- KRONIEK STARTSEIN VOOR VERNIEUWING Op 28 oktober van dit jaar is het vijftig jaar geleden dat tijdens het Tweede Vaticaans Concilie het decreet Nostra aetate werd uitgevaardigd. Wij besteden daar als KRI op verschillende momenten in 2015 aandacht aan. Dit themanummer is het begin. Waarom zoveel aandacht voor dit document van vijftig jaar geleden? Dat dit decreet - na veel discussie - de instemming van de concilievaders kreeg en door paus Paulus VI kon worden ondertekend, betekende een doorbraak. Deze term is uiterst gevoelig voor inflatie en er moet zuinig mee om worden omgesprongen. Maar in dit geval is het gebruik ervan op zijn plaats. Nostra aetate gaf het startsein voor de ontwikkeling van een nieuwe visie op en vooral ook een nieuwe manier van omgaan met niet-christelijke religies. Vijftig jaar geleden ging het primair om de relatie met het Jodendom. Eindelijk werd uitdrukkelijk afstand genomen van eeuwenoude anti-Joodse clichés. Nog opmerkelijker: broederlijke gesprekken tussen Joden en christenen en kennisname van elkaars tradities werden aanbevolen. Niet bekeren, maar van elkaar leren. 1/2015 Themanummer van de Katholieke Raad voor Kerk en Jodendom www.kri-web.nl Nostra aetate, De eerste vijftig jaar Vaticanum II wilde verbinden. Een wereldwijde gemeenschap aanspreken, waarin mensen gelijkwaardig waren en overvloed zou worden gedeeld. Waarin discriminatie om religieuze achtergrond niet meer zou bestaan, en de verfijnde kunst van het buitensluiten van andersdenkenden zou zijn tenietgedaan. Inspiratiebron waren de eerste Christenen. De Middeleeuwen, met hun heilige hiërarchie, verdwenen naar de achtergrond. Dit was geen individualistisch tijdperk; dat kwam pas later. Sociaal voelend moest je zijn. De ander het beste gunnen - niet alleen materieel maar vooral ook spiritueel. ‘Je naaste liefhebben als jezelf’; Jezus’ Grote Gebod. Het leek een dageraad van nieuwe waarden. Vrede. Solidariteit. Innerlijke vrijheid. Open staan voor de ander. Misschien kwam dat nergens zo sterk naar voren als in het kortste conciliedocument: Nostra Aetate. Het verscheen op 28 oktober 1965, nadat er jarenlang fel over was gedebatteerd. In dit Themanummer een korte verkenning van Nostra aetate na de eerste vijftig jaar. We vroegen enkele betrokkenen van het eerste uur wat de hechter wordende band met het Jodendom teweeg bracht op gebieden als liturgie, ecclesiologie, liturgie en lezing van de Schrift. Maar eerst geven we het eerste, vierde en vijfde hoofdstuk van Nostra Aetate zelf weer; in rood de gedeelten die in dit nummer aandacht krijgen. Sinds Nostra aetate is de religieuze kaart van Nederland - en van Europa - ingrijpend veranderd. In alle steden zijn moskeeën verrezen. We staan voor de uitdaging om op een goede en respectvolle manier met moslims samen te leven, evenals met Nederlanders die tot een andere niet-christelijke religie behoren. Niet verwonderlijk en terecht dat in de afgelopen jaar de aandacht hiervoor sterk is gegroeid. GERARD ROUWHORST, voorzitter Katholieke Raad voor Kerk en Jodendom Vroeg-christelijke gemeenschapszin werd de inspiratiebron voor de Kerk. Mozaïekvloer, Kafernaüm, 3e eeuw n.C Wikimedia.com Maar dat alles mag geen reden zijn om de dialoog met de religieuze traditie waarmee wij op een wel heel bijzondere manier verbonden zijn, op een lagere pit te zetten. 4 HET JOODSE VOLK Het mysterie van de Kerk bestuderend, denkt dit heilig Concilie aan de band, waardoor het volk van het Nieuwe Testament geestelijk verbonden is met de nakomelingen van Abraham. De Kerk van Christus erkent immers dat, volgens Gods heilmysterie, haar geloof en haar uitverkiezing reeds zijn begonnen bij de Aartsvaders, Mozes en de profeten. Zij belijdt, dat alle christenen, kinderen van Abraham volgens het geloof, besloten liggen in de roeping van deze patriarch en dat het heil van de Kerk op mysterievolle wijze wordt voorafgebeeld door de uittocht van het uitverkoren volk uit het land van de slavernij. Daarom kan de Kerk niet vergeten, dat zij de openbaring van het Oude Testament heeft ontvangen door middel van dit volk, waarmee God in zijn onuitsprekelijke barmhartigheid het Oude Verbond heeft willen sluiten, en dat zij zich voedt aan de wortel van de edele olijf, waarop de takken van de wilde olijf, de heidenen, geënt zijn. Want de Kerk gelooft, dat Christus, die onze vrede is, Joden en heidenen verzoend heeft door zijn kruis en in zichzelf de twee tot één gemaakt heeft. De Kerk houdt verder steeds voor ogen de woorden van de apostel Paulus over zijn stamverwanten, “aan wie de aanneming tot zonen behoort, de heerlijkheid de verbonden, de wetgeving, de eredienst en de beloften, van wie de Aartsvaders zijn en uit wie de Christus voortkomt naar het vlees” (Rom. 9: 4-5), de Zoon van de Maagd Maria. De Kerk bewaart ook in haar herinnering, dat uit het Joodse volk de Apostelen zijn geboren, de grondslagen en zullen van de Kerk, evenals die talrijke eerste leerlingen, die Christus’ Evangelie aan de wereld hebben verkondigd. Volgens het getuigenis van de H. Schrift heeft Jeruzalem de tijd, waarin barmhartig op haar werd neergezien, niet erkend, heeft een groot deel van de Joden het Evangelie niet aanvaard, en hebben zelfs velen de uitbreiding van het Evangelie tegengewerkt. Toch blijven de Joden, volgens de Apostel, aan God, die geen berouw kent over zijn genadegaven noch over zijn roeping, zeer dierbaar omwille van de Aartsvaders. Met de profeten en met dezelfde apostel ziet de Kerk uit naar de dag, aan God alleen bekend, waarop alle volken eenstemmig de Heer zullen aanroepen en “Hem zullen dienen schouder aan schouder” (Zef. 3:9). Omdat dus Christenen en Joden zo’n groot gemeenschappelijk geestelijk erfgoed hebben, wil deze heilige Synode hen aanmoedigen en op het hart drukken, elkaar beter te leren kennen en meer te leren waarderen, vooral door middel van Bijbelse en theologische studies en door een broederlijke dialoog. Al is het waar, dat de Joodse gezagsdragers met hun aanhangers hebben aangestuurd op de dood van Christus, toch mag wat tijdens zijn lijden is misdreven niet alle Joden van die tijd zonder onderscheid en evenmin de Joden van onze tijd worden aangerekend. En al is de Kerk het nieuwe volk Gods, toch mag men de Joden niet voorstellen als door God verworpen of als vervloekt, alsof dit zou zijn af te leiden uit de H. Schrift. Laten dus allen vermijden, in de catechese en bij de prediking van het woord Gods ook maar iets te leren, dat niet in overeenstemming is met de waarheid van het Evangelie en met de geest van Christus. Bovendien betreurt de Kerk, die alle vervolgingen tegen welke mensen ook veroordeelt en die het erfgoed, dat zij met de Joden gemeen heeft, niet kan vergeten, alle haatgevoelens, vervolgingen en uitingen van antisemitisme gericht tegen de Joden, in welke tijd en door wie ook; en zij wordt hierbij geleid niet door politieke overwegingen, maar door godsdienstige evangelische liefde. Overigens heeft Christus, gelijk altijd het geloof van de Kerk is geweest en nog is, in zijn onmetelijke liefde vrijwillig zijn lijden en dood willen ondergaan om de zonden van alle mensen, teneinde allen deelachtig te maken aan het heil. Het is daarom de plicht van de Kerk bij haar prediking, het Kruis van Christus te verkondigen als teken van Gods universele liefde en als de bron van alle genade. 5 VEROORDELING VAN ELKE DISCRIMINATIE Wij kunnen onmogelijk God, de Vader van alle mensen, aanroepen, wanneer wij weigeren, ons als broeders te gedragen jegens bepaalde mensen, naar Gods beeld geschapen. De verhouding van de mens tot God, onze Vader, en de verhouding van de mens tot de mensen, zijn broeders, zijn zo nauw met elkaar verbonden, dat de Schrift zegt: “Wie niet liefheeft, kent God niet” (1 Joh. 4: 8). Hiermee valt de grondslag weg voor iedere theorie of praktijk, die een discriminatie wil invoeren tussen de ene mens en de andere, tussen het ene volk en het andere in zake de menselijke waardigheid en de daaruit voortvloeiende rechten. De Kerk verwerpt bijgevolg, als in strijd met de geest van Christus, elke discriminatie of onderdrukking ten opzichte van mensen om reden van ras of kleur, van stand of godsdienst. Op het voorbeeld van de heilige Apostelen Petrus en Paulus bezweert daarom de heilige Synode de christenen om “onder de heidenen een voorbeeldig leven te leiden” (1 Pt. 2: 12) en, voor zover het van hen afhangt, met alle mensen in vrede te leven om zó in waarheid kinderen te zijn van de Vader, die in de hemel is. De stichting LEV is een organisatie die de studie van bijbel en joodse traditie wil bevorderen. (Zie ook www.stichtinglev.nl) Een zuivere taal aan het einde der tijden ‘Maar dán schenk ik aan volken een andere, gelouterde lip, om allen de naam van de Eeuwige aan te roepen, om Hem te dienen één van schouder’. (Zefanja 3:9; Nostra aetate, §4). Rasji (1040-1105, Frankrijk) heeft Zefanja’s woorden betrokken bij zijn commentaar op Deut 6:4. Hij schrijft: ‘De Eeuwige is onze God, de Eeuwige is één. De Eeuwige die nu onze God is en niet de God van de volken, de Eeuwige zal in de toekomst één zijn (...). ‘Maar dán schenk ik aan volken een andere, gelouterde lip,- om allen de naam van de Eeuwige aan te roepen, om Hem te dienen één van schouder.’