Onderwerp: Opleidingsstatuut instituut Pabo Kenmerk: 14/N126/fv Datum: 28 augustus 2014. Opleidingsstatuut voor de bacheloropleiding Leraar Basisonderwijs van het Instituut Pabo van de Hogeschool van Arnhem en Nijmegen studiejaar 2014-2015 Opleidingsstatuut HAN Pabo 2014/2015 – deel 1: Onderwijs aan de HAN Deel 1: Onderwijs aan de HAN .......................................................................................................... 2 Inleiding ................................................................................................................................................ 2 Algemene bepalingen .......................................................................................................................... 2 Lesdagen en vakanties ........................................................................................................................ 3 Studiekeuzecheck ................................................................................................................................ 5 Uitgangspunten van het onderwijs ....................................................................................................... 5 De opbouw van de opleidingen ........................................................................................................... 6 Tentamens en examens ...................................................................................................................... 7 Kwaliteitszorg binnen de HAN ............................................................................................................. 8 Organisatiestructuur van de HAN ........................................................................................................ 8 Deel 2: Regelingen betreffende het onderwijs en de tentamens ................................................... 9 2.1 Onderwijs- en examenregeling Instituut voor leraar en school (lerarenopleidingen) 20142015 ...................................................................................................................................................... 9 2.2 Reglement examencommissies Faculteit Educatie 2014-2015 voor de examencommissie van het Instituut Pabo ............................................................................................................................... 33 2.3 HAN-reglement opleidingscommissies van de Bacheloropleidingen van de Faculteit Educatie . 45 Deel 3A: Studiegids HAN Pabo locatie Arnhem ............................................................................ 50 3.1 Uitgangspunten voor het onderwijs ............................................................................................. 51 3.2 De opbouw van de opleiding leraar basisonderwijs .................................................................... 53 3.3 Het beroep ................................................................................................................................... 56 3.4 Curriculum van de opleiding ........................................................................................................ 57 3.5 Studieloopbaanbegeleiding en portfolio....................................................................................... 63 3.6 Het persoonlijk werkconcept (pwc) in een competentiegerichte opleiding .................................. 65 3.7 Toetsing ....................................................................................................................................... 66 Deel 3B: Studiegids HAN Pabo locatie Nijmegen .......................................................................... 71 3.1 Visie op het onderwijs .................................................................................................................. 72 3.2 De opbouw van de opleiding tot leraar basisonderwijs ............................................................... 76 3.3 Curriculum .................................................................................................................................... 80 3.4 Studieloopbaanbegeleiding ......................................................................................................... 86 3.5 Bevoegdheid in het Primair Onderwijs......................................................................................... 87 Bijlage Begrippenlijst studentenstatuut ......................................................................................... 88 1 Opleidingsstatuut HAN Pabo 2014/2015 – deel 1: Onderwijs aan de HAN Deel 1: Onderwijs aan de HAN Inleiding In dit opleidingsstatuut geven wij je informatie over de gang van zaken tijdens je studie aan de Hogeschool van Arnhem en Nijmegen. Je treft ook informatie aan over bijvoorbeeld de jaarplanning, uitgangspunten voor ons onderwijs, studieopbouw, ondersteunende faciliteiten, de examenregeling en de procedures met betrekking tot jouw rechtsbescherming. Volgens de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW, artikel 7.59) dient een hbo-instelling een studentenstatuut vast te stellen en aan alle studenten bekend te maken. Het studentenstatuut bestaat uit twee delen: het instellingsspecifieke deel (dus: de HAN) en het opleidingsspecifieke deel (dus: de opleiding). Het instellingsspecifieke deel - we noemen dit het studentenstatuut - bevat een beschrijving van jouw rechten en plichten, zoals die voortvloeien uit de wet, en een overzicht van de regelingen die jouw rechten beschermen: een beschrijving van de procedures voor bezwaar en beroep binnen de instelling, een beschrijving van de beroepsrechten die zijn ontleend aan de WHW en andere wettelijke regelingen, en een beschrijving van aanvullende procedures die door de HAN zijn getroffen ter bescherming van jouw rechten. Dit instellingspecifieke deel kun je terugvinden op www.han.nl Het opleidingsspecifieke deel - we noemen het verder het opleidingsstatuut (OS) - bestaat uit vier delen: 1. Onderwijs aan de HAN In dit onderdeel vind je de status van dit opleidingsstatuut en de doelgroep, het jaarrooster, vakanties, tentamen- en herkansingsperiodes. Daarnaast staan de uitgangspunten voor het onderwijs bij de HAN beschreven. 2. Regelingen betreffende het onderwijs en de tentamens Hier vind je de regels voor de uitvoering van het onderwijs en de tentamens en examens. 3. Studiegids In dit onderdeel wordt de inhoud ingevuld per locatie. Je vindt hier het curriculum van de opleiding, de beroepstaken, de competenties en de invulling van studieloopbaanbegeleiding. 4. Interne Organisatie In dit onderdeel hebben we de interne organisatie van de faculteit, het instituut en de opleiding beschreven. Allerlei voorzieningen op hogeschool-, faculteits- of instituutsniveau vind je ook hier. De namen en adressen van relevante personen staan in de bijlage. Algemene bepalingen Dit statuut is het opleidingsspecifieke deel van het studentenstatuut als bedoeld in artikel 7.59 lid 4 van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW), hierna te noemen opleidingsstatuut. Dit opleidingsstatuut is van toepassing op de opleiding Leraar Basisonderwijs van het Instituut Pabo, locatie Pabo Arnhem en locatie Pabo Nijmegen, hierna te noemen de opleiding, in het studiejaar 2014-2015. In dit opleidingsstatuut zijn jouw rechten en plichten enerzijds en van de Hogeschool van Arnhem en Nijmegen anderzijds zo goed mogelijk vastgelegd. Dit opleidingsstatuut omvat onder andere een beschrijving van de studieopbouw en de ondersteunende faciliteiten die je door de instelling worden aangeboden, de vastgestelde onderwijs- en examenregeling en de procedures voor je rechtsbescherming in aanvulling op die van de instelling. Dit opleidingsstatuut is vastgesteld bij besluit van de faculteitsdirectie van 28 augustus 2014. De faculteitsraad heeft op 27 augustus 2014 ingestemd met de tekst van het opleidingsstatuut. Wijzigingen van dit opleidingsstatuut worden door de faculteitsdirectie bij afzonderlijk besluit vastgesteld. Wijzigingen gedurende het lopende studiejaar vinden uitsluitend plaats indien dit noodzakelijk is 2 Opleidingsstatuut HAN Pabo 2014/2015 – deel 1: Onderwijs aan de HAN voor de bescherming van de belangen van studenten. Wijzigingen kunnen al eerder genomen beslissingen op basis van het opleidingsstatuut, of één van de daarin opgenomen reglementen, niet ten nadele van studenten beïnvloeden. Voor de in Nijmegen gehuisveste onderdelen van de Faculteit Educatie is nieuwbouw gepleegd. In juli 2014 heeft Pabo Nijmegen intrek genomen in het nieuwe gebouw. De als gevolg van deze verhuizing noodzakelijke wijzigingen in het opleidingsstatuut van het instituut Pabo zullen, voor zover nog niet bekend op datum van publicatie van dit opleidingsstatuut, later worden vastgesteld en toegevoegd. De faculteitsdirectie draagt zorg voor een passende bekendmaking van dit opleidingsstatuut, de daarin opgenomen reglementen en van eventuele wijzigingen van deze documenten.Een belangstellende kan het opleidingsstatuut raadplegen op Insite HAN en deels op de website van de HAN, zie onderstaand overzicht over de vindplaats van de delen van het opleidingsstatuut. De volgende teksten zijn te vinden op Insite (link) Deel Deel 1 Deel 2 Deel 3 Deel 4 Bijlage 1 Bijlage 2 Omschrijving Onderwijs aan de HAN Regelingen betreffende het onderwijs en de tentamens Studiegids Interne organisatie Relevante namen en e-mailadressen Begrippenlijst Waar vind je ze? Website en Insite/Scholar Website en Insite/Scholar Website en Insite/Scholar Insite/Scholar Insite/Scholar Website en Insite/Scholar Lesdagen en vakanties Semesterindeling Het onderwijs wordt in 2 semesters georganiseerd: Het eerste semester: • 1 september 2014 tot 1 februari 2015 Het tweede semester: • 2 februari 2015 tot en met 10 juli 2015 Jaarindeling studiejaar 2014-2015 wk datum onderwijsweek 34 18-aug-14 1 35 25-aug-14 2 36 1-sep-14 3 37 8-sep-14 4 38 15-sep-14 5 39 22-sep-14 6 40 29-sep-14 7 41 6-okt-14 8 42 13-okt-14 9 43 20-okt-14 44 27-okt-14 10 45 3-nov-14 11 46 10-nov-14 12 47 17-nov-14 13 48 24-nov-14 14 49 1-dec-14 15 50 8-dec-14 16 51 15-dec-14 17 52 22-dec-14 1 29-dec-14 2 5-jan-15 18 3 12-jan-15 19 feestdagen vastgesteld d.d. 27-8-2013/CvB-besluitnr. 2013/478 bijzonderheden herkansingen/opstart introductie e start 1 semester herfstvakantie kerstvakantie kerstvakantie 3 Opleidingsstatuut HAN Pabo 2014/2015 – deel 1: Onderwijs aan de HAN 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 19-jan-15 26-jan-15 2-feb-15 9-feb-15 16-feb-15 23-feb-15 2-mrt-15 9-mrt-15 16-mrt-15 23-mrt-15 30-mrt-15 6-apr-15 13-apr-15 20-apr-15 27-apr-15 4-mei-15 11-mei-15 18-mei-15 25-mei-15 1-jun-15 8-jun-15 15-jun-15 22-jun-15 29-jun-15 6-jul-15 13-jul-15 20-jul-15 27-jul-15 3-aug-15 10-aug-15 20 21 22 23 e start 2 semester voorjaarsvakantie 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40 41 42 Goede vrijdag, vrijdag 3 april e 2 Paasdag, maandag 6 april Koningsdag, maandag 27 april meivakantie Hemelvaartsdag donderdag 14 mei en vrijdag 15 mei sluiting e 2 Pinksterdag, maandag 25 mei diploma-uitreikingen/jaarafsluiting zomervakantie 24-aug-15 31-aug-15 herkansingen/opstart Introductie Start studiejaar 2015/2016 maandag 31 augustus 2015 Uitgangspunten: 42 onderwijsweken 4 x 8 lesweken = 32 lesweken 1 week herfstvakantie 2 weken kerstvakantie 1 week voorjaarsvakantie in carnavalsweek 1 week meivakantie 5 weken zomervakantie Nijmeegse 4-daagse in zomervakantie 2 semesters; één van 19 en één van 20 weken 4 Opleidingsstatuut HAN Pabo 2014/2015 – deel 1: Onderwijs aan de HAN Studiekeuzecheck Aspirant-studenten die zich uiterlijk op 1 mei voorafgaand aan het desbetreffende studiejaar aanmelden voor één of meer Bacheloropleidingen of Ad-programma’s hebben recht om deel te nemen aan een studiekeuzecheck. Aspirant-studenten die zich na 1 mei voorafgaand aan het desbetreffende studiejaar aanmelden zijn verplicht deel te nemen aan de studiekeuzecheck. De rechten en plichten met betrekking tot de studiekeuzecheck en de geldige redenen voor niet deelname aan de studiekeuzecheck zijn opgenomen in artikel 2.10 van de Onderwijs- en examenregeling. De studiekeuzecheck kent de volgende procedure: a. Voor de voltijdopleiding: - Meerdere online vragenlijsten Na het afronden van de Studiekeuzecheck ontvangt de aankomende student een Studiekeuzeadvies. b. Voor de deeltijdopleiding: - Meerdere online vragenlijsten - Een individueel gesprek Na het afronden van beide onderdelen van de Studiekeuzecheck ontvangt de aankomende student een Studiekeuzeadvies Uitgangspunten van het onderwijs Uitgangspunten van het onderwijs aan de HAN In elke opleiding van de Hogeschool word je, als student, opgeleid tot startbekwaam beroepsbeoefenaar, maar je leert meer. Je doet niet alleen kennis op, je spiegelt deze ook aan de mening van anderen. Op die manier leer je keuzes te maken en je een mening te vormen over je vakgebied. Dat geeft je straks de mogelijkheid vakkennis en vakbekwaamheid toe te passen in nieuwe, onbekende en deels onvoorziene situaties. De maatschappij heeft behoefte aan mensen die oplossingen bedenken voor nieuwe problemen. We leren je kennis en vaardigheden aan die je helpen om te blijven werken aan je professionele ontwikkeling. Goed beroepsonderwijs is afgestemd op ontwikkelingen in de samenleving en in het beroepenveld. Continu wordt aansluiting gezocht bij wat er vanuit het werkveld aan afgestudeerden wordt gevraagd. Daardoor zijn vorm en inhoud van het onderwijs permanent in ontwikkeling met als doel om je zo goed mogelijk voor te bereiden op de arbeidsmarkt. Leren via beroepstaken Een belangrijke kernwaarde binnen de HAN is de centrale rol van de beroepspraktijk in het onderwijs. Het is onze opdracht je op te leiden tot een startbekwame beroepsbeoefenaar. Het leren via beroepstaken is daarbij een sturend uitgangspunt. Beroepstaken zijn betekenisvolle, hele taken zoals deze in al hun complexiteit in de werkelijkheid door de beroepsbeoefenaar (expert) worden uitgevoerd. ‘Hele’ taak wil zeggen dat deze niet wordt opgeknipt in deelaspecten, maar door jou steeds in zijn totaal wordt geoefend. De meeste beroepstaken doen een beroep op meerdere competenties. Zelfsturing Met ons onderwijs willen wij je leren om zelfstandig beroepstaken uit te voeren, je beroepshandelen te verbeteren en zelfstandig je loopbaan te ontwikkelen. Het gaat niet alleen om het succesvol afronden van je studie, maar ook om het blijvend succesvol functioneren in het werkveld. Voor jou zal het neerkomen op een geleidelijke ontwikkeling van minder naar meer zelfsturing en van afnemende sturing door docenten. Flexibilisering Flexibilisering is een belangrijk uitgangspunt. Je hebt in ieder geval 30 studiepunten vrije keuzeruimte in je opleiding om je opleiding te verbreden of te verdiepen. Wij noemen die keuzeruimte een minor. Hierdoor heb je de mogelijkheid je te richten op specifieke vragen van de arbeidsmarkt en je geeft vorm aan eigen profilering. Toetsing en beoordeling Of je in voltijd, in deeltijd of duaal studeert, je wordt getoetst op dezelfde, door de opleiding 5 Opleidingsstatuut HAN Pabo 2014/2015 – deel 1: Onderwijs aan de HAN geformuleerde, beroepstaken en competenties. Daarbij wordt gestreefd naar een maximale validiteit en betrouwbaarheid. Bij validiteit stellen we ons de vraag of het tentamen dat meet wat het zou moeten meten. Bij betrouwbaarheid kijk je naar de vergelijkbaarheid van de resultaten. Onderwijseenheden Onderwijseenheden zijn georganiseerd rondom beroepstaken. Onderwijseenheden hebben als basis een omvang van 7.5 studiepunten of een veelvoud daarvan. Zij worden geprogrammeerd binnen de vier onderwijsperioden van het HAN-jaarrooster. In het belang van de kwaliteit van het onderwijs kan een onderwijseenheid een studielast van 2,5 studiepunten of een veelvoud daarvan omvatten. Studieloopbaanbegeleiding De HAN hecht er aan je zorg en ondersteuning te bieden bij het studeren aan de HAN en bij het inrichten van je studie. Studieloopbaanbegeleiding is daarom een belangrijk aspect van het HAN onderwijs. De studieloopbaanbegeleider helpt je bij het ontwikkelen van de zelfsturing die je nodig hebt om je studie te volbrengen. Naast het bovengenoemde is hij voor jou het eerste aanspreekpunt in bijzondere situaties, bijvoorbeeld als de studie niet zo verloopt als je gepland had of bij langdurige ziekte of handicap. De studieloopbaanbegeleider kan je helpen wegen te zoeken om je resultaten bij de studievoortgang te verbeteren. Een bijzondere taak van de studieloopbaanbegeleider is het ondersteunen bij het kiezen van een minor in de hoofdfase van je opleiding. Wat wordt van de student gevraagd Of je je doelen bereikt, is voor een belangrijk deel afhankelijk van je eigen inzet. Wij verwachten dat je doordachte keuzes maakt in je leerproces, dat je actief deelneemt aan het onderwijs, dat je aanwezig bent en tijd vrijmaakt voor zelfstudie. Alleen dan kun je je studie succesvol afronden. Je krijgt het druk, maar de beloning is hoog: je beheerst straks een prachtig vak waar je je hele leven plezier van hebt. De opbouw van de opleidingen Het eerste jaar van je studie heet de propedeuse (officieel de propedeutische fase) en heeft een studielast van 60 studiepunten. De studielast wordt uitgedrukt in studiepunten. Eén studiepunt is gelijk aan 28 uren studie. De propedeuse heeft een drietal functies: orientatie, verwijzing en selectie. Deze drie functies hangen nauw met elkaar samen. Orientatie. De propedeuse moet je een goed beeld geven van de hele studie. Gedurende dit eerste jaar word je in staat gesteld na te gaan of de opleiding aansluit bij je capaciteiten en interesses. Verwijzing. In de loop van dit jaar kun je beslissen of je deze opleiding wilt blijven volgen of voor een andere opleiding binnen of buiten de Hogeschool van Arnhem en Nijmegen kiest. Studieadviezen in het midden en aan het eind van het propedeusejaar helpen bij die beslissing. Selectie. Deze functie kent 2 kanten: aan de ene kant beoordeel je zelf of je geschikt bent voor de studie of niet. Anderzijds word je ook beoordeeld op basis van je studieresultaten, die steeds worden bezien in het licht van motivatie, studiehouding en persoonlijke omstandigheden. Studieadvies Uiterlijk aan het einde van het eerste jaar van de propedeutische fase krijg je een schriftelijk studieadvies, gebaseerd op het aantal behaalde studiepunten. Dat advies bepaalt of je je opleiding al dan niet kunt voortzetten. Je hoeft dat advies niet op te volgen, maar bent wel zelf verantwoordelijk voor de keuze die je maakt, tenzij het om een bindend negatief studieadvies (BNSA) gaat. In dit laatste geval word je direct uitgeschreven en kun je je voor dezelfde opleiding niet meer inschrijven. De basisindeling van elke opleiding bestaat uit een major en een minor. De major is je hoofdrichting, waarbinnen je je beroepscompetenties ontwikkelt. Dit deel omvat maximaal 210 studiepunten. Daarnaast krijg je in een minor (30 studiepunten) de ruimte om je interesses en capaciteiten te specialiseren of juist te verbreden. In de onderstaande tabel is de omvang van de indelingen van de opleiding in studiepunten weergegeven. Indeling van de opleiding Propedeuse Postpropedeuse Totaal Major in Minor Totaal 60 150 210 30 30 60 180 240 6 Opleidingsstatuut HAN Pabo 2014/2015 – deel 1: Onderwijs aan de HAN Je kiest zelf voor een minor als verbreding of verdieping van je studie. Ons totale aanbod aan minoren vind je in de HAN-onderwijscatalogus (HAN-SIS, HAN-Alluris en Insite). Alle bacheloropleidingen hebben een studielast van 240 studiepunten. Uitzondering hierop zijn de bacheloropleidingen die een versneld traject hebben gericht op studenten met een VWO-diploma. Deze laatstgenoemde bacheloropleidingen hebben een studielast van 180 studiepunten. Er zijn ook vrije minoren, die je bij een andere onderwijsinstelling kunt volgen of die je zelf samenstelt uit onderdelen van onderwijs van verschillende instituten van de HAN of een andere (onderwijs)instelling. Kijk voor het totale minorenaanbod op www.han.nl of op www.kiesopmaat.nl. Kies Op Maat is een online platform waar alle studenten aan het hoger onderwijs in Nederland kunnen kiezen uit minoren en vakken van de deelnemende instellingen. Het doel van Kies Op Maat is het vergroten van de mobiliteit van alle studenten binnen het hoger onderwijs. Voordat je een minor gaat volgen heb je toestemming nodig van de examencommissie. Als je een minor wilt volgen uit het minoraanbod van de HAN, dan is de toestemming van je studieloopbaanbegeleider voldoende. De regels voor het volgen van een vrije minor zijn te vinden op https://www.han.nl/HAN-insite/minoren/welke soorten minoren zijn er? Tentamens en examens Tentamens Tijdens de studie worden studenten regelmatig beoordeeld op kennis, inzicht, vaardigheden en attitude. De voortgang van de student wordt per onderwijseenheid getoetst door middel van tentamens (eventueel via deeltentamens). Als een onderwijseenheid meer dan een tentamen omvat, dan noemen we deze tentamens deeltentamens. Als alle deeltentamens van een onderwijseenheid behaald zijn, dan wordt ‘het tentamen’ van de onderwijseenheid geacht te zijn behaald. (Deel)tentamens zijn toetsmomenten waarbij studenten laten zien dat ze bestudeerde leerstof beheersen. Er bestaan diverse schriftelijke en mondelinge toetsvormen. Denk hierbij aan scripties, werkstukken, simulaties, presentaties of audio-visueel materiaal. Je kunt ook zonder de onderwijseenheden te hebben gevolgd, alleen via tentamens aantonen over de benodigde competenties van de betreffende onderwijseenheden te beschikken. Dit noemen we een leerwegonafhankelijk tentamen. De examencommissie bepaalt of de bewijsstukken die je aandraagt (bijvoorbeeld ervaringsverslagen, getuigschriften, referenties, reflectieverslagen, video-opnamen van beroepshandelingen, werkstukken of certificaten) voldoen voor deelname aan het leerwegonafhankelijke tentamen. Tevens bepaalt de examencommissie of jij een of meer (deel)tentamens leerwegonafhankelijk volgens het reguliere toetsprogramma aflegt of een voor jou op maat opgesteld tentamen aflegt. Een leerwegonafhankelijk tentamen kan bij de start van de opleiding of tijdens de opleiding afgelegd worden. Daarnaast kan je via vrijstellingsverzoeken ingediend bij de examencommissie op basis van eerder met goed gevolg afgelegde (deel)tentamens of examens in het hoger onderwijs en/of ander bewijs van competentieverwerving aantonen over de benodigde competenties van de desbetreffende onderwijseenheden te beschikken. De gronden voor het besluit tot het verlenen van vrijstelling kunnen zijn gelegen in eerder afgelegde tentamens of examens in het hoger onderwijs of in officiële rapportages Erkenning Verworven Competenties (EVC). Je hoeft geen tentamen af te leggen. Tijdens de opleiding wordt in ieder geval op 3 niveaus integraal beoordeeld of de beroepstaken worden beheerst. Hierin wordt beoordeeld of de student competent is voor de volgende fase: is de student klaar voor de hoofdfase (hoofdfasebekwaam), voor de afstudeerfase (afstudeerbekwaam) en voor de arbeidsmarkt (beroepsbekwaam)? Examens In de opleiding worden de volgende examens afgelegd: het propedeutische examen en het afsluitend oftewel bachelorexamen of associate-degree examen. Je rondt de opleiding af als je bewijzen kunt overleggen dat je zowel de tentamens als integrale toetsen van de major als de minor(s) met een positief resultaat hebt afgesloten. Je ontvangt dan een wettelijk erkend HBO-getuigschrift (diploma) en een wettelijke graad: bachelor of assiocate degree. Daarbij hoort een Engelstalig internationaal erkend diplomasupplement. Je krijgt de mogelijkheid je afstudeerscriptie te bewaren en online te tonen via https://www.hbo-kennisbank.nl. De opleiding bepaalt welke scripties daarvoor in aanmerking komen. Daarbij wordt onder andere gelet op kwaliteit en vertrouwelijkheid 7 Opleidingsstatuut HAN Pabo 2014/2015 – deel 1: Onderwijs aan de HAN Kwaliteitszorg binnen de HAN De HAN werkt voortdurend aan het verbeteren van de kwaliteit van onze opleidingen. Daarvoor hanteren we een integraal kwaliteitszorgsysteem. Door systematische evaluatie verzamelen we gegevens over de kwaliteit van alle onderwijsaspecten: doelstelling en profiel van de opleiding; programma met onderwijsaanbod, toetsprogramma en studieloopbaanbegeleiding; inzet van personeel; voorzieningen; interne kwaliteitszorg; resultaten. Wij betrekken alle belangengroepen actief in ons kwaliteitstraject: medewerkers, studenten, het werkveld en afgestudeerden. Om de kwaliteit van de opleiding te bewaken hechten we veel waarde aan de mening van deskundigen uit de werkvelden. Zij komen een aantal malen per jaar bijeen in vergaderingen. Naast deze interne kwaliteitsverbeteringen worden alle opleidingen van de HAN iedere zes jaar beoordeeld door een extern panel van de Nederlands Vlaamse Accreditatie Organisatie (NVAO). Deze accreditatie is een nationaal kwaliteitskeurmerk en is een voorwaarde voor wettelijke erkenning op nationaal en internationaal niveau van het getuigschrift van de opleiding. Organisatiestructuur van de HAN Interne organisatie De HAN bestaat uit de faculteiten Economie en Management (FEM), Educatie (FE), Gezondheid, Gedrag en Maatschappij (FGGM) en Techniek (FT). Domeinen, instituten en opleidingen Elke faculteit bestaat uit instituten. Een instituut bestaat weer uit opleidingen of uit een groep van opleidingen (domein genaamd). De competenties die studenten binnen de opleidingen van een instituut of een domein ontwikkelen zijn vergelijkbaar, soms zelfs deels gelijk. Elk domein kent een aantal gemeenschappelijke competenties. Studenten zijn ingeschreven bij een opleiding. De opleiding kent de volgende opleidingsnaam: Bacheloropleiding tot leraar basisonderwijs. Daarnaast heeft elke faculteit een afdeling contractactiviteiten voor uitvoering van marktactiviteiten, zoals posthbo-opleidingen, korte cursussen, trainingen en advieswerkzaamheden. Ten slotte kent elke faculteit een aantal lectoraten en expertisecentra voor onderzoekswerkzaamheden in opdracht van bedrijven en instellingen. De ondersteunende diensten, zoals Studentzaken (SZ), ICT en Marketing, Communicatie en Voorlichting (MCV), zijn ondergebracht in het Service Bedrijf (SB). Bachelor-master De HAN werkt met het bachelor-mastermodel. Het bachelor – mastermodel is op Europees niveau ingericht om opleidingen in Europa met elkaar te kunnen vergelijken. Zowel bachelor als master zijn graden voor mensen die een opleiding in het hoger onderwijs hebben genoten. Met het diploma van een tweejarige associate degree, krijg je de graad associate degree. Met het diploma van een vierjarige bacheloropleiding, krijg je de graad bachelor. Daarna kun je nog één of twee jaar doorstuderen voor een mastergraad. Alle bacheloropleidingen in het HBO hebben een studielast van 240 studiepunten. Behalve het versnelde traject gericht op studenten met een VWO-diploma, deze bacheloropleidingen hebben een studielast van 180 studiepunten. Voor de masteropleidingen is dit per opleiding bepaald. Een aantal bacheloropleidingen heeft een associate degree programma. Dit is een verkorte HBO-studie van minimaal 120 studiepunten die tot een wettelijk erkend getuigschrift en graad (associate degree) leidt en uit een deel van de bijbehorende bachelorstudie bestaat. 8 Opleidingsstatuut HAN Pabo 2014/2015 – deel 1: Onderwijs aan de HAN Deel 2: Regelingen betreffende het onderwijs en de tentamens 2.1 Onderwijs- en examenregeling Instituut voor leraar en school (lerarenopleidingen) 2014-2015 Onderwerp: domein Educatie, OER Bacheloropleiding leraar basisonderwijs Kenmerk: 14/N129/fv Datum: 28 augustus 2014 Onderwijs- en examenregeling voor de Bacheloropleiding leraar basisonderwijs van het Instituut Pabo van de Hogeschool van Arnhem en Nijmegen voor het studiejaar 2014 – 2015 Inhoud: Paragraaf 1 Algemene Bepalingen Paragraaf 2 Aanvullende wettelijke toelatingseisen van de opleiding Paragraaf 3 Opbouw van de opleiding Paragraaf 4 Propedeutische fase Paragraaf 5 Studieadvies propedeutische fase Paragraaf 6 Postpropedeutische fase Paragraaf 7 Tentamens en examens van de opleiding Paragraaf 8 Examencommissie en examinatoren Paragraaf 9 Studieloopbaanbegeleiding Paragraaf 10 Judicium Abeundi Paragraaf 11 Slotbepalingen Bijlagen 9 Opleidingsstatuut HAN Pabo 2014/2015 – deel 1: Onderwijs aan de HAN Paragraaf 1 Algemene Bepalingen Artikel 1.1 Toepasselijkheid van de regeling 1. Deze regeling is de Onderwijs- en examenregeling als bedoeld in artikel 7.13 van de Wet op het Hoger onderwijs en Wetenschappelijk onderzoek (WHW). 2. Deze regeling is van toepassing op het onderwijs, de tentamens en de examens in het studiejaar 2014-2015 van de bacheloropleiding:leraar basisonderwijs, hierna te noemen: de opleiding. 3. Van deze regeling maken onverkort deel uit de aanhangende bijlagen 1 tot en met 11 alsook de concrete passages uit het Opleidingsstatuut waarnaar in deze regeling wordt verwezen. 4. Van onderwijseenheden die zijn gevolgd en tentamens die met goed gevolg zijn afgelegd in voorgaande studiejaren van de opleiding en die nu niet meer als zodanig zijn opgenomen in het curriculum als uitgewerkt in artikel 4.1 en 6.1 en de daarbij behorende bijlagen is in lid 5 van de artikelen 4.1 en 6.1 bepaald of en in hoeverre deze tot het curriculum en examen van deze regeling worden gerekend. 5. Van onderwijseenheden die zijn gevolgd en tentamens die met goed gevolg zijn afgelegd in de door de opleiding verzorgde minoren in voorgaande studiejaren en die nu niet meer als zodanig zijn opgenomen in het minoraanbod als uitgewerkt in artikel 3.4 en de daarbij behorende bijlage is in lid 9 van artikel 3.4 bepaald of en in hoeverre deze tot het programma van het vigerend minoraanbod worden gerekend. 6. Niet van toepassing Artikel 1.2 Begripsbepalingen Voor deze regeling gelden de begripsbepalingen die zijn opgenomen in de begrippenlijst in bijlage 2 van het Opleidingsstatuut van de Opleiding. Artikel 1.3 Doel van de opleiding De student verwerft op hbo-bachelorniveau de kennis, het inzicht en de vaardigheden van een startbekwame beroepsbeoefenaar, op het gebied van leraar basisonderwijs in de opleiding tot leraar basisonderwijs. De eindkwalificaties zoals bedoeld in de eerst volzin, zijn opgenomen in bijlage 11 van deze regeling. Paragraaf 2 Toelating tot de opleiding Artikel 2.1 Vooropleidingseisen en nadere vooropleidingseisen Toelaatbaar tot de opleiding is de bezitter van: a. een havo-diploma b. een vwo-diploma, c. een mbo-diploma middenkaderopleiding of specialistenopleiding hierna te noemen mbo-4. Artikel 2.2 Opheffing deficiënties nadere vooropleidingseisen Niet van toepassing. Artikel 2.3 Vrijstelling van vooropleidingseisen op grond van andere diploma’s en getuigschriften 1. Vrijgesteld van de vooropleidingseis als bedoeld in artikel 2.1 is de bezitter van een van de volgende diploma’s en getuigschriften: a. een getuigschrift van een bacheloropleiding, b. een getuigschrift van een masteropleiding, c. een propedeutisch getuigschrift, d. een getuigschrift dat toegang geeft tot het hoger onderwijs in een land dat het Verdrag inzake de erkenning van kwalificaties betreffende hoger onderwijs in de Europese regio heeft geratificeerd, e. een al dan niet in Nederland afgegeven diploma dat door de minister is aangewezen als ten minste gelijkwaardig aan het havo-diploma of f. een al dan niet in Nederland afgegeven diploma dat bij besluit van de instituutsdirecteur tenminste gelijkwaardig aan een HAVO, VWO of MBO- diploma wordt beschouwd. Ten behoeve van de besluitvorming kan een diplomawaardering bij de NUFFIC worden gevraagd. 10 Opleidingsstatuut HAN Pabo 2014/2015 – deel 1: Onderwijs aan de HAN Bovengenoemde taak betreffende buitenlandse diploma’s is gemandateerd aan het Admissions Office.. 2. Indien het een buiten Nederland afgegeven diploma of getuigschrift betreft dient tevens naar het oordeel van de toelatingscommissie blijk te zijn gegeven van voldoende beheersing van de Nederlandse taal voor het met vrucht kunnen volgen van de opleiding. 3. De instituutsdirecteur neemt het besluit dat op basis van het oordeel als bedoeld in het vorige lid of betrokkene al dan niet kan worden ingeschreven nadat er een positief oordeel als bedoeld in het vorige lid is afgegeven. 4. Niet van toepassing. Artikel 2.4 Vrijstelling van de vooropleidingseis op grond van toelatingsonderzoek 1. Bij besluit van de instituutsdirecteur is vrijgesteld van de vooropleidingseisen als bedoeld in artikel 2.1 degene van 21 jaar en ouder die bij een toelatingsonderzoek naar het oordeel van de commissie toelatingsonderzoek blijk geeft van geschiktheid voor de opleiding en van voldoende beheersing van de Nederlandse taal voor het met vrucht kunnen volgen van de opleiding. 2. Het toelatingsonderzoek bestaat uit toelatingstentamens in de volgende vakken die op het niveau van het havo-examen worden afgenomen en levert de vrijstelling als bedoeld in het vorige lid op indien het toelatingsonderzoek met goed gevolg is afgelegd: - 21+-toets Nederlands (onderdelen: tekstbegrip, samenvatten en werkwoordspelling). - Rekenen: Basale gecijferdheid. - Algemene kennis voor inschatting van HBO- denk- en schrijfniveau aan de hand van actualiteiten. Artikel 2.5 Voldoende beheersing van de Nederlandse taal 1. Aan de eis van voldoende beheersing van de Nederlandse taal als bedoeld in artikel 2.3 lid 2 en in artikel 2.4 lid 1 in het geval betrokkene een andere taal dan het Nederlands als eerste taal voert wordt voldaan door: - het met goed gevolg afleggen van het staatsexamen Nederlands als tweede taal, niveau II, of - het hebben verworven van het Certificaat Nederlands als Vreemde Taal, profiel Taalvaardigheid Hoger Onderwijs, of - het tijdens zijn buitenlandse vooropleiding voor het Nederlandse hoger onderwijs bij de betreffende onderwijsinstelling – met positief resultaat - minstens twee jaar onderwijs in de Nederlandse taal te hebben gevolgd en het vak Nederlandse taal – met positief resultaat - deel uitmaakte van zijn eindexamenresultaat, of - het ten genoegen van de examencommissie aantonen dat hij op een andere dan de hierboven bedoelde wijze(n) de Nederlandse taal in voldoende mate beheerst om het Nederlandstalige onderwijs met vrucht te kunnen volgen. 2. Aan het voldoen aan de eis als bedoeld in het vorige lid dient te zijn voldaan voor het moment van inschrijving Artikel 2.6 Aanvullende eisen Niet van toepassing. Artikel 2.7 Eisen werkkring bij deeltijdopleidingen Niet van toepassing. Artikel 2.8 Numerus fixus Niet van toepassing. Artikel 2.9 Toelating tot versneld traject gericht op studenten met een VWO-diploma. Niet van toepassing, Artikel 2.10 Deelname verplichte studiekeuzecheck 1. Aspirant-studenten die zich uiterlijk op 1 mei voorafgaand aan het desbetreffende studiejaar aanmelden voor 1 of meer bacheloropleidingen of Ad-programma’s hebben recht om deel te nemen aan een studiekeuzecheck. 2. De procedure voor een studiekeuzecheck en de inhoud van een studiekeuzecheck zijn opgenomen in het opleidingsstatuut. 3. Deelname aan de studiekeuzecheck is voor studenten die zich uiterlijk op 1 mei aanmelden vrijwillig. 11 Opleidingsstatuut HAN Pabo 2014/2015 – deel 1: Onderwijs aan de HAN 4. Elke student die zich heeft aangemeld en deel heeft genomen aan de studiekeuzecheck ontvangt een studiekeuzeadvies. Het advies kent drie vormen: positief, negatief of nadere actie noodzakelijk. 5. Bij een negatief studiekeuzeadvies kan de aspirant-student zoals bedoeld in lid 1 van dit artikel, als hij voldoet aan de inschrijvingsvoorwaarden zoals opgenomen in paragraaf 2 van deze regeling, zich inschrijven. 6. Aspirant-studenten die zich na 1 mei voorafgaand aan het desbetreffende studiejaar voor de eerste keer aanmelden voor een bacheloropleiding of Ad-programma, zijn verplicht om deel te nemen aan de studiekeuzecheck van de opleiding. 7. Indien de aspirant-student zoals bedoeld in lid 5 van dit artikel zonder geldige reden en na 1 herhaalde oproep niet deelneemt aan de verplichte studiekeuzecheck dan wordt de inschrijving voor de desbetreffende aspirant-student geweigerd. 