waarborg was voor haren voortgang tot beter. Dat die voortgang niet uitbleef, dat kerk en christendom in waarheid ook in die eeuwen op het karakter en leven onzer natie een veredelenden invloed uitoefenden , zal de lezer ontwaren uit berigten , die wij aan het slot van ons werk zullen mededeelen , wanneer wij nog eerst een oog hebben geslagen op de middelen , waardoor men den geest der zonde poogde te beteugelen en nit te zuiveren. § 3. De kerkelijke tucht. Van alle middelen ,der kerkelijke tucht , die door de geestelijkheid tot wering. en bestraffing der zonde aaneeuwsch strafregt van roomsch standpunt vindt men in De katholiek , 1867, bl. 277 vv. Des schrijvers nalveteit uit zich in deze ontboezeming : zeg mij , zoudt gij de middeleeuwen niet kunneii liefhebben, ook om hare straffen"? 151 gewend werden , was de biecht het meest gebruikte en vermoedelijk ook het meest vruchtbare. De_ verpligting der geloovigen , klerken en leeken , om hunnen priester de zouden te belijden , ofschoon reeds in het voorgaande tijdvak bij ons voorgeslacht eene zaak van groot gewigt geacht 1, werd vooral na de twaalfde eeuw alone met meer nadruk ingescherpt , sinds men de biecht tot een sacrament verheven en Innocentius III hare onderhouding voor alle geloovigen volstrekt noodzakelijk verklaard had In de laatste decennien der dertiende eeuw werden in de bisdommen , waaronder onze vaderen ressorteerden , Keulen , Munster, Luik en Utrecht vele synodale bepalingen uitgevaardigd 3, die de bestemming hadden , om de uitoefening der heilige handeling te regelen , en die later bij voorkomende gelegenheden op nieuw werden afgekondigd , als zij meer of min in vergetelheid schenen te geraken. Met het oog op die bepalingen is het niet moeijelijk den lezer • eene duidelijke voorstelling van de zwaarwigtige zaak te geven. De pastoors leerden hunne parochianen van tijd tot tijd in de kerken , dat alien , die den ouderdom van veertien jaren bereikt hadden , dikwerf moesten biechten , minstens eens in het jaar en din in de week vaor palmzondag; deden zij niet naar die vermaningen , zoo zouden hunne namen aan den bisschop of diens officiaal bekend gemaakt worden 4. Eer zij ter biecht kwamen , moesten zij hun hart en leven onderzoeken en zich tot ernst bereiden , als zouden zij voor den regterstoel Gods 1) Zie boven, I, bl. 499 vv. 2) Zie Hahn, Die lehre von den sacram. s. 267 ; Baur, Vorles. fiber die dollmengesch. II, s. 471. 3) Men vindt ze bij Hartzheirn , III , p. 648 s. , 664 ss. , 686 ss. In de Statuta synod. van 1294 van Jan van Zyrik is de biecht on der de "poenitentia" begrepen en onder de "sacraments necessaria" gesteld. Zie Lat. Bat. s. I , p. 170. 4) Zie ook het voorschrift van Guy van Avesues , Lat. Bat. s. I, p. 174. De schrijver van het boek Van den seven sacramenten wil , dat kinderen van zeven jaar zullen biechten, "of die soedanich sijn, dat se verstant ende onderscheit hebben". 152 (ad iudicium Dei) verschijnen. De plaats , waar de priester hen hoorde , moest eene „gemeene en opene plaats" in de kerk zijn , waar aller oogen hen konden zien. V66r en na zonsop- en ondergang en „in duistere plaatsen" mogt het heilig werk niet geschieden. Vrouwen en jonge dochters werden niet toegelaten dan met behoorlijk gedekte hoofden en halzen , en tenzij ook andere menschen tegenwoordig waren '; buiten de kerk mogt het sacrament niet bediend worden dan wegens volstrekte noodzakelijkheid , b. v. ziekte. De biechtvader moest zijne biechtkinderen vragen naar g e w o n e zonden en die noemen, maar o n g e w o n e met algemeene uitdrukkingen aanduiden. De vergeeflijke zonden (peccata venalia) werden in eens (summatim) beleden „maar bij doodzonden (peccata mortalia) had men groote naauwkeurigheid in vragen en antwoorden in acht te nemen. In zware gevallen , doodslag , brandstichting , onnatuurlijke zonde , ketterij , tooverij , simonie enz. , mogt de priester geene absolutie geven, maar moest hij de overtreders naar den bisschop verwijzen 2 . Als de schuldbelijdenis gehoord was , vroeg „de biechter" — zoo noemde men den biechtvader — of de biechtende voornemens was, voortaan alle doodzonden te vermijden en , zoo hij aan diefstal , bedrog , valsche igetuigenis of woeker schuldig stood , het gepleegde kwaad zoo veel mogelijk te herstellen. Bood iemand aan , eenige weldaden aan kerken of kloosters te bewijzen in plaats van het verschuldigde 1) .Mulieres cooperto capite et collo submissa facie confiteantur". Hartzheim , III , p. 687. Ook de schrijver van het boek Van den seven sacramenten verbiedt den cureiten hunne biechtdochters aan te zien , ',want des wigs ghesichte is een barnende wint" ! Toch wilde hij , dat zij bij het vragen naar sexuele zonden bij mannen en vrouwen maar al te zeer tot in kleine details zouden afdalen. Over de gevaren , waaraan de biechtvaders in nonnenkloosters blootgesteld waren , werd uitvoerig door Fr. van Hello gehandeld. Zie Pool, Fred. van Heilo , bl. 13 vv. 2) De casus reservati", die voor den bisschop gebragt moesten worden, werden door Jan van Zyrik in verzen aangeduid , die ieder cureit in afschrift bezitten en van tijd tot tijd voor zijne parochianen vertalen moest. In 1310 vernieuwde Guy van Avesne het hiertoe behoorend besluit, en betzelfde deed Jan van Arkel in 1343. Zie Lat. Bat. s. I , p. 168 , 177, 187. 153 aan hen , die onregt van hem geleden hadden , te voldoen, zoo was de biechter verpligt dat aanbod of te slaan. Wat hij in de biecht vernomen had , moest hij geheim houden ; naar de namen van medepligtigen aan de beleden zonden mogt hij niet vragen. Elke priester had minstens Bens in het jaar zelf te biechten, en wel bij den deken onder wien hij ressorteerde ; zoo dikwerf hij zich bewust was in eenige doodzonde gevallen te zijn, had hij zijne biecht te herhalen , voordat hij de trappen van het altaar weer beklom 2. Tot behoud en versterking van het gezag der parochiepriesters bij hunne gemeenteleden stelde het kerkregt den regel, dat ieder leek bij zijn eigen pastoor had te biechten 3, en zelfs de domdeken , ofschoon bevoegd om in persoon de biecht van alle geloovigen in het bisdom te hooren , was niet bij magte aan anderen dan aan de domkerk onderhoorigen vrijheid te verleenen zich, zonder toestemming van hun wettigen , een vreemden biechtvader te kiezen 4. Het optreden der bedelmonniken in ons vaderland , wien het biechtregt door de pausen toegekend was , heeft de kraeht van dezeu regel aanmerkelijk verzwakt. In 1318 beval de synode van Frederik van Zyrik in algemeene bewoordingen de bedelmonniken aan , als bevorderaars van de godsdienstige belangen der gemeenten , maar tegelijk drukte zij den wensch uit dat en deze lieden en de klerken , bij wie de zielverzorging berustte , met elkander den vrede zouden bewaren 5. Dat hierbij ook aan de regten der biechtvaders gedacht werd , zal wel niet betwijfeld mogen worden 6. Toen in 1344 ook monniken van andere orden 1) De schrijver van het boek Van den seven sacramenten zegt , dat oerlof van haren biscop" ook bij elkander mogen parochiepriesters biechten, maar hij acht dit //seer sorchelic , omdat si malcander lichteliken in haer penitencien draghende sijn". 2) Zie de aangeh. pll. bij Hartzheim en Lat. Bat. s. I , p. 168. 3) Zie bij Hartzheim , III , p. 666. 4) Zie boven , II , 1, bl. 286. 5) Zie Lat. Bat. s. I , p. 179 s. 6) Volgens den schrijver van het boek Van den seven sacrayrnenten leer- 154 dan de vier bedelorden hier en daar het biechtwerk op zich namen , gebood Jan van Arkel den pastoors zulke mannen met alle kracht te weren , tenzij hij zelf hun open brieven had verleend '. In later tijden werd aan sommige aanzienlijken door pausen en pauselijke legaten wel het voorregt geschonken , zich naar welgevallen een biechtvader te mogen kiezen. In 1429 viel het van wege Martinus V aan Boudewijn van . Zwieten en zijne huisvrouw , als weldoeners van het klooster St. Marienpoel te Oegstgeest , te be -art en , zonderling genoeg , werd het in 1451 door Nikolaas van Cusa aan al de raadsleden van Arnhem en hunne echtgenooten verstrekt, naar het schijnt als belooning voor het goed onthaal , door den kardinaal bij hen genoten 2. Waar de geloovigen , die eenige godsdienstig6 benhaving bezaten., zich. met ernst tot de biecht voorbereidden , namen zij gaarne een of ander boek ter hand , dat hun daarbij ten leiddraad kon strekken„ de „gnotosolitos of spiegel der conscientie" van Arnold Geilhoven , „des conincs somme" van Jan van Rode , „die tafel van der kersten ghelove" van Dirk van Delft, en dergelijke werken , wier catechetische inhoud aldus behandeld was, dat de lezer door zijne lectuur van zelf opmerkzaam werd gemaakt op de hoofdzaken , die bij eene welgemeende biecht het meest in aanmerking moesten komen, de tien geboden , de zeven doodzonden , het gebruik en misbruik der vijf zinnen enz. 3. Van dien aard is ook den de bedelmonniken , dat zij , die bij hen biechtten , het werk bij hunne pastoors niet behoefden to herhalen; maar "die cureyten seyden contrarie", dat men in alien gevalle jaarlijks eens bij hen moest verschijnen. 1) Zie Lat. Bat. s. I , p. 188. 2) audit. van Rijn& bl. 432; Van Hasselt , Oudh. van Arnk. I, bl. 120. 3) Zie boven , II, 3, bl. 8, 11 v. Dat de biecht werkelijk over de in den tekst genoemde stukken en dergelijke liep , kan men zien in het book Van den seven saeramenten en in het tract. van Dionysius Carthus. De ed. 1. II , fol. 313, waar een laudabili vita coniugatorwm, Oper. min. geloovige , die voor den priester biecht , als sprekende wordt ingevoerd. De Summa confessorurn van Johannes van Freyburg (zie Geffcken , Bildercatechismus , s. 25) wordt in het tractaat van "die x gbeboden" in mijn boven , II , 1•, bl. 380 n. 3, vermeld HS. aangehaald. 155 het opmerkelijk boek , dat den titel van „die cancellier" draagt en leert „wat der biechten toebehoort". In de inleiding van het werkje heeft de auteur de reden verklaard , waarom hij het „der cancellier boeck" noemde: „als eenig klerk oorlof begeert te Parijs , zoo pleegt de kanselier [der universiteiti dien klerk te proeven en te examineren , of hij waardig zij oorlof te hebben. Mag hem dan de gracie geschieden , dat hij te voren mag weten in wat boek men hem proeven zal , en studeert hij dan in een ander boek , dan daar hij uit antwoorden moet , zoo is hij een groote zot. Alzoo is de mensch . bovenalzt,dihkerconstivkl en andere dingen meer studeert ; want de kanselier van hemelrijk , Jezus Christus , zal den mensch in geen ander Verding proeven dan in het boek der conscientie" moedelijk gebruikten velen oak het „confessionale" van Thomas Aquinas', een handboekje .slat den biechtvader en zijne biechtkinderen beiden kon dienen 2. De bepalingen aangaande de biecht , die in de dertiende eeuw door onze kerkelijken gemaakt en in de volgende vernieuwd werden , bleven tot het einde -van dit tijcivak voor onze vaderen verbindend , en er is alle grond om aan te nemen , dat zij over het algemeen met getrouwheid werden nageleefd en op de zedelijkheid een gunstigen invloed uitoefenden. De toenmalige geslachten waren geese volwassenen in het geloof, maar veeleer onmondigen , die de uitwendige tucht zeer behoefden. Vrijwillige gehoorzaamheid aan het apostoliesch voorschrift : „indien iemand gezondigd heeft , stat hij zijne misdaden belijde", staat zeker hooger dan onderwerping aan de door priestergezag opgelegde biechtwetten , maar 1) her cancellier boeck is tot ons gekomen in een HS. van 1471 , dat in de koninkl. bibliotheek to 's Hage berust (HS. Maastr. n. 429). Vgl. mijne aanteek. in het Kerkl&ist. archief, IV, bl. 277. 2) Het Confessionale sew libellus optimus de modo confitendi et de puritate conscientice werd sedert 1486 te Antwerpen en Keulen bij herhaling gedrukt. Zie Holtrop , Catalogus , p. 62 , 564. Eene keulsche uitg. van 1508 is in mijn bezit. 156 onderwerping aan die wetten is beter, k an althans beter zijn dan een voortdurende wandel op den weg der zonde, waarbij de zondaar zelfs niet door uitwendige stemmen tot bekeering wordt gemaand. Zoo verwonderen wij er ons geenszins over, dat een Gerard Zerbolt, een Hendrik Mande , een Dionysius de karthuiser en anderen van de edelste christenen onder ons voorgeslacht de onderhouding van de biecht ten ernstigste aanprezen , als een noodzakelijk middel om op het pad der godsdienstige ontwikkeling voorspoedige vorderingen te maken Na de biecht volgde , zoo de priester er vrijheid toe vond en de biechtende de genade waardig scheen , de absolutie , en zoo de aard der schuldbelijdenis het vorderde , het opleggen der boete. De absolutie geschiedde tot de dertiende eeuw in den precatieven vorm : „de Heer vergeve u al uwe zonden" enz. Maar later had zij in den indicatieven vorm plaats : „ik absolveer u" enz. , nadat men de treurige. leer had aangenomen , dat God niet onmiddellijk , maar door tusschenkomst der priesterschap zijne genade verleenr. De boete werd door conscientieuse biechtvaders volgens hun biechtboek opgelegd, eene of andere handleiding in den trant der „libri poenitentiales" van het vorige tijdvak 3, waarvan het gebruik door ernstige ma,nnen der veertiende en vijftiende eeuw , b. v. Geert Groote en Dionysius den karthuiser , steeds aanbevolen werd 4. De boete of satisfactie bestond nu 1) Zie Gerardus Sutphan. De spiritual. ascension. p. 75 der boven, II , 3 , bl. 35 n. 1, aangeh. uitgave van 1632 ; H. Mande in mijn Joh. Brugman , I , bl. 295 v. ; Dionysius Carth. 1. L In mijn boven , II , 1, bl. 380 n. 3, vermeld HS. komt eene verzameling van plaatsen uit de kerkvaders voor, die alien de biecht aanprijzen. 2) Zie Hahn , a. a. o. s. 150 ; vgl. G-ieseler, II , 2, s. 490 ff. 3) Zie boven , I , bl. 507. 4) Zie bij Acquoy, Ger. Magni epist. xiv , p. 99, en boven, II , 2, bl. 317 n. 1, waar Dionysius Carth. de "canones poenitentiales" als onmisbaar in der cureiten boekerij opgeeft. In een HS. der eerste helft van de vijftiende eeuw, dat te Keulen of in de omstreken geschreven werd en thans in mijn bezit is , komen de destijds gebruikte "canones poenitentiales" voor. Zij zijn hoofdzakelijk nit het Corpus iuris canon. opgemaakt , dat ook een stuk bevat onder den titel: Canones poenit. seu regulce directives , ed. Lancelloti , Tenet. 1782, I, p. 1255 s. 157 niet meer, als voormaals, in het uitreiken van zekere•penningen, maar meestal in het onderhouden van vasten , het lezen van pater-posters en ave-marias , het geven van aalmoezen aari de armen , het doen van bedevaarten en, waar men de zaak met eenige gemoedelijkheid opvatte , vooral in het volbrengen van werken , die men tegenover de kwade , welke men bedreven had, met nadruk goede mogt heeten 2. Eigenaardige boetevormen werden vaak aan de kloosterlingen opgelegd voor kleinere overtredingen , die al of niet in de biecht beleden waren. In de statuten , door Jan van Arkel in 1344 aan de monniken van Bethlehem bij Doetincbem gegeven , is spraak van vasten op bier en brood door broeders , die buiten weten van den'proost „jets eigens" hadden bezeten ; van, knielen op de koortrappen door die te laat bij de dienst waren verschenen; van op het aangezigt liggen in de kerk en het zitten op den grond bij den maaltijd , door die aan eenige ongehoorzaamheid schuldig stonden 3. De eellezusters te Amsterdam moesten na het minste vergrijp op de knien vallen, -vergiffenis vragen , een dag stilzwijgen , in een hoek zitten en eten , wat men haar voorzette 4. Tot ons leedwezen werden dergelijke kinderachtige straffen ook bij de broeders des gemeenen levees te Deventer toegepast : welgebaarde mannen moesten zich daar om onnoozele zonden oorvijgen getroosten , onder de tafel der medebroederen voeten kussen enz. Van de uitwerking, die de biecht en de daaruit voort1) voor "peccata carnalia" schreven de svnoden van Munster, Keulen en Luik vasten , bedevaarten en ndisciplina" voor. Zie bij Hartzheim, III, p. 649 , 665 , 687. Bij het woord .disciplina" zal Men wel aan geeseling moeten denken , die ook in de dertiende eeuw een veel gebruikt boetemiddel was. Zie (Gone, Der ablass , Regensb. 1863 , .s. 61 ff. 2) ,Sicut exhibuisti membra tua arma iniquitatis peccato per varia peccata, ita nunc [post confessionem] facias ea arma iustitin in satisfactionem , ut scil. contraria contraries cures , faciens contraria illis criminibus , glue commisisti", cut. Gerardus Sutphan. De ascens. spirit. ed. L p. 76. 3) Zie, Nijhoffs Bijdragen, IX, bl. 49 vv. bl. 343 vv. 4) Zie Le Long, Reform. van A. 5) Zie bij Dumbar, Anal. I , p. 62, 164 al. 158 vloeijende boetebedrijven op den zedelijken staat der biechtkinderen hadden , vonden wij in onze bronnen maar zelden berigt. Dit laat zich begrijpen , daar de gansche zaak in den regel tusschen den priester en zijne onderhoorigen bleef , en hare beste vnichten in het verborgen werden gewonnen. 'Toch ontmoetten wij bewijzen , dat het sacrament in sommige gevallen een zeer heilzamen invloed uitoefende , en een enkel verdient hier medegedeeld te worden. In de eerste helft der vijftiende eeuw woonde in een klooster bij Heusden (de abdij Bern?) een jongeling van aanzienlijken huize , die den monnikenstaat had gekozen en door zijn vader, Johan van der Wiel van Worcum , in zijne eerste levensjaren tot een vroom leven was opgeleid. Nadat hij eenigen tijd in zijn klooster doorgebragt had , bleek het , bij een bezoek in 's vaders woning, dat de beginselen der godsvrucht , hem vroeger ingeprent , dreigden te verstervem Thomas was een ligtzinnig mensch geworden ; alle ernst ontbrak hem en zijn eigen woord werd bij woeste drinkgelagen en erger maar al te zeer bewaarheid , dat hij , „met wolven [in zijn klooster] verkeerende , ook met de wolven had leeren huilen". Johan van der Wiel was troosteloos; hij raadpleegde met den- abt - van het gesticht, zijn eigen broeder, over middelen mu zijn zoon te behouden , en laatstgenoemde plaatste Thomas te Zwol onder de leiding der broeders van het gemeene leven , wier voorstander destijds de voortreffelijke Dirk van Herxen was I. Ook hier zette de jonge monnik zijn slordig leven voort „tot op zekeren tijd in 't laatst van den vastenavond, als hij voor een oogenblik ter harte kwam en in het fraterhuis ging , em bij heer Dirk te biechten , en hij biechtte zijne zonden road, uit , als zij waren". Toen heer Dirk .hem geduldig aangehpord had en de jonge man den priester om absolutie vroeg , vernam hij , wat hij verdiende : „hoe zal ik u absolveren ; gij leeft niet als een monnik , maar als een boef"! Nu bad en smeekte hij andermaal om ab1) Zie boven, II, 2, b1-469. 159 solutie , maar te vergeefs ! Na eenigen tijd begaf Thomas zich weder in het fraterhuis. Berouw en ootmoed spraken uit al zijne woorden en gedragingen ; hij viel voor den priester op de knien en beloofde voor eeuwig beterschap , terwijl hij nogmaals om absolutie bad. Heer Dirk deed nu naar zijn wensch en rigtte hem vriendelijk op , en sinds was de monnik geen boef meer. Hij overwon zijne wilde natuur en werd een der ernstigste mannen , op wier vroomheid de volgers der moderne devotie roemen mogten Het sendgerigt, dat in het voorgaande tijdvak bij de bisschoppen was 2, onderging sinds de elfde eeuw in Duitschland eene eigenaardige ontw. ikkeling. De kerkvoogden leefden en handelden meer en meer als wereldlijke vorsten , en de ambtspligten, die zij vroeger zelve . vervulden, werden grootendeels aan hunne „prelaten" overgelaten. Het sendgerigt over de edeleu van liun gebied hielden zij echter voorshands a:an. zich : de daartoe behoorende zaken werden op hunne jaarlijksche synoden behandeld ; maar het sendgerigt over de eigengeerfden onder hunne onderzaten droegen zij aan hunne ,aartsdiakenen op , die e,ens in de zeven jaren in hunne kerkdistricten moesten omreizen , en dat over de lager. e klassen der maatschappij, de niet-bezittenden• en dienstbaren aan de dekens , die zich in den aanvang driemalen , later eenmaal 's jaars op den sendstoel plaatsten. Daar de synoden door de bisschoppen zeldvn regelmatig gehouden werden , laat het zich veronderstellen , dat de bisschoppelijke send spoedig in verval kwam , en daar de aartsdiakelien en dekens hun strafregt grootendeels tot eene geldzaak vernederden , is het ligt verklaarbaar, dat vele gemeenten , door hare wereldlijke overheden daarin bijgestaan, de aartsdiakonale en dekanale send in hare werking poogden te beperken of zich er geheel aan onttrokken. In de veertiende en 1) Men vindt dit verhaal bij Matth. CAron. ducum Brab. in den append. bl. 255 vv. 2) Zie boven, I, bl. 502 v. 160 vijftiende eeuw waren in Duitschland en elders de sendgerigten niet veel meer dan middelen ter verrijking van. hen , die ze uitoefenden. De getuigen waren vaak om.gekochte aanklagers , de regters bedriegers , en onschuldigen werden genoodzaakt zich door geld van valsche aanklagten te bevrijden. Geen wonder dat de gansche installing meer en meer in minachting kwam , en dat de mannen , die de kerk „aan hoofd en leden" wenschten te hervormen , ook wegens de send luide klagten aanhieven t. De geschiedenis van het sendgerigt op orizen bodem , die tot heden grootendeels in het duister ligt 2, schijnt eene soortgelijke als in Duitschland geweest te zijn. Dat de bisschoppen van Utrecht nog in de eerste helft der twaalfde eeuw , en die van Munster in Groningerland nog in de dertiende van tijd tot tijd hunne dioecesen doorreisden , om in persoon het sendgerigt uit te oefenen, is bekend uit sommige diplomen en uit berigten in de kroniek van Wittewierum 3, maar tevens dat ten zelfden tijde ook de aartsdiakenen plagten op te treden , wanneer de kerkvoogden hunne taak niet wilden of konden verrigten 4. In 1128 kende ooze bisschop Godebald aan den proost van West-friesland het regt toe , om tweemalen in de zeven jaren de send uit te oefenen , boeten en straffen op te leggen en de overtreders te absolveren 5: Intusschen blijkt , dat men in sommige deelen van ons land al meer onwillig werd , zich aan het bisschoppelijk en aartsdiakonaal gerigt te onderwerpen, en dat 1) Zie Gieseler, II, 2, s. 522 ff. 3, s. 298 ff. en de daar aangeh. schrijvers ; vgl. Binterim , "V, 3 , s. 44 ff. 2) De geschiedenis van het kerkel. regtswezen in ons land , waarvoor door Idsinga, Ypey,, Wiarda , Wierdsma en vele anderen reeds belangrijke bijdragen geleverd werden , mag van de hand van Mr. W. B. S. Boeles eene grondige bewerking verwachten. Zie Bijdragen tot de gesch. van Gron. III , bl. 148 vv. 3) Zie het diploom van 1121 bij Matth. De iure gladii , p. 82 , en E111011. et Mencon. Chron. bij Matth. Anal. II , p. 57, 139 s. , 191. 4) Zie het diploom. van 1094 bij Kluit , Cod. dipl om. I, p. 141, en dat van 1101 bij Matth. De iure gladii , 1. 1. 5) Zie het diploom in Lat. Bat. s. I, p. 141. Dit stuk werd in de veertiende eeuw in de Statuta van het domkapittel opgenomen. 161 men het zelfs door verzet onmogelijk maakte. In de dagen van Jan van Zyrik , gelijk wij vroeger gezien hebben ', ontstonden te Utrecht twisters tusschen dezen kerkvoogd en Adolf van Waldek over de aartsdiakonale regten van laatstgenoemde , en aartsbisschop Siegfried van Keulen zag zich genoodzaakt onze bisschopsstad te bezoeken , ten einde die geschillen bij te leggen. In het. onuitgeg-even vredesverdrag , dat Siegfried in 1293 opmaakte , vinden wij berigt , dat destijds in Zeeland sedert lang geen bisshoppelijk of aartsdiakonaal sendgerigt had plaats gehad , en te-Vens bewijs , dat men met het oog op den volstrekten tegenzin, dien de Zeeuwen jegens de zaak aan den dag legden , er zeker van was, dat het in dat gewest nooit hersteld zou worden , waarom dan ook awl den aartsdiaken of proost het regt werd toegekend , niet om de send in Zeeland weder in te voeren , maar om of in person of door een ander aldaar in het algemeen de kerktucht te ondorhouden , opdat de misdaden der onderzaten niet ongestraft bleven 2. Dat . hetzelfde verschijnsel zich toen of later ook in andere deelen van ons vaderland heeft voorgedaan ,. is hoogst waarschijnlijk. Vermoedelijk lieten de proosten hun werk meer .en meer aan de dekens over, terwiil zij dart , als in hun aartsdiakonaat gevallen plaats liadden , die naar hunne meening niet tot de dekanale maar tot hunne eigene regtbank be1) Zie boven, II , 1, bl. 125. 2) In de boven, II , 1, bl. 125 n. 3, vermelde ,Compositio Sifridi" leest men het volgende "quia synodus in terra ZelandiEe nullis retroactis temporibus fuit observata, nec propter rebellionem et duriciam hominum term illius in futurum indici potent vel observari , idem prEepositus et archidyaconus ipso vel per alum per modum inquisitionis procedere habet et potest contra delinquentes , excessus eorum corrigere et penas infligere in terra illa , quandocunque sibi videbitur expedire , nec excessus subditorum delinquentium remaneant impuniti". Was de proost traag in het straffen, dan kon de bisschop optreden. Dat .de wdorden , nullis retroactis temporibus" niet naar de letter zijn op te vatten , weet de lezer uit hetgeen wij vroeger berigtten aangaande het sendgerigt van bisschop Frederik op Walcheren. Zie boven , I, bl. 504. Over het verzet , dat tegen de send in het midden der dertiende eeuw in Duitschland en Vlaanderen pleats had , leze men Gieseler, II , 2 , s. 524, en de ad. aangeh. schrijvers. 11 162 hoorden , de aangeklaagden naar Utrecht lieten opkomen. Dat dit laatste sinds den aanvang der veertiende eeuw gedurig plaats had , maar ook van de zijde der gemeenten noode geduld werd , is zeker 1. Anders echter was het met het sendgerigt der dekens gesteld , aan wier regtsgezag men zich gereeder bleef onderwerpen , naardien deze prelaten niet uit den vreemde kwamen om regt te spreken maar in de gewesten , waarin- zij hun arbeid verrigtten , gewoonlijk resideerden. Toch is ta' I van bewijzen voorhanden , dat ook het dekanale sendgerigt in het oog onzer vaderen eene ergernis plagt te zijn , waarom zij het door tusschenkoinst van bisschoppen , graven 2 en andere magthebbers gedurig poogden te beperken. Dat die beperking niet zelden aanleiding gaf tot het opmaken van verdragen tusschen de geestelijken en leeken, waarin en de pligten van den deken en die van zijde onderhoorigen min of meer naauwkeurig beschreven werden , leeren de vele sendregten , die tot op onzen tijd aan het licht gebragt zijn 3 Van de wijze , waarop tot in de twaalfde eeuw , en waarschijnlijk latex, in Friesland de bisschoppelijke en dekanale send uitgeoefend werd , vindt men bescheid in het oude utrechtsch-friesche sendregt 4, dat in Friesland ten westen van de Lauwers. gebruikt werd , en in Groningerland , voorzoover het tot de dioecese van Utrecht behoorde. Volgens daar voorkomende bepalingen verscheen de bisschop of zijn suffragaan — in sommige uitgaven heet deze nog „choerbisschop", in andere „wyelbisschop" eens in de vier jaren in iedere parochie. 1) Zie onder anderen de diplomen van 1303 en latere , vermeld door llolhuysen, Register, I, bl. 5 , 12 , 18 , 112 , 113, en dat van 1310, waarvan Soutendam spreekt in den Inventwris der chart. op het arch. van Delft , bl. 5. 2) Zie b. v. de diplomen van de veertiende en vijftiend he eeuw , die door Van Itieris, III en IV passim , zijn uitgegeven. Vgl. boven , II , 1, bl. 325 v. 3) Zie de opgaven van Boeles , t. a. pl. bl. 150 vv. 4) Het werd vele malen uitgegeven , na anderen door Wierdsma en Brandsma, Oude fr. wetten, bl. 201 vv., De Haan Hettema, Oude fr. wetten, II, bl. 97 vv. en Von Riehthoven, Fr. rechtsquellen, s. 406 f. 163 kerk na zijne komst zes weken to voren aangekondigd te hebben. Als hij in de vergadering , waartoe alle huisviders in de gemeente moesten opkomen , zitting genomen had , deed hij in de eerste plaats regt over allen, die door den deken aangeklaagd werden wegens ongehoorzaamheid aan zijn gezag gedurende de laatste drie jaren. Daarop traden de voogden der kerk op 2, om verslag te doen van den staat der kerkgebouwen , het altaargereedschap en alles , wat de priesters bij de godsdienst gebruikten , en daarenboven van het inkomen of uitblijven der tienden , het wasschot enz. s. Vervolgens kwamen de leden van het burgerlijk bestuur (scabini) voor, die , daartoe behoorlijk aangemaand , met naauwgezetheid kennis zouden geven van alle overtredingen der gemeente-leden , waarover het oordeel bij den sendstoel was. De eigenlijke aanklagten echter gingen van daartoe door het yolk verkozen gezworenen uit , en golden hoererij , echtbreuk , onnatuurlijke zonde , meineed, tooverij , afgoderij , ontheiliging van zon- en feestdagen, kerk- en lijkroof, grove vergrijpen tegen geestelijken enz. Als de bisschop of wijbisschop drie dagen gezeten had , liet hij de onafgedane zaken aan den deken over, die driemalen 's jaars zijne eigen send hield , waarbij ongeveer dezelfde vormen in acht genomen werden S. De straffen , die de sendregters oplegden., waren grootendeels geldboeten , maar ook vasten , beevaarten en tuchtiging. aan den lijve. In 1332 werden de dekens van Groningen en Drenthe door de wereldlijke magt verpligt , verklaring of te leggen aangaande den omvang hunner sendregten , de personen , die aanklagten konden inleveren , en de misdaden , die voor hunne regtbank geoordeeld werden. Het schijnt, dat zij geene andere 1) Men herinnere zich , dat ooze parochiekerken oudtijds weinige, de kapellen daarentegen vele in aantal waren. Zie boven, II , 1, bl. 336 v. 2) Zie boven, II, 1, bl. 388. 