Nostra aetate, De eerste vijftig jaar

- KRONIEK STARTSEIN VOOR
­VERNIEUWING
Op 28 oktober van dit jaar is het vijftig
jaar geleden dat tijdens het Tweede
Vaticaans Concilie het decreet Nostra
­
aetate werd uitgevaardigd. Wij besteden
daar als KRI op verschillende momenten
in 2015 aandacht aan. Dit themanummer
is het begin.
Waarom zoveel aandacht voor dit document van vijftig jaar geleden?
Dat dit decreet - na veel discussie - de
instemming van de concilievaders kreeg
en door paus Paulus VI kon worden
ondertekend, betekende een doorbraak.
Deze term is uiterst gevoelig voor inflatie en er moet zuinig mee om worden
omgesprongen. Maar in dit geval is het
gebruik ervan op zijn plaats.
Nostra aetate gaf het startsein voor de
ontwikkeling van een nieuwe visie op en
vooral ook een nieuwe manier van
omgaan met niet-christelijke religies.
Vijftig jaar geleden ging het primair om
de relatie met het Jodendom. Eindelijk
werd uitdrukkelijk afstand genomen van
eeuwenoude anti-Joodse clichés. Nog
opmerkelijker: broederlijke gesprekken
tussen Joden en christenen en kennisname van elkaars tradities werden aanbevolen. Niet bekeren, maar van elkaar
leren.
1/2015
Themanummer
van de
Katholieke Raad voor
Kerk en Jodendom
www.kri-web.nl
Nostra aetate,
De eerste vijftig jaar
Vaticanum II wilde verbinden. Een wereldwijde gemeenschap aanspreken, waarin mensen gelijkwaardig waren en overvloed zou worden gedeeld. Waarin discriminatie om
religieuze achtergrond niet meer zou bestaan, en de verfijnde kunst van het buitensluiten
van andersdenkenden zou zijn tenietgedaan. Inspiratiebron waren de eerste Christenen.
De Middeleeuwen, met hun heilige hiërarchie, verdwenen naar de achtergrond.
Dit was geen individualistisch tijdperk; dat kwam pas later. Sociaal voelend moest je zijn.
De ander het beste gunnen - niet alleen materieel maar vooral ook spiritueel. ‘Je naaste
liefhebben als jezelf’; Jezus’ Grote Gebod. Het leek een dageraad van nieuwe waarden.
Vrede. Solidariteit. Innerlijke vrijheid. Open staan voor de ander. Misschien kwam dat
nergens zo sterk naar voren als in het kortste conciliedocument: Nostra Aetate. Het
verscheen op 28 oktober 1965, nadat er jarenlang fel over was gedebatteerd.
In dit Themanummer een korte verkenning van Nostra aetate na de eerste vijftig
jaar. We vroegen enkele betrokkenen van het eerste uur wat de hechter wordende
band met het Jodendom teweeg bracht op gebieden als liturgie, ecclesiologie,
liturgie en lezing van de Schrift.
Maar eerst geven we het eerste, vierde en vijfde hoofdstuk van Nostra Aetate zelf
weer; in rood de gedeelten die in dit nummer aandacht krijgen.
Sinds Nostra aetate is de religieuze kaart
van Nederland - en van Europa - ingrijpend veranderd. In alle steden zijn moskeeën verrezen. We staan voor de uitdaging om op een goede en respectvolle
manier met moslims samen te leven,
evenals met Nederlanders die tot een
andere niet-christelijke religie behoren.
Niet verwonderlijk en terecht dat in de
afgelopen jaar de aandacht hiervoor
sterk is gegroeid.
GERARD ROUWHORST,
voorzitter Katholieke Raad voor Kerk
en Jodendom
Vroeg-christelijke gemeenschapszin werd de inspiratiebron voor de Kerk. Mozaïekvloer,
Kafernaüm, 3e eeuw n.C
Wikimedia.com
Maar dat alles mag geen reden zijn om de
dialoog met de religieuze traditie waarmee wij op een wel heel bijzondere
manier verbonden zijn, op een lagere pit
te zetten.
4 HET JOODSE VOLK
Het mysterie van de Kerk bestuderend, denkt dit heilig
Concilie aan de band, waardoor het volk van het Nieuwe
Testament geestelijk verbonden is met de nakomelingen
van Abraham. De Kerk van Christus erkent immers dat,
volgens Gods heilmysterie, haar geloof en haar uitverkiezing reeds zijn begonnen bij de Aartsvaders, Mozes en de
profeten. Zij belijdt, dat alle christenen, kinderen van Abraham volgens het geloof, besloten liggen in de roeping van
deze patriarch en dat het heil van de Kerk op mysterievolle
wijze wordt voorafgebeeld door de uittocht van het uitverkoren volk uit het land van de slavernij. Daarom kan de
Kerk niet vergeten, dat zij de openbaring van het Oude
Testament heeft ontvangen door middel van dit volk, waarmee God in zijn onuitsprekelijke barmhartigheid het Oude
Verbond heeft willen sluiten, en dat zij zich voedt aan de
wortel van de edele olijf, waarop de takken van de wilde
olijf, de heidenen, geënt zijn. Want de Kerk gelooft, dat
Christus, die onze vrede is, Joden en heidenen verzoend
heeft door zijn kruis en in zichzelf de twee tot één gemaakt
heeft.
De Kerk houdt verder steeds voor ogen de woorden van
de apostel Paulus over zijn stamverwanten, “aan wie de
aanneming tot zonen behoort, de heerlijkheid de verbonden,
de wetgeving, de eredienst en de beloften, van wie de Aartsvaders zijn en uit wie de Christus voortkomt naar het vlees”
(Rom. 9: 4-5), de Zoon van de Maagd Maria. De Kerk
bewaart ook in haar herinnering, dat uit het Joodse volk de
Apostelen zijn geboren, de grondslagen en zullen van de
Kerk, evenals die talrijke eerste leerlingen, die Christus’
Evangelie aan de wereld hebben verkondigd. Volgens het
getuigenis van de H. Schrift heeft Jeruzalem de tijd, waarin
barmhartig op haar werd neergezien, niet erkend, heeft
een groot deel van de Joden het Evangelie niet aanvaard, en
hebben zelfs velen de uitbreiding van het Evangelie tegengewerkt. Toch blijven de Joden, volgens de Apostel, aan God,
die geen berouw kent over zijn genadegaven noch over zijn
roeping, zeer dierbaar omwille van de Aartsvaders. Met de
profeten en met dezelfde apostel ziet de Kerk uit naar de
dag, aan God alleen bekend, waarop alle volken eenstemmig de Heer zullen aanroepen en “Hem zullen dienen schouder aan schouder” (Zef. 3:9). Omdat dus Christenen en
Joden zo’n groot gemeenschappelijk geestelijk erfgoed hebben, wil deze heilige Synode hen aanmoedigen en op het
hart drukken, elkaar beter te leren kennen en meer te
leren waarderen, vooral door middel van Bijbelse en theologische studies en door een broederlijke dialoog.
Al is het waar, dat de Joodse gezagsdragers met hun aanhangers hebben aangestuurd op de dood van Christus,
toch mag wat tijdens zijn lijden is misdreven niet alle Joden
van die tijd zonder onderscheid en evenmin de Joden van
onze tijd worden aangerekend. En al is de Kerk het nieuwe
volk Gods, toch mag men de Joden niet voorstellen als
door God verworpen of als vervloekt, alsof dit zou zijn af
te leiden uit de H. Schrift. Laten dus allen vermijden, in de
catechese en bij de prediking van het woord Gods ook
maar iets te leren, dat niet in overeenstemming is met de
waarheid van het Evangelie en met de geest van Christus.
Bovendien betreurt de Kerk, die alle vervolgingen tegen
welke mensen ook veroordeelt en die het erfgoed, dat zij
met de Joden gemeen heeft, niet kan vergeten, alle haatgevoelens, vervolgingen en uitingen van antisemitisme gericht
tegen de Joden, in welke tijd en door wie ook; en zij wordt
hierbij geleid niet door politieke overwegingen, maar door
godsdienstige evangelische liefde.
Overigens heeft Christus, gelijk altijd het geloof van de
Kerk is geweest en nog is, in zijn onmetelijke liefde vrijwillig
zijn lijden en dood willen ondergaan om de zonden van alle
mensen, teneinde allen deelachtig te maken aan het heil.
Het is daarom de plicht van de Kerk bij haar prediking, het
Kruis van Christus te verkondigen als teken van Gods
­universele liefde en als de bron van alle genade.
5 VEROORDELING VAN ELKE DISCRIMINATIE
Wij kunnen onmogelijk God, de Vader van alle mensen,
aanroepen, wanneer wij weigeren, ons als broeders te
gedragen jegens bepaalde mensen, naar Gods beeld geschapen. De verhouding van de mens tot God, onze Vader, en
de verhouding van de mens tot de mensen, zijn broeders,
zijn zo nauw met elkaar verbonden, dat de Schrift zegt:
“Wie niet liefheeft, kent God niet” (1 Joh. 4: 8). Hiermee valt
de grondslag weg voor iedere theorie of praktijk, die een
discriminatie wil invoeren tussen de ene mens en de andere, tussen het ene volk en het andere in zake de menselijke
waardigheid en de daaruit voortvloeiende rechten.
De Kerk verwerpt bijgevolg, als in strijd met de geest van
Christus, elke discriminatie of onderdrukking ten opzichte
van mensen om reden van ras of kleur, van stand of godsdienst. Op het voorbeeld van de heilige Apostelen Petrus
en Paulus bezweert daarom de heilige Synode de christenen om “onder de heidenen een voorbeeldig leven te leiden”
(1 Pt. 2: 12) en, voor zover het van hen afhangt, met alle
mensen in vrede te leven om zó in waarheid kinderen te
zijn van de Vader, die in de hemel is.
De stichting LEV is een organisatie die de studie van bijbel en joodse traditie wil bevorderen. (Zie ook www.stichtinglev.nl)
Een zuivere taal aan het einde der tijden
‘Maar dán schenk ik aan volken een andere, gelouterde lip,
om allen de naam van de Eeuwige aan te roepen, om Hem te
dienen één van schouder’. (Zefanja 3:9; Nostra aetate, §4).