8. De aspirant-studenten die zich na 1 mei voorafgaand aan het desbetreffende studiejaar voor een andere bacheloropleiding of Ad-programma aanmelden dan waarvoor ze zich voor 1 mei reeds hadden aangemeld, zijn verplicht om deel te nemen aan de studiekeuzecheck van de opleiding. Lid 6 van dit artikel is ook van toepassing op de aspirant-student zoals bedoeld in de eerste volzin. 9. De bepalingen zoals opgenomen in lid 1 tot en met lid 8 van dit artikel zijn niet van toepassing op: - aspirant-studenten die zich willen inschrijven voor een opleiding waarvoor een selectieprocedure zoals bedoeld in artikel 2.8 van deze regeling, is ingesteld; - aspirant-studenten die vanwege het bezit van een buiten het Koninkrijk Nederland behaald diploma zijn vrijgesteld van de diploma-eisen (in bezit zijn van HAVO, VWO of MBOdiploma); - aspirant-studenten die reeds een Bachelor- of Mastergetuigschrift hebben 10. Indien de aspirant-student aan kan tonen dat hij om legitieme redenen niet kan deelnemen aan de verplichte studiekeuzecheck, wordt in overleg met de instituutsdirecteur bezien of de aspirantstudent alsnog moet deelnemen aan de verplichte studiekeuzecheck. De volgende gronden zijn in ieder geval legitiem om niet deel te nemen aan de verplicht gestelde studiekeuzecheck: a. persoonlijke omstandigheden; b andere onderwijsverplichtingen; 11.De studiekeuzecheck kent de volgende procedure: a. Voor de voltijdopleiding: - Meerdere online vragenlijsten Na het afronden van de Studiekeuzecheck ontvangt de aankomende student een Studiekeuzeadvies. b. Voor de deeltijdopleiding: - Meerdere online vragenlijsten - Een individueel gesprek Na het afronden van beide onderdelen van de Studiekeuzecheck ontvangt de aankomende student een Studiekeuzeadvies Paragraaf 3 Opbouw van de opleiding Artikel 3.1 Vorm van de opleiding 1. De opleiding wordt in de inrichtingsvormen voltijd en deeltijd verzorgd. 2. Niet van toepassing 3. Niet van toepassing. 4. In bijlage 1 en 4 van deze regeling is onder punt 2 (Doelgroep) van de nadere uitwerking van de onderwijseenheden als bedoeld in de leden 2 van de artikelen 4.1 en 6.1 bepaald welke onderwijseenheden ten behoeve van welke inrichtingsvorm worden verzorgd. Artikel 3.2 Indeling en examens van de opleiding 1. De opleiding kent een propedeutische en een postpropedeutische fase. 2. De opleiding kent drie oplopende niveaus van bekwaamheid: kernfasebekwaam, 1 afstudeerfasebekwaam en beroepsbekwaam . 3. De propedeutische fase is het deel van de major dat is gericht op het verkrijgen van inzicht in de inhoud van en de geschiktheid voor de opleiding en het beroep. 4. De postpropedeutische fase is het gedeelte van de opleiding, dat volgt op de propedeutische fase. 1 Onder beroepsbekwaam wordt mede verstaan het niveau van de startbekwame beroepsbeoefenaar. 12 Opleidingsstatuut HAN Pabo 2014/2015 – deel 1: Onderwijs aan de HAN 5. De opleiding kent. afstudeerrichtingen: Jonge kind, Oudere kind en Academische lerarenopleiding primair onderwijs (ALPO). 6. Niet van toepassing 7. In bijlage 1 en 4 van deze regeling is onder punt 2 (Doelgroep) van de nadere uitwerking van de onderwijseenheden en de daarbij behorende tentamens als bedoeld in de leden 2 van de artikelen 4.1 en 6.1 bepaald welke onderwijseenheden ten behoeve van welke fase welk niveau en welke afstudeerrichting worden verzorgd. 8. In bijlage 2 en 5 van deze regeling is onder punt 2 (Doelgroep) van de nadere uitwerking van de integrale toetsen als bedoeld in de leden 4 van de artikelen 4.1 en 6.1 bepaald welke integrale toetsen ten behoeve van welke fase welk niveau en welke afstudeerrichting worden verzorgd. 9. Niet van toepassing 10. Het geheel van de opleiding bestaat uit een major en een minor. De minor is een onderdeel van de postpropedeutische fase. 11. In de opleiding worden de volgende examens afgelegd: a. het propedeutische examen; b. het afsluitend examen oftewel bachelorexamen. Artikel 3.3 Major 1. De major is het deel van de opleiding dat is gericht op het verwerven van de benodigde competenties voor de voorgeschreven beroepstaken van de startbekwame beroepsbeoefenaar op hbo-bachelorniveau. 2. De voorgeschreven beroepstaken voor de startbekwame beroepsbeoefenaar op hbobachelorniveau zijn als zodanig beschreven in bijlage 1 en 4 van deze regeling onder punt 3 (Beroepstaak/beroepstaken) van de gegevens per onderwijseenheid als bedoeld in de leden 2 van de artikelen 4.1 en 6.1. Artikel 3.4 Minor 1. De minor is het deel van de postpropedeutische fase van de opleiding dat is gericht op het verdiepen of verbreden van de benodigde competenties voor de voorgeschreven beroepstaken van de startbekwame beroepsbeoefenaar op hbo-bachelorniveau. 2. De minor is een gecertificeerde HAN minor of een vrije minor. 3. De student die een minor gaat volgen dient hiervoor vooraf toestemming te vragen en te krijgen van de examencommissie. De studieloopbaanbegeleider begeleidt de student bij de aanvraag tot toestemming en adviseert de examencommissie bij de beslissing op aanvraag. 4. Een vrije minor is een minor die een student: a. bij een andere onderwijsinstelling volgt of; b. heeft samengesteld uit onderdelen van minoren of andere onderwijseenheden bij verschillende instituten van de HAN of een andere onderwijsinstelling. 5. De examencommissie beoordeelt ter toestemming of de minor past binnen het beroepsprofiel van de opleiding, niet overlapt met de major, het juiste niveau heeft om verdiepend of verbredend te zijn, of de kwaliteit van de toetsing en beoordeling in de minor voldoende naar de standaard van de opleiding is geborgd en, in geval de vrije minor door de student is samengesteld, of deze bestaat uit een onderling afdoende samenhangend geheel van onderwijseenheden. 6. Toestemming door de examencommissie als bedoeld in de leden 3 en 5 van dit artikel houdt tevens in dat de aan de minor verbonden examinatoren als zodanig zijn aangewezen als examinator van de opleiding. 7. Onverkort het bepaalde in de vorige leden valt de ontwikkeling, verzorging en kwaliteitsborging van de volgende gecertificeerde HAN minoren en de daartoe behorende onderwijseenheden met de daarbij vermelde studielast onder de taakstelling en verantwoordelijkheid van de directie en examencommissie van de opleiding: ste a. Minor Ruimte voor 21 eeuws talent (30 studiepunten) b. Minor Special Educational Needs (30 studiepunten) c. Minor Vernieuwingsonderwijs (3 OWE’s) i. OWE 1 Oriëntatie op vernieuwingsonderwijs (7,5 studiepunten) ii. OWE 2 Verdieping/verbreding op vernieuwingsonderwijs: Praktijkonderzoek op een vernieuwingsschool (15 studiepunten) iii. OWE 3 Ik als onderwijsvernieuwer (7,5 studiepunten) d. Minor VMBO (2 OWE’s) i. OWE 1 Schoolorganisatie, klas en leerling (15 studiepunten) ii. OWE 2 Specialisatie vak- en leergebied (15 studiepunten) 13 Opleidingsstatuut HAN Pabo 2014/2015 – deel 1: Onderwijs aan de HAN 8. 9. e. Minor Kunst en Cultuur (30 studiepunten) f. Minor Leiderschap in het onderwijs (2 OWE’s) i. OWE 1 Denkkracht (15 studiepunten) ii. OWE 2 Daadkracht (15 studiepunten) g. Minor Leren voor het leven (4 OWE’s) i. OWE 1 Religie in een pluriforme samenleving (7,5 studiepunten) ii. OWE 2 Spiritualiteit: begeleiden met hart en ziel (7,5 studiepunten) iii. OWE 3 Filosofie (7,5 studiepunten) iv. OWE 4 Praktijkdeel religie, spiritualiteit of filosofie (7,5 studiepunten) h. Minor Specialist Bewegingsonderwijs groep 3 t/m 8 (30 studiepunten) i. Minor Onderwijs in Internationaal Perspectief (4 OWE’s naar keuze) i. OWE Dutch Culture and Society (7,5 studiepunten) ii. OWE Classroom of Diversity (7,5 studiepunten) iii. OWE Global Understanding (7,5 studiepunten) iv. OWE Voorbereiding ( v. OWE Studiereis Turkije (7,5 studiepunten) vi. OWE Studiereis Marokko (7,5 studiepunten) vii. OWE Exploring the (Far) East: religion, society and arts (7,5 studiepunten) viii. OWE Rethinking education (7,5 studiepunten) ix. OWE Social Responsibility in Education (7,5 studiepunten) x. OWE Global Citizenship (7,5 studiepunten) Bijlage 8 van deze regeling bevat van de minoren bedoeld in het vorige lid de gegevens met betrekking tot het onderwijs en de tentaminering. Artikel 6.1 lid 2 is hierbij van overeenkomstige toepassing. Aan onderwijseenheden als bedoeld in lid 7 en aan daarbij behorende tentamens als uitgewerkt conform lid 8 worden gelijkgesteld de onderwijseenheden en tentamens van de minoren verzorgd door de opleidingen in voorgaande studiejaren die als zodanig zijn opgenomen in bijlage 9 van deze regeling. Artikel 3.5 Studielast, studiepunten en studieduur 1. De studielast van een opleiding en een onderwijseenheid wordt uitgedrukt in studiepunten. 2. Eén studiepunt is gelijk aan 28 uren studielast. 3. De opleiding heeft een studielast van 240 studiepunten. 4. De propedeutische fase van de opleiding, die wordt afgesloten op het niveau van kernfasebekwaam, heeft een studielast van 60 studiepunten. 5. De postpropedeutische fase van de opleiding, omvattende de niveaus van afstudeerfasebekwaam en beroepsbekwaam, heeft een studielast van 180 studiepunten. 6. Het eerste deel van de postpropedeutische fase, de kernfase, dat wordt afgesloten op het niveau van afstudeerfasebekwaam, heeft los van een eventuele minor op dit niveau, een studielast van 90 studiepunten. 7. Het tweede deel van de postpropedeutische fase, de afstudeerfase, dat wordt afgesloten op het niveau van beroepsbekwaam, heeft los van een eventuele minor op dit niveau, een studielast van 60 studiepunten. 8. De major heeft een studielast van 210 studiepunten. 9. De minor, die wordt afgesloten op het niveau van afstudeerbekwaam of beroepsbekwaam, heeft een studielast van 30 studiepunten. 10. Een opleiding is zodanig ingericht dat een student in staat is het aantal studiepunten te behalen waarop de studielast voor een studiejaar is gebaseerd. 11. Een afstudeerrichting wordt afgesloten op het niveau van beroepsbekwaam. Een afstudeerrichting is onderdeel van de major. De afstudeerrichtingen Oudere kind en Jonge kind hebben in het studieprogramma van Pabo Arnhem een studielast van 90 studiepunten. De afstudeerrichtingen Oudere kind en Jonge kind hebben in het studieprogramma van Pabo Groenewoud Nijmegen een studielast van 82,5 studiepunten. De afstudeerrichting ALPO heeft, in het studieprogramma van Pabo Groenewoud Nijmegen een studielast van 150 studiepunten. 11. De regulier geprogrammeerde studieduur van de deeltijdse inrichtingsvorm van de opleiding bedraagt 4 studiejaren. De jaarlijkse studielast van de deeltijdopleiding bedraagt 60 studiepunten. 12. Niet van toepassing. Artikel 3.6 Studielast duale opleiding 14 Opleidingsstatuut HAN Pabo 2014/2015 – deel 1: Onderwijs aan de HAN Niet van toepassing Artikel 3.7 Uitbreiding studielast 1. In afwijking van het bepaalde in artikel 3.5 heeft de student additioneel de mogelijkheid zich te verbreden en/of te verdiepen door meer dan 240 studiepunten voor zijn opleiding te behalen. Dit is mogelijk door: a. een of meer extra minoren te volgen, b. een of meer extra onderwijseenheden te volgen en/of c. een honoursprogramma te volgen. 2. In alle bovengenoemde gevallen dient de student vooraf toestemming te vragen aan en te krijgen van de examencommissie. De examencommissie beoordeelt of de in lid 1 sub a, b of c bedoelde minoren en onderwijseenheden passen binnen het beroepsprofiel van de opleiding, niet overlappen met de opleiding, het juiste niveau hebben om verdiepend of verbredend te zijn, of de kwaliteit van de toetsing en beoordeling voldoende naar de standaard van de opleiding is geborgd en, in geval het een vrije minor betreft die door de student is samengesteld of deze bestaat uit een onderling afdoende samenhangend geheel van onderwijseenheden. 3. Toestemming voor een honoursprogramma als bedoeld in lid 1 sub c. kan slechts worden verleend indien de student voldoet aan de selectiecriteria van het betreffende honoursprogramma. 4. Voor het volgen van een uitbreiding zoals bedoeld in lid 1 kan slechts toestemming worden verleend indien de student geen studievertraging heeft opgelopen en de feitelijke studieduur van de opleiding voor deze student naar verwachting vanwege de uitbreiding met niet meer dan zes maanden de regulier geprogrammeerde studieduur van de opleiding zal overschrijden. Artikel 3.8 Beroepstaken, onderwijseenheden en competenties 1. Een opleiding is een samenhangend geheel van onderwijseenheden. 2. In de opleiding worden beroepstaken geleerd die een startbekwame beroepsbeoefenaar moet kunnen uitvoeren. Een of meer van deze beroepstaken zijn gerelateerd aan onderwijseenheden. 3. De inhoud van een onderwijseenheid richt zich op een aantal samenhangende competenties. 4. Een onderwijseenheid heeft een studielast van 7,5 studiepunten of een veelvoud daarvan. In het belang van de kwaliteit van het onderwijs kan een onderwijseenheid een studielast van 2,5 studiepunten of een veelvoud daarvan omvatten. Daarnaast kunnen er, uitsluitend in het programma zoals dat wordt uitgevoerd inhet ALPO traject, onderwijseenheden zijn met een studielast van 1,5; 3, 4 en 6 studiepunten. Paragraaf 4 Propedeutische fase van de opleiding Artikel 4.1 Samenstelling propedeutische fase 1. De propedeutische fase omvat per inrichtingsvorm als bedoeld in artikel 3.1 lid 1 de volgende onderwijseenheden met de daarbij vermelde studielast: Pabo Arnhem Voltijd / deeltijd Propedeuse Hoofdfase-bekwaam (niveau 1) Semester 1 Lesgeven 1.1 Leren presenteren 7,5 studiepunten Schoolorganisatie 1.1 Werken in het basisonderwijs 7,5 studiepunten Ontwerpen 1.1 de rijke leeromgeving 7,5 studiepunten Begeleiden 1.1 Leren van kinderen 7,5 studiepunten Semester 2 Lesgeven 1.2 Kennis en vaardigheden voor het beroep 7,5 studiepunten Lesgeven 1.3 Lesgeven en leiding nemen 7,5 studiepunten Begeleiden en ontwerpen 1.2 De brede pedagogische taak 7,5 studiepunten Integrale toets propedeuse 7,5 studiepunten Pabo Groenewoud Nijmegen Periode 1 Periode 2 Periode 3 Periode 4 15 Opleidingsstatuut HAN Pabo 2014/2015 – deel 1: Onderwijs aan de HAN Jaar 1 1.1 Leraar worden propedeuse A: Verdiepen in het (leren van het) beroep (7.5 stp) B: Kennis ophalen (7.5 stp) 1.2 Expressie en Communicatie (7.5 stp) 1.3 Kennismaken met kinderen (7.5 stp) 1.4 Verdiepen binnen taal (7.5 stp) 1.5 Verdiepen binnen rekenen (7.5 stp) 1.6 Kinderen onderzoekend laten leren (7.5 stp) 1.7 Leraar worden?! (7.5 stp) 2. Bijlage 1 van deze regeling bevat van alle onderwijseenheden als bedoeld in het vorige lid het overzicht van de volgende gegevens met betrekking tot het onderwijs en de tentaminering: 2. Opleiding 3. Doelgroep 4. Beroepstaak/beroepstaken 5. Centrale beroepstaak 6. Beroepsproducten 7. Studiepunten/studielast 8. Samenhang 9. Ingangseisen m.b.t. tentamens 10. Algemene omschrijving 11. Competenties 12. Beoordelingscriteria 13. Tentaminering 14. Verplichte literatuur 15. Aanbevolen literatuur 16. Software 17. Overig materiaal 18. Activiteiten 19. Werkvormen 20. Les-/Contacturen 21. Onderwijsperiode 22. Maximum aantal deelnemers 3. In de propedeutische fase vindt een maal een integrale toets plaats als bedoeld in artikel 7.1 lid 2. 4. Bijlage 2 van deze regeling bevat van de integrale toetsen van de propedeutische fase het overzicht van de volgende gegevens: 1. Opleiding 2. Doelgroep 3. Beroepstaken 4. (Beroeps)producten 5. Studiepunten en/of samenval met reguliere tentamens 6. Samenhang met andere integrale toetsen en tentamens 7. Ingangseisen 8. Algemene omschrijving 9. Competenties 10. Beoordelingscriteria 11. Integrale toetskenmerken en –vormen 12. Verplicht en aanbevolen materiaal 13. Onderwijsperiode 5. Aan onderwijseenheden als bedoeld in lid 1, aan daarbij behorende tentamens als uitgewerkt conform lid 2 en aan integrale toetsen als uitgewerkt conform lid 4 worden gelijkgesteld de onderwijseenheden, tentamens en integrale toetsen uit voorgaande studiejaren van de opleidingen die als zodanig zijn opgenomen in bijlage 3 van deze regeling. Paragraaf 5 Studieadvies in de propedeutische fase van de opleiding Artikel 5.1 Studieadvies propedeutische fase 1. Uiterlijk aan het einde van diens eerste jaar van inschrijving in de propedeutische fase van de opleiding ontvangt iedere student van de instituutsdirecteur een schriftelijk studieadvies over de voortzetting van zijn studie binnen of buiten de opleiding. 16 Opleidingsstatuut HAN Pabo 2014/2015 – deel 1: Onderwijs aan de HAN 2. Niet van toepassing 3. Onverminderd het bepaalde in lid 1 kan aan de student een studieadvies uitgebracht worden zolang hij het propedeutisch examen nog niet met goed gevolg heeft afgelegd. 4. Het studieadvies als bedoeld in lid 1, 2 en 3 is positief of negatief. Artikel 5.2 Voorlopig studieadvies in het eerste jaar van inschrijving 1. In het eerste jaar van inschrijving voor de propedeutische fase van de opleiding, zo mogelijk vooreerst aan het eind van de vijfde maand van inschrijving en indien nodig volgend op een eerder gegeven studieadvies, ontvangt iedere student met op dat moment dusdanig onvoldoende studieresultaten dat een succesvolle studievoortgang niet waarschijnlijk is van de instituutsdirecteur als waarschuwing schriftelijk een voorlopig negatief studieadvies. 2. Tot het uitbrengen van een voorlopig negatief studieadvies zoals bedoeld in lid 1 wordt overgegaan indien de student: - aan het einde van de tweede onderwijsperiode * niet ten minste 22,5 studiepunten conform het toetsprogramma als volgend uit artikel 4.1 te behalen studiepunten heeft behaald en/of de rekentoets (Wiscat) niet met goed gevolg heeft afgelegd en/of de taaltoets (landelijke CITO-toets) niet met goed gevolg heeft afgelegd; * voor studenten die het ALPO traject volgen: niet ten minste 15 studiepunten conform het toetsprogramma als volgend uit artikel 4.1 te behalen studiepunten heeft behaald en/of de rekentoets (Wiscat) niet met goed gevolg heeft afgelegd en/of de taaltoets (landelijke CITO-toets) niet met goed gevolg heeft afgelegd of - aan het einde van de derde onderwijsperiode niet ten minste 30 studiepunten conform het toetsprogramma als volgend uit artikel 4.1 te behalen studiepunten heeft behaald en/of de rekentoets (Wiscat) niet met goed gevolg heeft afgelegd en/of de taaltoets (landelijke CITO-toets) niet met goed gevolg heeft afgelegd, , of - aan het einde van het eerste jaar van inschrijving niet ten minste 45 van de conform het toetsprogramma als volgend uit artikel 4.1 te behalen studiepunten heeft behaald. 3. Niet van toepassing 4. Tot het uitbrengen van een voorlopig positief studieadvies wordt overgegaan indien de student aan het einde van het eerste jaar van inschrijving voor de propedeutische fase van de opleiding 45 studiepunten of meer conform het toetsprogramma als volgend uit artikel 4.1 heeft behaald en de rekentoets (Wiscat) met goed gevolg heeft afgelegd en de taaltoets (landelijke CITO-toets) met goed gevolg heeft afgelegd, maar nog niet het propedeutisch examen, heeft behaald. Artikel 5.3 Definitief studieadvies in het eerste jaar van inschrijving 1. Tot het uitbrengen van een negatief studieadvies aan het einde van het eerste studiejaar van inschrijving voor de propedeutische fase van de opleiding wordt overgegaan indien de student niet ten minste 45 van de conform het toetsprogramma als volgend uit artikel 4.1 te behalen studiepunten heeft behaald en/of de rekentoets (Wiscat) niet met goed gevolg heeft afgelegd en/of de taaltoets (landelijke CITO-toets) niet met goed gevolg heeft afgelegd, tenzij vanwege inachtneming van de persoonlijke omstandigheden van de student door de instituutsdirecteur, onder door de instituutsdirecteur te stellen voorwaarden, hiervan wordt afgezien. 2. Aan een negatief studieadvies is een bindende afwijzing voor onbepaalde tijd verbonden (het bindend negatief studieadvies) mits het uitbrengen van een voorlopig advies als bedoeld in artikel 5.2 daadwerkelijk en minimaal 40 werkdagen aan het negatief studieadvies is voorafgegaan. Bij het bepalen van de termijn van minimaal 40 werkdagen moet rekening gehouden worden met de onderwijsvrije dagen conform het vigerende HAN-jaarrooster. 3. Niet van toepassing 4. Niet van toepassing. 5. Tot het uitbrengen van een positief studieadvies aan het einde van het eerste jaar van inschrijving voor de propedeutische fase van de opleiding wordt overgegaan indien de student het propedeutisch examen heeft behaald. Artikel 5.4 Voorlopig Studieadvies na het eerste jaar van inschrijving 1. Gaandeweg het tweede jaar van inschrijving voor de propedeutische fase van de opleiding ontvangt iedere student met op enig moment dusdanig onvoldoende studieresultaten dat een succesvolle studievoortgang niet waarschijnlijk is en aan wie nog niet eerder in het betreffende studiejaar een voorlopig negatief advies is uitgebracht van de instituutsdirecteur als waarschuwing schriftelijk een voorlopig negatief studieadvies. 2. Niet van toepassing 17 Opleidingsstatuut HAN Pabo 2014/2015 – deel 1: Onderwijs aan de HAN 3. Tot het uitbrengen van een voorlopig negatief studieadvies als bedoeld in lid 1 wordt overgegaan indien de student niet alle na het eerste jaar van inschrijving resterende op dat moment volgens het toetsprogramma als volgend uit artikel 4.1 te behalen studiepunten vanwege met goed gevolg afgelegde tentamens en integrale toetsen heeft behaald 4. De leden 1, 2 en 3 zijn van overeenkomstige toepassing op studenten die voor een derde jaar voor de propedeutische fase van de opleiding zijn ingeschreven omdat zij nog geen bindend negatief studieadvies kregen. Artikel 5.5 Definitief studieadvies na het eerste jaar van inschrijving 1. Tot het uitbrengen van een negatief studieadvies na het eerste jaar van inschrijving voor de propedeutische fase van de opleiding wordt overgegaan indien de student aan het einde van het tweede jaar van inschrijving voor de propedeutische fase van de opleiding het propedeutisch examen niet heeft gehaald tenzij vanwege inachtneming van de persoonlijke omstandigheden van de student door de instituutsdirecteur, onder door de instituutsdirecteur te stellen voorwaarden, hiervan wordt afgezien. 2. Aan het negatief studieadvies, zoals bedoeld in lid 1 van dit artikel, is een bindende afwijzing voor onbepaalde tijd verbonden (het bindend negatief studieadvies) mits het uitbrengen van een voorlopig advies als bedoeld in artikel 5.2 of 5.4 daadwerkelijk en minimaal 40 werkdagen aan het negatief studieadvies is voorafgegaan. Bij het bepalen van de termijn van minimaal 40 werkdagen moet rekening gehouden worden met de onderwijsvrije dagen conform het vigerende HANjaarrooster. 3. Niet van toepassing 4. Niet van toepassing. 5. De leden 1 tot en met 4 zijn van overeenkomstige toepassing op studenten die voor een derde jaar voor de propedeutische fase van de opleiding zijn ingeschreven omdat zij nog geen bindend negatief studieadvies kregen. 6. Tot het uitbrengen van een positief studieadvies na het eerste jaar van inschrijving voor de propedeutische fase van de opleiding wordt overgegaan indien de student het propedeutisch examen heeft behaald. Artikel 5.6 Persoonlijke omstandigheden 1. Onder persoonlijke omstandigheden als bedoeld in de leden 1 van de artikelen 5.3 en 5.5 wordt uitsluitend verstaan a. ziekte van de student, b. lichamelijke, zintuiglijke of andere functiestoornis van de student, c. zwangerschap van de studente, d. bijzondere familieomstandigheden en e. lidmaatschap van medezeggenschapsraad, deelraad, studentencommissie of opleidingscommissie. f. het lidmaatschap van het bestuur van een studentenorganisatie van enige omvang met volledige rechtsbevoegdheid, dan wel een vergelijkbare organisatie van enige omvang, bij wie de behartiging van het algemeen maatschappelijk belang op de voorgrond staat en die daartoe daadwerkelijk activiteiten ontplooit. 2. Zodra één of meer persoonlijke omstandigheden als bedoeld in het vorige lid zich voordoen, stelt de student zijn studieloopbaanbegeleider onverwijld hiervan in kennis. 3. Indien er sprake is van persoonlijke omstandigheden dan kan de instituutsdirecteur in afwijking van de artikelen 5.3 en 5.5 separate besluiten nemen waarbij in ieder geval wordt besloten binnen welke termijn de student aan de gestelde eisen zoals bedoeld in artikel 5.3 en 5.5 moet voldoen. Artikel 5.7 Het recht gehoord te worden Voordat een negatief studieadvies waaraan een bindende afwijzing voor onbepaalde tijd is verbonden als bedoeld in de leden 2 van de artikelen 5.3 en 5.5 wordt uitgebracht, wordt de betreffende student in de gelegenheid gesteld te worden gehoord. Paragraaf 6 Postpropedeutische fase van de opleiding Artikel 6.1 Samenstelling postpropedeutische fase 1. De postpropedeutische fase van de opleiding omvat per inrichtingsvorm als bedoeld in artikel 3.1 18 Opleidingsstatuut HAN Pabo 2014/2015 – deel 1: Onderwijs aan de HAN lid 1 de volgende onderwijseenheden met de daarbij vermelde studielast: Pabo Arnhem Voltijd / deeltijd Kernfase Afstudeerbekwaam (niveau 2) Semester 1 Lesgeven 2.1 Lvs en onderwijsleermiddelen 7,5 studiepunten Begeleiden 2.1 Leerprocessen begeleiden 7,5 studiepunten Ontwerpen 2.1 Orde binnen boeiend onderwijs 7,5 studiepunten Schoolorganisatie 2.1 onderwijs van eigen makelij 1 7,5 studiepunten Minor Semester 2 Lesgeven 2.2 Leren vanuit de eigen onderwijsbehoefte 7,5 studiepunten Begeleiden 2.2 Begeleiden van gedrag 7,5 studiepunten Semester 3 Begeleiden 2.3 Kunst en cultuureducatie 7,5 studiepunten Ontwerpen 2.2 Autonomie binnen onderwijs 7,5 studiepunten Schoolorganisatie 2.3 onderwijs van eigen Makelij 3 7,5 studiepunten Integrale toets kernfase 7,5 studiepunten Schoolorganisatie 2.2 onderwijs van eigen Makelij 2 7,5 studiepunten 30 studiepunten Ontwerpen 2.3 Actief burgerschap 7,5 studiepunten Afstudeerfase beroepsBekwaam (niveau 3) Pabo Groenewoud Nijmegen: Jaar 2 kernfase Jaar 3 kernfase Jaar 4 afstudeerfase 2. Periode 1 2.1 Ontwikkeling van kinderen in kaart brengen (7.5 stp) Periode 2 2.3 Beschouwen,geloven, vieren (7.5 stp) 2.2 Taal: denken en 2.4 Rekenen: denken werken vanuit leer- en werken vanuit leerlijnen (7.5 stp) lijnen (7.5 stp) 2.8 Lesgeven aan kinderen met specifieke onderwijsbehoeften (15 stp) 2.9 We2.10 Professional zijn in een reldwijs groter geheel bewegen (7.5 stp) met kinderen (7.5 stp) 3.1 3.2 3.3 3.4 Periode 3 Periode 4 2.5 Leren 2.7 Themadoor samen tisch hardop te onderwijs ontdenken (7.5 werpen (7.5 stp) stp) 2.6 Onderwijs afstemmen op ontwikkeling van kinderen (15 stp) Minor (30 stp) Bijlage 4 van deze regeling bevat van alle onderwijseenheden als bedoeld in het vorige lid het overzicht van de volgende gegevens met betrekking tot het onderwijs en de tentaminering: 1. Opleiding 19 Opleidingsstatuut HAN Pabo 2014/2015 – deel 1: Onderwijs aan de HAN 2. Doelgroep 3. Beroepstaak/beroepstaken 4. Centrale beroepstaak 5. Beroepsproducten 6. Studiepunten/studielast 7. Samenhang 8. Ingangseisen m.b.t. tentamens 9. Algemene omschrijving 10. Competenties 11. Beoordelingscriteria 12. Tentaminering 13. Verplichte literatuur 14. Aanbevolen literatuur 15. Software 16. Overig materiaal 17. Activiteiten 18. Werkvormen 19. Les-/Contacturen 20. Onderwijsperiode 21. Maximum aantal deelnemers 3. In de postpropedeutische fase vindt twee maal een integrale toets plaats als bedoeld in artikel 7.1 lid 2 4. Bijlage 5 van deze regeling bevat van de integrale toetsen van de postpropedeutische fase het overzicht van de volgende gegevens: 1. Opleiding 2. Doelgroep 3. Beroepstaken 4. (Beroeps)producten 5. Studiepunten en/of samenval met reguliere tentamens 6. Samenhang met andere integrale toetsen en tentamens 7. Ingangseisen 8. Algemene omschrijving 9. Competenties 10. Beoordelingscriteria 11. Integrale toetskenmerken en –vormen 12. Verplicht en aanbevolen materiaal 13. Onderwijsperiode 5. Aan onderwijseenheden als bedoeld in lid 1, aan daarbij behorende tentamens als uitgewerkt conform lid 2 en aan integrale toetsen als uitgewerkt conform lid 4 worden gelijkgesteld de onderwijseenheden, tentamens en integrale toetsen uit voorgaande studiejaren van de opleidingen die als zodanig zijn opgenomen in Bijlage 6 van deze regeling. 6. Niet van toepassing 7. Voor het nominale voltijds- en deeltijdsprogramma van de opleiding tot leraar basisonderwijs geldt dat de vakinhoudelijke kennis op het terrein van Nederlandse taal en rekenen-wiskunde, waarover de startbekwame docent moet beschikken, is vastgelegd in de kennisbasis die landelijk is overeengekomen. Paragraaf 7 Tentamens, integrale toetsen en examens van de opleiding Artikel 7.1 (Deel)tentamen en integrale (deel)toets 1. Een tentamen is een onderzoek naar de competenties van de student, zijnde de kennis, het inzicht, de vaardigheden en attitude in samenhang met elkaar, die behoren bij een onderwijseenheid. Het tentamen omvat mede de beoordeling van de uitkomsten van dat onderzoek. 2. Een integrale toets is een onderzoek naar de competenties van de student, zijnde de kennis, het inzicht, de vaardigheden en attitude in samenhang met elkaar, die behoren bij het beroepshandelen waarin een of meer beroepstaken een rol spelen. De integrale toets omvat mede de beoordeling van de uitkomsten van dat onderzoek. 20 Opleidingsstatuut HAN Pabo 2014/2015 – deel 1: Onderwijs aan de HAN 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10. 11. 12. 13. 14 15. 16. 17. 18. Aan iedere onderwijseenheid is een tentamen verbonden. Een tentamen kan bestaan uit deeltentamens. Het tentamen is behaald als het met goed gevolg is afgelegd, respectievelijk alle daartoe behorende deeltentamens met goed gevolg zijn afgelegd, tenzij in bijlage 1 en 4 van deze regeling in de beschrijving van de onderwijseenheid waartoe het betreffende tentamen behoort bij punt 12 (Tentaminering) een compensatieregeling is opgenomen met betrekking tot de resultaten van de deeltentamens. Op ieder niveau als bedoeld in artikel 3.2 lid 2 wordt met betrekking tot een of meer beroepstaken een integrale toets afgenomen. Een integrale toets is aan een of meerdere onderwijseenheden verbonden. Een integrale toets kan bestaan uit deeltoetsen. De integrale toets is behaald als deze met goed gevolg is afgelegd, respectievelijk alle daartoe behorende deeltoetsen met goed gevolg zijn afgelegd. Het volledige toetsprogramma van de opleidingen in tentamens en integrale toetsen, is qua inhoud, vorm en samenhang beschreven in de bijlagen 1, 2, 4 en 5 van deze regeling behorende bij de leden 2 en 4 van de artikelen 4.1 en 6.1. In het toetsprogramma als bedoeld in het vorige lid is vastgelegd of en in hoeverre een of meerdere (deel)tentamens als bedoeld in de leden 1 en 3 gelden als een of meerdere integrale (deel)toetsen. De examinator drukt de kwalificatie van een tentamen of een integrale toets uit in een cijfer. Indien een tentamen of integrale toets bestaat uit deeltentamens respectievelijk deeltoetsen kunnen de kwalificaties van deze deeltentamens respectievelijk deeltoetsen zowel worden uitgedrukt in een cijfer als in de kwalificatie ‘voldaan’ of ‘niet voldaan’. De kwalificatie van een tentamen, niet zijnde een deeltentamen, of integrale toets, niet zijnde een deeltoets, wordt uitgedrukt in een van de volgende cijfers: 1, 2, 3, 4, 5, 6, 7, 8, 9 of 10. Een 6 of hoger betekent dat de kandidaat voor het tentamen of voor de integrale toets is geslaagd; een 5 of lager betekent dat de kandidaat voor het tentamen of integrale toets niet is geslaagd. Cijfers met de decimaal …,1; …,2; …,3; …,4 worden tot hele cijfers afgerond naar beneden. Cijfers met de decimaal …,5…,6; …,7; …,8; …9 worden tot hele cijfers afgerond naar boven. Een cijfer voor een deeltentamen of deeltoets wordt niet afgerond tot een heel cijfer, maar tot een cijfer met 1 decimaal. Cijfers met de tweede decimaal …,1 …,2…,3 …,4 worden tot 1 decimaal afgerond naar beneden. Cijfers met de tweede decimaal …,.5…,.6; …,.7; …,.8; …,.9 worden tot 1 decimaal afgerond naar boven. De laatst behaalde kwalificatie voor een (deel)tentamen of een integrale (deel)toets geldt als definitieve kwalificatie. Indien de student een voldoende heeft behaald voor een (deel)tentamen of een integrale (deel)toets, mag hij niet meer deelnemen aan hetzelfde (deel)tentamen of dezelfde integrale (deel)toets. In afwijking van lid 8 en lid 10 kan in de volgende gevallen in plaats van een cijfer de kwalificatie voldaan/niet voldaan worden gegeven: a. indien het gaat om een met goed gevolg afgelegd tentamen betrekking hebbend op een vrije minor behaald bij een buitenlandse onderwijsinstelling waarbij het niet mogelijk is om de daar behaalde kwalificatie om te zetten in een kwalificatie zoals bedoeld in lid 8 en lid 10. b. indien het gaat om een met goed gevolg afgelegd tentamen betrekking hebbend op een vrije minor behaald bij een andere Nederlandse onderwijsinstelling waarbij het niet mogelijk is om de daar behaalde kwalificatie om te zetten in een kwalificatie zoals bedoeld in lid 8 en lid 10. Indien de student het bachelorexamen met genoegen of cum laude kan behalen en dit predicaat op zijn getuigschrift opgenomen wenst te hebben, dan is lid 14 van dit artikel niet van toepassing. De student dient dan een individuele beoordeling welke zal leiden tot een cijfer zoals bedoeld in lid 8 en lid 10 van dit artikel voor het desbetreffende tentamen aan te vragen bij de examencommissie a. Een landelijke digitale kennistoets voor de vakken Nederlandse taal en rekenen-wiskunde maakt vanaf het studiejaar 2013-2014 onderdeel uit van de opleiding tot leraar basisonderwijs. b. Studenten die instromen in het nominale voltijds- en deeltijdsprogramma vanaf studiejaar 2011 moeten voldoen aan de eindtoetsen. c. Een voldoende resultaat voor de landelijke kennistoetsen vormt onderdeel van het afsluitend (bachelor) examen. De geldigheidsduur van de uitslag van de digitale landelijke kennistoets is bepaald op 5 jaar. Studenten kunnen tegen de uitslag van de in lid 16 van dit artikel genoemde toetsen bezwaar maken en beroep aantekenen. Dit kan binnen twee weken nadat de landelijke inzageperiode is afgelopen, bij de examencommissie van de eigen opleiding en verder conform de procedures en reglementen van de HAN. 21 Opleidingsstatuut HAN Pabo 2014/2015 – deel 1: Onderwijs aan de HAN Artikel 7.2 Volgorde (deel)tentamens en integrale (deel)toetsen 1. Voor deelname aan tentamens en integrale toetsen van de postpropedeutische fase geldt als eis het bezit van het propedeutisch getuigschrift van de opleiding van de HAN of van een andere instelling voor hoger onderwijs of het bezit van een door de instituutsdirecteur verleende vrijstelling daarvan. 2. In afwijking van het bepaalde in het vorige lid kan de examencommissie op verzoek van de student toestemming verlenen tot het afleggen van tentamens en integrale toetsen van de postpropedeutische fase nog voordat het propedeutisch examen is behaald. 3. Indien dit in de bijlagen als bedoeld bij de leden 2 van de artikelen 4.1 en 6.1 onder punt 8 (Ingangseisen) van een onderwijseenheid wordt bepaald, is het met goed gevolg afgelegd hebben van een of meer benoemde tentamens en/of integrale toetsen een voorwaarde voor het mogen afleggen van het aan die onderwijseenheid verbonden tentamen. 4. Indien dit in de bijlagen als bedoeld bij de leden 4 van de artikelen 4.1 en 6.1 onder punt 7 (Ingangseisen) van een integrale toets wordt bepaald, is het met goed gevolg afgelegd hebben van een of meer tentamens en/of integrale toetsen een voorwaarde voor het mogen afleggen van de desbetreffende integrale toets. Artikel 7.2a Onderwijseenheden met een aanwezigheidsverplichting 1. Indien dit in de bijlagen als bedoeld in artikel 4.1 lid 2 en artikel 6.1 lid 2 bij de punten 8 (Ingangseisen), 11 (Beoordelingscriteria) en/of 12 (Tentaminering) van een onderwijseenheid wordt bepaald, dient de student deelgenomen te hebben aan (onderdelen van) het onderwijs binnen die onderwijseenheid om toegelaten te kunnen worden tot het afleggen van een (deel)tentamen of een integrale (deel)toets in die onderwijseenheid. 2. De examencommissie kan op verzoek van de student vrijstelling van de in lid 1 bedoelde verplichting verlenen, al dan niet onder oplegging van vervangende eisen. Artikel 7.3 Frequentie van de (deel)tentamens en integrale (deel)toetsen 1. De opleiding stelt de student in de gelegenheid minimaal 1 keer per studiejaar een (deel)tentamen 2 in een onderwijseenheid af te leggen . 