(...) ‘Op die dag zal de Eeuwige één zijn en Zijn Naam één’ (Zach 14:9). De woorden van Rasji zijn karakteristiek voor de wijze waarop Zefanja 3:9 in de Joodse traditie is uitgelegd. Bij de nadruk op Israël zelf is het universele aspect – heel de wereld zal God dienen – kenmerkend. God zal aan alle volken een zuivere lip – in de zin van taal – geven om Zijn naam als één te noemen, om Hem ‘éénschouderig’ te dienen. maar in de komende wereld zullen zij allen gelijk als met één schouder Hem dienen. (Tanchoema Buber Noach, 28) De heilige taal waarmee ‘de wereld geschapen is’, is de taal die eenheid onder de mensen symboliseert. Wij echter leven in een wereld waarin we elkaar niet meer verstaan. De Zohar (Spanje, 13e eeuw) gaat verder in op deze destructieve verdeeldheid: Rabbi José zei: ‘We kunnen hiervan leren dat verdeelde mensen daar de treurige last van moeten dragen. Want we zien [bij de torenbouw van Babel] dat zolang de volken van de wereld in harmonie, één van zin en één van wil met elkaar leefden, ook al rebelleerden zij tegen de Heilige Gezegend zij Hij, het hemelse oordeel hen niet kon treffen [een uitleg op Genesis 11:6]. Maar toen zij verdeeld waren, staat er meteen: ‘En de Eeuwige verspreidde hen vandaar’ (Gen 11:8). Maar over de komende tijd staat geschreven: ‘Maar dán schenk ik aan volken een andere, gelouterde lip, om allen de naam van de Eeuwige aan te roepen, om hem te dienen één van schouder.’ (Zef 3:9) (Zohar Genesis 76a-b). In deze tekst wordt een mensheid die God als één dient, één taal spreekt, één is, zelfs in staat geacht zich tegen God te verzetten! Maar verdeeldheid leidt tot versplintering en ondergang. VISIOEN Zefanja, die waarschijnlijk leefde in de tijd van Jeremia, ervaart zoals andere profeten de gruwelijke gebeurtenissen van de geschiedenis. Wat is de geschiedenis? Oorlogen, overwinningen en weer oorlogen. Zo veel doden, zo veel tranen, zo weinig spijt, zo ‘Hoogstaand geïnspireerd’, Corry Ammerlaan EXCLUSIEF OF I NCLUSIEF? veel angsten. Zou niet alle hoop Helaas heeft de uitleggeschiedenis opgegeven moeten worden? van Zefanja 3:9 ook laten zien dat de verdeeldheid erdoor Wat de profeten redde van de wanhoop was hun messibenadrukt en bevorderd kan worden. Zowel in het chrisaanse visioen en de overtuiging dat de mens in staat is tot tendom als in het Jodendom komen interpretaties voor die omkeer. […] Boven alle duisternis van de ervaren werkelijkde ‘ander’ uitsluiten van de ‘gezuiverde taal’ en het ‘éénheid zweeft het visioen van een andere tijd. […] De vijandschouderig dienen’. schap tussen de volken zal veranderen in vriendschap. Ze Een inclusieve uitleg, die de eigen identiteit niet ontkent, zullen samen kunnen leven wanneer zij samen aanbidden. maar de universele uitleg benadrukt, vinden we bij Maimo(A.J. Heschel: The Prophets, pg.185-186). nides (1135-1204, Spanje, Marokko, Egypte): Heschel spreekt hier over ‘visioen’, beeld van verlangde En al deze zaken van Jezus Nazarener en van de Jismaeëliet toekomst. Bij Zefanja is de verwerkelijking van dat visioen [Mohammed] die na hem opstond, zijn er slechts om de geheel van God afhankelijk. Het is een voorstelling van de weg voor de koning Messias te effenen en om de wereld in verre toekomst. zijn geheel te herstellen om de Eeuwige samen te dienen. Zoals er gezegd wordt: ‘Maar dán schenk ik aan volken een andere, gelouterde lip, om allen de naam van de Eeuwige VERLOREN EENHEID aan te roepen, om hem te dienen één van schouder.’ Die toekomst wordt beschreven als een herstel van wat in Hoe dan? De wereld is al in zijn geheel vervuld van de het verleden verkeerd was gegaan: de verdeeldheid verwoorden van de Messias en van de woorden van de Tora oorzaakt door de torenbouw van Babel. De midrasj zegt en van de woorden van de geboden en deze woorden hebdaarover: ben zich uitgebreid tot verre eilanden en vele volken! ‘Laten wij afdalen en hun taal verwarren’ (Gen 11:7): de (Misjnee Tora, Hilchot Melachiem 11,4). Heilige-Gezegend-zij-Hij haalde hun taal door elkaar en Volgens Maimonides dragen christendom en islam bij aan niemand herkende de taal van zijn naaste. Wat was die taal de verwezenlijking van het visioen van Zefanja! die zij met elkaar spraken? Het was de heilige taal waarmee de wereld geschapen was. In deze wereld staan de volken DOUWE VAN DER SLUIS en de mensen verdeeld voor de Heilige-Gezegend-zij-Hij; Artihove 2 1 INLEIDING In onze tijd, nu de mensheid steeds sterker groeit naar een eenheid, en de onderlinge betrekkingen tussen de verschillende volken zich steeds meer uitbreiden, bezint de Kerk zich dieper op haar houding tegenover de niet-christelijke godsdiensten. Bij haar taak om de eenheid en de liefde tussen de mensen en zelfs tussen de volken te bevorderen, beschouwt zij hier allereerst datgene, wat de mensen gemeen hebben en wat hen voert tot een werkelijk samenleven. Alle volken immers vormen één gemeenschap, zij hebben een en dezelfde oorsprong, omdat God de gehele mensheid heeft doen wonen over heel de vlakte van de aarde. Zij hebben ook één en hetzelfde einddoel, God, wiens Voorzienigheid en bewijzen van goedheid en wiens heilsplan zich uitstrekken tot allen, totdat de uitverkorenen verenigd zullen worden in de Heilige Stad, die door Gods luister zal verlicht worden en waar de volken zich zullen verheugen in zijn licht. De mensen verwachten van de verschillende godsdiensten een antwoord op de verborgen raadsels van het menselijk bestaan, raadsels, die in het verleden het hart van de mens sterk hebben bezig gehouden en het nog steeds bezig houden: Wat is de mens? Wat is de zin en het doel van ons leven? Wat is het goede en wat de zonde? Wat is de oorsprong en wat de zin van het lijden? Wat is de weg tot het ware geluk? Wat is de dood, het oordeel en de vergelding na de dood? Wat is tenslotte dat laatste, onuitsprekelijke mysterie, dat ons bestaan omgeeft, het mysterie, waarin onze oorsprong ligt en waarheen wij op weg zijn? (In paragraaf 2 en 3 wordt ingegaan op de relatie tot verschillende niet-christelijke godsdiensten en apart op de Islam). 3 NOSTRA AETATE EN DE LITURGIE God: geopenbaard en verborgen ‘Ik geloof in het bestaan van het niet bestaan van een persoonlijke God’, zegt mij Stéphane Mosès. We ontmoeten elkaar in zijn appartement in Jeruzalem. Hij een eminent specialist van het denken van Franz Rosenzweig (o.a Stern der Erlösung), ik die me bekwaam in het interpreteren van deze uitdagende Joodse denker uit het begin van de 20e eeuw. Aan die compacte uitspraak is iets voorafgegaan. Bij het begin van het gesprek vraagt hij me plompverloren hoe ik God zie. Inwendig verbouwereerd weet ik in een ‘split second’ dat mijn antwoord belangrijk is voor de verdere samenwerking tussen ons. Ik herinner me dat ik vertel hoe door de Poort, de Weg, het Leven van Jezus God zich tot mij keert in die rijke Openbaring, waarvan ik het grootste gedeelte deel met hem als Jood. Ik zal meer gezegd hebben, maar hier komt het zo ongeveer wel op neer. ‘En wat is uw antwoord op die vraag?’, durf ik te vragen. ‘Je crois dans l’existence de la non-existence d’un Dieu personnel. – Ik geloof in het bestaan van het niet-bestaan van een persoonlijk God.’ Ik heb de uitspraak onthouden tel quel, omdat hij verwarrend is maar me niet in verwarring brengt… Mosès legt uit dat in de Talmoedische Traditie God kenbaar is in zijn wezen dat naar ons toe is gekeerd. Dan gebruiken wij mensen taal die voor ons verstaanbaar is, over een persoonlijke band, over een Verbond. In een ‘taal waarin wij God verstaan’. Er is echter een andere kant in God – zegt de Traditie – daar waar de Onnoembare in zichzelf gekeerd is en waar menselijke taal tekort schiet. Daarom blijft spreken over God, spreken tot God altijd ‘open’. Hij heeft zich kenbaar gemaakt, blijft zich kenbaar maken en blijft benaderbaar, maar ontsnapt ook aan iedere definitie. Het is een boeiend gesprek gebleven. Ontmoeting… DE VERWARRING VOORBIJ Ik ben dankbaar voor deze ontmoeting (en voor het vervolg) omdat het bij mij veel opriep. Ik groeide verder in het verstaan van de plaats van Jezus in die economie van God met zijn wereld. Van huis uit ben ik groot gebracht met een eenvoudig Godsgeloof dat in de jaren kloosterleven zich heeft verdiept. De persoon van Jezus staat centraal voor een christen, dus ook voor mij. Vanzelfsprekend, zou je zeggen. In de abdij van mijn intreden ben ik metselaar en kaasmaker geworden. In de lectio divina ben ik geopend voor de kerkvaders. Henry de Lubac s.j., Jean Daniélou s.j., Hans Urs van Balthasar brengen me verder in die grote rijkdom van de kerkvaders. Het is een grote schat aan Bijbelse en theologische reflectie die je misschien de Talmoed van het christendom kunt noemen, zoals Emmanuel Levinas bij Jean-Luc Marion opmerkte. Origenes met zijn omgang met de Joodse Schriften in Alexandrië (rond 200 van onze jaartelling) om een voorbeeld te noemen. De 5 ‘viervoudige Schriftzin’ die de Kerkvaders oppikken uit de Joodse Traditie. Een wereld gaat voor me open. Ik krijg als het ware een caleidoscoop aangereikt waardoor de persoon van Jezus, van zijn vrienden, van zijn volk, van zijn tijd, zoveel kleurrijker worden. Maar er groeit ook verwarring in mij. Want is die Jezus-van-mij wel zo uniek als ik kijk naar wat me allemaal wordt aangereikt? Ik spreek er over met een monnik die – in die tijd - al meer dan vijftien jaren schoolgaat bij rabbijnen. ‘Ja’, bevestigt hij mij, ‘Jezus wordt wel heel relatief.’ Op zo’n antwoord zit ik niet te wachten. Het neemt mijn verwarring niet weg, integendeel. Gelukkig gaat hij verder en opent voor mij een nieuwe betekenis van het woord ‘relatief’. Wanneer van iemand duidelijk wordt in welke verhoudingen hij staat met zijn omgeving en met zijn geschiedenis (zijn relaties horizontaal en verticaal) dan is deze ‘relativiteit’ een verrijking, een rijkdom. De persoon wordt hier niet minder door, maar eerder meer. Exclusiever. Als Paulus Jezus beschouwt als het einde van de Tora (Romeinen 10:4) dan klinkt voor mij de vele betekenissen van het Hebreeuwse woord resj mee: einde, maar ook top, hoofd. Ik hoef geen harde breuk meer te zien tussen de openbaring aan Mozes en de openbaring in Jezus Christus. Er is continuïteit terwijl er toch een geheel nieuw bestel aangebroken is in Christus Jezus, als het einde, als de top, als de eerste voor ons christenen in het spreken van God tot ons. Terwijl de persoon van Jezus exclusiever is geworden, wordt Hij tevens ikoon, ikoon van die God die zich openbaart en zich tevens verborgen houdt. Hij is groter dan mensen kunnen bevroeden. ‘idool’. Je bekijkt de dingen, maar ook de zaken van God, als van buiten af. Je hebt er geen echte relatie mee. Of misschien wel, maar dan kunnen het snel ‘idolen’ worden. Je denkt dat je ze in je macht hebt, ook wat God aanbelandt. De nadruk op de voorschriften en regels brengen een schijnzekerheid. Gelukkig is er ook een andere invalshoek, die van de ‘ikoon’. Daar waar je een dienende houding aanneemt ten opzichte van wat je benadert. Of dit nu een object is of – het ‘andere uiterste’ – de werkelijkheid van God. Alles kan ‘ikoon’ worden, weg van communicatie, drager van aanwezigheid. De ‘ikoon’ kijkt naar degene die kijkt. Er is hier sprake van ontmoeten, ontmoeten van het ‘heilige’, uiteindelijk Gods aanwezigheid. Ik kan me voorstellen dat Jean-Luc Marion en Emmanuel Levinas boeiende gesprekken hebben gevoerd. Ze waren in Parijs bijna buren. Mij heeft het in ieder geval geholpen om lerend van beiden, mij te verdiepen in een ‘hebreeuwse’ benadering van de Openbaring. IDOOL EN IKOON Zo gaat mijn zoektocht verder. En mijn ontdekkingen. De weg wordt gevoed door het lezen van de Schriften in leerhuis en liturgie. De weg wordt wel vandaag gegaan binnen een kerkgemeenschap die graag – laat ik het houden bij Nederland – de touwtjes wat strakker wil aanhalen in een bezorgdheid om de zuiverhuid van het geloof. Als pastor van de parochies rond de Abdij van Berne hoor ik wat er onder mensen leeft. Ik kom de Franse filosoof Jean Luc Marion op het spoor. Hij legt mij uit hoe er verschillende invalshoeken zijn om de werkelijkheid – de alledaagse en de spirituele – te beschouwen. Hij legt het verschil uit tussen ‘idool’ en ‘ikoon’. Je kunt een objectieve invalshoek hanteren, die van het HEBREEUWS LEREN DENKEN Ergens in mijn opleiding ben ik geraakt door een artikel over het verschil tussen Grieks denken en Hebreeuws denken. Het is een verschil tussen een analytische benadering en die van een organisch denken. De vele begrippen die mij worden aangeboden in het lezen van de Schriften zijn niet eenduidig. Ze zijn eerder een levend organisme dat naar gelang de omstandigheden van tijd en ruimte een nadere betekenis krijgen. Als Jezus – in het evangelie van Johannes (14:6) zegt dat Hij de Weg, de Waarheid en het Leven is (1), dan lees ik daar geen metafysische begrippen. Hij reikt mij eerder - door zijn leven, zijn lijden, zijn dood en verrijzenis - een ware weg ten leven aan. En tegelijkertijd klinkt hierin www/seniorennet.be 4 ‘Stone in Water’, sculptuur William Dellaert door hoe Abram op weg is gegaan, dat Mozes het volk geleid heeft uit het slavenhuis van Egypte naar het Beloofde Land, dat Jezus als pasgeborene al naar Egypte is gegaan om vandaar uit weer terug gebracht te worden in Israël (2). Ik leer ook hoe ik en allen met wie ik de weg mag gaan tot waarheid en leven mogen groeien (3). Dat uiteindelijk ik samen Jezus de Christus weg mag zijn, in verbondenheid met Hem (4). En we zijn weer aangekomen bij de viervoudige schriftzin, zo dierbaar aan de Rabbijnen en de Kerkvaders: Letter en Geest. De tekst zoals hij is opgeschreven, de overdrachtelijke betekenis, het voorschrift voor ons handelen en de mystieke weg ‘in Christus’. Omgaan met Gods openbaring binnen het Christendom met de sterke wortels in het Jodendom, is een levend (organisch) gebeuren. PERMANENT LEREN Deze weg van ontmoeting met de Aanwezige en tegelijkertijd Afwezige is nooit af. God is Oneindig. Ik ben blij dat Hij voor ons concreet gestalte heeft aangenomen in Jezus Christus. Zijn nestgeur, het Jodendom met de schriftelijke en mondelinge Tora, blijven de weg van ontdekkingen bepalen. De christelijke traditie is voor mij hierop doorgegaan. Daar ben ik dankbaar om. Maar de zoektocht en ontdekkingstocht is niet ten einde. Want mensen blijven vragen stellen. De wereld blijft veranderen. De tentpinnen van de Tent van Samenkomst moeten steeds verzet worden (beeld dat Franz Rosenzweig uitwerkt). Gods openbaring gaat door. En Hij heeft ons - Joden en christenen - daarvoor nodig. JOOST JANSEN O.PRAEM. NOSTRA AETATE EN DIALOOG ‘Omdat dus Christenen en Joden zo’n groot gemeenschappelijk geestelijk erfgoed hebben, wil deze heilige Synode hen aanmoedigen en op het hart drukken, elkaar beter te leren kennen en meer te leren waarderen, vooral door middel van Bijbelse en theologische studies en door een broederlijke dialoog.’ (Nostra aetate, 4) Is er iets veranderd sinds Nostra aetate? Recente ervaringen met eeuwenoude teksten 6 Als medewerker Oosterse Kerken van de Katholieke Vereniging voor Oecumene beoefen ik een ‘broederlijke – en ook zusterlijke – dialoog’ in een andere zin dan tussen Joden en christenen, namelijk tussen christenen onderling. Wat heeft dit van doen met die ‘broederlijke dialoog’ waarvan sprake is in Nostra Aetate, dat het deze bijdrage rechtvaardigt? Sinds september 2007 mag ik de dialoog tussen christenen op een bijzondere wijze meemaken en initiëren binnen Bēt Drāshā-Oosters christelijk Leerhuis in ’s-Hertogenbosch – oecumenisch qua organisatie, deelnemers en inhoud. Sinds 2010 doe ik hetzelfde binnen het parallel leerhuis Didaskalion te Hernen1. In beide leerhuizen speelt de eeuwenoude verhouding Joden-christenen een rol op de achtergrond. Vijftig jaar na Nostra aetate is er volgens mij aan een initiatief als Bēt Drāshā – zowel in zijn oorsprong, vorm, naam, houding, methode als aandachtsfocus, – wel degelijk af te lezen dat er iets is veranderd. OORSPRONG BĒT DRĀSHĀ Aan de oorsprong van Bēt Drāshā stond een rabbijn. In de Bijbel-Tiendaagse najaar 2006 organiseerde mijn organisatie samen met de Protestantse Gemeente van ’s-Hertogenbosch in hun ‘Grote Kerk’ een lezing door rabbijn Tzvi Marx. Ds Paul van der Waal, toentertijd predikant van deze PKN-gemeente, ‘lernte’ in die tijd bij hem. Marx had hem al eens gezegd dat christenen ook hun eigen religieuze geschriften moesten bestuderen. Maar hoe zoiets te organiseren? Tegelijkertijd kwam vanuit mijn bestuur de wens dat ik een bepaald thema studieus zou uitdiepen. Ik was al jaren gefascineerd door de oosterse christelijke spiritualiteit, met name de Syrische. Met haar Aramese taal en ‘semitische’ cultuur deelt ze veel met de Joodse wereld, ook al wil ze dat niet altijd weten. Ik wilde graag een output van zo’n studie in bijvoorbeeld cursussen. Ook ik zon op mogelijkheden, net als Paul van der Waal. 1 In 2009 opgericht door KVvO en A.A. Brediusstichting. Toen onze twee ‘zinnen’ elkaar in de wandelgangen van Tzvi Marx’ lezing ontmoetten, vormde zich ‘één gedachte’: een oecumenisch leerhuis rond christelijke – oosterse – teksten! Minder dan een jaar later, najaar 2007, startte de eerste Bēt Drāshā-leergang, een initiatief tot op heden van de Protestantse Gemeente van