Rasji (1040-1105, Frankrijk) heeft Zefanja’s woorden
betrokken bij zijn commentaar op Deut 6:4. Hij schrijft:
‘De Eeuwige is onze God, de Eeuwige is één. De Eeuwige
die nu onze God is en niet de God van de volken, de
­Eeuwige zal in de toekomst één zijn (...). ‘Maar dán schenk
ik aan volken een andere, gelouterde lip,- om allen de naam
van de Eeuwige aan te roepen, om Hem te dienen één van
schouder.’(...) ‘Op die dag zal de Eeuwige één zijn en Zijn
Naam één’ (Zach 14:9).
De woorden van Rasji zijn karakteristiek voor de wijze
waarop Zefanja 3:9 in de Joodse traditie is uitgelegd. Bij de
nadruk op Israël zelf is het universele aspect – heel de wereld zal
God dienen – kenmerkend. God
zal aan alle volken een zuivere lip
– in de zin van taal – geven om
Zijn naam als één te noemen, om
Hem ‘éénschouderig’ te dienen.
maar in de komende wereld zullen zij allen gelijk als met
één schouder Hem dienen. (Tanchoema Buber Noach, 28)
De heilige taal waarmee ‘de wereld geschapen is’, is de taal
die eenheid onder de mensen symboliseert. Wij echter
leven in een wereld waarin we elkaar niet meer verstaan.
De Zohar (Spanje, 13e eeuw) gaat verder in op deze destructieve verdeeldheid:
Rabbi José zei: ‘We kunnen hiervan leren dat verdeelde
mensen daar de treurige last van moeten dragen. Want we
zien [bij de torenbouw van Babel] dat zolang de volken van
de wereld in harmonie, één van zin en één van wil met
elkaar leefden, ook al rebelleerden zij tegen de Heilige
Gezegend zij Hij, het hemelse oordeel hen niet kon treffen
[een uitleg op Genesis 11:6]. Maar toen zij verdeeld waren,
staat er meteen: ‘En de Eeuwige verspreidde hen vandaar’ (Gen 11:8).
Maar over de komende tijd staat
geschreven: ‘Maar dán schenk ik aan
volken een andere, gelouterde lip,
om allen de naam van de Eeuwige
aan te roepen, om hem te dienen
één van schouder.’ (Zef 3:9)
(Zohar Genesis 76a-b).
In deze tekst wordt een mensheid
die God als één dient, één taal
spreekt, één is, zelfs in staat geacht
zich tegen God te verzetten! Maar
verdeeldheid leidt tot versplintering
en ondergang.
VISIOEN
Zefanja, die waarschijnlijk leefde
in de tijd van Jeremia, ervaart
zoals andere profeten de gruwelijke gebeurtenissen van de
geschiedenis. Wat is de geschiedenis? Oorlogen, overwinningen
en weer oorlogen. Zo veel doden,
zo veel tranen, zo weinig spijt, zo ‘Hoogstaand geïnspireerd’, Corry Ammerlaan
EXCLUSIEF OF I­ NCLUSIEF?
veel angsten. Zou niet alle hoop
Helaas heeft de uitleggeschiedenis
opgegeven moeten worden?
van Zefanja 3:9 ook laten zien dat de verdeeldheid erdoor
Wat de profeten redde van de wanhoop was hun messibenadrukt en bevorderd kan worden. Zowel in het chrisaanse visioen en de overtuiging dat de mens in staat is tot
tendom als in het Jodendom komen interpretaties voor die
omkeer. […] Boven alle duisternis van de ervaren werkelijkde ‘ander’ uitsluiten van de ‘gezuiverde taal’ en het ‘éénheid zweeft het visioen van een andere tijd. […] De vijandschouderig dienen’.
schap tussen de volken zal veranderen in vriendschap. Ze
Een inclusieve uitleg, die de eigen identiteit niet ontkent,
zullen samen kunnen leven wanneer zij samen aanbidden.
maar de universele uitleg benadrukt, vinden we bij Maimo(A.J. Heschel: The Prophets, pg.185-186).
nides (1135-1204, Spanje, Marokko, Egypte):
Heschel spreekt hier over ‘visioen’, beeld van verlangde
En al deze zaken van Jezus Nazarener en van de Jismaeëliet
toekomst. Bij Zefanja is de verwerkelijking van dat visioen
[Mohammed] die na hem opstond, zijn er slechts om de
geheel van God afhankelijk. Het is een voorstelling van de
weg voor de koning Messias te effenen en om de wereld in
verre toekomst.
zijn geheel te herstellen om de Eeuwige samen te dienen.
Zoals er gezegd wordt: ‘Maar dán schenk ik aan volken een
andere, gelouterde lip, om allen de naam van de Eeuwige
VERLOREN EENHEID
aan te roepen, om hem te dienen één van schouder.’
Die toekomst wordt beschreven als een herstel van wat in
Hoe dan? De wereld is al in zijn geheel vervuld van de
het verleden verkeerd was gegaan: de verdeeldheid verwoorden van de Messias en van de woorden van de Tora
oorzaakt door de torenbouw van Babel. De midrasj zegt
en van de woorden van de geboden en deze woorden hebdaarover:
ben zich uitgebreid tot verre eilanden en vele volken!
‘Laten wij afdalen en hun taal verwarren’ (Gen 11:7): de
(Misjnee Tora, Hilchot Melachiem 11,4).
Heilige-Gezegend-zij-Hij haalde hun taal door elkaar en
Volgens Maimonides dragen christendom en islam bij aan
niemand herkende de taal van zijn naaste. Wat was die taal
de verwezenlijking van het visioen van Zefanja!
die zij met elkaar spraken? Het was de heilige taal waarmee
de wereld geschapen was. In deze wereld staan de volken
DOUWE VAN DER SLUIS
en de mensen verdeeld voor de Heilige-Gezegend-zij-Hij;
Artihove
2
1 INLEIDING
In onze tijd, nu de mensheid steeds sterker groeit naar een
eenheid, en de onderlinge betrekkingen tussen de verschillende volken zich steeds meer uitbreiden, bezint de Kerk
zich dieper op haar houding tegenover de niet-christelijke
godsdiensten. Bij haar taak om de eenheid en de liefde
­tussen de mensen en zelfs tussen de volken te bevorderen,
beschouwt zij hier allereerst datgene, wat de mensen
gemeen hebben en wat hen voert tot een werkelijk samenleven.
Alle volken immers vormen één gemeenschap, zij hebben
een en dezelfde oorsprong, omdat God de gehele mensheid heeft doen wonen over heel de vlakte van de aarde.
Zij hebben ook één en hetzelfde einddoel, God, wiens
Voorzienigheid en bewijzen van goedheid en wiens heilsplan zich uitstrekken tot allen, totdat de uitverkorenen
­verenigd zullen worden in de Heilige Stad, die door Gods
luister zal verlicht worden en waar de volken zich zullen
verheugen in zijn licht.
De mensen verwachten van de verschillende godsdiensten
een antwoord op de verborgen raadsels van het menselijk
bestaan, raadsels, die in het verleden het hart van de mens
sterk hebben bezig gehouden en het nog steeds bezig houden: Wat is de mens? Wat is de zin en het doel van ons
leven? Wat is het goede en wat de zonde? Wat is de oorsprong en wat de zin van het lijden? Wat is de weg tot het
ware geluk? Wat is de dood, het oordeel en de vergelding
na de dood? Wat is tenslotte dat laatste, onuitsprekelijke
mysterie, dat ons bestaan omgeeft, het mysterie, waarin
onze oorsprong ligt en waarheen wij op weg zijn?
(In paragraaf 2 en 3 wordt ingegaan op de relatie tot verschillende niet-christelijke godsdiensten en apart op de Islam).
3
NOSTRA AETATE EN DE LITURGIE
God: geopenbaard en
verborgen
‘Ik geloof in het bestaan van het niet bestaan van een persoonlijke God’, zegt mij Stéphane Mosès. We
ontmoeten elkaar in zijn appartement in Jeruzalem. Hij een eminent specialist van het denken van Franz
Rosenzweig (o.a Stern der Erlösung), ik die me bekwaam in het interpreteren van deze uitdagende Joodse
denker uit het begin van de 20e eeuw.
Aan die compacte uitspraak is iets voorafgegaan. Bij het
begin van het gesprek vraagt hij me plompverloren hoe ik
God zie. Inwendig verbouwereerd weet ik in een ‘split
second’ dat mijn antwoord belangrijk is voor de verdere
samenwerking tussen ons. Ik herinner me dat ik vertel hoe
door de Poort, de Weg, het Leven van Jezus God zich tot
mij keert in die rijke Openbaring, waarvan ik het grootste
gedeelte deel met hem als Jood. Ik zal meer gezegd hebben,
maar hier komt het zo ongeveer wel op neer. ‘En wat is uw
antwoord op die vraag?’, durf ik te vragen. ‘Je crois dans
l’existence de la non-existence d’un Dieu personnel. – Ik geloof
in het bestaan van het niet-bestaan van een persoonlijk
God.’ Ik heb de uitspraak onthouden tel quel, omdat hij
verwarrend is maar me niet in verwarring brengt…
Mosès legt uit dat in de Talmoedische Traditie God kenbaar
is in zijn wezen dat naar ons toe is gekeerd. Dan gebruiken
wij mensen taal die voor ons verstaanbaar is, over een persoonlijke band, over een Verbond. In een ‘taal waarin wij
God verstaan’. Er is echter een andere kant in God – zegt
de Traditie – daar waar de Onnoembare in zichzelf gekeerd
is en waar menselijke taal tekort schiet. Daarom blijft spreken over God, spreken tot God altijd ‘open’. Hij heeft zich
kenbaar gemaakt, blijft zich kenbaar maken en blijft benaderbaar, maar ontsnapt ook aan iedere definitie. Het is een
boeiend gesprek gebleven. Ontmoeting…
DE VERWARRING VOORBIJ
Ik ben dankbaar voor deze ontmoeting (en voor het vervolg) omdat het bij mij veel opriep. Ik groeide verder in het
verstaan van de plaats van Jezus in die economie van God
met zijn wereld. Van huis uit ben ik groot gebracht met een
eenvoudig Godsgeloof dat in de jaren kloosterleven zich
heeft verdiept. De persoon van Jezus staat centraal voor
een christen, dus ook voor mij. Vanzelfsprekend, zou je
zeggen. In de abdij van mijn intreden ben ik metselaar en
kaasmaker geworden. In de lectio divina ben ik geopend
voor de kerkvaders. Henry de Lubac s.j., Jean Daniélou s.j.,
Hans Urs van Balthasar brengen me verder in die grote
rijk­dom van de kerkvaders. Het is een grote schat aan
­Bijbelse en theologische reflectie die je misschien de Talmoed van het christendom kunt noemen, zoals Emmanuel
Levinas bij Jean-Luc Marion opmerkte. Origenes met zijn
omgang met de Joodse Schriften in Alexandrië (rond 200
van onze jaartelling) om een voorbeeld te noemen. De
5
‘viervoudige Schriftzin’ die de Kerkvaders oppikken uit de
Joodse Traditie. Een wereld gaat voor me open. Ik krijg als
het ware een caleidoscoop aangereikt waardoor de persoon van Jezus, van zijn vrienden, van zijn volk, van zijn tijd,
zoveel kleurrijker worden. Maar er groeit ook verwarring
in mij. Want is die Jezus-van-mij wel zo uniek als ik kijk naar
wat me allemaal wordt aangereikt?