2. De opleiding stelt de student in de gelegenheid minimaal 1 keer per studiejaar een integrale 3 (deel)toets af te leggen . 3. In afwijking van het eerste en tweede lid alsook van artikel 7.1 lid 15 kan de examencommissie beslissen dat de student een extra gelegenheid heeft tot het afleggen van een (deel)tentamen of integrale (deel)toets. Daartoe dient de examencommissie tijdig een schriftelijk en met redenen omkleed verzoek van de student te ontvangen. De examencommissie draagt er zorg voor dat de betreffende examinatoren en student tijdig en schriftelijk geïnformeerd worden over haar besluit. Artikel 7.3.a Frequentie van de rekentoets (Wiscat) en de taaltoets (landelijke CITO-toets). 1. De student kan in zijn eerste jaar van inschrijving voor de propedeutische fase drie toetskansen op de rekentoets (Wiscat) benutten en drie toetskansen op de taaltoets (landelijke CITO-toets). 2. Een toetskans welke is benut voorafgaand aan het studiejaar, op grond van een afspraak tussen de HAN en een instelling voor mbo of vo, geldt als één van de drie toetskansen als bedoeld in lid 1 van dit artikel. Artikel 7.3.b Frequentie van de toetsen Oriëntatie op jezelf en de wereld, OJW (Mens en wereld). 1. De student kan in zijn eerste jaar van inschrijving voor de propedeutische fase drie toetskansen op de toets OJW Aardrijkskunde benutten, drie toetskansen op de toets OJW Geschiedenis benutten en drie toetskansen op de toets OJW Natuuronderwijs en techniek benutten. 2. De student kan in zijn tweede jaar van inschrijving voor de propedeutische fase twee toetskansen op de toets OJW Aardrijkskunde benutten, twee toetskansen op de toets OJW Geschiedenis benutten en twee toetskansen op de toets OJW Natuuronderwijs en techniek benutten. Artikel 7.4 Vorm van de (deel)tentamens en integrale (deel)toetsen 1. De (deel)tentamens en integrale (deel)toetsen worden in de vormen afgelegd als bepaald in de bijlagen van deze regeling als bedoeld bij de leden 2 van de artikelen 4.1 en 6.1 onder punt 12 (Tentaminering) en bij de leden 4 van de artikelen 4.1 en 6.1 onder punt 11 (Integrale 2 3 Het aantal gelegenheden is vermeld in bijlagen 1, en 4 Het aantal gelegenheden is vermeld in bijlagen 2, en 5 22 Opleidingsstatuut HAN Pabo 2014/2015 – deel 1: Onderwijs aan de HAN 2. toetskenmerken en -vormen), behoudens de bevoegdheid van de examencommissie in bijzondere gevallen anders te bepalen. De opleiding hanteert de volgende vormen voor (deel)tentamens en integrale (deel)toetsen a. schriftelijk b. mondeling Artikel 7.4a Leerwegonafhankelijke (deel)tentamens en integrale (deel)toetsen 1. De student die op basis van eerder met goed gevolg afgelegde (deel)tentamens of examens in het hoger onderwijs en/of ander bewijs van competentieverwerving onvoldoende bewijs heeft voor het verkrijgen van vrijstellingen voor tentamens maar niettemin beschikt over de competenties voor beroepstaken behorende bij een of meer onderwijseenheden, alsook de student die daar voldoende bewijs voor heeft maar geen regulier tentamen wenst te doen, kan de examencommissie verzoeken om in aanmerking te komen voor leerwegonafhankelijke (deel)tentamens en/of integrale (deel)toetsen. 2. Leerwegonafhankelijke (deel)tentamens en integrale (deel)toetsen kunnen bij de start van de opleiding of tijdens de opleiding worden afgelegd zonder gebruik te hebben gemaakt van de door de opleiding aangeboden onderwijseenheden waaraan deze tentamens regulier verbonden zijn respectievelijk waarin inzicht in samenhang tussen de desbetreffende beroepstaken geleerd wordt. 3. Na beoordeling van het door de student ingediende verzoek als bedoeld in lid 1 en het bijbehorende bewijsmateriaal neemt de examencommissie daartoe een gemotiveerd besluit. Dit besluit deelt zij vervolgens binnen 20 werkdagen na indiening van het verzoek mee aan de betreffende student en de overige direct bij uitvoering van het besluit betrokken medewerkers. 4. In het besluit als bedoeld in het vorige lid worden tevens de examinatoren aangewezen en de toetsvormen bepaald en/of wordt bepaald dat deze (deel)tentamens en/of integrale (deel)toetsen leerwegonafhankelijk volgens het reguliere toetsprogramma worden afgelegd. Artikel 7.5 Het afleggen van (deel)tentamens en integrale (deel)toetsen door studenten met handicap of chronische ziekte. De examencommissie stelt de student met een handicap of chronische ziekte op diens verzoek in de gelegenheid (deel)tentamens en integrale (deel)toetsen af te leggen op een wijze die is aangepast aan zijn functiebeperking(en), een en ander conform wat is bepaald in het instellingsspecifiek deel van het Studentenstatuut. Artikel 7.6 Openbaarheid mondelinge (deel)tentamens en integrale (deel)toetsen 1. Mondelinge (deel)tentamens en integrale (deel)toetsen zijn in beginsel openbaar. 2. De examencommissie kan in bijzondere gevallen de openbaarheid begrenzen of niet toestaan. Artikel 7.7 Bekendmaking uitslag tentamen en uitslag integrale toets 1. De uitslag van een mondeling (deel)tentamen of een mondelinge integrale (deel)toets wordt zo spoedig mogelijk bekend gemaakt aan de student, doch uiterlijk de volgende werkdag. 2. De examinator stelt de uitslag van een niet mondeling afgenomen (deel)tentamen of een niet mondeling afgenomen integrale (deel)toets vast en draagt zorg voor de invoering in het studentinformatiesysteem va de HAN binnen 15 werkdagen na de dag waarop het (deel)tentamen of de integrale (deel)toets is afgelegd. 3. Op verzoek van de student deelt de examinator hem de uitslag van het (deel)tentamen of de uitslag van de integrale (deel)toets schriftelijk mee. 4. In afwijking van bovenstaande ontvangt de opleiding 5 werkweken na afloop van een toetsperiode een cijferlijst van 10voordeleraar over behaalde studieresultaten van landelijke kennisbasisteoetsen. 10voordeleraar hanteert voor het bepalen van wat werkweken en vakantieweken zijn het schoolvakantieoverzicht zoals dat jaarlijks wordt gepubliceerd op de website van de rijksoverheid: http://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/schoolvakanties/schoolvakanties-2014-2015 Artikel 7.8 Inzagerecht De student kan binnen 20 werkdagen na de datum waarop hem de uitslag van het schriftelijke (deel)tentamen, respectievelijk de schriftelijke integrale (deel)toets bekend is gemaakt, inzage krijgen in zijn beoordeeld werk, vragen en opdrachten en de normen aan de hand waarvan de beoordeling 23 Opleidingsstatuut HAN Pabo 2014/2015 – deel 1: Onderwijs aan de HAN heeft plaatsgevonden. Nadat de uitslag van een landelijke kennisbasistoets is bekend gemaakt aan de studenten is er op de website www.10voordeleraar.nl een aanmeldprocedure beschikbaar voor studenten die hun toets willen inzien. De inzage vindt plaats op een locatie die door 10voordeleraar wordt vastgesteld. Artikel 7.9 Vrijstelling van (deel)tentamens en integrale (deel) toetsen 1. De student die op basis van eerder met goed gevolg afgelegde (deel)tentamens of examens in het hoger onderwijs en/of ander bewijs van competentieverwerving aantoonbaar de competenties voor beroepstaken behorende bij een of meer onderwijseenheden beheerst, kan de examencommissie een verzoek doen tot verlening van vrijstelling van het afleggen van een of meerdere (deel)tentamens en/of integrale (deel)toetsen betrekking hebbend op de onderwijseenheid of onderwijseenheden waarin deze competenties en beroepstaken geleerd worden. 2. Na beoordeling van het door de student ingediende verzoek en het bijbehorende bewijsmateriaal neemt de examencommissie daartoe een gemotiveerd besluit. Dit besluit deelt zij vervolgens binnen 20 werkdagen na indiening van het verzoek mee aan de betreffende student en overige direct bij het besluit betrokken medewerkers. 3. De gronden voor het besluit tot het verlenen van vrijstelling kunnen zijn gelegen in eerder afgelegde tentamens of examens in het hoger onderwijs, in officiële rapportages Erkenning Verworven Competenties (EVC) en in overige in en buiten het onderwijs opgedane kennis en vaardigheden. Bij de beoordeling van het verzoek als bedoeld in lid 1 hanteert de examencommissie de beoordelingscriteria die volgen uit en zijn vastgelegd in bijlage 1 en 4 van deze regeling bij de punten 3 (Beroepstaak/beroepstaken), 4 (Centrale beroepstaak), 5 (Beroepsproducten), 10 (Competenties), 11 (Beoordelingscriteria) en 12 (Tentaminering) en in bijlage 2 en 5 van deze regeling bij de punten 3 (Beroepstaken), 4 (Beroepsproducten), 9 (Competenties), 10 (Beoordelingscriteria) en 11 (Integrale toetskenmerken en -vormen) van de gegevens van de onderwijseenheden als bedoeld in de artikelen 4.1 en 6.1 ten behoeve van de (deel)tentamens respectievelijk integrale (deel)toetsen in de met betrekking tot de aangevraagde vrijstelling van belang zijnde onderwijseenheden. 4. De examencommissie kan met goed gevolg afgelegde tentamens of getuigschriften van andere opleidingen, officiële rapportages Erkenning Verworven Competenties (EVC) en competentiemetingen afgenomen onder de eigen verantwoordelijkheid alsook welomschreven werkervaring gemotiveerd aanwijzen als grond voor één of meer vrijstellingen. De tweede volzin uit het vorige lid is hierbij van overeenkomstige toepassing. 5. Vrijstellingen op basis van aanwijzingsbesluiten als bedoeld in het vorige lid leiden tot verkorte programma’s voor specifieke doelgroepen als opgenomen in bijlage 7. 6. Besluiten genomen door de examencommissie als in lid 4 gelden voor één studiejaar. Deze besluiten worden jaarlijks herzien. 7. De kwalificatie van een (deel)tentamen of integrale (deel)toets waarvan vrijstelling is verleend, wordt uitgedrukt als ‘vrijstelling’ en niet als een cijfer van beoordeling zoals bedoeld in artikel 7.1. Artikel 7.10 Het propedeutisch examen 1. Het propedeutisch examen is gehaald indien: - alle tentamens en de integrale toets met betrekking tot de onderwijseenheden uit de propedeutische fase als bedoeld in artikel 4.1 en, - de rekentoets (Wiscat) en taaltoets (landelijke CITO-toets) en, - de toetsen Mens en Wereld, te weten de toets OJW Aardrijkskunde, de toets OJW Geschiedenis en de toets OJW Natuuronderwijs en techniek, naar het oordeel van de examencommissie met goed gevolg zijn afgelegd. 2. Onder het met goed gevolg afleggen van een tentamen of integrale toets in de zin van het vorige lid wordt zowel het met de kwalificatie 6 of hoger zijn beoordeeld als het hebben verkregen van een vrijstelling begrepen. 3. Het propedeutisch examen is cum laude gehaald indien alle tentamens en de integrale toets m.b.t. de onderwijseenheden uit de propedeutische fase als bedoeld in artikel 4.1 met de kwalificatie 8 of hoger zijn beoordeeld en er voor niet meer dan 30 studiepunten aan vrijstellingen hiervan zijn verleend. Bij de bepaling van het predicaat cum laude worden de additionele tentamens als bedoeld in artikel 3.7 niet meegenomen. Artikel 7.11 Het afsluitend examen oftewel bachelorexamen 24 Opleidingsstatuut HAN Pabo 2014/2015 – deel 1: Onderwijs aan de HAN - - - - Het afsluitend examen oftewel bachelorexamen is gehaald indien alle tentamens en integrale toetsen met betrekking tot de onderwijseenheden uit de postpropedeutische fase als bedoeld in artikel 6.1 en de landelijke kennistoetsen als bedoeld in artikel 6.1 lid 6 en 7.1 lid 14 naar het oordeel van de examencommissie met goed gevolg zijn afgelegd. Onder het met goed gevolg afleggen van een tentamen of integrale toets in de zin van het vorige lid wordt zowel het met de kwalificatie 6 of hoger zijn beoordeeld, het met de kwalificatie voldaan zijn beoordeeld indien artikel 7.1 lid 14 van toepassing is, als het hebben verkregen van een vrijstelling begrepen. Het afsluitend examen oftewel bachelorexamen is met genoegen gehaald indien alle tentamens en integrale toetsen uit de postpropedeutische fase als bedoeld in artikel 6.1 inclusief de minor met de kwalificatie 7 of hoger zijn beoordeeld en er voor niet meer dan 75 studiepunten aan vrijstellingen hiervan zijn verleend. Bij de bepaling van het predicaat met genoegen worden de additionele tentamens als bedoeld in artikel 3.7 niet meegenomen. Het afsluitend examen oftewel bachelorexamen is cum laude gehaald indien alle tentamens en integrale toetsen uit de postpropedeutische fase als bedoeld in artikel 6.1 inclusief de minor met de kwalificatie 8 of hoger zijn beoordeeld en er voor niet meer dan 75 studiepunten aan vrijstellingen hiervoor zijn verleend. Bij de bepaling van het predicaat cum laude worden de additionele tentamens als bedoeld in artikel 3.7 niet meegenomen Artikel 7.11 a Externe toezichthouder 1. Voor elke opleiding of groep van opleidingen wordt één of meerdere externe toezichthouders benoemd. 2. Een extern toezichthouder heeft tot taak zich een oordeel te vormen over c.q. toezicht te houden op de kwaliteit van het examen. 3. De taken, competenties en positie van de externe toezichthouders zijn nader uitgewerkt in de door de faculteitsdirecteur vastgelegde regeling externe toezichthouders. Artikel 7.12 Resultatenoverzicht, bewijsstukken, getuigschriften en verklaringen 1. Binnen 15 werkdagen na een tentamen of integrale toets, kan de student via het studentinformatiesysteem van de HAN een cijferlijst waarin het resultaat van dit tentamen of deze integrale toets is opgenomen inzien en printen. Deze uitdraai geldt binnen de HAN als officieel bewijsstuk. Indien de student dit wenst, kan hij van de examinator(en) een ondertekend tentamenbriefje uitgereikt krijgen. 2. Op het bewijsstuk als bedoeld in het vorige lid staan de behaalde kwalificaties met betrekking tot de tentamens en integrale toetsen, de daarbij behorende onderwijseenheden en beroepstaken en de daarmee corresponderende studiepunten conform de artikelen 4.1 en 6.1 en de daarbij behorende bijlagen vermeld. 3. Als bewijs dat het examen met goed gevolg is afgelegd wordt door de examencommissie, nadat de insituutsdirecteur heeft verklaard dat aan de procedurele eisen voor afgifte is voldaan, een getuigschrift uitgereikt. 4. De student die aanspraak heeft op uitreiking van een getuigschrift, kan de examencommissie verzoeken nog niet daartoe over te gaan. 5. Een verzoek zoals bedoeld in lid 4 wordt slechts ingewilligd indien: - De student op grond van artikel 3.7 toestemming heeft gekregen een of meer extra minoren en/of een of meer extra onderwijseenheden te volgen. b. de student het verzoek indient gedurende het lopende studiejaar. Verzoeken voor opschorting van het uitreiken van een getuigschrift waarbij de termijn van opschorting betrekking heeft op een nieuw studiejaar, worden niet toegekend tenzij er sprake is van een situatie als bedoeld onder sub a. 6. Degene die geslaagd is voor het afsluitend examen krijgt een Engelstalig diplomasupplement uitgereikt. 7. Degene die meer dan een tentamen of integrale toets met goed gevolg heeft afgelegd en aan wie geen getuigschrift als bedoeld in het derde lid kan worden uitgereikt, ontvangt desgevraagd een door de examencommissie af te geven verklaring waarin in elk geval de tentamens en/of integrale toetsen die door hem met goed gevolg zijn afgelegd, de beoordelingskwalificaties en studiepunten zijn vermeld. Indien het tentamens of integrale toetsen met betrekking tot additioneel onderwijs als bedoeld in artikel 3.7 lid 1 betreffen, worden eveneens de daarmee corresponderende onderwijseenheden vermeld. 25 Opleidingsstatuut HAN Pabo 2014/2015 – deel 1: Onderwijs aan de HAN Artikel 7.13 Graad 1. De examencommissie, hiertoe gemandateerd door het College van Bestuur, verleent bij vaststellingsbesluit dat de kandidaat is geslaagd voor het afsluitend examen van de bacheloropleiding als bedoeld in lid 1 van de artikelen 7.10 en 7.11 aan de geslaagde de graad Bachelor of Education. 2. De verleende graad wordt op het getuigschrift van het afsluitend examen vermeld. 3. Niet van toepassing Paragraaf 7a Schakelprogramma’s Artikel 7a.1 Ondersteuning en omvang schakelprogramma’s Niet vantoepassing. Paragraaf 8 Examencommissie en examinatoren Artikel 8.1 Examencommissie 1. De faculteitsdirectie stelt, op basis van een gedelegeerde bevoegdheid van het instellingsbestuur, voor elke opleiding of groep van opleidingen een examencommissie in. Er is een examencommissie voor de opleiding tot leraar basisonderwijs van het instituut Pabo. 2. De examinatoren en de leden van de examencommissie hebben voldoende deskundigheid en hebben de basisscholing die wordt aangeboden door de HAN Academy of een vergelijkbare training gevolgd. 3. De examencommissie is het orgaan dat op objectieve en deskundige wijze vaststelt of een student voldoet aan de voorwaarden die dit reglement stelt ten aanzien van kennis, inzicht en vaardigheden, zijnde de eindkwalificaties, die nodig zijn voor het verkrijgen van een graad. 4. De examencommissie blijft volledig verantwoordelijk voor eventueel door haar gemandateerde taken en/of bevoegdheden. 5. De examencommissie draagt er zorg voor dat door haar genomen mandaatbesluiten schriftelijk worden vastgelegd en worden opgenomen in een reglement examencommissie.. Een kopie van de mandaatverlening wordt naar de (faculteits)controller verzonden. Artikel 8.2 Taken en bevoegdheden examencommissie Naast de taak zoals omschreven in artikel 8.1 lid 2, heeft de examencommissie de volgende taken en bevoegdheden: 1. Het borgen van de kwaliteit van tentamens, integrale toetsen en examens en het vaststellen van nadere (uitvoerings)regels ter zake. 2. Het vaststellen van richtlijnen en aanwijzingen binnen het kader van de OER om de uitslag van tentamens, integrale toetsen en examens te beoordelen en de uitslag vast te stellen, inclusief het vaststellen van nadere (uitvoerings)regels ter zake. 3. Bij het vaststellen van richtlijnen en aanwijzingen zoals bedoeld in lid 2 wordt gewerkt met 4 protocollen voor het beoordelen van werkstukken die aansluiten bij de landelijke eisen . 4. Het aanwijzen van examinatoren ten behoeve van het afnemen van tentamens en integrale toetsen en het vaststellen van de uitslag daarvan. 5. Het beëindigen van de aanwijzing als examinator. 6. Het vaststellen van nadere regels in verband met mogelijke fraude van een (aankomend) student of extraneus en de in dat verband te nemen maatregelen. 7. Het doen van voorstellen aan het College van Bestuur om de inschrijving van een student te beëindigen bij ernstige fraude. 8. Het adviseren van het College van Bestuur in verband met beëindigen van de opleiding van de student als gevolg van zijn gedraging in relatie tot toekomstige beroepsuitoefening. 9. Het, voor zover dat tot haar bevoegdheden behoort, beslissen op bezwaarschriften ingediend door studenten, conform het Studentenstatuut. 10. Het beslissen bij verdenking van een door een student gepleegde onregelmatigheid en het zonodig treffen van maatregelen ter zake, een en ander conform het reglement examencommissie zoals dat is vastgesteld door de examencommissie. 11. Het beslissen op vrijstellingsverzoeken van studenten en groepen van studenten en het vaststellen van nadere (uitvoerings)regels ter zake. 12. Het beslissen op het verzoek van een student om een vrije minor te volgen. 13. Het beslissen op het verzoek van een student tot een extra gelegenheid voor tot het afleggen van 4 De landelijke eisen zijn nog niet bekend. 26 Opleidingsstatuut HAN Pabo 2014/2015 – deel 1: Onderwijs aan de HAN een tentamen of integrale toets. 14. Het beslissen op het verzoek van de student voor het afleggen van een leerwegonafhankelijk tentamen. 15. Het beslissen dat een student tentamens en integrale toetsen van het afsluitend examen kan afleggen, voordat het propedeutisch examen met goed gevolg is afgelegd. 16. Het beslissen dat een student tentamens en integrale toetsen in een andere vorm moet afleggen als bepaald in de bijlagen van deze regeling, als bedoeld bij de leden 2 van de artikelen 4.1 en 6.1 onder punt 12 en bij de leden 4 van de artikelen 4.1 en 6.1 onder punt 11. 17. Studenten met een lichamelijke of zintuiglijke functiebeperking in de gelegenheid stellen op een aangepaste wijze tentamens en integrale toetsen af te leggen. 18. Het beslissen op een verzoek van een student om een mondeling tentamen of een mondelinge integrale toets niet openbaar te laten zijn. 19. Het uitreiken van bewijsstukken en verklaringen. 20. Het mede vorm geven aan het examenbeleid van de opleiding of groep van opleidingen. 21. Het adviseren van de faculteitsdirectie en de instituutsdirectie over de OER. 22. Het uitreiken van een getuigschrift ten bewijze dat een examen met goed gevolg is afgelegd, nadat door het instellingbestuur is verklaard dat aan de procedurele eisen voor afgifte is voldaan. Deze eisen zijn: de student dient voor het verlenen van de graad ingeschreven te staan bij de HAN; het collegegeld dient betaald te zijn; in het studentinformatiesysteem van de HAN is definitief en formeel vastgelegd dat alle tentamens met goed gevolg zijn afgelegd. 23. Het beslissen op het verzoek van de student om de uitreiking van het getuigschrift op te schorten. 24. Het desgevraagd - aan degene die meer dan één tentamen of integrale toets met goed gevolg heeft afgelegd en aan wie geen getuigschrift als bedoeld in artikel 7.11 lid 2 WHW kan worden uitgereikt - verstrekken van een verklaring waarin in elk geval de tentamens en/of integrale toetsen zijn vermeld die met goed gevolg zijn afgelegd. 25. Het uitreiken van een getuigschrift bekwaamheidsonderzoek als bewijs dat het bekwaamheidsonderzoek met goed gevolg is afgesloten in het kader van de zij-instroom in het beroep van leraar en docent. Artikel 8.3 Samenstelling examencommissie 1. De examencommissie bestaat uit ten minste drie leden, waaronder een voorzitter en een secretaris. Van deze leden is er: a. tenminste één als docent verbonden aan de opleiding of aan een van de opleidingen die tot de groep van opleidingen behoort waarvoor de examencommissie is ingesteld en b. tenminste één belast met toegepast onderzoek bij/voor de opleiding of bij/voor een of meer van de opleidingen die tot de groep van opleidingen behoren waarvoor de examencommissie is ingesteld of tenminste één competent met betrekking tot toegepast onderzoek relevant voor de opleiding of voor een of meer van de opleidingen die tot de groep van opleidingen behoren waarvoor de examencommissie is ingesteld. c. tenminste één lid afkomstig van buiten de desbetreffende opleiding of een van de opleidingen die tot de groep van opleidingen behoort. 2. De examencommissie kan in zijn werkzaamheden worden ondersteund door een ambtelijk secretaris. 3. De examencommissie kan, voor aangelegenheden de dagelijkse gang van zaken van één of meer opleidingen betreffende, een dagelijkse commissie (DC) instellen. Deze commissie bestaat uit de voorzitter van de examencommissie en een ander lid van deze opleiding(en) en wordt voor zover die functie wordt ingesteld - ondersteund door de ambtelijk secretaris. De dagelijkse commissie is, op basis van een algemeen mandaat, bevoegd om de lopende zaken betreffende deze opleiding(en)te regelen. Ingeval in voorkomende situaties de DC niet tot besluitvorming komt, zal op zo kort mogelijke termijn de situatie aan de examencommissie ter besluitvorming worden voorgelegd. Artikel 8.4 Benoeming, schorsing, beëindiging en zittingsduur van de leden van de examencommissie 1. De faculteitsdirectie benoemt, op basis van een gedelegeerde bevoegdheid van het instellingsbestuur en op voordracht van de instituutsdirectie, de leden van de examencommissie waaronder de voorzitter, de secretaris, de plaatsvervangend voorzitter en de plaatsvervangend secretaris. Een en ander met inachtneming van artikel 8.3. 2. De faculteitsdirectie draagt er zorg voor dat de examencommissie zodanig is samengesteld dat deskundigheid geborgd is op de volgende terreinen: 27 Opleidingsstatuut HAN Pabo 2014/2015 – deel 1: Onderwijs aan de HAN a. relevante wettelijke kaders (WHW) en overige relevante regelingen; b. kennis van het te bereiken eindniveau van de opleiding(en) en het traject dat daarnaar leidt (curriculum); c. kwaliteitsborging en –beleid met betrekking tot examens en toetsen (gelet op rol examencommissie bij accreditatie); d. methodologisch-technische aspecten van toetsen (zoals toetsconstructie, validiteit, betrouwbaarheid, transparantie en efficiëntie); e. toegepast onderzoek bij betreffende opleiding(en). 3. Ten behoeve van de voordracht en de benoeming van de leden van de examencommissie wordt een profielschets gehanteerd. In deze profielschets zijn eisen/criteria m.b.t. de vereiste competenties geformuleerd. 4. Ter bevordering van de onafhankelijkheid van de examencommissie kunnen faculteitsdirecteuren, instituutsdirecteuren, onderwijsmanagers, coördinatoren, docenten belast met de taak van curriculumvoorzitter, opleidingscoördinator, of personen die financiële verantwoordelijkheid dragen binnen de instelling geen deel uitmaken van de examencommissie(s) van de opleiding(en) waar(in) ze werkzaam zijn. 5. Indien het gelet op de schaalgrootte van de opleiding of groep van opleidingen niet goed mogelijk is om in voldoende mate competente leden van de examencommissie te benoemen kan de faculteitsdirectie – op verzoek van de instituutsdirectie - toestaan dat een docent belast met de taak van curriculumvoorzitter of opleidingscoördinator toch deel kan uitmaken van de examencommissie(s) van de opleiding(en) waar(in) deze werkzaam is, echter nooit in de functie van (plaatsvervangend) voorzitter. De faculteitsdirecteur bespreekt met betrokkene expliciet het belang van de onafhankelijkheid van zijn rol van als lid van de examencommissie. 6. De faculteitsdirectie kan een ambtelijk secretaris, en eventueel een plaatsvervangend ambtelijk secretaris, aan de examencommissie toevoegen. 7. De benoeming van de leden van de examencommissie geschiedt voor een periode van één jaar. 8. Leden zijn opnieuw benoembaar. 9. Alvorens tot (her)benoeming van een lid over te gaan, hoort de faculteitsdirectie de leden van de desbetreffende examencommissie. Hierbij worden de in lid 2 en 3 van dit artikel bedoelde deskundigheidseisen/-criteria expliciet betrokken. 10. Het niet naar behoren vervullen van de taken van de examencommissie kan niet leiden tot het ontslag door de faculteitsdirectie van de leden van de examencommissie. De faculteitsdirectie kan in dat geval wel ingrijpen door een of meer leden van de examencommissie te schorsen of de benoeming als lid van de examencommissie te beëindigen. 11. Beëindiging van de benoeming van de leden van de examencommissie door de faculteitsdirectie vindt plaats: a. Na het verstrijken van de benoemingsperiode, tenzij er sprake is van herbenoeming zoals bedoeld in lid 8. b. Tussentijds op eigen verzoek, waarbij in overleg met de faculteitsdirectie een redelijke termijn wordt gehanteerd. c. Tussentijds bij besluit van de faculteitsdirectie. Dit besluit wordt schriftelijk meegedeeld. Daarbij geeft de faculteitsdirectie aan wat de reden van het besluit is en per welke datum de beëindiging van de benoeming ingaat. Artikel 8.5 Gezamenlijk overleg faculteitsdirectie, examencommissies en instituutsdirecties 1. De faculteitsdirectie overlegt minimaal twee keer per studiejaar (gezamenlijk) ten minste met alle voorzitters van de examencommissies van de betreffende faculteit en de betrokken instituutsdirecties. 2. De agenda van het gezamenlijk overleg wordt – in overleg met de voorzitters van de examencommissies en de instituutsdirecties - bepaald door de faculteitsdirectie. Met dien verstande dat in ieder geval de jaarlijkse rapportage van de examencommissie geagendeerd wordt. 3. De faculteitsdirectie draagt er zorg voor dat een vastgesteld verslag van het gezamenlijk overleg ter informatie wordt gestuurd naar de betreffende examencommissies en instituutsdirecties en ter beschikking wordt gesteld aan overige belangstellenden. Artikel 8.6 Jaarlijkse rapportage examencommissie en faculteitsdirectie 1. De examencommissie legt jaarlijks - door middel van een schriftelijke rapportage in de maand november, - verantwoording af aan de faculteitsdirectie over haar beleidsvoering. 2. Uitgaande van de wettelijke taken van de examencommissie komen daarbij in ieder geval de volgende onderwerpen in aanmerking voor opname in de rapportage: 28 Opleidingsstatuut HAN Pabo 2014/2015 – deel 1: Onderwijs aan de HAN 3. 4. 5. 6. a. Vaststellen of studenten aan het eindniveau van de opleiding voldoen (uitreiking getuigschriften) b. Aanwijzing examinatoren (deskundigheid van de examinatoren vaststellen en borgen) c. Het borgen van de kwaliteit van de tentamens en examens (toetsbeleid) d. Het vaststellen van richtlijnen om de uitslag van tentamens te beoordelen en vast te stellen (beoordelingsnorm) e. Klachtenbehandeling f. Behandeling bezwaren (aantal beslissingen op bezwaar) g. Uitspraken college van beroep voor de examens (voor zover betrekking hebbend op de examencommissie) h. Vrijstellingen en evc’s i. Beoordeling van programma’s op maat van individuele studenten j. Fraude bij tentamens (aantal gevallen, genomen maatregelen) k. Betrokkenheid bij accreditaties l. Samenstelling van de examencommissie (nieuwe benoemingen en beëindigingen van lidmaatschap) m. Hantering profielschetsen n. Gevolgde deskundigheidsbevordering door leden o. De vastlegging van de besluiten van de examencommissie p. Hantering Handreiking examencommissies De betrokken instituutsdirectie(s) ontvangt (ontvangen) de rapportage van de examencommissie in afschrift. De faculteitsdirectie rapporteert jaarlijks in de maand december schriftelijk aan het College van Bestuur over de gang van zaken met betrekking tot de examencommissie. Daarbij wordt de rapportage zoals bedoeld in lid 1 voorzien van zijn reactie op onder meer de daarin opgenomen aandachts- en verbeterpunten, ook in relatie tot de vorige (jaar)rapportage. Voorts rapporteert hij over zijn rol bij het benoemingsbeleid (o.a. borging van deskundigheid, onafhankelijkheid en profiel) en de wijze waarop hij invulling heeft gegeven aan het beleid betreffende de inzet van externe deskundigen en zijn reactie op de wijze waarop de examencommissie functioneert volgens de instituutsdirecteur. De instituutsdirectie ziet toe op een goed functioneren van de examencommissie en rapporteert hierover aan de faculteitsdirectie. De instituutsdirectie houdt de R&O-gesprekken met de leden van de examencommissie en de examinatoren. De faculteitsdirectie kan op basis van de hierboven bij lid 1 bedoelde rapportage bepalen dat zij de instituutsdirectie aanwijzingen geeft voor het R&O-gesprek of het R&O gesprek zelf houdt. De bij lid 4 en 5 van dit artikel bedoelde rapportages maken (ook) deel uit van de managementsrapportages en –gesprekken. Artikel 8.7 Faciliteiten 1. Faculteits- en instituutsdirectie stellen de examencommissie voldoende faciliteiten ter beschikking. 2. In concreto impliceren deze faciliteiten het volgende: a. Jaarlijks stelt het CvB een normering vast voor het aantal uren dat op (studie)jaarbasis beschikbaar is voor de leden van een examencommissie en een ambtelijk secretaris. b. Voor de externe deskundigen die zijn benoemd tot lid van de examencommissie of aangewezen zijn als examinator wordt een richtlijn t.b.v. een HAN-brede financiële vergoeding vastgesteld. c. Met inachtneming van artikel 8.1 lid 4 en 5 kan de examencommissie in overleg met de faculteitsdirectie een of meer deskundigen op een of meer van de in artikel 8.4 lid 2 genoemde terreinen inschakelen. d. De examencommissie kan in overleg met de instituutsdirectie beschikken over vergaderruimte, mogelijkheden tot reproductie/distributie van vergaderstukken en restauratieve voorzieningen. e. Er is een HAN-breed aanbod van deskundigheidsbevordering in de vorm van onder meer workshops. Het aanbod wordt jaarlijks vastgesteld door het College van Bestuur (na schriftelijk advies van het “Netwerk Examencommissies HAN”). f. Er is een jaarlijks te actualiseren “Handboek examencommissies HAN” met relevante informatie: formats, voorbeeldbrieven e.d. g. Er is een “Vraagpunt Examencommissies HAN” met een eigen e-mailadres. Dit vraagpunt draagt er zorg voor dat - door een voorzitter en/of (ambtelijk) secretaris van een examencommissie - voorgelegde vragen zo spoedig mogelijk (integraal) beantwoord worden door ter zake 29 Opleidingsstatuut HAN Pabo 2014/2015 – deel 1: Onderwijs aan de HAN deskundigen. h. Er is een (HAN-breed) “Netwerk Examencommissies HAN” waarvan voorzitters en/of (ambtelijk) secretarissen van examencommissies - op vrijwillige basis - deel uit maken. In onderling overleg bepalen de deelnemers de doelstelling(en), organisatie en werkwijze van het netwerk. Op verzoek van de voorzitter van het netwerk dragen de betrokken faculteitsdirecteuren zorg voor een passende facilitering van het netwerk. Artikel 8.8 Bescherming Het College van Bestuur, de faculteitsdirectie en de instituutsdirectie dragen er zorg voor dat de leden van de examencommissie, de leden van de dagelijkse commissie en de ambtelijk secretaris - uit hoofde van hun lidmaatschap van, c.q. werkzaamheden voor, de examencommissie – niet worden benadeeld in hun positie met betrekking tot de hogeschool. Paragraaf 9 Studieloopbaanbegeleiding Artikel 9.1 Doel van de studieloopbaanbegeleiding Met de studieloopbaanbegeleiding wordt beoogd studenten te begeleiden bij een resultaatgerichte studieloopbaan. Het dragen van de verantwoordelijkheid door de student voor het eigen leerproces is hierbij een essentieel leerdoel en uitgangspunt. Artikel 9.2 Structuur en opzet studieloopbaanbegeleiding 1. Studieloopbaanbegeleiding vindt zowel plaats in groepen van studenten als met de student individueel. 2. Een groep studenten als bedoeld in lid 1 wordt begeleid door een team van docenten. 3. Elke student wordt individueel begeleid door een van de in lid 2 bedoelde docenten. 4. Het programma van de studieloopbaanbegeleiding is nader uitgewerkt in het opleidingsstatuut, in beroepstaken en in op Scholar geplaatste informatie Artikel 9.3 Portfolio Niet van toepassing. Artikel 9.4 Persoonlijk ontwikkelingsplan Niet van toepassing. Artikel 9.5 Studiecontract Niet van toepassing. Paragraaf 10 Judicium Abeundi Artikel 10.1 Blijk van ongeschiktheid 1. Het College van Bestuur kan in bijzondere gevallen na advies van de examencommissie en na zorgvuldige afweging van de betrokken belangen besluiten dat een student wordt afgewezen voor onbepaalde tijd en zijn inschrijving op grond daarvan beëindigen dan wel weigeren, als die student door zijn gedragingen of uitlatingen blijk heeft gegeven van ongeschiktheid voor de uitoefening van een of meer beroepen waartoe de door hem gevolgde opleiding hem opleidt/zal opleiden, dan wel voor de praktische voorbereiding op de beroepsuitoefening. 2. Indien de student bedoeld in lid 1 is ingeschreven voor een andere opleiding en daarbinnen het onderwijs volgt van een afstudeerrichting die overeenkomt met, of gelet op de praktische voorbereiding op de beroepsuitoefening verwant is aan de opleiding waarvoor hij is afgewezen, kan de student het recht op het volgen van onderwijs en het afleggen van tentamens in die afstudeerrichting of andere onderdelen van die opleiding tevens worden ontzegd. Artikel 10.2 Procedure voor de afwijzing en beëindiging van inschrijving wegens blijk van ongeschiktheid 1. De bevoegdheid tot het besluiten tot de weigering of beëindiging van de inschrijving als bedoeld in artikel 10.1 lid 1 komt toe aan het College van Bestuur. 2. Aan een besluit als bedoeld in artikel 10.1 lid 1 gaat een advies van de examencommissie vooraf. 30 Opleidingsstatuut HAN Pabo 2014/2015 – deel 1: Onderwijs aan de HAN 3. Dit advies is mogelijk op eigen initiatief van de examencommissie of op basis van een melding van ernstig laakbare gedragingen of uitlatingen van een student tijdens diens opleiding die zijn geconstateerd door een opleider, docent of examinator. 4. Het advies wordt op schrift gesteld en is met redenen omkleed. 5. Het College van Bestuur beslist pas tot een afwijzing als bedoeld in artikel 10.1 lid 1 indien aannemelijk is geworden dat de student door zijn gedraging(en) en/of uitlating(en) blijk heeft gegeven van ongeschiktheid voor de uitoefening van een of meer beroepen waartoe de opleiding hem opleidt/zal opleiden, dan wel voor de praktische voorbereiding op die beroepsuitoefening, na een zorgvuldige belangenafweging van alle omstandigheden van het geval. 