3) Zie boven, II, 1, bl. 382. 4) Vgl. Wiarda , Asegabuch, B. 330 f. ; Westendorp , Jawboekets , I , bl. 77, 249 vv. 11* 164 straffen dan geldboeten plagten op te leggen Die zich in Friesland op de hoogtijden aan vechterij en heiligschennis schuldig maakten , moestens volgens het daar heerschende sendregt den vrede boeten met , 2 den allerhoogsten ban" of „twee en zeventig ponden , keulsche penningen". Die de immuniteit eener kerk door aanranding van den priester had geschonden , werd verpligt „twee en zeventig schellingen te betalen , en den priester zevenvoud" 2. Van de vasten , die in Friesland door het wereldlijk gerigt , en evenzeer door het sendgerigt , op meineed , manslag , hoererij en andere misdaden als straffen toegepast werden 2, achtte men de zoogenaamde c ar i n a de zwadrste. Aanvankelijk , naar het schijnt , slechts eene veertigdaagsche vaste (carina , carena = quadragena , quarentena) op brood en water, die naar gelang van de misdaad , waarvoor men gestraft werd , twee , vijf, zeven en meer jaren aaneen herhaald moest worden , werd zij in het frankische tijdperk en later eene steeds verzwaarde kerkstraf , die voor de overtreders eene akte van openbare boete zou wezen , zoodat zij , die haar volbragten , de allerstrengste onthouding moesten uitoefenen en voor het oog hunner medechristenen bepalingen naleven , die voor hun gevoel even vernederend als voor hun vleesch bezwarend waren 4. De onmatige strengheid dezer poenitentie-akte heeft vermoedelijk veroorzaakt , dat zij later in onbruik geraakte , zoodat menschen , die in het kerkregt onervaren waren , wanneer zij in aflaatbrieven of andere stukken in de veertiende en vijftiende eeuw het woord carina ontmoetten , er geen raad mede wisten en om opheldering vroegen. Die onder onze voorvaderen aan dezen wensch voldeden , lieten zich op deze of . soortgelijke wijze hooren : die carine houdt , zal zeven jaren op het bloote lijf wol dragen en barrevoets gaan , en 1) 2) 3) 4) Zie het stuk bij Driessen, Monum. Groning. I , p. 115 ss. Zie bij Wierdsma, bl. 237, 241. Zie bij Wierdsma, bl. 129, 227. Zie Du Cange in v. Ca/rena, en vgl. Wiarda Asegabuch , s. 44. 1 65 alle vrijdagen vasten op brood en water; zeven jaren zal hij een zwervend leven lijden, zoodat hij geen twee nachten aaneen op dezelfde plaats slaapt; zeven jaren zal hij zich onthouden van alle gezelschappen , en voor de kerkdeur staan, wanneer hij de finis hoort; zeven jaren eindelijk zal hij niet eten dan uit een schotel , waarin hij zijn gevoeg heeft gedaan Onder de bedevaarten , die door het sendgerigt als boete-akten opgelegd werden , nam het pelgrimschap naar Rome natuurlijk eene voorname plaats in. In de friesche sendregten komt de bepaling voor, dat zij , die „na gemaakten zoen , en na gezworen eed , en na gekusten mond" op nieuw met elkander gevochten hadden , drie en zestig sehellingen rnoesten betalen en daarna in wollen kleederen en barrevoets naar Rome wandelen , om „den paus te bezoeken" 2. Van de lijfstraffen , die door het friesche sendregt voorgeschreven werden, - zijn die op overspel en' onnatuurlijke zonde wel de vreeselijkste geweest. wanneer eene vrouw door den deken van overspel beschuldigd en door de heet-ijzer- of waterproef of anderzins „over1) De in den tekst geleverde beschrijving van de carina komt in het boekske Van den aflate van Bone voor. Zie Arcl&ief van Kist en Royaards , VI , bl. 317. Ik ontraoette haar weder in een HS. der vijftiende eeuw in mijn bezit , waarin "die stacien ende aflaten van Romen" op breede schaal worden aangeduid , en andermaal in het vroeger vermelde HS. van den heer Delprat. Zie boven , bl. 35 n. 1. In beide HSS. ontbreekt echter het artikel van "te etene ende te drinkene uter scotelen , daer men sijn ghevoech in dede". Op een reep perkament , in een. HS. van kerkregtelijken inhoud in mijn bezit, vied ik de volgende definitie met eene hand van de veertiende eeuw geschreven: carena dicitur, quando quis in penitencia constitutus septem annis laneis indutus nuclipedes; item septem annis sexta feria ieiunare in pane et aqua; item septem annis vagari peregre , quando non dormiat in illo loco , in quo nocte precedente quievit; item septem annis non venire sub tecto sed manere sub divo; item septem annis sumere cibum suum et potum ex vase , in quo prius ipse lavit pedes suos; quicunque hec predicta impleverit unam carenam obtinebit". Te Rome , zeggen de boekskens van die stacien ende aflaten" aldaar, "mach men die karinen verdienen Bonder ghetale". Een liturgiesch voorschrift van de wijze, waarop de carina door den priester opgelegd werd , leest men bij Binterim , V, 3 , s. 443 fr. 187 ff. a. o. 2) Zie bij Wierdsma, bl. 247; vgl. Binterim 166 wonnen" was , werd den wettigen man aangezegd , dat hij de trouwelooze kon ophangen , onthoofden , verdrinken of verbranden naar willekeur; hoorde hij echter naar 's priesters raad om genadig to zijn , zoo had men er vrede mee. Die geslachtszonden met beesten hadden bedreven , konden misschien hun levee bewaren , als zij naar 's regters bevel „hun gemagt" met eigen hand „bij het lijf afsneden". Durfden zij dit gevaarlijk bedrijf niet ondernemen , dan werden zij levend in een kuil begraven; en de dieren , waarmede zij de misdaad hadden begaan met hen , tenzij ze liever met de staarten der beesten aan een staak gebonden en verbrand. werden Dat de sendgerigten in de eerste eeuwen van dit tijdvak , gelijk vroeger, in spijt van de misbruiken , waaraan de kerkelijken daarbij schuldig stonden , tot beteugeling van velerlei ongeregtigheid en derhalve tot bevordering van den welstand der burgerlijke en kerkelijke maatschappij bijgedragen hebben , kan kwalijk betwijfeld worden. Van de andere zijde echter kon het toenemend verval en de eindelijke opheffing der instelling voor ooze vaderen geen groote schade wezen , daar de regtsbedeeling bij gemeente- en landsbesturen zich meer en meer ontwikkelde. De zaken , die vroeger door de prelaten behandeld werden , meineed , overspel , woeker enz. kwamen nu voor de regtbank van schepenen of andere regters , die , door der kierken voorbeeld geleerd , dan ook vaak straffen oplegden , die eigenlijk kerkelijke straffen waren : reizen naar Rome en andere beevaarten , het dragen van waskaarsen in de kerken , het barrevoets omgaan in de procession , en wat er van dien aard meer was Oefende de middeneeuwsche kerk door biecht en sendgerigt hare tucht uit over de leekenwereld , het is hare eer, dat zij die over de mannen met geschoren kruin niet veronachtzaamde. Daar „de paapschap" intusschen 1) Zie bij Wierdsma , bl. 223 , '250, 253. 2) Vgl. Van Ysselstein , Over den invloed van de kerkel. wetgev. der middeleeuw. op den regtstoest. in Nederl. bl. 91 vv. 167 een hierarchiesch karakter droeg en tegenover den leekenstand eene eigenaardige stelling innam , laat het zich begrijpen , dat de kerk , als zij hare geestelijken te bestraffen had , dikwerf vormen gebruikte , die alleen voor hen bestemd waren en inderdaad ook op hen alleen konden toegepast worden. De voornaamste straffen der klerken waren schorsing in de ambtsbediening , afzetting en degradatie 1. Schorsing (suspensio) werd , door bepalingen van utrechtsche synoden evenzeer als door voorschriften van algemeen kerkregt, op verschillende overtredingen gesteld : het niet-resideren van cureiten bij hunne par-ochien , de inmenging van dekens en andere prelaten in regtszaken , die voor 's bisschops regtbank behoorden , het verzuimen van de synoden der kathedraalstad door derwaarts geroepenen van verschillende rangen , enz. 3. Afzetting (depositio) , die verlies van ambtsregten in haar gevolg voerde , werd almede door utrechtsche kerkvergaderifigen bedreigd , en wel voor geestelijken , die moedwillig schade toebragten aan het kerkgoed en na ontvangen teregtwijzing in hun wangedrag volhardden , of voor anderen , die hardnekkig gehoorzaamheid weigerden aan hunne prelaten 3. Dat zelfs domdekens van hun ambt ontzet werden , is bekend , maar tevens dat men denzulken soms pensioenen toelegde, die uit de inkomsten hunner opvolgers werden verstrekt S. De ontwijding (degradatio) was de zwaarste kerkstraf der geestelijken , waarom wij aanstonds nader bij haar zullen stilstaan. 'STerder waren als tuchtmiddelen voor hen ook bedevaarten in gebruik , tijdelijke of eeuwigdurende gevangenis , en lijfstraffen , zelfs doodstr' affen , wanneer zij , na ontwijd te zijn , aan den wereldlijken regter waren overgegeven 5. 1) ling, 2) 3) 4) 5) Zie over de bepalingen van het algemeen kerkregt dienaangaande SchilDer kirehenbann , Leipz. 1859 , s. 29 ff. Zie Lat. Bat. s. I, bl. 167, 179, 188. Zie 1. 1. p. 152 al. Zie Burman, Jaarb. II, bl. 144, 500, III, bl. 26, 117. Zie het sendregt bij Wierdsma, bl. 245; Emon. Ckron. bij Matth. 168 Van ontwijding onzer geestelijken is in onze bronnen slechts zelden spraak , en wij verblijden er ons over, daar zij eene z66 diep vernederende straf was , dat zij zonder kwetsing van de regten der menschheid niet dan in gevallen van uiterste misdadigheid kon toegepast wordeu. Twee voorbeelden hebben wij den lezer vroeger herinnerd '; een derde wordt met weinige woorden door Philippus a Leidis vermeld , waar hij spreekt van eene vreeselijke daad (horribile factum), die te zijnen tijde te 's Gravenhage door een geestelijke van Haarlem werd bedreven 2. Uit een breed verhaal van de degradatie , die op den valschen wijbisschop Jacob van Gulik viel , is de wijze , waarop de straf hier te lande werd uitgeoefend , ons naauwkeurig bekend. Nadat de schuld van Jacob van Gulik bewezen en zijne onbekeerlijkheid in de gevangenis gebleken was , werd den 30n September 1392 op eene tribune , die in het midden van de Neude te Utrecht geplaatst was en waarop bisschop Floris van Wevelinkhoven en zes wijbisschoppen in pontifikaal gezeteld waren , ten aanhooren van de volksmenigte des bedriegers sententie afgelezen, waarin hij „een misbruiker der sacramenten en een overtreder der kerkwetten" geheeten werd , wien men daarom Anal. II, p. 95. Over gevingenissen bij kerken Matth. ad Anonym. De reb. Ultraject. p. 196, Fund. p. 191; Van Bemmel , Beschr. van Amersf. bl. 98. Uit een diploom van 1294, waarvan afschrift in de Statuta ecele Traieet. , blijkt dat er bij den dom eene gevangenis was , , camera.interior iuxta capellam s. crucis , quEe quandoque fuit career quorundam". De Statuta zelve zeggen : ,capitulum [nostrum] carcerem habet , non solum ad custodiam sed ad poenam ; decanus solus neminem incarcerare potest, sed cum capitulo potest". Toor de geestelijken van het Boven-sticht had men eene gevangenis te Vollenhove. Zie boven , II , 1, bl. 200, en II , 2 , bl. 281. Van gevangenissen in de kloosters leest men dikwerf. Zie b. v. Bat. s. II, bl. 372, 518; Van Miens , IV, bl. 293; Oudh. van Vriesl. II, bl. 186, van Biaijnl. bl. 289 , 302 ; Le Long , Ref. van Amst. bl. 350; Chron. Windes. p. 115. In de Statuta van Dirk van der Are van 1209 wordt 'icorporalis disciplina" bedreigd voor gewelddadige pogingen om bij het domkapittel ambten te verwerven. Lat. Bat. s. I , p. 152. Van doodstraffen sprak ik bij herhaling. Zie boven , II , 1, M. 168, 174. 1) Zie boven, II, 1, bl. 168, 174. 2) De ewra rei publ. p. 159. 169 zou ontwijden. Terstond na deze akte , die door een notaris volbragt werd , voerde men Jacob voor een oogenblik ter zijde , maar om hem straks , met het voile priesterornaat aangedaan , weder voor het aangezigt der zahmgedrongen menigte te brengen , als zou hij , den beker met wijn in de eene , en de pateen met den ouwel in de andere hand , eene solemnele mis zinger'. Nu reel onze bisschop van zijn troon , en onder .het uitspreken van de woorden : „Wij ontnemen u de teekenen des priesterschaps en de priesterlijke waardigheid", ontdeed hij hem van alle insignien des ambts, en daarna schrapte hij , met een stuk glas , de palmen zijner handen , die voormaals bij de wijding met heilige olie waren gezalfd. Thans werd de boosdoener wederom ter zijde geleid en straks andermaal voorgebragt en zoo vele malen .na den ander, totdat hij , achtereenvolgens van het ambtsgewaad van alle klerikale graden beroofd, ten laatste geen bewijs van zijn geestelijken staat meer droeg clan de geschoren kruin. Maar ook dit teeken moest hem ontnomen worden ! De bisschop sneed hem een lok haar af, zeggende: „op gezag van God almagtig , Vade, Zoon en h. Geest, zetten wij u .af, degraderen en berooven wij u van alien klerikalen rang en voorregt", en als danop nog een barbier het hoofd van -den smadelijk uitgestootene geschoren had , opdat ook het minste spoor der tonsuur verdwijnen zou , werd hij voor de laatste keer ter zijde geleid , om eindelijk , in leekendragt gekleed aan den wereldlijken regter ter doodstraf uitgeleverd te worden 1 . Straffen , die de kerk en op geestelijken en kloosterlingen en op leeken na zware overtredingen toepaste , waren excommunicatie en interdict. Eerstgenoemde was ook na de elfde eeuw gelijk vroeger eene tweelioudige , zoodat men voortdurend den .kleinen en den grooten ban onderscheidde De kleine beroofde den gebannene niet 168 n. 2 , aangeh. pll. en vgl. Schilling, 1) Zie de boven , II , 1, a. a. s. 40 ff. Kober schreef eene monografie over Die deposition and degradation , Tub. 1867. 2) Zie boven , I , bi. 508 v. In een HS. van het laatst der vijftiende 170 van zijn lidmaatschap in de gerneente , maar van het regt om de godsdienstoefeningen der kerk bij te wonen en hare weldaden te genieten. De groote stiet den schuldige geheel uit de kerk en ging met eene anathematizatie gepaard , waardoor hij niet alleen al de regten van een gemeentelid , maar ook die van het burgerschap verloor. Hij trot hardnekkige zondaars , die zich op grove wijze aan het kerkgoed vergrepen , priesters , die na ontvangen aanmaningen hunne concubijnen weigerden te verlaten , leeken , die valsche munt maakten of geweld aan geestelijken pleegden 1 enz. Wanneer men den banvloek in de kerken over eenigen overtreder aflas , werd zijn naam natuurlijk niet verzwegen ; men maakte hem op zon- en feestdagen onder klokgelui en ander ceremonieel bekend aan de gerneente , waartoe hij behoorde, en zulks bij herhaling , en ook aan omliggende kerken , opdat men hem elders niet zou toestaan , wat hem in zijne woonplaats ontzegd was 2 . Intusschen kon de ban reeds op de delinquenten rusten , voordat zij zelve of anderen van de zaak kennis droegen , wat dhn plaats had , wanneer zij overtredingen hadden begaan , waarop de zoogenaamde „excommunicatio latw sententice" was gesteld , een banvonnis , dat door geenerlei voorafgaande waarschuwing aangekondigd en waarvan de toepassing aan den overtreder slechts uit de gevolgen openbaar werd. Zulke banvonnissen , die elders sedert het laatst der twaalfde eeuw in gebruik kwamen 3, waren honderd jaren later, evenzeer als in volgende tijden, in ons vaderland maar of het begin der zestiende eeuw , thans in mijn bezit, komt een yolksboekske voor over oflaet , die macht des paeus ende den ban", waarin die twee banners , een cleyn ende een groet", beschreven worden. Die met den grooten ban uitgestooten waren , heetten llmaiori excommunication innodati" of "excommunicati". Zie het diploom an 1455 bij Matth. Anal. I, p. 648. 1) Zie de synodaal-besluiten in Lat. Bat. s. I , p. 152 , 166 s. 174 ss. 179 s. 188 ss. 2) Zie de synodaal-besluiten van Jan van Zyrik en latere bisschoppen 1. 1. p. 168 ss. 3) Zie Schilling, a. a. o. s. 189. 171 al te gewoon. Zij vielen b. v. op dekens , die kerkelijke regtszaken behandelden , welke voor de regtbank van den bisschop of diens officiaal behoorden , of op leeken , die het waagden klerken voor den wereldlijken regter te roepen of zich op onbehoorlijke wijze met interdicten enz. inlieten '• Dat de groote ban inderdaad het vreeselijkste strafgerigt der kerktucht was , valt Diet te betwijfelen ; die er door geslagen werd , zag zich straks verlaten van bijna alles, wat den mensch op aarde lief en nut kon zijn. Als hij het waagde eenig kerkgebouw binnen te treden, terwijl de mis werd gelezen , vlugtten de broeders en zusters van zijne zijde , als droeg hij de besmetting der pest met zich om , en de priester staakte de dienst , zoo hij zich niet verwijderde; als hij op weg iemand groette, keerde men het gelaat van hem af; als hij om brood vroeg, ontving hij weigering ; als hij . mishandeld werd en den regter inriep , werd hij afgewezen ; als hij eenig ambt begeerde, verklaarde 'men hem onbruikbaar ; als hij stierf zonder met de kerk verzoend te zijn , weigerde zij zijn lijk de christelijke begrafenis. Zoo wilde het de kerkelijke 'regtsbedeeling in andere landen en ook in ons vaderland. In 1310 beval de destiids te Utrecht gehouden synode, dat de priestess bij den aanv4ang hunner missen eene veri-Haning tot de vergadering zouden rigten , dat alle geexcommuniceerden het kerkgebouw moesten ruimen , en alle gemeenteleden , die van de tegenwoordigheid eens gebannenen bewust waren , daarvan terstond kennis zouden geven ; weigerde een geexcommuniceerde heen te gaan, zoo mogt de godsdienstoefening geen voortgang hebben 8. 1) Zie Lat. Bat. s. I, p. 168 , 172 , 175 s. 179 , 188 ss. Vgl. het di.ploom van 1289 bij Van Mieris , I, bl. 497 , en dat van 1251 bij Matth. De jure gladii, p. 506, waarin Willem van Brederode zich vooruit aan de , ex.lommunicatio sine citatione" onderwerpt , zoo hij zekere verpligtingen jegens bet kapittel van St. Marie te Utrecht niet vervullen zal. 2) Zie Schilling, a. a. o. s. 161 ff. Dezelfde auteur handelt , s. 181 ff. , over sommige ”milderungen des kirchenbannes" door de pausen. 3) Zie Lat. Bat. s. I, p. 174. 172 Toen de beruchte proost Herdricus van Skildwolde in 1224 de kloosterlingen van Wittewierum met den ban geslagen had , wilde hij , dat die onschuldig gestraften zelfs van de noodige levensmiddelen verstoken werden 1 In 1403 besloot de magistraat van Utrecht , dat niemand , die onder den ban staande tot schepen , raad of ouderman gekozen was , hunne corporatie zitting mogt hebben , tenzij hij in appel gekomen of reeds geabsolveerd was; die lid was en geexcommuniceerd werd, moest binnen veertien dagen „zijne absolutie winnen" of zijn zetel aan een ander overlaten; een schout, die gebannen was, mogt , zoolang de straf op hem rustte , geen regt spreken; een gebannen stadsdienaar, die onverschillig bleek te zijn ten aanzien van de absolutie , werd van zijn ambt beroofd 2 . In het algemeen volgde men de kanonieke leer, dat geexcommuniceerden „regtelooze lieden" waren. Toen zekere Willem , die onder het Sticht van Utrecht woonachtig was en op de Veluwe goederen had liggen, in 1425 van Wolter op den Dicken , als gebruiker dier goederen, voor de veluwsche regtbank eenige eischen deed , wees men hem terug met het woord : ,,de paus heeft alle stichtschen als tegenstanders van zijn bisschop Zweder van Kuilenburg in den ban gedaan ; daarom zullen wij u geen regt doen". Weinige jaren later eischte Jutte Jongen van Kampen van Aleide Apeldorne eenige haar toekomende renten. Aleide weigerde te betalen en dezelfde regtbank van de Veluwe stelde haar in 't gelijk , „naardien Jutte Jongen in den ban was" 3. Dat dergelijke handelwijze niet alleen door de regters van de Veluwe, maar door die van alle deelen van ons vaderland te dikwerf gevolgd werd , moeten wij voor zeker houden, daar het pauselijk decretale van 1258, waarin alien regters . 1) Zie Emon. Chron. bij Matth. Anal. II , p. 70. 2) Zie Matth. De jyre gladii , p. 514 s. De onder het bisdom van Keulen ressorterenden , die niet binnen het jaar de absolutie zochten, werden in de dertiende eeuw voor den sendstoel aangeklaagd. Hartzheim , III , p. 629. Zie ook wat ik boven , bl. 73 , berigtte aang. leden der broederschap van het h. kruis te Utrecht , die in den ban gedaan waren. 3) Zie Van Hasselt, Geld. oudh. bl. 509 v. 173 geboden werd alle geexcommuniceerden uit hun regtshandel te weren, volgens synodale voorschriften van Utrecht sedert 1310 door de pastoors aan het yolk gedurig bekend 'gemaakt moest worden Aan voorbeelden van ruwe toepassing-van den grooten ban heeft het ook in ons vaderland , helaas, niet ontbroken. Onze bisschoppen namen dit kerkelijk dwangruiddel gedurig te baat , wanneer zij , als kerkvoogden en landsvorsten in twisten betrokken , zich tegenover kerkelijke en wereldlijke tegenstanders verhieven. Dan werden vaak niet alleen de schuldigen met excommunicatie geslagen , maar ook onschuldigen , die met de overtreders ongezochte en onvermijdelijke betrekkingen onderhielden. Toen Guy van Avesnes in 1309 de gezamenlijke Friesen van Stellingwerf met den ban sloeg , werden zeer zeker velen getroffen , die aan de oproerigheid dier Friesen niet het minste aandeel hadden 2; en toen bisschop Jan van Diest in 1333 den ban over Willem van Duvenvoerde afkondigde , en daarbij aan. alle .geestelijken van Holland het zingen van de rnis verbood , wanneer Willem of iemand zijner aanhangers zich in hunne gemeenten zoude ophouden , deed- hij zonder twijfel honderden van geloovigen , die met Willem en zijne zaak niets uit te staan hadden, het grootste onregt 3. Hoewel het misbruik van deze 1) Zie Lat. Bat. s. I , p. 175 het decretale van Alexander IV, in den tekst bedoeld, luidt aldus : ”decernimus , ut iudices seculares per censuram ecclesiasticam ab ecclesiasticis iudicibus , canonica monitione prEemissa , repellere excommunicatos ab agendo , patrocinando et testificando in suis curiis et iudiciis compellantur". Zie Sexti Decret. lib. V, tit. XI , c. 8, ed. 1. Corp. iur. canon. p. 164. 2) Zie boven , II , 1, bl. 129. 3) Zie De Geer, Bijdragen tot de gesc•. van Utrecht, bl. 223. Daar de geexcommuniceerden niet zelden menigvuldig waren en, als zij tot de aanzienlijken behoorden , niet zoo ligt uit de gemeenten verwijderd konden worden, zocht men bij de pausen soms dispensatie van de bepaling, dat om den wil van der gebannenen tegenwoordigheid in de parochie de diensten moesten stil staan. Zulk eene dispensatie werd in 1418 door Martinus V aan die van Doesburg vergund. Zie P. Nijhoff, Invent. van het oud arch. van Doesb. bl. 68. Buiten den paus om werd zij in 1415 door graaf Willem aan die van Waterland verzekerd. Zie het stuk bij Van Miens , IV, bl. 359. 174 kerkstraf voor het regtsgevoel van klerken en leeken beiden te dikwerf uiterst kwetsend moest zijn , duurde het tot in de zestiende eeuw voort , en nimmer werd het misschien op meer ergerlijke wijze openbaar dan in het jaar 1532 , toen Karel V en andere magthebbers in Holland en Zeeland zich genoodzaakt zagen , hunne onderdanen deswegen openlijk in bescherming te nemen , nadat utrechtsche en andere prelaten honderden (sic) onschuldigen, en daaronder menschen die reeds tiers of twaalf jaren overleden waren , met banvonnissen beladen hadden, waarvoor geene andere redenen dan de hebzucht dier heeren konden aangewezen worden 1. Dat het misbruik der straf en hare overmatige gestrengheid haar bij velen -in den lande in kleinachting bragt , is hoogst waarschijnlijk , maar evenzeer dat zij op de massa der geloovigen , wier kerkelijke zin eenigermate levendig was , voortdurend een diepen indruk maakte. Hunne pastoors toch gaven hun volgens synodale voorschriften in de kerken onderrigt aangaande het wezen van den ban , en hoe men de gebannenen als verworpen wezens bij God en de menschen „mijden" moest 2, en schrijvers van volksboeken ondersteunden het woord dier leeraren 3, en daarenboven, de wijze , waarop de geestelijkheid haren banvloek nitsprak , was wel geschikt om allen , die hun tijd in zedelijk-godsdienstige ontwikkeling niet zeer ver vooruit waren, ontzag in te boezemen. Als eenige aanzienlijken in den lande zich aan het goed der kapittelen van Utrecht hadden vergrepen , kwamen die ligchamen , zoo zij niet terstond hun regt verkregen , tot hetgeen hunne statuten „de generale male1) Zie den brief van den hove van Holland aan den graaf van Hoochstraten bij Matth. De jute gladii, p. 508, Manud. in ins can. p. 333. 2) ,Sciat populus , quomodo evitari debeat excommunicatus". Lat. Bat. s. p. 169 , 175. Zie ook de luiksche bepal. bij Hartzheith , p. 707. 3) In mijn boven , bl. 169 n. 2, vermeld HS. vindt men eene in bijzonderheden tredende aanwijzing, hoe men uenen verbannen mensche scuwen sal". Men zal hem in de kerk , gheen paes geven [zie boven , II , 3 , bl. 163, 2911 ende niet mit hem bidden; men en selen niet groeten ende niet mit hem eten an een tafel", enz. 17 5 dictie" heetten , omdat alle leden der , collegien dan aan het afkondigen van den banvloek deelnamen. Wanneer de tijd, waarop de treurige plegtigheid zou plaats hebhen , door de prelaten was bepaald , gingen twee schoolknapen van den dom in koorgewaad naar de respectieve woningen der kanoniken , om hun kennis to geven , op wat dag en uur zij in de kathedraal moesten verschijnen. Als de aangewezen tiijd was aangebroken , namen alien plaats in het koor, nadat zij met processionele staatsie door de kerk een omgang hadden gehouden , vergezeld van alle monniken der stad , de leenmannen des bisschops , de burgemeesters van Utrecht en andere aanzienlijken. Daarna ving de mis aan , die door den bisschop of zijn suffragaan werd gelezen. Wanneer eenige antifonen en verzen gezongen waren , het imposante „media vita in morte sumus" 1 enz., beklom de bisschop met zijne ministranten de verhoogde plaats (pulpitum = de hoogzaal), waar op feesttijden het evangelie werd gelezen. Voor dit maal echter werden van daar geene evangelie-woorden vernomen , maar de namen dergenen , die gebannen werden. Intusschen luidden de zwaarste torenklokken ; de geestelijken wierpen brandende waskaarsen op den grond , die zij met de voeten bluschten en vertraden , eene symbolische bedreiging van eeuwigen nacht en. verdoemenis , en als alien zich vervolgens op het aangezigt hadden gebogen , las een diaken , die mede op den grond lag , een ontzettend banformulier,' dat de nitgestootenen „met al hunne begunstigers in naam van de h. drieeenheid, St. Pieter, den vorst der apostelen" enz. van de gemeenschap aller christenen afsneed , hen van de kerk „in hemel en op aarde" uitsloot en „als geexcornmuniceerden en geanathematizeerden en met den duivel verdoemden" veroordeelde , „totdat zij , uit satans banden losgemaakt, zich bekeerden". Wanneer de bisschop daarna alien monniken en klerken, die tegenwoordig waren, had geboden dezelfde maledictie dagelijks in hunne eigene 1) Zie boven , II 1, bl. 421. 176 kerken of te kondigen , totdat de overtreders zich zouden onderwerpen , trad hij naar het hoogaltaar, om de mis voort te zetten. Zoodra, het pater-noster was -gelezen, vielen al de geestelijken in met den twee-en-vijftigsten psalm , een lied dat , in den vorm van een beurtzang gezongen , „de roemenden in het kwade ter eeuwige afbreking uit de *tenten der vromen en ter ontworteling uit het land der levenden" doemde Inderdaad , wij moeten erkennen, dat - de middeneeuwsche kerk de kunst verstond , om haren zin jegens *hare ongehoorzame kinderen op schrikverwekkende wijze te openbaren , en als wij ons voor een oogenblik op haar joodsch-wettiesch standpunt plaatsen , zullen wij haar daarom niet scherp veroordeelen ; maar wat indruk moest zulk bedrijf op eenigzins nadenkenden maken , als het ondernomen werd door mannen als bisschop Zweder van Kuilenburg en de zijnen tegen christenen , die geene andere schuld te hunnen laste hadden , dan dat zij een wettig gekozen kerkvoogd aanhingen boven een prelaat van bandieten-natuur, hun door den paus opgedrongen ? wij begrijpen het , dat zij toen de hierarchie en hare tucht begonnen klein te achten en hunne verontwaardiging lucht gaven in een protest , aan de christenheid der gansche wereld gerigt s. De opheffing van den ban (absolutio), waardoor de excommunicatie onder voorgeschreven vormen buiten werking gesteld en .de geexcommuniceerden met, de kerk verzoend werden kon volgens kanoniek regt alleen geschieden door,. de prelaten , van wie de straf was uitgegaan , of door hen aan wie zij die taak op officiele wijze hadden opgedragen 3. De hooge geestelijken , die ook 1) Ik gebruik hier de voorschriften aangaande de "maledictio generalis", die in de Statutes eccles. Traiect. voozkomen en in het jongere HS., dat het Necrologiton en den Ordinarius van St. Salvator te Utrecht bevat en thane in het Prov. archief aldaar berust. De woorden uit het banformulier, dFe ik in den tekst opnam , zijn in die HSS. niet uitgedrukt , waarom ik ze aan het Pontificate romanum ontleende. Zie Schilling , a. a. o. s. 168, en vgl. Bat. s. II, bl. 489, 498. 