Ik spreek er over met een monnik die – in die tijd - al meer
dan vijftien jaren schoolgaat bij rabbijnen. ‘Ja’, bevestigt hij
mij, ‘Jezus wordt wel heel relatief.’ Op zo’n antwoord zit ik
niet te wachten. Het neemt mijn verwarring niet weg, integendeel. Gelukkig gaat hij verder en opent voor mij een
nieuwe betekenis van het woord ‘relatief’. Wanneer van
iemand duidelijk wordt in welke verhoudingen hij staat met
zijn omgeving en met zijn geschiedenis (zijn relaties horizontaal en verticaal) dan is deze ‘relativiteit’ een verrijking,
een rijkdom. De persoon wordt hier niet minder door,
maar eerder meer. Exclusiever.
Als Paulus Jezus beschouwt als het einde van de Tora
(Romeinen 10:4) dan klinkt voor mij de vele betekenissen
van het Hebreeuwse woord resj mee: einde, maar ook top,
hoofd. Ik hoef geen harde breuk meer te zien tussen de
openbaring aan Mozes en de openbaring in Jezus Christus.
Er is continuïteit terwijl er toch een geheel nieuw bestel
aangebroken is in Christus Jezus, als het einde, als de top,
als de eerste voor ons christenen in het spreken van God
tot ons. Terwijl de persoon van Jezus exclusiever is geworden, wordt Hij tevens ikoon, ikoon van die God die zich
openbaart en zich tevens verborgen houdt. Hij is groter
dan mensen kunnen bevroeden.
‘idool’. Je bekijkt de dingen, maar ook de zaken van God, als
van buiten af. Je hebt er geen echte relatie mee. Of misschien
wel, maar dan kunnen het snel ‘idolen’ worden. Je denkt dat
je ze in je macht hebt, ook wat God aanbelandt. De nadruk
op de voorschriften en regels brengen een schijnzekerheid.
Gelukkig is er ook een andere invalshoek, die van de ‘ikoon’.
Daar waar je een dienende houding aanneemt ten opzichte
van wat je benadert. Of dit nu een object is of – het ‘andere uiterste’ – de werkelijkheid van God. Alles kan ‘ikoon’
worden, weg van communicatie, drager van aanwezigheid.
De ‘ikoon’ kijkt naar degene die kijkt. Er is hier sprake van
ontmoeten, ontmoeten van het ‘heilige’, uiteindelijk Gods
aanwezigheid.
Ik kan me voorstellen dat Jean-Luc Marion en Emmanuel
Levinas boeiende gesprekken hebben gevoerd. Ze waren in
Parijs bijna buren. Mij heeft het in ieder geval geholpen om
lerend van beiden, mij te verdiepen in een ‘hebreeuwse’
benadering van de Openbaring.
IDOOL EN IKOON
Zo gaat mijn zoektocht verder. En mijn ontdekkingen. De
weg wordt gevoed door het lezen van de Schriften in leerhuis en liturgie. De weg wordt wel vandaag gegaan binnen
een kerkgemeenschap die graag – laat ik het houden bij
Nederland – de touwtjes wat strakker wil aanhalen in een
bezorgdheid om de zuiverhuid van het geloof. Als pastor van
de parochies rond de Abdij van Berne hoor ik wat er onder
mensen leeft. Ik kom de Franse filosoof Jean Luc Marion op
het spoor. Hij legt mij uit hoe er verschillende invalshoeken
zijn om de werkelijkheid – de alledaagse en de spirituele – te
beschouwen. Hij legt het verschil uit tussen ‘idool’ en ‘ikoon’.
Je kunt een objectieve invalshoek hanteren, die van het
HEBREEUWS LEREN DENKEN
Ergens in mijn opleiding ben ik geraakt door een artikel
over het verschil tussen Grieks denken en Hebreeuws denken. Het is een verschil tussen een analytische benadering
en die van een organisch denken. De vele begrippen die mij
worden aangeboden in het lezen van de Schriften zijn niet
eenduidig. Ze zijn eerder een levend organisme dat naar
gelang de omstandigheden van tijd en ruimte een nadere
betekenis krijgen. Als Jezus – in het evangelie van Johannes
(14:6) zegt dat Hij de Weg, de Waarheid en het Leven is (1),
dan lees ik daar geen metafysische begrippen. Hij reikt mij
eerder - door zijn leven, zijn lijden, zijn dood en verrijzenis
- een ware weg ten leven aan. En tegelijkertijd klinkt hierin
www/seniorennet.be
4
‘Stone in Water’, sculptuur William Dellaert
door hoe Abram op weg is gegaan, dat Mozes het volk
geleid heeft uit het slavenhuis van Egypte naar het Beloofde
Land, dat Jezus als pasgeborene al naar Egypte is gegaan om
vandaar uit weer terug gebracht te worden in Israël (2). Ik
leer ook hoe ik en allen met wie ik de weg mag gaan tot
waarheid en leven mogen groeien (3). Dat uiteindelijk ik
samen Jezus de Christus weg mag zijn, in verbondenheid
met Hem (4). En we zijn weer aangekomen bij de viervoudige schriftzin, zo dierbaar aan de Rabbijnen en de Kerkvaders: Letter en Geest. De tekst zoals hij is opgeschreven,
de overdrachtelijke betekenis, het voorschrift voor ons
handelen en de mystieke weg ‘in Christus’.
Omgaan met Gods openbaring binnen het Christendom
met de sterke wortels in het Jodendom, is een levend
(organisch) gebeuren.
PERMANENT LEREN
Deze weg van ontmoeting met de Aanwezige en tegelijkertijd Afwezige is nooit af. God is Oneindig. Ik ben blij dat Hij
voor ons concreet gestalte heeft aangenomen in Jezus
Christus. Zijn nestgeur, het Jodendom met de schriftelijke
en mondelinge Tora, blijven de weg van ontdekkingen bepalen. De christelijke traditie is voor mij hierop doorgegaan.
Daar ben ik dankbaar om. Maar de zoektocht en ontdekkingstocht is niet ten einde. Want mensen blijven vragen
stellen. De wereld blijft veranderen. De tentpinnen van de
Tent van Samenkomst moeten steeds verzet worden (beeld
dat Franz Rosenzweig uitwerkt). Gods openbaring gaat
door. En Hij heeft ons - Joden en christenen - daarvoor
nodig.
JOOST JANSEN O.PRAEM.
NOSTRA AETATE EN DIALOOG
‘Omdat dus Christenen en Joden zo’n groot gemeenschappelijk geestelijk erfgoed hebben, wil deze heilige Synode hen aanmoedigen
en op het hart drukken, elkaar beter te leren kennen en meer te leren waarderen, vooral door middel van Bijbelse en theologische
studies en door een broederlijke dialoog.’ (Nostra aetate, 4)
Is er iets veranderd sinds
Nostra aetate?
Recente ervaringen met eeuwenoude teksten
6
Als medewerker Oosterse Kerken van de Katholieke Vereniging voor Oecumene beoefen ik een
‘broederlijke – en ook zusterlijke – dialoog’ in een andere zin dan tussen Joden en christenen, namelijk
tussen christenen onderling. Wat heeft dit van doen met die ‘broederlijke dialoog’ waarvan sprake is in
Nostra Aetate, dat het deze bijdrage rechtvaardigt?
Sinds september 2007 mag ik de dialoog tussen christenen
op een bijzondere wijze meemaken en initiëren binnen
Bēt Drāshā-Oosters christelijk Leerhuis in ’s-Hertogenbosch
– oecumenisch qua organisatie, deelnemers en inhoud.
Sinds 2010 doe ik hetzelfde binnen het parallel leerhuis
Didaskalion te Hernen1. In beide leerhuizen speelt de eeuwenoude verhouding Joden-christenen een rol op de achtergrond. Vijftig jaar na Nostra aetate is er volgens mij aan
een initiatief als Bēt Drāshā – zowel in zijn oorsprong,
vorm, naam, houding, methode als aandachtsfocus, – wel
degelijk af te lezen dat er iets is veranderd.
OORSPRONG BĒT DRĀSHĀ
Aan de oorsprong van Bēt Drāshā stond een rabbijn. In de
Bijbel-Tiendaagse najaar 2006 organiseerde mijn organisatie samen met de Protestantse Gemeente van ’s-Hertogenbosch in hun ‘Grote Kerk’ een lezing door rabbijn Tzvi
Marx. Ds Paul van der Waal, toentertijd predikant van deze
PKN-gemeente, ‘lernte’ in die tijd bij hem. Marx had hem al
eens gezegd dat christenen ook hun eigen religieuze
geschrif­ten moesten bestuderen. Maar hoe zoiets te organiseren?
Tegelijkertijd kwam vanuit mijn bestuur de wens dat ik een
bepaald thema studieus zou uitdiepen. Ik was al jaren gefascineerd door de oosterse christelijke spiritualiteit, met
name de Syrische. Met haar Aramese taal en ‘semitische’
cultuur deelt ze veel met de Joodse wereld, ook al wil ze
dat niet altijd weten. Ik wilde graag een output van zo’n
studie in bijvoorbeeld cursussen. Ook ik zon op mogelijkheden, net als Paul van der Waal.
1 In 2009 opgericht door KVvO en A.A. Brediusstichting.
Toen onze twee ‘zinnen’ elkaar in de wandelgangen van
Tzvi Marx’ lezing ontmoetten, vormde zich ‘één gedachte’:
een oecumenisch leerhuis rond christelijke – oosterse –
teksten! Minder dan een jaar later, najaar 2007, startte de
eerste Bēt Drāshā-leergang, een initiatief tot op heden van
de Protestantse Gemeente van Den Bosch en de Katholieke Vereniging voor Oecumene.