6. Voordat tot afwijzing als bedoeld in artikel 10.1 lid 1 wordt besloten, wordt de betreffende student in de gelegenheid gesteld te worden gehoord. 7. Het besluit tot afwijzing wordt schriftelijk genomen en is met redenen omkleed. 8. Het besluit is voorzien van de rechtsmiddelenclausule dat tegen een besluit tot afwijzing bezwaar openstaat bij de geschillenadviescommissie. 9. Hangende het onderzoek naar een mogelijke afwijzing van de student en/of hangende het bezwaar, kan het College van Bestuur besluiten, zulks al dan niet op advies van de examencommissie, tot het opleggen van een tijdelijke ordemaatregel, indien de omstandigheden van het geval deze ordemaatregel rechtvaardigen. 10. Na een besluit op grond van artikel 10.1 lid 1 wordt de inschrijving van de betreffende student beëindigd met ingang van de eerste van de maand volgend op de maand waarin het besluit is genomen. 11. Indien de inschrijving van een student is beëindigd op grond van het besluit tot afwijzing als bedoeld in artikel 10.1 lid 1, kan de betreffende (ex-)student niet opnieuw ingeschreven worden voor de opleiding of een aanverwante opleiding zoals bedoeld in artikel 10.1 lid 2, waarvoor hij is afgewezen, tenzij hij ten genoegen van de faculteitsdirectie heeft aangetoond dat hij niet langer ongeschikt is. Paragraaf 11 Slotbepalingen Artikel 11.1 Onvoorziene omstandigheden In gevallen waarin deze regeling niet voorziet beslist de instituutsdirecteur of, zo het geval tot de bevoegdheden van de examencommissie moet worden gerekend, de voorzitter van de examencommissie. De beslissing wordt zo spoedig mogelijk meegedeeld aan de belanghebbenden bij de beslissing. Artikel 11.2 Vaststelling Deze regeling is vastgesteld door de faculteitsdirecteur van de faculteit Educatie op 28 augustus 2014, na verkregen instemming van de Faculteitsraad Educatie op 27 augustus 2014 Artikel 11.3 Inwerkingtreding Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 september 2014 en is geldig tot en met 31 augustus 2015. 31 Opleidingsstatuut HAN Pabo 2014/2015 – deel 1: Onderwijs aan de HAN Bijlagen Bijlage 1 Bijlage conform artikel 4.1 lid 2 Gegevens onderwijseenheden propedeutische fase Bijlage 2 Bijlage conform artikel 4.1 lid 4 Gegevens Integrale Toetsen propedeutische fase Bijlage 3 Bijlage conform artikel 4.1 lid 5 Opsomming van aan huidige onderwijseenheden, tentamens en integrale toetsen van de propedeutische fase gelijkgestelde oude onderwijseenheden, tentamens en integrale toetsen Bijlage 4 Bijlage conform artikel 6.1 lid 2 Gegevens onderwijseenheden postpropedeutische fase Bijlage 5 Bijlage conform artikel 6.1 lid 4 Gegevens Integrale Toetsen postpropedeutische fase Bijlage 6 Bijlage conform artikel 6.1 lid 5 Opsomming van aan huidige onderwijseenheden, tentamens en integrale toetsen van de postpropedeutische fase gelijkgestelde oude onderwijseenheden, tentamens en integrale toetsen. Bijlage 7 Bijlage conform artikel 7.9 lid 5 Overzicht verkorte programma’s op basis van vrijstellingen voor welomschreven doelgroepen Bijlage 8 Bijlage conform artikel 3.4 lid 8 Gegevens onderwijseenheden door de opleiding verzorgde HAN gecertificeerde minoren Bijlage 9 Bijlage conform artikel 3.4 lid 9 Opsomming van aan huidige onderwijseenheden en tentamens van de door de opleiding verzorgde minoren gelijkgestelde oude onderwijseenheden en tentamens. Bijlage 10 Bijlage conform artikel 3.2 lid 6 Opsomming van de onderwijseenheden binnen de bacheloropleiding die na het behalen van de Adgraad nog behaald moeten worden om de bachelorgraad te verkrijgen Niet van toepassing. Bijlage 11 Bijlage conform artikel 1.3 Opsomming van de eindkwalificaties welke de student dient te verwerven om het HBO-Bachelor graad te behalen 32 Opleidingsstatuut HAN Pabo 2014/2015 – deel 1: Onderwijs aan de HAN 2.2 Reglement examencommissie 2014-2015 voor de examencommissie van het Instituut voor Leraar en School (ILS) Reglement examencommissies Faculteit Educatie 2014-2015 voor de examencommissie van het Instituut Pabo Preambule De reglementen voor de examencommissies bij de HAN zijn in tweeën te verdelen. 1. In de onderwijs- en examenregeling (OER) 2014-2015 is een aantal bepalingen opgenomen met betrekking tot examencommissie en examinatoren” (paragraaf 8). Waar relevant wordt in voorliggend reglement naar (artikelen uit) deze paragraaf verwezen. 2. In het onderhavige reglement examencommissies Faculteit Educatie (FE) 2014-2015 is eveneens een aantal bepalingen opgenomen met betrekking tot de examencommissies van de FE. 3. Krachtens de WHW wordt de OER vastgesteld door het instellingsbestuur en het reglement examencommissies door de examencommissie. PARAGRAAF 1. ALGEMENE BEPALINGEN Artikel 1.1 Begripsbepalingen Voor dit reglement gelden de definities en bepalingen die zijn opgenomen in de begrippenlijst van het opleidingsstatuut (bijlage van het opleidingsstatuut). Artikel 1.2 Status, toepasselijkheid en wijziging van het reglement 1. Dit reglement bevat regels over taken en bevoegdheden van de examencommissies van het en maatregelen die zij in dit verband kan nemen, alsmede regels over de uitvoering ervan. 2. Het reglement is van toepassing op tentamens, respectievelijk integrale toetsen en examens van de Bachelor-opleidingen van het Instituut Pabo: a. Opleiding tot Leraar basisonderwijs 3. Wijzigingen van dit reglement worden door de examencommissie bij afzonderlijk besluit vastgesteld. PARAGRAAF 2. STATUS, SAMENSTELLING, WERKWIJZE EN VERGADERINGEN Artikel 2.1 Status, taken en bevoegdheden van de examencommissie 1. Status, taken en bevoegdheden van de examencommissie zijn geregeld in de artikelen 8.1 en 8.2 van de OER 2014-2015. Dit artikel (2.1) van het reglement examencommissies bevat aanvullende bepalingen. 2. Door derden aan de examencommissie gemandateerde taken zijn opgenomen in een overzicht dat als bijlage 3 aan dit reglement is toegevoegd. 3. Door de examencommissie kunnen aan perso(o)n(en) / orga(a)n(en) een of meer taken worden gemandateerd. De gemandateerde taken worden vastgelegd in aparte mandaatbesluiten. Een overzicht van de verleende mandaten is opgenomen in bijlage 3 bij dit reglement. 4. De verantwoordelijkheden en taakstelling van de examencommissie betreffende de minor van de opleiding zijn niet overdraagbaar, tenzij het een HAN gecertificeerde minor betreft. Als er geen twijfel is over de leerbronnen en de minor komt uit het gecertificeerde aanbod van de HAN, is de goedkeuring door de examencommissie gemandateerd aan de studieloopbaanbegeleider. 5. De examencommissie draagt er zorg voor dat regelmatig aan haar schriftelijk gerapporteerd wordt betreffende de voortgang van door haar gemandateerde taken en/of bevoegdheden. Artikel 2.2 Samenstelling en werkwijze examencommissie 1. De samenstelling van de examencommissie is geregeld in art. 8.3 van de OER 2014-2015. Dit artikel (2.2) van het reglement examencommissies bevat aanvullende bepalingen. 2. Examinatoren en overige betrokkenen kunnen zo nodig door de examencommissie worden gehoord en verstrekken de commissie de gevraagde inlichtingen en/of adviezen. 3. Examinatoren moeten desgevraagd de examencommissie kunnen voorzien van materiaal aan de hand waarvan de toetskwaliteit en de beoordelingswijze en –resultaten beoordeeld kunnen worden (zoals: leerdoelen, toetsplan, toetsmatrijs, een antwoordmodel, beoordelingsschema, beoordelingscriteria bij opdrachten, het tentamen en/of de opdracht(en) zelf, de tentamenresultaten en een analyse daarvan). 33 Opleidingsstatuut HAN Pabo 2014/2015 – deel 1: Onderwijs aan de HAN 4. Desgewenst worden deskundigen van buiten de HAN als adviseur door de examencommissie gehoord. 5. Over de jaarlijkse rapportage van de examencommissie, de faciliteiten van de examencommissie en de rechtsbescherming van de leden de examencommissie zijn bepalingen opgenomen in resp. art. 8.6, 8.7 en 8.8 van de OER 2014-2015. De examencommissie dient bij haar verslaglegging uit te gaan van de “HANdreiking t.b.v. jaarlijks(e) rapportage examencommissies”. Artikel 2.3 Vergaderingen examencommissie 1. De examencommissie vergadert ten minste 4 maal per jaar. 2. De data van de vergaderingen van de examencommissie worden zodanig gepland dat zij aansluiten bij de planningscyclus van de opleiding(en) en de faculteit. 3. De examencommissie beslist bij gewone meerderheid van uitgebrachte stemmen. 4. Indien bij stemming de stemmen staken, beslist de stem van de voorzitter. 5. Bij gelegenheid van de eerstvolgende vergadering bekrachtigt de examencommissie formeel de beslissingen de dagelijkse gang van zaken betreffende, die de dagelijkse commissie op basis van haar algemeen mandaat tussentijds heeft genomen; evenals eventuele andere beslissingen die op basis van gemandateerde taken/bevoegdheden zijn genomen. 6. De secretaris van de examencommissie draagt er zorg voor dat van elke vergadering een verslag wordt gemaakt. Het conceptverslag wordt binnen tien werkdagen aan de leden van de examencommissie toegezonden. Het verslag wordt de eerstkomende vergadering van de examencommissie vastgesteld. Onderdeel van het verslag is een besluitenlijst. 7. De secretaris van de examencommissie draagt er zorg voor dat de faculteitsdirectie, de instituutsdirectie en de overige leden van de examencommissie tijdig een exemplaar van het vastgestelde verslag via Scholar kunnen inzien. 8. De secretaris van de examencommissie draagt er zorg voor dat vastgestelde, geanonimiseerde, vergaderverslagen digitaal kunnen worden ingezien door docenten van de betrokken opleiding(en). PARAGRAAF 3 KWALITEITSBEWAKING EXAMENS EN TENTAMENS Artikel 3.1 Het borgen van de kwaliteit van tentamens 1. De examencommissie borgt de kwaliteit van de tentamens en de examens. De examencommissie wordt op haar verzoek daartoe door de examinatoren in het bezit gesteld van relevant materiaal. 2. De examencommissie zal daar waar nodig aanwijzingen ter verbetering doen. 3. Voor het waarborgen van de validiteit, betrouwbaarheid, uitvoerbaarheid en transparantie van de toetsing is een toetsbeleidsplan opgesteld. Artikel 3.2 Richtlijnen en aanwijzingen t.b.v. de beoordeling van tentamens 1. De beoordeling van tentamens geschiedt door de examencommissie, of door examinatoren aangewezen door de examencommissie. 2. De examinatoren, dan wel de examencommissie, beoordelen de tentamens aan de hand van de in de OER opgenomen criteria en door de examencommissie vastgestelde normen. Artikel 3.3 Tegengaan van oneigenlijke toekenning of onthouding van studiepunten De examencommissie gaat oneigenlijke toekenning van studiepunten of onthouding ervan door examinatoren tegen. Artikel 3.4 Procedure(s) bij het bepalen (door de examencommissie) of een kandidaat geslaagd is voor een examen Ten behoeve van het besluit of een kandidaat al dan niet geslaagd is voor het examen hanteert de examencommissie de richtlijnen zoals deze in de OER zijn opgenomen. Artikel 3.5 Het bevorderen van de deskundigheid van examinatoren 1. De examencommissie bevordert dat de examinatoren voldoende deskundig zijn. 2. Zij houdt daarvoor een lijst bij van alle examinatoren met hun specifieke deskundigheden en stelt minimumeisen vast met betrekking tot de deskundigheden. 3. De examencommissie verzoekt de instituutsdirectie waar nodig maatregelen te treffen om de deskundigheid van examinatoren te bevorderen. 4. De examencommissie kan de aanwijzing van een examinator intrekken, wanneer deze niet aan de deskundigheidseisen voldoet. 34 Opleidingsstatuut HAN Pabo 2014/2015 – deel 1: Onderwijs aan de HAN Artikel 3.6 Externe validering van examenkwaliteit De examencommissie draagt zorg voor externe validering van de examenkwaliteit door het bevorderen van: opleidings-/instituutsoverstijgende tentaminering; het hanteren van een gezamenlijk protocol t.b.v. de beoordeling van eindwerkstukken; de inzet van externe deskundigen bij het opstellen van tentamens en beoordelingsprocedures; de inzet van externe deskundigen bij het beoordelen van tentamenresultaten; het scholen en certificeren van docenten die bij tentaminering betrokken zijn. PARAGRAAF 4: AANWIJZEN VAN EXAMINATOREN Artikel 4.1 Aanwijzen van examinatoren 1. De examencommissie kan docenten belast met onderwijs in een opleiding, deskundigen van buiten de opleiding en/of beroepsbeoefenaren van buiten de opleiding aanwijzen als examinator van de (deel)tentamens en (deel)integrale toetsen uit deze opleiding in de bijbehorende onderwijseenheid/-eenheden wanneer zij voldoen aan de eisen gesteld in artikel 4.2 van dit reglement. 2. Examinatoren zijn belast met het afnemen van (deel)tentamens en (deel)integrale toetsen en het vaststellen van de uitslag ervan. Artikel 4.2 Profielschets voor examinatoren 1. Examinatoren zijn deskundig in een of meer te leren beroepstaken, of delen daarvan en beschikken over onderwijskundige kennis en vaardigheden wat betreft opstellen van tentamens, en/of het vaststellen van beoordeelwijze en –norm, en/of het organiseren van tentamens en/of het kunnen analyseren van de tentamenresultaten op basis van richtlijnen en criteria voor betrouwbare, valide en transparante tentaminering en beoordeling. 2. De examencommissie verzoekt de instituutsdirectie waar nodig maatregelen tot deskundigheidsbevordering van examinatoren te treffen. PARAGRAAF 5: TENTAMENS, VRIJSTELLINGEN EN LEERWEGONAFHANKELIJKE TENTAMENS/TOETSEN Artikel 5.1 OER als kaderstellend document 1. In de OER 2014-2015 zijn in paragraaf 7 kaderstellende bepalingen vastgelegd met betrekking tot de taken en bevoegdheden van de examencommissie op het gebied van (deel)tentamens, vrijstellingen en leerwegonafhankelijke (deel)tentamens/(deel)toetsen. 2. De in deze paragraaf (5) opgenomen artikelen zijn een nadere precisering van en/of aanvulling op deze OER-bepalingen. Artikel 5.2 Tentamenfaciliteiten ten behoeve van studenten met een functiebeperking 1. Een student met een functiebeperking kan desgewenst bij de examencommissie een verzoek indienen maatregelen te treffen voor één of meer bijzondere tentamenvoorzieningen. 2. De studieloopbaanbegeleider ondersteunt de student bij zijn aanvraag, adviseert de examencommissie over deze aanvraag, draagt zorg voor de communicatie over en realisatie van de te treffen maatregelen en ziet er op toe dat de met de examencommissie overeengekomen extra bijzondere voorzieningen effectief worden uitgevoerd. 3. De examencommissie verhoudt zich in deze tot het HAN-beleid betreffendestuderen met een functiebeperking. Artikel 5.3 Toestemming om zonder propedeutisch getuigschrift tentamens af te leggen in de postpropedeutische fase De examencommissie kan een ingeschreven student die niet in het bezit is van het propedeutisch getuigschrift van de betreffende opleiding – op diens schriftelijk verzoek – schriftelijk toestemming verlenen om tentamens af te leggen in de postpropedeutische fase van die opleiding. Art. 5.4. Vrijstellingen van tentamens en integrale toetsen en verzoeken en registratie voldaan van deeltentamens en deelintegrale toetsen Art. 5.4.1. Het aanvragen van een vrijstelling van tentamens en integrale toetsen a. De student dient zijn verzoek rechtstreeks schriftelijk in bij de examencommissie (OER art. 7.9 leden 1,3,6). 35 Opleidingsstatuut HAN Pabo 2014/2015 – deel 1: Onderwijs aan de HAN b. Het verzoek, inclusief het bijbehorende bewijsmateriaal, dient tenminste 30 werkdagen voor de tentamenperiode of voor een standalone gepland tentamen te zijn ontvangen door de examencommissie. c. Bij de beoordeling van het verzoek hanteert de examencommissie de beoordelingscriteria die voor deze onderwijseenheid zijn vastgesteld (OER art. 7.9 lid 3). Hierbij in aanmerking nemend de gronden die in de OER zijn opgenomen voor het verstrekken van vrijstellingen. De examencommissie kan zich laten adviseren door de vakgroep of vakdocent, dan wel een externe deskundige. d. De examencommissie beslist binnen 20 werkdagen over het ingediende verzoek en deelt dit gemotiveerd schriftelijk mee aan de student en de betreffende vakgroep en /of docent en / of slb’er (“vrijstelling voor ---- toegewezen” of “vrijstelling voor ---- afgewezen”). e. Indien de vrijstelling is verleend zorgt de examencommissie voor registratie van de verleende vrijstelling in het studentinformatiesysteem HAN-SIS dan wel Alluris. Art. 5.4.2. Het aanvragen van vrijstellingen van tentamens en van integrale toetsen, met het doel verderop in te stromen in de opleiding en de studieduur te bekorten. Twee varianten. Variant 1: De student is in het bezit van een officiële EVC-rapportage en schrijft zich in. De student wendt zich na inschrijving tot de examencommissie met de EVC-rapportage. De student verzoekt de examencommissie om vrijstelling voor het afleggen van het (de) tentamen(s) betrekking hebbend op de onderwijseenheid (onderwijseenheden) waarin de competenties uit de EVCrapportage centraal staan. Variant 2: De belangstellende is niet in het bezit van een officiële EVC-rapportage en meldt zich bij de opleiding (bijv. telefonisch of op een open dag) met het verzoek, gezien opgedane ervaring en/of eerder gevolgde opleiding(en) de opleiding waarvoor hij belangstelling heeft verkort te doen. De belangstellende wordt voorgelegd te kiezen uit de volgende twee mogelijkheden, waarbij de ene koerst op zekerheid en de andere op waarschijnlijkheid. * De zekerheid De belangstellende wordt voorgesteld een competentiemeting te ondergaan voordat hij zich inschrijft. Aan deze procedure zijn kosten verbonden die ten laste komen van de kandidaat. Hiertoe sluit de belangstellende een afzonderlijke overeenkomst met de opleiding van de HAN. Er kan geen sprake kan zijn van restitutie van deze kosten na daadwerkelijke inschrijving bij een bachelor opleiding van de HAN. Op basis van de uitkomsten weet hij waarvoor hij vrijstellingen krijgt welke hij na inschrijving als student op grond van artikel 7.9.3 van de OER door de examencommissie kan laten registreren als vrijstelling. Zie verder onder art. 3.4.2.1. (7.9.3. 1ste zin: De gronden voor het besluit tot het verlenen van vrijstelling kunnen zijn gelegen in eerder afgelegde tentamens of examens in het hoger onderwijs, in officiële rapportages Erkenning Verworven Competenties (EVC) en in overige in en buiten het onderwijs opgedane kennis en ervaring.) * de waarschijnlijkheid: De belangstellende wordt tijdens een, kort, voorlichtend gesprek, gezien de door hem getoonde informatie, aangegeven dat, de kans al dan niet (zeer) reëel is, dat er een mogelijkheid is dat hij al dan niet in aanmerking komt voor vrijstellingen. Ook kan een inschatting worden gegeven op welk niveau / in welk studiejaar de belangstellende kan instromen in de opleiding. Echter, hierover kan geen zekerheid worden gegeven. De zekerheid kan wel gegeven worden nadat de student zich heeft ingeschreven en de vraag om vrijstellingen gemotiveerd met een porfolio bij de examencommissie indient die vervolgens beslist over het wel of niet te verlenen van vrijstellingen. Zie verder onder art. 5.4.2.1. Een tussenweg tussen de beschreven waarschijnlijkheid en zekerheid is er niet. De hogeschool (examencommissie) kan niet besluiten nemen ten aanzien van niet-ingeschrevenen en een competentiemeting kan alleen tegen betaling. Dit is bepaald in de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW). Het is een hogeschool niet toegestaan onbetaald activiteiten ten behoeve van belangstellenden voor een studie te gaan verrichten die betrekking hebben op onderwijs, tentaminering en examinering. Artikel 5.4.2.1. De procedure bij het verzoek de opleiding verkort te doen: a. De examencommissie dient de EVC-rapportage van de kandidaat met het verzoek om vrijstellingen te laten registreren of het portfolio met het verzoek om vrijstellingen te verkrijgen binnen 1 week na aanvang van het studiejaar te hebben ontvangen. (OER art. 7.9., leden 1,2,3,7). 36 Opleidingsstatuut HAN Pabo 2014/2015 – deel 1: Onderwijs aan de HAN b. Bij de beoordeling van het verzoek hanteert de examencommissie de beoordelingscriteria die voor deze onderwijseenheden zijn vastgesteld (OER art. 7.9 lid 3). De examencommissie kan zich laten adviseren door de vakgroepen en/of vakdocenten, dan wel externe deskundigen. c. De examencommissie beslist binnen 20 werkdagen over het ingediende verzoek. De examencommissie deelt dit besluit gemotiveerd en schriftelijk mee aan de student (“vrijstellingen voor ---- toegewezen” of “vrijstellingen voor ------ afgewezen”). d. Indien de vrijstellingen zijn verleend zorgt de examencommissie voor registratie van de verleende vrijstellingen in het studentinformatiesysteem HAN-SIS dan wel Alluris. Artikel 5.5. De procedure bij het verzoek tot een leerwegonafhankelijk tentamen (OER 7.4a). a. De student dient zijn verzoek rechtstreeks schriftelijk in bij de examencommissie (OER art. 7.4a lid 1). b. Het verzoek, inclusief het bijbehorende bewijsmateriaal, dient tenminste 30 werkdagen voor de periode waarin de leerweg wordt uitgevoerd te zijn ontvangen door de examencommissie. c. Bij de beoordeling van het verzoek hanteert de examencommissie als beoordelingscriterium de gerede kans die de student heeft het tentamen voor deze onderwijseenheid met een voldoende resultaat te kunnen afsluiten zonder de bijbehorende leerweg te hebben gevolgd. De examencommissie kan zich laten adviseren door de vakgroep of vakdocent, dan wel een externe deskundige. d. De examencommissie beslist binnen 20 werkdagen over het ingediende verzoek en deelt dit gemotiveerd schriftelijk mee aan de student en de betreffende vakgroep en /of docent en / slb’er (“deelname aan het tentamen van de owe ------- zonder de bijbehorende leerweg te hebben gevolgd is toegestaan” of deelname aan het tentamen van de owe ------- zonder de bijbehorende leerweg te hebben gevolgd is niet toegestaan “). PARAGRAAF 6 ONREGELMATIGHEID EN FRAUDE BIJ TENTAMENS Artikel 6.1 Definitie van onregelmatigheid en fraude 1. Onder onregelmatigheid wordt verstaan elk handelen of nalaten in een situatie waarvan de betrokkene door middel van een of meer ongeoorloofde activiteiten of ongeoorloofd nalaten bewust of onbewust een onjuiste indruk wekt van zijn kennis, inzicht en vaardigheden c.q. competentiebeheersing. Onder de definitie van onregelmatigheid wordt onder andere ook fraude begrepen. 2. Onder fraude wordt verstaan elk handelen (waaronder het plegen van plagiaat), of nalaten, waarvan betrokkene wist of behoorde te weten, dat dit handelen of nalaten het op de juiste wijze vormen van een oordeel over iemands kennis, inzicht en vaardigheden geheel of gedeeltelijk onmogelijk maakt. 3. Onder onregelmatigheid wordt in ieder geval begrepen: a) het als eigen werk opnemen in het portfolio en /of als eigen werk presenteren c.q. inleveren van werk (zoals scriptie, werkstuk, opdracht, tentamenuitwerking) dat geheel of gedeeltelijk is overgenomen en/of door de student samen met een of meer andere(n) is gemaakt; b) het laten uitlekken van tentamenvragen en/of –antwoorden voorafgaand of tijdens het tentamen; c) het op enige wijze verlenen van hulp of steun aan een medestudent als gevolg waarvan een onjuiste indruk van het kennen en kunnen van de student wordt gewekt; d) het hulp of steun zoeken en/of verkrijgen van een medestudent als gevolg waarvan een onjuiste indruk van het kennen en kunnen van de medestudent wordt gewekt; e) het binnen handbereik hebben van niet-toegestane hulpmiddelen tijdens het tentamen; f) het tijdens de tentaminering gebruiken van toegestane hulpmiddelen waarin niet toegestane informatie en/of toevoegingen voorkomen (bijgeschreven, op losse blaadjes, digitaal of anderszins); g) het zonder uitdrukkelijke toestemming verlaten van de tentamenlocatie en/of daarin terug te keren tijdens het tentamen; h) het verlaten van de tentamenlocatie met de uitwerking van een opdracht, ook wanneer deze uitwerking vervolgens wordt aangeboden aan de surveillant of diens plaatsvervanger; i) het aanbrengen van wijzigingen in de ter inzage gelegde uitwerkingen van tentamens, respectievelijk integrale toetsen; j) het maken van een tentamen onder de naam van een ander, dan wel dit laten doen; k) het overtreden van regels voor inzage in beoordeeld tentamenwerk; l) al die zaken of voorvallen die als zodanig door de voorzitter van de examencommissie worden benoemd. 37 Opleidingsstatuut HAN Pabo 2014/2015 – deel 1: Onderwijs aan de HAN Artikel 6.2 Inbeslagname bewijsmateriaal De examencommissie, en diegenen die namens haar aanwezig zijn bij het tentamen/de toets, zijn bevoegd tot inbeslagname van enig materiaal dat kan dienen als bewijs van de onregelmatigheid of fraude. Nadat de beslissing van de examencommissie als bedoeld in artikel 6.6, onherroepelijk is geworden, retourneert de examencommissie het materiaal onverwijld aan de student. Artikel 6.3 Maatregelen bij onregelmatigheid, waaronder begrepen fraude, 1. Indien een student zich ten aanzien van enig deel van het tentamen aan enige onregelmatigheid waaronder begrepen fraude heeft schuldig gemaakt, kan de examencommissie een of meer van de volgende maatregelen treffen: a) schriftelijke waarschuwing; b) schriftelijke berisping; c) het onthouden van het getuigschrift aan de student (indien de onregelmatigheid/fraude eerst na afloop van een tentaminering wordt ontdekt); d) bepalen dat het getuigschrift slechts kan worden uitgereikt na een hernieuwde tentaminering op een door de examencommissie te bepalen wijze, datum en tijd (indien de onregelmatigheid eerst na afloop van een tentaminering wordt ontdekt); e) intrekking van het getuigschrift nadat deze is uitgereikt (indien de onregelmatigheid eerst na afloop van het uitreiken van het getuigschrift wordt ontdekt). 2. Bij fraude en andere onregelmatigheden, kan de examencommissie besluiten tot ontzegging van deelname aan één of meer (deel)tentamens en/of integrale (deel)toetsen voor de termijn van ten hoogste 1 jaar. 3. Bij ernstige fraude en andere onregelmatigheden, kan de examencommissie het college van bestuur voorstellen de inschrijving voor de opleiding van betrokkene definitief te beëindigen. 4. De examencommissie geeft indien een student zich naar het oordeel van de examencommissie, ten aanzien van enig deel van het tentamen aan een onregelmatigheid, waaronder begrepen fraude, schuldig heeft gemaakt, de volgende richtlijn: de examencommissie verklaart het tentamen van onwaarde en kent het cijfer 0 toe aan het betreffende tentamen. Artikel 6.4 Onthouden getuigschrift 1. Indien de onregelmatigheid/fraude eerst na afloop van het tentamen wordt ontdekt, kan de examencommissie de student het getuigschrift onthouden. 2. De examencommissie kan ook besluiten dat het getuigschrift pas wordt uitgereikt nadat de student, op een door de examencommissie voorgeschreven wijze, opnieuw is getentamineerd. Artikel 6.5 Horen student De examencommissie deelt onverwijld, zo mogelijk mondeling en in ieder geval schriftelijk, mee aan 5 de student dat er een melding van onregelmatigheid, waaronder begrepen fraude, bij een tentamen hem betreffende is ontvangen. De examencommissie stelt de student, melder en eventuele derden in de gelegenheid te worden gehoord in aanwezigheid van de student en de melder alvorens de examencommissie een beslissing neemt over de melding van de onregelmatigheid/fraude. Artikel 6.6 Bekendmaking besluit Uiterlijk 5 werkdagen na de gelegenheid waarop de student en de examinator(en) kunnen worden gehoord, informeert de examencommissie de student schriftelijk over het genomen besluit, dan wel een voorstel/advies aan het college van bestuur. Artikel 6.7 Bezwaar en beroep Tegen het besluit van de examencommissie, als bedoeld in artikel 7.6, kan de student een bezwaar maken en eventueel beroep instellen volgens de procedure beschreven in de regeling ‘rechtsbescherming besluiten het onderwijs betreffende’ van het studentenstatuut. PARAGRAAF 7 GETUIGSCHRIFT EN DIPLOMASUPPLEMENT 5 In bijlage 1 bij dit reglement is een procedure voor het melden van een onregelmatigheid, waaronder begrepen fraude, vermeld. 38 Opleidingsstatuut HAN Pabo 2014/2015 – deel 1: Onderwijs aan de HAN Artikel 7.1 OER als kaderstellend document 1. In de OER 2014-2015 zijn in paragraaf 4, 6 en 7 kaderstellende bepalingen vastgelegd met betrekking tot de taken en bevoegdheden van de examencommissie op het gebied van onderwijseenheden, tentamens en integrale toetsen. 2. De in deze paragraaf (8) opgenomen artikelen zijn een nadere precisering van en/of aanvulling op deze OER-bepalingen. Artikel 7.2 Vaststellen of de student voldoet aan de eindkwalificaties benodigd voor het verkrijgen van de graad 1. De examencommissie dient op objectieve en deskundige wijze vast te stellen een student voldoet aan de eisen die de OER stelt ten aanzien van kennis, inzicht en vaardigheden die nodig zijn voor het verkrijgen van een graad. 2. Examinatoren beoordelen de tentamens aan de hand van de in de OER opgenomen criteria en door de examencommissie vastgestelde normen. 3. De examinatoren verwerken de resultaten van de beoordeelde tentamens in SIS. Artikel 7.3 Getuigschrift 1. De examencommissie verstrekt eenmalig een Nederlandstalig getuigschrift aan de kandidaat die geslaagd is voor een examen. 2. Bij het opstellen van het getuigschrift wordt door de examencommissie gebruik gemaakt van het door het college van bestuur van de HAN vastgestelde formats voor het getuigschrift van het propedeutisch examen en voor het getuigschrift van het afsluiten (bachelor) examen. 3. De datum die op het getuigschrift staat is de datum waarop de examencommissie heeft besloten dat de kandidaat voor het betreffende examen geslaagd is. Deze datum geldt als de officiële datum van geslaagd zijn. 4. De student tekent voor ontvangst van het getuigschrift. 5. Voorafgaande aan het opmaken van het getuigschrift controleert de examencommissie of student aan de procedurele voorwaarden heeft voldaan voor afgifte van het getuigschrift. Bovendien controleert de examencommissie de op de getuigschriften vermelde onderwijseenheden en studiepunten op juistheid. 6. De examencommissie draagt er zorg voor dat een kopie van het getuigschrift wordt gearchiveerd en voor 50 jaar bewaard. 7. Het instellingsbestuur is verantwoordelijk voor de verlening van de graad aan degene die met goed gevolg het afsluitend examen van een bacheloropleiding of associate-degreeprogramma in het hoger beroepsonderwijs heeft afgelegd. 8. Iniden het college van bestuur van de HAN het verlenen van de graad aan een student gemandateerd aan de examencommissies, verleent de examencommissie als gemandateerde de graad. Artikel 7.4 Diplomasupplement 1. Een kandidaat die het getuigschrift behorende bij het afsluitend examen uitgereikt krijgt, ontvangt van de examencommissie een Engelstalig diplomasupplement (DS). 2. Bij het opstellen van het diplomasupplement wordt door de examencommissie gebruik gemaakt van het door het college van bestuur van de HAN vastgestelde format van het diplomasupplement. 3. Voor het uitreiken van het diplomasupplement controleert de examencommissie of student aan de voorwaarden heeft voldaan door de op het document vermelde studiepunten en cijfers te controleren. 4. Een diplomasupplement is voorzien van de naam en handtekening van de voorzitter van de examencommissie en van een stempel van de HAN. 5. De examencommissie draagt er zorg voor dat een kopie van het diplomasupplement wordt gearchiveerd en voor 50 jaar bewaard. Artikel 7.5 Getuigschriftvertaling Voor de vertaling van het getuigschrift in een andere taal dient een student of afgestudeerde zich – op eigen kosten - te wenden tot een beëdigd tolk/vertaler (zie: www.ngtv.nl). Artikel 7.6 Verlies getuigschrift Op verzoek van de degene aan wie reeds een getuigschrift is uitgereikt kan door de examencommissie uitsluitend een door haar gewaarmerkte kopie van het getuigschrift of een verklaring dat betrokkenen dd.mm.jjjj is afgestudeerd aan opleiding xxx van de HAN uitgereikt worden. 39 Opleidingsstatuut HAN Pabo 2014/2015 – deel 1: Onderwijs aan de HAN PARAGRAAF 8 SLOTBEPALINGEN Artikel 8.1 Onvoorziene omstandigheden In gevallen waarin dit reglement niet voorziet en waarin een onmiddellijke beslissing noodzakelijk is, beslist, zo dit tot de bevoegdheden van de examencommissie behoort, de voorzitter van de examencommissie. Zijn beslissing deelt hij zo spoedig mogelijk mee aan de belanghebbenden bij de beslissing. Artikel 8.2 Klacht, bezwaar en beroep inzake beslissingen en handelswijzen van een examencommissie Zie hiervoor de “regeling rechtsbescherming besluiten het onderwijs betreffende”. Deze regeling is als bijlage 11 opgenomen in het studentenstatuut HAN 2014-2015. In bijlage 2 bij dit reglement is een excerpt uit het Studentenstatuut HAN 2014-2015, algemeen deel opgenomen over de bezwaarregeling. Artikel 8.3 Vaststelling en inwerkingtreding 1. Dit reglement is vastgesteld in de vergadering van de examencommissies van de faculteit Educatie op 1 april 2014 en treedt in werking met ingang van 1 september 2014. 2. Dit reglement is, voor de opleiding tot leraar basisonderwijs, ter vervanging van het reglement examencommissies FE 2014-2015 dat is vastgesteld op 2 april 2013. 3. Dit reglement, inclusief eventueel vastgestelde tussentijdse wijzigingen conform artikel 1.2 lid 3, wordt bekendgemaakt aan de studenten en de medewerkers van opleiding genoemd in artikel 1.2 lid 2 via het Opleidingsstatuut van de opleiding tot leraar basisonderwijs van de FE. 40 Opleidingsstatuut HAN Pabo 2014/2015 – deel 1: Onderwijs aan de HAN Bijlage 1a. Werkwijze bij constatering van een onregelmatigheid, waaronder begrepen fraude, tijdens het tentamen 1. Als een (vermoedelijke) onregelmatigheid, waaronder begrepen fraude, geconstateerd wordt door de examinator, surveillant, coördinator, medestudent of andere persoon, deelt deze dit direct mee aan de betreffende student. 2. De surveillant coördinator, medestudent of andere persoon informeert via de coördinator van het tentamenbureau de secretaris van de betreffende examencommissie op zo kort mogelijke termijn na constatering over de (vermoedelijke) onregelmatigheid, waaronder begrepen fraude. 3. De examinator, coördinator, medestudent of andere persoon informeert de secretaris van de betreffende examencommissie op zo kort mogelijke termijn na constatering over de (vermoedelijke) onregelmatigheid, waaronder begrepen fraude, 4. In geval de (vermoedelijke) onregelmatigheid, waaronder begrepen fraude, geconstateerd wordt tijdens een schriftelijk tentamen neemt de surveillant, of bij een ander tentamen de examinator, direct alle bescheiden in beslag waarmee de student (vermoedelijk) een onregelmatigheid, waaronder begrepen fraude, begaat. De student kan, indien de surveillant of examinator hiertoe besluit, vervolgens – onder voorbehoud – het schriftelijk tentamen afmaken. 5. In geval van geconstateerde (vermoedelijke) onregelmatigheid, waaronder begrepen fraude, bij een tentamen vult de surveillant, coördinator, examinator, medestudent of andere persoon direct na afloop van het tentamen, bij voorkeur het “formulier constatering van vermoedelijke onregelmatigheid, waaronder begrepen fraude,” (zie onder) in en wordt ook de student in de gelegenheid gesteld zijn visie op het gebeuren te noteren op het formulier. 6. Een exemplaar van het ingevulde en door de surveillant, coördinator, examinator, medestudent of andere persoon, zo mogelijk door de student, ondertekende formulier wordt (met alle relevante bescheiden) wordt zoals boven beschreven ingeleverd bij de examencommissie. Een kopie van de melding wordt binnen 2 dagen overhandigd aan, dan wel verzonden aan, de student. 