Den Bosch en de Katholieke Vereniging voor Oecumene. VORM EN NAAM De eerste leerhuizen in christelijke kring gingen over het Jodendom; pas later over andere zaken, zoals bijvoorbeeld in Bēt Drāshā. Het leerhuis, bèt ham-midrash, stamt zelf uit het Jodendom; het herleefde in het Duitse Jodendom van het interbellum, vanuit een veel oudere Joodse traditie van bijbelse tijden her. Het na-Bijbelse Mesopotamië kende vele synagogen, elk met hun huis van gebed én hun bèt hammidrash. De Mesopotamische christenen hadden hun godshuizen ‘overgetrokken’van hetzelfde model: een kerk met een Bēt Drāshā, Aramees voor ‘school’ of ‘leerhuis’. Met een knipoog naar het Joodse leerhuis, bèt ham-midrash, hebben we het Oosters christelijk Leerhuis in 2007 die christelijke Aramese benaming Bēt Drāshā gegeven. OUDE TESTAMENT EN LATERE JOODSE TRADITIES In onze leerhuizen lezen wij oosterse christelijke auteurs (hymnedichters, kerkvaders, mystici) – in dialoog met hen én met elkaar. Zo ontvonkt er – naast vervreemding tegenover de oude teksten – ook inspiratie én een onderling geloofsgesprek. Altijd gaan Bijbelteksten, waaronder uit het Aloude Testament, aan de te bespreken oosterse teksten vooraf. Zowel de oudtestamentische basis als de bredere Joodse wortels (Qumran, Joodse apocriefen, Philo, rabbijnse exegese) worden belicht. De eerste Bēt Drāshāleergang was opgebouwd rond vijf Schriftteksten, uit Tora, Profeten, de Geschriften (een psalm!), het Evangelie en de niet-evangelische geschriften van het Nieuwe Testament. Deze vijfslag was genomen uit het lezingensysteem in de eucharistievieringen van de Assyrische en Chaldeeuwse kerken uit Mesopotamië, zelf ooit geïnspireerd door het synagogale lezingensysteem van Tora en Profeten en het zingen van psalmen. Het Mesopotamische Jodendom, waar het evangelie veel respons vond, staat aan de basis van dit christendom. KERKVADERS EN JODEN De eerste christenen hebben hun geschiedenis met Jezus vaak teruggelezen in het Oude Testament. Zoiets heet een typos: iets uit het Oude Testament vertoont een analogie of overeenkomst met iets uit het Nieuwe Testament, bijvoorbeeld het Joodse paaslam dat wordt geslacht en Christus die wordt gekruisigd. Deze uitleg, typologie geheten, komt ook in het Jodendom voor. Hoe legitiem ook, de typoi werden in kerkvaderlijke ogen ook vaak als voorafschaduwing gezien: met de komst van het Licht heeft de schaduw afgedaan. Dit loopt dan uit op de vervangingstheologie. Kerkvaders hebben niet de reputatie van een grote liefde voor het Jodendom. Met het Jodendom voerde de Kerk, aanvankelijk vanuit een underdogpositie, een concurrentieslag, om daar later, toen het pleit maatschappelijk in het christelijke voordeel was beslist, nog mee door te gaan. Dat schuurt; sommige kerkvaderteksten kunnen nog wel worden bestudeerd, maar wat mij betreft niet meer onbekommerd en onbecommentarieerd in de kerk worden voorgelezen. Het is overigens niet steeds kommer en kwel geweest, de verhouding Joden-christenen kende in het eerste millen nium van de Kerk een golfbeweging. Met name geleerde kerkvaders als Origenes (3e eeuw) hadden contact met rabbijnen rond de Bijbel. Origenes kan ook redelijk ontspannen en onpolemisch spreken over judaïzanten (christenen die veel met Joden optrokken en soms ook de Joodse wet eerbiedigden, red.), ook al is wat hem betreft hun Daniël Patte Johannes Chrysostomos. Dat we het niet met hem eens zijn kan ook leiden tot vruchtbare dialoog, of tot nieuwe manieren van lezen. Mozaïek, 11e eeuw, Hagia Sofia. HOUDING EN METHODE ‘Niet per se in overeenstemming met de kerkvaders, maar wel in gemeenschap met hen’, zo zouden we, in de woorden van mijn collega van het Bēt Drāshā-team, de houding kunnen kenschetsen waarmee we de teksten in de leer huizen aanbieden. Wij kunnen niet elke uitleg van de kerkvaders vanzelfsprekend tot de onze maken (maar vaak ook wel!). Er is de moderne bijbeluitleg. Paul van der Waal laat zich ook graag inspireren door de ‘Amsterdamse School’, waar deze in navolging van de rabbijnen de tekst in de grondtaal respecteert, Tenach zelf – in zijn eigen wereld – aan het woord laat, én deze ziet als voorgedragen Schrift, thuishorend in de synagoge, in de liturgie van de gemeente. Dat laatste is natuurlijk mutatis mutandis erg oosters-christelijk en ook zeer katholiek. onderhouding van de Joodse Wet qua geloof tweede garnituur. Waar we in onze leerhuizen in kerkvaderteksten op anti-Joodse uitingen stuiten, stappen we daar niet kritiekloos over heen. Wel nuanceren we. De christen Afrahat de Perzische Wijze (4e eeuw) uit het Sassanidische rijk schrijft kritisch maar fair over zijn Joodse landgenoten, fairder dan zijn tijdgenoot Sint Efrem de Syriër in het christelijk geworden Romeinse Imperium. Efrem, ‘de Harp van de heilige Geest’, haalt in zijn hymnen ongemeen fel uit naar het Jodendom, zo unfair dat het een hedendaags oriëntalist2 ontlokte dat de ‘Harp’ dan bepaald vals klinkt. In veel exegetische geschriften is Efrem overigens niet anti-Joods. Afrahat leefde in een totaal andere context dan Efrem, wat hun beider houding ten opzichte van Joden mede bepaalde. 2 Karl Kuhlmann, ‘The Harp out of Time: The Anti-Judaism/Anti-Semitism of St. Ephrem’, in: The Harp. A Review of Syriac and Oriental Studies (Kerala, India), 17 (2004) pp 177-183. 7 (Rabbijn Jacob Neusner schreef over Afrahat en zijn context een boeiende studie.3) Op dergelijke zaken gaan we in de leerhuizen dieper in. Ook Johannes Chrysostomus (4e eeuw) liet zich op bepaalde momenten zeer anti-Joods uit. Dit was – dat noemen we dan ook in het leerhuis – uit angst dat medechristenen zich te veel aangetrokken zouden voelen tot het Jodendom met zijn mooie liturgie en krachtige spirituele uitstraling. Vooral op deze judaïzanten richtte hij zijn scherpe pijlen. Dit neemt de schaduw van Chrysostomus’ anti-judaïsme niet weg, maar brengt er wel schakeringen in aan. Ik pak Nostra aetate er weer eens bij, en lees verder. Zo ‘mag men de Joden niet voorstellen als door God verworpen of als vervloekt, alsof dit zou zijn af te leiden uit de H. Schrift. Laten dus allen vermijden, in de catechese en bij de prediking van het woord Gods ook maar iets te leren, dat niet in overeenstemming is met de waarheid van het Evangelie en met de geest van Christus’, spoort het Tweede Vaticaanse Concilie ons aan. Vijftig jaar later doen Bēt Drāshā-Oosters christelijk Leerhuis en het Leerhuis in Hernen – niet per se volgens maar wel met de kerkvaders, niet altijd in overeenstemming maar wel in gemeenschap met hen – een volgens mij oprechte poging hiertoe. In de stellige hoop dat dit een bescheiden steentje bijdraagt aan de grotere ‘broederlijke dialoog’ tussen Joden en christenen. LEO VAN LEIJSEN Leo van Leijsen is medewerker Oosterse Kerken van de Katholieke Vereniging voor oecumene en coördinator van de leerhuizen Bēt Drāshā (’s-Hertogenbosch) en Didaskalíon (Hernen) 8 Het paaslam - een Oudtestamentisch typos voor de gekruisigde Christus. Francisco de Zubaran, 1598. CIRCULAIRE TYPOLOGIE Een ontdekking tijdens beide leerhuizen was de inspirerende visie van de Frans-Amerikaanse protestantse exegeet Daniel Patte4, juist over Chrysostomus. Patte is geporteerd voor een diepgaande kennismaking met patristische en oosters-orthodoxe exegese. Hij pleit – in een variant op bovenstaand citaat van Paul van der Waal – voor een lezen van de Bijbel niet vólgens de Vaders als ultieme autoriteit, maar mét de Vaders 5. In zijn Bijbellezingen samen met de kerkvaders stootte hij op een inspirerende leeswijze bij Johannes Chrysostomus, die een eye-opener beek voor leerhuis-deelnemers en hun spontane enthousiasme wist te wekken. Lees je Chrysostomus’ uitleg van Rom. 9-11, aldus Patte, als een ‘strikt lineaire’ typologie (typoi als voorafschaduwingen, vervuld in Christus en daarmee als zodanig ook vervangen), dan moet je dat afwijzen. Maar je kunt Chrysostomus’ uitleg – in de lijn van de Antiocheense Vaders tot wie hij behoort en zoals voorgesteld door de Grieks-orthodoxe patroloog George Kalantzis6 – ook als een ‘circulaire’ typologie lezen: bijbelse typoi zoals Adam, maar ook Israël en ‘de Joden’, worden dan niet vervangen. ‘Integendeel, zij worden voorgesteld als een geheimenis in zich dragend, inderdaad precies dat geheimenis dat ook duidelijk wordt in hun vervullingen in Christus en de ervaring van de gelovigen.’ (Patte, 220) Het Franciscushuis in Den Bosch, alias Bēt Drāshā. ACTIVITEITEN In het najaar van 2015 verzorgt Bēt Drāshā-Oosters christelijk Leerhuis een nieuwe leergang in ’s-Hertogenbosch: ‘Mystieke teksten uit Oost en West’, met teksten van oude oosterse kerkvaders én van westerse twintigste-eeuwse vrouwelijke auteurs als Etty Hillesum, Simone Weil, Maria de Groot, Maria Skobtsova en anderen. Informatie: Katholieke Vereniging voor Oecumene, 073-7370026, [email protected]. 