VORM EN NAAM
De eerste leerhuizen in christelijke kring gingen over het
Jodendom; pas later over andere zaken, zoals bijvoorbeeld
in Bēt Drāshā. Het leerhuis, bèt ham-midrash, stamt zelf uit
het Jodendom; het herleefde in het Duitse Jodendom van
het interbellum, vanuit een veel oudere Joodse traditie van
bijbelse tijden her. Het na-Bijbelse Mesopotamië kende
vele synagogen, elk met hun huis van gebed én hun bèt hammidrash. De Mesopotamische christenen hadden hun godshuizen ‘overgetrokken’van hetzelfde model: een kerk met
een Bēt Drāshā, Aramees voor ‘school’ of ‘leerhuis’. Met
een knipoog naar het Joodse leerhuis, bèt ham-midrash,
hebben we het Oosters christelijk Leerhuis in 2007 die
christelijke Aramese benaming Bēt Drāshā gegeven.
OUDE TESTAMENT EN LATERE JOODSE
­TRADITIES
In onze leerhuizen lezen wij oosterse christelijke auteurs
(hymnedichters, kerkvaders, mystici) – in dialoog met hen
én met elkaar. Zo ontvonkt er – naast vervreemding tegenover de oude teksten – ook inspiratie én een onderling
geloofsgesprek. Altijd gaan Bijbelteksten, waaronder uit
het Aloude Testament, aan de te bespreken oosterse
­teksten vooraf. Zowel de oudtestamentische basis als de
bredere Joodse wortels (Qumran, Joodse apocriefen, ­Philo,
rabbijnse exegese) worden belicht. De eerste Bēt Drāshāleergang was opgebouwd rond vijf Schriftteksten, uit Tora,
Profeten, de Geschriften (een psalm!), het Evangelie en de
niet-evangelische geschriften van het Nieuwe Testament.
Deze vijfslag was genomen uit het lezingensysteem in de
eucharistievieringen van de Assyrische en Chaldeeuwse
kerken uit Mesopotamië, zelf ooit geïnspireerd door het
synagogale lezingensysteem van Tora en Profeten en het
zingen van psalmen. Het Mesopotamische Jodendom, waar
het evangelie veel respons vond, staat aan de basis van dit
christendom.
KERKVADERS EN JODEN
De eerste christenen hebben hun geschiedenis met Jezus
vaak teruggelezen in het Oude Testament. Zoiets heet een
typos: iets uit het Oude Testament vertoont een analogie of
overeenkomst met iets uit het Nieuwe Testament, bijvoorbeeld het Joodse paaslam dat wordt geslacht en Christus
die wordt gekruisigd. Deze uitleg, typologie geheten, komt
ook in het Jodendom voor. Hoe legitiem ook, de typoi werden in kerkvaderlijke ogen ook vaak als voorafschaduwing
gezien: met de komst van het Licht heeft de schaduw
­afgedaan. Dit loopt dan uit op de vervangingstheologie.
Kerkvaders hebben niet de reputatie van een grote liefde
voor het Jodendom. Met het Jodendom voerde de Kerk,
aanvankelijk vanuit een underdogpositie, een concurrentieslag, om daar later, toen het pleit maatschappelijk in het
christelijke voordeel was beslist, nog mee door te gaan.
Dat schuurt; sommige kerkvaderteksten kunnen nog wel
worden bestudeerd, maar wat mij betreft niet meer onbekommerd en onbecommentarieerd in de kerk worden
voorgelezen.
Het is overigens niet steeds kommer en kwel geweest, de
verhouding Joden-christenen kende in het eerste millen­
nium van de Kerk een golfbeweging. Met name geleerde
kerkvaders als Origenes (3e eeuw) hadden contact met
rabbijnen rond de Bijbel. Origenes kan ook redelijk ontspannen en onpolemisch spreken over judaïzanten (christenen die veel met Joden optrokken en soms ook de Joodse
wet eerbiedigden, red.), ook al is wat hem betreft hun
Daniël Patte
Johannes Chrysostomos. Dat we het niet met hem eens zijn
kan ook leiden tot vruchtbare dialoog, of tot nieuwe manieren
van lezen. Mozaïek, 11e eeuw, Hagia Sofia.
HOUDING EN METHODE
‘Niet per se in overeenstemming met de kerkvaders, maar
wel in gemeenschap met hen’, zo zouden we, in de woorden van mijn collega van het Bēt Drāshā-team, de houding
kunnen kenschetsen waarmee we de teksten in de leer­
huizen aanbieden. Wij kunnen niet elke uitleg van de kerkvaders vanzelfsprekend tot de onze maken (maar vaak ook
wel!). Er is de moderne bijbeluitleg. Paul van der Waal laat
zich ook graag inspireren door de ‘Amsterdamse School’,
waar deze in navolging van de rabbijnen de tekst in de
grondtaal respecteert, Tenach zelf – in zijn eigen wereld –
aan het woord laat, én deze ziet als voorgedragen Schrift,
thuishorend in de synagoge, in de liturgie van de gemeente.
Dat laatste is natuurlijk mutatis mutandis erg oosters-christelijk en ook zeer katholiek.
onderhouding van de Joodse Wet qua geloof tweede garnituur. Waar we in onze leerhuizen in kerkvaderteksten op
anti-Joodse uitingen stuiten, stappen we daar niet kritiekloos over heen. Wel nuanceren we. De christen Afrahat de
Perzische Wijze (4e eeuw) uit het Sassanidische rijk schrijft
kritisch maar fair over zijn Joodse landgenoten, fairder dan
zijn tijdgenoot Sint Efrem de Syriër in het christelijk geworden Romeinse Imperium. Efrem, ‘de Harp van de heilige
Geest’, haalt in zijn hymnen ongemeen fel uit naar het
Jodendom, zo unfair dat het een hedendaags oriëntalist2
ontlokte dat de ‘Harp’ dan bepaald vals klinkt. In veel exegetische geschriften is Efrem overigens niet anti-Joods.
Afrahat leefde in een totaal andere context dan Efrem, wat
hun beider houding ten opzichte van Joden mede bepaalde.
2 Karl Kuhlmann, ‘The Harp out of Time: The Anti-Judaism/Anti-Semitism of St. Ephrem’, in: The Harp. A Review of Syriac and Oriental Studies
(Kerala, India), 17 (2004) pp 177-183.
7
(Rabbijn Jacob Neusner schreef over Afrahat en zijn context een boeiende studie.3) Op dergelijke zaken gaan we in
de leerhuizen dieper in.
Ook Johannes Chrysostomus (4e eeuw) liet zich op bepaalde momenten zeer anti-Joods uit. Dit was – dat noemen
we dan ook in het leerhuis – uit angst dat medechristenen
zich te veel aangetrokken zouden voelen tot het Jodendom
met zijn mooie liturgie en krachtige spirituele uitstraling.
Vooral op deze judaïzanten richtte hij zijn scherpe pijlen.
Dit neemt de schaduw van Chrysostomus’ anti-judaïsme
niet weg, maar brengt er wel schakeringen in aan.
Ik pak Nostra aetate er weer eens bij, en lees verder. Zo
‘mag men de Joden niet voorstellen als door God verworpen of als vervloekt, alsof dit zou zijn af te leiden uit de H.
Schrift. Laten dus allen vermijden, in de catechese en bij de
prediking van het woord Gods ook maar iets te leren, dat
niet in overeenstemming is met de waarheid van het Evangelie en met de geest van Christus’, spoort het Tweede
Vaticaanse Concilie ons aan. Vijftig jaar later doen Bēt
Drāshā-Oosters christelijk Leerhuis en het Leerhuis in Hernen
– niet per se volgens maar wel met de kerkvaders, niet altijd
in overeenstemming maar wel in gemeenschap met hen –
een volgens mij oprechte poging hiertoe. In de
stellige hoop dat dit een bescheiden steentje
bijdraagt aan de grotere ‘broederlijke dialoog’
tussen Joden en christenen.
LEO VAN LEIJSEN
Leo van Leijsen is medewerker Oosterse Kerken
van de Katholieke Vereniging voor oecumene en
coördinator van de leerhuizen Bēt Drāshā
(’s-Hertogenbosch) en Didaskalíon (Hernen)
8
Het paaslam - een Oudtestamentisch typos voor de ­gekruisigde Christus.
Francisco de Zubaran, 1598.
CIRCULAIRE TYPOLOGIE
Een ontdekking tijdens beide leerhuizen was de inspirerende visie van de Frans-Amerikaanse protestantse exegeet
Daniel Patte4, juist over Chrysostomus. Patte is geporteerd
voor een diepgaande kennismaking met patristische en
oosters-orthodoxe exegese. Hij pleit – in een variant op
bovenstaand citaat van Paul van der Waal – voor een lezen
van de Bijbel niet vólgens de Vaders als ultieme autoriteit,
maar mét de Vaders 5. In zijn Bijbellezingen samen met de
kerkvaders stootte hij op een inspirerende leeswijze bij
Johannes Chrysostomus, die een eye-opener beek voor
leerhuis-deelnemers en hun spontane enthousiasme wist
te wekken. Lees je Chrysostomus’ uitleg van Rom. 9-11,
aldus Patte, als een ‘strikt lineaire’ typologie (typoi als voorafschaduwingen, vervuld in Christus en daarmee als zodanig ook vervangen), dan moet je dat afwijzen. Maar je kunt
Chrysostomus’ uitleg – in de lijn van de Antiocheense
Vaders tot wie hij behoort en zoals voorgesteld door de
Grieks-orthodoxe patroloog George Kalantzis6 – ook als
een ‘circulaire’ typologie lezen: bijbelse typoi zoals Adam,
maar ook Israël en ‘de Joden’, worden dan niet vervangen.
‘Integendeel, zij worden voorgesteld als een geheimenis in
zich dragend, inderdaad precies dat geheimenis dat ook
duidelijk wordt in hun vervullingen in Christus en de ervaring van de gelovigen.’ (Patte, 220)
Het Franciscushuis in Den Bosch,
alias Bēt Drāshā.
