VLAAMS PARLEMENT ₪ SCHRIFTELIJKE VRAGEN PASCAL SMET VLAAMS MINISTER VAN ONDERWIJS, JEUGD, GELIJKE KANSEN EN BRUSSEL Vraag nr. 231 van 2 januari 2014 van JOS DE MEYER Vastbenoemde leerkrachten – TAO en gedeeltelijke loopbaanonderbreking 55+ (2) De reglementaire bepalingen met betrekking tot de gedeeltelijke loopbaanonderbreking vanaf de leeftijd van 55 jaar (verder kort ik af tot GLBO +) stellen dat personeelsleden die GLBO 55+ willen nemen vast benoemd “of tot de proeftijd toegelaten” zijn voor zowel de prestatie-eenheden waarvoor ze de loopbaanonderbreking krijgen als voor de prestatie-eenheden die ze blijven uitoefenen. Op mijn schriftelijke vraag nr. 153 van 18 november 2013 over de mogelijkheid tot GLBO 55 antwoordde de minister dat personeelsleden die daar op basis van hun voltijdse vaste benoeming normaliter voor in aanmerking zouden komen, geen GLBO 55+ kunnen nemen als ze een deel van hun opdracht uitoefenen in TAO (tijdelijk andere opdracht), omdat ze voor het TAO-deel van hun opdracht beschouwd worden als tijdelijk. Artikel 55 bis §4 van het decreet rechtspositie van de personeelsleden gemeenschapsonderwijs en artikel 44 bis §4 van het decreet rechtspositie van de personeelsleden gesubsidieerd onderwijs stellen immers dat tijdens en voor het aandeel van de TAO de regels gelden “die voor de tijdelijke personeelsleden van toepassing zijn op het ambt waarin het personeelslid tijdelijk fungeert.” Omdat art 55bis §4 en art 44bis §4 niet gelden bij ziekteverlof, gaan mensen op de werkvloer er soms van uit dat volledig vastbenoemde personeelsleden inzake recht op bepaalde verloven en GBLO de rechten van hun statuut als benoemd personeelslid kunnen doen gelden, en dat het beschouwen als “tijdelijk” van de uren TAO voornamelijk bedoeld is om de logica in de voorrangsregeling bij aanstellingen niet aan te tasten. Als in een bepaald vak een terbeschikkingstelling dreigt voor een benoemd personeelslid, moeten in eerste instantie dus inderdaad de uren TAO in dat vak verdwijnen. Betekent dat dan dat TAO meteen een hypotheek moet leggen op schoolorganisatie en flexibiliteit aan het eind van de loopbaan? Vanuit die optiek zou ik graag verduidelijking krijgen bij het antwoord van de minister op mijn vraag nr.153. 1. Hoe moet de uitdrukking “tot de proeftijd toegelaten” geïnterpreteerd worden in de context van de artikels 44bis §4 en 55 bis §4 van de vermelde decreten rechtspositie? 2. Personeelsleden die via TAO andere uren opnemen, komen volgens het antwoord van de minister niet in aanmerking voor GLBO 55+, omdat ze blijkbaar niet als vast benoemd beschouwd worden voor de uren waarin ze via TAO tewerkgesteld zijn. Betekent dat ook dat personeelsleden die al in 4/5 GLBO 55+ zijn ook niet meer in TAO kunnen worden ingezet? Die interpretatie zou betekenen dat mensen die via 4/5 GLBO 55+ willen blijven werken (en dus niet opteren voor de snelst mogelijke uitstap) ook verplicht worden tot starheid, want hun aanstelling moet hoe dan ook steeds volledig overeenkomen met hun benoeming. Een jaar meer godsdienst geven en minder Nederlands (of andersom) is in die interpretatie niet mogelijk voor leerkrachten met GLBO 55+. Dat lijkt de schoolorganisatie nodeloos te verstarren. 3. Als een personeelslid met GLBO 55+ instemt met TAO ( bv op vraag van het schoolbestuur om de schoolorganisatie niet nodeloos te bezwaren) en als nadien blijkt dat TAO en GLBO 55+ incompatibel zijn, komt er dan voor dat schooljaar een eind aan de GLBO 55+? Kan het personeelslid in dat geval een volgend schooljaar opnieuw in GLBO 55+ instappen? 4. Als een personeelslid met GLBO 55+ door zijn schoolbestuur voor een aantal uren ter beschikking gesteld wordt wegens ontstentenis van betrekking, mag de reaffectatiecommissie (van de scholengemeenschap) dat personeelslid voor de nodige uren ook wedertewerkstellen (in een ander ambt) indien er geen reaffectatie (in hetzelfde ambt) mogelijk is? Indien neen, welke gegevens heeft de reaffectatiecommissie om de juiste beslissing te nemen? Indien ja, ontstaat er dan geen verschil in interpretatie voor het “ander ambt” dat voor sommige personeelsleden met GLBO 55+ mogelijk is en voor andere (die in TAO) niet? 5. Is het hoe dan ook niet logischer om inzake het recht op GLBO 55+ uit te gaan van het “volledige” statuut van het voltijds benoemde personeelslid, en dus bij TAO (wat enkel mogelijk is voor vastbenoemde delen van een opdracht) ook behalve voor de voorrangsregels van de opdracht TAO uit te gaan van het statuut van voltijds benoemd personeelslid? Op die manier zou flexibiliteit op het eind van de loopbaan niet afgestraft worden. ANTWOORD 1. De figuur van de toelating tot de proeftijd is specifiek voor het gemeenschapsonderwijs. Het decreet rechtspositie personeelsleden gemeenschapsonderwijs van 27 maart 1991 stelt dat een personeelslid in het gemeenschapsonderwijs in een selectie- of bevorderingsambt (bv. technisch