41 Opleidingsstatuut HAN Pabo 2014/2015 – deel 1: Onderwijs aan de HAN Bijlage 1b. Formulier constatering vermoedelijke onregelmatigheid, waaronder begrepen fraude, FE. Aan: de examencommissie van het Instituut voor Leraar en School (ILS-HAN) Vermoedelijke onregelmatigheid/fraude is geconstateerd door: Naam surveillant/examinator/coördinator/student/ander persoon: …………………………………………………………………………… Bij: Naam student: ………………………………………………met studentnummer:……………………….. Vakcode en naam tentamen: ……………………………………………………………….. Datum: ………………………………………………………………………………………… Tijdstip: ………………………………………………………………………………………… Lokaal: …………………………………………………………………………………………. Locatie: ………………………………………………………………………………………… Beknopt schriftelijk verslag van de surveillant/examinator van het gebeurde: Handtekening surveillant/examinator: ………………………………….. Schriftelijk verslag van de student op het gebeurde (facultatief) Handtekening student: …………………………….. De surveillant of examinator grijpt in geval van vermoedelijke onregelmatigheid, waaronder begrepen fraude (zie regeling m.b.t. onregelmatigheid) direct in en besluit of hij/zij de student onder voorbehoud het tentamen laat afmaken. Hij/zij neemt alle bescheiden in waarmee de onregelmatigheid, waaronder begrepen fraude, wordt gepleegd. De surveillant/examinator vult het “formulier constatering vermoedelijke onregelmatigheid” in en levert dit met alle bescheiden na afloop van het tentamen direct rechtstreeks in bij de secretaris van de examencommissie of doet dit via de hoofdsurveillant. De student ontvangt een kopieexemplaar van het ingevulde formulier. 42 Opleidingsstatuut HAN Pabo 2014/2015 – deel 1: Onderwijs aan de HAN Bijlage 2, Excerpt uit het Studentenstatuut HAN 2014-2015, algemeen deel, artikel 4 uit bijlage 11. De integrale tekst van het Studentenstatuut HAN 2014-2015, algemeen deel is te vinden op www.han.nl. Artikel 4 Bezwaarprocedure 1. De student of extraneus die het recht heeft om beroep in te stellen tegen een beslissing, kan alvorens beroep in te stellen, bezwaar maken tegen de beslissing bij het hogeschoolorgaan dat die beslissing genomen heeft, door het indienen van een bezwaarschrift. 2. Het bezwaarschrift moet worden ingediend binnen een termijn van 6 weken nadat de beslissing aan de student is meegedeeld. 3. Voordat het orgaan op het bezwaar beslist, stelt het belanghebbenden in de gelegenheid te worden gehoord. Daartoe stelt het in ieder geval de indiener van het bezwaarschrift op de hoogte alsmede de belanghebbenden die bij de voorbereiding van het besluit hun zienswijze naar voren hebben gebracht. Het orgaan kan afzien van het horen als het bezwaar kennelijk ongegrond is of als aan het bezwaar volledig tegemoet kan worden gekomen. Belanghebbenden kunnen zich door een gemachtigde laten vervangen of zich door een raadsman laten bijstaan. 4. Tenzij het horen geschiedt door het orgaan zelf dan wel door de voorzitter of een lid ervan, geschiedt het horen door een persoon die niet bij de voorbereiding van het bestreden besluit betrokken is geweest dan wel door meer dan een persoon, van wie de meerderheid niet bij de voorbereiding van het bestreden besluit betrokken is geweest. 5. Belanghebbenden worden in de regel in elkaars aanwezigheid gehoord. Van het horen wordt een verslag gemaakt. 6. Het orgaan beslist binnen 15 werkdagen na ontvangst van het bezwaarschrift. De beslissing op het bezwaar dient te berusten op een deugdelijke motivering, die bij de bekendmaking van de beslissing wordt vermeld. Op de beslissing wordt aangetekend dat de beslissing persoonlijk aan betrokkene is medegedeeld. Indien het orgaan niet binnen 15 dagen kan beslissen, deelt hij dit tijdig en met redenen omkleed mee aan de indiener van het bezwaar. 7. Als het bezwaar gegrond is, vindt op grond daarvan een heroverweging van het bestreden besluit plaats. Indien nodig herroept het orgaan het bestreden besluit en neemt het voor zover nodig in de plaats daarvan een nieuw besluit. 43 Opleidingsstatuut HAN Pabo 2014/2015 – deel 1: Onderwijs aan de HAN Bijlage 3 Overzicht van door de examencommissie gemandateerde taken (door examencommissie – mandaatgever - genomen mandaatbesluit(en)) en aan de examencommissie gemandateerde taken. Door de examencommissie gemandateerde taken 1 1 6 Ontvangen van verzoeken van studenten van ILS-HAN om toestemming tot het volgen van een minor uit het gecertificeerde aanbod van de HAN Beoordelen of de door de student gekozen minor past binnen het beroepsprofiel van de opleiding binnen ILS-HAN die de student volgt, het juiste niveau heeft en niet overlapt met de major Beslissen op het verzoek van studenten van ILS-HAN om toestemming tot het volgen van een minor uit het gecertificaeerde aanbod van de HAN Voor zover het betreft een verzoek van een student om toestemming te krijgen voor het volgen van een bepaalde minor uit het gecertificeerde minoraanbod van de HAN: Aan de examencommissie gemandateerde taken Verlenen van de graad bij het uitreiken van het bachelorgetuigschrift. 6 Gemandateerd orgaan , of functie of specifieke taak van de gemandateerde me7 dewerker , Docenten van de opleiding tot leraar basisonderwijs, met in hun takenpakket de taak van studieloopbaanbegeleider Mandaatgever. College van Bestuur Bijvoorbeeld commissie of bureau (dagelijkse commissie, toetscommissie, taakteam toetsing, tentamenbureau). 7 De officiële functie(benaming) van een medewerker (bijv. instituutsdirecteur, docent, hogeschoolhoofddocent, opleider/trainer/adviseur, secretaresse) staat o.m. vermeld op HAN-insite bij “Onze mensen”. Een taak betreft specifieke werkzaamheden die door een functionaris – al dan niet middels officiële opdracht/aanwijzing - verricht worden (bijv. voorzitter examencommissie, ambtelijk secretaris, studieloopbaanbegeleider, teamleider, administratief medewerker, examinator). Het gaat in deze kolom uiteraard om de specifieke taak die relevant is in het kader van het door de examencommissie verstrekte mandaat. 44 Opleidingsstatuut HAN Pabo 2014/2015 – deel 1: Onderwijs aan de HAN 2.3 HAN-reglement opleidingscommissies van de Bacheloropleidingen van de Faculteit Educatie 2.3 HAN-reglement opleidingscommissies van de Bacheloropleidingen van de Faculteit Educatie Artikel 1 Status en begripsbepalingen 1. Dit is een reglement als bedoeld in artikel 25 lid 4 van het Bestuurs- en beheersreglement van de HAN. 2. Voor deze regeling gelden de definities en bepalingen die zijn opgenomen in de begrippenlijst van het Opleidingsstatuut (bijlage 2). Artikel 2 Opleidingscommissies en kamer(s) 1. Aan elk Instituut van het domein Educatie is een opleidingscommissie verbonden, verder te noemen opleidingscommissie. 2. De opleidingscommissie is ingesteld voor alle opleidingen behorend tot het Instituut. 3. Ten behoeve van het effectief en efficiënt functioneren van de opleidingscommissie worden er zo nodig binnen de opleidingscommissie één of meer opleidingskamers – verder te noemen kamer(s) - ingesteld. 4. Een kamer wordt ingesteld voor een of meer locaties en/of opleidingen van het Instituut waaraan de opleidingscommissie is verbonden. 5. Bij het domein Educatie bestaan de volgende opleidingscommissies: a. Opleidingscommissie van de lerarenopleidingen van ILS-HAN. b. Opleidingscommissie Opleidingskunde. c. Opleidingscommissie Pabo. 6. Bij het Instituut voor Leraar en School is een opleidingscommissie verbonden aan de volgende de lerarenopleidingen van de 2 graad: Opleidingscommissie Instituut voor Leraar en School (ILS-HAN) e Opleiding tot Leraar vo van de 2 graad aardrijkskunde e Opleiding tot leraar vo van de 2 graad biologie e Opleiding tot leraar vo van de 2 graad Duits e Opleiding tot leraar vo van de 2 graad economie e Opleiding tot leraar vo van de 2 graad Engels e Opleiding tot leraar vo van de 2 graad Frans e Opleiding tot leraar vo van de 2 graad geschiedenis e Opleiding tot leraar vo van de 2 graad natuurkunde e Opleiding tot leraar vo van de 2 graad Nederlands e Opleiding tot leraar vo van de 2 graad pedagogiek e Opleiding tot leraar vo van de 2 graad scheikunde e Opleiding tot leraar vo van de 2 graad wiskunde 7. Bij het Instituut voor Leraar en School is een opleidingscommissie verbonden aan de opleiding Opleidingskunde. 8. Bij het Instituut Pabo is de opleidingscommissie verbonden aan de opleiding tot leraar Basisonderwijs. De opleidingscommissie van de opleiding tot leraar basisonderwijs kent de volgende kamers: Kamer Pabo Arnhem van de Opleidingscommissie Pabo Locatie Arnhem van de lerarenopleiding basisonderwijs Kamer Pabo Groenewoud, Nijmegen van de Opleidingscommissie Pabo Locatie Nijmegen, Groenewoud van de lerarenopleiding basisonderwijs Artikel 3 Taken en bevoegdheden 1. Een opleidingscommissie heeft tot taak: 45 Opleidingsstatuut HAN Pabo 2014/2015 – deel 1: Onderwijs aan de HAN advies uitbrengen over de betreffende Onderwijs- en ExamenRegeling (OER) op instituutsniveau, alvorens deze wordt vastgesteld door de faculteitsdirectie; het jaarlijks beoordelen van de wijze van uitvoeren van de instituuts OER en van het systeem van kwaliteitszorg bij het Instituut; het desgevraagd of op eigen initiatief advies uitbrengen aan de instituutsdirectie, de faculteitsdirectie, en/of de faculteitsraad over alle andere aangelegenheden betreffende het onderwijs in het domein. 2. Een kamer heeft tot taak: advies uitbrengen over de betreffende Onderwijs- en ExamenRegeling (OER); het jaarlijks beoordelen van de wijze van uitvoeren van de OER van de betreffende opleiding op de betreffende locatie, alsmede het beoordelen van het systeem van kwaliteitszorg van de betreffende opleiding op de betreffende locatie; het desgevraagd of op eigen initiatief advies uitbrengen over alle andere aangelegenheden inzake het onderwijs in de betreffende opleiding op de betreffende locatie. Artikel 4 Adviezen en beoordelingen 1. Een advies, respectievelijk beoordeling als bedoeld in artikel 3, lid 1 wordt uitgebracht aan de instituutsdirectie en – door de opleidingscommissie - ter kennisneming gezonden naar de faculteitsdirectie en de faculteitsraad. 2. Een advies, respectievelijk beoordeling als bedoeld in artikel 3, lid 2 wordt uitgebracht aan de voorzitter van de opleidingscommissie en – door de opleidingscommissie - ter kennisneming gezonden naar de instituutsdirectie. 3. Alvorens advies uit te brengen kan de opleidingscommissie, resp. de kamer overgaan tot raadpleging van de studenten en/of de docenten van het Instituut, resp. de betreffende locatie(s). 4. Voor zover de instituutsdirectie een advies van de opleidingscommissie niet volgt, omkleedt zij het desbetreffende besluit met redenen en stelt daarvan de opleidingscommissie, de faculteitsdirectie en de faculteitsraad schriftelijk op de hoogte. 5. Voor zover de opleidingscommissie een advies van een kamer niet volgt, omkleedt zij het desbetreffende besluit met redenen en stelt daarvan de kamer en de instituutsdirectie schriftelijk op de hoogte. Artikel 5 Samenstelling 1. De samenstelling van de opleidingscommissies, resp. kamers is als volgt: a. De opleidingscommissie telt bij het Instituut voor Leraar en School 8 leden, bij het Instituut Pabo 10 leden en bij de opleiding Opleidingskunde 4 leden. b. De kamer Pabo Arnhem van de opleidingscommissie Pabo telt 4 leden. De kamer Pabo Groenewoud Nijmegen van de opleidingscommissie Pabo telt 6 leden 2. Bij de opleidingscommissie wordt a. de helft van het aantal leden benoemd uit – en op voordracht van - de studenten van het betreffende instituut. Er wordt naar een brede vertegenwoordiging gestreefd van studenten uit de opleiding in de Opleidingscommissie. Te denken valt aan vertegenwoordiging uit de propedeutische fase, de postpropedeutische fase; de voltijdopleiding, de deeltijdopleiding en indien van toepassing, er een evenredige vertegenwoordiging uit betreffende (groepen van) opleidingen 8 en/of locaties, : b.. de helft van het aantal leden benoemd uit – en op voordracht van - de docenten van het be treffende instituut. Er wordt naar gestreefd dat, indien van toepassing, er een evenredige ver tegenwoordiging uit betreffende (groepen van) opleidingen en/of locaties is. In bijzondere omstandigheden, of indien betrokkene over bijzondere kwalificaties beschikt, kunnen, in plaats van docenten, ook andere personeelsleden worden benoemd. 3. Bij een kamer maken de leden die vanuit de betreffende locatie zitting hebben in de opleidingscommissie deel uit van die kamer. 4. De instituutsdirectie benoemt de leden van de opleidingscommissie, respectievelijk kamer, zoals aangegeven in de voorgaande leden van dit artikel. Artikel 6 Benoemingsprocedure 1. Met inachtneming van artikel 5 benoemt de instituutsdirectie uit de studenten en de docenten van de opleiding respectievelijk 4 of 8 leden voor de opleidingscommissie, respectievelijk kamer. Zowel de studenten als de docenten dragen zorg voor een voordracht van te benoemen leden. 8 Bij dit streven zijn uiteraard combinaties mogelijk. Bijvoorbeeld een studentlid is deeltijdstudent in de postpropedeutische fase. 46 Opleidingsstatuut HAN Pabo 2014/2015 – deel 1: Onderwijs aan de HAN 2. Jaarlijks kiest elke afzonderlijke opleidingscommissie van de Faculteit Educatie uit haar midden een docent en een student, die naast de voorzitter, worden afgevaardigd in de gezamenlijke vergadering. Artikel 7 Zittingsduur 1. De zittingsduur van de leden van een opleidingscommissie, resp. kamer bedraagt 2 jaar, ingaande 1 september. Aftredende leden kunnen opnieuw voor benoeming voorgedragen worden. 2. Jaarlijks wordt nagegaan of aan de vereisten van artikel 5 van dit reglement wordt voldaan. Indien nodig wordt een nieuwe voordracht opgesteld die aan deze vereisten voldoet. Artikel 6 is hierbij van toepassing. Artikel 8 Beëindiging lidmaatschap 1. Het lidmaatschap van een opleidingscommissie, resp. kamer eindigt na 2 jaar, in geval het lid niet opnieuw voorgedragen wordt tussentijds, in geval van overlijden, in geval zich een situatie voordoet zoals beschreven in art. 7, lid 2, tweede volzin, in geval het docentenlid niet meer aan het domein, resp. de betreffende opleiding verbonden is, in geval het studentlid de opleiding verlaten heeft, in geval van schriftelijke opzegging door het lid - met vermelding van reden – tegen het eind van de maand, met inachtneming van een opzegtermijn van 2 maanden. Artikel 9 Tussentijdse vacatures 1. In het geval van een tussentijdse vacature bij een opleidingscommissie, resp. kamer benoemt de instituutsdirectie een opvolger, zoals aangegeven in artikel 5. 2. De benoeming van een opvolger geschiedt binnen vier weken na het ontstaan van de tussentijdse vacature. 3. De tussentijdse opvolger treedt af op het moment dat degene wiens lidmaatschap tussentijds is geëindigd, had moeten aftreden. Artikel 10 Voorzitter en secretaris De opleidingscommissie, resp. kamer kiest uit haar midden een voorzitter en een secretaris, en voor elk van beide een plaatsvervanger. Artikel 11 Vergaderingen 1. De vergadering wordt bijeengeroepen door de voorzitter van de opleidingscommissie, resp. kamer. Deze roept de vergadering minimaal tweemaal per jaar bijeen en voorts wanneer minstens de helft van het aantal leden van de opleidingscommissie hierom verzoekt. 2. De leden van de opleidingscommissie, resp. kamer ontvangen uiterlijk 10 werkdagen voor de datum van de vergadering een schriftelijke uitnodiging inclusief de agenda. 3. De vergaderstukken dienen uiterlijk 5 werkdagen voor de vergadering in het bezit te zijn van de leden van de vergadering. Indien deze termijn niet in acht genomen is, kan de vergadering met meerderheid van stemmen besluiten geen advies uit te brengen. 4. De vergaderingen van de opleidingscommissie, resp. kamer zijn openbaar, tenzij de opleidingscommissie anders beslist. In besloten vergaderingen kunnen geen besluiten worden genomen. 5. De opleidingscommissie, resp. kamer draagt er zorg voor dat haar adviezen en voorstellen ter inzage liggen op een voor de docenten en de studenten van het domein, resp. de opleiding toegankelijke plaats. 6. De opleidingscommissie, resp. kamer houdt tenminste twee keer per jaar een openbare vergadering conform lid 1 van dit artikel. 7. De data van de openbare vergaderingen worden in overleg met de instituutsdirectie zodanig gepland, dat zij aansluiten bij de HAN-jaarplanning. 8. De opleidingscommissie, resp. kamer bepaalt zelf of zij ter voorbereiding van een openbare vergadering een besloten vergadering houdt. Artikel 12 Besluitvorming 1. De opleidingscommissie, resp. kamer beslist bij gewone meerderheid van de uitgebrachte stemmen over het uitbrengen van een advies of voorstel. 2. De opleidingscommissie, resp. kamer draagt er in voorkomende gevallen zorg voor dat ook het standpunt van de minderheid van de uitgebrachte stemmen kenbaar wordt gemaakt aan de insti- 47 Opleidingsstatuut HAN Pabo 2014/2015 – deel 1: Onderwijs aan de HAN tuutsdirectie (bij een opleidingscommissie), resp. voorzitter van de opleidingscommissie (bij een kamer). Artikel 13 Verslaglegging 1. Van iedere vergadering wordt onder verantwoordelijkheid van de secretaris van de opleidingscommissie, resp. kamer een verslag gemaakt. 2. Het verslag bevat tenminste: Datum/tijd/plaats; Aanwezige leden; Afwezige leden; Agenda; De hoofdlijnen van de discussie; De uitkomst van de adviesaanvragen (met eventuele stemming); Eventuele stemverklaringen; Besluitenlijst. 3. Het verslag wordt uiterlijk 15 werkdagen na de vergadering als concept naar de leden gestuurd. 4. Het verslag wordt vastgesteld in de eerstvolgende vergadering. 5. De verslagen van de openbare vergaderingen van de opleidingscommissie, resp. kamer digitaal beschikbaar gesteld voor de docenten en studenten van het domein, resp. de betreffende opleiding. Artikel 14 Taken instituutsdirectie in relatie tot de opleidingscommissie 1. Zie artikelen 3 en 4. 2. Op verzoek van de instituutsdirectie - of de door haar aangewezen plaatsvervanger – dan wel op verzoek van de opleidingscommissie woont de instituutsdirectie – of de door haar aangewezen plaatsvervanger - de vergaderingen van de opleidingscommissie of een gedeelte daarvan, bij. 3. De faculteitsdirectie, de instituutsdirectie en de opleidingscoördinator verstrekken de opleidingscommissie, resp. kamer alle informatie die deze commissie, resp. kamer redelijkerwijs nodig heeft voor de uitoefening van haar taken. 4. De instituutsdirectie draagt er zorg voor dat de studenten en het personeel van het betreffende domein voldoende op de hoogte zijn van het bestaan en het functioneren van de opleidingscommissie, resp. kamer. Artikel 15 Rapportage 1. De voorzitter van de opleidingscommissie brengt in elk geval jaarlijks in de maand november schriftelijk verslag uit aan de instituutsdirectie over het functioneren en de werkzaamheden van de commissie in het voorgaande studiejaar. De voorzitter zendt het verslag ter kennisneming aan de faculteitsdirectie en de faculteitsraad. 2. De voorzitter van een kamer brengt in elk geval jaarlijks in de maand november schriftelijk verslag uit aan de voorzitter van de opleidingscommissie over het functioneren en de werkzaamheden van de kamer in het voorgaande studiejaar. 3. Het verslag bevat in elk geval informatie over de volgende onderwerpen: De visie van de opleidingscommissie, resp. kamer op haar taak en werkwijze; Het beleids- en activiteitenplan m.b.t. de afgelopen periode (= vorig studiejaar); De samenstelling van de opleidingscommissie, resp. kamer tijdens de afgelopen periode; De door de opleidingscommissie, resp. kamer uitgebrachte oordelen en adviezen in de afgelopen periode; De reactie van (onder meer) de instituutsdirectie, resp. de voorzitter opleidingscommissie (in geval van een kamer) op deze adviezen; Evaluatie van het beleids- en activiteitenplan; Conclusies en aanbevelingen. 4. Het in de leden 1 en 2 bedoelde verslag wordt in ieder geval digitaal en indien gewenst schriftelijk beschikbaar gesteld aan de docenten en studenten van het domein, resp. de betreffende opleiding(en). Artikel 16 Faciliteiten 1. De instituutsdirectie stelt voldoende faciliteiten aan de opleidingscommissie, resp. kamer ter beschikking. 2. In concreto impliceren deze faciliteiten als stelregel het volgende: Voor het geheel aan activiteiten van de opleidingscommissie (vergaderingen, voorbereiding) geldt voor elk lid uit het personeel, een facilitering van maximaal 0,025 fte (41,5 uur). 48 Opleidingsstatuut HAN Pabo 2014/2015 – deel 1: Onderwijs aan de HAN Voor studentleden geldt een financiële vergoeding (conform HAN-Flex) van maximaal 0,025 fte (41,5 uur). Voor nieuwe leden van de opleidingscommissie, resp. kamer wordt - indien nodig - voorzien in een scholingsmogelijkheid. De opleidingscommissie, resp. kamer kan in overleg met de instituutsdirectie beschikken over secretariële ondersteuning, vergaderruimte, mogelijkheden tot reproductie/distributie van vergaderstukken en restauratieve voorzieningen. Artikel 17 Bescherming Het college van bestuur, de faculteitsdirectie, de instituutsdirectie en de opleidingscoördinator dragen er zorg voor dat de leden van de opleidingscommissie, resp. kamer - uit hoofde van hun lidmaatschap van de opleidingscommissie – niet worden benadeeld in hun positie met betrekking tot de hogeschool. Artikel 18 Geschillen Indien het advies van de opleidingscommissie niet wordt opgevolgd dan kan de opleidingscommissie dit melden aan de medezeggenschapsraad. De medezeggenschapsraad kan een geschil voor de opleidingscommissie aanspannen bij de geschillencommissie medezeggenschap. Artikel 19 Onvoorziene omstandigheden In gevallen waarin dit reglement niet voorziet en waaromtrent een onmiddellijke beslissing van de opleidingscommissie, resp. kamer noodzakelijk is, beslist de voorzitter van de opleidingscommissie, resp. kamer. Zijn beslissing deelt hij zo spoedig mogelijk mee aan de overige leden van de opleidingscommissie, resp. kamer, de instituutsdirectie, de betreffende opleidingscoördinator(en) en de faculteitsdirectie. Artikel 20 Inwerkingtreding Dit reglement treedt in werking op 1 september 2014. 49 OS Pabo 2014/2015 – deel 4: Interne organisatie HAN Pabo Deel 3A: Studiegids HAN Pabo locatie Arnhem Vooraf 3.1.1 Koers voor de komende jaren voor het instituut Pabo-HAN .......................................... 28 3.1.2 Uitgangspunten op opleidingsniveau ............................................................................... 29 3.2 De opbouw van de opleiding tot leraar basisonderwijs ........................................................ 30 3.2.1 Opleidingsvarianten ............................................................................................................ 31 3.2.2. Fasen in de opleiding ........................................................................................................ 31 3.3 Het beroep .................................................................................................................................. 33 3.3.1 De beroepscontext binnend e opleiding ........................................................................... 33 3.3.2 Bevoegdheden in het basisonderwijs ............................................................................... 34 3.4 Curriculum van de opleiding .................................................................................................... 34 3.4.1 Competenties van de opleiding ......................................................................................... 34 3.4.2 Professionele standaard .................................................................................................... 36 3.4.3 Beroepsbeeld....................................................................................................................... 36 3.4.4 Beroepstaken....................................................................................................................... 37 3.4.5 Onderwijseenheden ............................................................................................................ 37 3.4.6 Minoren ................................................................................................................................ 39 3.4.7 Inschrijven voor onderwijseenhden .................................................................................. 39 3.4.8 Participatie ........................................................................................................................... 39 3.5 Studieloopbaanbegeleiding en portfoliobegeleiding ............................................................. 40 3.5.1 Taken van de studieloopbaanbegeleider .......................................................................... 40 3.5.2 Instrumenten: Portfolio en persoonlijk ontwikkelingsplan ............................................ 41 3.6 Het persoonlijk werkconcept in een competentiegerichte opleiding ................................... 42 3.6.1 Wat is een pwc? .................................................................................................................. 42 3.6.2 Waarom een pwc? ............................................................................................................... 42 3.6.3 Onderdelen van het pwc..................................................................................................... 43 3.6.4 Hoe ziet het pwc er uit? ...................................................................................................... 43 3.6.5 Het pwc en de integrale toets ............................................................................................ 43 3.7 Toetsing ...................................................................................................................................... 44 3.7.1 Tentamens en integrale toetsen ........................................................................................ 44 3.7.2 Toetsprogramma ................................................................................................................. 45 3.7.3 Toetsvorm ............................................................................................................................ 46 3.7.4 Dublin descriptoren en professionele standaard ............................................................ 46 3.7.5 Procedure deelname aan tentamens en integrale toetsen ............................................. 47 3.7.6 Cijfers, studiepunten en aantal tentamens/toetsen ......................................................... 47 3.7.7Afsluiten van de opleiding .................................................................................................. 47 3.7.8 Diplomasupplementen en getuigschriftverklaringen ...................................................... 47 3.7.9 Toetlatingseisen .................................................................................................................. 47 3.7.10 Instap op maat ................................................................................................................... 48 50 OS Pabo 2014/2015 – deel 4: Interne organisatie HAN Pabo Vooraf De HAN Pabo kent twee locaties met ieder een eigen curriculum. Deel 3 van deze studiegids is daarom verdeeld in twee delen: deel 3A: Arnhem en deel 3B: Nijmegen. Hieronder volgt een beschrijving van de uitgangspunten van de opleiding, gevolgd door de opbouw van het programma, het beroep, het curriculum, de studieloopbaanbegeleiding en de toetsing op de locatie Arnhem. Dit wijkt af van een vergelijkbare beschrijving in Nijmegen. Tegelijkertijd wordt momenteel binen de pabo beleidsmatig toegewerkt naar instituutsvorming. Hierbij is het een doelom tot één curriculum voor het instituut pabo te komen. Omdat de bestaande programma’s van de beide locaties in 2013-2014 van de afstudeerfase al sterk op elkaar leken is besloten om in 2014-2015 de afstudeerfase instituutsniveau identiek te maken. Er bestaat voor deze fase van het pabo-onderwijs dus één programma. De basis van dit programma wordt gevormd door het Ontwerp Programma Afstudeerfase. 3.1 Uitgangspunten voor het onderwijs De uitgangspunten voor het onderwijs zijn op drie niveaus geformuleerd: op hogeschoolniveau (HAN), op instituutsniveau (Instituut Pabo HAN = Pabo Arnhem + Pabo Nijmegen samen) en op opleidingsniveau (Pabo Arnhem). De uitgangspunten op hogeschoolniveau staan beschreven in deel 1 van dit opleidingsstatuut. In de onderstaande twee subparagrafen wordt de koers voor de komende jaren van het instituut Pabo beschreven en de daarbij behorende uitgangspunten voor het onderwijs op Pabo Arnhem. 3.1.1 Koers voor de komende jaren voor het instituut Pabo-HAN Pabo Arnhem en Pabo Nijmegen leiden leraren op die bevlogen en zorgvuldig invulling geven aan hun beroep. Zij geloven in ontwikkeling en in de rol die het onderwijs daarbinnen kan spelen. Dat komt onder meer doordat ze zichzelf als ‘in ontwikkeling’ ervaren. Vanuit hun gedegen vakmanschap en onderzoekende, open grondhouding zijn ze gericht op het opbouwen van een goede relatie met ieder kind en het steeds opnieuw vinden van de juiste aanpak, met als doel ‘dít kind op dít moment’ te helpen zich maximaal te ontplooien. Zij zijn erop gericht in teamverband en met ouders te werken aan de ontwikkeling van individuele kinderen, groepen kinderen en de kwaliteit van de school als geheel. Daarbij is het voor hen vanzelfsprekend om verantwoordelijkheid te nemen en verantwoording af te leggen over het eigen werk. Het niveau van de pabo’s vraagt om ambitieuze studenten. De oriënterende en selecterende functie van de propedeuse is verstevigd. Hiermee verhogen de pabo’s de kwaliteit van de doorstroom en daarmee de kans dat studenten de opleiding in vier jaar doorlopen. Daarnaast is het van groot belang dat jonge professionals de opleiding verlaten, zodanig dat ze klaar zijn voor een toekomst, die voor een flink deel nog onbekend is. Binnen het instituut zijn onderwijs, onderzoek en ontwikkelen in samenwerking met het werkveld met elkaar verweven. In het onderwijs is het leerproces van de student leidend. Studenten worden samen met het werkveld opgeleid en pabo’s en werkveld dragen een gezamenlijke verantwoordelijkheid in hun begeleiding en beoordeling. Het curriculum is geënt op de landelijke kennisbases, de bekwaamheidseisen van Leraren Primair Onderwijs en de Europese richtlijnen voor het werk- en denkniveau van de HBO professional. Studenten specialiseren zich binnen afstudeerrichtingen in het jongere kind (VVE en groep 1 t/m 4) of het oudere kind (groep 5 t/m 8 en de overgang naar het VO) of de academische pabo (ALPO). Binnen de afstudeerrichting ‘oudere kind’ is het voor studenten mogelijk zich te oriënteren op het vmbo. Het curriculum is sterk verbonden met actueel onderzoek, o.a. door een intensieve samenwerking met het kenniscentrum ‘Kwaliteit van Leren’ met name op de gebieden duurzaamheid, toetsing, ICT. Opleiden vanuit de brede pedagogische taak Het uitgaan van verschillen is ook een belangrijk principe bij adaptiviteit en zelfsturing. Leraren moeten in staat zijn uit te gaan van verschillen en het handelen daarop afstemmen. Leraren moeten zich daarnaast bewust zijn van het rolmodel dat ze zijn voor kinderen en de omgeving. Interactie met het werkveld Pabo HAN is een open organisatie die sterk extern gericht is. Zij leidt nieuwe leerkrachten op voor het werkveld in de regio en doet dat in dialoog met die omgeving om daarmee aan te sluiten bij de 51 OS Pabo 2014/2015 – deel 4: Interne organisatie HAN Pabo ontwikkelingen die het werkveld heeft voor de toekomst. Het opleiden geschiedt ook samen met het werkveld om competentiegericht te kunnen opleiden in een rijke geïntegreerde leeromgeving waarbij theorie en praktijk elkaar optimaal versterken. Zowel in de oriëntatie op de toekomst als in het samen opleiden ziet Pabo HAN het werkveld als gelijkwaardige partner. Onderzoekend leren De leraar in het Primair Onderwijs werkt –in toenemende mate- onderzoekend en planmatig aan de ontwikkeling van zichzelf, zijn leerlingen en de school waarin hij werkt. Ook stimuleert hij de onderzoeksvaardigheden van kinderen, in het bijzonder binnen de wereld van wetenschap en techniek. Het ontwikkelen van een onderzoekende houding en onderzoeksvaardigheden is daarom als rode draad vervlochten in het curriculum. Duurzaamheid Duurzame ontwikkeling is de ontwikkeling die aansluit op de behoeften van het heden zonder het vermogen van toekomstige generaties om in hun eigen behoeften te voorzien in gevaar te brengen. Het gaat daarbij om planet: normen en waarden rond de bescherming van ons groene milieu, om prosperity: gelijke verdeling van welvaart en welzijn in economische zin en om people: aandacht voor evenwichtige relaties in sociaal en politiek opzicht. De pabo is bij uitstek toekomstgericht en studenten verwachten onderwijs dat hen toerust voor die toekomst. Een toekomst die nog niemand echt kan voorzien maar waarin ook de generaties van de toekomst, waar onze opleiding op gericht is, in hun eigen behoeften kunnen voorzien. Die verantwoordelijkheid voor de toekomst vertaalt Pabo HAN in expliciete aandacht voor duurzaamheid. 3.1.2 Uitgangspunten op opleidingsniveau Pabo Arnhem heeft de locatiegebonden uitgangspunten vastgelegd in het Kompas. Dit wordt herkend en erkend als richtinggevend voor Pabo Arnhem. Hierin staat beschreven vanuit welke visie Pabo Arnhem studenten opleidt. Kernbegrippen in het Kompas zijn: bevlogenheid en passie, dialoogpabo, opleiden vanuit de brede pedagogische taak, een lerende organisatie zijn, ‘teach as you preach’ en onderzoekend leren. Bevlogenheid en passie Pabo Arnhem wil studenten opleiden tot kwalitatief goede én bevlogen leraren die zich blijven ontwikkelen in de beroepspraktijk. Pabo Arnhem als dialogische organisatie Pabo Arnhem profileert zich als dialogische organisatie. Dialoog is een werkvorm die ingezet wordt naast discussie en debat, waarbij discussie/debat leidt tot uiteenlopende meningen en opvattingen, en de dialoog leidt tot gemeenschappelijke betekenissen en erkennen van diversiteit. Voor een dialoog is het nodig dat men vrijuit met elkaar kan praten. Als één persoon spreekt, spreekt hij open en vanuit zichzelf, de anderen luisteren met aandacht zonder de spreker te onderbreken, en proberen het eigen oordeel te parkeren (luisteren om van te leren). Tijdens een dialoog ontstaat er een vertraging in de communicatie over en weer tussen de mensen. Men reageert niet primair, maar men denkt en voelt (door deze vertraging) eerst bij zichzelf wat er wel of niet gezegd moet worden. Op deze wijze komt er vaak veel meer en volledige informatie naar voren. Men moet de eigen oordelen ter discussie willen stellen. De term dialoogpabo is ontstaan op basis van het omgaan met verschillende levensbeschouwelijke groeperingen binnen de opleiding. In de praktijk betekent dit dat studenten in de eerste anderhalf jaar een geïntegreerd programma volgen waarin het omgaan met de ander centraal staat. Vanaf het tweede semester in de kernfase volgen ze een specialisatie openbaar onderwijs, protestants christelijk onderwijs of rooms katholiek onderwijs waarbij ze zich richten op de school waar ze willen gaan werken, maar waarbij in het programma de omgang met verschillen op het gebied van levensbeschouwelijke identiteitsontwikkeling centraal blijft staan. De dialoog is niet beperkt tot de religieuze of levensbeschouwelijke identiteit. De dialoog gaat uit van het bewustzijn van de eigen achtergrond en positie en oprechte interesse in de ander en het andere. Een kritische houding ten aanzien van de eigen traditie en een goede kennis daarvan zijn daarbij noodzakelijk. Het concept is verbreed tot een dialogische basishouding in de gehele opleiding, gericht op het omgaan met verschillen. Het uitgaan van verschillen is ook een belangrijk principe bij adaptiviteit en zelfsturing. De pabo geeft vanuit die gedachte ook vorm aan allerlei manieren van internationalisering. 