ACTIVITEITEN
In het najaar van 2015 verzorgt Bēt Drāshā-Oosters
christelijk Leerhuis een nieuwe leergang in ’s-Hertogenbosch: ‘Mystieke teksten uit Oost en West’, met teksten
van oude oosterse kerkvaders én van westerse twintigste-eeuwse vrouwelijke auteurs als Etty Hillesum, Simone
Weil, Maria de Groot, Maria Skobtsova en anderen.
Informatie: Katholieke Vereniging voor Oecumene,
073-7370026, [email protected].
3 Jacob Neusner, Aphrahat and Judaism. The Christian Jewish Argument in Fourth Century Iran. Leiden, 1971: Brill. Reprint: Atlanta, 1999: Scholars
Press for South Florida Studies in the History of Judaism.
4 ‘A Western Biblical Scholar Reading Romans with Greek Fathers and Eastern Orthodox Biblical Scholars’, in: Daniel Patte en Vasile Mihoc (ed.),
Greek Patristic and Eastern Orthodox Interpretations, Bloomsbury, Londen e.a. 2013, pp 179-220.
5 Deze houding ligt ook ten grondslag aan een relatief recente uitgave van de Wereldraad van Kerken, die onze leerhuizen gebruiken: Reading the
Gospels with the Early Church. A Guide (Faith and Order Paper 213). Edited by Tamara Grdzelidze, World Council of Churches Publications, 2013)
– onderstreping van mij.
6 George Kalantzis, ‘“The Voice So Dear to Me”: Theme from Romans in Theodore, Chrysostom, and Theodoret’, in: o.c., pp 83-102
NOSTRA AETATE EN DE ECCLESIOLOGIE
Kerk en Jodendom
Een relatie ad intra of ad extra?
De vraag die de redactie mij stelde betreft de ontwikkeling van de ecclesiologie (leer over de kerk, red.)
sinds Vaticanum II op het punt van de verhouding tot het Joodse volk. Uitgangspunt van mijn bijdrage zijn
dan ook twee uitspraken van dit concilie die laten zien hoezeer die verhouding de theologische bezinning
op de Kerk zelf raakt.
9
VERHOUDING TOT HET JODENDOM
De eerste uitspraak is te vinden in Lumen gentium, de Constitutie over de Kerk. Hierin spreekt het concilie over al
degenen die weliswaar niet in de Kerk zijn geïntegreerd of
met haar zijn verbonden, maar toch op uiteenlopende wijzen tot haar in verhouding staan (Lumen gentium16). Onder
hen neemt het Joodse volk de eerste plaats in:
‘Wat tenslotte degenen betreft die het Evangelie nog niet hebben ontvangen: zij staan op verschillende wijze in betrekking
tot het volk Gods. Op de eerste plaats dient genoemd te
­worden het volk, waaraan de verbonden en de beloften werden geschonken en waaruit Christus is voortgekomen naar het
vlees, het volk, dat bemind blijft krachtens de uitverkiezing,
om wille van de aartsvaders: want God kent geen berouw over
zijn genadegaven noch over zijn roeping.’
dat het heil van de Kerk op mysterievolle wijze wordt voorafgebeeld door de uittocht van het uitverkoren volk uit het land van
de slavernij. Daarom kan de Kerk niet vergeten, dat zij de
openbaring van het Oude Testament heeft ontvangen door
middel van dit volk, waarmee God in zijn onuitsprekelijke
barmhartigheid het Oude Verbond heeft willen sluiten, en dat
zij zich voedt aan de wortel van de edele olijf, waarop de
­takken van de wilde olijf, de heidenen, geënt zijn .’
De verhouding tot en de dialoog met het Jodendom ressorteren niet onder ‘buitenlandse zaken’ (ad extra), zoals
de andere religies, zij raken zij de Kerk innerlijk (ad intra) en
maken deel uit van de ecclesiologie.
‘GOD BLIJFT HEN LIEFHEBBEN’
Dit alles betekent niet dat Vaticanum II en de katholieke
theologie vóór de jaren ’80 ondubbelzinnig afscheid namen
van de substitutiegedachte, het idee dat de Kerk in Gods
plan de plaats van het Joodse volk heeft ingenomen. In
bezinning op de verhouding van de Kerk tot het Joodse
De tweede uitspraak staat in Nostra aetate. Ook hier staat
de verhouding tot het Jodendom voorop, maar nu wordt
daarbij gezegd dat de Kerk niet over zichzelf kan nadenken
zonder haar verhouding tot
het Joodse volk mee te
bedenken (Nostra aetate 4).
Daarmee is de verhouding
van de Kerk tot het Joodse
volk grondig onderscheiden
van die tot enige andere godsdienst:
‘Het mysterie van de Kerk
bestuderend, denkt dit heilig
Concilie aan de band, waardoor
het volk van het Nieuwe Testament geestelijk verbonden is
met de nakomelingen van
­Abraham. De Kerk van Christus
erkent immers dat, volgens
Gods heilmysterie, haar geloof
en haar uitverkiezing reeds zijn
begonnen bij de Aartsvaders,
Mozes en de profeten. Zij
belijdt, dat alle christenen, kinderen van Abraham volgens het
Het Vaticaans Concilie heeft meermalen uitspraken gepubliceerd over de relatie tot het
geloof, besloten liggen in de
Jodendom.
roeping van deze patriarch en
10
Verderop in Nostra aetate vinden we de volgende passage:
‘Volgens het getuigenis van de H. Schrift heeft Jeruzalem de
tijd, waarin barmhartig op haar werd neergezien, niet erkend
, heeft een groot deel van de Joden het Evangelie niet aanvaard, en hebben zelfs velen de uitbreiding van het Evangelie
tegengewerkt . Toch blijven de Joden, volgens de Apostel, aan
God, die geen berouw kent over zijn genadegaven noch over
zijn roeping, zeer dierbaar omwille van de Aartsvaders. Met de
profeten en met dezelfde apostel ziet de Kerk uit naar de dag,
aan God alleen bekend, waarop alle volken eenstemmig de
Heer zullen aanroepen en ‘Hem zullen dienen schouder aan
schouder ’(Zef. 3:9)
In deze passage wordt gezinspeeld op Rom. 11:28-29: God
heeft er geen spijt van dat Hij dit volk heeft geroepen en
van wat Hij het heeft gegeven. Zoals Paulus zegt: ‘God blijft
hen liefhebben omdat hij de aartsvaders heeft uitgekozen. De
genade die God schenkt neemt hij nooit terug, wanneer hij
iemand roept maakt hij dat niet ongedaan.’ Deze passage zal
een belangrijke rol spelen in het binnenkerkelijk gesprek en
in de dialoog met de Joden. In die bezinning worden de
hieraan voorafgaande verzen 25-26 meegenomen. Daarin
voorziet de apostel dat de verharding van het Joodse volk
slechts een tijdelijke is en dat uiteindelijk heel Israël zal
worden gered door ‘de redder’ die uit Sion zal komen:
‘Er is, broeders en zusters, een goddelijk geheim dat ik u niet
wil onthouden, omdat ik wil voorkomen dat u op uw eigen
inzicht afgaat. Slechts een deel van Israël werd onbuigzaam,
en dat alleen tot het moment dat alle heidenen zijn toegetreden. Dan zal heel Israël worden gered, zoals ook geschreven
staat: ‘De redder zal uit Sion komen, en wentelt dan de schuld
af van Jakobs nageslacht.’
VERBOND NOOIT OPGEZEGD
Een belangrijke impuls aan de voortgaande bezinning werd
gegeven door paus Johannes Paulus II. In een toespraak
voor de Centrale Joodse Raad in Duitsland en de Conferentie van rabbijnen op 17 november 1980 in Mainz noemde hij als eerste dimensie van de dialoog tussen de roomskatholieke kerk en het Joodse volk ‘de ontmoeting tussen
het Godsvolk van het nooit opgezegde Oude Verbond
(verwezen wordt naar Rom 11:29) en dat van het Nieuwe
Verbond’. Die dialoog is er tegelijk een ‘binnen onze kerk,
namelijk tussen het eerste en het tweede deel van haar
Bijbel.’
Hoewel de Franse bisschoppen al in 1973 een voorzet voor
deze zienswijze hadden gegeven, was ze ten opzichte van
Nostra aetate nieuw. En het leergezag van de bisschop van
Rome liep deze keer vooruit op de theologie, de katholieke
zowel als de protestantse. Dat het Oude Verbond niet is
opgezegd, betekent ook voor christenen dat dit verbond
niet verouderd is. Het ‘oude verbond’ betekent niet: het
achterhaalde verbond. Dat moet ook worden bedacht
wanneer christenen zich ‘het nieuwe volk van God’ noemen, zoals in de eerder genoemde passages uit Nostra aetate 4 en Lumen gentium 9. Deze zienswijze is ook opgenomen in de Catechismus van de Katholieke Kerk: ‘Het Oude
Testament is een niet weg te denken gedeelte van de heilige
Schrift. De geschriften ervan (...) blijven hun waarde behouden, want het Oude Verbond is nooit herroepen’ (121; vgl.
839).
‘Het vertrouwen tussen Joden en katholieken groeide langzaam. Vaticanum II bood niet meteen voldoende antwoorden
op alle problemen. Er bleef nog veel over dat moest worden
besproken.
De woorden van de paus hebben ook de exegeten aan het
werk gezet. Want zij moesten onderzoeken hoe andere
nieuwtestamentische teksten moeten worden geïnterpreteerd, die met die nieuwe zienswijze op gespannen voet
lijken te staan (2 Kor. 3; Heb. 8). Als men de nieuwtestamentische geschriften als een geheel beschouwt, blijken
twee tendensen met elkaar verbonden te zijn. De eerste
generaties christenen hadden het bewustzijn te staan in de
traditie van het verbond dat God met Israël had gesloten,
maar waren zich tegelijkertijd bewust van een nieuwe fase
van deze verbondsgeschiedenis.
In de katholieke en protestantse theologie van onze tijd is
de opvatting gemeengoed, dat het verbond met het Joodse
volk (‘van de Sinaï’ of ‘van Mozes’) nooit is herroepen. Maar
deze stelling roept nieuwe vragen op die betrekking ­hebben
op de verhouding tussen de Kerk en het Joodse volk. Kan
men zeggen dat de Kerk uit de volken, de gemeenschap van
niet-Joden, is opgenomen in het verbond dat God in
­Abraham en Mozes met het Joodse volk heeft gesloten? Of
dat zij daaraan deel heeft gekregen? Omvat het ene verbond beide verbonden? Is de continuïteit tussen het ‘oude’
verbond met Israël en het ‘nieuwe’ verbond, dat van de
gemeenschap uit ‘de volkeren’ wel het best uitgedrukt in
het begrip ‘verbond’? En laat het oudtestamentisch begrip
van het ‘verbond’ deze uitbreiding tot de volken toe?