2) Vgl. boven, II , 1, bl. 186 vv. - 3) Zie Schilling, a. a. o. s. 199 ff. 117 in ons vaderland daartoe , bf door hunne cominissarissen vertegenwoordigd bf in persoon , plagten op te treden , waren vooral de pausen , onze bisschoppen en dekens. Dat de banvonnissen , die tijdens het utrechtsche schisma door Martinus V op onze vaderen gelegd werden , door een legaat van Eugenius IV opgeheven werden , heeft de lezer reeds opgemerkt De excommunicatie , waarmede David van Bourgondie in 1478 eene menigte van geestelijken en leeken strafte , werd door denzelfden kerkvoogd voorwaardelijk gerelaxeerd , toen hij hun in een brief van 1481 de zoogenaamde „absolutio ad cautelam" toestond , waardoor zij van den bap ontslagen verklaard werden , in afwachting dat zij zich onderwerpen zouden en de vereischte boete doen Het regt der dekens , om geexcommuniceerden te ,a,bsolveren , werd in 1352 door Jan van Arkel gehandhaafd, toen hij aan alle cureiten verbood een stervende , die onder den ban lag , los te maken , zoo de prelaat , die den ban had uitgesproken, tegenwoordig was of ligtelijk opgeroepen kon worden. Gaf de cureit zelf de absolutie , omdat de deken niet kon optreden , zoo had hij van zijn werk onverwijld kennis te geven aan den bisschop of diens officiaal , of aan hem, wien het absolutie-regt wettiglijk toekwam 8. Dat de absolutie , van wien zij ook verkregen werd , steeds geld. kostte , behoeft naauwelijks gezegd te worden. De dekens , die in 1532 tot ergernis van Karel V zoo vele onschuldigen met banvonnissen plaagden , zochten volgens het hof van Holland niets anders dan „'t gelt van der absolutie ofte relaxatie" 4. Toen heer Peter van den Praest te Arnhem in 1425 van den op hem gevallen ban ontslagen wenschte te worden , verschafte hem „mijn lieve heer van Egmond voor eene relaxatie en absolutie 1) Zie boven, II, 1, bl. 208. 2) Zie den brief bij Burman , III , bL 487. Over de "abso!utio ad cautelam" leze men Schilling , s. 200 f. Zij werd voormaals aan graaf Floris V verleend. Zie Delprat , Utrecht en Holland onder kerkel. ban , in het Kerkhist. archief, III , bl. 353. 3) Zie Lat. Bat. s. I , p. 194. 4) Zie bij Matth. De jwre gladii, p. 508. 12 178 twaalf arnhemsche gulden" 1 . Van de wijze , waarop de bisschop of wijbisschop van Utrecht op witte-donderdag in de kathedraal de akte der reconciliatie voltrok , gaven wij vroeger berigt 2 . Het interdict , als dwangmiddel der kerkelijke tucht in de elfde eeuw in sommige deelen van Frankrijk ingevoerd , was in het laatst der twaalfde ook in ons vaderland reeds overbekend 3. Bisschop Dirk van der Are en vele zijner opvolgers op den stoel van Utrecht , Willebrand , Jan van Zyrik , Guy van Avesnes , Frederik van Zyrik en vooral Jan van Arkel , waardeerden de instelling als een magtig wapen der hierarchic tegen hare tegenstanders , en vaardigden , evenals de bisschoppen van Munster , Luik en Keulen , sedert den aanvang der dertiende eeuw tal van synodaal-besluiten uit , waardoor zij hare krachtige handhaving- en voegzame toepassing poogden te bevorderen 4. Het kerkregt onderscheidde drieerlei interdict , het persoonlijke (interdictum personale) , het plaatselijke (interdictum locale) en het gemengde (interdictum mixtum). Het persoonlijke , dat dikwerf met excommunicatie gepaard. ging , was een dwangmiddel tegen een of meer met name aangeduide individuen , wien het Tegt werd ontzegd om bij eenige openbare godsdienstoefening tegenwoordig te zijn , waar zij zich ook mogten bevinden. Het plaatselijke was een verbod om in eene bepaalde kerk , plaats of landstreek openbare godsdienst te houden , met vrijlating aan de inwoners , om die elders waar te nemen. Het gemengde belette den onderzaten van zeker kerkgebied , hoe uitge1) Zie Van Hasselt, Geld. oudh. bl. 509. 2) Zie boven , II, 3, bl. 223 v. 3) Na de verschijning der verhandelingen van den heer Delprat , Dordrecht onder kerkel. interdict en Utrecht en Holland onder kerkel. ban, in het Kerkh,ist. archief, III , bl. 1 vv. 321 vv. , en die van mijn voormaligen leerling Dr. H. U. Meyboom , Het interdict, in het Kerkh,. fact/A. voor 1864 , bl. 136 vv. , meen ik bier mijne mededeelingen tot het meest noodige te mogen beperken. 4) De utrechtsche synodaai-besluiten zijn door Delprat , a. w. bl. 15 vv. besproken. Die van Munster, Luik en Keulen vindt men bij Hartzheim. 179 strekt het wezen mogt , eenige openlijke godsdiensthandeling uit te oefenen , hetzij ze geestelijken of leeken waren , en waar zij zich ook bevonden '. Van de toepassing dier drie soorten van interdicten in ons vaderland komen in onze kronieken en oorkonden zoo vele voorbeelden voor, dat wij slechts enkele in herinnering zullen brengen. Voorbeelden van het opleggen des persoonlijken interdicts , waaraan excommunicatie verbonden was , ontmoeten wij in diplomen van 1334 en 1410. In het eerstvermelde Tillem wordt gewag gemaakt van Jan van Polanen , van Oudshoorn en vele anderen , die in het Gein en in Marsenbroek geweld en roof gepleegd hadden ; in het ander is spraak van Jan en Willem van Arkel met hunne medestanders , door wie des bisschops grondgebied geschonden en groote verwoestingen aangerigt waren ; volgens beiden moesten de godsdienstoefeningen stilstaan in e plaatsen , waar de delinquenten of hunne vrienden en begunstigers zich ophielden 2 . Een karakteristiek voorbeeld der toepassing van het lokale interdict biedt ons de kerkelijke geschiedenis van Delft aan. Op St. Jansdag (27 December) 1498 na den middag werd in de Nieuwe-kerk ter genoemde stede eel bisschoppelijk mandaat afgekondigd , dat alle godsdiensthandelingen in het heiligdom verbood , het zingen der getijden en missen , het doopen , trouwen begraven en alle andere kerkdiensten behalve het preeken. Het interdict duurde vijf weken en drie dagen , waarin het echter den parochianen der kerk vrijstond , in de Oude-kerk hunner stad alles te doen en te genieten , wat hun in de Nieuwe-kerk niet veroorloofd was. De oorzaak der straf was wanbetaling van. wege Delft aan een gunsteling van den bisschop , die te Utrecht woonde. Die man had des kerkvoogds hulp ten behoeve zijner beurs ingeroepen , maar met de kerkelijke toestanden van Delft weinig bekend , 1) Zie Schilling , a. a. o. s. 68 f. 2) Zie bij Van Mieris , II , bl. 558 , IV, bl. 141. Men herinnere zich, wat ik boven , bl. 173 , aang. Willem van Duvenvoerde berigtte. 12* 180 deed hij in plaats an de Oude-kerk , die „de principale" was , de Nieuwe den last zijner vervolging dragen ! Een voorbeeld van gemengd interdict treffen wij onder vele andere in de geschiedenissen van Friesland aan , waarbij wij voor een oogenblik willen stilstaan , opdat de lezer gelegenheid hebbe , zich van den aard der zaak eene duidelijke voorstelling te vormen. Omstreeks het jaar 1270 heerschten tusschen de Lauwers en de Eems de treurigste burgertwisten. Een aanzienlijk man , Rodbern geheeten , had het ambt van den overleden deken van Fermsum voor zijn zoon , een knaap van veertien jaren , weten te verwerven , een feit dat de gemeenten van het Oldambt in hartstogtelijke beweging bragt. Men klaagde over verwaarloozing der kerkbelangen ; over verschillende afpersingen , waaraan de bisschop van Munster, onder wien men ressorteerde , en diens prelaten zich schuldig maakten ; over het ongebonden lev en der geestelijken enz. Die van Oldambt kwamen in openbaren opstand en die van Reiderland en omliggende gewesten volgden hun voorbeeld. Het gezag van den kerkvoogd gold voor niets ; zijne aanhangers en die van den deken werden geplunderd en vervolgd , en straks legde bisschop Gerard het generaal interdict op die landstreken. In vele plaatsen stonden onmiddellijk de kerkdiensten stil ; de klokken zwegen , de kruisen en beelden in de kerken werden afgenomen of bedekt , de kinderen net gedoopt , de bruidsparen niet getrouwd , de dooden niet . begraven. In het Oldambt echter dwong men de priesters, met hunne diensten voort te varen , waardoor zij noodzakelijk in gevaar kwamen van door den bisschop geexcommuniceerd te worden 2 . Intusschen gaven de opstandelingen een geschrift uit , waarin zij hunne kerkstraf onregtvaardig en goddeloos heetten , de dekens irreguliere prelaten , daar zij gehuwd waren , 1) Zie Oud1. van Delfl. bl. 99 v. 2) Vier jaren te voren bepaalde de destijds gehouden synode van Seulen : si quis sacerdos in loco — interdicto celebraverit — ex tune incurrat ipso facto excommunications sententiam". Hartzheim, III , p. 630. 181 bloedzuigers enz. Dat dit manifest weinig baatte , spreekt van zelf. De kerkvoogd handhaafde het interdict en daarbij zijn verbod , orn met de onder den kerkban liggende lieden eenige handelsgemeenschap te houden. Daar te gelijker tijd pest en hongersnood heerschten werden de inwoners aan onuitsprekelijke ellende prijs gegeven , die slechts in geringe mate gelenigd werd door de barmhartigheid van sommige kloosterlingen, wier gemoed van de strengheid der kerk afkeerig was. In 1272 klom de nood ten toppunt : gansche huisgezinnen stierven weg ; velen verlieten hun geboortegrond ; die bleven , voedden zich vaafc. met brandnetels en ander onkruid. Het interdict duurde tot in 1276 , toen men zich aan den bisschop morrend onderwierp '. De prelaten , die onze voorvaderen met hunne interdicten kwelden , waren behalve de pausen de aartsbisschoppen van Keulen , onze bisschoppen en hunne aartsdiakenen of proosten , vooral de dekens en niet zelden de kapittelen , inzonderheid die van Utrecht. Tot beteugeling van den willekeur 3 en de onberadenheid der dekens , bij de toepassing van het dwangmiddel , bepaalde Jan van. Arkel in 1355 , dat zij Beene interdicten mogten opleggen , tenzij ze eerst behoorlijk kennis genomen hadden van de schuld dergenen , die zij straften 4. Omstreeks twintig jaren later schonk Arnold van Hoorn aan de geestelijkheid van Leiden het regt , om in spijt van dekanale en andere interdicten , die op hen mogten vallen , met hunne kerkdiensten voort te varen , zoolang hij zelf of andere bevoegde regters die interdicten niet bekrachtigd hadden 5. In het concordaat , dat in 1434 door 1) Zie Mencon. Chiron. in Matth. Anal. II , p. 183 s. ; vgl. Delprat , t. a. p1. bl. 21 v. 2) Voorbeelden van pauSelijke en aartsbisschoppelijke interdicten over onze landgenooten bragten wij bij herhaling bij. Zie boven , II, N. 29 , 121, 160, 199 vv. 225. 3) Men herinnere zich meervermelden Herdricus van Schildwolde, van wien gezegd werd : ilecclesias claudit et aperit pr o pr e ti o". Emon. Citron. bij Matth. Anal. II, p. 71. 4) Zie Lat. Bat. s. I, p. 197. 5) Bat. s. II, bl. 370. 182 Rudolf van Diepholt met Philips van Bourgondie gesloten werd, heet het dat de dekens zich voortaan zullen wachten „met sententien van interdiction te fulmineren", tenzij ze goede gronden voor hun bedrijf kunnen aanwijzen t. De interdicten van onze utrechtsche kapittelen gingen doorgaans van de proosten dier corporation uit. Onder sommige aanteekeningen in den ordinarius van het domeollegie leest men , dat de schepenen der kathedraalstad verpligt waren , jaarlijks voor den derden dag na St. Maarten aan de domheeren eenige gelden te betalen ; zoo die gelden niet inkwamen, of maar eenige solidi te weinig , kon de proost onverwijld „het interdict op alle kerken der stad leggen", totdat de schepenen hem behoorlijk voldoening hadden gegeven 2 . In vele gevallen echter traden de gansche corporation op , om onder de benaming van cessatie (cessatio a divinis) een interdict van eigenaardig karakter in toepassing te brengen. Dit geschiedde dan wanneer de kapittelheeren van den bisschop of andere kerkelijke of wereldlijke magthebbers onregt leden of meenden te Wen. Als hunne klagten door zulke aanzienlijke mannen niet verhoord werden, staakten zij hunne kerkdiensten geheel of gedeeltelijk. Gebeurde het laatste , dan werd slechts gene klok als de heeren tot het houden der getijden zouden zamenkomen , en in plants van den gewonen zang werd de gansche liturgie net zachte stem (submissa voce) gelezen S. Zoo , de kapittelen alle vijf tot cessatie kwamen , waren de geestelijken van alle kerken der stall verpligt hun voorbeeld te volgen 4 . 1) Zie bij Boxhorn , Nederl. historie , bl. 165. Bij Van MieHs , IV, bl. 1030 , is de tekst bedorven. 2) Men vindt deze bepaling voor den Ordinarius in het boven , II , 1, bl. 237 n. 1, 298 n. 2, vermelde HS. der veertiende eeuw. 3) Wat de term ,,voce submissa" beteekent , leert een synodaal-besluit van Keulen van 1281 bij Hartzheim , III , p. 670. Men las zoo , dat de stem alleen in het koor hoorbaar was. 4) Deze en andere bijzonderheden aangaande de "cessatio a divinis" konien in de Statuta eccles. Traiect. voor. Vgl. Schilling, a. a. o. s. 91 ff. Voorheelden van de toepassing der zaak vermeldde ik boven, II, 1 , bl. 121 , 125, 142, 214. 183 Dat onze hooge geestelijkheid er steeds op uit was om hare Interdicten en cessation te handhaven , spreekt van zelf; maar niet zelden viel het haar moeijelijk. Toen de prelaten en kanoniken der vijf kapittelen te Utrecht in 1254 van eenige ridders (milites) en bu'rgers der stad schade aan hunne goederen , tienden enz. hadden geleden , staakten zij eenparig de diensten , terwijl -zij aan alle kloosterlingen en seculiere klerken in hunne omgeving bevel gaven om hetzelfde te doen. Maar vele monniken en priesters waren aan dit bevel ongehoorzaam. Zij gaven voor, medelijden te hebben met de delinquenten , en vierden hunne missen en getijden luisterrijker dan ooit , een bewijs van goedertierenheid , dat vermoedelijk groote'voordeelen aan hunne kas bragt. De vijf collegien wendden zich nu tot paus Alexander IV, die aan den scholaster Johannes van Keulen last gaf, de ergernis onzer kapittelheeren voortaan te weren. Of dit gelukte , weten wij niet , maar zeker is het , dat de abt van Egmond nog in 1258, als cornmissaris van Johannes , voor dezelfde zaak moest optreden 1, en dat zich in 1456 op nieuw bewijzen voordeden , dat niet alle kloosterlingen gereed waren het interdict of de cessatie , die van de vijf kapittelen aangezegd was , te eerbiedigen , wat zich begrijpen laat , daar (le pausen aan de minderbroeders en dominikanen en aan andere religieusen het privilegie van exemtie ten aanzien van deze dwangmiddelen hadden gegeven , dat evenwel voor het pauselijk alvermogen steeds herroepbaar was Een bewijs van verstandige zorg voor de handhaving van hun gezag werd door onze kapittelheeren gegeven , toen zij in het midden en het laatst van de veertiende eeuw , na rijp beraad , bij herhaling de grondstelling voor elkander uitspraken , dat men in zaken van interdict en 1) 1k putte het bovenstaande uit een onuitgegeven brief van den keulschen scholasticus , dien ik afschreef uit het oudere HS. der Statuta eccl. Traiect. 2) Zie het diploom bij Matth. De jure gladii, p. 506 s.; vgl. Schilling, a. a. 0. 8. 83, en boven , II, 2 , bl. 93. 184 cessatie voortaan met de hoogste bezadigdheid en wijsheid moest te work gaan , „naardien het beter is een schuldige ongestraft te laten , dan een onschuldige on.regtvaardig te kastijden" Waren al onze prelaten voortdurend aan dit beginsel trouw geweest , menig kerkelijk schandaal ware vermeden geworden. Maar velen schijnen het niet gekend of vergeten te hebben ! Onder de beschuldigingen , die door Karel V, staande het bestuur van bisschop Hendrik van Beijeren , tegen de geestelijken der dioecese van Utrecht werden uitgebragt , ontmoet men het verwijt , dat zij in dagen waarin men het mogelijke moest doen , om het yolk aan de kerk verbonden te houden , juist het tegendeel deden , door op de roekeloosste wijze om den wille van enkele , vaak zeer weinig schuldige overtreders gansche gemeenten met generale en personele interdicten te plagen , zooals nog onlangs tot ergernis van alle bweldenkenden te Delft , te Rotterdam , te Goes , te Veenhuizen en elders geschied was 2. § 4. De aflaat. Terwijl de kerk bij hare excommunication , interdicten en cessation maar al te dikvverf in een stiefmoederlijk karakter optrad , meer geschikt om de ruwe geesten harer kinderen te verharden dan te verbeteren , stelde zij zich in gevaar, door roekelooze uitdeeling en verkoop van aflaten d.e kracht harer tucht geheel te ontzenuwen. 1) , Sanctius est facinus nocentis impunitum relinquere quam inuocentern condempnare". Aldus de Statuta eccl. Traiect. Blijkens stukken van 1385 en 1424 in den Ordina/rius van St. Salvator (zie boven , II , 1, bl. 298 n. 2) waren er destijds onder de kanoniken van de vijf kapittelen , die ten aanzien van de uitoefening van interdict en cessatie gemoedelijke bezwaren uitdrukten. 2) Zie het merkwaardige stuk bij Dodt, Archie! , III , bl. 17. 185 Eenige mededeelingen aangaande dit inderdaad zonderling verschijnsel , dat in het kerkelijk leven onzer middeneeuwsche voorgeslachten eene zoo belangrijke en vaak droevige rol speelde , mogen hier niet ontbreken Wat is aflaat? Kwijtschelding van tijdelijke kerkstraffen, of — vergiffenis van zonden aan deze en aan gene zijde van het graf? Zoo vraagt nog heden menig proteStant , die het kerkelijk bedrijf zijner roomsche niedechristenen met belangstelling gadeslaat , en — zoo vroeg ook menigeen onder onze vaderen vthir den dag der hervorming. En ails de protestant uit schriften van roomsche geleerd.en onzer dagen antwoorden verrieemt , die hem als raadselen toeklinken , zoo hij in de gymnastiek der middeneeuwsche dialectiek niet eenige ervaring heeft opgedaan — onze vaderen hoorden antwoorden , die met elkander in grove tegenspraak stonden. „Aflaat" — zoo lezen wij in een. volksboekske , dat in HS. tot ons kwam 2 — „aflaat is ons gesteld om de pijnen te kwijten , die men lijden zou", een middel derhalve , waardoor men van de kerkelijke boetestraffen wordt bevrijd; „want veertig dagen aflaats is zooveel of een mensch van den . priestwagz,voijnebchtzdvrig dagen poenitentie te doen , en dat hij van die poenitentie werd vrijgesproken". Hier vinden wij de orthodoxe leer aangaande, de zaak , die dan aangevuld wordt dooi de sedert Thomas Aquinas overal aangenomen stelling aangaande „de overvloedige verdiensten van Christus en de heiligen". „Vele heiligen in de kerk hebben pijnen geleden , die zij niet verdiend hebben , en de passie van 1) Overzigten van de algemeene geschiedenis der aflaten werden van roomschgezinde zijde geleverd door Binterim , V, 3 , s. 446 If. , GrOne , Regensb. 1863 , en and. Bijdragen her ablass, seine gesch. and bedeut. tot de kennis hunner geschiedenis op onzen bodem van de hand van gist, Ackersdijk en Moll ontmoet men in het Archief, I, bl. 145 vv. III , bl. 413 vv. en Studi6z en bijdr. op 't gebied der hist. theol. I , bl. 153 vv. Den tegenwoordigen staat der aflaatszaak in de roomsche kerk kan men leeren kennen uit het geschrift van den jesult Maurel , wiens in 't fransch geschreven werk in Duitschland (Paderborn 1860) onder den titel : Die ableisse, ihr wesen and ihr gebra/uch, verscheen. 2) Zie boven , bl. 169 n. 2. 186 Christus is goed genoeg om te voldoen voor al de zonden der wereld , ja duizend werelden ; en de verdiensten van den Heer en zijne santen zijn gelegd in den what der kerke , waarvan aan St. Pieter de sleutel werd bevolen , en St. Pieter geeft daarvan , en, de paus in St. Pieter naam , zooveel hem oorbaar dunkt te zijn". Maar wat werkt dan de aflaat? Immers opheffing . van kanoNeen , zegt hetnieke straffen of poenitentie-akten 2 zelfde volksboek op dezelfde bladzijde, veel meer : „aflaat is middel om onze zonden te vrijen en te kwijten , en de paus kan een gemeen aflaat geven voor al de zonden, en andere prelaten zooveel als hun veroorloofd is" '. Dat de verwarring , die in deze voorstelling heerscht, eene alom verbreide is geweest , lijdt geen twijfel, en dat pausen en andere prelaten door uitdrukkingen in hunne aflaatbrieven , die men naauwelijks duister mag noemen , die verwarring hebben vermeerderd, is zeker. De kerkvergadering van Clermont beloofde alien, die ter bevrijding van het heilige land het kruis aannamen, dat hun de togt voor all e bo e t e aangerekend zou worden (pro omni poenitentia). Die taal is verstaanbaar. Maar Innocentius III , die zich niet stedehouder van St. Pieter, maar van Christus , ja „plaatsvervanger van God op aarde" noemde , kon en moest andere woorden bezigen : die zich in persoon of anderzins jegens de kruisvaart verdienstelijk maakten , ontvingen van hem volkomen vergiffenis van zonden (plenam suorum peccatorum veniam). Bonifacius VIII gebruikte in de bul voor zijn jubel-aflaat dezelfde formule , maar onder aanwendin.g van den overtreffenden trap (immo pleni ssimam omnium suorum peccatorum veniam). Andere brieven beloven vergiffenis van schuld en straf (absolvunt 1) Het boek Van den seven saeramenten, dat ongeveer dezelfde leeringen bevat , zegt dat //die paeus , die in die stadt Gods is", zoo veel aflaat mag geven, al s h ij w i 1; een aartsbisschop en bisschop bij kerkwijdingen honderd , en voor sommige goede werken veertig dagen. 187 a culpa et poena) , eene uitdrukking , die door het concilie van Constanz bedenkelijk geacht werd Zoo verwonderen wij er ons dan niet over, dat een - Wessel Gansfort , toen hij op zijne wijze den aflaat bestreed , van vroom bedrog (pia fraus) en niet booze bedriegelijkheid (dolus non malus) mompelde , terwijl hij het daarenboven onbewimpeld uitsprak , dat het yolk andere gedachten. van de zaak had dan de paus , en het verwerven van een vollen aflaat gelijkstelde met „het verkrijgen van een ongehinderden overgang tot de zaligheid" 2 . De gelegenheden , onzen vaderen verstrekt om aflaten te „verdienen", waren sedert de kruistogten - wonderbaar talrijk en werden door pausen , kardinalen en legaten , door bisschoppen en suffraganen van Utrecht en andere dioecesen 3, vooral in de twee laatste eeuwen van dit tijdvak, onophoudelijk vermenigvuldigd , zoodat ook met het oog op de nederlandsche christenheid gezegd mag worden , wat een enthousiastiesch vriend der zaak onlangs vol devotie van de gansche middeneeuwsche kerk verklaarde : „alle sluizen des aflaats waTen door haar geopend ; als uit een onuitputtelijken hoorn des overvloeds liet de braid van. Christus hare genadeschatten op hare geloovige en boetvaardige kinderen neerstroomen" 4. Aflaten werden verleend voor hezoeken _ en offers in geld en andere voorwerpen , aan kerken en altaren , kloosters en gestichten 1) Zie Grone , a. a. o. s. 133. 2) Zie Wessell Opera omn. p. 808 , 878. Ook orthodox-roomsche geleerden , gelijk Grone (a. a. o. s. 104) komen er rondborstig voor uit, dat het met de kerkleer aang. den aflaat in de middeneeuwen kwalijk gesteld was. Zie vooral ook Friedrich , Johann Wessel , Regensb. 1862 , s. 234 ff. Dat niet alleen het yolk , maar ook geleerde lieden een vollen aflaat als waarborg voor volkomen zondenvergiffenis aanmerkten , leert het grafschrift van Egmond op Gerard van Poelgeest , die in 1476 stierf na voor zijne abdij van Sixtus IV eene bul "de indulgentiis plenariis" verworven te hebben : , Thesauros aperit Sixtus , dat cuncta per octo [dies] crimina dimitti". Zie Joh. a Leidis , Annal. Egmund. p. 118 s. 3) Volgens Arend, II , 2 , bl. 347, zal ook de deken van Drenthe aflaten iegeven hebben. Dit is misverstand. Het regte vindt men in de Overijss, chron. bij Dumbar, Anal. II , p. 345. 4) Aldus Grone , a. a. o. s. 76. 188 van weldadigheid gebragt '; voor het volgen van den priester, als hij met „het heilige" op weg was naar de woning eens kranken 2; voor het omgaan van kerkhoven onder het prevelen van pater-poster of ave-maria 3; voor het bidden van diezelfde gebeden bij sommige heiligenbeelden , relieken en kruisen , of onder het luiden der ave-mariaklok in het avonduur 4 ; voor het trekken van de klok bij opkomend onweder 5 ; voor het zingen of bijwonen van eenige bevoorregte missen of zangen 6 ; voor het lezen van zekere gebedsformulieren in kloostereel of woonvertrek , formulieren die te regt of onregt van dezen of genen paus , of door tusschenkomst van een beroemd geestelijke verkregen heetten te zijn 7, enz. enz. Als een allerzonderlingst en schromelijk veel beteekenend middel , om in bezit van aflaten te komen , moeten wij nog de loterij vermelden , die in 1518 ten behoeve van de kerk van Bergen op Zoom gehouden en te Utrecht door den m.agistraat aanbevolen werd 8. 1) Zie b. v. de aanteek. bij Dodt, Archief, VII , bl. 232; Van Mieris, II, bl. 136; boven, II, 1, bl. 119 v. II, 2, bl. 26, en II, 3, bl. 130 v. Dat het woord visitare" in de taal der aflaten zooveel beteekent als "offeren", ziet men uit den pausel. brief bij Matth. Fund. eccl. p. 266 s. 2) Zie b. v. het diploom bij Matth. Fund. eccl. p. 370; boven , bl. 52. 3) Zie b. v. Nederl. archief, VII , bl. 151; Oudh. van Zuid-holl. bl. 318. 4) Zie b. v. Oudh. van Rhijnl. M. 445 ; Chron. Windes. p. 122, 148; Bat. s. II, bl. 526; Fund. eccl. p. 367; Nederl. archief, VII, bl. 151. 5) Zie b. v. Fund. eccl. p. 370; Oudh. van Rhijnl. , bl, 445. 6) Zie boven, II, 3 , bl. 322. In de gedrukte utrechtsche missalen (zie boven , II, 3, bl. 209 n. 2) van 1515 en 1540, leest men bij de Missa de nomine Jesu : "quicunque bane missam celebrat , habebit tria millia annorum indulgentiarum, concessa a Bonifacio papa". Bij de Missa in festo yconice Salvatoris, quando imago eius a Judais fuit percussa, die 19 Nov. en de Missa de omnibus poenis Christi, ontmoet men deze aan.- teak. : "Innocentius papa III hanc missam dicentibus omnium peccatorum suorum remissionem concessit". 7) Over zulke formulieren later sneer. 8) , Voert /ad die raet moeten , dat bynnen der stadt van Bergen opten Zoom tot der heiligher kerken behoef wesen sal erne loterye, daer niet allene veel o fl a ten, maer oock veel costelycke prijsen te winuen sellen wesen , die men daervan voer der kerken , onset' stathuys ende poerOn uuthangen ende eleven sal". ITit het utrechtsch Buerspraecboek medeged. in Van der Mondes Tijdschr. voor gesch. van Utr. 1842, bl. 243 ; vgl. Fokker, Gem& der loterijen in de Nederl. Amst. 1862, bl. 13. Te Utrecht, 189 De vermeende waarde der aflaten, waardoor men hoofdzakelijk verkorting van lijden in het vagevuur hoopte te verwerven — in dien zin leerden onze volksboeken , b. v. dat „van den seven sacramenten" — was zeer ongelijk. De meeste brieven spraken van veertig , honderd en twee honderd dagen ; maar men ontmoet er ook — vermoedelijk zijn deze valsche of vervalschte — die evenveel jaren van afslag op het verblijf in de onderwereld toezeggen , „als er druppelen water in de zee of korrels zand op de aarde zijn" s. De meest gezochte aflaat was intusschen de voile. Deze , gelijk men reeds opmerkte , was vooral tijdens de kruistogten verkrijgbaar, niet alleen de kruistogten naar het oosten , maar ook die tegen de oproerige Drenthenaars , de albigensen , husieten enz. 4 , en daarenboven bij sommige kerken binnen onze grenzen 5, en vooral bij gelegenheid van Romes jubileen en post-jubil4en. Het roomsche jubile is eene instelling van pans Bonifaemus vIII die, daartoe geleid door hierarchische en finantiele bedoelingen , bepaalde dat in het jaar 1300 , en vervol, waar loterijen ten behoeve van stads-flnantien in de vijftiende eeuw gewoon waren , gaf men in 1454 onder andere prijzen ook ,zilveren kruisen". Zie Burman, Jaa/rb. II, bl. 50 , 69 101, 238. 1) Zie boven , II , 3, bl. 21. De auteur zegt : ',Nem ende verstant , dat by alsoe dat een sondaer offivich worde ende dat hi int vaghevier dusent iaer lyden sonde moeten , heeft die sondaer so veel iaren van oflaten binnen sijn leven vercreghen ghehadt , hem overlopende teghens tvoldoen van sinen voersonden , hi wordt van die pine des vagheviers van dese dusent iaren verlost". 2) Over valsche aflaten zie men Oudh. vain Dev. I , bl. 519 vv. , van Kennemerl. bl. 191 , 193 ; vgl. Binterim , V, 3 , s. 495 ff. 3) Aldus in een HS. met gebeden enz. in mijn bezit. Op eene houtsnede , die tusschen 1455 en 1471 gedrukt werd en den gekruisten Heer met de werktuigen der passie vertoont , het veronica-beeld enz. , worden van wege "paus Gregorius ende noch ij pause" 14,000 jaren aflaats beons Heren wapenen aensiet , daer hi mede dogede sijn verloofd aan driet", vermoedelijk om koopers voor: het inderdaad fraaije kunstwerk te lokken. Zie Holtrop , Ilionum. typogr. livr. VI, N. 32. 4) Zie boven, II , 1, bl. 31 , 109, 126 , en II , 3 , bl. 123; vgl. Beka, p. 72 ; Kist, Archie.f , I , bl. 156 ; GrOne, a. a. o. s. 65. 5) Vollen aflaat kon men op zekere dagen halen te Egmond (zie Joh. a Leidis , 1. 1. p. 118 s.) , to Zwol (zie Oudh. van Dev. II , bl. 68) en eld. 190 gens bij den aanvang van iedere eeuw , een voile aflaat zou te beurt vallen aan alle beevaartgarigers naar Rome, die er eenige dagen vertoeven en in de kerken van Petrus en Paulus hunne gebeden en gaven offeren zouden. De algemeene devotie , die in het oog der manner van de hoog-kerkelijke rigting door het feest verwekt werd, en de rijke winsten , die het aan de schatkist der pausen aanbragt , deden Bonifacius' opvolgers den termijn allengs verkorten , zoodat het eindelijk om de vijf en twintig jaren werd gevierd , nadat men ook de zoogenaamde postjubileen had ingevoerd , waarbij aan duizenden en honderdduizenden , die de roomsche vaart niet gemaakt hadden , gelegenheid werd geschonken , om in hun vaderland gedurende eenigen tijd denzelfden aflaat te verkrijgen , zoo zij aan de daartoe gecommitteerde aflaatkramers maar geheel of gedeeltelijk dezelfde som initreikten , die zij vermoedelijk ingeboet zouden hebben. , zoo zij den togt werkelijk volbragt hadden Dat onze voorvaderen in de belangstelling , die de westersche christenheid allerwegen voor deze teekenen van pauselijke barmhartigheid openbaarde , telkens wanneer een jubile aanbrak , maar al te zeer deelden , is zeker. Lodewijk van Velthem wist , dat de vaart van 1300 door velen , die de reis naar Rome maakten , 1 „luttel i;,-eprezen werd", en dat menigeen tijdens zijn pelgrimschap in ellende den dood vond 2 . Het jubeljaar van 1350 staat in sommige onzer kronieken aangeteekend 3 . Dat van 1390 en het daaraan verbonden post-jubile werd door geheel Duitschland met enthousiasme gevierd. De aflaat. handel te Rome en later te Keulen , Maagdenburg en elders was uiterrnate productief, maar daar de aflaatbrieven steeds van offerende handen der geloovigen (manus adiutrices) spraken , waren er ook niet weinigen , die 1) Een overzigt van de roomsche jubileen vinat men bij Grone , s. 66 ff., bij Kist , Arelbief, I , bl. 157 vv. en and. 2) Zie de pl. bij Kist, t. a. pl. 164. 