52 OS Pabo 2014/2015 – deel 4: Interne organisatie HAN Pabo We verwachten van de medewerkers een dialogische grondhouding, maar willen ook graag dat dit een kenmerk is van studenten die Pabo Arnhem verlaten. De dialoog moet dus gevoerd worden tussen medewerkers onderling, tussen medewerkers en studenten, tussen medewerkers en het werkveld en tussen studenten en leerlingen. Leraren moeten in staat zijn uit te gaan van verschillen en het handelen daarop afstemmen. De leraar werkt in een globaliserende en multiculturele samenleving. De leraar in opleiding moet zich dus kunnen openstellen voor diversiteit in taal, cultuur en talent en moet zich bekwamen in de omgang met deze diversiteit op zijn school om vervolgens ook zijn leerlingen te leren functioneren in deze samenleving. De pabo geeft op allerlei manieren vorm aan internationalisering. Opleiden vanuit de brede pedagogische taak Het uitgaan van verschillen is ook een belangrijk principe bij adaptiviteit en zelfsturing. Leraren in staat uit te gaan van verschillen en het handelen daarop afstemmen. Leraren zijn zich daarnaast bewust van het rolmodel dat ze zijn voor kinderen en de omgeving. Een adaptieve opleiding betekent voor Pabo Arnhem het onderwijs zo inrichten dat iedere student zich 'optimaal professioneel' kan ontwikkelen. Adaptief opleiden betekent een rijke leeromgeving bieden die iedere student uitdaagt zijn mogelijkheden, belangstelling en interesse binnen de beroepscontext optimaal te benutten. Onderwijseenheden zijn daarom voor zover mogelijk voor elke student betekenisvol; dat betreft de inhoud, maar ook de wijze waarop studenten met die inhoud omgaan, de wijze waarop onderwijseenheden georganiseerd zijn en geëvalueerd worden. De mate van externe sturing en begeleiding is afgestemd op de behoefte van de student en afhankelijk van de fase in de opleiding. Een lerende organisatie zijn Kinderen, studenten en opleiders ontwikkelen zich het beste in een lerende organisatie. Een lerende organisatie kenmerkt zich door: een gedeelde visie, het bespreken van mentale modellen, teams als basis van de organisatie en systeemdenken, dat wil zeggen het geheel hangt samen. Pabo Arnhem wil zelf een lerende organisatie zijn, dit voorleven en studenten zo toerusten dat ze in hun toekomstige werkkring bij kunnen dragen aan het vormgeven van lerende scholen. Daarmee zijn visie en vormgeving in lijn met elkaar. 'Teach as you preach' Dit principe betreft het voorbeeldmatige karakter van de cultuur binnen de pabo als organisatie en cultuur van een groep lerende studenten, welke weer voorbeeldmatig is voor een groep lerende kinderen. Uitgaande van dit principe betekent dit dat docenten op Pabo Arnhem ten opzichte van studenten een voorbeeldrol vervullen. Met andere woorden, de inrichting van het onderwijs en de rol van de opleider vormen een consistente afspiegeling van en zijn voorbeeldmatig voor de visie. Onderzoekend leren Bij het goed opleiden van professionals staat competentieontwikkeling centraal. Een manier om aan competentieontwikkeling te werken is onderzoekend leren. Dit betekent voor opleiders dat zij onderzoeksmatig opleiden en studenten dat zij hun eigen praktijk en hun eigen handelen kunnen onderzoeken, verbeteren en ontwikkelen zodat kinderen vanuit een onderzoekende houding in de wereld staan en onderzoekend leren. Een toekomstgerichte oriëntatie betekent voor Pabo Arnhem ook een versterking van de verbinding tussen onderwijs en onderzoek. Met de onderzoeksgroep van de Faculteit Educatie wordt de samenwerking op een aantal terreinen (waaronder duurzaamheid, toetsing, ICT) geïntensiveerd om op basis van onderzoeksresultaten te werken aan duurzame curriculumontwikkeling. 3.2 De opbouw van de opleiding leraar basisonderwijs De basisindeling voor elke opleiding bestaat uit een major en een minor. De major is de hoofdrichting van de opleiding, waarin de student de beroepscompetenties ontwikkelt. De minor is een door eigen keuze in te vullen deel van de studie waarin de student zijn beroepscompetenties verbreedt of verdiept. 53 OS Pabo 2014/2015 – deel 4: Interne organisatie HAN Pabo De opleiding kent twee fasen: de propedeusefase en de postpropedeutische fase. De postpropedeutische fase is vervolgens onderverdeeld in de kernfase (tweede en derde studiejaar, inclusief de minor) en de afstudeerfase (vierde studiejaar). Ieder fase heeft zijn eigen niveau van onderwijseenheden. De stage maakt onderdeel uit van de onderwijseenheden. Pabo Arnhem kent twee opleidingsvarianten: voltijd en deeltijd. Binnen deze twee varianten zijn er twee afstudeerrichtingen. In de volgende subparagrafen wordt deze opbouw van de opleiding verder toegelicht. Schematisch is de opleiding als volgt opgebouwd: Opleidingsvarianten Opleidingsfasen Afstudeerrichtingen Pabo Arnhem Voltijd Deeltijd Propedeutische Postprop. fase Propedeutische Postprop. Fase fase (kernfase incl. minor fase (kernfase incl. minor en afstudeerfase) en afstudeerfase) Jonge Oudere Jonge Oudere kind kind kind kind 3.2.1 Opleidingsvarianten Binnen Pabo Arnhem kennen we twee opleidingsvarianten: voltijd en deeltijd. Binnen de opleidingsvariant voltijd doorloopt de student in vier jaar de opleiding op hbo-niveau. Op basis van een doorstroomassessment bestaat voor mbo’ers de mogelijkheid de opleiding in 3,5 jaar te doorlopen. Daarnaast kennen we ook een deeltijdvariant. Evenals bij de opleidingsvariant voltijd geldt voor de deeltijdvariant een vierjarig opleidingstraject. Op basis van vrijstellingen voor studenten met een hbo- of universitaire vooropleiding (educatie) door de examencommissie toegekend, kan dit traject worden versneld. Bij de deeltijdvariant is de contacttijd minder maar de totale studielast is gelijk aan die van de voltijdvariant. Voor beide opleidingsvarianten geldt een studielast van 240 studiepunten; dit is de norm voor de hbobachelor. De studielast bestaat uit 210 studiepunten voor de major en 30 studiepunten voor de minor. 3.2.2 Fasen in de opleiding De opleiding kent twee fasen: de propedeutische fase en de postpropedeutische fase. De propedeutische fase (propedeuse) is zodanig ingericht dat de student inzicht krijgt in de inhoud van de opleiding en in het toekomstige beroepenveld (oriëntatiefunctie) met de mogelijkheid van verwijzing en selectie tijdens of aan het eind van de propedeutische fase. Propedeutische fase Uiterlijk aan het eind van het eerste jaar van inschrijving voor de propedeutische fase krijgt de student van de opleiding een schriftelijk studieadvies. Dit advies is gebaseerd op het aantal behaalde studiepunten. Dit is een advies aan de student over het wel of niet kunnen voortzetten van de opleiding. De student hoeft dit advies niet op te volgen, tenzij het gaat om een bindend negatief studieadvies. In dat laatste geval mag de student de opleiding niet vervolgen en wordt hij direct uitgeschreven. Persoonlijke omstandigheden van de student kunnen er toe leiden dat van een negatief studieadvies wordt afgezien. Voorwaarde hierbij is dat de student er zorg voor draagt dat mogelijk in aanmerking komende persoonlijke omstandigheden, die van invloed zijn op eventuele studievertraging, op zo kort mogelijke termijn nadat ze zijn ingetreden bekend zijn bij de studieloopbaanbegeleider. Zie ook de Onderwijs- en examenregeling, paragraaf 5 (deel 2 van dit opleidingsstatuut). Deze paragraaf bevat een volledig overzicht van de regels die gelden bij het studieadvies propedeutische fase. Post-propedeutische fase: kernfase De postpropedeutische fase (ook wel hoofdfase genoemd) bereidt de student voor op het beroep waarvoor de student heeft gekozen. Deze fase is vervolgens onderverdeeld in de kernfase (tweede en derde studiejaar, inclusief de minor) en de afstudeerfase (vierde studiejaar). Ieder fase heeft zijn eigen niveau van onderwijseenheden. De stage maakt onderdeel uit van de onderwijseenheden. Zie ook de Onderwijs- en examenregeling, paragraaf 3 (deel 2 van dit opleidingsstatuut). 54 OS Pabo 2014/2015 – deel 4: Interne organisatie HAN Pabo Propedeutische fase Kernfase Afstudeerfase Centrale vraag Wil ik dit en kan ik dit? Wil ik mij specialiseren in het lesgeven aan jongere of aan oudere kinderen? Ben ik voldoende deskundig en competent om verantwoord te kunnen afstemmen op kinderen met verschillende onderwijsbehoeften? Functie (Zelf)selectie, bouwkeuze Kan ik creatief en planmatig in teamverband werken aan de continue ontwikkeling van alle kinderen? Startbekwaam worden Specialisatie, Verdieping In de propedeutische fase oriënteren studenten zich op het beroep, op het werken met jongere en oudere kinderen en op het proces van leraar worden. Ze werken aan hun kennisniveau en geven les binnen diverse vakgebieden. Sturing door de opleiding is in deze fase sterk. In de kernfase gaat het om verdiepen, complexer handelen en onderzoekend leren. Studenten leren planmatig af te stemmen op onderwijsbehoeften van leerlingen, met name binnen de bouw van hun keuze en met een accent op ‘special needs’. De sturing vanuit de opleiding neemt in deze fase gaandeweg af. In de afstudeerfase functioneert de student vrijwel zelfstandig als beginnend professional. De student merkt nu vaker zelf onderwijsbehoeften van kinderen op en vindt daar -met collega’s, ouders en deskundigen- een passend antwoord op. Aan het functioneren in de organisatie worden meer eisen gesteld. Richtlijnen voor de drie niveaus zijn de geactualiseerde professionele standaarden, het beroepsbeeld en de SBLcompetenties, vertaald naar doelen binnen de onderwijseenheden (owe’s). De toenemende complexiteit en veelzijdigheid in het beroep leraar Primair Onderwijs worden al enige jaren sterk gevoeld, zowel in het veld als in de opleidingen. In dit licht is dat wat in een vierjarige HBOopleiding geleerd kan worden aan grenzen gebonden. Gesteund door scholen in de regio, landelijke ontwikkelingen en de overheid maken we daarom in het curriculum een fundamentele keuze; een afstudeerrichting (ook wel specialisatiekeuze genoemd) voor het jonge kind (JK; groep 1-4, met aandacht voor VVE) of oudere kind (OK; groep 5-8, met aandacht voor schoolkeuze voorgezet onderwijs). Deze keuze geldt vanaf het derde studiejaar en wordt zo vormgegeven dat de brede bevoegdheid behouden blijft. Na de kernfase volgt de student een minor naar keuze die voorbereidt op een integrale toets waar 30 studiepunten toegekend kunnen worden. Met betrekking tot de minor geldt dat de student kiest voor een verdiepende, een verbredende, een vrije of een doorstroomminor. Daarnaast kent elke minor een praktijkcomponent. De minor is geplaatst in de tweede helft van het derde jaar, maar kan ook na afloop van de major worden gevolgd. Post-propedeutische fase: afstudeerfase De afstudeerfase staat in het teken van doorgroeien naar startbekwaamheid. De centrale vraag in de afstudeerfase is: Kan ik creatief en planmatig in teamverband werken aan de continue ontwikkeling van alle kinderen? Gemiddeld duurt deze fase 10 maanden tot een jaar. In de afstudeerfase richt de student zich op het bereiken van de SBL competenties niveau 3 en de professionele standaard niveau 3, waar ook onderzoekscompetenties deel van uitmaken. De afstudeerfase begint met het in kaart brengen van de eigen beginsituatie, in het licht van deze (landelijke) eisen aan startbekwaamheid en met het daarna opstellen van een afstudeerplan. De student solliciteert naar een stageschool passend bij zijn specialisatiekeuze. Hij probeert daarbij een goede match te maken tussen wat hij nog wil en moet leren en wat de stageschool kan bieden. Naast de specialisaties jonge kind, oudere kind of vmbo kan de student kiezen voor een levensbeschouwelijke specialisatie (rk, pc en oo). Het toewerken naar en het aantonen van startbekwaamheid doet de student op vijf manieren (5 owe’s): 3.1 Integraal junior leraar zijn (22,5 stp) Verantwoordelijk voor een groep leerlingen gedurende drie dagen per week. Begeleiding op afstand. Drie beoordelingen, waarvan twee keer begeleidend en de derde keer formeel beoordelend. SBL competenties. 3.2 Praktijkgericht onderzoek doen (15 stp) 55 OS Pabo 2014/2015 – deel 4: Interne organisatie HAN Pabo Een praktijkgericht onderzoek uitvoeren, uitmondend in een onderzoeksrapportage op Bachelorniveau Ondersteuning via hoorcolleges, begeleidende werkcolleges en individuele gesprekken Deel professionele standaard niveau 3. 3.3 Professioneel werkconcept (7,5 stp) Explicitering van visie en persoonlijke kwaliteiten in relatie tot het handelen als leraar Motivering voor levensbeschouwelijke acte of certificaat. Deel professionele standaard niveau 3 3.4 Meesterproef (10 stp) ‘Beste kunnen’ in één leerarrangement voor de kinderen van de eigen groep. Theoretische verantwoording Gesprek over alle onderdelen in samenhang integrale toets. 4 SBL-competenties: interpersoonlijk, pedagogisch, vakdidactisch en vakinhoudelijk en organisatorisch competent. 3.5 Integrale toets (5 stp) Helder en correct kunnen verwoorden wat zijn beginsituatie, doorgroeimogelijkheden en identiteit als startbekwame leraar zijn. verbinding kunnen leggen tussen verschillend eonderdelen van de afstudeerfase vanuit een helikopterview. Professionele standaard niveau 3. 3.3 Het beroep 3.3.1 De beroepscontext binnen de opleiding Lerarenopleidingen basisonderwijs moeten enerzijds opleiden voor de zogeheten 'brede bekwaamheid', anderzijds is er nadrukkelijk vastgesteld dat studenten zich moeten kunnen specialiseren in een bepaalde leeftijdsgroep. De stageopbouw is van dien aard dat studenten kennismaken met alle groepen van de basisschool en de basis wordt gelegd voor deze brede bekwaamheid. Aan het eind van het tweede semester van de kernfase specialiseert de student zich in het jonge kind (groep 1 t/m 4) of oudere kind (groep 5 t/m 8). De onderwijsinhoud in de afstudeerfase is afgestemd op de gekozen specialisatie in de kernfase. Het doel van de lerarenopleidingen basisonderwijs is dat studenten aan het eind van hun studie startbekwaam zijn om te kunnen functioneren in het huidige basisonderwijs. De student is startbekwaam op het moment waarop getoetst is of hij als startende leerkracht zelfstandig en zelfverantwoordelijk het onderwijswerk aankan én voldoende doorgroeicompetent is. De opleiding moet uiteindelijk leiden tot een persoonlijk vakmanschap, zodat de beginnende leraar vanuit een open en deskundige visie op kind, onderwijs en maatschappij in staat is het onderwijs en zichzelf te blijven ontwikkelen in het licht van nieuwe wetenschappelijke en maatschappelijke tendensen. Om dit persoonlijk vakmanschap te bereiken wordt van de student verwacht dat hij naarmate de opleiding vordert, steeds meer in staat is de eerder genoemde persoonskwaliteiten en beroepskwaliteiten te ontwikkelen en te integreren. In deze tijd van snelle ontwikkelingen en voortdurende verandering vraagt dit, meer dan in het verleden, dat de opleiding er onder meer op gericht is dat studenten vaardig worden in het opsporen, formuleren, analyseren en oplossen van praktijkproblemen. Op deze wijze kan de student zich blijvend ontwikkelen en toekomstige praktijkproblemen adequaat benaderen (doorlopende bekwaamheidsontwikkeling). Onderdeel van de bekwaamheidsontwikkeling is het onderzoeksmatig opleiden van professionals die hun eigen praktijk en hun eigen handelen kunnen onderzoeken en op basis daarvan kunnen verbeteren en ontwikkelen. Dit vraagt om een onderzoekende houding en onderzoeksvaardigheden van docenten en studenten. De noodzaak te beschikken over een onderzoekende houding en over de vaardigheden die vereist zijn om onderzoek te kunnen doen, maakt deel uit van de professionele standaard en daarbij passende criteria met betrekking tot 'professioneel in ontwikkeling'. In het curriculum is een doorgaande leerlijn 'onderzoekende houding en onderzoeksvaardigheden' geïmplementeerd. Hiermee wil de opleiding bijdragen aan de professionalisering en doorgroeibekwaamheid van studenten, opdat zij voldoende bekwaam worden in het voortdurend effectief en efficiënt verbeteren van hun eigen praktisch handelen, en kunnen bijdragen aan de ontwikkeling van de school en het beroep. 56 OS Pabo 2014/2015 – deel 4: Interne organisatie HAN Pabo 3.3.2 Bevoegdheid in het basisonderwijs Hoofdregel Voor het basisonderwijs geldt de regel dat als iemand een getuigschrift aan de lerarenopleiding basisonderwijs (pabo en voorheen pedagogische academie, kweekschool) heeft behaald, zij of hij daarmee voldoet aan de bekwaamheidseisen om te kunnen worden benoemd als groepsleerkracht. Hij of zij mag dan alle vakken geven, behalve lichamelijke oefening aan groep 3 tot en met 8 (zie onderstaand bij ‘bewegingsonderwijs’). Bewegingsonderwijs De lerarenopleiding basisonderwijs leidt sinds 1 augustus 2001 niet meer op voor bewegingsonderwijs aan alle groepen. Leraren die na 1 september 2005 een diploma hebben gehaald aan de lerarenopleiding basisonderwijs, mogen alleen bewegingsonderwijs geven aan groep 1 en 2. Om aan groep 3 en hoger dit vak te kunnen geven, hebben zij een speciaal diploma nodig. Door de minor Bewegingsonderwijs met succes te doorlopen kunnen studenten 2 van de 3 modules van de ‘Leergang Bewegingsonderwijs’ reeds afronden binnen de initiële opleiding. Door het voltooien van de gehele ‘Leergang vakbekwaamheid bewegingsonderwijs via de Pabo’ kunnen zij alsnog voldoen aan de bekwaamheidseisen voor het geven van bewegingsonderwijs in de groepen 3 tot en met 8. Vakleerkrachten in het primair onderwijs Daarnaast werken er ook vakleerkrachten in het primair onderwijs; zij moeten een bevoegdheid voor het voortgezet onderwijs hebben. Dit geldt bijvoorbeeld voor muziek, handvaardigheid en tekenen. Bevoegdheid in het speciaal en voortgezet speciaal onderwijs Voor een leraar in het speciaal onderwijs en het voortgezet speciaal onderwijs gelden dezelfde eisen als voor een leraar in het (speciaal) basisonderwijs. Er bestaat een masteropleiding special education needs (voorheen de voortgezette opleiding speciaal onderwijs). Deze opleiding is niet wettelijk verplicht, maar een groot deel van de leraren in het speciaal en voortgezet speciaal onderwijs heeft deze 9 opleiding wel gevolgd. De werkgever kan eisen dat de leraar deze opleiding volgt . 3.4 Curriculum van de opleiding Bij de vormgeving van het competentiegericht opleiden is het uitgangspunt dat de student de SBLcompetenties verwerft en aantoont (competenties als doel) door het werken aan beroepstaken (beroepstaken als middel). Beroepstaken zijn betekenisvolle taken zoals deze in al hun complexiteit in de werkelijkheid door de beroepsbeoefenaar worden uitgevoerd. Deze beroepstaken vormen de context waarbinnen competentieontwikkeling plaatsvindt. Pabo Arnhem heeft vier beroepstaken geformuleerd: lesgeven, begeleiden van lerende(n), ontwerpen van leerarrangementen en bijdragen aan de schoolorganisatie. Bij het werken aan de beroepstaken verwerft de student de kennis, beroepsvaardigheden en houding die nodig zijn om de taak uit te voeren. Dit wordt ondersteund door het onderwijsaanbod vanuit de leergebieden van de pabo rekenen/wiskunde (inclusief ict); taal; oriëntatie op jezelf en de wereld; kunst en beweging; pedagogiek (inclusief levensbeschouwing). 3.4.1 Competenties Door de Stichting Beroepskwaliteit Leraren (SBL) is in nauwe samenwerking met het beroepenveld 10 een beschrijving voor de competenties of bekwaamheden van leraren ontwikkeld . Deze wordt gebruikt voor de verdere uitwerking van competentiegericht opleiden en beoordelen binnen de opleiding en vormt de basis voor de generieke startbekwaamheidseisen voor alle leraren. De door SBL ontwikkelde competenties vormen per 1 augustus 2006 het wettelijk kader voor het lerarenberoep. Hieronder een korte toelichting op de zeven competenties. 9 Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Geraadpleegd 14 april 2013 via http://bevoegd.minocw.nl/Uitleg.aspx#bevoegdheidbo 10 Stichting Beroepskwaliteit Leraren (SBL). SBL-competenties bij besluit van 23 augustus 2005 wettelijk vastgesteld. Wet BiO, Staatsblad 460. 57 OS Pabo 2014/2015 – deel 4: Interne organisatie HAN Pabo 1. Interpersoonlijke competentie: de leraar onderschrijft zijn interpersoonlijke verantwoordelijkheid. Hij is zich bewust van zijn eigen houding en gedrag én van de invloed daarvan op de kinderen. Hij heeft voldoende kennis en vaardigheid op het gebied van groepsprocessen en communicatie om een goede samenwerking met en van de kinderen tot stand te brengen. 2. Pedagogische competentie: de leraar onderschrijft zijn pedagogische verantwoordelijkheid. Hij heeft voldoende pedagogische kennis en vaardigheid om op professionele en planmatige wijze voor het individuele kind en de klas of groep een veilige leeromgeving tot stand te brengen waarin kinderen zich kunnen ontwikkelen tot een zelfstandig en verantwoordelijk persoon. 3. Vakinhoudelijke en didactische competentie: de leraar onderschrijft zijn vakinhoudelijke en didactische verantwoordelijkheid. Hij heeft voldoende kennis en vaardigheid op het gebied van de onderwijsinhouden en de didactiek om op professionele en planmatige wijze een krachtige leeromgeving tot stand te brengen waarin de kinderen zich de culturele bagage eigen kunnen maken die de maatschappij vereist. 4. Organisatorische competentie: de leraar onderschrijft zijn organisatorische verantwoordelijkheid. Hij heeft voldoende organisatorische kennis en vaardigheid om in zijn klas en zijn lessen op professionele en planmatige wijze een goed leef- en werkklimaat tot stand te brengen dat overzichtelijk, ordelijk en taakgericht is en in alle opzichten helder voor hem zelf, zijn collega's en in het bijzonder de kinderen. 5. Competent in het samenwerken met collega's: de leraar onderschrijft zijn verantwoordelijkheid in het samenwerken met collega's. Hij heeft voldoende kennis en vaardigheden om een professionele bijdrage te leveren aan een goed pedagogisch en didactisch klimaat op zijn school, aan goede werkverhoudingen en een goede schoolorganisatie. 6. Competent in het samenwerken met de omgeving: de leraar onderschrijft zijn verantwoordelijkheid in het samenwerken met de omgeving van de school. Hij heeft voldoende kennis en vaardigheid om goed samen te werken met mensen en instellingen die betrokken zijn bij de zorg voor de kinderen en bij de school. 7. Competent in reflectie en ontwikkeling: de leraar onderschrijft zijn verantwoordelijkheid voor zijn eigen professionele ontwikkeling. Hij onderzoekt, expliciteert en ontwikkelt zijn opvattingen over het leraarschap en zijn bekwaamheid als leraar. In de onderwijspraktijk zal er vrijwel altijd sprake zijn van een combinatie van competenties. Tijdens iedere willekeurige les zullen de pedagogische, didactische, interpersoonlijke en organisatorische competenties geïntegreerd, maar elk met een eigen accent, gestalte krijgen. Een student die afstudeert wordt als startbekwaam of competent beoordeeld als hij voldoet aan de eisen die bij de professionele standaard (zie paragraaf 3.4.2) horen. Tabel 1: Overzicht competenties Situaties → Samenwerken met leerlingen Samenwerken met collega's Samenwerken met de omgeving Reflectie en ontwikkeling 5. Competent in het samenwerken met collega's 6. Competent in het samenwerken met de omgeving 7. Competent in reflectie en ontwikkeling Beroepsrollen ↓ Interpersoonlijk Pedagogisch Vakinhoudelijk en didactisch Organisatorisch 1. Interpersoonlijk competent 2. Pedagogisch competent 3. Vakinhoudelijk en didactisch competent 4. Organisatorisch competent 58 OS Pabo 2014/2015 – deel 4: Interne organisatie HAN Pabo 3.4.2 Professionele standaard Onder de vier beroepstaken ligt de domeinbrede 'professionele standaard' die door het werken aan en in de beoordeling van de beroepstaken zichtbaar wordt. Met het opstellen van een professionele standaard garandeert de opleiding het werken en toetsen op hbo-niveau. De leerkracht primair onderwijs is competent op alle gebieden die voor het uitoefenen van dat specifieke beroep nodig zijn. Daarnaast geeft hij blijk van een hbo-niveau in kennis en vaardigheden die voor alle hbo-beroepsbeoefenaars gelden. In Europa zijn de eisen die worden gesteld aan een hbo-bachelor omschreven in de zogenaamde Dublin descriptoren. In bijlage 7 is een matrix opgenomen waarin de SBL-competenties zijn gekoppeld aan de Dublin descriptoren. De eisen die in de Dublin descriptoren zijn genoemd zijn ook uitgangspunt bij de accreditatie van de opleidingen, dat wil zeggen, de toetsing of opleidingen in aanmerking komen voor overheidssubsidie. In Nederland heeft de HBO-Raad soortgelijke kernkwalificaties vastgesteld. De pabo heeft met de andere opleidingen binnen de Faculteit Educatie beide eisen omgezet naar de professionele standaard. De student moet zich tijdens de vierjarige opleiding wat betreft deze professionele standaard voldoende ontwikkelen. De beoordeling hiervan vindt plaats binnen elke integrale toetsing. De standaard is opgedeeld in vijf terreinen waarop professionaliteit getoond moet worden. Professioneel in zelfsturend leren; Professioneel in ontwikkeling; Professioneel in communicatie en presentatie; Professioneel als persoon; Professioneel als inhoudelijk deskundige. De te onderscheiden terreinen zijn beschreven per niveau: op propedeuse-, kernfase- en afstudeerniveau. Pabo Arnhem heeft de vijf terreinen waarop professionaliteit moet worden getoond gereduceerd tot vier: professioneel zijn in zelfsturend leren, in ontwikkeling, in communicatie en presentatie, en als persoon. Professioneel als inhoudelijk deskundige is geïntegreerd met professioneel als persoon. 3.4.3 Beroepsbeeld Voor Pabo Arnhem geldt het beroepsbeeld (zie semesterboeken) als een ideaalbeeld dat als een streefmodel dient voor de professionele ontwikkeling van studenten tot startbekwame leerkrachten. Voor het DCBO (diploma christelijk basisonderwijs) is een specifieke inkleuring van het beroepsbeeld gemaakt. Het heeft niet de functie van een meetlat, maar geeft een streefniveau aan, als start van de dialoog tussen opleiding en de persoonlijke ontwikkeling van studenten. Het beroepsbeeld van Pabo Arnhem is gebaseerd op twee uitgangspunten: de wettelijk vastgestelde eisen en de eigen visie op opleiden. De SBL-competenties (de technisch-instrumentele kant van het opleiden) vormen, zoals eerder gesteld, het wettelijke kader voor het lerarenberoep. Naast de wettelijk vastgestelde eisen heeft Pabo Arnhem ook een eigen visie die te maken heeft met de wijze waarop wij als opleidingsinstituut studenten opleiden tot startbekwame leerkracht. Ons onderwijs is gebaseerd op een specifieke visie op leren en opleiden. Die specifieke visie heeft betrekking op het competentiegericht opleiden, de leeromgeving voor studenten, de plaats van de stage in het curriculum en het geïntegreerd opleiden op hbo-niveau. In het beroepsbeeld wordt per opleidingsfase een beeld geschetst van wat Pabo Arnhem als opleiding aan competenties verwacht van een student binnen het werken aan de vier verschillende beroepstaken. De student in het beroepsbeeld heet Sascha. Studenten kunnen zich tijdens de opleiding voortdurend spiegelen aan Sascha in hun leeractiviteiten en verwerken dit in een persoonlijk werkconcept waarin zij het beeld van zichzelf beschrijven als de leerkracht die zijzelf willen worden. In het persoonlijk werkconcept stemmen studenten theorie, praktijk en persoonlijke inkleuring op elkaar af. In die zin kan Sascha in de opleiding fungeren als rolmodel voor studenten. Voor opleiders en mentoren kan Sascha dienen als referentiekader bij de begeleiding en beoordeling van studenten. Om leerprocessen binnen de drie niveaus in onze opleiding niet te fragmenteren met losse competenties en vakspecifieke doelen op de vier vak-/vormingsgebieden heeft Pabo Arnhem als hulpmiddel een beroepsbeeld geschetst per opleidingsfase. Om daarbinnen een zekere ordening aan te brengen en studenten uit te dagen om de SBL-competenties en vakspecifieke doelen binnen de verschillende beroepstaken te oefenen, zijn binnen het geïntegreerde beroepsbeeld de vier afzonderlijke beroepstaken te herkennen. 59 OS Pabo 2014/2015 – deel 4: Interne organisatie HAN Pabo Het beroepsbeeld wordt binnen de opleidingsfasen verschillend ingezet. In de propedeuse en de kernfase wordt het beroepsbeeld aangestipt maar verder niet mee gewerkt. Daarentegen wordt het beroepsbeeld in de afstudeerfase wél actief gebruikt met name bij het pop en pwc. 3.4.4 Beroepstaken Bij de vormgeving van het competentiegericht opleiden staan beroepstaken centraal. Beroepstaken zijn betekenisvolle, hele taken zoals deze in al hun complexiteit in de werkelijkheid door de beroepsbeoefenaar (expert) wordt uitgevoerd. De meeste beroepstaken doen een beroep op meerdere competenties tegelijk. In het curriculum zijn de beroepstaken gelijk aan de benaming van de bijbehorende onderwijseenheid (owe). Voor een nadere uitwerking van de onderwijseenheden wordt verwezen naar de bijlagen bij de OER (zie deel 2 van dit Opleidingsstatuut). Het programma van de afstudeerfase zijn de namen van de onderwijseenheden niet identiek aan die van de beroepstaken. Dit heeft te maken met het integrale karakter van de afstudeerfase. Dat wil zeggen dat bij iedere owe gewerkt wordt aan de vier beroepstaken tegelijk. Pabo Arnhem volgt de op domeinniveau vastgestelde beroepstaken. 1. Lesgeven Bij lesgeven gaat het erom dat de leraar leeractiviteiten zodanig uitvoert (inclusief voorbereiding en evaluatie), dat hij enerzijds blijk geeft van voldoende kennis van de leergebieden en -processen en anderzijds qua inhoud en vorm aansluit bij de ontwikkeling van leerlingen (zowel individueel als in groepen). Dit geeft hij vorm via krachtige en veilige leeromgevingen in verschillende contexten. De leraar kan de keuzes die hij op bovengenoemde gebieden maakt verantwoorden vanuit zijn persoonlijk werkconcept. 2. Begeleiden van lerende(n) Bij het begeleiden gaat het erom dat de leraar leerlingen ondersteunt bij hun ontwikkeling in het algemeen en hulp geeft bij specifieke activiteiten. Het begeleiden krijgt in de eerste plaats vorm in de organisatie van de leeromgeving. De leerkracht is verantwoordelijk voor een veilig klimaat en helpt de leerlingen structuur aan te brengen in het leerproces. Binnen de georganiseerde leeromgeving anticipeert en reageert de leerkracht op expliciete en latente hulpvragen van de leerlingen, zowel bij groepsactiviteiten als bij individuele activiteiten. 3. Ontwerpen van leerarrangementen Bij het ontwerpen gaat het erom dat de leerkracht of opleider in staat is een krachtige, participatieve, (ict-rijke) leeromgeving voor leerlingen te bedenken en in te richten waarin planmatig met oog op de langere termijn/doorlopende leerlijnen het leren wordt gestimuleerd. Hierbij wordt afgestemd op het curriculum en/of de organisatie. 4. Bijdragen aan de schoolorganisatie Bij het bijdragen aan een organisatie gaat het erom dat de leerkracht de organisatie kent waarin hij werkt en zich ook bewust is van de maatschappelijke functie van deze organisatie. Hij neemt een aantal taken op zich in deze organisatie en levert een bijdrage aan de ontwikkeling van de organisatie. De belangrijkste activiteiten van de leerkracht in deze beroepstaak bevinden zich op het terrein van het samenwerken met collega's en op het terrein van het samenwerken met de omgeving. Voor de inhoud van de vier beroepstaken per opleidingsfase kunnen studenten het opleidingsstatuut, de semesterboeken en Scholar raadplegen. Per beroepstaak wordt beschreven: onderwijsinhoud, de daarbij behorende competenties, het bewijsmateriaal bij de beroepstaak en de leerbronnen. De onderwijseenheden zijn opgebouwd rond beroepstaken die herkenbaar zijn in de beroepspraktijk. In een onderwijseenheid wordt zowel op de opleiding als in de stage aan dezelfde taak gewerkt. De afsluiting van de onderwijseenheden omvat het werk in de opleiding en de praktijk. 3.4.5 Onderwijseenheden Pabo Arnhem biedt het onderwijs onder meer aan in de vorm van onderwijseenheden. Deze onderwijseenheden zijn gekoppeld aan concrete beroepstaken. Elke eenheid is geprogrammeerd binnen een of meer van de vier perioden van de pabo-jaarkalender en wordt binnen deze periode(n) afgerond. Het onderwijsaanbod van de opleidingen is als volgt: 60 OS Pabo 2014/2015 – deel 4: Interne organisatie HAN Pabo Tabel 2: Opbouw van het programma Legenda: owe = onderwijseenheid, jk = jonge kind, ok = oudere kind 1.1 = niveau (1, 2 of 3) en het aantal keren dat de betreffende BT voorkomt (1, 2, 3 of vier keer per niveau) Bij afstudeerfase: 3.1 is eerstgenoemde owe, 3.5 is laatstgenoemde owe. Propedeuse Kernfase Semester 1 owe Lesgeven 1.1 owe Begeleiden 1.1 Semester 2 owe Lesgeven 1.2 owe Lesgeven 1.3 owe Ontwerpen 1.1 owe Schoolorganisatie 1.1 Brede oriëntatiestage, niveau 1 Voorlopig propedeuseadvies owe Ontwerpen en owe Integrale toets begeleiden 1.2 Propedeuse Stage bovenbouw (9-12 jr.), niveau 1 Kernfase bekwaam en propedeuseadvies Semester 1 owe Lesgeven 2.1 owe Begeleiden 2.1 Semester 2 owe Lesgeven 2.2 owe Begeleiden 2.2 owe Ontwerpen 2.1 owe Ontwerpen 2.2 owe Schoolorganisatie 2.1 Stage onder- of middenbouw (niveau 2) owe Schoolorganisatie 2.2 Stage onder-, midden-, of bovenbouw (niveau 2) Keuzelijn Semester 3 owe Begeleiden 2.3 owe Schoolorganisatie 2.3 owe Ontwerpen 2.3 owe Integrale toets Kernfase Stage onder-, midden- of bovenbouw (niveau 2) Keuze levo-denominatie Keuzelijn Afstudeerbekwaam Afstudeerfase Semester 4 Minor Niveau 2 of 3 Minor gerelateerde praktijkervaring Semester 1 Semester 2 Afstudeerplan owe 3.1 Integraal junior leraar zijn (22,5 stp) owe 3.2 Afstudeeronderzoek (15 stp) Afstudeerplan owe 3.3 Professioneel werkconcept (7,5 stp) Afstudeerplan owe 3.4 Meesterproef (10 stp) owe 3.5 Integrale Toets Startbekwaam De opleiding bepaalt het onderwijsaanbod. Een onderwijseenheid heeft een omvang van 2,5 stp (studiepunten) of een veelvoud hiervan. Elke eenheid is geprogrammeerd binnen een of meer van de vier perioden van de HAN-jaarkalender en wordt binnen deze periode(n) afgerond. · In de bijlage van de Onderwijs Examen Regeling van het instituut Pabo kan de student het onderwijsaanbod bekijken. Afstudeerfase Instituutsbreed In het studiejaar 2014-2015 wordt voor het eerst een instituutsbreed programma in de afstudeerfase aangeboden. Dit programma kent de bovenstaande onderwijseenheden 3.1 t/m 3.5. Het programma wordt zowel in Arnhem als in Nijmegen aangeboden aan voltijd- en deeltijdstudenten. De onderdelen ‘integraal junior leraar zijn’ (de afstudeerstage), het ‘professioneel werkconcept’ en het ‘afstudeeronderzoek’ komen overeen met het programma in de afgelopen jaren. Nieuw is de ‘Meesterproef’, waarbinnen de studenten de mogelijkheid hebben te excelleren door middel van het maken van een leerarrangement, dat op de stageschool wordt uitgevoerd. Ter voorbereiding van het uitvoeren van de afstudeerstage, het pwc en de Meesterproef stelt de student eerst een afstudeerplan op. Hieraan worden geen studiepunten toegekend, maar afronding is wel voorwaardelijk om in de tweede periode een start te kunnen maken met de genoemde owe’s. Het onderzoek heeft een wat meer afgebakend karakter en start oriënterend in de eerste periode om in periode 2 echt van start te kunnen gaan. 61 OS Pabo 2014/2015 – deel 4: Interne organisatie HAN Pabo 3.4.6 Minoren Aanbod van minoren en vrije minoren 1. Het totale minoraanbod van de HAN is opgenomen in de HAN-onderwijscatalogus (HAN-SIS en Insite) het externe minoraanbod is opgenomen op HAN.nl en KiesOpMaat.nl. Per minor staat onder andere vermeld: - de beroepstaak of -taken die daarin centraal staan; - de bijbehorende competenties en indicatoren; - de onderwijseenheden die als leerbron kunnen dienen; - de eventuele instapeisen. 2. Daarnaast bestaan er ook vrije minoren. Een vrije minor is een minor die een student - bij een andere (onderwijs)instelling volgt, - samenstelt uit onderdelen van minoren of andere onderwijseenheden bij verschillende instituten van de HAN of een ander (onderwijs)instelling, - aanvraagt en toegekend krijgt in de vorm van een Erkende Verworven Competenties. Indien de student een vrije minor bij een andere onderwijsinstelling wil volgen, kan hij het minoraanbod van de betreffende onderwijsinstelling raadplegen. Voor het minoraanbod van de hogescholen die aangesloten zijn bij KiesOpMaat kan de student www.kiesopmaat.nl raadplegen. Deelname aan minoren en vrije minoren Voor het volgen van een minor dient de student toestemming te hebben van de studieloopbaan-begeleider en dient hij zich voor de betreffende minor in te schrijven bij het instituut van de HAN waar hij de minor gaat volgen (via HAN-SIS). De spelregels voor het volgen van een vrije minor zijn te vinden in de notitie 'Regeling vrije minor en toestemmingsformulier' te vinden op HAN-insite/minoren/Welke soorten minoren zijn er? In die notitie is er ook een toestemmingsformulier bijgesloten waarmee de student de examencommissies om toestemming kan vragen voor het volgen van een vrije minor. Zie ook de Onderwijs- en examenregeling, paragraaf 3 (deel 2 van dit opleidingsstatuut). 