DIALOOG EN/OF VERKONDIGING?
Een van de mogelijke antwoorden op deze vragen is dat het
Joodse volk en de Kerk elk op eigen wijze gestalte geven
aan het verbond. Een theologisch problematischer variant
hierop is die van twee wegen die elk van beide naar het heil
gaan. Ook over het wezen van de dialoog zelf rijzen theo-
logische vragen. In de dialoog staat namelijk voorop dat
men elkaar ontmoet als de ander en dat men elkaars identiteit en anders-zijn respecteert. Maar tot de identiteit van
de Kerk behoort opdracht, haar zending, om Christus te
verkondigen. Moet de Kerk dus ook aan het Joodse volk de
uit dit volk geboren Jezus als de Christus verkondigen? Het
probleem dat hier aan de orde is gaat onder de naam
‘Jodenzending’. Juist hierover is de laatste jaren met name
in Duitsland de discussie opgelaaid.
Aanleiding was een Verklaring van de gesprekskring van
Joden en katholieke christenen binnen het Zentralkommitte
der deutschen Katholiken in 2009 (zie Kroniek 2/2009).
Daarin lezen we ‘dat het verbond van God met het joodse
volk een heilsweg naar God inhoudt – ook zonder de
erkenning van Jezus Christus en zonder het sacrament van
de doop.’ In het voorwoord van de tweede druk heet het:
‘Ook zonder het geloof in Jezus als de Christus bevinden de
Joden zich als het volk van God op de weg van het heil. God
zal hen op de weg naar het
doel leiden. Voor ons ligt
daarin geen tegenspraak met
het belijden van de Kerk dat
Jezus Christus de Verlosser
van alle mensen is.’ Volgens de
Joodse en christelijke auteurs
van deze Verklaring houdt de
stelling dat het Oude Verbond
nooit herroepen is in dat het
Joodse volk niet alleen een
eigen heilsweg naar God gaat,
maar ook dat deze buiten het
geloof in Jezus Christus en de
doop als opname in de Kerk
om gaat.
worden afgeleid dat het een eigen weg naar het heil gaat is
voorwerp van discussie, maar uiteindelijk zal Jezus Christus
de eschatologische Redder van de Joden blijken te zijn
(11:26).
Hieruit volgt een tweede punt: theologisch gezien gaat de
redding van heel Israël niet buiten Christus om (‘transchristologisch’), zij het wel zonder expliciet geloof in Hem. Maar
betekent dit dan dat redding mogelijk is buiten de bemiddeling van de Kerk om (‘transecclesiologisch’)? Voor katholieke theologen blijft wat in Lumen gentium 14 wordt gezegd
over de heilsnoodzakelijkheid van de Kerk zwaar wegen.
Maar niet alle katholieke theologen zijn geneigd uit de
­uniciteit en universaliteit van Christus af te lijden dat de
Kerk een zelfde unieke betekenis en rol heeft.
Ten derde kunnen we concluderen dat noch conciliaire,
noch post-conciliaire teksten van de katholieke kerk uitdrukkelijk spreken van Jodenzending. Deze lijkt niet te
­rijmen met Paulus’ woord dat de redding van Israël aan
Dit standpunt is bekritiseerd,
onder andere door verschillende Duitse bisschoppen. Er
worden enkele nieuwtestamentische teksten aangevoerd die ondubbelzinnig
spreken van de uniciteit en de
universaliteit van het heil in
Activiteiten van op bekering van Joden gerichte clubs worden door zowel katholieke als vele
Christus (vooral Hand. 4:12
protestantse instanties verworpen.
en 1 Tim 2:3-6) en van de
noodzaak van de doop (Mk.
16:16; Jo. 3:5). Hier zijn zowel
God is en niet aan de Kerk. Men doet er overigens goed
de plaats van Christus als die van de Kerk in het plan van
aan om, voordat men in een discussie het woord ‘JodenGod in het geding. Wat die laatste betreft worden we herzending’ gebruikt, aan te geven wat men ermee bedoelt.
innerd aan woorden van bisschop Cyprianus (3e eeuw) volGetuigenis lijkt hier meer op zijn plaats dan zending of vergens welke er ‘buiten de Kerk geen heil’ is. Zulke taal bezigt
kondiging. Als dialoog betekent dat de gesprekspartners
ook ­Vaticanum II (Lumen gentium 14), maar ze staat open
hun identiteit niet hoeven te verloochenen betekent dat
voor interpretatie. Er blijkt dus een spanning te bestaan
voor christenen dat zij van Christus getuigen. Dat is iets
tussen het gegeven dat het Oude Verbond niet is opgezegd
anders dan aandringen op of dwingen tot bekering - in de
en de universele heilsbetekenis van Christus. De theologie
dialoog zijn die uitgesloten. Activiteiten van bepaalde op de
heeft tot op heden deze spanning niet kunnen opheffen.
bekering van Joden gerichte clubs worden daarom door
CONCLUSIE
zowel katholieke als vele protestantse instanties verworUit de discussie laten zich de volgende punten distilleren:
pen.
allereerst wordt, met een beroep op Rom 11:25, aangenomen dat uiteindelijk ‘heel Israël’ zal worden gered langs
TON VAN EIJK
wegen die alleen God bekend zijn. De Kerk moet die redemeritus docent aan de KTUA/KTUU
ding aan God overlaten. Maar voor christenen kan ‘God’
niet zonder Christus worden gedacht. Of uit het feit dat
De Bijbelteksten in dit artikel komen uit de Nieuwe Bijbelverhet verbond met het joodse volk niet herroepen is kan
taling.
11
www.jewsforjesus.org
volk na Vaticanum II hebben de hoofdstukken 9-11 van
Paulus’ Romeinenbrief een belangrijke rol gespeeld. In
­
­Nostra Aetate 4 wordt 9:4-5 geciteerd:
‘De Kerk houdt verder steeds voor ogen de woorden van de
apostel Paulus over zijn stamverwanten, ‘aan wie de aanneming tot zonen behoort, de heerlijkheid, de verbonden, de wetgeving, de eredienst en de beloften, van wie de Aartsvaders
zijn en uit wie de Christus voortkomt naar het vlees’ (Rom.
9:4-5), de Zoon van de Maagd Maria. De Kerk bewaart ook in
haar herinnering, dat uit het Joodse volk de Apostelen zijn
geboren, de grondslagen en zuilen van de Kerk, evenals die
talrijke eerste leerlingen, die Christus’ Evangelie aan de wereld
hebben verkondigd.’
Dat betekent, dat de beloften en het verbond (of de verbonden) zijn en blijven van het Joodse volk.
Menora uit het zicht
Een navrant verhaal uit Utrecht-West
Dat Nostra aetate na een halve eeuw niet overal echt is
gerecipieerd, kan een geschiedenis uit de directe omgeving
illustreren. De Gerardus Majella in Utrecht is een betrekkelijk jonge parochie – ze dateert uit 1935 – met een interessante geschiedenis. Zo weigerden daar drie politieagenten, Jan Vernooij, Kees Vernooij en Rut van Bremen in
1942, gehoor gevend aan een brief van de bisschoppen, om
mee te werken aan de deportatie van Joodse stadgenoten.
Ze werden ontslagen en moesten tot het einde van de oorlog onderduiken. De zorg voor hun gezinnen nam de parochie over. Mede om hen te eren liet een volgende pastoor,
mgr Fons Mensink, bij een jubileum in 1986 een monumentale menora vervaardigen. Die kreeg een centrale plek op
het priesterkoor, tegen de achtergrond van een kleurrijk
wandtapijt met de uitbeelding van het Loofhuttenfeest.
Toen de zevenarmige kandelaar werd geplaatst was Jan
Vernooij de eerste die een kaars ontstak.
RD, Anton Dommerholt
12
De menora op zijn nieuwe plaats.
Mensink had de kandelaar vooral laten plaatsen om de
Joodse wortels van het christendom, die hij dikwijls aan de
orde stelde, voor iedereen zichtbaar te maken. Ook was
de menora een herinneringsteken voor de rond 1200
Utrechtse Joden die in de Tweede Wereldoorlog zijn
omgebracht. Daarin was ze een unicum in een katholieke
kerk in de stad, en is ze temeer actueel nu binnenkort bij
het vroegere Maliebaanstation, nu Spoorwegmuseum, een
monument wordt geplaatst met alle namen van die vermoorde stadgenoten. Ze stond daar als signaal van een
doorgebroken besef van de herkomst van ons geloof en als
herinneringsteken van het rampzalige nabije verleden.
Sterk werk van een pastoor uit de midden-orthodoxie, die
iets had gerealiseerd waaraan geen van zijn collega’s ooit
had gedacht.
Maar toen gebeurde het. Pastoor Mensink ging met leeftijdsverlof en werd (volgens eigen wens) opgevolgd door de
Broeders van St. Jan, een van die katholieke Nieuwe Bewegingen met oude voorliefdes en een bemanning uit het buitenland. De Gerardus Majella kreeg een status aparte in de
stad, bleef als zelfstandige parochie functioneren en werd
tevens studentenparochie. De parochiekerk beschouwen
de broeders als hun kloosterkerk, er werden al snel eigen
gebruiken en devoties ingevoerd en er vond een herschik-
king plaats van liturgische en devotionele objecten in het
kerkgebouw. Bij die laatste operatie werd afgelopen voorjaar de menora uit het zicht geplaatst, in een zijbeuk waar
niemand hem kan zien. Hij moest het veld ruimen voor een
houten beeld van de parochiepatroon, die tot dan toe in
zijn eigen kapel achterin de kerk niets te kort was gekomen: zijn vereerders konden er bidden, een kaars opsteken, hem in de bloemen zetten. Rond zijn feest (16 oktober) werd hij naar voren gehaald en in de schijnwerper
gezet. Maar dat was voor de Broeders niet genoeg. Gerardus verdiende volgens hen een blijvende plaats op het
priesterkoor. Het wandtapijt dat als pendant diende van
het Loofhuttenfeest, dat van de Gedaanteverandering op
de berg, bleef hangen. Daarmee was de band tussen beide
gebeurtenissen (zie Joseph Ratzinger, Jesus von Nazareth I,
361-363) opgegeven. En werd, visueel althans, de eenheid
van het Oude en het Nieuwe Testament verbroken.