3 Jacob Neusner, Aphrahat and Judaism. The Christian Jewish Argument in Fourth Century Iran. Leiden, 1971: Brill. Reprint: Atlanta, 1999: Scholars Press for South Florida Studies in the History of Judaism. 4 ‘A Western Biblical Scholar Reading Romans with Greek Fathers and Eastern Orthodox Biblical Scholars’, in: Daniel Patte en Vasile Mihoc (ed.), Greek Patristic and Eastern Orthodox Interpretations, Bloomsbury, Londen e.a. 2013, pp 179-220. 5 Deze houding ligt ook ten grondslag aan een relatief recente uitgave van de Wereldraad van Kerken, die onze leerhuizen gebruiken: Reading the Gospels with the Early Church. A Guide (Faith and Order Paper 213). Edited by Tamara Grdzelidze, World Council of Churches Publications, 2013) – onderstreping van mij. 6 George Kalantzis, ‘“The Voice So Dear to Me”: Theme from Romans in Theodore, Chrysostom, and Theodoret’, in: o.c., pp 83-102 NOSTRA AETATE EN DE ECCLESIOLOGIE Kerk en Jodendom Een relatie ad intra of ad extra? De vraag die de redactie mij stelde betreft de ontwikkeling van de ecclesiologie (leer over de kerk, red.) sinds Vaticanum II op het punt van de verhouding tot het Joodse volk. Uitgangspunt van mijn bijdrage zijn dan ook twee uitspraken van dit concilie die laten zien hoezeer die verhouding de theologische bezinning op de Kerk zelf raakt. 9 VERHOUDING TOT HET JODENDOM De eerste uitspraak is te vinden in Lumen gentium, de Constitutie over de Kerk. Hierin spreekt het concilie over al degenen die weliswaar niet in de Kerk zijn geïntegreerd of met haar zijn verbonden, maar toch op uiteenlopende wijzen tot haar in verhouding staan (Lumen gentium16). Onder hen neemt het Joodse volk de eerste plaats in: ‘Wat tenslotte degenen betreft die het Evangelie nog niet hebben ontvangen: zij staan op verschillende wijze in betrekking tot het volk Gods. Op de eerste plaats dient genoemd te worden het volk, waaraan de verbonden en de beloften werden geschonken en waaruit Christus is voortgekomen naar het vlees, het volk, dat bemind blijft krachtens de uitverkiezing, om wille van de aartsvaders: want God kent geen berouw over zijn genadegaven noch over zijn roeping.’ dat het heil van de Kerk op mysterievolle wijze wordt voorafgebeeld door de uittocht van het uitverkoren volk uit het land van de slavernij. Daarom kan de Kerk niet vergeten, dat zij de openbaring van het Oude Testament heeft ontvangen door middel van dit volk, waarmee God in zijn onuitsprekelijke barmhartigheid het Oude Verbond heeft willen sluiten, en dat zij zich voedt aan de wortel van de edele olijf, waarop de takken van de wilde olijf, de heidenen, geënt zijn .’ De verhouding tot en de dialoog met het Jodendom ressorteren niet onder ‘buitenlandse zaken’ (ad extra), zoals de andere religies, zij raken zij de Kerk innerlijk (ad intra) en maken deel uit van de ecclesiologie. ‘GOD BLIJFT HEN LIEFHEBBEN’ Dit alles betekent niet dat Vaticanum II en de katholieke theologie vóór de jaren ’80 ondubbelzinnig afscheid namen van de substitutiegedachte, het idee dat de Kerk in Gods plan de plaats van het Joodse volk heeft ingenomen. In bezinning op de verhouding van de Kerk tot het Joodse De tweede uitspraak staat in Nostra aetate. Ook hier staat de verhouding tot het Jodendom voorop, maar nu wordt daarbij gezegd dat de Kerk niet over zichzelf kan nadenken zonder haar verhouding tot het Joodse volk mee te bedenken (Nostra aetate 4). Daarmee is de verhouding van de Kerk tot het Joodse volk grondig onderscheiden van die tot enige andere godsdienst: ‘Het mysterie van de Kerk bestuderend, denkt dit heilig Concilie aan de band, waardoor het volk van het Nieuwe Testament geestelijk verbonden is met de nakomelingen van Abraham. De Kerk van Christus erkent immers dat, volgens Gods heilmysterie, haar geloof en haar uitverkiezing reeds zijn begonnen bij de Aartsvaders, Mozes en de profeten. Zij belijdt, dat alle christenen, kinderen van Abraham volgens het Het Vaticaans Concilie heeft meermalen uitspraken gepubliceerd over de relatie tot het geloof, besloten liggen in de Jodendom. roeping van deze patriarch en 10 Verderop in Nostra aetate vinden we de volgende passage: ‘Volgens het getuigenis van de H. Schrift heeft Jeruzalem de tijd, waarin barmhartig op haar werd neergezien, niet erkend , heeft een groot deel van de Joden het Evangelie niet aanvaard, en hebben zelfs velen de uitbreiding van het Evangelie tegengewerkt . Toch blijven de Joden, volgens de Apostel, aan God, die geen berouw kent over zijn genadegaven noch over zijn roeping, zeer dierbaar omwille van de Aartsvaders. Met de profeten en met dezelfde apostel ziet de Kerk uit naar de dag, aan God alleen bekend, waarop alle volken eenstemmig de Heer zullen aanroepen en ‘Hem zullen dienen schouder aan schouder ’(Zef. 3:9) In deze passage wordt gezinspeeld op Rom. 11:28-29: God heeft er geen spijt van dat Hij dit volk heeft geroepen en van wat Hij het heeft gegeven. Zoals Paulus zegt: ‘God blijft hen liefhebben omdat hij de aartsvaders heeft uitgekozen. De genade die God schenkt neemt hij nooit terug, wanneer hij iemand roept maakt hij dat niet ongedaan.’ Deze passage zal een belangrijke rol spelen in het binnenkerkelijk gesprek en in de dialoog met de Joden. In die bezinning worden de hieraan voorafgaande verzen 25-26 meegenomen. Daarin voorziet de apostel dat de verharding van het Joodse volk slechts een tijdelijke is en dat uiteindelijk heel Israël zal worden gered door ‘de redder’ die uit Sion zal komen: ‘Er is, broeders en zusters, een goddelijk geheim dat ik u niet wil onthouden, omdat ik wil voorkomen dat u op uw eigen inzicht afgaat. Slechts een deel van Israël werd onbuigzaam, en dat alleen tot het moment dat alle heidenen zijn toegetreden. Dan zal heel Israël worden gered, zoals ook geschreven staat: ‘De redder zal uit Sion komen, en wentelt dan de schuld af van Jakobs nageslacht.’ VERBOND NOOIT OPGEZEGD Een belangrijke impuls aan de voortgaande bezinning werd gegeven door paus Johannes Paulus II. In een toespraak voor de Centrale Joodse Raad in Duitsland en de Conferentie van rabbijnen op 17 november 1980 in Mainz noemde hij als eerste dimensie van de dialoog tussen de roomskatholieke kerk en het Joodse volk ‘de ontmoeting tussen het Godsvolk van het nooit opgezegde Oude Verbond (verwezen wordt naar Rom 11:29) en dat van het Nieuwe Verbond’. Die dialoog is er tegelijk een ‘binnen onze kerk, namelijk tussen het eerste en het tweede deel van haar Bijbel.’ Hoewel de Franse bisschoppen al in 1973 een voorzet voor deze zienswijze hadden gegeven, was ze ten opzichte van Nostra aetate nieuw. En het leergezag van de bisschop van Rome liep deze keer vooruit op de theologie, de katholieke zowel als de protestantse. Dat het Oude Verbond niet is opgezegd, betekent ook voor christenen dat dit verbond niet verouderd is. Het ‘oude verbond’ betekent niet: het achterhaalde verbond. Dat moet ook worden bedacht wanneer christenen zich ‘het nieuwe volk van God’ noemen, zoals in de eerder genoemde passages uit Nostra aetate 4 en Lumen gentium 9. Deze zienswijze is ook opgenomen in de Catechismus van de Katholieke Kerk: ‘Het Oude Testament is een niet weg te denken gedeelte van de heilige Schrift. De geschriften ervan (...) blijven hun waarde behouden, want het Oude Verbond is nooit herroepen’ (121; vgl. 839). ‘Het vertrouwen tussen Joden en katholieken groeide langzaam. Vaticanum II bood niet meteen voldoende antwoorden op alle problemen. Er bleef nog veel over dat moest worden besproken. De woorden van de paus hebben ook de exegeten aan het werk gezet. Want zij moesten onderzoeken hoe andere nieuwtestamentische teksten moeten worden geïnterpreteerd, die met die nieuwe zienswijze op gespannen voet lijken te staan (2 Kor. 3; Heb. 8). Als men de nieuwtestamentische geschriften als een geheel beschouwt, blijken twee tendensen met elkaar verbonden te zijn. De eerste generaties christenen hadden het bewustzijn te staan in de traditie van het verbond dat God met Israël had gesloten, maar waren zich tegelijkertijd bewust van een nieuwe fase van deze verbondsgeschiedenis. In de katholieke en protestantse theologie van onze tijd is de opvatting gemeengoed, dat het verbond met het Joodse volk (‘van de Sinaï’ of ‘van Mozes’) nooit is herroepen. Maar deze stelling roept nieuwe vragen op die betrekking hebben op de verhouding tussen de Kerk en het Joodse volk. Kan men zeggen dat de Kerk uit de volken, de gemeenschap van niet-Joden, is opgenomen in het verbond dat God in Abraham en Mozes met het Joodse volk heeft gesloten? Of dat zij daaraan deel heeft gekregen? Omvat het ene verbond beide verbonden? Is de continuïteit tussen het ‘oude’ verbond met Israël en het ‘nieuwe’ verbond, dat van de gemeenschap uit ‘de volkeren’ wel het best uitgedrukt in het begrip ‘verbond’? En laat het oudtestamentisch begrip van het ‘verbond’ deze uitbreiding tot de volken toe? DIALOOG EN/OF VERKONDIGING? Een van de mogelijke antwoorden op deze vragen is dat het Joodse volk en de Kerk elk op eigen wijze gestalte geven aan het verbond. Een theologisch problematischer variant hierop is die van twee wegen die elk van beide naar het heil gaan. Ook over het wezen van de dialoog zelf rijzen theo- logische vragen. In de dialoog staat namelijk voorop dat men elkaar ontmoet als de ander en dat men elkaars identiteit en anders-zijn respecteert. Maar tot de identiteit van de Kerk behoort opdracht, haar zending, om Christus te verkondigen. Moet de Kerk dus ook aan het Joodse volk de uit dit volk geboren Jezus als de Christus verkondigen? Het probleem dat hier aan de orde is gaat onder de naam ‘Jodenzending’. Juist hierover is de laatste jaren met name in Duitsland de discussie opgelaaid. Aanleiding was een Verklaring van de gesprekskring van Joden en katholieke christenen binnen het Zentralkommitte der deutschen Katholiken in 2009 (zie Kroniek 2/2009). Daarin lezen we ‘dat het verbond van God met het joodse volk een heilsweg naar God inhoudt – ook zonder de erkenning van Jezus Christus en zonder het sacrament van de doop.’ In het voorwoord van de tweede druk heet het: ‘Ook zonder het geloof in Jezus als de Christus bevinden de Joden zich als het volk van God op de weg van het heil. God zal hen op de weg naar het doel leiden. Voor ons ligt daarin geen tegenspraak met het belijden van de Kerk dat Jezus Christus de Verlosser van alle mensen is.’ Volgens de Joodse en christelijke auteurs van deze Verklaring houdt de stelling dat het Oude Verbond nooit herroepen is in dat het Joodse volk niet alleen een eigen heilsweg naar God gaat, maar ook dat deze buiten het geloof in Jezus Christus en de doop als opname in de Kerk om gaat. worden afgeleid dat het een eigen weg naar het heil gaat is voorwerp van discussie, maar uiteindelijk zal Jezus Christus de eschatologische Redder van de Joden blijken te zijn (11:26). Hieruit volgt een tweede punt: theologisch gezien gaat de redding van heel Israël niet buiten Christus om (‘transchristologisch’), zij het wel zonder expliciet geloof in Hem. Maar betekent dit dan dat redding mogelijk is buiten de bemiddeling van de Kerk om (‘transecclesiologisch’)? Voor katholieke theologen blijft wat in Lumen gentium 14 wordt gezegd over de heilsnoodzakelijkheid van de Kerk zwaar wegen. Maar niet alle katholieke theologen zijn geneigd uit de uniciteit en universaliteit van Christus af te lijden dat de Kerk een zelfde unieke betekenis en rol heeft. Ten derde kunnen we concluderen dat noch conciliaire, noch post-conciliaire teksten van de katholieke kerk uitdrukkelijk spreken van Jodenzending. Deze lijkt niet te rijmen met Paulus’ woord dat de redding van Israël aan Dit standpunt is bekritiseerd, onder andere door verschillende Duitse bisschoppen. Er worden enkele nieuwtestamentische teksten aangevoerd die ondubbelzinnig spreken van de uniciteit en de universaliteit van het heil in Activiteiten van op bekering van Joden gerichte clubs worden door zowel katholieke als vele Christus (vooral Hand. 4:12 protestantse instanties verworpen. en 1 Tim 2:3-6) en van de noodzaak van de doop (Mk. 16:16; Jo. 3:5). Hier zijn zowel God is en niet aan de Kerk. Men doet er overigens goed de plaats van Christus als die van de Kerk in het plan van aan om, voordat men in een discussie het woord ‘JodenGod in het geding. Wat die laatste betreft worden we herzending’ gebruikt, aan te geven wat men ermee bedoelt. innerd aan woorden van bisschop Cyprianus (3e eeuw) volGetuigenis lijkt hier meer op zijn plaats dan zending of vergens welke er ‘buiten de Kerk geen heil’ is. Zulke taal bezigt kondiging. Als dialoog betekent dat de gesprekspartners ook Vaticanum II (Lumen gentium 14), maar ze staat open hun identiteit niet hoeven te verloochenen betekent dat voor interpretatie. Er blijkt dus een spanning te bestaan voor christenen dat zij van Christus getuigen. Dat is iets tussen het gegeven dat het Oude Verbond niet is opgezegd anders dan aandringen op of dwingen tot bekering - in de en de universele heilsbetekenis van Christus. De theologie dialoog zijn die uitgesloten. Activiteiten van bepaalde op de heeft tot op heden deze spanning niet kunnen opheffen. bekering van Joden gerichte clubs worden daarom door CONCLUSIE zowel katholieke als vele protestantse instanties verworUit de discussie laten zich de volgende punten distilleren: pen. allereerst wordt, met een beroep op Rom 11:25, aangenomen dat uiteindelijk ‘heel Israël’ zal worden gered langs TON VAN EIJK wegen die alleen God bekend zijn. De Kerk moet die redemeritus docent aan de KTUA/KTUU ding aan God overlaten. Maar voor christenen kan ‘God’ niet zonder Christus worden gedacht. Of uit het feit dat De Bijbelteksten in dit artikel komen uit de Nieuwe Bijbelverhet verbond met het joodse volk niet herroepen is kan taling. 11 www.jewsforjesus.org volk na Vaticanum II hebben de hoofdstukken 9-11 van Paulus’ Romeinenbrief een belangrijke rol gespeeld. In Nostra Aetate 4 wordt 9:4-5 geciteerd: ‘De Kerk houdt verder steeds voor ogen de woorden van de apostel Paulus over zijn stamverwanten, ‘aan wie de aanneming tot zonen behoort, de heerlijkheid, de verbonden, de wetgeving, de eredienst en de beloften, van wie de Aartsvaders zijn en uit wie de Christus voortkomt naar het vlees’ (Rom. 9:4-5), de Zoon van de Maagd Maria. De Kerk bewaart ook in haar herinnering, dat uit het Joodse volk de Apostelen zijn geboren, de grondslagen en zuilen van de Kerk, evenals die talrijke eerste leerlingen, die Christus’ Evangelie aan de wereld hebben verkondigd.’ Dat betekent, dat de beloften en het verbond (of de verbonden) zijn en blijven van het Joodse volk. Menora uit het zicht Een navrant verhaal uit Utrecht-West Dat Nostra aetate na een halve eeuw niet overal echt is gerecipieerd, kan een geschiedenis uit de directe omgeving illustreren. De Gerardus Majella in Utrecht is een betrekkelijk jonge parochie – ze dateert uit 1935 – met een interessante geschiedenis. Zo weigerden daar drie politieagenten, Jan Vernooij, Kees Vernooij en Rut van Bremen in 1942, gehoor gevend aan een brief van de bisschoppen, om mee te werken aan de deportatie van Joodse stadgenoten. Ze werden ontslagen en moesten tot het einde van de oorlog onderduiken. De zorg voor hun gezinnen nam de parochie over. Mede om hen te eren liet een volgende pastoor, mgr Fons Mensink, bij een jubileum in 1986 een monumentale menora vervaardigen. Die kreeg een centrale plek op het priesterkoor, tegen de achtergrond van een kleurrijk wandtapijt met de uitbeelding van het Loofhuttenfeest. Toen de zevenarmige kandelaar werd geplaatst was Jan Vernooij de eerste die een kaars ontstak. RD, Anton Dommerholt 12 De menora op zijn nieuwe plaats. Mensink had de kandelaar vooral laten plaatsen om de Joodse wortels van het christendom, die hij dikwijls aan de orde stelde, voor iedereen zichtbaar te maken. Ook was de menora een herinneringsteken voor de rond 1200 Utrechtse Joden die in de Tweede Wereldoorlog zijn omgebracht. Daarin was ze een unicum in een katholieke kerk in de stad, en is ze temeer actueel nu binnenkort bij het vroegere Maliebaanstation, nu Spoorwegmuseum, een monument wordt geplaatst met alle namen van die vermoorde stadgenoten. Ze stond daar als signaal van een doorgebroken besef van de herkomst van ons geloof en als herinneringsteken van het rampzalige nabije verleden. Sterk werk van een pastoor uit de midden-orthodoxie, die iets had gerealiseerd waaraan geen van zijn collega’s ooit had gedacht. Maar toen gebeurde het. Pastoor Mensink ging met leeftijdsverlof en werd (volgens eigen wens) opgevolgd door de Broeders van St. Jan, een van die katholieke Nieuwe Bewegingen met oude voorliefdes en een bemanning uit het buitenland. De Gerardus Majella kreeg een status aparte in de stad, bleef als zelfstandige parochie functioneren en werd tevens studentenparochie. De parochiekerk beschouwen de broeders als hun kloosterkerk, er werden al snel eigen gebruiken en devoties ingevoerd en er vond een herschik- king plaats van liturgische en devotionele objecten in het kerkgebouw. Bij die laatste operatie werd afgelopen voorjaar de menora uit het zicht geplaatst, in een zijbeuk waar niemand hem kan zien. Hij moest het veld ruimen voor een houten beeld van de parochiepatroon, die tot dan toe in zijn eigen kapel achterin de kerk niets te kort was gekomen: zijn vereerders konden er bidden, een kaars opsteken, hem in de bloemen zetten. Rond zijn feest (16 oktober) werd hij naar voren gehaald en in de schijnwerper gezet. Maar dat was voor de Broeders niet genoeg. Gerardus verdiende volgens hen een blijvende plaats op het priesterkoor. Het wandtapijt dat als pendant diende van het Loofhuttenfeest, dat van de Gedaanteverandering op de berg, bleef hangen. Daarmee