3.4.7 Inschrijven voor onderwijseenheden: criteria en procedure Voor studenten van Pabo Arnhem geldt voor het studiejaar 2013-2014 dat door plaatsing in een jaargroep zij collectief worden ingeschreven voor een onderwijseenheid. Op Pabo Arnhem gelden de volgende doorstroomvoorwaarden: voor deelname aan tentamens en integrale toetsen van de post-propedeutische fase geldt als eis het bezit van het propedeutisch getuigschrift pabo. Om het onderwijsprogramma (exclusief ten tamens en integrale toetsen) te mogen volgen dient de student in de propedeuse minimaal 45 studiepunten en de verplichte landelijke taal- en rekentoetsen te hebben behaald; de student mag de minor volgen na toestemming van de examencommissie. Hiervoor moeten 45 studiepunten in de hoofdfase zijn behaald, voordat inschrijving voor een minor mogelijk is; als ingangseis tot de afstudeerfase dient de student minimaal 60 studiepunten uit de kernfase te hebben behaald; de student mag aan de afstudeerstage beginnen als de kernfase met 75 stp is afgerond. 3.4.8 Participatie Passend bij competentiegericht opleiden en een professionele houding als aankomend leerkracht verwachten we van studenten een actieve, betrokken houding. Ook gaan we uit van wederzijdse inspanningsverplichting: docenten en studenten doen beiden hun uiterste best om deze studie tot een succes te maken. Dit betekent concreet dat studenten actief participeren binnen lessen en andere opleidingsactiviteiten. Aanwezigheidsverplichting studenten bij onderwijsactiviteiten bij de Faculteit Educatie. In eerste instantie wordt bij onderwijsactiviteiten primair gedacht aan “lessen”, maar het is zo dat alle contactactiviteiten zoals die in de owe’s van de opleidingen zijn opgenomen hier onder vallen. Bij contacturen gaat het niet alleen om in roosters geplande lessen, werkcolleges, hoorcolleges, stages, enz., maar om alle andere geplande contacten tussen een docent en een student, in alle onderwijsvarianten, in het kader van een owe. Uitgangspunten is dat de aanwezigheid in een beroepsopleiding bij geplande onderwijsactiviteiten vanzelfsprekend is (professionaliteit van de student) en dat de geplande onderwijsactiviteiten inhoudelijk en qua vormgeving aan de maat zijn (professionaliteit van de docent en kwaliteit van het onder- 62 OS Pabo 2014/2015 – deel 4: Interne organisatie HAN Pabo wijs). De student wordt geacht bij alle hem aangaande onderwijsactiviteiten aanwezig te zijn. Aandachtspunten bij de verantwoordelijkheid van de opleiding: · Er is een relatie tussen de onderwijsinhoud in een contactuur en het bij de owe horende tenta -men. · In de uitvoering van het onderwijs is merkbaar dat de inhoud noodzakelijk is voor de toekomstige beroepsuitoefening. · Aan het eind van een contactuur kan een docent vragen hoe deze activiteit (bijv. een les) is geweest. In elk geval is dit wenselijk als het de eerste activiteit van een docent met een groep studenten betreft om wensen en verwachtingen op elkaar af te stemmen. · In de uitvoering van het onderwijs houden docenten steeds de aanwezigheid bij en geven deze integraal door aan de slb’er. · De slb’er heeft een intensieve rol in het monitoren van af- en aanwezigheid van studenten. Afen aanwezigheidsgedrag kan ook een signaal van de student zijn. De slb’er zal als professional in deze de student feedback geven op diens afwezigheidgedrag en voorts met de student analyseren waar dit gedrag van de student op duidt. Vervolgens zal hij de student adviseren over diens aanwezigheidsgedrag en mogelijk hierover nadere afspraken met de student maken die in het studiecontract worden opgenomen. Aandachtspunten bij de verantwoordelijkheid van de student: De student dient zelf, in de situatie dat hij vindt dat de les niet aan zijn verwachtingen voldoet en hij op grond daarvan voornemens is een volgende les niet te komen, dit te melden aan de betreffende uitvoerende docent. De docent heeft recht op deze feedback om er voor te kunnen zorgen dat de volgende lessen beter afgestemd worden op de verwachtingen van de student. De studentkan dit ook aan zijn slb’er melden. Zo maar wegblijven is geen blijk van professioneel handelen. 3.5 Studieloopbaanbegeleiding en portfolio De studieloopbaanbegeleiding, het portfolio, het persoonlijk ontwikkelingsplan (pop) en het persoonlijk werkconcept (pwc) zijn geconcretiseerd in het Handboek voor studieloopbaanbegeleiding en de pro11 fessionele standaard van Pabo Arnhem. Studieloopbaanbegeleiding omvat alle activiteiten die tot doel hebben studenten te begeleiden bij het efficiënt en met plezier doorlopen van hun studieloopbaan. Het is een geïntegreerd onderdeel van de opleiding voor leraar basisonderwijs. Het heeft ten doel studenten ondersteuning te bieden bij: het verwerven van de competenties voor het beroep; het leren zelfstandig en competentiegericht te leren; het maken van studiekeuzes binnen het aanbod; het werken aan de professionele standaard. Met de professionele standaard maakt de student zijn professionele groei zichtbaar en toont hij in toenemende mate professionaliteit in zelfsturend leren, professionele ontwikkeling, communicatie en presentatie en persoon; het efficiënt en met plezier doorlopen van de studieloopbaan. Hieronder valt het bewaken van de studievoortgang, verwijzen bij studie- of stageproblemen en het informeren van studenten over de opleiding. Het bewaken van de studie- of stagevoortgang houdt in dat aan het begin van het semester, de afspraken die de student met de slb'er maakt rond de individuele begeleiding in een begeleidingscontract worden vastgelegd. 3.5.1 Taken van de studieloopbaanbegeleider Aan het begin van elke fase van de opleiding krijgt de student een studieloopbaanbegeleider toegewezen. Deze docent is eerste aanspreekpunt en begeleidt de student tijdens de studie. De studieloopbaanbegeleiding vindt plaats in individuele gesprekken én in groepsbijeenkomsten. De studieloopbaanbegeleider fungeert als schakel tussen de onderwijsvraag (beschreven in het pop) van de student en het aanbod van de opleiding (toetsprogramma, onderwijseenheden). De studieloopbaanbegeleider heeft verschillende taken. Hij: maakt de student vertrouwd met het beroep/de beroepen waarvoor hij opgeleid wordt en de be11 Handboek voor studieloopbaanbegeleiding en de professionele standaard, versie 2012. 63 OS Pabo 2014/2015 – deel 4: Interne organisatie HAN Pabo roepstaken die daarbij horen; begeleidt en coacht de student bij de ontwikkeling van de beroepscompetenties; speelt een belangrijke rol bij de begeleiding en bespreking van de studievoortgang van de student en de bewijslast ervan; adviseert over keuzes voor leerbronnen, studietraject en deelname aan tentamens en integrale toetsen begeleidt de student bij de ontwikkeling van een brede blik dwars door de gehele studieroute; stimuleert het zelfverantwoordelijk leren en het 'leren leren'; helpt de student, of verwijst hem door als hij vragen/problemen heeft met de studie(loopbaan); is gesprekspartner bij conflictsituaties in stage/opleiding. De slb'er kan doorverwijzen naar SOSSgroep. Een student die zich inschrijft voor het vijfde studiejaar krijgt een gespecialiseerde slb'er die hem begeleidt in de route naar het behalen van zijn diploma of het bewust stoppen van de opleiding. SOSS-coördinator De speciale ondersteuning studie en stage (SOSS-groep) biedt speciale ondersteuning aan studenten bij de stage en de studievoortgang. Tot de taken behoren: doorverwijzen studenten naar diverse vormen van ondersteuning; ondersteunen stagebegeleiders en slb'ers met speciale studenten; geven van second opinion op verzoek van stagebegeleiders; studenten begeleiden in de stage; verzorgen van vormen van ondersteuning op de pabo (VIB, kernreflectie etc.); beheren van overzicht SOSS-studenten en hun ontwikkeling; zorgen voor verbetering en aanvulling van bestaande studentendossiers; verwijzing bij studievertraging of versnelling en verandering van stroom. Naast deze specifieke ondersteuning zijn er binnen de HAN decanen. Het contact met de decaan vindt in de onderstaande opleidingsoverstijgende gevallen plaats: studiefinanciering; financiële problemen; speciale voorzieningen gehandicapten en sportmensen; doorverwijzing naar professionele hulpverlening; het campusdecanaat zorgt voor informatievoorziening naar de senior-slb'ers. Studie- en beroepskeuze vallen niet onder het werk van de decaan. 3.5.2 Instrumenten: Portfolio, pop en participatie Portfolio In het domein Educatie werkt de student met een digitaal portfolio (dpf). Het portfolio is een bewaarplaats van bestanden/documenten waarmee de student zijn eigen individuele ontwikkeling (leerproces) zichtbaar maakt en het door hem behaalde niveau aantoont. Het portfolio vervult verschillende functies: persoonlijke leerarchivering; interactie tussen de student en de opleiding over zijn planning, ontwikkeling en prestaties; beoordeling. Uit het portfolio selecteert de student het bewijsmateriaal dat hij wil gebruiken voor de tentamens/integrale toetsen. Voor het (digitaal) portfolio geldt de indeling zoals gemaakt voor het HANformat dpf. Na afronding van de opleiding kan de student het (digitaal) portfolio gebruiken ter ondersteuning van zijn verdere professionele ontwikkeling als beroepskracht. In het Handboek voor studieloopbaanbegeleiding en de professionele standaard van Pabo Arnhem is de opbouw van het digitaal portfolio beschreven. Bij de afsluiting van de studie bewaart de HAN het digitaal portfolio van de student gedurende twee jaar. Bij afsluiten of staken van de studie kan de student het portfolio op een cd-rom branden of naar een andere informatiedrager exporteren. 64 OS Pabo 2014/2015 – deel 4: Interne organisatie HAN Pabo Persoonlijk ontwikkelingsplan (pop) In het Persoonlijk ontwikkelingsplan (pop) beschrijft de student vanaf het tweede semester van de propedeusefase wat hij/zij in een bepaalde periode op welke manier wil gaan leren. Dit gebeurt op basis van reflectie op elders/eerder verworven competenties en de competenties die voor de betreffende major/minor nog ontwikkeld moeten worden. Het pop wordt geplaatst op het portfolio. 3.6 Het persoonlijk werkconcept (pwc) in een competentiegerichte opleiding 3.6.1 Wat is een pwc? Het persoonlijk werkconcept (pwc) is een verantwoording van de student van zijn persoonlijke uitgangspunten van goed onderwijs en een (zelf)beoordeling van zijn ontwikkelingsniveau ten aanzien van de profesionele standaard en de SBL-competenties. Door het voortdurend pendelen tussen persoonlijke opvattingen en kennisverwerving gedurende de opleiding verfijnt de student zijn persoonlijk werkconcept en legt hij daarmee de basis van een professioneel werkconcept: - hij verantwoordt zijn ontwikkeling op basis van zijn visie op onderwijs, op leren, op onderwijsconcepten en zijn beeld van een goede leerkracht. - hij geeft aan hoe hij het geleerde een plaats kan geven in de praktijk en maakt hierbij een verbinding tussen de verschillende leerresultaten. In de afstudeerfase noemen we het pwc het professioneel werkconcept. Bij een diepgaand leerproces pendelt de student tussen ervaringen in de praktijk en de theorie die hier 12 ten grondslag aan ligt. Dit proces kent een cyclisch karakter. De student kan op die manier vanuit eigen leervragen werken maar is zich daarbij vanaf de start bewust dat zowel begeleiders als examinatoren de ontwikkeling van het persoonlijke werkconcept (bijlage 8) gedurende het gehele leerproces vanuit de professionele standaard en de SBL-competenties bestuderen en volgen. Met andere woorden, gedurende de opleiding is het pwc een document waarin de student zijn ontwikkeling tot startbekwame beroepskracht beschrijft 3.6.2 Waarom een pwc? Er zijn drie redenen om het pwc als instrument in te zetten in de opleiding. In onze opleiding streven we ernaar dat onze studenten aan het eind van hun studie in staat zijn hun persoonlijke opvattingen te kunnen verantwoorden vanuit een eigen identiteit en professionaliteit. Dat betekent dat zij in de studie leren reflecteren op hun concepties, opvattingen en handelen. Het pwc geeft de student de mogelijkheid zijn handelen, opvattingen en zijn ontwikkeling te beschrijven en daarop te reflecteren. Ten tweede hebben we de overtuiging dat bij lerenden de behoefte aan kennisverwerving gestimuleerd wordt door het expliciteren van de intuïtieve kennisbasis; daarmee worden eigen ervaringen en opvattingen bedoeld. Deze intuïtieve kennisbasis bepaalt hoe wij waarnemen, interpreteren, denken, waarderen en doen. Nieuwe informatie over de werkelijkheid (geëxpliciteerde kennis) moet aan intuï13 tieve kennis gekoppeld worden om betekenisvol te kunnen worden. Een pwc geeft de student de mogelijkheid om zijn intuïtieve kennis te verbinden aan nieuwe kennis en opvattingen en zijn handelen in de praktijk. Op die manier maakt hij zijn ontwikkeling tot professionele beroepskracht zichtbaar. Ten derde is het pwc een aanvulling op de toetsresultaten en maakt het het competentiebeeld completer. De toetsen richten zich op de beter meetbare facetten van competenties als gedrag, kennis en vaardigheden. In het pwc voegt de student hierbij zijn persoonlijke eigenschappen en beantwoordt de vragen: Wie ben ik? (eigenschappen) Wat kan ik? (vermogens) Wat vind ik? (normen en waarden) Wat wil ik? (motivatie). 12 Door middel van integratie van nieuwe kennis in het reeds aanwezige kennisbestand ontstaat er een nieuw netwerk van kennis, inzichten en overtuigingen, dat zich zowel kwantitatief als kwalitatief onderscheidt van het netwerk voordat het leerproces begon. 13 Oosterheert, I. (2011) Leren over leren. Praktische leerpysychologie voor het basisonderwijs. Groningen: Wolters-Noordhoff 65 OS Pabo 2014/2015 – deel 4: Interne organisatie HAN Pabo 3.6.3 Onderdelen van het pwc Het pwc bevat drie onderdelen: visie, competenties en ontwikkeling. Visie De student beschrijft kort zijn visie op het beroep en daarmee de essentie van zijn persoonlijk werkconcept, welke meerwaarde dat heeft voor het leren van kinderen en wat dat betekent voor zijn handelen als leerkracht (in opleiding) in de beroepspraktijk. Competenties De student reflecteert op zijn competentieontwikkeling en maakt daarbij gebruik van de competentiebeschrijvingen. Daarnaast verbindt hij zijn competentieontwikkeling aan zijn visie op het beroep en maakt hij daarmee duidelijk hoe hij in de praktijk vorm geeft aan zijn visie op het beroep. Hij zorgt voor linken naar bewijslast in overige delen van het dpf en verwijst op correcte wijze naar theoretische bronnen. Ontwikkeling/(door)groei In vervolg op de reflectie op de competenties beschrijft de student welke ontwikkeling nodig is om door te groeien naar een goede en professionele leerkracht. Hij geeft aan welke meerwaarde deze ontwikkeling zal hebben voor de beroepspraktijk. Tot slot beschrijft hij wat dit betekent voor de wijze waarop hij zichzelf verder wil gaan ontwikkelen. 3.6.4 Hoe ziet het pwc er in de verschillende fases van de opleiding uit? Vanaf het eerste studiejaar werkt de student aan zijn persoonlijke werkconcept. In de propedeusefase gaat het vooral om het expliciteren van de intuïtieve kennisbasis. Dit moet leiden tot bewustwording van de waarde en het belang van persoonlijke opvattingen en de behoefte aan kennisverwerving stimuleren. In de kernfase zal de student dit gaan verrijken en verdiepen, opdat hij zijn persoonlijke visie kan verantwoorden vanuit vakmanschap binnen de huidige ontwikkelingen in het primair onderwijs. In de afstudeerfase noemen we het pwc professioneel werkconcept. Hier vindt verdere vedieping plaats. 3.6.5 Het pwc en de integrale toets Met uitzondering van de afstudeerfase, wordt het pwc niet beoordeeld als een apart toetsonderdeel. Bij de integrale toets is het pwc uitgangspunt bij het gesprek met de student om daarmee een oordeel te kunnen vellen over zijn ontwikkeling tot (kernfasebekwame, afstudeerbekwame of startbekwame) leerkracht: beheerst hij de competenties die nodig zijn om beroepstaken op het vereiste niveau in een bepaalde fase uit te kunnen voeren; is hij in staat de afzonderlijke studieonderdelen te integreren in zijn visie op het beroep; geeft hij inzicht in de ‘onder water liggende ‘ aspecten van zijn competenties en voldoet hij aan de eisen van de professionele standaard? Met andere woorden, het pwc dient als weging in de competentiebeoordeling van de student in een de eerste twee fases van de studie. In de afstudeerfase wordt het pwc niet ‘persoonlijk’, maar ‘professioneel’ werkconcept genoemd. Het richt zich meer op het beroepseisen waaraan de student moet voldoen in deze fase van de opleiding. 3.7 Toetsing 3.7.1 Tentamens en integrale toetsen In de opleiding ontwikkelt de student competenties om beroepstaken uit te voeren. Deze beroepstaken vormen samen het beroepsprofiel: als de student die taken kan uitvoeren, is hij klaar om de arbeidsmarkt op te gaan. Deze beroepstaken leert de student binnen onderwijseenheden. Sommige beroepstaken zijn omvangrijk en nemen een flink deel van de opleiding in beslag, andere zijn kleiner in omvang. De competentieontwikkeling van de student wordt vastgesteld in tentamens en integrale toetsen. Hiervoor worden toetsvormen gebruikt waarmee examinatoren kunnen vaststellen of de student de competenties beheerst die nodig zijn om een beroepstaak (op een bepaald niveau) uit te kunnen voeren. Tijdens de opleiding doorloopt de student een programma van tentamens en integrale toetsen, het toetsprogramma, waarin per onderwijseenheid één of meerdere deeltentamens of deeltoetsen zijn opgenomen. De toetsing is opgebouwd conform de richtlijnen in 'Eenheid in verscheiden- 66 OS Pabo 2014/2015 – deel 4: Interne organisatie HAN Pabo heid' van de HAN (2009) en de Onderwijs- en Examenregeling van het Instituut Pabo. In een tentamen worden de onderwijseenheden van een semester beoordeeld. Een tentamen kan bestaan uit deeltentamens. Elke opleidingsfase wordt afgerond met een integrale toets. Een integrale toets kan bestaan uit deeltoetsen. Integrale toetsing geschiedt door twee examinatoren. Hierbij vindt naast het beoordelen van de inhoud van het portfolio in de meeste gevallen ook een gesprek met de student plaats. Het gesprek dient er voor om eventuele onduidelijkheden in het portfolio helder te krijgen. De examinatoren bevragen in dat geval de student op onderdelen van de beroepstaak die in het portfolio onderbelicht zijn gebleven. In het eerste jaar wordt de studieloopbaanbegeleider (slb'er) als examinator ingezet bij de eigen student, samen met een tweede examinator uit het eerstejaarsteam. Bij het eerste tentamen voert de slb'er het gesprek in de rol van examinator, bij de integrale toetsing aan het eind van het tweede semester de tweede examinator. Redenen die aan deze keuze ten grondslag liggen: het realiseren van vertrouwdheid en veiligheid voor de student en informatie waar de slb'er over beschikt kan direct ingezet worden binnen in het gesprek. De opleiding stelt de student in de gelegenheid twee keer per studiejaar een (deel)tentamen en integrale (deel)toets af te leggen. Vier keer per jaar zijn er tentamenweken ingepland. Voor een integrale toets geeft de student zich op bij de teamleider van de betreffende fase. Bij verschillende owe’s is gekozen voor een afronding per semester en niet per periode. Dat heeft te maken met de positionering van de stage. De studenten lopen stage per semester en de stage maakt integraal onderdeel uit van deze owe’s. Het betekent dat de student gedurende het hele semester in de stage aan deze owe’s werkt. De vakkennis wordt deels binnen de owe geprogrammeerd, deels als aparte ondersteuningslijn voor studenten die extra ondersteuning vragen. 3.7.2 Toetsprogramma Toetsing vindt plaats op drie niveaus: niveau 1 (propedeusefase), niveau 2 (kernfase) en niveau 3 14 (afstudeerfase). Voor iedere fase zijn competenties op niveau geformuleerd. De competenties worden getoetst via de vier beroepstaken: lesgeven, begeleiden, ontwerpen en bijdragen aan de schoolorganisatie. Als een student voor een beroepstaak aantoont dat hij voldoet aan de eisen op het gewenste niveau, krijgt hij daarvoor studiepunten uitgekeerd. Er zijn drie integrale toetsmomenten: aan het eind van niveau 1 (resulteert in het propedeusecertificaat), aan het eind van niveau 2 (toelating tot de afstudeerfase), aan het eind van niveau 3 (bevoegdheid leerkracht basisonderwijs). Tussentijds kunnen studiepunten worden uitgekeerd als de student aantoont 'op de goede weg te zijn' naar het gewenste niveau. Deze tentamens hebben naast een beoordelende vooral een belangrijke signalerende en ontwikkelingsgerichte functie. Het is bij deze tentamens aan de student om aan te tonen dat voldoende progressie is geboekt om binnen de tijd het gewenste niveau te bereiken. Er worden voor deze tentamens wel richtinggevende criteria, maar geen tussenniveaus voor de competenties beschreven. Aan het eind van ieder niveau (1, 2 of 3) beoordelen twee owe-beoordelaars/examinatoren in een integrale toets of de student aan de eisen van de beroepstaken heeft voldaan. Tabel 3: Schema toetsbouwwerk Pabo Arnhem Niveau 1 Semester 1 Semester 2 Tentamens Tentamens en integrale toets 1 Major Niveau 2 Semester 1 Semester 2 Semester 3 Tentamens Tentamens Tentamens en integrale toets 2 Major Niveau 3 Semester A Semester B Tentamens Tentamens en integrale toets 3 Major Tentamen Minor Afstuderen 14 Zie betreffende semesterboeken (a.d.h.v. de denkbeeldige student Sacha). 67 OS Pabo 2014/2015 – deel 4: Interne organisatie HAN Pabo Naast de tentamens en integrale toetsen omvat het toetsprogramma van Pabo Arnhem de landelijke toetsen taal en rekenen niveau 1. De landelijke toetsen zijn: NE-001: landelijke taaltoets WI-001: landelijke rekentoets De student krijgt per studiejaar maximaal drie mogelijkheden om de toetsen te halen. In de eerste maand van de opleiding worden de eerste officiële toetsen van taal en rekenen aan de studenten aangeboden. Deelname aan deze eerste toetsafnamen is voor alle studenten verplicht. Aan het eind van periode 2, 3 en 4 worden de toetsen taal en rekenen nogmaals aangeboden, de student mag hieruit maximaal twee momenten kiezen om de toets te maken. De verplichte landelijke OJW-entreetoetsen maken onderdeel uit van de owe Lesgeven 1.2 De toetsen worden drie maal aangeboden (periode 1, 2 en 3) en de student krijgt maximaal drie kansen om de toetsen te halen (twee kansen in het eerste jaar van inschrijving en indien de student voor een tweede jaar staat ingeschreven voor de propedeutische fase, een derde kans. Landelijke entreetoets aardrijkskunde Landelijke entreetoets geschiedenis Landelijke entreetoets natuuronderwijs en techniek Deeltentamens en deeltoetsen behorende bij de tentamens en integrale toetsen Tijdens het onderwijsaanbod krijgen de studenten (bijvoorbeeld vanuit de leergebieden) deeltentamens en deeltoetsen aangeboden, die in het portfolio kunnen worden opgenomen als bewijsmateriaal. Van de schriftelijke deeltentamens en deeltoetsen wordt aan het begin van het studiejaar een overzicht aan de studenten op HAN Insite bekend gemaakt. Deeloverzichten van toetsmomenten worden iedere periode eveneens op Insite aangeboden. Zodra toetsroosters bekend zijn, wordt het verschijnen daarvan op Scholar aangekondigd. Studenten hebben per studiejaar echter twee toetskansen per deeltentamen/-toets. 3.7.3 Toetsvorm In het portfolio bewaart de student het bewijsmateriaal waarmee hij het vermogen om een bepaalde beroepstaak uit te kunnen voeren wil aantonen. Ten behoeve van een tentamen of integrale toets maakt de student een selectie uit zijn portfolio. Bij het aanleveren van deze selectie aan de examinatoren voegt de student een schriftelijke verantwoording toe waarin wordt aangegeven welke bewijsstukken hij heeft geselecteerd en wat de relevantie ervan is voor de beoordeling die hij wil ondergaan. De verantwoording van de keuze is een integraal onderdeel van het pwc. Er zijn vele typen bewijsstukken rondom competentiebeheersing, zoals: ervaringsverslagen, getuigschriften, referenties, beroepsproducten, video-opnamen van beroepshandelingen, reflectieverslagen, feedback van studenten, docenten en praktijkbegeleiders, toetsresultaten, werkstukken, certificaten en cursusbeschrijvingen van derden, observatie van het handelen, interviews. Om de student te ondersteunen wordt bij aanvang van iedere onderwijseenheid een overzicht gegeven van bewijsmateriaal behorend bij de onderwijseenheid. Voor het definitief bepalen of een student een beroepstaak competent uitvoert, is meervoudig bewijsmateriaal nodig. Een belangrijk criterium bij het vaststellen van de validiteit (geldigheid) van het bewijsmateriaal is authenticiteit. Een bewijs is authentiek als het een nauwkeurige weergave is van de (eigen) ervaring en deskundigheid van de student. 15 3.7.4 Dublin descriptoren en Professionele Standaard In het ‘Beoordelingskader ten behoeve van het accreditatiestelsel’ van oktober 2010 is vastgelegd dat de opleiding moet aantonen dat de beoogde eindkwalificaties worden gerealiseerd (derde standaard). In alle gevallen geldt dat de eindkwalificaties moeten aansluiten bij de internationaal gehanteerde beschrijvingen voor de bachelor in het hbo. Men gebruikt hiervoor de zogenoemde 'Dublin descriptoren' als richtlijn. Door het beoordelen van de 'professionele standaard' van een student, waarin de Dublin descriptoren zijn verwerkt, voldoet de opleiding aan deze (inter)nationale eis. De professionele standaard is binnen het toetskader van Pabo Arnhem een koepelbegrip boven de beroepstaken in relatie met de competenties, waarin de Dublin descriptoren verwerkt zijn. Via de professionele standaard wordt bewaakt dat studenten zich gedurende de opleiding op hbo-niveau ontwikkelen. Bij de beoordeling van de beroepstaken kijken de owe-beoordelaars/examinatoren eerst in de hele breedte naar de professionele standaard. Als de professionele standaard op één of meer onderdelen 15 Zie Handboek voor studieloopbaanbegeleiding en de professionele standaard Pabo Arnhem 2012. 68 OS Pabo 2014/2015 – deel 4: Interne organisatie HAN Pabo niet voldoende is, mag nooit aan alle onderwijseenheden studiepunten worden toegekend. Minstens één van de onderwijseenheden zal dan met een cijfer 5 of lager moeten worden beoordeeld. Welke onderwijseenheid dat is, wordt op basis van de overeenkomstige criteria door de examinatoren bepaald. Als de professionele standaard totaal onvoldoende is moeten de examinatoren de integrale toets met een onvoldoende cijfer beoordelen. Als de professionele standaard in het geheel voldoende is, gaan de owe-beoordelaars/examinatoren de onderwijseenheden inhoudelijk beoordelen en kennen zij op basis van de criteria de bijbehorende cijfers toe. 3.7.5 Procedure deelname aan tentamens en integrale toetsen Er is voor het gehele traject rond de tentaminering en integrale toetsing een vaste procedure opgesteld. Als een student wil deelnemen aan een tentamen of integrale toets die tot de postpropedeutische fase behoort, moet hij volgens de wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW) in het bezit zijn van het getuigschrift van het propedeutisch examen van de opleiding. De examencommissie kan de student echter ook - op zijn verzoek - toestemming verlenen voor het afleggen van één of meer tentamens/integrale toetsen, die behoren tot de postpropedeuse, voordat hij het propedeutisch examen met goed gevolg heeft afgelegd. Met dien verstande dat de student in elk geval binnen twee jaar zijn propedeutisch getuigschrift gehaald moet hebben en zonder dit getuigschrift niet toelaatbaar is tot het derde semester van de kernfase. De uitslag van een mondeling (deel)tentamen of de integrale (deel)toets wordt zo spoedig mogelijk bekend gemaakt aan de student, doch uiterlijk de volgende werkdag. De examinator stelt de uitslag van een (deel)tentamen of de integrale (deel)toets vast en draagt zorg voor de invoering in HAN-SIS binnen 20 werkdagen na de dag waarop het (deel)tentamen of de integrale (deel)toets is afgelegd. Op verzoek van de student deelt de examinator hem de uitslag van het (deel)tentamen of de uitslag van de integrale (deel)toets schriftelijk mee. (Onderwijs- en examenregeling, artikel 7.7) 3.7.6 Cijfers, studiepunten en aantal tentamens/toetsen Een tentamen of integrale toets leidt tot een kwalificatie in cijfers van één tot en met tien. Zes (6) of hoger betekent dat de student aan de eisen van het tentamen of de integrale toets heeft voldaan en hij hiervoor geslaagd is. Vijf (5) of lager betekent dat hij hieraan niet heeft voldaan en hij dus niet geslaagd is. De uitslag van een tentamen of integrale toets kan uitsluitend worden uitgedrukt in een (afgerond) cijfer (geen cijfers achter de komma). Als de student een tentamen of integrale toets met positief resultaat heeft afgesloten, kent de examinator hem honderd procent van het aantal studiepunten toe dat bij die beoordeling hoort. In de regel is dat 7,5 studiepunt per onderwijseenheid. In de major heeft de student twee maal per studiejaar de gelegenheid om aan een tentamen of integrale toets deel te nemen. Resultaten van tentamen of integrale toets worden altijd geregistreerd in 16 het studievolgsysteem. 3.7.7 Afsluiten van de opleiding De student rondt de opleiding af wanneer hij aan de examencommissie de bewijzen kan overleggen dat hij zowel het toetsprogramma van de major als de minor met een positief resultaat heeft afgerond, in totaal 240 studiepunten. De opleiding wordt afgesloten met een hbo-getuigschrift en een bachelorgraad in het domein Educatie. Bij elk getuigschrift hoort een diplomasupplement met de individuele leerroute van de student. 3.7.8 Diplomasupplementen en getuigschriftvertalingen A. Diplomasupplement (cijferlijst) Het diplomasupplement geeft het beeld van de leerroute en prestaties van de student weer aan het eind van de opleiding. Zijn competentieontwikkeling is ook vastgelegd, beschreven en gedocumenteerd in het portfolio. Het diplomasupplement vermeldt de (eind)beoordeling van de integrale toetsing(en) en vermeldt daarbij welke onderdelen het examen omvatte. B. Internationaal diplomasupplement (IDS) 16 HAN-SIS. 69 OS Pabo 2014/2015 – deel 4: Interne organisatie HAN Pabo Bij de uitreiking van het getuigschrift krijgt de student bovendien een internationaal diplomasupplement (Engelstalig). Dit supplement fungeert tevens als officiële Engelse vertaling van het getuigschrift. Het voldoet aan internationale IDS-afspraken en bevat een specficatie van de behaalde graad, beknopte informatie over het gevolgde onderwijs (en daarmee behaalde studiepunten), het beoordelingssysteem en de behaalde studieresultaten. Verder bevat het document beknopte informatie over de HAN University en het Nederlandse onderwijsstelsel. De faculteiten archiveren de bestanden van de uitgegeven IDS-en. C. Getuigschriftvertalingen Als de student een vertaling nodig heeft van door de HAN afgegeven getuigschrift(en), diplomasupplement(en), kwalificatielijst(en) of onderwijsprogramma's is het van groot belang om eerst na te gaan bij de persoon/instantie die het document toetst/waardeert (bijvoorbeeld de ambassade of instelling voor hoger onderwijs) of een beëdigde vertaling vereist is, of dat een zogenaamde gewaarmerkte vertaling volstaat. Als een beëdigde vertaling nodig is, kan de student via www.ngtv.nl de keuze voor een vertaler maken. Als een gewaarmerkte vertaling volstaat (de formele status van de vertaling is dan anders), kan de student eveneens via www.ngtv.nl de keuze voor een vertaler maken. De vertaalkosten zijn voor rekening van de student (afgestudeerde). 3.7.9 Toelatingseisen Voor Pabo Arnhem gelden standaard de landelijke toelatingseisen. Bij onvoldoende vooropleiding is er een mogelijkheid om toegelaten te worden met het behalen van een '21+ toets' (alleen mogelijk voor personen van 21 jaar of ouder). 3.7.10 Instap op maat Om te komen tot optimale plaatsing in de opleiding wordt mogelijk rekening gehouden met studenten die door studie en/of ervaring al (onderdelen van) relevante competenties verworven hebben. Er wordt gestreefd naar een aangepast programma om de mogelijke versnelling die hieruit voortkomt te clusteren in grote gehelen. Zo kunnen Onderwijsassistenten (mbo niveau 4) in bijzondere gevallen via een apart traject het programma van het eerste jaar terugbrengen tot een halfjaar. Personen met een hboof universitair diploma (op het terrein van educatie) kunnen via vrijstellingen de studieduur eventueel verkorten. Aan de hand van een beoordelingsprocedure kan worden nagegaan of een kandidaat elders reeds geleerd heeft een bepaalde beroepstaak (op een bepaald niveau) uit te voeren. Hierbij kan het gaan om een identieke beroepstaak dan wel om een beroepstaak die (volgens de examinator) zodanig vergelijkbaar is, dat verondersteld kan worden (eventueel door aanvullend onderzoek) dat de kandidaat tot transfer in staat is. 70 OS Pabo 2014/2015 – deel 4: Interne organisatie HAN Pabo Deel 3B: Studiegids HAN Pabo locatie Nijmegen 3.1 Visie op het onderwijs ............................................................................................................... 49 3.1.1 Koers voor de komende jaren voor het instituut Pabo-HAN .......................................... 49 3.1.2 Uitgangspunten op opleidingsniveau ............................................................................... 50 3.1.3 Beroepsbeeld....................................................................................................................... 52 3.2 De opbouw van de opleiding tot leraar basisonderwijs ........................................................ 53 3.2.1 Opleidingsvarianten ............................................................................................................ 53 3.2.2. Fasen in de opleiding ........................................................................................................ 53 3.3 Curriculum .................................................................................................................................. 57 3.3.1 Competenties....................................................................................................................... 58 3.3.2 Professionele standaard .................................................................................................... 59 3.3.3 Beroepstaken....................................................................................................................... 59 3.3.4 Onderwijseenheden ............................................................................................................ 59 3.3.5 Minoren ................................................................................................................................ 61 3.3.6 Tentamens en Integrale toetsing ....................................................................................... 61 3.3.7 Participatie ........................................................................................................................... 62 3.4 Studieloopbaanbegeleiding ...................................................................................................... 63 3.4.1 Instrumenten: Portfolio en persoonlijk ontwikkelingsplan ............................................ 63 3.5 Bevoegdheid in het Primair Onderwijs .................................................................................... 64 71 OS Pabo 2014/2015 – deel 4: Interne organisatie HAN Pabo Vooraf De HAN Pabo kent twee locaties met ieder een eigen curriculum. Deel 3 van deze studiegids is daarom verdeeld in twee delen: deel 3A: Arnhem en deel 3B: Nijmegen. Hieronder volgt een beschrijving van de visie op onderwijs, gevolgd door de opbouw van het programma, het curriculum, de studieloopbaanbegeleiding en de bevoegdheden. Dit wijkt af van een vergelijkbare beschrijving van locatie Arnhem. Tegelijkertijd wordt momenteel binen de pabo beleidsmatig toegewerkt naar instituutsvorming. Hierbij is het een doelom tot één curriculum voor het instituut pabo te komen. Omdat de bestaande programma’s van de beide locaties in 2013-2014 van de afstudeerfase al sterk op elkaar leken is besloten om in 2014-2015 de afstudeerfase instituutsniveau identiek te maken. Er bestaat voor deze fase van het pabo-onderwijs dus één programma. De basis van dit programma wordt gevormd door het Ontwerp Programma Afstudeerfase (2014). 