Het was schrikken toen ik afgelopen najaar bij toeval met
die nieuwe opstelling werd geconfronteerd. Ik sloeg alarm
en werd door drie bestuurders van de parochie voor een
gesprek uitgenodigd. Dat gesprek duurde een uur en leidde
tot niets. Pastoor Ignatius Maria Ringhofer (1975), een
Oostenrijker, bleef zeggen dat de verering van de parochiepatroon tot de herschikking in de kerk had geleid. Die
patroon wordt immers in het derde Eucharistisch Gebed
met name genoemd en heeft daarmee, zo redeneerde hij,
een liturgische status. Dat kan inderdaad, maar het hoeft
niet. Een geldig argument voor deze verandering is het niet.
Wat hier gebeurt is dat een particulier devotioneel accent
de bijbels-liturgische theologie heeft overruled. De Broeders van St. Jan krijgen in hun opleiding, naar voorbeeld van
hun stichter, vooral een stevige filosofische ­scholing. Hoe
het met hun theologische bagage zit, laat zich raden. Die
lijkt vooral devotioneel gericht, naar binnen gekeerd en
gefocust op eigen groei en bloei.
Er is geen kijk op, liet de vice-voorzitter van het parochiebestuur weten, dat de verandering in de kerk wordt teruggedraaid of bijgesteld. Niet verwonderlijk, want de parochiebestuurders die ik ontmoette waren geheel van de geest
van hun Broeders van St. Jan doortrokken. Ze stonden
niet echt open voor overwegingen als de band tussen
Jodendom en christendom, de eenheid van de Joodse en de
christelijke Schriften, de herinnering aan de Shoah of de
nagedachtenis van hun eigen moedige medeparochianen.
Conclusie: het pionierswerk van de voorgaande pastoor
wordt systematisch te niet gedaan. Een adequate eigentijdse theologische visie en een in de plaatselijke gemeenschap
wortelend historisch besef ontbreken. Iedereen is gelukkig,
aldus de Majella-bestuurders, met de ereplaats voor Gerardus, en dat de menora ergens achteraf terecht is gekomen,
is beslist niet te wijten aan gebrek aan eerbied voor het
Jodendom. De Broeders hebben heus Nostra aetate gelezen en waarderen dat document natuurlijk. Totdat iemand
er echt iets mee doet.
TON H.M. VAN SCHAIK
NOSTRA AETATE EN PASTORAAT
Pastoor Joop Stam:
‘De kerk moet de
­verwondering over de
mens terugbrengen’
13
Direct bij het begin van ons gesprek doet Joop Stam (80) een bekentenis: ‘Het heeft dertien jaar geduurd
voordat bij mij het revolutionaire van Nostra aetate doordrong.’ Hij is niet het enige voor wie het licht
pas laat ging schijnen. Het conciliedocument, dat vooral in zijn kijk op het Jodendom baanbrekend is
geweest, baarde onder de meeste priesters in ons land aanvankelijk weinig opzien.
Stam vertelt hoe hij in zijn jonge jaren negatief aankeek
tegen Joden. ‘Op de katholieke lagere school en ook tijdens
mijn periode op het kleinseminarie Hageveld werden zij
geassocieerd met de godsmoord. Ze hadden, zo kregen we
te horen, Christus aan het kruis geslagen en waren daarom
verworpen door God. Als eeuwige straf daarvoor, luidde
het verhaal, hadden ze sindsdien met grote regelmaat te
lijden onder pogroms, met de Shoah als absoluut dieptepunt.’
Op Hageveld kreeg Stam ook de substitutie- of vervangingstheologie bijgebracht. Die stelde dat de christenen de
Joden hadden afgelost als Gods uitverkoren volk. En omdat
het christendom het nieuwe Israël was geworden, moesten
de Joden zich tot het christendom bekeren en Jezus ook als
hun Messias erkennen.
Joop Stam
NIEUWE VISIE OP JEZUS
Op het grootseminarie Warmond was intussen verandering op til. Dit was te danken aan de hoogleraar theologie
en exegese, Cees Rijk. Joop Stam: ‘Hij was behalve nieuwtestamenticus ook een kenner van de Thora, de Joodse
bijbel, en had veel vrienden in rabbijnse kringen. Van hem
hoorden we voor het eerst hoeveel we te danken hadden
aan de Joden, onder meer op gebieden als gebedscultuur
en theologie.’ Het duurde toen nog geruime tijd voor het
grootste segment van de geestelijke voorgangers in katholiek Nederland begon te beseffen dat zonder het Jodendom
het christendom nooit zou hebben bestaan. Toen Nostra
aetate in 1965 uitkwam vonden veel priesters het geen erg
belangrijk document. Stam: ‘Wij waren nog lang niet zover
dat we het unieke ervan inzagen. En dat gold dan vooral die
totaal nieuwe visie op het Jodendom.’
Bij Stam zelf kwam de ommekeer pas in 1978, toen hij
postacademische cursussen volgde aan de Katholieke
Theologische Hogeschool in Amsterdam (KThA) bij Han
Renckens s.j., hoogleraar exegese: ‘Die gingen over het
14
KENNIS JODENDOM GERING
Stam werd lid van de Katholieke Raad voor Israël, nu
Katholieke Raad voor Kerk en Jodendom. ‘Daar heb ik mee
mogen werken aan de uitwerking van Nostra aetate voor de
Nederlandse situatie, en aan de totstandkoming van een
gesprek met het Jodendom.’ Wegens drukke werkzaam­
heden stapte hij later uit de raad.
Hij nam – en neemt nog steeds – deel aan de gesprekken
van de Joods-christelijke dialooggroep Spiegelkring in
Amsterdam, samen met mensen als Marcel Poorthuis,
hoogleraar interreligieuze dialoog; Simon Schoon, oprichter van het Overlegorgaan van Joden En Christenen (OJEC)
en emeritus hoogleraar relatie christendom-Jodendom;
Bloeme Evers-Emden, voormalig kinderpsychologe en
over­levende van Auschwitz; Frits Hoogewoud, oud-bibliothecaris van de Rosenthaliana; en Joop Sanders, ex-secretaris van het Nederlands Israëlitisch Kerkgenootschap.
flickr.com
Is het besef dat het christendom zijn wortels heeft in het
Jodendom inmiddels doorgedrongen tot alle lagen van de
rooms-katholieke gemeenschap in ons land? Joop Stam:
‘Dat zou ik niet durven beweren. De kennis van en daar-
‘Over de waterdichte schotten van de verzuiling heen kijken.’
De eerste vijftig jaar na Nostra aetate kenden ook optimisme.
door de interesse in het Jodendom is onder de grote meerderheid van de katholieken nog altijd gering. Dat kun je de
‘gewone’ gelovigen niet kwalijk nemen, want het percentage priesters dat hen er tijdens de preek of anderszins regelmatig mee in aanraking brengt, blijft klein.’
Al wordt er volgens Stam aan priesteropleidingen nu meer
aandacht besteed aan het Jodendom en aan het belang
ervan voor het begrijpen van het christelijk geloof, toch
merkt hij bij veel jonge collega’s dat het nog niet optimaal
is. ‘Men is zo gericht op de pure theologie, dat de exegese
te weinig aandacht krijgt.’
Daar komt bij dat de meeste pastores overbelast zijn: ‘Ze
moeten vaak meerdere parochies bedienen. Praktische
problemen als kerkfusies nemen ze vaak zo in beslag dat ze
aan exegese niet eens toekomen. Dan komen thema’s als
het Jodendom en de noodzaak van de joods-christelijke
dialoog al snel helemaal in het gedrang. De goeden niet te
na gesproken overigens, want die zijn er ook. Het is jammer, maar dit is wel de praktijk.’
JOODS-PALESTIJNS CONFLICT
De afnemende belangstelling voor de dialoog met het
Jodendom, vooral onder jongeren, wijt Stam ook aan het
beleid van de Israëlische regering tegenover de Palestijnen.
‘Hier loop je telkens tegenaan als je probeert uit te leggen
dat het Jodendom theologisch gezien een grote waarde
heeft voor het christendom. “Aan de Dag van het Jodendom kan ik echt niet meedoen,” zei een mevrouw door de
telefoon tegen mij, “als ik zie hoe de Israëliërs zich misdragen tegen Gaza en op de Westbank!”’
Die houding dwingt pastores tot steeds dezelfde stelling.
Joop Stam: ‘Je moet telkens weer uitleggen dat zeker niet
alle Joden het eens zijn met de bezettingspolitiek van
Nethanyahoe. Zelfs in Israël niet. Vooral voor veel Turken
en Marokkanen valt dit moeilijk te begrijpen, maar ook
onder menige autochtone Nederlander is dat onderscheidingsvermogen slechts rudimentair ontwikkeld. Vandaar
dat Joodse Nederlanders, vooral in Amsterdam, het doelwit zijn van scheldpartijen en bedreigingen. Voor de katholieke geloofsgemeenschap dient het een reden te meer te
zijn om voor hen in de bres te springen.’
Hoewel primair op de relatie met het Jodendom gericht,
wordt in Nostra aetate ook aandacht besteed aan de
betrekkingen met islam, hindoeïsme, boeddhisme en andere niet-christelijke godsdiensten. Dat was destijds het
gevolg van de interventie van de bisschoppen in het
­Midden-Oosten, die het van belang vonden dat op Vaticanum II ook de verbetering van de contacten met de islam
aan de orde zou komen. De concilievaders besloten daarop
de andere niet-christelijke godsdiensten eveneens (kort) in
het document te behandelen.
Wat betreft de islam stelt Stam vast dat de invloed van
Nostra aetate op de dialoog tussen christenen en moslims
in ons land miniem is geweest. De parochies in volkswijken
als de Indische en de Dapperbuurt in Amsterdam concentreerden zich aanvankelijk alleen op overleven, geconfronteerd als ze werden met het wegtrekken van veel autochtone parochianen. Die voelden zich in hun snel ver­anderende
woonsituatie niet meer thuis en zagen zich getalsmatig
overvleugeld worden door nieuwkomers uit Turkije en
Marokko.