3) Zie Le Long , Reform. van Amsterd. bl. 272. 191 de pauselijke genadegaven met achterdocht gadesloegen 1 . Daartoe behoorde vermoedelijk Johan de Waal , destijds prior der regulieren te Zwol. Toen deze Salome Sticke, later eene beroemde non te Diepenveen , hoorde klagen , dat zij met de velen , die naar Rome togen „om het gulden jaar te vieren", niet mede durfde trekken , daar „het haar gruwelde", dat zij de lieden in den vreemde niet zou verstaan , riep hij haar toe : „volg mij , en gij zult eene roomsche vaart doen"! De goede man voerde de twintigjarige maagd echter niet naar de pauselijke stad , maar naar Deventer, waar zij in Meester-geertshuis opgenomen en onder de leiding van Johannes Brinckerinck eene hoog vereerde devote werd 2 . Anders evenwel dachten vele Delvenaars. Jacob Jansz. , Martijn Gijsbrechtsz. , Hugo Bruyn , Dirk van Delft , Wichman en andere vromen wenschten „het jaar van gracie" in vollen vorm te vieren. Zij toefden tien dagen te Rome „en deden het ding , waarom zij gekomen waren". De terugreis kostte sommigen het leven , alien velerlei ellende s. Van alle jubileen , aan welker viering onze vaderen deelnamen , is dat van 1450 voor ons het merkwaardigst, omdat wij dienaangaande uit de pen van tijdgenooten vele en tot in bijzonderheden afdalende berigten ontvingen, waarom wij er iets langer bij willen stilstaan. Reeds een paar jaren vacir 1450 begonnen door ons gansche vaderland aangaande het naderende feest te Rome geruchten in omloop te komen , waardoor de gemoederen van alle kerkelijk gezinde lieden in wonderlijke spanning werden gebragt. Die geruchten , zegt de kroniek van den destijds levenden Frederik van Heilo , werden boofdzakelijk door eene ondergeschoven but op naam van paus Clemens VI veroorzaakt 4 , en door de inbeelding en ligt1) Zie Chiron. mayn. Belq. ed. Pistorii , p. 333 s. 2) Volgens mijn HS. D. Zie boven, II , 2, bl. 355 n. 4. 3) Zie het naieve verhaal , door Kist medegedeeld in het Nieuw archief, II , bl. 282 vv. 4) Men vindt die bul bij Hoornbeek, Examen bulke papal. qua Innocentius I abroga/re nititur pacem Germania, Ultraj. 1653. Gieseler, IT, 3 , 192 geloovigheid. der onkundige menigte. Die de vaart zou ondernemen , zoo zei' men, behoefde niet bevreesd te zijn voor de gevaarlijke reis : stierf men onderweg , de paus verschafte volledige zondenvergeving en goede engelen., die de uit het ligchaam scheidende zielen naar het land der eeuwige vreugde zouden voeren. Was iemand onzeker aangaande zijn genadestaat , de beevaart kon hem met zijn wel of wee volkomen bekend maken : het jubeljaar heette toch guldenjaar, omdat aan de Pieterskerk te Rome zekere gouden deuren waren , die , anders altijd gesloten , bij het ingaan van „den tijd. van gracie" door eene onzigtbare hand geopend werden. Kon iemand door die deuren vrij naar binnen gaan , zoo had hij daarin het teeken van vrede bij God , en daarna eeuwige zaligheid te wachten ; mislukte hem de doorgang niettegenstaande alle inspanning , dan wist hij wat hem to doen stond , opdat hij het eeuwig verderf nog mogt ontvlieden '. Door deze en dergelijke volksverhalen bewogen, maakte men zich alom gereed tot den togt. Grovere zondaren grepen. naar den pelgrimstaf, omdat zij door hun schuldgevoel werden gejaagd ; kloosterlingen van ligten zin , omdat zij de tucht moede waren en een avontuurlijk leven wenschten ; vromen omdat zij op versterking hunner godsvrucht en het loon des goeden werks hoopten. Reeds in Junij 1448 aanvaarde een blinde Fries, Folpert geheeten , de verre reis , voorzien van een brief van twee abten , die den armed mensch aan de barmhartigheid der gansche christenheid aanbeval , dat men hem in alle bezwaren bijstaan -en , zoo hij onder weg sterven mogt , eerlijk begraven zou 2. Straks raakte de gansche wereld der devoten , destijds zoo talrijk in ons land , in beweging. De oversten van het kapittel van Sion en Windesheim werden bevreesd , dat hunne gestichten ontvolkt zouden worden , en kondigden een streng verbod af, s. 290 geeft haar in uittreksel. In haar geheel ontmoet men haar in den boven , II , 1, bl. 36'3 n. 2 , vermelden codex van W. Wouman. 1) Zie Fred. van Heilo bij Pool , a. w. bl. 133 v. 2) Zie den brief in Oudh. van Vriesland , I , bl. 420. 193 maar voor velen to vergeefs : deze schonden hunne gelofte van gehoorzaimheid, daar de genade van den pans en de zorg voor eigen zaligheid hen voortdreven. Zij ontvlugtten de kloosterpoort en snelden , meestal den Rijn langs, over Bazel naar Italie. Ook nu werden zee'. velen het slagtoffer van de gevaren der verre refs ; anderen stierven , ten gevolge van honger of onmatigheid , in en Die terugkwamen , zegt Frederik van buiten Rome „hadden niet zelden , Gods genade verloren , Heilo ofschoon zij 's pausen aflaat hadden gewonnen". Hunne hoofden en harten waren verwilderd en ongeschikt geworden voor kerk en klooster en maatschappij , en die als ernstige menschen waren uitgegaan en teruggekomen, wisten maar al te veel te verhalen van de schraapzucht der pauselijke geestelijken en van de spotternij , waarmede „de Romeinen" hen hadden ontvangen , als deze den vreemdelingen lagchende toeriepen : „wat komt ge hier zoeken ? Hebt ge vader of moeder vermoord ? Is God niet meer in uw eigen land" s? Nog voordat het jubeljaar 1450 inging , waren er in versebillende landen vorsten en kloosterprelaten , die bij Nikolaas.,V aanzoek. deden om gelegenheid tot het verdienen van den aflaat op hun eigen bodem. Maar de pans antwoordde , aat dit wegens de schade , die daaruit „voor de stad Rome" zou voortvloeijen , voorshands niet, geschieden kon : men moest geduld hebben tot het volgende jaar, als het po.stjubile inviel. Dit postjubile bleef dan ook niet achterwege. Op bede van. Philips van Bourgondie werd de genadeschat te Mechelen voor de Nedellanders geopend , die nu in scharen derwaarts togen. Frederik van Heilo zegt , dat de aflaatkramers en anderen , die de offers in ontvangst namen , het geld bij vaten teklen. Ten zelfden tijde doorreisde Nikolaas van Cusa ions -taderland, die op . pauselijk gezag te Haarlem, 1) Vgl. Thomas a Kemp. Chiron. mont. s. Agnet. p. 105 s. 2) Bij Pool, t. a. pl. Vgl. Clsron. Windes. p. 153. 3) Zie bij Pool, t. a. pl. bl. 140 v. 13 194 Dordrecht , Delft , Leiden en op vele plaatsen in het Sticht , in Gelder- en Friesland den aflaat verkrijgbaar stelde, en zulki vaak op verzoek der gemeente-besturen, die daardoor voor een tijd een buitengewoon vertier aan hunne steden bezorgden , vooral wanneer zij , gelijk de magistraat van Dordrecht deed aan vreemde aflaatkoopers vrijgeleide en veiligheid bij hun komen en gaan verzekerden. De vorm , dien men bij den handel in acht nam , was overal dezelfde. Die den aflaat begeerden , stortten een vierde van de som , die zij voor de reis naar Rome zouden gebruikt hebben , in zekere kisten ten behoeve van de fabriek der kerken van Rome , en beloofden ook zekere vasten en andere werken van onthouding (abstinentias) te zullen uitoefenen. Een gedeelte van de offers kwam echter aan de fabriek der kerken van de gemeenten , waar de gaven ontvangen werden , en een ander gedeelte aan Philips van Bourgondie ; het voor Rome bestemde werd aan den pauselijken nuncius Anthonius de Forlinio uitgereikt 2. Dat hier en daar over de winsten gekibbeld werd laat zich vermoeden. Zeker is het , dat nog in 1461 een legaat van den paus te Leiden verscheen , om eene aanzienlijke som in ontvangst te nemen , die daar ten gevolge van twisten met Philips van Bourgondie „in den toren in sequester stond" 3. Aflaten , die in de schatting onzer voorgeslachten eene groote waarde hadden en daarom ook onze- aandacht verdienen , waren die der kerken van Rome , die van 1) Zie Archief, IX , bl. 503 v. Het aid. afgedrukte stuk werd mij in meer volledigen staat uit het archief der stad Dordrecht verstrekt door Mr. P. Van den Brandeler. 2) Zie Frederik van Heilo , t. a. pl. bl. 144, en de aanteekeningen van Pool ald. Vgl. Chron. Windes. p. '150; Magnum, Chron. Belt'. p. 380. 3) Zie Vonyk voor 1850 van het hist. gen. te Utrecht , bl. 416. Over de jubileen en postjubilekt van 1475 , 1500 en 1525 zie men Burman , Jaarb. III , bl. 189 v. ; Wagenaar, Amsterdam, I, bl. 197; Le Long , Reform. van Amst. bl. 427 , 464 ; Kist , Archie', I, bl. 169, 171; [Molhuysens] Register van Kamp. I, bl. 13 vv. ; Van Asch van Wijk , Archief, I, bl. 100 vv. II , b1.133 , en and. 195 Portiuncula en die van het eiland Cyprus. De zeven hoofdkerken van Rome , - waar een schat van relieken bewaard werd, waren van oudsher geliefde plaatsen , waarheen zich tat van bedevaartgangers wendde. Om het bezoek der geloovigen in die heiligdommen aanlokkelijk te maken , werden er voortdurend door de pausen aflaten aan geschonken , die op gezette dagen des jaars verdiend konden .worden , 'en daar er behalve de zeven hoofdkerken in de stad nog zeer vele andere waren , die almede door het bezit van relieken en door historische of legendarische berigten in het oog der devoten gewijd waren , werden ook aan die heiligdommen met soortgelijk oogmerk soortgelijke pauselijke gunsten verleend 1 . In de eerste eeuwen van dit tijdvak kon men de aflaten dier kerken vermoedelijk niet winnen , tenzij men in persoon naar Rome opging ; later echter ontfermde zich Eugenius IV, en misschien reeds deze en gene zijner voorgangers , over de heilbegeerigen , die tot den verren togt niet bekwaam waren , waarom hun gelegenheid bereid werd, om ook in het vaderland den begeerden schat te verwerven , door naar zekere voorgeschreven wijze gebeden en gaven in aangewezen kerken te offeren. Zoowel de beevaartgangers , die naar Rome trokken , als de geloovigen , die de roomsche aflaten op den geboortegrond poogden te verdienen , hadden zeker onderrigt noodig , waardoor zij in staat gesteld werden te volbrengen wat vereischt werd , en waardoor zij kennis verkregen van de waarde der aflaten , die hun aangeboden werden. In die tweevoudige behoefte werd voorzien. Reeds in de veertiende eeuw kwam in ons vaderland een boekske in omloop , dat „van den aflate van-Rome" handelde en den pelgrims naar de heilige stad vermoedelijk als een vade-mecum diende , waarnaar zij zich 1) Zie over de statien en kerken van Rome Polydorus Vergilius , De Basil. 1590, p. 609 ; Cassander, Oper. omn. Par. 1616, p. 138; Onuphrius Panvinus , De stationibus wrbis Rome e, achter Platina, De vitis pontif. Rom. ed. Col. Agripp. 1626, p. 73 as. ; Maurel, a. a. o. a. 277 ff. rerum inventor. 13* 196 rigtten bij hunne bezoeken in de aangeduide heiligdommen '. In de vijftiende eeuw werden dergelijke geschriften vermenigvuldigd., terwijl men ze tevens uitbreidde en met allerlei fabuleuze berigten opvulde , totdat men ze eindelijk ter perse legde , om ze in menigte van exemplaren voor alle geloovigen verkrijgbaar te stellen '. Bezitters der aflaten van Rome in ons vaderland waren sedert de dagen van Eugenius IV al de kloosters der vergadering van Windesheirn , het convent der regulieren van Leiden , dat tot de congregatie van. Sion behoorde , de begijnIof te Amsterdam , eene broederschap van de St. Walburgskerk te Zutphen en waarschijnlijk vele andere gestichten en corporatien 3. Wanneer men de boekskens „van die staeien ende aflaten van Rome" doorbladert , staat men verbaasd over de cijfers , waardoor de waardij der pauselijke genadegaven , in de verschillende kerken van Rome verleend, wordt aangeduid. Aflaten van vijf honderd , vijf en twintig honderd , acht en twintig honderd, veertien duizend , acht en veertig duizend en meer jaren , ja van z66 vele jaren „als er druppelen regen op een langen zomerdag ,kunnen vallen", worden daar toegezegd ! Dat die overgroote mildheid reeds v6 6r 1443 bij de vrienden van den aflaat in ons vaderland bedenking en twijfel verwekte , is te begrijpen. Sommige monniken der con1) Het werd aan het licht gebragt door J. Clarisse en Kist , Archie', VI, bl. 307 vv. en gedeeltel. overgenomen in Van Vlotens Prozastukken, bl. 66 v. 2) In mijne verzameling berusten twee HSS. an het laatst der vijftiende eeuw over de kerken en aflaten Tan Rome. Het uitvoerigste is vermoedelijk uit een klooster van de windesheimer-congregatie afkomstig. Een nog uitvoeriger is in bezit van den heer Delprat te Rotterdam. Drukken van 1500 en 1521 en and. vond ik hier en daar vermeld. Een van 1525 werd opgenomen door Le Long, _Reform. van Amst. *M. 461 vv. Eene monografie over dit onderwerp zou eene belangrijke bijdrage tot de geschied. des bijgeloofs en des aflaats kunnen zijn. Onder de schriften op naam van Alcuinus (Opera , ed. Migne , II , p. 1559) komt eene Notitia eccles., urbis Roma voor, maar zonder vermelding der aflaten. 3) Zie Romer, Kloosters en abd. I , bl. 434; Oak. van Amstell. bl. 194, van Devent. I , bl. 465, 517. 197 gregatie van Windesheim wenschten inlichting aangaande den juisten omvang der gunsten , die in hunne boekskens beschreven waren , en ook eenig nader onderrigt aangaande hetgeen zij in hunne kerken te doen hadden , als zij ze poogden te verdienen. Zij wendden zich daartoe tot hun ordebroeder Everard Swane , voormaals kanonik van Oldenzaal , later regulier te Frenswegen bij Nordhorn ', maar het antwoord , dat zij ontvingen , kon hen maar ten halve voldoen. Everard berigtte hun , dat hij te Rome onderzoek had laten instellen „naar de kwaliteit en kwantiteit der aflaten van de stacien van Rome", en — dat niemand daar behoorlijk bescheid wist te ge yen: „van de dagen van St. Pieter af" waren aan de kerken der stad door alle pausen ontelbaar vele aflaten geschonken ; „God alleen kende hun getal"! Wat echter de wijze betrof, waarop zijne ordebroeders de pauselijke gaven in bezit konden krijgen , dienaangaande kon Everard het noodige zeggen : ieder, die tot het kapittel van Windesheim behoorde en met berouw zijne zonde gebiecht had, kon ze in de kerk van zijn eigen klooster verwerven , zoo hij zich bij een der altaren ootmoedig neerboog en daar eenige gebeden of pater-nosters bad , zooals men dat te Rome plagt te doen 2. De aflaat van Portiuncula had zijne benaming van de kleine kerk onzer lieve vrouw bij Assisi , die door de legende van St. Franciscus wereldberoemd werd. Hij is volgens de overlevering door Christus zelven op voorspraak van den heilige aan deze kerk geschonken en door Honorius III bekrachtigd , waarna hij door de pausen ook aan andere heiligdommen , en in 1622 aan alle kerken der drie franciskaner-orden verleend werd. Bonifacius IX begiftigde de St. Bavo-kerk te Haarlem in 1397 op verzoek des graven van. Holland met dezen vollen aflaat , waarna hij door de geloovigen jaarlijks op den 1) Zie Chiron. Windes. p. 549. 2) Zie Chiron. montis. s. Agnet. p. 178 ss., waar men ook den voorregtsbrief leest aangaande de aflaten van Rome, zooals zij aan de regulieren door Eugenius IV vergund werden. 198 eersten zondag na pinksteren verkregen kon worden, en wel bij herhaling op denzelfden dag , zoo dikwerf men zijne gebeden en offers vernieuwde In 1454 werden de inwoners van Arnhem verblijd met het berigt dat de paus hun gelegenheid gaf den aflaat te verwerven , die uitgeloofd was „aan hen , die het koningrijk van Cyprus hielpen verdedigen" 3 . Nikolaas gaf hem omstreeks denzelfden tijd aan de regulieren in den Hem bij Schoonhoven 3, en waarschijnlijk aan andere gestichten. In de _dagen van omen kloosterhervormer Johannes Busch werd hij in het Hannoversche door een karmelieter uit Brabant te koop aangeboden. Dat het dezen aflaatkramer niet aan vrijmoedigheid bij de aanprijzing zijner waar ontbrak , mogen wij opmaken uit de stelling, waardoor hij Busch zoozeer ergerde , „dat bij elke mis , die op aarde gezongen werd , eene ziel uit het vagevuur werd verlost" 4. Sinds den tijd der kruisvaarten ontstond eene nieuwe soort van kerkedienaren , wien het opgelegd was de aflaatbrieven in de gemeenten der geloovigen of te kondigen , hunnen hoorders door hunne pr6diking begeerte naar den aangeboden schat in te boezemen , de uitgereikte offergaven in ontvangst te nemen en die over te maken aan de prelaten , door wie zij waren uitgezonden. Men noemde die lieden , die doorgaans priesters waren of, volgens kerkelijke voorschriften , althans klerken moesten zijn , maar dikwerf leeken- en zelfs leeken van lagen stand waren , qumstoren of commissarissen voor den aflaat (quaastores , quaestuarii eleemosynarum commissarii indulgentiarum). Reeds in 1215 ontstonden er alom in de kerk ergernissen , ten gevolge van de onbescheiden1) Zie Maurel , a. a. o. s. 281 if. ; °ma. van Kennemerland, bl. 19 , 48; Van Mieris , III, bl. 655. 2) Zie Van Hasselt , Aron. van Arnh. bl. 30. 3) Romer, a. w. I , bl. 379. 4) Zie Joh. Busch , De reform. monast. bij. Leibnitz , Script. Brunsvic. II , p. 925. Over de aflaten, die later ten behoeve van den strijd tegen de Turken en de Lijflanders verkocht werden , zie men [Molhuysens] Register, I, bl. 263, II, bl. 21, 47; vgl, Grone, a. a. o. s. 65. 199 heid en het slordige leven dozer mannen. Zij waren vrienden der tavernen , misleidden het arme yolk , preekten vaak zonder verlof der bisschoppen , in wier dioecesen zij optraden, en ventten hunne koopwaar met, z66 overdreven lofspraken uit , dat in verschillende synoden in Frankrijk en elders besluiten genornen werden , om hun bedrijf en overmoed binnen zekere grenzen to beperken. Dergelijke ergernissen bleven intussche'n gedurende dit gansche tijdvak voortbestaan , en zelfs vermenigvtildigden zij zich van eeuw tot eeuw , naarmate het getal der aflaatkramers grouter werd , totdat zij in het oog van alle weldenkenden , lang v66r Luthers dagen , de schande der kerk en eene - plaag aller vromen waren , waarover ook de meest orthodoxe roomschgezinden van onzen tijd geene andere dan eene veroordeelende getuigenis uitspreken '. Wat de qumstoren of „kwestierders" — zoo noemden onze voorgeslachten- hen — in andere landen waren en deden , waren en deden zij ook binnen de grenzen van ons vaderland. De aflaatkramers , die gedurende de kruistogten ten voordeele van „den heiligen oorlog" ons land bereisden 2, hadden reeds in de laatste helft der dertiende eeuw hunne mededingers. In brieven van Jan van Nassau en Jan van Zyrik, in 1284 en 1288 geschreven, wordt van kwestierders , die voor de domkerk en voor andere' heiligdommen in ons land aalmoezen verzamelden , op zulk eene wijze gesproken, dat men er uit mag besluiten , dat het optreden dezer lieden in onze gemeenten destijds een alledaagsch verschijnsel was 3. Sedert werden de kwesten (qumstus) gedurig talrijker, zoodat kerk en staat in het Sticht , Holland en Zeeland niet zelden maatregelen moesten nemen, om hun schadelijken invloed op den zedelijken en tijdelijken toestand der landzaten zooveel 1) Zie b. v. Grone, a. a. o. s. 84 fr. 2) Zie boven , II , 1, bl. 28 vv. 3) Zie den brief van Jan van Nassau in de Annalen des hist. vereins fir den Niederrhein , heft VIII , s. 188, en Bien van Jan van Zyrik boven , II , 1, bl. 411 vv. 200 mogelijk te weren. Omstreeks den aanvang van de vijftiende • eeuw gingen alleen van wege het kathedraal-kapittel van Utrecht minstens zes kwesten uit , wier boden zich jaarlijks in alle meer of min aanzienlijke gemeenten van Utrecht, Holland , Gelderland en Friesland vertoonden 1 . Zij waren de kwesten van St. Maarten , St. Corlielis, St. Ewoud , St. Quirijn , die van onze lieve vrouw met de twaalf apostelen , en die van het heilig sacrament van Maarsen 2, waarvan de boden alien hunne reliekenkassen met zich voerden , hunne aanbevelingsbrieven van prelaten en landvorsten , waarop zij atom toegelaten en met klokgelui naar de kerken gevoerd werden , en hunne formulier-sermoenen , waardoor zij op hoogdravende wijze de kracht hunner relieken en de, waarde hunner aflaten aanprezen s. Daarenboven zwierven ten zelfden tijde , behalve de kwestierders van de huizen onzer duitsche ridders en waarschijnlijk van andere kerken en gestichten, nog vreemde aflaatkramers rond , die Of van wege de pausen verschenen, of van wege de abdijen van den heiligen Anthonius bij Vienne in Frankqk , van St. Hubert in de Ardennen enz. Van wege den paus ontmoeten wij omstreeks het jaar 1412 in het bisdom van Utrecht den beruchten kwestierder Nikolaas de Pistorio , die voor geld aan leeken het privilegie verschafte , om zich naar welgevallen een biechtvader te kiezen , door wien zij van alle zonden absolutie konden verkrijgen , ook van zulke , waarover volgens kerkregt alleen pausen en bisschoppen mogten oordeelen 5. Onder de vreemde aflaatkramers onderscheidden zich die van den h. Anthonius vaak door 1) Vgl. Oudh,. vain Utr. I , bl. 111. 2) De meeste dezer kwesten worden reeds vermeld in een rekenboek der domfabriek over het jaar 1403 , thans in het Prov. archief te Utr. berustende. De overige leert men kennen uit vele brieven in het reeds meermalen aangeh. kopijboek van dezelfde fabriek. Zie boven , II, 1, bl. 268 n. 3 , bl. 411, II, 3 , bl. 130 n. 3. 3) Ik volg hier weder vermeld kopijboek. Eeue proeve van aflaatkramers-welsprekendheid deelde ik mede in de Stadia en bijdragen , I , bl. 162. 4) Zie bij D'Ablaing van Giesenb., De duitsche orde, bl. 219. 5) Zie (Gone , a. a. o. s. 87 f. 201 openbaar wangedrag. In 1420 weigerden zij onzen domheeren te Utrecht de penningen uit te reiken , die zij sedert jaren plagten te betalen voor. de vrijheid , om met hunne reliekenkassen door ons bisdom te reizen en de offeranden der geloovigen in te zamelen. Bisschop Frederik, van Blankenheim verbood nu hun kweste, maar zij hoorden niet. Zij reisden om als te voren en oogstten de periningen der vromen in , en alles wat men hun geven wilde , runderen , schapen , koorn , was , vlas enz. Toen zij zich ten laatste ook binnen de poorten onzer kathedraalstad waagden , werden zij met slagen afgestraft en in de gevangenis geworpen. Daarop appelleerden „de anthonisten" op den paus , en er ontstond een proces , dat in 1425 ten gunste van onze geestelijken uitliep. De kwestierders werden verpligt telkens , wanneer zij hun bedrijf in ons bisdom wilden uitoefenen , consent te vragen en 230 franken aan het domkapittel uit te reiken, of hunne inzamelingen te staken , totdat de domkerk , wier bouw steeds voortduurde , voltooid zou zijn Toen de anthonisten in 1424 in Holland en Zeeland optraden , werden zij door den graaf geweerd 2.• Blijkt ons uit het medegedeelde , dat de aflaatkramers niet zelden onder onze voorgeslachten dezelfde rol speelden als overal elders , eenige synodaal-besluiten van Utrecht en Keulen en andere documenten kunnen dit nader bewijzen. In de synode van 1350 , onder Jan van Arkel gehouden , aehtte men het noodig, alien kwestierders , die onze gemeenten afreisden , grootere zedigheid (modestia) aan te bevelen ; het werd hun verboden , op straf van suspensie en exdommunicatie , in herbergen of verdachte huizen te vertoeven , monniken-kleeren aan te trekken , zoo zij geen monniken waren , en vrouwen aan hun reisgezelschap te verbinden ; ook moesten zij zich thithouden van bedriegelijke toespraken , waardoor eenvoudigen lieden geld en goed werd afgeperst. Drie jaren later werd 1) Het bovenstaande werd weder uit vermeld kopijboek geput. 2) Zie Matth. Fund. mks. p. 12 a.; Van Miens , IV, bl. 738 v. 202 den pastoren aangeschreven , dat zij geene aflaatkramers mogten toelaten, wanneer in hunne gemeenten St. Maartens kweste werd gehouden , naardien die anders benadeeld zou worden 1 . In 1364 moest Jan van Arkel voorschriften geven aangaande het gevangennemen van valsche kwestierders (falsi quwstores) a. In de provinciaal-synode van Keulen , die in 1423 vergaderd was , werd het gebod vernieuwd , dat slechts geestelijken , op wier zedigheid en eerlijkheid men meer vertrouwen mogt, als kwestierders zouden optreden ; leeken moesten geweerd worden. Maar nog in 1503 was de magistraat van Amsterdam genoodzaakt, aan het domkapittel te Utrecht te berigten , dat men in de kerken van Amsterdam het „kwestieren" door leekenmannen had verboden , aangezien -zij het heilige in minachting bragten $. In de provinciaal-synode , die in 1452 te Keulen onder voorzitting van Nikolaas van Cusa bijeenkwam , werd geklaagd over de dagelijks toenemende misbruiken , waaraan de aflaatkramers zich schuldig maakten 4. In 1462 verbood Karel de stoute het optreden van alle kwestierders in zijn gebied , behalve die van „den heer St. Anthonis St. • Cornelis en St. Hubrecht van Ardenne"; de overige werden als bloedzuigers afgewezen 5. In 1483 weigerde de magistraat van Leiden ook de kweste van St. Hubert in de kerken der stad toe te laten 4. Terwijl de kerk zich zelve in ons vaderland door den aflaathandel onteerde , merken wij met vreugde op , dat_ er onder hare klerken en kloosterlingen waren , die ook dit kwaad als zoodanig onderscheidden en hunnen tijdgenooten bekend. maakten. Velen twijfelden aan de waarde van allen aflaat waarom zij echter de berispin1) Zie Lat. Bat. s. I , p. 192 , 194. 2) Zie den brief bij Matth. Fund. eccl. p. 19. 3) Zie den brief bij Van Asch van Wijk, Archie, I, bl. 131. 4) Zie bij Hartzheim, V, p. 219, 414. 5) Zie Scheltema, Invent. van het Amsterd. cvrchief, I , bl. 86. 6) Zie den brief bij Matth. Fund. eccl. p. 8 s. 7) Volgens het boven, bl. 169 n. 2, aangeh. ITS., waar sprake is van umenschen die nauwelic gheloven , dat dat oflaet waer By". 203 gen der orthodoxie hadden te lijden. Frederik van Heilo verklaarde , dat aflaten , afgegeven aan zondaars , die in wanhoop aan Gods genade dreigden om te komen , welligt nog zekere diensten konden bewijzen , maar overigens waarschuwde hij met zijn tijdgenoot Thomas a Kempis tegen vertrouwen op „looden bullen", en leerde, dat velen, die om aflaten te verdienen naar Rome togen , even naakt en ellendig terugkeerden,,als zij er heen gingen 1 . Wessel Gansfort schreef stellingen tegen den aflaat van soortgelijken zin als Luther eene halve eeuw na hem voordxoeg, en bevestigde , wat reeds v66r hem Frederik van Heilo had verkondigd , dat pausen evenmin als kardinalen en bisschoppen de zonden kunnen vergeven , naardien de vergiffenis slechts van God is 2. Toen- vele monniken den kardinaal Nikolaas van Cusa , bij zijn verblijf hier te lande , om aflaten baden , riep hij hun toe : „ik verwonder mij , dat gij , religieusen , mij z66 lastig valt, daar een ootmoedig en gebroken hart volkomen aflaat bij God heeft" 8 ! En terwijl velen aldus spraken , stelden anderen pogingen in het werk , om het kwaad , dat zij niet weren konden , zooveel mogelijk ten goede te keeren. Zekere Gosewijn Comhaer van Deventer, een leerling der broeders van het gemeene leven aldaar en later monnik , die ten gevolge van zeldzame familie-omstandigheden naar Deenemarken reisde en vervolgens den bisschopsstoel van Scalaholt op IJsland innam , waar hij zich als een verdienstelijk kerkvoogd deed kennen — Gosewijn Comhaer gaf in 1446, toen hij weer te Deventer vertoefde , aan eenige nonnenconventen te Kampen en Zutphen een aflaatbrief , die , in afschrift bewaard, een hoogst merkwaardig bewijs levert-, hoe de heilige geest des christendoms zich zelfs van de schijnbaar on1) Zie bij Pool , a. w. bl. 116 vv. 131 v. De bekende stelling "omnia Bunt nulla, • rex , papa et plumbea bulls", en de woorden "fit ut ita pauper et nudus homo de Roma recedat , sicut prius ad curiam vent", vindt men bij Thomas a Kemp. Oper. omn. ed. 1. p. 515, 560. 2) Zie Oper. omn. ed. 1. p. 803 ss. Vgl. Ullmann, Reformat. II : s. 608 L 3) Zie bij Pool , a. w. bl. 149. 