adviseur, adjunct-directeur, directeur,…) slechts vast benoemd kan worden, als het personeelslid voorafgaand aan de benoeming een proeftijd van minstens 12 maanden in dat ambt doorloopt. Tijdens de toelating tot de proeftijd wordt het personeelslid wat zijn administratieve en geldelijke toestand betreft, gelijk gesteld met een vastbenoemd personeelslid. Daarom is in de regelgeving voor het gemeenschapsonderwijs naast de administratieve toestand tijdelijk en vast benoemd, ook steeds sprake van de administratieve toestand ‘toegelaten tot de proeftijd’. Een personeelslid dat in het gemeenschapsonderwijs toegelaten is tot de proeftijd, kan ook gebruik maken van een verlof TAO en valt tijdens die TAO onder de bepalingen van artikel 55bis, §4 van het decreet rechtspositie personeelsleden gemeenschapsonderwijs. Dit personeelslid wordt bij het uitoefenen van een andere opdracht dus ook als tijdelijk personeelslid beschouwd in die opdracht. 2. Zoals reeds vermeld in mijn antwoord op de schriftelijke vraag nr. 153, geldt voor personeelsleden die een gedeeltelijke loopbaanonderbreking vanaf de leeftijd van 55 jaar nemen de voorwaarde dat ze vastbenoemd of tot de proeftijd toegelaten zijn, zowel voor de prestatie-eenheden waarvoor ze gedeeltelijke loopbaanonderbreking krijgen als voor de prestatie-eenheden die ze blijven uitoefenen (BVR 9 september 2011, artikel 9). Dit betekent dat ook een personeelslid dat al een GLBO55+ geniet, geen gebruik kan maken van een verlof TAO. In dat geval presteert hij immers niet meer in vastbenoemde uren. Dit belemmert inderdaad in bepaalde gevallen de schoolorganisatie. Oudere leerkrachten die een GLBO55+ nemen, zitten zo als het ware vast in de uren waarin ze benoemd zijn. Ze kunnen daardoor hun ervaring niet ten dienste stellen in functies als stafmedewerker of in functies die worden georganiseerd op basis van punten van de scholengemeenschap en waarin niet benoemd kan worden. Daarom vind ik het aangewezen dat in een dergelijke situatie toch toestemming wordt gegeven om een verlof TAO te nemen op de uren die men blijft presteren gedurende een GLBO50+. 3. Zoals hierboven vermeld zullen we toestaan dat in de praktijk een GLBO55+ kan gecombineerd worden met een verlof TAO. De GLBO55+ moet dus niet worden stopgezet. Bij een eerstvolgende wijziging van de regelgeving zal dit ook aangepast worden. 4. Een personeelslid dat met GLBO 55+ is en dat in zijn resterende opdracht ter beschikking wordt gesteld wegens ontstentenis van betrekking (TBSOB) moet volgens de geldende regelgeving gereaffecteerd worden en kan of moet (afhankelijk van de bevoegdheden van de reaffectatiecommissie) weder te werk worden gesteld. De verplichting tot reaffectatie of wedertewerkstelling is immers opgenomen in zowel een decreet als in een besluit van de Vlaamse Regering. Een wedertewerkstelling is op het niveau van de reaffectatiecommissie van de scholengemeenschap een verplichting, als het gaat om een toewijzing in een ambt dat tot dezelfde personeelscategorie behoort als de categorie waarin het personeelslid TBSOB is. Als de reaffectatiecommissie van de scholengemeenschap geen passende toewijzing kan vinden, moet ze het dossier van het TBSOB-personeelslid doorsturen naar de eerstvolgende reaffectatiecommissie: in het gemeenschapsonderwijs de reaffectatiecommissie van de scholengroep en in het gesubsidieerd onderwijs de Vlaamse reaffectatiecommissie. Afhankelijk van de haar toegekende bevoegdheden hebben deze reaffectatiecommissies de bevoegdheid om een TBSOB-personeelslid weder te werk te stellen in een ander ambt, zelfs over de onderwijsniveaus heen. Reaffectatie en wedertewerkstelling hangen samen met het feit dat een vastbenoemd personeelslid TBSOB wordt. Dit betekent dat het personeelslid in zijn school geen opdracht meer kan opnemen, omdat er geen omkadering meer voor aanwezig is. De regelgeving stelt dat in dat geval de overheid het salaris van het personeelslid dat TBSOB wordt, blijft verder betalen, maar dat het personeelslid in ruil daarvoor prestaties moet verrichten onder de vorm van een reaffectatie of wedertewerkstelling. De situatie bij een TAO is fundamenteel verschillend, want daar heeft het personeelslid nog wel degelijk een vastbenoemde opdracht. TAO is ook geen verplichting, maar een vrijwillige keuze die een personeelslid kan maken. Het niet toekennen of mogelijk maken van een TAO schendt het personeelslid niet in enig recht, want het personeelslid heeft een tewerkstelling en ontvangt daarvoor een overeenkomstig salaris. 5. Wanneer bij een verlof TAO zou worden uitgegaan van de voltijdse vaste benoeming, dan is dit in conflict met de bepaling dat de regels voor tijdelijke personeelsleden van toepassing zijn op het ambt waarin het personeelslid tijdelijk fungeert. Ik heb niet de intentie om op dat vlak nu nog wijzigingen in de regelgeving met betrekking tot het verlof TAO aan te brengen.
© Copyright 2024 ExpyDoc