Ook de secularisatie sloeg grote gaten. Die werden slechts
voor een klein deel opgevuld door de instroom van christelijke Surinamers en Antillianen. Het aantal parochies
slonk, kerken werden gesloten. ‘In die tijd besteedden we
Jan de Hoogh, parochie Lennisheuvel
Oude Testament. Zoals hij daarover sprak en het vertaalde
naar de moderne tijd, dat was voor mij een openbaring.
Voor het eerst begon ik me te realiseren dat het Oude
Testament niet een opstapje was naar het Nieuwe, zoals
ons altijd was voorgehouden maar dat het een enorme
waarde in zichzelf vertegenwoordigt.’ Opmerkelijk was dat
die nieuwe visie ook zijn perspectief op de persoon van
Jezus Christus verdiepte: ‘Willen wij, zei Renckens, de
figuur van de Jezus echt leren begrijpen, dan zullen we het
ontstaan en het milieu van het volk Israël, zoals dat via de
Thora tot ons komt, gelovig dienen te bestuderen en als
een zelfstandige bron van inspiratie moeten leren zien.
Want Jezus was een Jood en in de eerste twee eeuwen na
zijn dood onderscheidde het christendom zich qua vorm
aanvankelijk nauwelijks van het Jodendom.’
Aan dezelfde KThA volgde hij een jaar lang colleges van
rabbijn Yehuda Ashkenazy. Van hem kreeg hij een beter
inzicht in het Joodse denken. Ashkenazy doceerde Talmoedica, een vakgebied dat de Joodse commentaren op de
regels van de Tenach behandelt. ‘Eén opmerking van hem is
me altijd bijgebleven: Ik vertel jullie dit allemaal niet om
­jullie over te halen tot het Jodendom, maar om er voor te
zorgen dat jullie betere christenen worden.’
naar de Marokkaanse bakker en
de Turkse slager en ontmoeten
daar allochtone medeklanten.
Moeders uit verschillende culturen raken met elkaar in gesprek
op het schoolplein. En geleidelijk
zie je contacten ontstaan, bij
sociale gelegenheden als geboorten, verjaardagen, ziektes, feesten. Dat gebeurt overigens met
veel vallen en opstaan hoor, want
je moet de zaken niet mooier
maken dan ze zijn. Maar toch is,
in tegenstelling tot wat de PVV
beweert, er reden tot bescheiden optimisme.’
Wat is de rol van de kerk in dit
proces? Joop Stam: ’Zonder haar
mogelijkheden te overschatten,
moet ze meehelpen ervoor te
zorgen dat we in steden als
Am­sterdam waar mensen wonen
die afkomstig zijn uit maar
liefst honderdtachtig verschillende cul­tu­ren, niet blijven steken in
wantrouwen en onbegrip jegens
elkaar. Wij, katholieken, ­
dienen
de verwondering levend te houden voor het unieke in iedere
‘Oecumene van de straat’ ontstaat vaak buiten de kerk. Kerken zouden die moeten
mens, van welk kleur, cultuur en
koesteren en stimuleren.
godsdienst hij of zij ook is.
Dit besef ontbreekt vaak in onze
weinig aandacht aan het leggen van contacten met de
samenleving en dat moet de kerk zien terug te brengen.
­islamitische immigranten, maar zochten we aansluiting bij
Zowel door middel van haar prediking, als via publieke uitde protestanten die in hetzelfde schuitje zaten als wij.’ Toch
latingen en door concreet ­handelen, waarbij ze begrip dient
waren er, aldus Joop Stam, priesters die, samen met enkele
te tonen voor de woestijn­
situatie waarin veel mensen
bevlogen leken, probeerden om de idealen van Nostra
gevangen zitten. Helaas moet je constateren dat veel
­aetate in praktijk te brengen door bruggen te slaan naar de
katholieken in ons land, mensen van hoog tot laag, zich niet
moslimgemeenschap in hun wijk. Dat bleek verre van
realiseren hoe urgent de toestand is.’
gemakkelijk. ‘We werden weliswaar vriendelijk ontvangen
Als zijn bezoeker op het punt staat het sober ingericht
door imams en moskeebesturen, maar de wederzijdse
appartement te verlaten, zegt Joop Stam: ‘Als volgelingen
­relaties bleven afstandelijk.’
van Christus hoeven we niet te verwachten dat we bij het
bewandelen van die weg het gemakkelijker zullen krijgen
OECUMENE VAN DE STRAAT
dan Hij het heeft gehad.’
Stam: ‘Inmiddels is er toch iets gegroeid wat ik ‘de oecumene van de straat’ zou willen noemen. Autochtonen gaan
TON CRIJNEN
Joop Stam (1934) komt uit een katholiek arbeiders­gezin. ‘Daar heb ik leren bidden’, vertelt hij. Na zijn priesteropleiding
werd hij kapelaan op Texel (‘een heel bijzondere leerschool’). In 1965 volgde zijn benoeming tot bedrijfsaalmoezenier
in Beverwijk Hij zag hier de Italianen en Spanjaarden als gastarbeiders binnen­komen. ‘Hun integratieproces verliep relatief soepel.’
Voordat de Turken en Marokkanen hen kwamen vervangen, was Stam al vertrokken naar Amsterdam om er de Gerardus Majella-parochie te leiden, middenin de Indische (volks)buurt.
Begin 1995 werd hij deken van Amsterdam en zeven jaar later pastoor van de monumentale Nicolaaskerk, schuin
tegenover het Centraal Station. ‘Je kwam daar de kerk in al haar geledingen tegen’.
Sinds september jongstleden is Stam rector van de Mozes en Aäronkerk op het Waterlooplein. Na bijna een halve
eeuw is die weer als katholieke kerk in gebruik. Ze behoort nu toe aan de lekengemeenschap Sant’Egidio die zich richt
op armen, dak- en thuislozen en ook op allochtonen die hun weg nog moeten vinden.
15
- KRI A C H T E R
Jaarfeesten
4 februari
Toe Bisjevat (Bomenfeest)
5 maart
Poerim (Lotenfeest)
4 t/m 10 april
Pesach
16
16 april
Jom Hashoa
24 en 25 mei
Sjavoeot (Wekenfeest)
Aggiornamento
1961: een lange stoet bemijterde bisschoppen begaf zich
langzaam naar de Sint Pieter. De beelden waren nog in
zwart-wit. In de vier jaren die volgen zouden de concilievaders zich buigen over de vraag hoe de Kerk zich tot
caleidoscopische moderne wereld zou moeten verhouden. Dat was wat de inzet: een Kerk die niet naast, maar
in de wereld staat, die niet tegen, maar met de wereld is.
Een van de laatste documenten die het Concilie aannam
was Nostra aetate, over de relatie tot de niet-christelijke
godsdiensten. Een omslagpunt, met name in de verhouding
tot het Jodendom.
Vijftig jaar na Nostra aetate: de wereld is opnieuw veranderd. Zwartwitbeelden zijn symbool geworden voor
traagheid en nostalgie. De digitale revolutie roept op haar
beurt vragen op, ook voor de dialoog tussen Joden en
christenen. Dialoog is per definitie een zaak van ‘trage
­vragen’ en van de lange adem. Wat moet of kun je daarmee in een wereld waarin de omloopsnelheid van het
nieuws steeds korter wordt? Waarin diepgang en aandacht
niet de prioriteit van onze media hebben? En hoe zit het
met die ‘trage vragen zelf’? Zijn dat nog dezelfde vragen
die we ons toen, in 1965, stelden?
Misschien is het tijd voor een nieuw ‘aggiornamento’, maar
nu een gezamenlijk: Hoe zouden we ons als religieuze
mensen, te beginnen als katholieken en Joden, moeten en
kunnen verhouden tot de wereld waarin we leven? Met als
inzet: we staan niet naast de wereld, maar er midden in.
We zijn niet tegen de wereld, we leven met haar mee.
TINEKE DE LANGE
Mededelingen
Vooraankondiging
9 en 10 april:
Unieke uitvoering
Requiem van Lachman
Plaats: Parochiekerk OLV ten Hemelopneming,
Grubbenvorst
Tijd: 20.15 uur
Start kaartverkoop februari.
Volg nadere info via www.kri-web.
‘KRONIEK’ is een
uitgave van de
­Katholieke Raad voor
Kerk en Jodendom
- het Katholieke
adviesorgaan voor de
relatie met het Jodendom - en verschijnt
viermaal per jaar. Het
Informatiebulletin
wordt toegestuurd
aan alle betrokkenen
bij het werk van de
Katholieke Raad voor
Israël en aan iedereen
met belangstelling
voor de christelijkJoodse betrekkingen
in Nederland en daarbuiten. ‘KRONIEK’
informeert over de
activiteiten van de
KRI, brengt nieuws
over de binnen- en
buitenlandse betrekkingen tussen christenen en Joden en laat
opiniemakers uit de
Joodse en Katholieke
gemeenschap aan het
woord. ‘KRONIEK’ is
daarom een must
voor iedereen die
kiest voor de ontmoeting met het
levende Jodendom.
Abonnement:
Voor een jaarabonnement van ‘KRONIEK’
geldt als richtprijs
€ 17,50 per jaar.
30-31 januari
Leren en Vieren Weekend 2015
Thema: Fanatisme.
Organisatie: OJEC
Plaats: Conferentieoord Mennorode,
Apeldoornseweg 185, Elspeet
Tijd: vrijdag ca. 20.30 tot zaterdagavond
Aanmelding: Coen Constandse,
[email protected], 06-34599263
Prijs: € 145,- of € 85,- voor studenten.
Info: www.ojec.nl
9 februari 2015
Ontmoeting of Isolement;
Einde of nieuw begin van de interreligieuze
dialoog?
Conferentie
Organisatie: Sja’ar, OJEC
Plaats: De Nieuwe Poort,
Claude Debussylaan 2, Amsterdam.
Tijd: 10.00 tot 17.00 uur.
Kosten: € 25,Info: www.ojec.nl
Colofon
Redactie:
Ton Crijnen
Tineke de Lange
Eric Ottenheijm
Alette Warringa
deCoeur
KRI
Redactie-adres:
KRI, Postbus 13049
3507 LA Utrecht’,
tel.: 030 - 232 69 25
e-mail: [email protected]
ISSN 1877-1351
Administratie:
Kattenbroekerweg 2,
3813 EA Amersfoort,
tel.: 033 - 475 37 44
Betalingen:
Giro
NL39INGB0007916652
(BIC = INGBNL2A),
tnv financiële admin.
Kroniek, Zeist