204 bruikbaarste levensvormen kan meester maken om ze den vromen mensch ten nutte te stellen. Die brief bevat na „eene eeuwige groete in Jezus Christus , den behouder aller mensehen", eene inleiding , die niet , zooals de meeste allaatbrieven, van milde handen en geldelijke offers voor eenig gesticht gewaagt , maar alleen van de begeerte des afgevers , dat de zusters zullen toenemen in alle deugden en geheiligd, worden „door het vuur, dat door Christus op aarde werd gezonden". En wat bieden nu de talrijke artikelen aan , de „items", die het ligchaam van het stuk uitmaken ? Veertig dagen aflaats voor ieder, die onder ootmoedige beden zich voorneemt een zijner heerschende gebreken te bestrijden ; veertig dagen voor die een gebed doet voor het heil van iemand, die hem zijne zonden onder het oog bragt ; veertig dagen voor die een ander niet met scherpe tong, maar met een goed voorbeeld poogt te beteren , enz. enz. '. Het is duidelijk , dat Comhaer niets anders wenschte dan bevordering van inwendige reiniging en verhoogde vruchtbaarheid des levees bij alien , die zijn brief in liefde en gehoorzaamheid zouden aannemen. Dat er ook onder onze utrechtsche bisschoppen en wijbisschoppen geweest zijn , die met dergelijke oogmerken aflaat toezegden , kan tot onze blijdschap bewezen worden 2. § 5. Zedelijkheid en deugden. Terwijl de kerk in de catechese , waardoor zij de yolks1) Wat ik hier van Comhaer verhaal , werd mij alleen uit HSS. bekend en uit berigten , die ik aan de heeren Boye en Sigurdsson te Kopenhagen te danken heb , en waarvan ik te gelegener tijd reader gebruik hoop te maken. De vermelde aflaatbrief werd mij in het latijn en het dietsch door Dr. Wiarda uit het archief van Kampen, en door mijn overleden vriend Tadama uit dat van Zutphen verstrekt. 2) Wanner ik elders over Comhaer handel, zal ik de aflaatbrieven, waarop ik hier het oog heb, aanwijzen. 205 menigte op hare wijze met de waarheid tot godzaligheid bekend maakte , de christelijke moraal eenzijdig op den voorgrond plaatste wijdden ook onze meeste en edelste auteuren , die ; vooral in de veertiende en vijftiende eeuw, door hunne godsdienstige schriften de geestelijke vorming hunner tijdgenooten bedoelden , hunne beste krachten aan de zede- en beoefeningsleer. Bij de officiele uitspraken der kerk op dogmatiesch gebied berustende , dachten zij uiterst zelden aan de uitbreiding en zuivering van den inhoud des geloofs , maar des te ernstiger aan alles, wat zij tot de praktijk des christendoms meenden te behooren. Zich zelVen en anderen als in een „spiegel" het pad der bekeering en heiligmaking of , gelijk men het gaarne noemde , „den weg der volkomenheid" voor te houden , opdat men het ware „kerstenleven", hoedanig het is en door welke middelen men er toe komen kan, wel kennen zou — dat was het vooral , wat zij beoogden '. Dat er onder die auteuren geweest zijn , wien het hoogste ideaal van zedelijkheid geenszins onbekend was, zal men meer en weer inzien , naarmate hunne schriften uit de schaduwen der boekerijen te vlijtiger aan het licht zullen gebragt worden. Ook onder onze middeneeuwsche vaderen waren er, die het volbrengen van den wil des hemelschen Vaders het wezen der ware vroomheid noemden en leerden, dat alleen die mensch zijne tijdelijke en eeuwige bestemming bereikt , die zijn gansche bestaan , al zijne krachten en werken op God en het goddelijke rigt. Dezulken ver1.) Zie boveri , II, 3 , bl. 15. 2) Men denke hier niet alleen aan den Spiegel van volkomenheid van. Van. Herp (zie boven, II, 2, bl. 383) en andere schriften, die soortgelijke titels dragen, doch wier auteurs ons onbekend zijn (twee zijn in HS. en ouden druk in mijn bezit) , maar ook aan de vroeger vermelde opstellen van Gerard Zerbolt en Hendrik Mande (zie boven , II , 2 , bl. 364 vv. II , 3 , bl. 35 v.) , die even als vele andere schrijvers over de beoefeningsleer handelden. Eene monografie over de verschillende theorien, die bij onze vaderen van de veertiende en vijftiende eeuw aangaande den weg der zaligheid in omloop waren , zou en voor de wetenschap en geschiedenis der ethiek en voor het leven vruchtbaar kunnen zijn. Vgl. mijn Joh. Brag mom , I, bl. 26 vv. 206 kondigden met grooten ernst , dat reinheid van hart en heilige liefde het doel van alle godsdienstige oefeningen moesten zijn , en dat bidden , vasten , waken , beevaart, kerkgang , sacramenten , kloostergewaad enz. den christen tot niets nut waren , zoo zij hem aan dat doel niet nader bragten J. De leer der regtvaardiging door het geloof werd door vele onzer predikers en moralisten , wel niet met bijbelsche bewoordingen, maar toch met meer of minder klaarheid uitgesproken , lang v66r den tijd waarin Luther en andere hervormers der zestiende eeuw haar bij de protestantsche christenheid in eere stelden. Hendrik Mande wilde , dat men „altoos meer zou hopen op de hulp , de barmhartigheid en verdiensten van God en Christus dan op goede werken" 2. Frederik van Heilo leerde , dat geenerlei daad goed mag heeten ; tenzij men haar uit liefde tot God en tot zijne verheerlijking volbrengt ; aalmoezen en offergaven achtte hij bewijzen van vroomheid , maar niet zoo zij met de begeerte om loon te verdienen , werden uitgereikt : een goed werk , om den wil van aflaten of anderzins, volbragt , heette hij een verwerpelijk voortbrengsel der zelfzucht 3. Thomas a Kempis oordeelde , dat de ware vrucht eens vromen levens alleen uit een rein hart kon voortkomen, en „alle werken , die niet uit opregte minne tot God en den naaste voort1) Zie b. v. Gerlach Peters , in zijn Breviloq. , zijn Brief aan Lubbe. II , bl. 194, 224) en zijn Soliloquist/in , ed. Strange , p. 16 s. (vgl. boven , II , 3 , bl. 29 vv.); het sermoen Over het ware geestel. leven, dat ik in den Kalender voor 1859, bl. 56 vv. plaatste, en de Collation van Brinckerinck in het Kerkkist. arclaief, IV, bl. 113 , 118: 2) Zie zijne Clage of enighe sprake, die ik in den Kalender voor 1860 , bl. 116 vv. plaatste. Dergelijke uitspraken van Mande komen ook in zijne overige schriften voor (zie boven , II , 2, bl. 367), en niet het minst in zijn nog onuitgegeven Boec van den heist der waerheit , dat eerst onlangs in een HS. van het midden der vijftiende eeuw in mijn bezit kwam. Eene non van Diepenveen wordt met roem vermeld , omdat zij stervende ' , hare hope ende troest" niet op eigen verdiensten , mer in den verdiensten van Christus sette" (volgens mijn HS. D. Zie boven , II , 2 , bl. 355 n. 4). Men herinnere rich ook het sermoen Van den gulden berch (zie hierboven, bl. 90). 3) Zie bij Pool, Frederik van Heilo, bl. 199. (Kerkkist. airchief, 20 7 sproten", vergeleek hij met ledige vaten , die geen olie inho.uden, en met lampen , die in den nacht geen licht geven. God , zeide hij , ziet meer op het beginsel der dead dan op de daad zelve : „de mensch let op de bedrijven , God op • de bedoelingen (homo considerat actUs, Deus vero pensat intentiones). Die inwendig niet met God vereenigd is — wat hij wete , bezitte of doe , is alles van weinig gewigt",'. In een nog onuitgegeven stuk, dat older den titel i„van poenitencie te doen" in ons meervermeld HS. van 1448 voorkomt en over de beginselen der ware godzaligheid handelt , wordt eene boete , die alleen in „uutwendighe dinghen , vasten , waken" enz. bestaat , onvruchtbaar geheeten. „Die alreghewarichste ende die beste penitencie", zegt de onbekende auteur, „daer men alrehoechste mede comet tot Gode , dat is dat die mensche heb even waerachtighen toekeer tot Gode, dat is tot alien doechden om Gode , mit even volcomen afkeer van alien , dat na synen 'bekennen teghen God is, ende des nymmermeer te willerr doen om gheen dine , dat ghescien mochte , ende dan een gaps betruwen te hebben op die goetheit Godes , dat hi ons eweliken helpen sel. Elide desen toekeer sal hi hebben in eenre onbewegheliker mynnen tot sinen ghetruwen vrient, die also ghetruwen is , dat hi niemant afgaen en mach", Waar zulke overtuigingen op den voorgrond stonden, waren de meest ontwikkelden older ons voorgeslacht bij magte , hunne tijdgenooten naar het voorbeeld van Jezus op de baan des hoogsten christenlevens te leiden. Vroeg men hun , uit welk beginsel de ware bekeering ontstond , dan noemden zij niet „de vrees voor de eeuwige pijn der helle" of „de begeerte naar de eeuwige glorie des hemels", die prikkels van verfijnde zelfzucht, waardoor menigeen slechts tot eene schijn- bekeering werd gedreven, maar „het. geloof aan Gods vaderliefde", waaruit „de 1) Zie De unit. ed. 1. p. 352, 391 , en de pll. die Bohringer, Die deutschen mystiker, s. 762, verzamelde. 2) Zie boven, II , 1, bl. 380 n. 3. 208 minnende begeerte om hem te dienen" en de blijdschap der gehoorzame dankbaarheid ontstaan. Vroeg men hun , hoe men „een herVormde mensch", dat is in de taal van dien tijd een opregt bekeerd christen kon worden , dan antwoordden zij, dat zelfverloochening „uit heiligen haat jegens de zonde", het kruisigen des vleesches met zijne booze begeerten de aan- en voortgang , en de navolging des Heeren , „de kerstvormigheid , de godvormigheid", de voleindiging des christelijken bestaans was Dat geestelijken en leeken , die zulke stemmen vernamen , er niet zelden heiligende indrukken van ontvingen wie zal het betwijfelen ? Maar niet alien vernamen. ze , en niet alien waren in staat hare eerivoudige en toch zoo diepe beteekenis te verstaan , en wat meer zegt , zij zelve , die ze uitbragten , waren als menschen van ascetischen en mystieken zin in vele opzigten ontrouw aan de verheven waarheden , die zij in de gunstigste oogenblikken van hun geestesleven verkondigden maar straks weer uit het oog verloren , als zij in denken en doen den algemeenen gang volgden , dien de vroomheid hunner dagen had aangenomen. In geen tijdperk onzer kerkgeschiedenis heerschte meer, dan in de twee Iaatste eeuwen v66r de hervorming , bij ontelbaren onzer voorvaderen , die op hunne wijze inderdaad zeer godsdienstig waren , eene conventionele , bijna zou ik zeggen, eene mode-vroomheid , die door den een van den ander overgenomen en zonder zelfstandige opvatting voor de hoogste gehouden werd. Waar dit plaats had , nam het zedelijk leven onder den invloed van minder zuivere beginselen eene eigenaardige gestalte aan , waarvan de hoofdtrekken hier aangeduid moeten worden. De conventionele vroomheid onzer vaderen van dit tijdvak heette bij hen zelve , zooals wij haar reeds dikZie mijn Joh.. Brugman , I, bl. 27 vv. 30 v. en het Spieghelkijn van bekeringhe aid. bl. 242 , dat (ik werd hierop door mijn thans, helaas, overieden ambtgenoot M. Des Amorie van der Hoeven opmerkzaam gemaakt) gedeeltelijk een excerpt en gedeeltelijk eene omwerking is van een sermoen "op den asschen-woensdach", voorkomende in de vertaling van Taulers sermoenen, die in 1593 te Antwerpen verscheen. 209 werf noemden , ..„devotie" of niet zelden „moderne de-. votie" '. Die haar beoefenden , waren alien in meerdere of mindere mate , bf ten gevolge van den zedelijkgodsdienstigen dampkring waarin zij ademden , bf ten gevolge van hun ngtuurlijken aanleg , met de nevelen van mysticisme en ascetisme omtogen. Zij voedden hunnen geest vooral met de leeringen van Bernard van Clairvaux of Ruysbroek en diens navolgers , Hendrik Mande, Hendrik van Herp en anderen , die in liefelijke dietsche taal over den weg der zaligheid hadden geschreven , en kwamen onder de leiding dier energieke geesten tot eene beoefeningsleer, die wij met termen van onze eeuw eene methodistische en pietistische mogen noemen. Als zij zich van de wereld tot God bekeerden , sloegen zij een pad in , waarop men gewoonlijk drie stadien on-. derscheidde. Zij ‘hadden aan to vangen met hetgeen men „het werkende leven" heette : dan leerden zij „de zonde afsterven" en „zich in deugden oefenen", met waken, vasten , bidden en „werken van barmhartigheid en minne". Zij moesten voortgaan met „het geestelijke" of „inwendige leven", waarbij „inkeering in zich zelven , afscheiding van alle creaturen" en versmading van de zigtbare wereld hoofdvereischten waren. Zij zouden eindelijk „opklimmen" tot het „schouwende leven", dat , gelijk wij reeds aanduidden s, het toppunt aller geestelijke ontwikkeling werd geacht en waarin ecstase , visioenen en openbaringen als kenmerken der hoogste levensgemeenschap met God , als waarteekenen van heiligheid golden 8. Die nu deze leer aanhingen — en zeer velen uit alle standen van kerk , klooster en maatschappij deden het — waren , zoodra zij de tweede sport van die geestelijke 1) Zie boven, II , 2, bl. 167 n. 2. 2) Zie boven , bl. 116 vv. 3) Zie mijn Joh. Brugman , I , bl. 37 vv. Niet onbelangrijk is het, de in omen tekst aangeduide theorie aangaande //den weg der volkomenheid" to vergelijken met de leeringen , die reeds in de elfde eeuw door onzen bisschop Adelbold werden voorgedragen. Zie zijn Commentagir op een van Boetkius , in het Kerkhist. archief, III, bl. 211 v. 14 210 ladder poogden te beklimmen , doorgaans weinig genegen , om in de gewone zamenleving te voiharden , en daarvoor ook naauwelijks geschikt meer. Zij wilden „ingekeerde menschen" zijn , afgekeerden van alle zinnelijke dingen en bemoeijingen.. In huisgezin of maatschappij God waarlijk te dienen, scheen hun bijna onmogelijk '. Zoo wenschten zij dan ten klooster te gaan of, zoo dit niet geschieden kon , in hunne - eigene woningen een kloosterlijk Leven te voeren. Waar de devotie krachtig ontwikkeld was , waren de pietistische levensvormen menigvuldig. Vasten en nachtwaken werden met naauwgezetheid onderhouden , en door deze en gene volijverigen met Z66 groote overdrijving, dat zij tot krankzinnigheid vervielen , of zelfs bij hunne geestverwanten voorwerpen van berisping werden '. De ongehuwden bewaarden hunne kuischheid en het coelibaat ; de gehuwden leefden in onthouding ; enkelen , die bij den brand hunner hartstogten vreesden te kort te schieten , verstoutten zich het beruchte voorbeeld van Origenes na te volgen en stierven aan de verminking , die zij zich met eigen hand hadden toegebragt '. Velen zochten door vrijwillige ligchaamskastijdingen de begeerten des vleesches te dooden. Zij sliepen op een handvol stroo of op naakte planken ; zij droegen een Karen hemd of gordel op - het bloote lijf; zij liepen barrevoets .of hadden erwten en andere voorwerpen in de schoenen , die der voetzool pijnlijk waren. Menigeen had onder zijne legerstede den geesel verborgen , om dien , wanneer de huisgenooten nog sliepen , aan te wenden tot bloedige zelfkastikling. De meeste uren van dag en avond werden door hen aan geestelijke oefeningen gewijd , die echter bij velen afgewisseld werden met nuttigen arbeid , weven , naaijen , boeken afschrijven en andere bezigheden , die klooster of gezin eischte 4. 1) Zie mijn a. w. I , bl. 20 vv. 2) Zie boven, bl. 19. 3) Zie Delprat, Broedersehap van G. Groote, bl. 230. 4) Zie mijn Joh. Brugman, I, bl. 48 vv. In Het ho, ken der geeste- 211 Naar het uitwendige lieten zich de devotee, van hunne Minder pietistische tijdgenooten ligtelijk onderscheiden. De bewegingen hunner ledematen waren op zeldzame wijze afgemeten. Sommigen liepen met gebogen hoofden z66 tragelijk langs de straten , „als of zij met den Heer hun kruis naar Calvarie droegen". De oogen werden zorgvuldig neergeslagen, vooral in tegenwoordigheid van personen der andere sexe i. Op het gelaat van velen lager de sporen van overspannen gevoel , de gloed of de bleekheid eener onmatige prikkeling van het geestelijk , en schadelijke verdrukking van het ligchamelijk leven. Alle strakheid viel echter bij hen weg , wanneer zij geestverwanten ontmoetten en zich met elkander onderhielden over „hun geestelijken staat". Dan flikkerden hunne oogen van ijvervuur, en zij verhaalden elkander van hun inwendig leven en ervaringen , „de zoetigheid" of „innigheid", die zij bij deze of gene gelegenheid had .den gevoeld , „de temticien", waarin zij hadden overwonnen of nederlaag geleden. Niet zelden liep het gesprek over hunne priesters en predikers , en te dikwerf werden liefdelooze oordeelvellingen geuit over ancleren, die „wereklsche menschen" en „manners" of „vrouwen zonder heiligen ,geest" heetten , omdat zij eene andere , vaak edeler godsdienstrigting dan de devote volgden 1. Wanneer zulke lieden in den kloosterhof of in de werkplaats elkander onder den arbeid jets te zeggen hadden, dat geheel en al binnen den kring des dagelijkschen bedrijfs lag — zoo b. v. broeder Peter aan broeder Bernard overzeldzaam boekske, dat in 1577 te Leuven "van nieus" gedrukt werd , komt een gezang van elf strofen voor, dat gedicht werd door eene devote, die hear ligchaam "een traech ezelken" heette en door strenge geeseloefeningen poogde te llteramen". De laatste strofe luidt a1dus : Die dit lief eerst gesongen heeft, Sy was seer tout van minnen. Sy slaet haer ezelken dick dat by beeft; Hoe gaerne sou sy hem dwingen1 1) Zie mijn a. w. I, bl. 50 v. en 0-erardus Zerbolt, De amens. spirit. ed. 1. p. 141. 2) Zie mijn a. w. I, bl. 52 v. 60. lycker liedekens, een•nu 14. 21 2 wilde vragen , waar de spade of de weversspoel te vinden was , dan openden zij het gesprek met het woord „Jezus" of „ave", en de andere antwoordden : „Christus" of „Maria", waarna terstond over de spade , den weversspoel of wat het zijn mogt , gehandeld werd Somtijds echter geschiedde het , dat de gevraagde of aangesprokene , na zijn „Christus" of „Maria" uitgeroepen te . hebn,dipstlzwjgebardofnvuig de schouders ophaalde. Onverschilligheid en nog meer wezenlijke onkunde aangaande de dingen der wereld werden toch een teeken van vergevorderde vroomheid geacht. Thomas a Kempis werd bewonderd , omdat hij . de namen niet wist van vele voorwerpen , die hij dageluks gebruikte en zag gebruiken 2 . Johannes Vos , de beroemde prior van Windesheim , heette bij de schalken onder zijne jonge monniken Jan ik weet niet (Johannes nescio) , omdat hij op vragen , die alledaagsche zaken betroffen , zijne onkunde plagt te belijden , maar meer emstige broeders maakten van dien naam een eeretitel 3. Rene zuster van Meester-geertshuis te Deventer werd geprezen , omdat zij van harte geloofde , „dat men de jonge kinderkens uit kuilkens in de aarde plagt te graven", en tot het ideaal eener non beboorde , dat zij niet het minste denkbeeld had van hetgeen eene vrouw tot eene gehuwde of eene weduwe maakte 4. In de abdij van Aduard waren, naar men zeide , de monniketi oudtijds z(545 onkundig aangaande alles , wat hun uitwendigen staat betrof, dat zij naauwelijks een 'zonnestraal van een kapstok wisten te onderscheiden. De man , die dit ver- 1) Zie Thomas a Kemp. Chron. montis s. Agnet. p. 11 , Serm. ad novit. ed. 1. p. 99 ; Vita Joh. Batten bij Dumbar, Anal I , p. 186. Zie Vita Thome a Francisco Tol. § 11 (voor de aangeh. uitg. der Opera omn. van Thomas). 3) Zie Joh. Busch , Chron. Windes. p. 303 s. 4) Dit blijkt b. v. uit een allerliefst boekske , get. Een suverlijck exempel hoe dat Jesus een heydensche maghet , een soudaens dochter, weds leyde uut Karen lande , gepr. tot Aemstelredam bi Willem Jacobsz. Vgl. boven , II, 2, bl. 178. 213 haalt , brengt het bij , als een doorslaand bewijs , dat „de religie" der broeders in die dagen uitnemend bloeide '! Blijkt nit alles , wat wij van ooze devote voorgeslachten weten , dat zij bij hun streven naar hetgeen destijds „de .chris. telijke volkomenheid" heette , de ware kwalijk wisten te onderscheiden , men late zich door de opmerking , dat hun godsdienstig bestaan zijne schaduwzijde had , niet vervoeren tot den waan , dat eene lichtzijde daaraan ontbroken zou hebben. Bij al de afdwaling van de hoogste waarheid , de ziekelijkheid en overdrijving , die in hunne beginselen en levensopenbqring kunnen aangewezen worden , is het niet tegen te spreken , dat ook bij hen het reinigende zout niet ontbrak. Bewaarders van den ernst in eene wereld vol ligtzinnigheid , opgewekten en opwekkenden. tot een praktiesch christendom werden ook onder hen gevonden , en als het betere deel der toenmalige christenheid zich eerwaardig maakte door eene ijverige aanprijzing en beoefening* van sommige deugden , die bij uitnemeudheid christelijk mogen heeten , men twijfele er niet aan , de devoten hebben aan dat betere deel niet het kleinste contingent geleverd. Doch welke waren die deugden? Ootmoed en nederigheid werden in de sermoenen en stichtelijke tractaten onzer vaderen gedurig besproken en. met geestdrift geroemd. In eene kloosterrede , die Johannes Brinckerinck in den aanvang der vijftiende eeuw voor zijne .zusters te Diepenveen hield , heet het : „wie genade van onzen Heer wil verkrijgen en behouden , die vlijtige zich tot ootmoedigheid. Hoe een boom v' . oiler geladen is , hoe zijne takken lager hangeu ; en desgelijks de korenaren op het veld : die vol zijn , hangen neer; • 1) "Eo tempore magna hic viguit religio , nam , ut fertur, nonnulli eorum tantEe simplicitatis fuere, ut nonnumquam supra solares radios cucullos suspenderent, arbitrantes perticam ease". Vita ac res gesta abbat. ildwerd. ed. Koppii p. 6. De door Van Rijn onhandig vertaalde pl. (Oudh. van Cron. bl. 220) heeft Van Lennep en anderen aauleiding gegeven , om op grond van dit berigt de monniken van Aduard als wondermenichen of ala zeer bijgeloovige lieden voor te stellen. 214 die opgerigt staan , zijn ledig" Toen Ruysbroek zijn bij ons veel gelezen boek „van twaalf deugden" schreef, ving hij aan met „de deugd , daar Christus onze Heer en getrouwe vriend, eerst mede begon", de ootmoedigheid , „het fundament aller deugden" 2. Het woord: tracht onbekend te zijn (ama nesciri) , dat Thomas a Kempis liefhad, was eene lijfspreuk aller vromen 8, en als zij elkander in het dagelijksch leven in stilte groote en kleine diensten deden — men kan het uit tal van biografien bewijzen — zochten zij Naar in praktijk te brengen , zooals ook Thomas zelf deed en zijne ordebroeders , Hendrik Mande en Gerlach Peters. Als deze mannen hunne geestrijke schriften gesteld en hunnen tijdgenooten daarin een voortreffelijk voedsel voor verstand en hart bereid hadden , was het niet hunne hand , die de namen der auteurs op de titelbladen schreef. Nevens den ootmoed werd, inzonderheid de lijdzaamheid in eere gehouden. Aan „de edele deugd der verduldigheid" wijdde men vele grootere en kleinere opstellen , volksverhalen en liederen 4, waarvan sommige nog heden niet zonder stichting kunnen gelezen worden , en die gezamenlijk een zegen geweest zijn voor onze voorgeslachten in een tijdperk , waarin de menschheid vaak diep gebogen ging onder heerschende ziekten en toenemend pauperisme , onder den geesel des oorlogs en den gloed der booze hartstogten en partijschappen. In een nog onuitgegeven tractaat „over vier heimelijke gedachten , die in Christus waren", een merkwaardig stuk , waarvan de onbekende steller de inwendige deugden des Heilands uit zijn leven en werken poogde kenbaar te maken , wordt 's Heeren kinderlijke onderwerping aan zijns Vaders welbehagen als zijn eerste levensbeginsel geprezen : „Christus gaf zich lijflijk en geestelijk over 1) Zie Kerkhist. arehief, IV, bl. 142. 2) Zie in de uitg. van David , bl. 1 vv. 3) Zie Chron. Windes. p. 242 ; Chron. mont. s. Agnet. p. 13. 4) Zie mijn Joh. Brugman, II , bl. 200, en Kerkhist. archief, N. 271. IV, 215 aan den wil zijns Vaders , daar hij .sprak : Vader, niet mijn, maar dijn wil moet geschieden ! Dat was het allerminnelijkste woord , het liefelijkste en lnstelijkste voor den hemelschen Vader, dat ooit werd gesproken" '! „Lijdzaamheid", zoo heet het in een ander opstel „is de wortel en behoedster aller deugden. Zij. is 't, die de gramschap stilt , de tong breidelt , de gedachten siert en den vrede -werkt. Zij is te prijzen boven de m a g t .om mirakelen te doen en dooden te verwekken"'! In een verhaal , dat onder het opschrift „van vijf lesemeyster, die van Gode spraken" in vele HSS. voorkomt, wordt door vijf sprekers aanwijzing gedaan van hetgeen in het oog des Allerhoogsten het edelste is ; alien stemmen daarin overeen , dat „verduldig lijden" bij God zeker de kroon wegdraagt 3 . Nief minder ijverig clan den ootmoed en de lijdzaamheid • plagt men „de minne", de liefde tot God en den naaste, aan te prijzen. Onze parochiepriesters , gelijk de lezer reeds opmerkte , waren gewoon „de twee hoofdgeboden des evangelies" binnen het kader hunner catechese te trekken 4, en 'onze uitstekendste schrijvers waarschuwden tegen dien godsdienstzin , die bij alles , wat hij „om Gods wil" ondernam , op het loon der goede werken zag , terwijl hem het beginsel der liefde ontbrak. Hoe Gerlach Peters slechts dien mensch „een kuisch minnaar. van God" achtte , „die God alleenlijk om God minde en zich zelven om God , daar . God hem naar zijn heilig beeld en tot zijne eer geschapen heeft", hebben wij vroeger 'berigt. Wat de liefde tot den naaste betreft, deze , zeide 114, moest in de liefde tot God Karen wortel 1) Het tractaat komt voor in het boven, bl. 169 n. 2 , vermeld HS. 2) Het opstel is get. Hoe groten scade van tvoerden coemt en komt voor in een HS. van het begin der vijftiende eeuw , dat voormaals aan het St. Agniete-klooster to Goririchem behoorde en nu in mijn bezit is. 3) Men best dit verhaal in het zooeven vermeld HS. van het St. Agnietekl. to Gorinchem en in een jets ouder, dat uit het Maria-magdalena-convent te Wijk bij Duurstede afkomstig is en thans in mijn verzameling wordt gevonden. 1k ontmoette het ook in andere HSS. 4) Zie boven, II , 3 , bl. 9. 216 vinden : „alle menschen zijn schepselen Gods , bestemd om zijn beeid te dragen , dat in niemand ooit geheel wordt uitgedelgd. De Allerhoogste heeft alien lief, en die 's Heeren algemeene liefde tot alien bedenkt , mint alien zonder onderscheid." Waar vele voortreffelijken aldus de leer der heilige liefde verkondigden , die evenzeer goddelijk als rein menschelijk mag heeten , daar moest zij ook in veler harten weerklank vinden en , al werd zij niet door alien in hare voile zuiverheid begrepen en in oefening gebragt , hare vruchten konden niet uitblijven. Zij traden op velerlei wijzen in het Licht , hier in de gestalte der dienstvaardigheid en des mededoogens , (liar in den vorm van verzoeningsgezindheid en edele zelfopoffering voor anderen , en bovenal als werken van filantropie van verschillenden aard. Wij achten het eene schoone taak, voor dit alles bewijzen bij te brengen , maar mogen daartoe niet overgaan , voordat wij den lezer verslag hebben gegeven van de middelen , die door onze vaderen aangewend werden , wanneer zij zich tot de bereiking van hunne ehristelijke bestemming met meer of minder ernst oefenden. De vromen van dit tijdvak , die eenige beschaving bezaten , koesterden de innigste overtuiging , dat lectuur der „heilige schriften" en daaraan verbonden meditatie tot voeding en versterking van den inwendigen mensch op het pad der bekeering en heiligmaking onmisbare en hoogst weldadige hulpmiddelen waren. Vandaar dat beiden door onze beste auteurs met den meesten aandrang bij alle geloovigen aanbevolen werden. Gerard Zerbolt was van meening , dat een christen , wien het ernst met zijn christendom was , althans in het morgenuur en , zoo mogelijk, ook in het avonduur een stichtelijk boek , den bijbel of eenig ander geschrift , moest opslaan. Bij den aanvang en het einde zijner lectuur 1) Zie boven, II, 3, bl. 32. 2) Zie over de beteekenis van de woorden , heilige schriften" boven , II, 2, bl. 269 v. 217 zou hij zich voorstellen , dat hij ook door deze oefeningen (exercitia) vooral reiniging van hart en leven had te zoeken. Wilde hij wezenlijk nut hebben van zijn Werk , zoo zou hij regelmatig en bedachtzaam lezen , het gansche, boek doorloopen en van de schoonste plaatsen , die hij ontmoette , tot versterking van zijn geheugen , excerpten maken I. Dat Gerard bij dit laatste aan het ,,punten schrijven" zijner tijdgenooten dacht , achten wij waarschijnlijk. Onder de devoten te Deventer en elders was het toch gewoon , spreuken. van godsvrucht en wijsheid, die de aandacht der lezers bijzonder troffen , in een rapiarium op te teekenen of op repen perkament of papier, die men in „den boekenzak" met zich droeg , opdat men er in den loop van den dag , bij arbeiden of rusten , het oog op zou. slaan , gelijk nog heden vele christenen hun boekske met dagteksten gaarne bij de hand ,hebben s. De boeken , die door onze devoten het meest gelezen werden, waren behalve den bijbel — ook destijds • geschiedde het soms , dat vrome en tevens rijke lieden aan hunne vrienden „die bybele" ten geschenke gaven s— en vele andere schriften , inzonderheid levees van Jezus en passieboeken , die sinds de twaalfde eeuw bij onze vaderen in gebruik kwamen en sedert in velerlei vormen, vooral ,gedurende de veertiende en vijftiende eeuw , vermenigviildigd werden 5. Die deze opstellen dagelijks ter hand namen , koesterden gewoonlijk de overtuiging , dat de navolging van Christus het hoogste doelwit aller ge- 1) Zie De reform. virium anima , ed. 1. p. 15. 2) Zie mijne berigten in het Kerkilist. curckief, II, bl. 170 v. en boven, II, 2, bl. 271. Vgl. Chron. mont. s. Agnet. p. 160. Van het schrijven van "guede punten" is bij herhaling sprake in mijn HS. D (zie boven, II, 2 , bl. 355 n. 4). 