was de band tussen beide gebeurtenissen (zie Joseph Ratzinger, Jesus von Nazareth I, 361-363) opgegeven. En werd, visueel althans, de eenheid van het Oude en het Nieuwe Testament verbroken. Het was schrikken toen ik afgelopen najaar bij toeval met die nieuwe opstelling werd geconfronteerd. Ik sloeg alarm en werd door drie bestuurders van de parochie voor een gesprek uitgenodigd. Dat gesprek duurde een uur en leidde tot niets. Pastoor Ignatius Maria Ringhofer (1975), een Oostenrijker, bleef zeggen dat de verering van de parochiepatroon tot de herschikking in de kerk had geleid. Die patroon wordt immers in het derde Eucharistisch Gebed met name genoemd en heeft daarmee, zo redeneerde hij, een liturgische status. Dat kan inderdaad, maar het hoeft niet. Een geldig argument voor deze verandering is het niet. Wat hier gebeurt is dat een particulier devotioneel accent de bijbels-liturgische theologie heeft overruled. De Broeders van St. Jan krijgen in hun opleiding, naar voorbeeld van hun stichter, vooral een stevige filosofische scholing. Hoe het met hun theologische bagage zit, laat zich raden. Die lijkt vooral devotioneel gericht, naar binnen gekeerd en gefocust op eigen groei en bloei. Er is geen kijk op, liet de vice-voorzitter van het parochiebestuur weten, dat de verandering in de kerk wordt teruggedraaid of bijgesteld. Niet verwonderlijk, want de parochiebestuurders die ik ontmoette waren geheel van de geest van hun Broeders van St. Jan doortrokken. Ze stonden niet echt open voor overwegingen als de band tussen Jodendom en christendom, de eenheid van de Joodse en de christelijke Schriften, de herinnering aan de Shoah of de nagedachtenis van hun eigen moedige medeparochianen. Conclusie: het pionierswerk van de voorgaande pastoor wordt systematisch te niet gedaan. Een adequate eigentijdse theologische visie en een in de plaatselijke gemeenschap wortelend historisch besef ontbreken. Iedereen is gelukkig, aldus de Majella-bestuurders, met de ereplaats voor Gerardus, en dat de menora ergens achteraf terecht is gekomen, is beslist niet te wijten aan gebrek aan eerbied voor het Jodendom. De Broeders hebben heus Nostra aetate gelezen en waarderen dat document natuurlijk. Totdat iemand er echt iets mee doet. TON H.M. VAN SCHAIK NOSTRA AETATE EN PASTORAAT Pastoor Joop Stam: ‘De kerk moet de verwondering over de mens terugbrengen’ 13 Direct bij het begin van ons gesprek doet Joop Stam (80) een bekentenis: ‘Het heeft dertien jaar geduurd voordat bij mij het revolutionaire van Nostra aetate doordrong.’ Hij is niet het enige voor wie het licht pas laat ging schijnen. Het conciliedocument, dat vooral in zijn kijk op het Jodendom baanbrekend is geweest, baarde onder de meeste priesters in ons land aanvankelijk weinig opzien. Stam vertelt hoe hij in zijn jonge jaren negatief aankeek tegen Joden. ‘Op de katholieke lagere school en ook tijdens mijn periode op het kleinseminarie Hageveld werden zij geassocieerd met de godsmoord. Ze hadden, zo kregen we te horen, Christus aan het kruis geslagen en waren daarom verworpen door God. Als eeuwige straf daarvoor, luidde het verhaal, hadden ze sindsdien met grote regelmaat te lijden onder pogroms, met de Shoah als absoluut dieptepunt.’ Op Hageveld kreeg Stam ook de substitutie- of vervangingstheologie bijgebracht. Die stelde dat de christenen de Joden hadden afgelost als Gods uitverkoren volk. En omdat het christendom het nieuwe Israël was geworden, moesten de Joden zich tot het christendom bekeren en Jezus ook als hun Messias erkennen. Joop Stam NIEUWE VISIE OP JEZUS Op het grootseminarie Warmond was intussen verandering op til. Dit was te danken aan de hoogleraar theologie en exegese, Cees Rijk. Joop Stam: ‘Hij was behalve nieuwtestamenticus ook een kenner van de Thora, de Joodse bijbel, en had veel vrienden in rabbijnse kringen. Van hem hoorden we voor het eerst hoeveel we te danken hadden aan de Joden, onder meer op gebieden als gebedscultuur en theologie.’ Het duurde toen nog geruime tijd voor het grootste segment van de geestelijke voorgangers in katholiek Nederland begon te beseffen dat zonder het Jodendom het christendom nooit zou hebben bestaan. Toen Nostra aetate in 1965 uitkwam vonden veel priesters het geen erg belangrijk document. Stam: ‘Wij waren nog lang niet zover dat we het unieke ervan inzagen. En dat gold dan vooral die totaal nieuwe visie op het Jodendom.’ Bij Stam zelf kwam de ommekeer pas in 1978, toen hij postacademische cursussen volgde aan de Katholieke Theologische Hogeschool in Amsterdam (KThA) bij Han Renckens s.j., hoogleraar exegese: ‘Die gingen over het 14 KENNIS JODENDOM GERING Stam werd lid van de Katholieke Raad voor Israël, nu Katholieke Raad voor Kerk en Jodendom. ‘Daar heb ik mee mogen werken aan de uitwerking van Nostra aetate voor de Nederlandse situatie, en aan de totstandkoming van een gesprek met het Jodendom.’ Wegens drukke werkzaam heden stapte hij later uit de raad. Hij nam – en neemt nog steeds – deel aan de gesprekken van de Joods-christelijke dialooggroep Spiegelkring in Amsterdam, samen met mensen als Marcel Poorthuis, hoogleraar interreligieuze dialoog; Simon Schoon, oprichter van het Overlegorgaan van Joden En Christenen (OJEC) en emeritus hoogleraar relatie christendom-Jodendom; Bloeme Evers-Emden, voormalig kinderpsychologe en overlevende van Auschwitz; Frits Hoogewoud, oud-bibliothecaris van de Rosenthaliana; en Joop Sanders, ex-secretaris van het Nederlands Israëlitisch Kerkgenootschap. flickr.com Is het besef dat het christendom zijn wortels heeft in het Jodendom inmiddels doorgedrongen tot alle lagen van de rooms-katholieke gemeenschap in ons land? Joop Stam: ‘Dat zou ik niet durven beweren. De kennis van en daar- ‘Over de waterdichte schotten van de verzuiling heen kijken.’ De eerste vijftig jaar na Nostra aetate kenden ook optimisme. door de interesse in het Jodendom is onder de grote meerderheid van de katholieken nog altijd gering. Dat kun je de ‘gewone’ gelovigen niet kwalijk nemen, want het percentage priesters dat hen er tijdens de preek of anderszins regelmatig mee in aanraking brengt, blijft klein.’ Al wordt er volgens Stam aan priesteropleidingen nu meer aandacht besteed aan het Jodendom en aan het belang ervan voor het begrijpen van het christelijk geloof, toch merkt hij bij veel jonge collega’s dat het nog niet optimaal is. ‘Men is zo gericht op de pure theologie, dat de exegese te weinig aandacht krijgt.’ Daar komt bij dat de meeste pastores overbelast zijn: ‘Ze moeten vaak meerdere parochies bedienen. Praktische problemen als kerkfusies nemen ze vaak zo in beslag dat ze aan exegese niet eens toekomen. Dan komen thema’s als het Jodendom en de noodzaak van de joods-christelijke dialoog al snel helemaal in het gedrang. De goeden niet te na gesproken overigens, want die zijn er ook. Het is jammer, maar dit is wel de praktijk.’ JOODS-PALESTIJNS CONFLICT De afnemende belangstelling voor de dialoog met het Jodendom, vooral onder jongeren, wijt Stam ook aan het beleid van de Israëlische regering tegenover de Palestijnen. ‘Hier loop je telkens tegenaan als je probeert uit te leggen dat het Jodendom theologisch gezien een grote waarde heeft voor het christendom. “Aan de Dag van het Jodendom kan ik echt niet meedoen,” zei een mevrouw door de telefoon tegen mij, “als ik zie hoe de Israëliërs zich misdragen tegen Gaza en op de Westbank!”’ Die houding dwingt pastores tot steeds dezelfde stelling. Joop Stam: ‘Je moet telkens weer uitleggen dat zeker niet alle Joden het eens zijn met de bezettingspolitiek van Nethanyahoe. Zelfs in Israël niet. Vooral voor veel Turken en Marokkanen valt dit moeilijk te begrijpen, maar ook onder menige autochtone Nederlander is dat onderscheidingsvermogen slechts rudimentair ontwikkeld. Vandaar dat Joodse Nederlanders, vooral in Amsterdam, het doelwit zijn van scheldpartijen en bedreigingen. Voor de katholieke geloofsgemeenschap dient het een reden te meer te zijn om voor hen in de bres te springen.’ Hoewel primair op de relatie met het Jodendom gericht, wordt in Nostra aetate ook aandacht besteed aan de betrekkingen met islam, hindoeïsme, boeddhisme en andere niet-christelijke godsdiensten. Dat was destijds het gevolg van de interventie van de bisschoppen in het Midden-Oosten, die het van belang vonden dat op Vaticanum II ook de verbetering van de contacten met de islam aan de orde zou komen. De concilievaders besloten daarop de andere niet-christelijke godsdiensten eveneens (kort) in het document te behandelen. Wat betreft de islam stelt Stam vast dat de invloed van Nostra aetate op de dialoog tussen christenen en moslims in ons land miniem is geweest. De parochies in volkswijken als de Indische en de Dapperbuurt in Amsterdam concentreerden zich aanvankelijk alleen op overleven, geconfronteerd als ze werden met het wegtrekken van veel autochtone parochianen. Die voelden zich in hun snel veranderende woonsituatie niet meer thuis en zagen zich getalsmatig overvleugeld worden door nieuwkomers uit Turkije en Marokko. Ook de secularisatie sloeg grote gaten. Die werden slechts voor een klein deel opgevuld door de instroom van christelijke Surinamers en Antillianen. Het aantal parochies slonk, kerken werden gesloten. ‘In die tijd besteedden we Jan de Hoogh, parochie Lennisheuvel Oude Testament. Zoals hij daarover sprak en het vertaalde naar de moderne tijd, dat was voor mij een openbaring. Voor het eerst begon ik me te realiseren dat het Oude Testament niet een opstapje was naar het Nieuwe, zoals ons altijd was voorgehouden maar dat het een enorme waarde in zichzelf vertegenwoordigt.’ Opmerkelijk was dat die nieuwe visie ook zijn perspectief op de persoon van Jezus Christus verdiepte: ‘Willen wij, zei Renckens, de figuur van de Jezus echt leren begrijpen, dan zullen we het ontstaan en het milieu van het volk Israël, zoals dat via de Thora tot ons komt, gelovig dienen te bestuderen en als een zelfstandige bron van inspiratie moeten leren zien. Want Jezus was een Jood en in de eerste twee eeuwen na zijn dood onderscheidde het christendom zich qua vorm aanvankelijk nauwelijks van het Jodendom.’ Aan dezelfde KThA volgde hij een jaar lang colleges van rabbijn Yehuda Ashkenazy. Van hem kreeg hij een beter inzicht in het Joodse denken. Ashkenazy doceerde Talmoedica, een vakgebied dat de Joodse commentaren op de regels van de Tenach behandelt. ‘Eén opmerking van hem is me altijd bijgebleven: Ik vertel jullie dit allemaal niet om jullie over te halen tot het Jodendom, maar om er voor te zorgen dat jullie betere christenen worden.’ naar de Marokkaanse bakker en de Turkse slager en ontmoeten daar allochtone medeklanten. Moeders uit verschillende culturen raken met elkaar in gesprek op het schoolplein. En geleidelijk zie je contacten ontstaan, bij sociale gelegenheden als geboorten, verjaardagen, ziektes, feesten. Dat gebeurt overigens met veel vallen en opstaan hoor, want je moet de zaken niet mooier maken dan ze zijn. Maar toch is, in tegenstelling tot wat de PVV beweert, er reden tot bescheiden optimisme.’ Wat is de rol van de kerk in dit proces? Joop Stam: ’Zonder haar mogelijkheden te overschatten, moet ze meehelpen ervoor te zorgen dat we in steden als Amsterdam waar mensen wonen die afkomstig zijn uit maar liefst honderdtachtig verschillende culturen, niet blijven steken in wantrouwen en onbegrip jegens elkaar. Wij, katholieken, dienen de verwondering levend te houden voor het unieke in iedere ‘Oecumene van de straat’ ontstaat vaak buiten de kerk. Kerken zouden die moeten mens, van welk kleur, cultuur en koesteren en stimuleren. godsdienst hij of zij ook is. Dit besef ontbreekt vaak in onze weinig aandacht aan het leggen van contacten met de samenleving en dat moet de kerk zien terug te brengen. islamitische immigranten, maar zochten we aansluiting bij Zowel door middel van haar prediking, als via publieke uitde protestanten die in hetzelfde schuitje zaten als wij.’ Toch latingen en door concreet handelen, waarbij ze begrip dient waren er, aldus Joop Stam, priesters die, samen met enkele te tonen voor de woestijn situatie waarin veel mensen bevlogen leken, probeerden om de idealen van Nostra gevangen zitten. Helaas moet je constateren dat veel aetate in praktijk te brengen door bruggen te slaan naar de katholieken in ons land, mensen van hoog tot laag, zich niet moslimgemeenschap in hun wijk. Dat bleek verre van realiseren hoe urgent de toestand is.’ gemakkelijk. ‘We werden weliswaar vriendelijk ontvangen Als zijn bezoeker op het punt staat het sober ingericht door imams en moskeebesturen, maar de wederzijdse appartement te verlaten, zegt Joop Stam: ‘Als volgelingen relaties bleven afstandelijk.’ van Christus hoeven we niet te verwachten dat we bij het bewandelen van die weg het gemakkelijker zullen krijgen OECUMENE VAN DE STRAAT dan Hij het heeft gehad.’ Stam: ‘Inmiddels is er toch iets gegroeid wat ik ‘de oecumene van de straat’ zou willen noemen. Autochtonen gaan TON CRIJNEN Joop Stam (1934) komt uit een katholiek arbeidersgezin. ‘Daar heb ik leren bidden’, vertelt hij. Na zijn priesteropleiding werd hij kapelaan op Texel (‘een heel bijzondere leerschool’). In 1965 volgde zijn benoeming tot bedrijfsaalmoezenier in Beverwijk Hij zag hier de Italianen en Spanjaarden als gastarbeiders binnenkomen. ‘Hun integratieproces verliep relatief soepel.’ Voordat de Turken en Marokkanen hen kwamen vervangen, was Stam al vertrokken naar Amsterdam om er de Gerardus Majella-parochie te leiden, middenin de Indische (volks)buurt. Begin 1995 werd hij deken van Amsterdam en zeven jaar later pastoor van de monumentale Nicolaaskerk, schuin tegenover het Centraal Station. ‘Je kwam daar de kerk in al haar geledingen tegen’. Sinds september jongstleden is Stam rector van de Mozes en Aäronkerk op het Waterlooplein. Na bijna een halve eeuw is die weer als katholieke kerk in gebruik. Ze behoort nu toe aan de lekengemeenschap Sant’Egidio die zich richt op armen, dak- en thuislozen en ook op allochtonen die hun weg nog moeten vinden. 15 - KRI A C H T E R Jaarfeesten 4 februari Toe Bisjevat (Bomenfeest) 5 maart Poerim (Lotenfeest) 4 t/m 10 april Pesach 16 16 april Jom Hashoa 24 en 25 mei Sjavoeot (Wekenfeest) Aggiornamento 1961: een lange stoet bemijterde bisschoppen begaf zich langzaam naar de Sint Pieter. De beelden waren nog in zwart-wit. In de vier jaren die volgen zouden de concilievaders zich buigen over de vraag hoe de Kerk zich tot caleidoscopische moderne wereld zou moeten verhouden. Dat was wat de inzet: een Kerk die niet naast, maar in de wereld staat, die niet tegen, maar met de wereld is. Een van de laatste documenten die het Concilie aannam was Nostra aetate, over de relatie tot de niet-christelijke godsdiensten. Een omslagpunt, met name in de verhouding tot het Jodendom. Vijftig jaar na Nostra aetate: de wereld is opnieuw veranderd. Zwartwitbeelden zijn symbool geworden voor traagheid en nostalgie. De digitale revolutie roept op haar beurt vragen op, ook voor de dialoog tussen Joden en christenen. Dialoog is per definitie een zaak van ‘trage vragen’ en van de lange adem. Wat moet of kun je daarmee in een wereld waarin de omloopsnelheid van het nieuws steeds korter wordt? Waarin diepgang en aandacht niet de prioriteit van onze media hebben? En hoe zit het met die ‘trage vragen zelf’? Zijn dat nog dezelfde vragen die we ons toen, in 1965, stelden? Misschien is het tijd voor een nieuw ‘aggiornamento’, maar nu een gezamenlijk: Hoe zouden we ons als religieuze mensen, te beginnen als katholieken en Joden, moeten en kunnen verhouden tot de wereld waarin we leven? Met als inzet: we staan niet naast de wereld, maar er midden in. We zijn niet tegen de wereld, we leven met haar mee. TINEKE DE LANGE Mededelingen Vooraankondiging 9 en 10 april: Unieke uitvoering Requiem van Lachman Plaats: Parochiekerk OLV ten Hemelopneming, Grubbenvorst Tijd: 20.15 uur Start kaartverkoop februari. Volg nadere info via www.kri-web. ‘KRONIEK’ is een uitgave van de Katholieke Raad voor Kerk en Jodendom - het Katholieke adviesorgaan voor de relatie met het Jodendom - en verschijnt viermaal per jaar. Het Informatiebulletin wordt toegestuurd aan alle betrokkenen bij het werk van de Katholieke Raad voor Israël en aan iedereen met belangstelling voor de christelijkJoodse betrekkingen in Nederland en daarbuiten. ‘KRONIEK’ informeert over de activiteiten van de KRI, brengt nieuws over de binnen- en buitenlandse betrekkingen tussen christenen en Joden en laat opiniemakers uit de Joodse en Katholieke gemeenschap aan het woord. ‘KRONIEK’ is daarom een must voor iedereen die kiest voor de ontmoeting met het levende Jodendom. Abonnement: Voor een jaarabonnement van ‘KRONIEK’ geldt als richtprijs € 17,50 per jaar. 30-31 januari Leren en Vieren Weekend 2015 Thema: Fanatisme. Organisatie: OJEC Plaats: Conferentieoord Mennorode, Apeldoornseweg 185, Elspeet Tijd: vrijdag ca. 20.30 tot zaterdagavond Aanmelding: Coen Constandse, [email protected], 06-34599263 Prijs: € 145,- of € 85,- voor studenten. Info: www.ojec.nl 9 februari 2015 Ontmoeting of Isolement; Einde of nieuw begin van de interreligieuze dialoog? Conferentie Organisatie: Sja’ar, OJEC Plaats: De Nieuwe Poort, Claude Debussylaan 2, Amsterdam. Tijd: 10.00 tot 17.00 uur. Kosten: € 25,Info: www.ojec.nl Colofon Redactie: Ton Crijnen Tineke de Lange Eric Ottenheijm Alette Warringa deCoeur KRI Redactie-adres: KRI, Postbus 13049 3507 LA Utrecht’, tel.: 030 - 232 69 25 e-mail: [email protected] ISSN 1877-1351 Administratie: Kattenbroekerweg 2, 3813 EA Amersfoort, tel.: 033 - 475 37 44 Betalingen: Giro NL39INGB0007916652 (BIC = INGBNL2A), tnv financiële admin. Kroniek, Zeist
© Copyright 2024 ExpyDoc