3) Toen Barte van der List van Zwol in de dagen van Brinckerinck naar Diepenveen ten klooster zou gaan, .ontving zij van haren oom Ranbert van der List, deken van Deventer, een bijbel ten geschenke. Volgens mijn HS. D. 4) Zie boven, II, 2 , bl. 325 vv. 5) Zie boven , II, 2, bl. 357 v. en mijn Jok. Brugmans, II , bl. 7 vv. 218 loovigen moest zijn. Zij pongden zich derhalve door hunne lectuur den Heer, zijne woorden en werken , zooveel in hen was , tegenwoordig te stellen , en streefden er naar, „kerstvormige menschen" te worden. Dat niet alien in dit streven gelukkig slaagden , en dat men over het algemeen het leven van Jezus uiterst oppervlakkig opvatte , zoodat men , de eenheid zijns levensbeginsels voorbijziende , maar al te dikwerf veeleer 's Heeren nabootsers en caricaturen dan zijne navolgers werd , is helaas be-. kend 1. Voor duizenden en tienduizenden was de Heiland inderdaad weinig meer dan de volmaaktste monnik , die door zijne kuischheid , zijne armoede en gehoorzaamheid aan 's Vaders wil de drie hoofdbestanddeelen van het monastieke leven , „de religie" bij uitnemendheid , voor alle ware christenen heette geleerd en geheiligd te hebben. Deze voorstelling , die in tal van geestelijke tractaten heerschappij voert , vindt men welligt nergens klaarder uitgedrukt dan in den proloog van den orde-regel onzer duitsche ridders : „drie dingen zijn de grondslag van alle geestelijk leven : eeuwige kuischheid , gehoorzaamheid in verloochening van eigen wil, armoede zonder eigen bezit. Deze drie dingen vormen den [Gode] overgeven mensch, naar het voorbeeld van Christus, die kuisch was en rein , van zijne geboorte of arm , en den Vader gehoorzaam tot in den kruisdood" '. Tot welke afdwalingen men order den invloed van deze opvatting te dikwerk verviel , hebben wij elders aangetoond a, maar wat wij toen opmerkten , moeten wij thans herhalen : dat men zich zeker bedriegen zou , als men meende , dat de navolging van Christus , gelijk zij door onze vaderen begrepen werd , eene louter schadelijke of onvruchtbare 1) Zie uitvoerige mededeelingen s;lienaangaan.de in mijn Jolt. Brugmas, II, bl. 73 vv. 2) Zie bij D'Ablaing , De duitsche orde , bl. 214 v. Aan de meening, dat Jezus de volmaaktste monnik of asceet was, is het vermoedelijk grootendeels toe te schrijven, dat de Christus-beelden van dit tijdvak den Heer doorgaans voorstellen als uitermate vermagerd en verzwakt naar het ligchaam. 3) In mijn a. w. 219 idee zou geweest zijn. Het tegendeel is waar ! Gelijk er, volgens de overlevering , van Jezus . eene gezondmakende kracht uitging op die vrouw van veeljarige krankte, wier hand slechts den uitersten zoom van 's Heeren kleed mogt aanraken , zoo gaat er nog heden een heiligende invloed van hem nit op alien , die eenige gemeenschap des geestes , hoe zwak en gebrekkig ook , met hem oefenen. Dezelfden, die in de veertiende en vijftiende eeuw den Christus nabootsten in uitwendige dingen en daardoor vaak een schouwspel van het droevigst onverstand leverden , gevoelden niet zelden eene betere kracht tot zich komen van het exempel , dat zij z66 gemoedelijk aanstaarden. Die Jezus , met het passie-boek in de hand, navolgden met uittrlijk gebaar, door zichzelven een kinnebakslag te geven of zich te geeselen , of door op hun aangezigt liggende overvloedige tranen te storten en hunne leden als die des gekruisten nit te rekken enz. , cliezelfden volgden den Heer vaak niet minder ijverig na in zachtmoedigheid , vergeve.nsgezindheid, hulpvaardigheid en andere deugden , zoodat zij niet ten onregte wegens hunne „kerstvormigheid" geroemd werden. Dat zij , die zich op den weg der bekeering en heiligmaking door lectuur en door bepeinzing van het gelezene poogden te sterken , gewoonlijk ook het gebed tot hetzelfde oogmerk .aanwendden , spreekt van zelf. Volg_ens Gerard Zerbolt behoorden lectuur, meditatie en gebed elkander steeds op te volgen : wat men gelezen had , moest het nadenken opwekken ; het nadenken zou het gemoed in beweging stellen , en aandachtige verheffing des harten tot den Allerhoogste zou de vrucht der gemoedsbeweging zijn. Tech erkende hij , dat niet alle gebeden van denzelfden aard behoefden te wezen , om Gode welbehagelijk en den mensch nuttig te zijn. Deden vrome lieden , vooral in morgen- en avonduur, langere gebeden, in den loop des diags , bij den aanvang van eenigen arbeid , v66r en na den maaltijd enz. en bijzonder in oogenblikken , waarin zij iets gewigtigs ondernamen , hadden zij hunne kortere of .schietgebeden (orationes iaculatoriae). 220 Bij alle gebed , meende hij , moest men in ootmoed zijne zonden belijden en God om vergiffenis en kracht tot verbetering vragen. Zoo het geweten den geloovige somtijds de vrijmoedigheid ontnam , zoodat hij zich niet regtstreeks tot God durfde wenden , dan zou hij eenigen heilige te hulp roepen en vooral het gewone „heilige Maria , bid voor mij" gedenken Of Gerard overigens aan het vrije gebed des harten boven het formulier-gebed de voorkeur gaf, blijkt niet. De formulier-gebeden , die onze voorvaderen gebruikten , vormden gewoonlijk bundels van meer of minder uitgebreidheid , die naar inhoud en vorm zeer onderscheiden waren. Sommige bestonden uit verzamelingen van gebeden , die op de tijden en handelingen der openbare eeredienst betrekking hadden en derhalve als kerkboeken konden dienen. Andere bevatteri toespraken aan God , den Heiland of Maria , waarbij des lezers aandacht op eenig gewigtig voorval uit de geschied.enis van Jezus en zijne moeder werd bepaald 2. Vele hielden gebeden in , die de bestemming hadden om bij bijzondere gelegenheden , bij krank- of sterfbedden. enz. gelezen te worden. Van karakteristieken aard zijn de zoogenaamde aflaat-gebeden , die in sommige bundels voorkomen, en soortgelijke, waarvan de lectuur door beloften van eenigen uitstekenden zegen aanlokkelijk werd gemaakt. Boven een vierregelig gebed , dat niet meer dan eene lofzegging aan de drievuldigheid , Christus en de moedermaagd is en in een HS. van de laatste helft der vijftiende eeuw voorkomt , ontmoet men de aanwijzing , dat op bede van Johannes Brugman , den beroemden volksprediker, door den paus aan den aandachtigen lezer, telkens wanneer hij de lectuur des gebeds herhaalt , zeven jaren aflaats en zeven carinen zijn toegezegd 3. In een ander HS., 1) Zie Gerardus Sutph. De reform. virium anima, ed. 1. p. 37 s. 2) Zie mijn Joh,. Brugtnan, II , bl. 254 v. 257 v. 3) Men vindt dit HS. onder N. 231 in de kon. bibliotheek te 's Gravenhage. 221 dat ongeveer vijftig jaren ouder is ', werd een gebed opgenothen , dat bij de relieken van de kerk des voormaligen bezitters van het boek kon. gelezen worden ; die het ootmoedig deed , zou „van den heiligen paus Honorius" honderd dagen aflaats genieten. In hetzelfde HS. vindt men een gebed op naam van Augustinus , waarvan het opschrift dus luidt: „die dit leest of over hem draget, van dien dage • en mach hi niet verderven van water, noch van vuer, noch van venijn ; geen viant en mach hem deren , ende als ,sijn ziele' uui synen licham sceidet, sal si int paradijs sijn". Nog leest men in. hetzelfde HS. een zeer, kort formulier met de aanduiding : „so wie dit ghebedeken dageliks spreket , die wort nimmer verloren" Z. Van alle formulier-gebeden werden wel geene door onze vaderen meer gebruikt en misbruikt dan het paternoster en ave-maria. Enkele berigten zullen den lezer daarvan volkomen overtuigen. De leeken onder de minderbroeders hadden volgens hun regel dagelijks een zesen-zeventigtal pater-posters te bidden S. In het klooster van Diepenveen bij Deventer lazen de nonnen voor elke stervende zuster ter eere van St. Ursula , opdat- deze met hare elfduizend maagden der kranke in haar verscheiden hulpe zou bieden , honderd pater-nosters 4. In het St. Hieronymus-huis te Utrecht konden alle bewoners door het lezen van vijf ave-marias „tot gedenkenis der ween" van onze lieve vrouw eenige aflaten verdienen , en dezelfde gunst viel hun te beurt , zoo dikwerf zij zeven pater-nosters en ave-marias tot gedachtenis van de annuntiatie , Jezus'. geboorte , opstanding hemelvaart enz. lazen 5. In de statuten der cellezusters te Amsterdam vindt men voorgeschreven , dat iedere zuster voor eene kranke medezuster, dagelijks tot hare ster1) Het HS. behoort tot mijne verzameling. 2) Vgl. Kist , Archief, I, bl. 241 , die vele andere aflaatgebeden enz. bijbrengt. 3) Zie boven , II, 2 , bl. 90. 4) Volgens mijn HS. D. 5) . Zie Matth. Fund. eccles. p. 369. 222 vensure, vijftien pater-nosters en even zoo vele ave-marias zou lezen ; na haren dood had men beide gebeden - niet minder dan driehonderd malen te herhalen Dat vele leeken , door hun hoog-kerkelijken zin daartoe bewogen, pater-noster en andere formulier-.gebeden gaarne in het latijn prevelden , ofschoon zij de kerktaal niet magtig waren , is bekend. Dionysius de karthuiser en anderen oordeelden echter, dat men dit bewijs van onverstand moest pogen te weren a. Tot de meest eerbiedwaardige vormen , waarin zich de zucht naar heiligmaking bij ooze voorvaderen plagt uit te drukken , behoorde hetgeen zij „het offeren van zich zelven" aan den Allerhoogste noemden. Die dezen vorm gebruikten , plaatsten zich na voleindtd gebed, of bij den aanvang van eenigen arbeid , als in de on-. middellijke tegenwoordigheid Gods , hieven den geest opwaarts en betuigden uit den grond van hun hart hunne bereidheid om , bij de erkentenis van Gods vaderliefde , waaraan zij alles , wat zij waren en bezaten , te danken hadden , zich zelve en al het hunne aan zijnen wil en de verheerlijking zijns naams toe te wijden. Nadat Geert Groote dit vroom bedrijf door zijn voorbeeld had aanbevolen — men leest van hem , dat hij zich eenmaal in een vertrouwelijk gesprek beklkagde , dat hij zich dien dag slechts „tienmaal Gode geofferd had" $ — werd het door zijn leerling Johannes Brinckerinck nagevolgd , die het weder bij zijne discipelen aanprees , zoodat het allengs eene oefening van velen werd 4. Thomas a Kempis vermaande zijne jongere medebroeders , „zich gedurig aan het welbehagen van God en Maria ten offerande te stellen , opdat al hun doen Gode aangenaam en den naaste nuttig zou zijn", en wat zij bij die akte van de- 1) Zie bij Le Long, Ref. vain Amsterd. bl. 347. 2) Zie Dionysius Carth. De laudabili vita conjugator. ed. 1. II , fol. 318, en boven , II, 3 , bl. 13 n. 2. 3) Zie R. Dier bij Dumbar, Anal. I, p. 6 s. 4) Zie 1. 1. p. 19. 223 votie denken en -bidden zouden , werd in bezielde taal door hem aangewezen 1 . § 6. Vraehten des christendoms in het persoonlijk en maatsehappelijk leven. Na den lezer een overzigt geleverd te hebben van de zedelijke iden , die bij de vromen onder onze voorgeslachten van dit tijdvak met meer of minder klaarheid gekoesterd werden , en na ons daaraan verbonden verslag van de middelen , waardoor zij op de baan des christelijken levens hun voorspoedigen voortgang poogden to verzekeren , rust de aangename pligt op ons , bewijzen bij te brengen, dat die ideen voor de praktijk des levens vruchtbaar en de aangewende middelen in zekere mate doeltreffend zijn geweest. Dat wij bij het verzamelen dier bewijzen onze keus zeer moeten beperken, spreekt van zelf. Ook voor de zedelijk-godsdienstige bewustheid onzer voorvaderen was het zwaartepunt der godsdienst in de beoefening der liefde , in het volbrengen van de eischen der „minne" gelegen. Waren er nu welontwikkelde individuen onder hen , wier levensopenbaring door feitelijke gehoorzaamheid aan die eischen verheerlijkt werd, en kan men daarenboven en vooral aantoonen , dat dezelfde gehoorzaamheid op het gemeenschappelijk bestaan des yolks in kerk en sta,at een veredelenden invloed heeft uitgeoefend ? Ziedaar de dubbele vraag aan wier beantwoording wij uitsluitend onze aandacht zullen wijden. Wilden wij toch verder gaan en onze mededeelingen uitstrekken tot berigten aangaande de beoefening van andere speciele christen-deugden bij ons voorgeslacht , b. v. den ootmoed , het vertrouwen des geloofs , lijdzaam1) Zie Sermon. ad novit. en .De insit. ed. 1. p. 99, 431. 224 heid enz. — men gevoelt , dat wij ons dan op een terrein zouden wagen , waarvan de lengte en breedte ook door het meest scherpziend oog niet kan gemeten worden. Christenen , wier „minne" zich in den vorm van liefdadigheid jegens hunne arme medemenschen op schitterende wijze openbaarde , hebben in ons vaderland in geene eeuw van dit tijdvak ontbroken. Gravin Sofia , die in 1176 als bedevaartgangster te Jeruzalem stierf, heet in onze kronieken „eene tweede Dorcas", en dat niet alleen wegens hare vrijgevigheid jegens kerken en kloosters , maar bovenal om „hare milde hand , die niet moede werd aalmoezen uit te reiken en kleederen te makers voor de armen". Melis Stoke noemde haar „de edele gravinne , die heilich was ende wijs van zinne", en „haer herte een grondelos wael van ontferme" 1. Ruim honderd jaren na Sofia leefde te Gorinchem eene weduwe , die bij hare medeburgers de liefelijkste nagedachtenis naliet , omdat zij tijdens een zwaren hongersnood haren welgevulden korenzolder voor alle behoeftigen openstelde , totdat zij zelve voor zich en de haren naauwelijks het noodige behield. Hare barmhartigheid maakte te dieperen indruk op de tijdgenooten , omdat in dezelfde dagen een korenkooper harer stad zijne voorraadschuren gesloten hield , totdat zijne winzucht bij het dalen der marktprijzen bedrogen uitkwam Wederom honderd jaren daarna leefde te Hoorn „de goedgeefsche Truideman", de eerste te zijner stede , „die de schamele gemeente met deelbrood in den winter begiftigde" Voorbeelden van menschlievenheid , die te midden van tooneelen van matelooze ellende gaarne eigenhandige diensten bewees , zijn bij onze voorgeslachten vermoedelijk geenszins zeldzaam geweest. Toen in 1253 de • 1) Annal. Egmund. bij Pertz , XVI , p. 468, Kluit, p. 130 ; Melis Stoke, uitg. van Huydecoper, I, bl. 394, 413. 2) Zie De vita dominor. de Arkel, in Matth. Anal. V, p. 223 ; Joh. a Leid. Chron. Bely. p. 249. 3) Zie ,Velius , .Chronijk , bl. 51; vgl. De Bosch Kemper, Geschiedk. onderz. nacvt de armoede in ow raderl. 2e dr. bl. 57, 324. 225 Hollanders, bij West-kapelle op Walcheren eene roemrijke overwinning op de krijgers van Vlaanderen behaald hadden , spoedde zich' Mathilde, de moeder van graaf Willem , den koning -van Rome , onverwijld naar het slagveld. Nog voordat zij , vergezeld van twee monniken , de bloedige kampplaats betrad, had zich reeds eene aanzienlijke vrouw derwaarts begeven , die met onvermoeiden ijver de verwonden verpleegde en den stervenden bijstand bood. Bij hare ontmoeting met Mathilde deed zij verhaal van eene gebeurtenis , die hier niet verzwegen mag worden. Een krijgsman , die met het hoofd op haren schoot liggende zijn laatsten adem uitblies , had in zijne jongste oogenblikken de verklaring afgelegd , dat hij niet uit strijdlust, maar gedwongen ten oorioge was gegaan , en dat hij den vijand, wrens zwaard hem den dood.slag had toegebragt , van ganscher harts vergiffenis schonk, gelijk hij zelf bij God op vergiffenis van al zijne tekortkomingen hoopte '• Op vrachtbare wijze was de christelijke liefde din vooral werkzaam , wanneer zij in deze eeuwen van ongebreidelden strijdlust de taak der vredestichters op zich nam en den pligt der verzoeningsgezindheid predate. Nog in het midden der dertiende eeuw heerschte in Friesland de • barbaarsche gewoonte om een verslagene niet te begraven , voordat zijne naastbestaanden op den doodsiager of diens betrekkingen bloedwraak genomen hadden. Men liet het lijk boven aarde , opdat de bewustheid , dat den doode de laatste eer nog niet bewezen was, de wraakgierigheid der aanverwanten meer tot haastigen spoed zou prikkelen. Tot de vromen , wiendeze gewoonte eene bittere ergernis was , behoorde broeder Dodo , een dominikaner, die zelf een Fries was. Hij hield niet op , zijne landgenooten tot beoefening van meer christelijke gezindheden aan te manen , en rustte 1) Zie Thomas Cantimpr. De apibus, ed. Colvenerii p. 99. Van Thomas, die zijn berigt uit den mond van gravity Mathilde zelve had, werd dit verhaal overgenomen door Joh. a Leidis , 1. 1. p. 208 ; vgl. Atleerman , Gesch. van graaf Willem, II , bl. 130. 15 226 niet , voordat het onmenschelijk gebruik in algemeene ininachting was gekomen 1 . Hoe Johannnes Brugman omstreeks twee honderd jaren later door de magt van zijn woord in Gaasterland den brand des burgerkrijgs bluschte , is van algemeene bekendheid 2 . Weinige jaren te voren trad Dionysius de karthuiser als bemiddelaar tusschen Arnold en Adolf van Gelder op. Hij rigtte een roerenden brief aan den ouden hertog , waardoor de rampzalige twist tusschen vader en noon althans voor eene pooze bedwongen werd 3 . De eerbiedwaardige leer van Frederik van Heilo , „dat de ware navolgers van Christus gaarne lijden willen , opdat anderen van lijden bevrijd zullen zijn" 4 , drukte eene overtuiging uit , die door sEommigen op glansrijke wijze in praktijk werd gebragt. De daad van zelfopoffering , door Jan van Schaffelaar te Barneveld bedreven, is tot heden in ieders mond 5, mar veel minder bekeiid werden twee feiten , die zeker niet minder lofwaardig zijn. Toen in de eerste helft der vijftiende eeuw Zwol door eene hevige pestziekte werd geteisterd, ontvlugtten de kweekelingen der fraters aldaar de besmette stall , voorzooverre zij door de epidemie niet reeds aangetast waren. Van de" gezonden bleef geen enkele dan Thomas van der Wiel , de jonge monnik , wiens afflwalingen en bekeering wij vroeger vermeldden 6, en die thans met de klerken van Dirk van Herxen in „het rijke fraterhuis" leefde. Terwijl 'de dood zich dagelijks in de schrik kelijkste gedaante om hem vertoonde en slagtoffer op slagtoffer maakte , wijdde Thomas zich met onversaagd 1) Zie Thomas Cantimpr. L - 1. p. 520 s. 2) Zie mijn Joh. Brugman , I , bl. 175. 3) Men vindt den schoonen brief van Dionysius bij Knippenbergh , Hist. eccl. due. Geldrice, p. 123 s. Berigten sang. de vredelievende bemoeijingen van Jacob van Reimerswaal en and. vindt men bij Matth. Anal. I, p. 469, 727, en Romer, .Kloosters en abd. II, bl. 116; zie ook boven, II, 2 , bl. 10. -4) Zie Kerkhist. archief, III, bl. 280. 5) Zie bij Matth. 1. 1. p. 475. 6) Zie boven, bl. 158. 227 gemoed aan zijne gevaarlijke liefdediensten. Dag en nacht was hij aan het leger der kranken , en als de pest hen ten laatste aan zijne zorg onttrokken had , was het geene andere hand dan de zijne , die de lijken in het doodkleed wikkelde en kistte '. Eenige jaren vroeger (1401) heerschte eene kwaadaardige ziekte in de omstreken van Nordhorn. Zij tastte ook de kloosterlingen van Frenswegen aan, zoodat het grootste deel der conventualen wegstierf en er ten laatste in het gesticht geene andere overbleven dan eenige doodelijk kranken en een enkele oude priester, wiens bevende hand niet meer bij magte was, den zieltogenden de genade-middelen der kerk toe te dienen. In dien nood snelde een convers naar den St. Agnieteberg bij Zwol. Hij verhaalde van de ellende , die ginder op de ordebroeders gevallen was , en bad , dat men een monnik-priester naar het huis . des leeds zou zenden , opdat het den stervenden in hunne laatste oogenblikken althans niet aan troost en lafenis zou ontbreken. Die bede joeg den meesten kanoniken een koude rilling door het hart , en met beklemd gemoed, vergaderden zij straks om te raadplegen , wien men de gevaarlijke taak zou opdragen. Maar dit was naauwelijks noodig. Wolfert van Medemblik , een vriend van Thomas a Kempis , een stok-oud man, verhief .zijn sneeuwwit hoofd met blijmoedige waardigheid en herhaalde zijn reeds vroeger uitgesproken woord, dat hij Diets meer begeerde dan het bevel van den prior, om zich naar Frenswegen te spoeden. Dat bevel werd nu gegeven , en des anderen daags verliet Wolfert den St: Agniete-berg, om zijn convent nimmer weer te zien. De achterblijvenden , Thomas a Kempis in hun midden , staarden den grijsaard na met betraande oogen , want zij hadden hem innig lief en eerden hem als een der edelste kweekelingen van G-eert Groote. gaat van ons", zoo riepen zij , „om naar het voorbeeld van Christus zijn. levee _te stellen voor de broedeien" ! En z66 was het ! Wolfert volbragt te Frenswegen ge1) Zie Matth. Chron. due. Brab. append. p. 256. 15* 228 durende eenige dagen zijn liefdewerk., totdat de pest ook hem aangreep en de dood hem eene poorte des hoogeren levees werd '. Terwiji de geest des christendoms in het bestaan van uitmuntende individuen onder ooze voorgeslachten zich als een geest van liefde en menschenmin openbaarde , begonnen zich in het sociale leven onzer vaderen meer en meer verschijnselen voor te doen , die be -wijs leverden, dat het in den boezem des yolks neergelegde zuurdeeg geenszins krachteloos was. In de wetgeving vertoonden zich sporen van verfijnd regtsgevoel ; in de onderlinge betrekking der maatschappelijke standen kwamen wijzigingen , die gedeeltelijk althans als vruchten van een verhoogd geloof aan ,de algemeene menschenwaarde mogen aangemerkt worden ; in de zamenleving werden allengs instellingen van filanthropischen aard gesticht , die wegens hare bedoelingen eerwaardig en om hare vruchtbaarheid weldadig mogten heeten. Dat eenige nadere mededeeling aangaande een en ander den lezer de overtuiging zal inboezemen , dat kerk en godsdienst op de veredeling van het nation.ale karakter in dit tijdvak een hoogst belangrijken invloed uitoefenden , kunnen wij naauwelijks betwijfelen. De Friesen tussehen de Wezer en het Vlie behooren tot de volkeren van Europa, die na het frankische tijdperk hun maatschappelijk leven het eerst regelden , door het aan algemeene of plaatselijke 'wetten te onderwerpen, die onder de leiding van kierken en monniken v e r z ameld en beschreven werden '. Wanneer men de friesche wetboeken , waarvan de oudste omstreeks den aanvang der dertiende eeuw opgesteld werden , hoewel zij belangrijke bestanddeelen bevatten , die zeer zeker aan vroegere tijden behooren wanneer men die wetboeken doorloopt , wordt men op aangename wijze getroffen 1) Zie Thomas a Kemp. Chiron. montis s. Agnet. p. 32 ss. 2) Zie Dijkema , Proeve yam eene gesch. der beschay. in Gron. I , bl. 269 vv. De uitgevers der friesche wetten vermeldden wij boven, I , bL n. 2. 229 door den humanen zin , die on.s uit vele bepalingen tegenademt, bepalingen wier strekking vaak _te opnierkelijker is , naarmate deze met den van oudsher overgeleverden geest van ruwheid en willekeur te meer in tegenspraak is. Wij hebben Kier vooral het oog op die wetten, waarbij de regten der zwakken , weerloozen en vervolgden in bescherming worden genomen. De lezer vergunne ons hiervan enkele proeven bij te brengen. De heerschappij , door vaders in de tijden des heidendoms over hunne kinderen , inzonderheid hunne dochters, uitgeoefend , was , gelijk men weet , eene onbeperkte : zij mogten hen naar goedvinden tuchtigen , verkoopen , in sommige geVallen zelfs dooden 1. Dat van die heerschappij, ook na de invoering des christendoms in onze landen, te dikwerf misbruik gemaakt werd, vooral wanneer er huwelijkscontracten zouden gesloten worden, laat zich vermoeden ; onze friesche wetgevers schijnen er van overtuigd geweest te zijn , en tot verdediging des persoonlijken regts van eene maagd tegenover een harden vader vaardigden zij deze bepaling uit : „dit is regt : dat de vader zijne dochter geen man behoort te geven tegen haren wil , naardien haar anders geene magt toekomt dan over hare leden , en indien hij haar ten huwelijk geeft tegen haren wil en haar wegens hare onwilligheid mishandeling geschiedt , zoo zal hij den vrede [d. i. zijne schuld jegens het openbare refit] boeteii, alsof bij haar met zijne hand verslagen had" 2. In een tijd , waarin meer dan later bij velen de togten der zinnelijkheid vaak in laaije vlam uitsloegen en het onstuimigste karakter aannam- en, verkeerde eene jonge vrouw,, die .schoonheid of goed bezat, in een gevaarlijken toestand, zoo dikwerf zij zich buiten het bereik der bescherming harer bloedverwanten beyond. Vrouwenroof en schaking was eene maar al te gewone misdaad onder onze middeneeuwsche vaderen. De friesche wetgeving 1) Zie boven , I , bl. 23 v. 2) Zie Wierdsma, Oude friesche wetten, I, bl. 26. 230 kon haar niet altijd weren, maar waar zij geschied was , wilde zij haar geenszins ongestraft laten , tenzij er bewijzen voorhanden waren , dat de delinquent in de toegenegenheid van het voorwerp zijner begeerte zijne verontschuldiging had. ,,Wanneer eene vrouw met geweld weggenomen was" en de regters het feit hadden vernomen , waren zij verpligt naar de woning des schakers te gaan , de geschaakte op te eischen en haar gedurende drie dagen in bewaring te houden , opdat zij in dien tijd. met zich zelv-e te rade ging , of zij den man , die haar ontvoerd had , al of niet ten echtgenoot wilde nemen. Als de derde dag aangebroken was , werden schaker en geschaakte beiden naar „de werf" of geregtsplaats geleid, waar twee palen in den grond bevestigd waren. Nu moest de vrouw „haren wil openbaren". Zij stond in het midden tusschen. de twee palen, de schaker bij den eenen , hare bloedverwanten bij den anderen paal. Spoedde zij zich op een gegeven sein naar haren roover, ten bewijze dat zij hem voortaan tot gade Wilde zijn , zoo staakten de regters de vervolging , wel wetende dat hunne verdere tusschenkomst de storenis , die het familie.-leven geleden had , niet wegnemen maar slechts vermeerderen kon. Wendde de vrouw zich echter naar den paal , waarbij hare vrienden vertoefden , zoo had de schaker „brand en braak te ond.ergaan": vuur en moker moesten zijne woning verwoesten en zijne beurs daarenboven tachtig ponden missen. Die aan zijn misdrijf de hand hadden geleend , zouden dezelfde straffen dragon 1 . De wederzijdsche pligten van ouders en kinderen werden door de friesche wetgevers heilig geacht. Stelden latere handvesten strafbepalingen voor vaders en moeders , die bewijzen van verregaande achteloosheid jegens hun kroost gaven , .daar zij het voor de gevaren van vuur en water niet behoedden , de oudere zoogenaamde „doemen" deden iets dergelijks , maar wilden daarenboven , dat zonen , wanneer zij bij het sluiten van een huwelijk 1) Zie a. w. bl. 40 v. 231 het ouderlijk huis verlieten bepaaldelijk aan hunne moeder ten teeken van dankbaarheid zekere geldsom zouden -uitreiken, die clan der bejaarde vrouw wel in de meeste gevallen tot levensonderhoud strekte. Had de moeder echter hare moederlijke taak kwalijk vervuld, had zij Naar kind niet behoed „van vuur en van ziedend water, van put en, sloot , van paardenhoef en hanenpoot , van zwijnentand, runderhoorn, hondenbeet en scherpe wapens", zoo were het aan de goedwilligheid des zoons overgelaten zijne gift al of niet uit te reiken , mits hij in het laatste geval moed had te zweren , dat de moeder werkelijk in hare pligtsbetrachting was te kort geschoten Zorgde de friesche regtsbedeeling met zekere naauwgezetheid voor de - persoonlijke belangen van maagden , vrouwen en kinderen , het is hare eer, dat zij hetzelfde voor alle „weerloozen" deed , door hen , van -welken staat zij waren , onder hare bescherming te nemen. „Vrede" — zoo heet het in een der „zeventien kesten" — „vrede alien weezen en weduwen , alien beevaartgangers mar Rome en Jeruzalem , alien die de heilige send aankondigen , en • alien regten kerkvasters" 2 . Daar de beevaartgangers en vooral de kerkvasters , die hier genoemd worden , wel in de meeste gevallen lieden waren , die de geestelijkheid bij het sendgerigt wegens grove vergrijpen tot boetewerken veroordeeld , had , merken wij hier met vreugde op , dat het regtsgevoel , waarvan deze wet uitging , inderdaad van edelen aard was , daar het zijne barmhartigheid ook uitstrekte tot men.schen , die in het oog van minder redelijke regtsbedeelers al ligt alle aanspraak op openbaar gunstbetoon zouden verloren hebben. Maar er komen andere wetsbepalingen voor, waarin hetzelfde gevoel van menschelijkheid jegens verdachte en vervolgde personen spreekt. 1) Zie a. w. I , M. 187. 2) Zie a. w. I, bl. 137 v. In den latijnschen tekst heeten de kerkvasters "poenitentes carinarii". Zie boven , bl. 164. De vermelding van ,,regte kerkvasters" herinnert ons de geveinsde of valsche poenitenten van het karolingische tijdvak. Zie boven , I, bl. 511. 232 Wanneer een Fries zijn buurman van diefstal beschuldigde en de regter de aanklagt genoegzaam gegrond beyond , moest er bij den aangeklaagde huiszoeking gedaan worden en wel in tegenwoordigheid van den regter zelven en zeven wettige getuigen. Was het gestolen voorwerp klein , „zoodat men het in de hand kon besluiten", dan mgt geen der getuigen de mooning intreden dan barrevoets , zonder broek en gordel en met uitgebreide armen en handen , opdat men er zeker van zou zijn , dat niets naar binnen gedragen werd , „daar men onschuldigen mede benadeelen kon". Werd het gezochte voorwerp werkelijk gevonden , dan zou de' regter naauwkeurig toezien , of er in het huisdak ook een rook- of schoorsteengat was , waardoor het misschien met boos opzet ingeworpen was. Bleek dit het geval to wezen , dan was de eer des beschuldigden gered , zoo hij zijne onschuld met eede staafde en 's buurmans goed onbeschadigd wedergaf 1 . Ten aanzien van hen , die in zwaarwigtige gevallen als getuigen optraden , heerschte de bepaling , dat zij eenigzins ontwikkelde personen van onbesproken naam moesten zijn. Die hun credo en paternoster niet kond,en opzeggen, „zoodat priesters en wijze leeken hen deswegen berispen moesten", of die als meineedigen bekend stonden , of manslag hadden begaan , of hoererij of eenige zonde , „waarvoor zij carina schuldig waren", werden zorgvuldig geweerd 2. Niet minder opmerkelijk zijn de friesche wetten , waardoor men het eigendomsregt beschermde. Het nageslacht van hen , die voormaals hoofdzakelijk van roof en buit leefden en als voorloopers der Wilde Noormannen de wereld met schrik vervulden , of elken vreemdeling , die door de golven der Noordzee op hunne stranden geworpen werd , onbeschroomd met slavenketenen bezwaarden en als kostelijke koopwaar verhandelden 3 — hun nage1) Zie a. w. I, bl. 86. 2) A. w. I, bi. 128 v. 3) Zie boven, I, H.. 14, 19. 233 slacht wade nu, „dat leder het zijne zou bezitten ofiberoofd tenzij dat men het hem met wettige aanspraak en bewijs voor den regter afwon". Die een erf had , mogt het niet vervreemden zonder goedkeuring van zijne natuurlijke erfgenamen , en als er „weeskens" waren , die gevaar liepen van grootvaders nalatenschap onder de hand van hebzuchtige bloedverwanten te verliezen , trad het openbaar gezag voor hen op. Stierf een vreemdeling in de friesche landen , de regter moest „zijn goed ontvangen , het jaar en dag bewaren , en het aan de wettige erven uitreiken", zoo deze zich voordeden ; kwam niemand hunner op , dan nam ode regter de eene helft der nalatenschap ten voordeele van de publieke schatkist ; de andere helft ging naar de kerk , vermoedelijk opdat de priester voor des overledenen ziel missen zou lezen 1. Blijkt nit het bijgebragte genoegzaam , dat de geest des christendoms , die een geest van liefde , en geregtigheid is , zich meer en meer aan de wetgeving onzer voorgeslachten deed gelden en derhalve voor hun aatschappelijk leven een onwaardeerbaren zegen begun aan te brengen , wij kunnen ons hiervan nog verder overtuigen , als wij den blik slaan op andere teekenen dier tijden, waarin zich hetzelfde verblijdende verschijnsel voordeed. wij denken hier vooral aan het ridderwezen,; waaraan de lezer vermoedelijk bij het doorloopen onzer laatste bladzijden reeds indachtig werd , daar de zin , die ons uit de friesche wetboeken tegenademt z in vele opzigten een echt ridderlijke mag genoemd worden. De oorsprong van den nederlandschen ridderstand Iigt, evenals die der chevalerie van andere landen , in het duister. Vermoedelijk kwam hij ook onder onze vaderen gedurende de elfde eeuw op , ten gevolge van de vrijere stelling , die door sommige welvarende dienstmannen tegenover hunne heeren werd ingenomen , als zij , geoefende ruiters zijnde , met die heeren dagelijks te velde togen , om met hen in de bezwaren van den krijg en de vreugde 1) Zie Wierdsma, a. w. I, bl. 68, 124, 189 Y. 234 der zegepraal te deelen. De toenadering tusschen beide standen werd in de dagen der kruistogten op de kampplaatsen van het oosten versterkt , en die met elkander naar hetzelfde wit streefden , wapenroem en bevrijding van het heilige graf, begonnen eene broederschap te vormen , die voorshands slechts van louter zedelijken aard was. Toen intusschen soldateske en religieuse geestdrift de orde der tempelieren , der johannieters en duitsche heeren in Palestina had doen opkomen , waarvan de leden het monastieke met het krijgsmansleven vereenigden , en er ruiters waren , wien de opneming in die orden bf niet mogelijk Of niet wenschelijk was , lag het geheel in den aard van den tiidgeest, dat zulke mannen zich nader met elkander verbonden en in handen van dezen of genen hoogvereerden wapenbroeder eene gelofte aflegden , dat zij voortaan zouden Leven en sterven , gelijk het een krijgsknecht van Christus , een ridder, betaamde. Die deze gelofte deden , knielden dan voor den wapenbroeder neer, opdat zij in ootmoed een kinnebakslag van hem ontvingen tot aandenken aan de versmading en het lijden, dat voormaals door den Heiland werd gedragen, en die kinnebakslag zou -hun , evenals die hun bij het vormsel door den bisschop was gegeven , de verpligting herinneren , om in het zaligmakend geloof standvastig te zijn en dat geloof tot in den dood te verdedigen I. Daar de eerste leden dezer broederschap zeer waarschijnlijk vrome lieden waren , die door devotie en dapperheid beiden beroemd werden , zochten velen de opneming in hunne orde , waarbij dan in verloop van tijd de kinnebakslag (alapa militaris) met een zwaardslag op nek of schouder, de accolade , werd verwisseld en een of ander ridder de bedienaar der plegtigheid was , hetzij op het slagveld of op eenige andere plaats , b. v. eene kerk of de zaal van een vorstenhuis 2 .. De wijze , waarop mannen van nederlandschen bloede -1) Zie boven , II , 3, bl. 362. 2) Vgl. Matth. De nay. p. 1016 ss.; Von Raumer, Hohenstaufen, VI, s. 551 fr., Loher, Jaeobaa von Bayern, I, s. 169. 235 in den ridderstand opgenomen werden , was niet Mtijd dezelfde. De goede Beka klaagde in het midden der veertiende eeuw , dat zijne tijdgenooteen , die tot de oide toegelaten werden , nit zuinigheid zich met den eenvoudigen ridderslag (colaphus militaris) vergenoegden , terde kostbare cerernonien en feesten , die naar der wijl vaderen wijze bij de plegtigheid behoorden , naauwelijks schenen te kennen 1 . Anders echter stolid het met de zaak, wanneer de eer aan rijke edellieden te beurt viel. Onze graven en heeren eischten van hunne onderdanen niet zelden buitengewone opbrengsten , wanneer de dag der ordening voor hen zelve of voor hunne zonen naderde 2 , en dat zij die opbrengsten meestal behoefden , laat zich begrijpen. Van alle ridderwiklingen is geene ons beter bekend , dan die graaf Willem , de koning van Rome , onderging. Beka heeft haar op voetspoor van anderen uitvoerig beschreven en door die beschriiving ons in staat gesteld , kennis te nemen van de beginselen des ridderweze'ns , zooals hey in het midden der dertiende eeuw plagt begrepen te worden. Nog voordat graaf Willem te Aken tot koning van Rome gekroond werd , 7erscheen hij met een glansrijk gevolg in de domkerk te Keulen , opdat hij „volgens de riten der Christus-vereerders ridder (miles) zou worden". Nadat hij door den kardinaal-legaat Petrus de Capucio , den koning van Boheme , den aartsbisschop van Keulen en andere aanzienlijken in de kathedraal ontvangen was, ving de solemnele mis aan. Toen de evangelie-Jes gelezen was , rees de kardinaal op , om den jongen vorst de pligten voor te houden , die door de wijding op hem gelegd zouden worden. „Een ridder", zeide hij , „moet grootmoedig zijn in tegenspoed , edel van bloede , overvloeijende van eerlijkheid , voortreffelijk door hoffelijke zeden, standvastig in mannelijke braafheid. Dagelijks 1) Zie •Beka , p. 77. 2) Zie de diplomcji bij Matth. 1. 1. p. 1018 , en Ackersdijk , Over de vernietilling der slavernij •in Nederl. bl. 53 (Verh,and. van de maatsch. der nederl. letterk. te Leid. II , 2). 236 moet hij met devote gedachtenis aan 's Heeren lijden de mis hooren, voor het katholieke geloof zijn ligchaam veil hebben , de heilige kerk met hare dienaren van alle geweldenaars bevrijden , weduwen en weezen en onmondigen in hunnen flood beschermen , onregtvaardige oorlogen vermijden , oneerlijk krijgsloon weigeren, tot bevrijding van iederen onschuldige als kampvechter optreden , geene steekspelen bezoeken , tenzij met ridderlijke bedoelingen den roomschen keizer of zijn stadhouder in wereldlijke zaken gehoorzamen , den staat ongeschonden in zijne kracht laten , geene leengoederen des rijks vervreemden en onberispelijk voor God en menschen leven. Zoo gij deze verordeningen vromelijk bewaart en naar krachten vlijtig vervult , weet dan dat gij tijdelijke eer op aarde en , na . dit leven , de eeuwige rust in den hemel verdient". Toen nu de zaA,mgevouwen handen van Willem tusschen de bladen van een missale gelegd en over het gelezen evangelie uitgebreid w.erden , deed hem de kardinaal de vraag : „wilt gij derhalve de ridderorde devotelijk aannemen in 's Heeren naam en haren , u verklaarden regel zooveel gij kunt , houden"? Waarop de graaf toestemde en dezen eed uitsprak : „ik Willem , graaf van Holland', wereldlijk vorst en vrije leenman des heiligen rijks , zweer in tegenwoordigheid van 's pausen legaat bij dit heilig evangelie , dat ik den regel der ridderschap zal gehoorzamen", welten eed door den kardinaal ontvangen werd met het woord : ,uwe gelofte _zij u in waarheid tot vergeving -van al uwe zonden" ! Thans trad de koning van Boheme voor, om den knielende met zijn zwaard een slag op den hals to geven. Terwiji hij het deed , sprak hij aldus : „ter eere van God almagtig orders ik u tot ridder en neem u met vreugde in ons genootschap [collegium] op. Maar denk er aan , dat de 1) "Tyrocinia non nisi causa militaris frequentare". Meerman vertaalt tyrocinia" met , oefenscholen". Du Cange in v. zegt : , tyrocinium, torneamentum , ludi equestres , in quibus novi mutes armorum suorura tyrocinia exercebant". , 237 Reiland der wereld om uwen wil voor den hoogepriester Arenas een .kin.nebakslag ontving , voor Pilatus bespot, gegeeseld en met doornen gekroond , voor Herodes met een purperkleed omhangen en belagchen , en voor het gansche yolk naakt en verwond aan het kruis gehecht werd. 1k raad u aan , zijn kruis op u te nemen , en ik vermaan u zijn dood t e wreken". Als vervolgens de mis voortgezet en voleindigd was , lieten zich buiten den dom pauken en trompetten hooren. Het tournooi wachtte den nieuwen ridder, opdat hij in kamp met den prins van Boheme en met anderen zijne strijdvaardigheid toonde. Na eene driedaagsche feestviering , waarbij overvloedige maaltijden gehouden en rijke geschenken uitgedeeld werden , was de statelijke akte voltrokken 1. Wanneer wij den regel en de ordeningswoorden der chevalerie , zooals zij uit het medegedeelde gekend worden , aandachtig gadeslaan , overkomt ons een gevoel, niet zoo sterk , neen , maar . toch eenigermate gelijk aan dat, wat ons gemoed zeer pijnigt, .als ons in den tegenwoordigen tijd uit Rome berigt 'wordt, dat de paus de dwaze. .stoutheid heeft om , terwijl hij in zijn arsenaal zich met de inspectie van nieuwe vuurwapenen, de gaven zijner vromen -, bezig houdt, aan de wereld te verkondigen , dat hij de stedehouder van Christus, den vorst des vredes en der liefde, en derhalve verpligt is, waarheid en geregtigheid voor te staan 2. Ook bij de middeneeuwsche ridderschap was die beklagenswaardige verwarring van beginselen , waarbij de wereldzin de gestalte van een goeden engel aanneemt en de vroomheid zich opmaakt , om onder niet geveinsde gebeden de werken der ongeregtigheid te volbrengen. Men zou voor het katilolieke geloof strijden, het zwaard in de hand , waarvan de Heer der geloovigen gezegd had, dat het hem en zijner zaak niet dienen mogt! 1) Zie Beka, p. 77, Van Mieris, I, bl. 243 v. en and. ; vgl. Meerman, I, bl. 230 vv. 2) Men zie de haarl. courant van 27 Nov. 1868, den dag waarop dit schrijf. Gem& van graaf Willem, 238 Men zou het kruis van Christus op zich nemen , om den genaderijke na te -volgen, die den heuvel beklom en stervende voor zijne vijanden bad , en aanvaardde intusschen met geestdrift de verpligting , om den srnaad en den dood des gekruisigden te wr ek en op onschuldige Saracenen en kinderen Israels 9 Zoo is er dan veel , en meer dan wij -hier behoeven bij te brengen — men denke aan den adeltrots, het ruwe tournooi , de vrouwenvergoding enz., waarmede de chevalerie bezoedeld was — wat een ernstig gestemd christengemoed verhindert , voor deze instelling onverdeelde sympathie te koesteren. Toch hebben wij te erkennen , dat ook hier het edele naast het onedele lag. Ook hier werd het beginsel der „minne" uitgesproken: men zou God dienen , den onnoozelen en verdrukten , weduwen en weezen ten beschermer zijn , en aldus naar hetzelfde wit streven , dat ook de friesche wetgeving zich voorstelde , om het echter langs veiliger wegen na te jagen, dan de ridderschap betrad 2 . Ongetwijfeld klopten ook bij onze heidensche vaderen in lang verleden tijden mannenharten , die edelmoedig genoeg waren , om zich het lot van zwakken en ongelukkigen aan te trekken, ja , om te hunnen behoeve zelfs veel te wagen en te Wen — de lezer herinnert zich, wat wij vroeger van den nog heidenschen Nursing verhaalden 3 — inaar zulke figuren waren geisoleerde verschijnselen in de geschiedeEene ridderschap , die het vermijden van onregtvaardige oorlogen , de verdediging der verongelijkten, en 1) Ook in den proloog van den regel der duitsche orde wordt het beginsel uitgedrukt, ildat si Goeds versmanisse end zijns crucen w r ek en wilt". Zie bij d'Ablaing , De duitsche orde , bl. 210. 2) Wie den geest der chevalerie veelzijdig beoordeeld wenscht te zien, verwijs ik uaar Ampere, De la chevalerie , in zijne Melanges d'hist. litter. Paris 1867 , I , p. 131 ss. Dat pausen en synoden het tournooi vaak verboden, is bekend (zie Von Raumer, a. a. o. VI , s. 557). Ook Dionysius Carthus. verhief er zijne stem togen (zie Oper. minor. ed. 1. fol. 263 , 276), en keulsche synoden gedoogden. niet , dat geestelijken er deel aan namen (zie Hartzheim, IV, p. 431, 470 , 475). Te Utrecht echter werden steekspelen onder het oog der prelaten niet zelden gevierd (zie Burman , Jaarb. II, bl. 5 vv. 33 , 110). 3) Zie boven, I , bl. 173. 239 een onberispelijk levee' voor God en de menschen ten levensdoel voor hare leden stelde , al waren die leden zulk eene ridderschap vaak ontrouw aan hunne leuze kon slechts onder den invloed van het christendom geboren worden en zich ontwikkelen. De geschiedenis der slavernij en lijfeigenschap in ons vaderland , hoewel vroeger door van Loon , Kluit , van Spaen, Ackersdijk en vele anderen, en in onzen tijd door Nijhoff en Sloet van de Beele toegelicht ', is nog niet volledig opgemaakt. Dit staat echter vast , dat hare afschaffing of opheffing , ook op onzen bodem gelijk elders , eene zaak van tijd is geweest en gevolg van vele, onderling zeer verschillende oorzaken. In hoeverre het gelukkige feit , dat sedert het laatst van de dertiende eeuw grootendeels zijn beslag had verkregen , ook eene vrucht is geweest van de bemoeijingen der kerk , voorzoover zij door hare geestelijkheid, bisschoppen, prelaten en abten , werd vertegenwoordigd , durven wij niet bepalen. Dat onze kerkvoogden en kloosterlingen oudtijds lijfeigenen bezaten en vaak vrijmaakten , is bekend , maar dat zij daarbij door hoogere beginselen gedreven werden dan b. v. de graven van Holland en Gelderland en kleinere magthebbers , die hetzelfde deden en zulks niet altijd met zedelijke , maar dikwerf met louter staatkundige bedoelingen , kan vermoedelijk niet bewezen worden. Toch mogen wij niet voorbijzien , dat de kruistogten , wier gevolgen men to regt als belangrijke factoren der opheffing van de eigenhoorigheid aanmerkt , een verschijnsel zijn geweest , dat grootendeels een voortbrengsel van den kerkelijken geest was , zoodat deze , al is het dan ook niet onmiddellijk , op de belangrijke zaak een grooten invloed ,heeft uitgeoefend ; maar daarenboven en vooral mag niet onopgemerkt blijven , dat de algemeene 1) Zie Van Loon Aloude reger. van Holt. IV, bl. 1 vv. ; Kluit , Hist. der Holl. staatsreg. IV, bl. 62 vv. ; Ackersdijk in de aangeh. verhand.; Van Spaen , Inleid. tot de hist. van Gelderl. I, bl. 205 vv. IV, bl. 227 v. 256 vv. ; Nijhoff, Gedenkw. I, bl. xei , vv. ; Sloet, De hof to Foorst, Amst. 1863, passim. 240 strekking des christendoms in alle eeuwen zich tegen de slavernij heeft gekant , en daar, waa• het niet terstond bij magte was haar te vernietigen , althans het mogelijke deed om het lot van hen , die de vrijheid moesten missen , eenigermate te verzachten. Nadat de synode van Agde in 506 de bepaling had uitgevaatdigd dat lijfeigenen door hunne heeren niet naar welgevallen gedood , maar slechts door den wettigen regter gevonnisd mogten worden , verkondigde Gregorius de groote de waarheid , dat het eene lofwaardige daad was , als christenen , die door hun Heiland van de geestelijke slavernij verlost waren , op hunne beurt natuurgenoten , die niet door den Schepper maar door het volkenregt (ius gentium) in slavenstand gebragt waren , van hunne banden bevrijdden. Het in de tiende eeuw algemeen gebruikte handboek des kerkregts van Regino sprak de stelling uit , dat vrijgelatenen , door wie ook „gemanumitteerd", zoo zij aan de hoede der kerk aanbevolen waren , „door priesterlijk gezag" in humie personen en bezittingen tegen alle mogelijke aanranding (insolentia) moesten verdedigd worden. Later leerde het algemeen kerkregt, dat het huwelijk van slaven moest geeerbiedigd worden , dan zelfs als het tegen den wil der heeren gesloten was , en dat men den zoon van een slaaf en eene vrije moeder als een vrijgeborene zou aanmerken. Onder den invloed des christendoms werd in Duitschland en elders oak de burgerlijke wetgever billijker jegens de eigenhoorigen , zoodat het verboden werd een slaaf van zijn goed (peculium) te berooven, of hem zonder billijke reden van zijn huis en hof te drijven. Met het regt om eigendom te verwerven , verbond zich weldra het regt om te mogen testeren , verdragen te sluiten , als klager op te treden , getuige te zijn , enz. 1 . 1) Zie Wiskemann, Die sklaverei, Leiden 1866, s. 158 ff. ( Werken van het haagsch,e gen. vijfde reeks , I, 1) , Waar de pl. van Regino niet bijgcbragt wordt. Men vindt haar bij Hartzheim , II , p. 496. Vgl. Laurent , Hist. du droit des gens, VII, p. 593 ss. , die aldaar de stelling voordraagt, "quo l'eglise s'est montree plutOt hostile que favorable a Yaffran- 241 Wat aldus elders geschiedde, had ook op onzen bodem plaats. De vrijmakende geest des christendoms, die zich op vaak onnaspeurlijke wijze den weg baant tot alle stand en en kringen , en niet alleen de harten van priesters en wereldlijke grooten , maar ook die van leeken en onderdahen weet te bereiken , heeft ook hier het zijne gedaan , om onze vaderen' in hun maatschappelijk leven tot eene ontwikkeling te brengen , waarvan de gezegende vruchten nog heden genoten worden. Hoezeer de afschaffing der slavernij of lijfeigenschap voor onze natie eene weldaad was , bleek zij ook in de middeneeuwen , gelijk in onze dagen , van tijdelijke bezwaren verzeld te wezen , die geenszins gering waren , en een van die bezwaren was vermeerdering van armoede. Die „gevrijd" werden , zagen zich meerendeels plotseling beroofd van de verzorging , die hun van de zijde hunner heeren , al was het dan ook in de meeste gevallen uit eigenbelang , tot dusverre verstrekt was. Doorgaans menschen van geringe beschaving en beroofd van kapitaal en goed , traden zij eene maatschappij in , die , al zochten zij ook hunne toevlugt in onze opkomende steden , hun te dikwerf slechts een zeer kommerlijk bestaan aanbood. In de twaalfde en dertiende eeuw werd ors vaderland gedurig door schrikkelijke watervloeden geteisterd , en niet zelden brandden gansche steden en dorpen af, wier woningen hoofdzakelijk uit ligt ontvlammende materialen bestonden. Toen en later kwam , wel is waar, hier en daar groote welvaart op , die in onze voornaamste gemeenten gedurende de veertiende en vijftiende eeuw nog aanmerkelijk verhoogd werd. Maar die welvaart baarde -weelde, de weelde ongebondenheid, en de ongebondenheid vermeerderde de twisten en partijschappen , die in al onze gewesten eene bran van overgroote ellende werden. chissement". Zijn voornaamste argument put hij uit de "servitude religieuse", d. i. de vroeger vermelde zede der devoten van de twaalfde en dertiende eeuw , om. zich als slaaf can de kerk over te geven (zie bOven , II, 1, bl. 375). De aard dezer "servitude", hoe verstaanbaar ook , schijnt den geleerden schrijver niet duidelijk te zijn. 16 242 zoo waren de oorzaken der armoede gedurende dit gansche tijdvak vele en meer dan wij hier kunneii aanwijzen Wat werd door onze christelijke voorgeslachten gedaan om de ween , ook destijds het gevolg van het heerschend pauperisme , zooal niet te weren , dan toch te verzachten? Ziedaar de vraag , aan wier beantwoording_ wij ten slotte eenige aandacht hebben te wij den. Meer of min ruime uitdeelingen aan amen waren , evenals in het voorgaande tijdvak 2, ook in de laatste middeneeuwen de meest gewone vorm , waarin de weldadigheid onzer voorvaderen zich werkzaam betoonde. Zij geschiedden door of van wege geestelijken of geestelijke corporation, door kloosterlingen en door gemeenten. Dat vele onzer bisschoppen naar het voorbeeld van Ansfried shunne belangstelling in het lot der behoeftigen openbaarden door regelmatig of bij voorkomende gelegenheden ruime giften uit te reiken , mag niet betwijfeld worden. Het doen van aalmoezen aan nooddruftigen was iets , dat niet alleen van hunne kerkelijke hoogwaardigheid verwacht werd 3 maar ook fatsoenshalve tot hun -vorstelijken staat behoorde. Boven anderen wordt Guy van Avesnes geprezen , omdat hij nog na zijn dood bewijzen zijner mildheid, wilde gegeven hebben. Op den dag van St. Maartens translatie na zijn sterven werd aan iederen gebrekkige en arme te Utrecht een zilveren geldstuk geschonken. 4 . Van wege het domkapittel geschiedden jaarlijks uitdeelingen van brood , bier en penningen , tot uitoefening van het vroeger vermelde mandaat des Heeren 5, en ongetwijfeld kwamen bij genoemd en alle andere collegien van dien aard op kerkfeesten , op de begrafenis- en memorie-dagen der leden enz. dergelijke bewijzen van belangstelling in het lot der schamele gemeente voor. 1) Zie daarover De Bosch Kemper in zijne bij herhaling genoemde prijsverb. over De alrmoede in ons vaderl. tweede dr. Haarl. 1860, bl. 36 vv. 2) Zie boven , I , bl. 517. 3) Zie boven, I , bl. 282. 4) ;Yoh. a Leidis , Chron. Belg. p. 250; vgl. boven, II , 1, bl. 131. 5) Zie boven, II, 1, bl. 288 n. 3 , II, 3 , bl. 226. 243 De open hand onzer middeneeuwsche kloosterlingen is ook in het oog der protestantsche wereld nog heden een bewijs van menschlievendheid , waardoor de veelheid hunner zonden wordt bedekt. Walter, abt van Egmond, die in '1129 aankwam verwierf zich een goeden naam door de belangen der kranken en armen te regelen , en voortdurend maakte zich de abdij bij de omwQnenden geliefd door de uitdeelingen , die aan hare poort geschiedden 1. Bisschop Godebald begunstigde de opkomende abdij van Oostbroek , maar bepaalde ook nadru.kkelijk., dat de abten altijd geschikte personen aan hurine zijde moesten hebben , 'die voor de geregelde uitoefening der herbergzaamheid en armverzorging zouden instaan 2. De monniken van Wittewierum waren in tijden van . hongersnood niet zelden de barmhartige helpers van velen , die zonder hunnen steun in ellende zouden omgekomen zijn '. Abt Frederik van Aduard , die in de eerste helft der veertiende eeuw den staf voerde , is bekend als een zeer mild prelaat , die niet alleen ruime uitdeelingen deed , maar voor de armen ook eene afzonderlijke kapel bouwde. Een zijner opvolgers , Elbert , plagt de nooddruftigen beide' door aalmoezen en liefderijke raadgevingen te tr. oosten. Nog in de zestiende eeuw bewaarde men te Aduard , en later in het heilige-geesthuis te Groningen den grooten pot , waarin abt Eylard in 1315 ten behoeve van velen , die in den heerschenden hongersnood met den dood bedreigd werden , „potage en peulvruchten" deed koken . 4. De juffers van Rijnsburg waren , gelijk die van Leeuwenhorst 5, evenzeer beroemd wegens hare zorg voor noodlijdenden als berucht wegens hare hoofsche levenswijze. In de winterdagen deelden zij schoenen en kleederen uit , brood , soep enz. en daarenboven brandstoffen , geld en medicijnen. Driemalen in 1) job. a Leidis, Annal. Egmund. p. 25. 2) Oudh. van Utr. I, bl. 587. 3) Meneonis Chron. in Matth. Anal. II , p. 188. 4) Oudh. van Gron. bl. 236, 239, 272. 5) Zie Romer, Kloosters en abdijen, II, bl. 124. 16* 244 iedere week verzamelden zich meer dan twee duizend menschen met uitgestrekte handen bij de abdijpoort. Arnie kloosterlingen in cue nabuurschap hadden van het gesticht loonarl3eid of liefdegaven , en zelfs voor gevangenen in buitenlandsche kerkers en in de slavernij der heidenen had men er offers veil '. Doch het waren niet alleen ooze oudste en rijkste abdijen, die zich door milddadigheid onderscheidden. Ook kloosters van minder aanzien naar de wereld en van lateren tijd deden hetzelfde , de conventen van Windesheim bij Zwol , van Eemstein bij Dordrecht , van Diepenveen bij Deventer, van Blokker bij Hoorn en honderd andere ; ja geen gesticht, hoe klein ook , of het had zijne vaste' dagen in de week , waarop de schamele schaar welkom was , en zijn „vreemdelingenhuis" en „gastenzaal", waarin arme reizigers nachtverblijf en bij het ligcbamelijk voedsel vaak eenige geestesspijze konden vinden. De nonnen van Diepenveen schonken in dure tijden soms zelfs . haar zaaikoorn weg, opdat zij hare arme naburen in het leven hielden 2 . De regulieren van Blokker deden niet zelden gelijktijdig handreiking aan duizend behoeftigen 3 . De ridders der duitsche huizen -te Utrecht en elders gaven , telkens wanneer een hunner broeders gestorven was , zijn beste kleed . en veertig dagen lang eel] overvloedigen maaltijd aan een arme ; ook deelden zij een tiende van elk broodbaksel , dat hunne ovens verliet , aan de behoeftigen 4 . De pligt der gastvrijheid jegens schamele reizigers werd te Windesheim heilig geacht. Toen op zekeren avond van het jaar 1424 de portier van het klooster aldaar twee arme leerlingen der broeders van het gemeene leven te Zwol, wegens het late uur, had afgewezen , zoodat die knapen in een hooiberg moesten overnachten , schreef Dirk. van Herxen , de meervermelde rector der fraters te Zwol, deswegen een brief aan den prior des convents. Deze 1) 2) 3) 4) Zie Schotel, Abdij van Rijnsb. bl. 298 vv. Volgens mijn HS. D. Zie Romer, a. w. I, bl. 337. Zie den regel bij D'Ablaing , a. w. bl. 222 , 226. 245 achtte de zaak z66 gewigtig , dat hij onverwifid al de monniken zamenriep , om hun bij vernieuwing het werk der liefdadigheid op het hart te drukken. Men moest, zeide hij , alle vreemdelingen gaarne opnemen, hen liefderijk bejegenen en voeden , en den armen gaven geven, zoo ruim mogelijk. „Zoolang gij dat doet" — aldus vervolgde hij „zal de Heer met u zijn en u zegenen ; maar doet gij het tegendeel , zoo zult ge Gode mishagen. Als het woord gee ft van ons klooster wijkt , zal ook de belofte u zal gegeven word en voor ons verloren pan". Merkwaardig is een der gronden , waarmed.e de oude man zijne "vermaningen aandrong : de ondervinding had overvloedig geleerd , dat zij , die naar het klooster gekomen waren , om alleen hun uitwendige nooddruft te doen • vervullen , bet gesticht als betere menschen hadden verlaten , omdat zij in de goede redenen der broeders en in de tafellectuur van den 7 ,hospitalarius", die de gasten verzorgde , ook voedsel voor hun hooger leven hadden genoten In vele kloosters had men gelegateerde fondsen , waaruit bepaalde uitdeelingen geschiedden. Zoo bezaten de franciskanen te Utrecht een fonds , dat hun bij testament door de echtgenoot van Frank van Bor..' selen van St. Maartensdijk was beschikt en welks renten de broeders in staat stelden , een jaar lang alle maanden „aan de regte armen" tien ellen zwart Laken uit te reiken 2 . In 1505 vermaakte de vroeger vermelde priester Gijsbert Willems Raet te Gouda , die „niet op eigen verdiensten maar slechts op 's Heilands genade bouwde", aan de collatiebroeders te zijner stele zekere inkomsten, waaruit iedere week twaalf stuivers aan brood , boter, bier, visch enz. nioesten besteed worden , die aan even veel armen werden verstrekt S. De uitdeelingen , die in steden en dorpen van wege de gemeenten geschiedden , waren de vruchten der inza1) Zie mijn Joh,. Brugincin , I , bl. 319 v. 2) Zie bij Matth. Fund. eccl. p. 248. 3) Zie het diploom in het Nederl. araief, VII, bl. 145 , en boven , bl. 34. 246 me lingen , die op zon- en feestdagen in de kerkgebouwen plaats hadden , of van renten en opkomsten van daartoe verstrekte erfmakingen en schenkingen. In de eerste eeuwen van dit tijdvak waren vermoedelijk de geestelijken de gewone uitdeelers , maar in de veertiende was dit naar het schijnt , zelden het geval meer t. Reeds toen was het gewoon , dat „goede mannen" uit de meest geachte leeken , door den magistraat benoemd , onder de titels van kerkmeesters , huiszittenmeesters , heilige-geestmeesters en potbroeders optraden , om wat men bij en na de godsdienstoefeningen in „de borden" aan de deuren der kerken en van elders ontvangen had . , in de gestalte van penningen , brood enz. aan „de regte •armen" te doen toekomen Onder die regte armen verstond m en ouden van dagen , zieken , weeskinderen en vondelingen.. De beide laatsten werden gewoonlijk tot hun achtste jaar of daaromtrent besteed. Daarna deed men hen op een ambacht, wanneer zij zich door hun arbeid bij hunne meesters inwoning verwierven en in middagen avonduur, evenals de arme schoolkinderen te Utrecht en elders , bij de burgerij om den kost bedelden. Doch ook dan hidden de heilige-geestmeesters , of hoe zij heeten mogten , eenigermate het oog ep hen. Te Haarlem , en waarschijnlijk elders , werd hun op de zondagen zelfs gelegenheid gegeven om te leeren lezen 3 . Aan de huiszitttende armen en kranken werden , behalve eetwaren en penningen , kleederen en brandstoffen verstrekt. Uitdeelingen van bijzonderen aard hadden plaats , waar zoogenaamde „heilige" of „St. Antonie-varkens" ten behoeve van de armen gevoed en geslacht werden. Zij behoorden gewoonlijk aan kloosters — de nonnen van 1) Zie boven , II , 1, bl. 96. In Groningen werd de cureit der Aakerk nog in 1342 met de armverzorging belast , maar later werd zij aan eene broederschap opgedragen. Zie De Bosch Kemper, a. w. bl. 57. 2) Zie Le Long, Reform. van Arrest. bl. 232 v. ; Burman , Jaarb. III , bl. 5 ; Oudh. van Delft. bl. 323 ; Van Bemmel , Beschr. van Amersf. bl. 381. Vgl. boven , II , 1, bl. 383 , II , 3 , bl. 284. 3) Zie Enschede, Verslag over de gesch. van eenige godshzcizen van Haarlem , Haarl. 1861 , bl. 101 vv. ; Boitet , Besehr. van Delft, bl. 444, 457. 247 Leeuwenhorst en Diepenveen , de augustijners te Dordrecht en andere kloosterlingen elders onderhielden zulke dieren ter eere van St. Antonius — of aan kapellen en gasthuizen , die St. Antonius tot patroon hadden 2 . Zij droegen zeker teeken, waaraan men hen als gewijde varkens onderscheiden kon , liepen vrijelijk om door steden en dorpen en vonden rijkelijk voedsel , daar de devotie der geloovigen hen gaarne van het noodige voorzag; In 1387 waren er gewetenlooze lieden te Utrecht , die hunne eigene varkens met nagemaakte teekenen voorzagen opdat zij aldus op goedkoope manier vetgemest zouden worden. De magistraat liet verbodsbepalingen tegen dit bedrog uitgaan , zoodat niemand voortaan . „varkens met teekenen op ,heiligens langs de straten mogt laten omgaan , tcnzij men den raad betoon van den stoel van Rome kon bijbrengen , dat men ze houden mogt" 4. Die verbodsbepalingen baatten niet , althans niet voortdurend , want in 1448 werden zij , na vroeger vernieuwd te zijn , nog overtreden 5. • hoeverre de uitdeelingen , die van wege geestelijken , kloosterlingen en gemeenten geschiedden , doelmatig ingerigt waren , laat zich niet bepalen , zoolang ons de instruction en gebruiken der uitdeelers niet of slechts gebrekkig bekend zijn. In 1156 werden in de Buurkerk te Utrecht de offdranden der parochianen tijdens de mis aan de opeengehoopte amen uitgereikt waardoor, gelijk de lezer weet de treurigste ongeregeldheden ontstonden 6 . Vermoedelijk deden zich dergelijke storenissen van tijd tot tijd ook elders voor, waarom men er van ,zelf 1) Volgens mijn HS. D.; Romer, a. w. I, bl. 299; Schotel , Het klooster der august. to Dordr. bl. 69. 2) Zie Wagenaar, Amsterdam , I, bl. 30 ; Van Hasselt , Arnh. owl& II, bl. 39 vv. 3) Ook ter eere van St. Cornelis en St. Hubrecht werden varkens gehouden. Zie Schotel , t. a. pl. 4) Volgens eene aanteekening in het meer vermeld kopijboek der domfabriek te Utrecht (zie boven, II , 1, bl. 410). Vgl. Matth. Fund. eccles. p. 562. 5) Zie Burman , Jaarb. I, bl, 229 v. 6) Zie boven II, 1 bl. 96. 248 too komen moest, meer geschikte tijden en plaatsen voor het liefdewerk te zoeken. Aan eenigen vooruitgang ten goede , heeft het ook hicr niet ontbroken. De overdragt der armverzorging nit de handen der klerken in die van aanzienlijke leeken, bewijst althans eene zekere mate van belangstelling voor de zaak bij de geineenteleden. De benaming „regte armen", z66 gewoon in oude stukken , toont , dat men eenigen geest vat' ondersclieid wist te gebruiken , evenzeer als sommige wetsbepalingen , waardoor men de bedelarij van luijaards en bedriegers poogde te weron. In 1448 liet de raad van Utrecht afkleppen , „dat Lise mit den lappen niet meer bidden [bedelen] mogt 0111 Gods wil". Zij had armoede geveinsd , moest eene boete van vijftien duizend steenen ten behoeve van de Buurkerk betalen , en werd met eeuwige -verbanning bedreigd, zoo zij hare zonde vernieuwde; alleen da,n zou het 'mar vrijstaan te vragen , zoo het bewezen kon worden , ,,dat zij z66 arm van goede was , dat zij het van noode behoefde" '. Het volgende jaar liet Philips van Bourgondie een plakkaat uitgaan tegen ledigloopers en bedelaars boven de twaalf jaren ; die zestig jaren oud waren en hun brood niet konden winnen , werden geduld, mits zij „een teeken", eene looden plaat , aan den hals droegen; ook pelgrims mogten vragen , maar niet larger clan een of twee nachten in dezelfde parochie vertoeven 2. Het laat zich echter betwijfelen , of dergelijke bepalingen bij den gebrekkigen 'staat van het toenmalig politie-wezen eene algemeene werking ten goede hebben gehad , en het vermoeden van sommigen , dat de rijke uitdeelingen te Egmond , Rijnsburg en elders luiheid en onzedelijkheid maar al te zeer bevorderden , schijut geenszins ongegrond s. Merkwaardig is de maatregel , die de heilige-geestmeesters te Delft sedert het midden 1) Math. Fund. eccles. p. 163. 2) Zie Anselmus , Codex Belg. Antv. 1649 , p. 20 ; vgl. Israels , De lepra in de. Nederl. in het Nederl. tijdschr.voor geneesle. 1856, bl. 161 vv. ;) Vgl. De Bosch Kemper, a. w. bl. 44 , en Delprat iii zijn belangr:jk opAel, get. Geven en weldoen, opgenomen in de Gids , 1853, bl. 456 vv. 249 der vijftiende eeuw in toepassing bragten. Zij bedeelden net eene te hunnen behoeve geslagen mint , waarvoor de behoeftigen zich in winkels en op markten het noodige , maar in herbergen geene sterke dranken konden verschaffen. Welligt vond doze verstandige instelling elders navolging ; in latere tijden was dit zeker het geval TerwiR de weldadigheid zich alom in de uitdeelingen van . liefdegaven openbaarde , werden in onze steden , en bier en daar zelfs in dorpsgemeenten, gasthuizen gebouwd, waarin men aan doortrekkende pelgrims en vreemdelingen , invalide kruisvaarders van geringen stand , oude mannen en vrouwen • en kranken , tijdelijk of voortdurend, inwoning , kost en verpleging verstrekte. Nog v6Or 1130 zal Leiden een gasthuis gehad hebben 9 . In 1246 werden testamentaire besclikkingen ten behoeve der gasthuizen van Breda en Bergen (Zevenbergen?) gemaakt 3. In hetzelfde jaar ontmoet men een hospitaal te . Arnhem 4, en vijf jamn later bestond het „oude gasthuis" te Delft 5. Te Deventer bezat men een dergelijk gesticht v66r 1270, en acht jaren daarna bouwde men „het groot gasthuis ten behoeve van arm.e , kranke menschen bij de St. Annakapel" te 's Hertogenbosch 6. Sinds den aanvang der veertiende eeuw werden alom zulke godshuizen zoozeer vermenigvuldigd , dat men niet nalaten kan den uitstekenden ijver onzer vaderen tot dit liefdewerk te bewonderen. In het laatst van dit tijdvak waren Haarlem , Amsterdam , Groningen , Dordrecht , Leiden ' en andere steden z(56 1) Zie Boitet, a. w. bl. 457 ; vgl. De Bosch Kemper, a. w. bl. 57, 325. 2) Zic Kemman , De krankenverpl. in de kerk, in den Kalender coot de Prot. 1858 , bl. 186. 3) Zie Van Goor, Beschr. van Breda , M. 100 , 417. 4) Zie Bondam , I , bl. 496 ; vgl. Meerman Gesch. van graaf III, bl. 224, en Staats Evers in den Geld. vollcsalm. 1867, bl. 81 vv. 5) Zie Boitet , a. w. bl. 312 v. Vgl. Haverkorn van Rijsewijk , Gesch. der gasthuiskerk te Delft, Delft 1864 , bl. 9. 6) Dumbar, Kerkel. en zvereltl. Dev. I, bl. 472; Cuperinus in Kronyken betrekkel. de stad en meijerij van 's Hertogenb. I , bl. 37. 7) Zie de stedebeschrijvingen der geuoemde plaatsen en De Vos , Het heil'ige-geesthuis te Dordrecht , Dordr. 1869 , hi. 41 v. Ira het diploom van 1156 bij Van Mieris , I, bl. .101, make men niet op , dat in genoemd 250 rijk aan filanthropische inrigtingen , dat men vragen ma,g, of haar getal destijds niet groo t r was dan in onze eeuw, die men als eene bij. uitnemendheid gunstige voor de zaak der openbare weldadigheid pleegt te onderscheiden. In vele gemeenten werden daarenboven door heiligegeestmeesters en andere armverzorgers , en vooral door bijzondere personen , zoogenaamde „kameren" gebouwd , huizingen voor behoeftigen , die met onze tegenwoordige hofjes kunnen vergeleken worden , en waarvan de bewoners doorgaans zekere uitdeelingen van spijzen , brandstoffen enz. genoten 1 . Slechts weinige godshuizen schijnen uitsluitend voor zieken bestemd geweest te zijn '. Het gasthuis der St. Jansheeren te 'Utrecht, dat sedert 1253 opkwarn door den bisschop begunstigd en aan der geloovigen miiddadigheid aanbevolen werd met het woord van Jezus : „ik ben krank geweest en gij hebt mij bezocht", had de bestemming Om armen te voeden , kranken te verplegen en naakten te kleeden 3 . Verreweg de meeste werden door een tien- of twaalftal oude mannen en vrouwen bewoond; maar voor de rampzalige lepralijders , die sinds den tijd der kruistogten menigvuldig waren , had men in 1. --ele steden leprozenhuizen , waarin de ongelukkigen echter niet geneeskundig verpleegd , maar slechts onder dak gebragt werden, terwijl zoovelen , als daartoe nog bij magte waren, met de bekende lazarusklep in de hand rondwandelden, om de aalmoezen te verzamelen, waarvoor zij zich en hunnen lotgenooten onderhoud konden verschaffen 4. jaar reeds een gasthuis te Groningen bestond, want Groningen bij Halberstadt wordt in het stuk bedoeld. Zie Jaffe, Monumenta Germ. I , p. 102 , 122 , 329 , 488. 1) Zie Enschede, a. w. bl. 23 vv.; Orlers, Beseh,r. van Leyden, bl. 186, en and. 2) Het St. Nikolaas-gasthuis te 's Hage schijnt vooral ingerigt geweest te zijn , om den armen ziekm , in heur bedde leggende , te hantieren", maar ook om den armen elendigen wander en d e te bedden". Men nam derhalve ook vreemdelingen of huisloozen pp. Zie De Biemer, Beschr. van 's Gravenh. I , bl. 429. 3) Zie het diploom bij Heda, p. 220. 4) Over onze leprozenhuizen zie men Israels , t. a. pl. bl. 161 vv. De 251 Bij de bestaande gewoonte om vondelingen en weeskinderen te besteden , laat het zich -begrijpen , dat weeshuizen in de meeste plaatsen lang ontbraken '. Utrecht verkreeg in 1491 het zijne ten gevolge van de beschikkingen , destijds door den kanonik Everhard Zoudenbalch gemaakt. Het huis strekte ten behoeve van „knechtkens en meiskens , die van alien menschelijken troost verlaten waren , ook van waar zij kwamen". De stichter rekende op de vroomheid van tijdgenooten en nageslacht, dat zij zijn liefdewerk zouden bewaren en vermeerderen. De knapen hadden op straat „om aalmoezen te bidden"; de meisjes echter moesten te huis blijven ; beiden had men voor ambachten of voor het kloosterleven op te voeden ; die het. gesticht verlieten , moesten beloven , dat zij voor de weldoeners des huizes ijverig zouden bidden 2. In het land van Stein bij Gouda en elders betoonde men belangstelling voor de ouderloozen , door hunne regten in . beseherming te nemen 3 , en hetzelfde geschiedde te Briele; toch ontbrak ook daar een weeshuis , totdat eindelijk Merula , de door de inquisitie ten brandstapel gedoemde , het zijne aan de stad schonk 4. Of men regt heeft de ht dstoven , die in sommige steden bestonden , onder de filanthropische inrigtingen te rangschikken , kan betwijfeld worden , maar in alien gevalle waren zij voor de schamele menigte een reinigingsmiddel , ter bevordering van de gezondheid nuttig. Te Deventer had men drie badstoven , die door mannen en ordonnantie voor het lazarushuis te Gouda van 1408 verdient aandacht. Zie Van Miens , IV, bl. 110. In Frankrijk kwamen sedert 583 leprozenhuizen voor. Zie Weyden, Gesch. der Juden in Köln, Köln 1867, s. 70. 1) Hier en daar plaatste men de weezen ook in de gasthuizen. Te Antwerpen echter bestond in bet midden der vijftiende eeuw eeu weeshuis , waarin tot drie duizend kinderen werden opgenomen. Zie P. Nijhoff, Het burger-kinderen-weeshuis te Nijmegen , Nijm. 1860 , bl. 8. 2) Zie Matth. Fund. eceles. p. 316 ss. , Anal. I , p. 656. 3) Zie Vorstman in het Kerkhist. archief, I , bl. 337 v. 4) Zie Van Alkemade , Beschr. van den Briel, bl. 75. In de St. Barbara-kerk to Kuilenburg werd dagelijks voor de weezen eene mis gelezen. Zie Oudh. van Utr. II, bl. 560. 25 2 vrouwen tegelijk gebruikt werden. Daar hieruit vermoedelft onzedelijkheid voortvloeide , werd het in 1471 verboden. Toen werd een van de drie 'Ardor de vrouwen afgezonderd 1 . Van anderen• aard was „de warme stove", die in 1366 bij St. Aagten-gasthuis te Utrecht door „den burger Peter uten Leene" werd gesticht. Zij hestond nit een steenen huis , „dat des winters d.ag en nacht altoos warm moest wezen", opdat arme lieden er des daags een goeden haard zouden vinden en des nachts eene verkwikkelijke rust genieten 2. Vermoedelijk was deze inrigting gelijk aan de zoogenaamde „beijers", ruime kamers met slaapsteden , die te Amsterdam , Leiden , Harderwijk en elders bij de gasthuizen aangetroffen werden , en waarin vreemdel.ingen en huislooze lieden voor twee of drie nachten , maar niet larger, onderkomen en eenig voedsel vonden 3 . De behandeling , die krankzinnigen gedurende de middeneeuwen in ons vaderland ondergingen, was ilia' altijd dezelfde , maar meestal op eigenaardige wijze afhankelijk van de bijgeloovige overtuigingen , die men aangaande hunne kwaal koesterde. Dat men deze ongelukkigen doorgaans als van den duivel bezetenen aanmerkte , behoeft naauwelijks gezegd te worden. Toen omstreeks den aanvang der elfde eeuw een engelsch schip in de haven van Tiel een razenden matroos binnenbragt , bond men den ongelukkige de arrnen met lederen riemen , waarna men hem naar de St. Walburgskerk sleepte. Daar plaatste men hem op bevel van den kanonik-koster des kapittels op de trappen van het altaar, terwij1 de kapittelheeren de vesper zongen. In den aanvang was de woede van den krankzinnige grenzeloos. Hij worstelde met zijne bander en vulde het heiligdom met hartdoorsnijdende 1) Zie Dumbar, Kerkel. en wereltl. Dev. I, bl. 14. Vgl. over de badstoven _Letterbode, 1861, bl. 74. 2) Zie het diploam bij Matth. Fund. eceles. p. 373. 3) Zie Wagenaar, t. a. pl. I , bl. 26 ; Orlers , t. a. pl. bl. 94 ; Schrassert, Besekr. van Harderw. hi. 56 ; De Riemer, a. w. I , bl. 447 ; vgl. Keinman, t. a. pl. bl. 187. 253 kreten. Maar de koorzangers voeren voort met hunne dienst , en toen zij de liturgie van het completorium aanhieven , begon de , matroos te bedaren. Hij viel in slaap en bleef tot des anderen daags metten-tijd rustig liggen. Nu riep de koster de broeders , opdat zij limme morgenliederen zongen , en de man ontwaakte in kalme stemming. Daarop werd eene mis voor hem gelezen , waarbij de gebruikelijke litanien en bezweringsformulieren niet vergeten werden. Toen de matroos eindelijk de hostie had genoten , scheen hij geheel hersteld. Men nam hem zijne banden af, waarna hij zich ter aarde wierp en eenige oogenblikken in den gebede op het aangezigt lag Dat dergelijke voorvallen gedurende alle eeuwen van dit tijdvak voorkwamen , is waarschijnlijk. De priesterschap had , gelijk de lezer weet , de noodige liturgien gereed , die men bij de missen voor de bezetenen gebruikte , en ^sommige kerken , b. v. die van Stiphout in Noord-brabant, waren beroemd , wegens de gelukkige genezingen , die daar aan krankzinnigen te beurt vielen 2 . Dat die genezingen bij sommige zenuwlijders geenszins schijnbare waren maar, althans voor een tijd , wezenlijke, laat zich denken. Doch wat deed men met de ongelukkigen , zoo kerkzang en exorcismen bf geheel vruchteloos bf slechts voor eene pooze nuttig voor hen waren 2 ? In sommige gevallen liet men de krankzinnigen eenvoudig aan hun lot over, vooral can als zij acme lieden waren. Toen in 1424 zekere Jan van Tyel te Utrecht. „bij wijlen uitzinnig bleek te zijn , zoodat hij in zijne uitzinnigheid de burgers met messen en andere wapenen aanviel", liet men hem naar 's harten lust op 's heeren straten. omwandelen , maar van de pui van het rhadhuis werd afgekon,digd, dat ieder, die door den razende aan1) Zie dit verhaal in den brief van den vroeger (I, bl. 511 n. 3) vermelden ”custos Tilensis". 2) Zie boven , II, 3 , bl. 371 v. en in dit stuk , bl. 32. 3) Over de draden uit de stole van St. Hubert , die men tot afwering of genezing van razernij aanwendde , zie men mijn opstel in de Studien en bijetragen, I , bl. 153 vv. 254 gerand werd , hem straffeloos mogt doodslaan Anders echter beschikte men in 1414 over Burchman Simonsz. , die een man van aanzienlijke, geboorte schijnt geweest te zijn maar „gebrekkig en krank van zinne". De graaf van Holland stelde hem behoorlijk onder curatele en . gaf zijnen curatoren vrijheid , hem des noods -in banden te leggen en op te sluiten 2. Zoo dit laatste plaats had , werd Burchman welligt pier of daar bij de cellebroeders in een „dolhuisje" ter bewaring gegeven. Dat zulke dolhuisjes bij genoemde kloosterlingen te Dordrecht en elders en bij sommige gasthuizen aanwezig waren , is bekend 3 . Van onze afzoncierlijke krankzinnigen-gestichten is dat van Utrecht vermoedelijk het oudste. Het werd oinstreeks 1460 gefundeerd door Willem Arendsz. , die „Willem van het heilige land" werd genoemd , omdat hij eene beevaart naar het oosten had gemaalt. Het huis was aanvankelijk voor zes „dolle en razende menschen" bestemd , die daar naar der vaderen wijze niet geneeskundig verpleegd , maar op de ondoelmatigste mauler bewaard werden 4 De stichters der inrigtingen van openbare weldadigheid in ons vaderland waren doorgaans bijzondere personen , leeken en geestelij.ken, edelen en burgers , die met het oog op de liefdewet van Jezus en uit begeerte naar het eeuwig loon , dat men door gehoorzaamlieid aan die wet hoopte te „verdienen", landen , huizen en renten schonken en andere gaven , welke door latere weldoeners meestal vermeerderd werden. Het beheer was gewoonlijk -bij de gemeentebesturen of van hunnen . . wegbijdhl-stmer,okbijgcmmitteerden van broederschappen, zelden bij kloosterlingen en klerken 5 . Bij de meeste godshuizen . waren ten be1) 2) 3) 4) Zie Burman, a. w. I, bl. 298. Zie het diploom bij Van Miens , IV, bl. 324. Zie boven , II , 2 , bl. 162; Wagenaar, a. w. II , bl. 307, 316. Zie Matth. Fund. eceles. p. 307 s. en vooral Van der Lith , Gesch. van het krankzinnigen-gest. te Utr. , Utr. 1863 , bl. 22 vv. 5) Twee burgers , die een gasthuis te Deventer beheerden , heetten in 255 hoeve van de inwonenden kapellen, waarin vast aangestelde kapellanen de noodige diensten deden ; in vele werd, volgens beschreven statuten, een eenigermate kloosterlijk leven •gevoerd. Zoo geschiedde b. v. te Gorinchem in het aldaar in 1442 gestichte oude-mannenhuis. De bewoners waren verpligt, gemeenschap van goederen te onderhouden en bij hun sterven een gebruik dat in vele huizen van liefdadigheid gevolgd werd — het hunne aan de nablijvenden te laten. Dagelijks vergaderden zij te metten-, priemtijd enz. om „in gedenkenis van Jezus' lijden" pater-noster en ave-maria te lezen. Des zondags gingen zii gezamenlijk in de parochie-kerk mis en sermoen hooren Bij de groote vermenigvuldiging der godshuizen , die niet zelden rift gedoteerd werden , ontstonden hieruit soortgelijke gevaren voor den weistand der gemeente , als nit den gedurigen aanwas der kloosters voortsproten. In 1426 deed de raad van Utrecht afkondigen , dat voortaan geene gasthuizen in de stad getimmerd mogten worden , dan met toestemming van den magistraat 2. Met onze mededeelingen aangaande den zedelijk-godsdienstigen volkstoestand onzer vaderen van de laatste middeneeuwen hebben wij deze „kerkgeschiedenis van Nederland ‘766r de hervorming" voltooid. AanvangenCre met het merkwaardig tijdvak , waarin ons voorgeslacht van het heidendom tot het christendetm overging, en 1283 officiales hospitalis". Zie Dumbar, a. w. I , bl. 471 v. Het bestuur over het in 1440 gestichte St. Antonie-gasthuis te Haarlem was bij het ald. Zie Enschede , a. w. N. 37. Een omstreeks 1450 te Groningen opgekomen gasthuis werd door de broeders des gem. levens bestuurd. Zie Diest Lorgion, Gesell. van (iron. I, bl. 243. 1) Zie de statuten bij van Zomeren, Beschr. van Gorinchem , bl. 50; Burman, a. w. III, bl. 5, 7; De Bosch Kemper, a. w. bl. 57, 324. 2) Burnian , a. w. I, bl. 324. 256 voortgaande tot de dagen , waarin het van Rome afgescheiden werd , leverden wij een verhaal van de opkomst en vestiging , de lotgevallen en ontwikkeling der christelijke gemeente op wizen bodem gedurende negen honderd jaren. Hoe die gemeente onder den invloed van zeer verschillende magten ontstond en zich een duurzaam bestaan verwierf; hoe zij krachtens de beginselen , door hare stichters in haar gelegd , zich organiseerde ; wat hare priesterschap deed en leerde tot vorming harer leden ; hoe die priesterschap en leden gezamenlijk in de openbare eeredienst hunne godsdienstige overtuigingen uitdrukten; welke kerkelijke zeden zij volgden in huisgezin en maatschappij wat de inhoud van hun geloof en de vrucht van hun kerkelijk en godsdienstig leven was -op deze en andere vragen, die ons bij den aanvang van onzen arbeid voor den geest stonden 1 hebben wij , voorzooverre wij het vermogten , antwoord gegeven. En wat zal de indruk van ons antwoord op de lezers wezen?... Zal de protestant de stelling blijven vasthouden , dat onze kerkhistorie v66r de zestiende eeuw hoofdzakelijk als eene geschiedenis der steeds toenemende ontaarding des christendoms in ons vaderland moet beschouwd worden , terwig de roomschgezinde de meening aankleeft , dat de middeneeuwen het gezegendste tijdperk voor onze natie waren , naardien het godsrijk onder de leiding van Rome bij onze voorouders meer dan ooit zijne verwezenlijking zal bereikt hebben ? wij vreezen het ! Oude vooroordeelen sterven zeer langzaam weg , dan inzonderheid wanneer zij door de hartst iogtelijkheid der partijschap nog gevoed worden. Maar hoedanig ook de indruk der lectuur van ons werk bij anderen wezen zal , de schrijver zelf legt hier zijne pen seder met de betuiging , dat hij en als Nederlander en als christen jegens de kerk zijner vaderen met gevoelens van opregte dankbaarheid bezield is , eensdeels en in het algemeen , omdat zij , ondanks hare onvolkomenheid en vele krankheden , de op, 1) Zie boven , I , bl. xvii v. 257 voedster van ons yolk was , die de schoonste krachten uit lethargischen toestand ten leven wekte , en anderdeels en in het bijzonder, gmdat zij, in spijt van zich zelve, ten gevolge van haar eigenaardig ontwikkelingsproces de opkomst van de hervormde en andere protestantsche gemeenten van Nederland mogelijk en onvermijdelijk rnaakte. Toen de kerk v66r driehonderd jaren, gelijk zij , helaas, te dikwerf deed , een stiefmoederlijken aard aannam en hare edeiste kinderen verstootte , een Jan de Bakker, een Johannes Sartorius , een Johannes Anastasius en ontelbare anderen , zond zij die alien niet zonder kostelijk erfgoed van zich. De reformatorische ideen , die inzonderheid in de veertiende en vijftiende eeuw gekoesterd en uitgesproken werden , om in de zestiende zich in de gewigtigste feiten te openbaren , waren, niet buiten de kerk , maar in haar eigen schoot en niet het minst bij hare eigen voorstanders , hare geestelijken en religieusen, geboren en steeds magtiger geworden. Door hare trouwe en onderdanige zonen , G-eert'Groote, Florens Radewijns , Gerlach Peters, Gerard Zerbolt , Wermbold van Buscop , Thomas a Kempis, Johannes Brugman, Dionysius den karthuiser, Wessel GanSfort en velen meer, had zij in den boezem onzer natie beginselen doen ontwaken , waardoor de godsdienst r zinedljkbschavingduze hoderdduizenden een veredeld karakter verwierven , e en dieperen ernst, eene meer gemoedelijke en geestelijke rigting, de groote voorwaarden en tevens de factoren der intellectuele en morele hervorming, die hun nakroost later ten zegen werd en ten voorbode van nienwe hervormingen, die voor volgende geslachten eene steeds schoonere toekomst zullen bereiden. Zoo aarselen wij dan niet het woord van Merula tot het onze te maken : „wij hebben de middeneeuwsche kerk lief, omdat zij ook onze moeder is , door wie het evangelic het eerst tot ons is gekomen , en niet al) een tot ons , maar tot het grootste deel van Europa"; maar toch zullen wij niet 17 258 ophouden God te danken , dat onze vaderen van de onverstandige en zoozeer onbarmhartige tucht dier moeder bevrijd werden , toen zij het onmogelijke beproefde en hare meer ontwikkelde kinderen door de bloedigste slagen Wilde dwingen , om • tot den kinderstaat , dien zij ontwassen waren , terug te keeren. ---,AAN WN,--- B LT L A. G E . BRIEF VAN DEN SCHOLASTER JOHANNES VAN KEULEN , IN 1258 AAN DEN ABT VAN EGMOND GESCHREVEN OVER HET HANDHAVEN DER CESSATIE BIJ DE KLOOSTERLINGEN EN DE KLERKEN VAN UTRECHT. Ik ontmoette dezen brief, waarvan de inhoud boven (bl. 183) ter sprake kwam , in het oudere HS. der Statuta eccl. Traiect., vroeger (II , 1, bi. 237 n. 1) vermeld. Wegens de missive van pans Alexander IV , die er in opgenomen werd , verdient hij bekend gemaakt to worden. Privilegiwm qualiter religiosi compati debent ecclesie Traiectensi, duns ipsam a divinis cessare contigerit. Magister Johannes , scolasticus ecclesie Coloniensis, vinctus index a domino papa delegatus, dilecto in Christo abbati Egmondensis monasterii ordinis s. Benedicti Traiectensis dyocesis salutem in Domino ! Noverit vestra discretio, nos literas domini Alexandri pape, non cancellatas , non abolitas nee in aliqua sui parte vitiatas, in hec verba recepisse: Alexander episcopus, servus servorum Domini , dilecto filio scolastico ecclesie Coloniensis salutem et apostolicam benedictionem! Dilecti filii, prepositi , decani et canonici maioris et aliarum ecclesiarum Traiectensium nobis insinuare curarunt , quod ipsis cum ecclesiis Traiectensibus a nobilibus , militibus et aliis civibus Traiectensibus super possessionibus , decimis ac aliis bonis ipsorum graves iniurie inferuntur. Consueverwit , prout rite et rationabilitee servatum est a tempore , cuius non exstat memoria , reliquias san.ctorum in publicum deducere ac in terrain humiliare, et a solempni divinorum celebratione omnino cessare. Sed religiosi ac alii nonnulli clerici seculares civitatis Traiectensis , ad eos habentes compassionis affectum , consuetudinem huiusmodi non servantes , divina officia altius et solempnius celebrare presumunt in eorumdem prepositorum , deeanorum , canonicorum preiudicium et scandalum plurimorum. Quocirca dilectioni tue per apostolica scripta mandamus , quatenus religiosos ac alios clericos prefatos , ut iuxta predictam laudabilem et observatam consuetudinem a solempni celebratione divinorum , cum nominator prepositos , decanos , canonicos ob premissam causam cessare contigerit , penitus desistentes consuetudinem observent eandem , monitione premissa per censuram ecclesiasticam , remota appellatione , compellas , non obstante si aliquibus sit in- 260 dultum quod excommunicari , interdici nequeant vel suspendi. Datum Lateran. vij Id. Decembris , pontificatus nostri anno primo Huius igittur auctoritate mandati discretioni vestre per penam excommunicationis , quam in vos ferimus , si mandatum nostrum in hac parte non fueritis executi , districte precipimus quatenus, cum yin venerabiles ; prepositi , decani et canonici maioris ac aliarum conventualium ecclesiarum Traiectensium pro supradictis eorum et suarum ecclesiarum necessitatibus personam vestram requisierint , ad mandatum nostrum , ymmo d4)mini pape, exequendum personaliter Tra:ectum accedatis. Religiosos ac alios clericos civitatis Traiectensis commonitos .habeatis , ut iuxta laudabilem et Qbservatam consuetudinem a celebratione divinorum penitus desistant , donee prefatis prepositis , decanis et canonicis Traiectensibus de ipsorum iniuria competenter fuerit satisfactum ; qui si alios nobis in hac parte rebelles inveneritis , ipsos ad id faciendum per censuram ecclesiasticam nostra auctoritate compellatis. Qualiter mandatum nostrum fueritis executi, literis vestris patentibus nobis rescribatis. Datum Colonie , anno Dom. me cco le viije in vigilia nativ. B. Marie virginis. , .fan het slot der Statuta in hetzelfde HS. vindt-men aangaande interdict en cessatie nog het volgende Quia cetere ecclesie civitatis Traiectensis interdictorum et cessationum observatione se nostre habent ecclesie conforma.re, ideo caute providendum est, ne sine deliberatione debita ad interdicti vel cessationis observantiam procedamus. Quociens ergo per superiores nostros interdictum vel divinorum cessatio indicitur, illam sine difficultate observare tenemur, nisi ille , contra quem interdicitur, appellatione probabili , prout apparet prima facie , sit munitus et infra tempora prosecutionis ipsius existat , quia tune magis stamus pro appellatione quam superioris mandato. Si vero delictum aliquid perpetratur, propter quod per statuta provincialia vel iuris communis auctoritate latum est interdict= vel cessatio divinorum, et superior, qui statuta et ius huiusmodi exequi tenetur, tacet omnino , quia iniuriatus non conqueritur, vel si conqueratur, nihilominus supersedet , nos ad observantiam huiusmodi interdicti vel cessationis procedere non tenemur, quia , quamvis sciatur delicti commissum , mine modi possunt delinquentem ab interdicti observantia excusare. Cum ergo , antequam ille de delicto condempnatus est , nos ad executionem poene contra delinquentem ante sententiam non procedemus , vel etiam post sententiam si ipsa fuerit legitima appellatione suspensa , nec propter hoc vacua est interdicti et cessationis indictio ipso facto , quia hoc intelligitur : condempnato delinqUente sine alio hominis amminiculo interdict= et cessatio late stint ipso facto, et sanctius est contra nocentem non observare et relevari a poena , quam innocentem iniuste punire, et sic contingere posset , quod delicto perpetrato cum excusatio subesset , cessaretur, si eontrarium diceretur; et sanethis est facinus nocentis impunitum relinquere quam innocentem condempnare. 1) D. i. i Dec. 1254.
© Copyright 2024 ExpyDoc