3.1 Visie op het onderwijs De uitgangspunten voor het onderwijs zijn op drie niveaus geformuleerd: op hogeschoolniveau (HAN), op instituutsniveau (Pabo Arnhem en Pabo Nijmegen) en op opleidingsniveau (Pabo Nijmegen). De uitgangspunten op hogeschoolniveau staan beschreven in het eerste deel van dit opleidingsstatuut. In de onderstaande twee subparagrafen wordt de koers voor de komende jaren van het Instituut Pabo beschreven en de daarbij behorende uitgangspunten voor het onderwijs bij Pabo Nijmegen. 17 3.1.1 Koers voor de komende jaren voor het instituut Pabo-HAN Pabo Arnhem en Pabo Nijmegen leiden leraren op die bevlogen en zorgvuldig invulling geven aan hun beroep. Zij geloven in ontwikkeling en in de rol die het onderwijs daarbinnen kan spelen. Dat komt onder meer doordat ze zichzelf als ‘in ontwikkeling’ ervaren. Vanuit hun gedegen vakmanschap en onderzoekende, open grondhouding zijn ze gericht op het opbouwen van een goede relatie met ieder kind en het steeds opnieuw vinden van de juiste aanpak, met als doel ‘dít kind op dít moment’ te helpen zich maximaal te ontplooien. Zij zijn erop gericht in teamverband en met ouders te werken aan de ontwikkeling van individuele kinderen, groepen kinderen en de kwaliteit van de school als geheel. Daarbij is het voor hen vanzelfsprekend om verantwoordelijkheid te nemen en verantwoording af te leggen over het eigen werk. Het niveau van de pabo’s vraagt om ambitieuze studenten. De oriënterende en selecterende functie van de propedeuse is verstevigd. Hiermee verhogen de pabo’s de kwaliteit van de doorstroom en daarmee de kans dat studenten de opleiding in vier jaar doorlopen. Daarnaast is het van groot belang dat jonge professionals de opleiding verlaten, zodanig dat ze klaar zijn voor een toekomst, die voor een flink deel nog onbekend is. Binnen het instituut zijn onderwijs, onderzoek en ontwikkelen in samenwerking met het werkveld met elkaar verweven. In het onderwijs is het leerproces van de student leidend. Studenten worden samen met het werkveld opgeleid en pabo’s en werkveld dragen een gezamenlijke verantwoordelijkheid in hun begeleiding en beoordeling. Het curriculum is geënt op de landelijke kennisbases, de bekwaamheidseisen van Leraren Primair Onderwijs en de Europese richtlijnen voor het werk- en denkniveau van de HBO professional. Studenten specialiseren zich binnen afstudeerrichtingen in het jongere kind (VVE en groep 1 t/m 4) of het oudere kind (groep 5 t/m 8 en de overgang naar het VO) of de academische pabo (ALPO). Binnen de afstudeerrichting ‘oudere kind’ is het voor studenten mogelijk zich te oriënteren op het vmbo. Het curriculum is sterk verbonden met actueel onderzoek, o.a. door een intensieve samenwerking met het kenniscentrum ‘Kwaliteit van Leren’ met name op de gebieden duurzaamheid, toetsing, ICT. Opleiden vanuit de brede pedagogische taak Het uitgaan van verschillen is ook een belangrijk principe bij adaptiviteit en zelfsturing. Leraren moeten in staat zijn uit te gaan van verschillen en het handelen daarop afstemmen. Leraren moeten zich daarnaast bewust zijn van het rolmodel dat ze zijn voor kinderen en de omgeving. Interactie met het werkveld 17 Manifest voor een ambitieuze en duurzame toekomst van het Instituut Pabo, versie april 2012. 72 OS Pabo 2014/2015 – deel 4: Interne organisatie HAN Pabo Pabo HAN is een open organisatie die sterk extern gericht is. Zij leidt nieuwe leerkrachten op voor het werkveld in de regio en doet dat in dialoog met die omgeving om daarmee aan te sluiten bij de ontwikkelingen die het werkveld heeft voor de toekomst. Het opleiden geschiedt ook samen met het werkveld om competentiegericht te kunnen opleiden in een rijke geïntegreerde leeromgeving waarbij theorie en praktijk elkaar optimaal versterken. Zowel in de oriëntatie op de toekomst als in het samen opleiden ziet Pabo HAN het werkveld als gelijkwaardige partner. Onderzoekend leren De leraar in het Primair Onderwijs werkt –in toenemende mate- onderzoekend en planmatig aan de ontwikkeling van zichzelf, zijn leerlingen en de school waarin hij werkt. Ook stimuleert hij de onderzoeksvaardigheden van kinderen, in het bijzonder binnen de wereld van wetenschap en techniek. Het ontwikkelen van een onderzoekende houding en onderzoeksvaardigheden is daarom als rode draad vervlochten in het curriculum. Duurzaamheid Duurzame ontwikkeling is de ontwikkeling die aansluit op de behoeften van het heden zonder het vermogen van toekomstige generaties om in hun eigen behoeften te voorzien in gevaar te brengen. Het gaat daarbij om planet: normen en waarden rond de bescherming van ons groene milieu, om prosperity: gelijke verdeling van welvaart en welzijn in economische zin en om people: aandacht voor evenwichtige relaties in sociaal en politiek opzicht. De pabo is bij uitstek toekomstgericht en studenten verwachten onderwijs dat hen toerust voor die toekomst. Een toekomst die nog niemand echt kan voorzien maar waarin ook de generaties van de toekomst, waar onze opleiding op gericht is, in hun eigen behoeften kunnen voorzien. Die verantwoordelijkheid voor de toekomst vertaalt Pabo HAN in expliciete aandacht voor duurzaamheid. 18 3.1.2 Uitgangspunten op opleidingsniveau Het onderwijs op Pabo Nijmegen kent een lange traditie, die geworteld is in een katholieke levensovertuiging. Vaste waarden, zoals verwoord in onze missie (ster) bepalen onze identiteit. Onze missie vormt de basis voor onze identiteit, het fundament waarop we bouwen. Ze zorgt voor samenhang in onze wijze van handelen, de inrichting van ons curriculum en in onze organisatie. Het maakt duidelijk waar we voor staan en waar we voor gaan! We leiden studenten op tot kwalitatief sterke, bevlogen en zelfbewuste leraren die zich blijven ontwikkelen. Vijf gedeelde waarden vormen de missie en daarmee het fundament voor ons onderwijs: 1. Het is de persoon die er toe doet: persoons- en beroepsvorming gaan hand in hand; 2. Leren doe je zelf én samen; we zijn een professionele werkgemeenschap; 3. Ruimte om te creëren: uitdagingen aangaan en jezelf laten zien worden gestimuleerd; 4. Diepgang en kwaliteit: echt iets leren vraagt om intensieve leerervaringen, inhoudelijke diepgang en verbondenheid en 5. Betrokken op de samenleving: regionaal, nationaal en internationaal. Motivatie en richting door een sterke beroepsgerichtheid Onze opleiding is sterk beroepsgericht. Beroepsgerichtheid past bij de aard van de opleiding en bij de leervoorkeuren en het doel van onze studenten. Steeds de beroepsrelevantie ervaren van wat geleerd moet en kan worden motiveert studenten en geeft hen richting. De term beroepsgericht reikt verder dan termen als ervaringsgericht of praktijkgericht. In beroepsgericht onderwijs leren studenten in een combinatie van ervaren, denken, bestuderen, waarnemen en (opnieuw) doen. Ook in de opdrachten en toetsing komt dit terug. 18 Pabo Arnhem heeft in 2002 het Handvest duurzaam HBO getekend. Het handvest is een landelijke afspraak tussen hogescholen en externe partijen om 'duurzaamheid' in het hoger beroepsonderwijs te integreren met het doel om duurzame ontwikkeling vorm te geven in onderwijs, beleid en de eigen bedrijfsvoering. Hiervoor zijn in juni 2008 twee sterren toegekend. Het komende studiejaar wordt een procedure gestart om voor een derde ster in aanmerking te komen. 73 OS Pabo 2014/2015 – deel 4: Interne organisatie HAN Pabo Succes ervaren en grenzen verleggen door een krachtige opbouw We streven ernaar dat geschikte studenten succes ervaren in hun ontwikkeling én hun grenzen steeds verleggen. Grenzen verleggen is een doel op zich in het licht van het ontwikkelen van doorgroeibekwaamheid. Daarnaast is het inherent aan opgeleid worden dat naarmate de complexiteit van het handelen in de klas toeneemt, ook het blikveld (kennis), het inzicht, de attitude, de handelingsruimte en de verantwoordelijkheden verruimen. Ook dat vraagt om je grenzen verleggen en daarbij succes ervaren. De opbouw van de opleiding past daarom bij kennis over hoe 15 aanstaande leraren zich ontwikkelen en legt de lat gaandeweg de opleiding, in drie fasen, steeds een stukje hoger. Die steeds hogere lat is voor studenten expliciet. Er wordt in de opbouw rekening gehouden met hun initiële beelden over onderwijs en leren, en hun leergewoonten. De mate van complexiteit en verantwoordelijkheid in het beroepsmatig functioneren evenals in het leren en studeren neemt gaandeweg de opleiding toe. Gericht leren (leren) door alignment Leraar worden vraagt bij de meeste onderdelen om een betekenisgerichte manier van leren. Veel studenten doen dit aanvankelijk nog niet uit zichzelf; ze zijn nog niet gewend aan een leeromgeving waarin het leren van ervaring en van anderen gecombineerd moet worden met het leren van schriftelijke informatiebronnen. In onderwijs waarin het principe van ‘constructive alignment’ is toegepast in alle opleidingsonderdelen, ervaart de student door de coherentie in het ontwerp en de uitvoering van het onderwijs welke leeractiviteiten hij meer en minder moet ondernemen om de doelen te bereiken. Toetsing is hierbij de eerste cruciale factor. Uit onderzoek weten we dat geen curriculumonderdeel zo sturend is voor het leren van studenten als de toetsing. In goed onderwijs horen leren, onderwezen worden en toetsen bij elkaar. Transparantie over toetsing in relatie tot het onderwijs en de doelen stimuleert studenten op een gewenste manier te leren en tot betere prestaties komen. Dit draagt positief bij aan studeerbaarheid en rendement. Zo nodig aangevuld met meer expliciete (studieloopbaan)begeleiding zal de student na verloop van tijd gericht(er) en op een gewenste (succesvolle) manier te werk gaan bij het leren. Uitdaging ervaren door intensief leren Leraar worden is op veel onderdelen een intensief leerproces omdat beroeps- en identiteitsontwikkeling als leraar hand in hand gaan. Veel van de bekwaamheden die in een lerarenopleiding geleerd moeten worden vereisen leerprocessen die diepgewortelde opvattingen en overtuigingen van studenten openbreken en veranderen, evenals leerprocessen die aanzetten tot het uitproberen en inoefenen van (eerst emotioneel risicovol) nieuw gedrag. Han Pabo locatie Nijmegen biedt studenten onderwijs dat uitdaagt tot en ondersteunt bij intensief leren. Intensief leren draagt ertoe bij dat studenten niet alleen aan de oppervlakte leren maar zich op een dieper niveau ontwikkelen; kennis en kunde beklijven beter en de student ontwikkelt gaandeweg zijn (beroeps)identiteit. Intensief leren draagt er ook toe bij dat het vertrouwen in zichzelf als lerende en in het aangaan van lastige uitdagingen groeit. In intensief onderwijs komen denken, waarnemen, voelen en doen steeds bij elkaar en is (zelf)confrontatie geen taboe. Ook zijn het leerproces en de vorderingen regelmatig expliciet. Voor zowel studenten als docenten is ons onderwijs intensief. Vliegwieleffect door samen opleiden en samen leren Basisscholen en Pabo’s hebben elkaar nodig voor hun professionele ontwikkeling. In veel gevallen kunnen ze samen optrekken bij het leren; in de begeleidingsrelatie tussen mentor en student, maar ook in leergemeenschappen van diverse aard en samenstelling. De mentor heeft veel praktijkervaring en kennis waar de student van kan leren en de mentor kan leren van wat de student inbrengt, vraagt en laat zien. Vormen van leren op de opleiding waar (beginnende) leraren en studenten samen optrekken, ook in het reguliere programma, liggen in onze zone van naaste ontwikkeling. Samen optrekken bij het leren en ontwikkelen en daardoor als leercontexten meer op elkaar afgestemd raken, is eveneens nodig om de inductiefase en verdere loopbaanontwikkeling van beginnende leraren beter te kunnen ondersteunen. De laatste jaren zetten we sterk in op het intensiveren van dit proces naar samen opleiden en ontwikkelen. Onderzoekend leren speelt hierin een steeds prominentere rol, hetgeen bijdraagt aan de ontwikkeling van een (meer) op leren en kennisontwikkeling gerichte schoolcultuur. Ruimte ervaren door toenemende keuzevrijheid Een opleiding tot leraar primair onderwijs is een veelzijdige opleiding waarin relatief veel is vastgelegd onder invloed van beleid op nationaal niveau. Studenten hebben in vergelijking tot andere HBO oplei- 74 OS Pabo 2014/2015 – deel 4: Interne organisatie HAN Pabo dingen beperkte ruimte om een eigen invulling te geven aan hun opleiding. In onze visie is het juist daarom nodig de ruimte die daarvoor wel is, optimaal te benutten. Voortbouwen op interesses en eerder opgedane (werk)ervaring werkt motiverend en stimuleert de zelfsturing. Studenten die enthousiast leren stimuleren ongemerkt ook elkaar. Eigen accenten kunnen leggen in de opleiding is ook een manier om je te profileren. In onze visie neemt ruimte voor keuze toe naarmate de opleiding vordert. Meer dan kennis en bekwaamheden: groeien als mens In goed leraarschap zijn niet alleen je kennis en kunde van belang. Minstens zo belangrijk is het dat je weet waar je vandaan komt, wie en hoe je bent en overkomt en hoe je wilt zijn. Deze aspecten kleuren immers de manier waarop je je kennis en kunde inzet. Vanuit onze missie zijn we er daarom niet alleen op gericht studenten af te leveren die voldoen aan de formeel vereiste kennisbases en bekwaamheden. We stimuleren onze studenten uit te groeien tot professionals die zelfbewust vorm geven aan hun (beroeps)identiteit en verantwoordelijke rol in de samenleving. Het belang dat we hier aan hechten en de manier waarop we dit vormgeven geeft onze pabo haar bijzondere kleur. Onze studenten durven ‘naar buiten’ te gaan maar ook ‘naar binnen’. Hiermee oefenen past bij de levensfase waarin veel zich bevinden; de adolescentie. In deze belangrijke fase van identiteitsvorming is de overgang naar het HBO voor velen een flinke stap en leraar worden een pittige uitdaging. Studenten zijn ons inziens primair zelf verantwoordelijk voor eigen inspanningen en vorderingen maar de meeste studenten hebben behalve goed onderwijs ondersteuning, stimulans en soms confrontatie nodig bij het groeien als lerende en als mens. 3.1.3 Beroepsbeeld In het beroepsbeeld wordt het functioneren als leraar als een geheel, integratief, neergezet. Het betreft een beschrijving van wat een (aanstaande) leraar (Gijs) op een bepaald niveau moet kunnen laten zien in waarnemen, denken en doen. Studenten kunnen zich tijdens de opleiding voortdurend spiegelen aan Gijs in hun leeractiviteiten en verwerken dit in een professioneel werkconcept waarin zij het beeld van zichzelf beschrijven als de leerkracht die zijzelf willen worden. In het persoonlijk werkconcept stemmen studenten theorie, praktijk en persoonlijke inkleuring op elkaar af. In die zin kan Gijs in onze opleiding fungeren als rolmodel voor studenten. Voor opleiders en mentoren kan Gijs dienen als referentiekader bij de begeleiding en beoordeling van studenten. De drie hoofdcomponenten van het beroepsbeeld zijn: - startbekwaam voor een groep leerlingen; - een lerende professional; - groepsleraar en lid van een professionele leergemeenschap. Deze drie componenten worden hieronder nader toegelicht. Startbekwaam leraar voor een groep leerlingen De startbekwame leraar primair onderwijs werkt planmatig en creatief - intuïtief vanuit het besef dat hij dagelijks de ontwikkeling van kinderen beïnvloedt door wat hij doet en niet doet. Hij heeft voldoende basiskennis over leren, de werking van het brein, over het zich ontwikkelende kind en over leerlijnen en didactiek binnen de diverse vakgebieden. Van daaruit kiest hij leerinterventies die passen bij de te bereiken doelen, mogelijkheden van de leeromgeving en eigenschappen van kinderen. Hij gaat daarbij uit van verschillen tussen kinderen en vindt dit gegeven boeiend en uitdagend. Hij organiseert het onderwijs effectief en geeft op een prettige manier leiding. De leraar is sensitief naar zijn omgeving en zichzelf en heeft kennis van zaken. Hij ziet daarom veel. De leraar stimuleert in zijn onderwijs het leren én het leren leren van alle kinderen, onder meer door de zelfsturing van kinderen te vergroten, te investeren in hun zelfbeeld en motivatie en een inspirerend, positief bekrachtigend rolmodel te zijn. Een lerende professional De startbekwame leraar gaat niet voor een zes. Hij heeft van zijn leerlingen en zichzelf hoge verwachtingen. Oefening baart kunst, ook als het eerst niet leuk is; hij leeft dit voor. Om steeds beter recht te doen aan verschillen tussen leerlingen, oefent hij met nieuwe en complexere vormen van begeleiding en instructie. Hij verdiept zich in nieuwe technologie en probeert nieuwe vormen uit. Hij maakt bij het inoefenen ervan gebruik van feedback van leerlingen, collega's en experts. Zo blijft hij zijn onderwijs vernieuwen en verbeteren. De startbekwame leraar leert op een betekenisgerichte manier; hij onderzoekt wat werkt en ook wat daarin werkzaam is en waarom. Hij verkent een probleem of dilemma om de kern ervan te bepalen, alvorens te zoeken naar een oplossing. Vanuit het besef van de complexiteit van het beroep blijft de startbekwame leraar primair onderwijs zich ontwikkelen als belangrijke persoon en ‘instrument’ ten dienste van de ontwikkeling van de leerlingen. Ervaringen maakt hij tot 75 OS Pabo 2014/2015 – deel 4: Interne organisatie HAN Pabo leerervaringen, in interactie met collega’s, leerlingen, studenten, ouders en actuele, hoogwaardige informatiebronnen. Groepsleraar en lid van een professionele leergemeenschap Een startbekwame leraar kan als beginnend groepsleraar de ontwikkeling van een groep kinderen adequaat stimuleren en begeleiden, evenals hun ouders en verzorgers hierbij op een prettige manier betrekken. Daarnaast is de leraar bereid en in staat om hulp en ondersteuning te vragen en te bieden in de professionele gemeenschap waar hij deel van uitmaakt. Hij weet hoe een basisschool in het algemeen en zijn school in het bijzonder georganiseerd is en wat zijn positie als beginnende professional daarbinnen is. Hij deelt zijn kennis en ervaringen met collega’s en weet zijn weg te vinden in virtuele leer- en kennisomgevingen. De startbekwame leraar ondersteunt het collectieve leren in zijn school door actief te participeren. Hij draagt positief bij aan een werksfeer van respect en vertrouwen en aan een onderzoekende cultuur en praktijk. 3.2 De opbouw van de opleiding tot leraar basisonderwijs De basisindeling voor elke opleiding bestaat uit een major en een minor. De major is de hoofdrichting van de opleiding, waarin de student de beroepscompetenties ontwikkelt. De minor is een door eigen keuze in te vullen deel van de studie waarin de student zijn beroepscompetenties verbreedt of verdiept. De opleiding kent twee fasen: de propedeusefase en de postpropedeutische fase. De postpropedeutische fase is vervolgens onderverdeeld in de kernfase (tweede en derde studiejaar, inclusief de minor) en de afstudeerfase (vierde studiejaar). Ieder fase heeft zijn eigen niveau van onderwijseenheden. De stage maakt onderdeel uit van de onderwijseenheden. Pabo Nijmegen kent twee opleidingsvarianten: voltijd en deeltijd. Binnen deze twee varianten zijn er verschillende afstudeerrichtingen. In de volgende subparagrafen wordt deze opbouw van de opleiding verder toegelicht. Schematisch is de opleiding als volgt opgebouwd: Pabo Nijmegen opleidingsvarianten Voltijd Deeltijd opleidingsfasen Propedeutische Postprop. fase Propedeutische Postprop. Fase fase (kernfase; -incl. minorfase (kernfase; -incl. mien afstudeerfase) nor- en afstudeerfase) afstudeerrichtingen Jonge Oudere ALPO Jonge Oudere kind kind kind kind 3.2.1 Opleidingsvarianten Binnen Pabo Nijmegen kennen we twee opleidingsvarianten: voltijd en deeltijd. Binnen de opleidingsvariant voltijd doorloopt de student in vier jaar de opleiding op hbo-niveau. Daarnaast kennen we ook een deeltijdvariant. Evenals bij de opleidingsvariant voltijd geldt voor de deeltijdvariant een vierjarig opleidingstraject. Op basis van een afgeronde hbo- of universitaire vooropleiding (op het gebied van Educatie) kan een student bij de examencommissie vrijstelling voor één of meer studieonderdelen aanvragen. Zo kunnen deze deeltijdstudenten sneller en meer zelfstandig de opleiding doorlopen en de vooropleiding (deels) als vrije minor inzetten. Bij de deeltijdvariant is de contacttijd op de pabo minder dan bij de voltijd, maar de totale studielast is gelijk aan die van de voltijdvariant. Er wordt meer tijd voor zelfstudie gevraagd. Voor beide opleidingsvarianten geldt een studielast van 240 studiepunten; dit is de norm voor de hbobachelor. De studielast bestaat uit 210 studiepunten voor de major en 30 studiepunten voor de minor. 3.2.2. Fasen in de opleiding Propedeutische en postpropedeutische fase De opleiding kent twee fasen: de propedeutische fase en de postpropedeutische fase. De propedeutische fase (propedeuse) is zodanig ingericht dat de student inzicht krijgt in de inhoud van de opleiding en in het toekomstige beroepenveld (oriëntatiefunctie) met de mogelijkheid van verwijzing en selectie tijdens of aan het eind van de propedeutische fase. Studieadvies 76 OS Pabo 2014/2015 – deel 4: Interne organisatie HAN Pabo Uiterlijk aan het eind van het eerste jaar van inschrijving voor de propedeutische fase krijgt de student van de opleiding een schriftelijk studieadvies. Dit advies is gebaseerd op het aantal behaalde studiepunten. Dit is een advies aan de student over het wel of niet kunnen voortzetten van de opleiding. De student hoeft dit advies niet op te volgen, tenzij het gaat om een bindend negatief studieadvies. In dat laatste geval mag de student de opleiding niet vervolgen en wordt hij direct uitgeschreven. Persoonlijke omstandigheden van de student kunnen er toe leiden dat van een bindend negatief studieadvies wordt afgezien. Voorwaarde hierbij is dat de student er zorg voor draagt dat mogelijk in aanmerking komende persoonlijke omstandigheden, die van invloed zijn op eventuele studievertraging, op zo kort mogelijke termijn nadat ze zijn ingetreden bekend zijn bij de studieloopbaanbegeleider. Zie ook de Onderwijs- en examenregeling, paragraaf 5 (deel 2 van dit opleidingsstatuut). Deze paragraaf bevat een volledig overzicht van de regels die gelden bij het studieadvies propedeutische fase. De postpropedeutische fase (ook wel hoofdfase genoemd) bereidt de student voor op het beroep waarvoor de student heeft gekozen. De hoofdfase is vervolgens onderverdeeld in de kernfase (tweede en derde studiejaar, inclusief de minor) en de afstudeerfase (vierde studiejaar). Ieder fase heeft zijn eigen niveau van onderwijseenheden. De stage maakt onderdeel uit van de onderwijseenheden. Zie ook de Onderwijs- en examenregeling, paragraaf 3 (deel 2 van dit opleidingsstatuut). Propedeutische fase Kernfase (postpropedeutische fase) Afstudeerfase (postpropedeutische fase) Centrale vraag Functie Wil ik dit en kan ik dit? Wil ik mij specialiseren in het lesgeven aan jongere of aan oudere kinderen? Ben ik voldoende deskundig en competent om verantwoord te kunnen afstemmen op kinderen met verschillende onderwijsbehoeften? Kan ik creatief en planmatig in teamverband werken aan de continue ontwikkeling van alle kinderen? (Zelf)selectie, bouwkeuze Specialisatie, Verdieping Startbekwaam worden In de propedeutische fase oriënteren studenten zich op het beroep, op het werken met jongere en oudere kinderen en op het proces van leraar worden. Ze werken aan hun kennisniveau en geven les binnen diverse vakgebieden. Sturing door de opleiding is in deze fase sterk. In de kernfase gaat het om verdiepen, complexer handelen en onderzoekend leren. Studenten leren planmatig af te stemmen op onderwijsbehoeften van leerlingen, met name binnen de bouw van hun keuze. De inhoud van de minor ‘special needs’ is grotendeels ingebouwd in het programma van het derde jaar. De sturing vanuit de opleiding neemt in deze fase gaandeweg af. In de afstudeerfase functioneert de student vrijwel zelfstandig als beginnend professional. De student merkt nu vaker zelf onderwijsbehoeften van kinderen op en vindt daar -met collega’s, ouders en deskundigen- een passend antwoord op. Aan het functioneren in de organisatie worden meer eisen gesteld. Richtlijnen voor de drie niveaus zijn de geactualiseerde professionele standaarden, het beroepsbeeld (Gijs) en de SBL-competenties, vertaald naar doelen binnen de onderwijseenheden (owe’s). Afstudeerrichting Jonge en Oudere kind De toenemende complexiteit en veelzijdigheid in het beroep leraar Primair Onderwijs worden al enige jaren sterk gevoeld, zowel in het veld als in de opleidingen. In dit licht is dat wat in een vierjarige HBOopleiding geleerd kan worden aan grenzen gebonden. Gesteund door scholen in de regio, landelijke ontwikkelingen en de overheid maken we daarom in het curriculum een fundamentele keuze; een specialisatiekeuze (oftewel afstudeerrichting genoemd) voor het jonge kind (JK; groep 1-4, met aandacht voor VVE) of oudere kind (OK; groep 5-8, met aandacht voor schoolkeuze voorgezet onderwijs). Deze keuze geldt vanaf het tweede studiejaar en wordt zo vormgegeven dat de brede bevoegdheid behouden blijft. De meeste onderwijseenheden zijn vanaf de kernfase gedeeltelijk bouwspecifiek en deels generiek vormgegeven. Bij studieloopbaanbegeleiding en in sommige owe’s worden studenten JK/OK bewust samengevoegd om het leren van elkaar en het werken ‘als een schoolteam’ te stimuleren. 77 OS Pabo 2014/2015 – deel 4: Interne organisatie HAN Pabo Postpropedeutische fase Voltijd en Deeltijd: owe’s Afstudeerrichting Jonge Kind: 2.1 Ontwikkeling van kinderen in kaart brengen (generiek) 2.2 Taal: denken en werken vanuit leerlijnen ( generiek) 2.3 Beschouwen, geloven, vieren (deels generiek / deels specifiek) 2.4 Rekenen: denken en werken vanuit leerlijnen (deels generiek /deels specifiek ) 2.5 Leren door samen hardop te denken (deels generiek / deels specifiek) 2.6 Onderwijs afstemmen op ontwikkeling van kinderen (specifiek - jonge kind) 2.7 Thematisch ontwerpen (specifiek - jonge kind) 2.8 Lesgeven aan leerlingen met specifieke onderwijsbehoeften (deels generiek / deels specifiek) 2.9 Wereldwijs bewegen met kinderen (deels generiek / deels specifiek) 2.10 Professioneel in een groter geheel (generiek) 3.1 Integraal junior leraar zijn (specifiek - jonge kind) 3.2 Praktijkgericht onderzoek doen (generiek) 3.3 Professioneel werkconcept (generiek) 3.4 Meesterproef (specifiek – jonge kind) 3.5 Integrale toets afstudeerfase totaal Totaal stptn Generiek 7.5 7.5 7.5 7.5 7.5 15 7.5 15 7.5 7.5 3.75 3.75 3.75 7.5 7.5 3.75 7.5 22,5 15 7.5 10 5 7.5 Spec. JK 3.75 3.75 3.75 15 7.5 7.5 3.75 22,5 15 7.5 10 5 150 67.5 82.50 Totaal Gene- Spec. owe’s Afstudeerrichting Oudere Kind: 2.1 Ontwikkeling van kinderen in kaart brengen (generiek) 2.2 Taal: denken en werken vanuit leerlijnen (generiek) 2.3 Beschouwen, geloven, vieren (deels generiek / deels specifiek) 2.4 Rekenen: denken en werken vanuit leerlijnen (deels generiek / deels specifiek) 2.5 Leren door samen hardop te denken (deels generiek / deels specifiek) 2.6 Onderwijs afstemmen op ontwikkeling van kinderen (specifiek - oudere kind) 2.7 Thematisch ontwerpen (specifiek - oudere kind) 2.8 Lesgeven aan leerlingen met specifieke onderwijsbehoeften (deels generiek / deels specifiek) 2.9 Wereldwijs bewegen met kinderen (deels generiek / deels specifiek) 2.10 Professioneel in een groter geheel (generiek) stp 7.5 7.5 7.5 7.5 7.5 15 7.5 15 riek 7.5 7.5 3.75 3.75 3.75 OK 7.5 7.5 3.75 7.5 3.1 Integraal junior leraar zijn (specifiek - oudere kind) 3.2 Praktijkgericht onderzoek doen (generiek) 3.3 Professioneel werkconcept (generiek) 3.4 Meesterproef (specifiek – oudere kind) 3.5 Integrale toets afstudeerfase (generiek) Totaal 22,5 15 7.5 10 5 150 7.5 3.75 3.75 3.75 15 7.5 7.5 3.75 22,5 15 7.5 10 5 67.5 82.50 De onderwijseenheden 2.6, 2.7, 3.1 en 3.4 zijn volledig gericht op de afstudeerrichting Jonge- vs. Oudere Kind. De onderwijseenheden 2.1, 2.2, 2.10, 3.2 en 3.3 zijn geheel generiek vormgegeven. Voor alle andere onderwijseenheden geldt dat het onderwijs deels generiek en is vormgegeven en deels specifiek gericht is op onderwijs aan het Jonge kind of aan het Oudere kind (verdeling; 50% generiek en 50% specifiek). In de postpropedeutische fase (niveau 2 en 3 samen) is daarmee 67.5 studiepunten generiek en 82.50 studiepunten specifiek voor de afstudeerrichting JK of OK. De toetsen behorende bij de onderwijseenheden 2.8 en 2.10 vormen samen de integrale toets van de kernfase (eind niveau 2) en de toets van onderwijseenheid 3.5 van de afstudeerfase geldt als de integrale eindtoets (niveau 3). Afstudeerrichting ALPO Daarnaast kennen we binnen de voltijdopleiding de afstudeerrichting ALPO. Vanaf 2009 is in samenwerking met de Radboud Universiteit (RU) de afstudeerrichting ALPO (Academische Lerarenopleiding Primair Onderwijs) gestart. Deze is bedoeld voor studenten met een vwo-opleiding met de mogelijkheid om in vijf jaar de bekwaamheidseisen van zowel een universitaire studie in de Pedagogische Wetenschappen als een hbo-opleiding tot leerkracht te verwerven. Studenten starten bij de pabo. Deze afstudeerrichting duurt vijf jaar en wordt afgesloten met een bachelor PWO, een pabogetuigschrift en een master onderwijskunde of orthopedagogiek. Het ALPO-traject wordt op Pabo Nijmegen en de RU aangeboden. 78 OS Pabo 2014/2015 – deel 4: Interne organisatie HAN Pabo owe’s Kernfase – afstudeerrichting ALPO: stp: 2.1. 2.2. 2.3. 2.4. 2.5 2.6 2.7 2.8 2.9 7,5 (vrijstelling) 7,5 15 7,5 7,5 15 7,5 15 (vrijstelling) 7,5 Ontwikkelingen van kinderen in kaart brengen Begeleiden van kinderen in leerprocessen Pedagogisch didactisch afstemmen op het jonge kind Onderwijs rond een thema Vieren, beschouwen en geloven Pedagogisch didactisch afstemmen op het oudere kind Cultuurbewust onderwijs Lesgeven aan leerlingen met specifieke onderwijsbehoeften Professional in een groter geheel (IT*) owe’s Afstudeerfase – afstudeerrichting ALPO: stp: 3.1 Integraal junior leraar zijn 3.2 Praktijkgericht onderzoek doen 3.3 Professioneel werkconcept 3.4 Meesterproef Startbekwaam! (IT niveau III) 3.5 Integrale toets afstudeerfase 15 stp - 22,5 waarvan 7,5 vrijstelling 0 stp - 15 wv 15 vrijstelling 5 stp - 7,5 wv 2,5 vrijstelling 7,5 stp - 10 wv 2,5 vrijstelling 2,5 stp - 5 wv2,5 vrijstelling *De owe 2.9 vormt de integrale toets (IT) van de kernfase (eind niveau 2) en owe 3.5 vormt de integrale toets van de afstudeerfase (eind niveau 3). Minor Na de kernfase volgt de student een minor naar keuze die voorbereidt op een integrale toets waar 30 studiepunten toegekend kunnen worden. Met betrekking tot de minor geldt dat de student kiest voor een verdiepende, een verbredende, een vrije of een doorstroomminor. Daarnaast kent elke minor een praktijkcomponent. De minor is geplaatst in de tweede helft van het derde jaar. Afstudeerfase De afstudeerfase staat in het teken van doorgroeien naar startbekwaamheid. De centrale vraag in de afstudeerfase is: Kan ik creatief en planmatig in teamverband werken aan de continue ontwikkeling van alle kinderen? Gemiddeld duurt deze fase 10 maanden tot een jaar. In de afstudeerfase richt de student zich op het bereiken van de SBL competenties niveau 3 en de professionele standaard niveau 3, waar ook onderzoekscompetenties deel van uitmaken. De afstudeerfase begint met het in kaart brengen van de eigen beginsituatie, in het licht van deze (landelijke) eisen aan startbekwaamheid en met het daarna opstellen van een afstudeerplan. De student solliciteert naar een stageschool passend bij zijn specialisatiekeuze. Hij probeert daarbij een goede match te maken tussen wat hij nog wil en moet leren en wat de stageschool kan bieden. Naast de specialisaties jonge kind, oudere kind of vmbo kan de student kiezen voor een levensbeschouwelijke specialisatie (rk, pc en oo). Het toewerken naar en het aantonen van startbekwaamheid doet de student op vijf manieren (5 owe’s): 3.1 Integraal junior leraar zijn (22,5 stp) Verantwoordelijk voor een groep leerlingen gedurende drie dagen per week. Begeleiding op afstand. Drie beoordelingen, waarvan twee keer begeleidend en de derde keer formeel beoordelend. SBL competenties. 3.2 Praktijkgericht onderzoek doen (15 stp) Een praktijkgericht onderzoek uitvoeren, uitmondend in een onderzoeksrapportage op Bachelorniveau Ondersteuning via hoorcolleges, begeleidende werkcolleges en individuele gesprekken Deel professionele standaard niveau 3. 3.3 Professioneel werkconcept (7,5 stp) Explicitering van visie en persoonlijke kwaliteiten in relatie tot het handelen als leraar Motivering voor levensbeschouwelijke acte of certificaat. Deel professionele standaard niveau 3 3.4 Meesterproef (10 stp) ‘Beste kunnen’ in één leerarrangement voor de kinderen van de eigen groep. Theoretische verantwoording Gesprek over alle onderdelen in samenhang integrale toets. 79 OS Pabo 2014/2015 – deel 4: Interne organisatie HAN Pabo 4 SBL-competenties: interpersoonlijk, pedagogisch, vakdidactisch en vakinhoudelijk en organisatorisch competent. 3.5 Integrale toets (5 stp) Helder en correct kunnen verwoorden wat zijn beginsituatie, doorgroeimogelijkheden en identiteit als startbekwame leraar zijn. verbinding kunnen leggen tussen verschillend eonderdelen van de afstudeerfase vanuit een helikopterview. Professionele standaard niveau 3. 3.3 Curriculum Bij competentiegericht opleiden is het uitgangspunt dat de student competenties verwerft door het leren uitvoeren van taken die het beroep kenmerken; beroepstaken. Beroepstaken zijn betekenisvolle taken zoals deze in al hun complexiteit in de werkelijkheid door de leraar primair onderwijs worden uitgevoerd. Deze vormen de context waarbinnen competentieontwikkeling plaatsvindt. In de opleiding verwerft de student de kennis, beroepsvaardigheden en houding die nodig zijn om de betreffende complexe taak uit te voeren. Dit wordt ondersteund door het gevarieerde onderwijsaanbod vanuit de leer- en vormingsgebieden: rekenen/wiskunde; taal; oriëntatie op jezelf en de wereld; kunsten bewegingsonderwijs pedagogiek en onderwijskunde, levensbeschouwing, cultuurbeschouwing, ICT De vier componenten in samenhang Behalve de leer- en vormingsgebieden worden er vier componenten binnen het curriculum onderscheiden: holistisch beeld, beroepstaken, competenties en de professionele standaard. Deze componenten sluiten elkaar niet uit, maar vormen een samenhangend geheel, terwijl ze ieder eveneens een eigen functie hebben. In deze paragraaf wordt kort omschreven wat deze functie inhoudt. Schematisch weergegeven: 80 OS Pabo 2014/2015 – deel 4: Interne organisatie HAN Pabo 3.3.1 Competenties 19 De competenties die in 2006 door de Stichting Beroepskwaliteit Leraren (SBL) zijn ontwikkeld , de SBL-competenties, vormen een belangrijke inhoudelijke basis voor ons curriculum. De SBL-competenties zijn geformuleerd op het niveau startbekwaam. Wij hebben onze doorvertaling gemaakt naar de niveaus afstudeerbekwaam en opleidingsbekwaam. Op elk niveau zijn de competenties doorvertaald naar doelen onder de beroepstaken. Binnen een beroepstaak kan gewerkt worden aan de beheersing van verschillende competenties, bijvoorbeeld interpersoonlijke, pedagogische, én organisatorische competenties. De competentie ‘reflectie & ontwikkeling’ is verwerkt in de professionele standaard en zit daardoor verweven in elke beroepstaak. Hieronder een korte toelichting op deze zeven competenties: 1. Interpersoonlijke competentie De leraar onderschrijft zijn interpersoonlijke verantwoordelijkheid. Hij is zich bewust van zijn eigen houding en gedrag en van de invloed daarvan op de kinderen. Hij heeft voldoende kennis en vaardigheid op het gebied van groepsprocessen en communicatie om een goede samenwerking met en van de kinderen tot stand te brengen. 2. Pedagogische competentie De leraar onderschrijft zijn pedagogische verantwoordelijkheid. Hij heeft voldoende pedagogische kennis en vaardigheid om op professionele en planmatige wijze voor het individuele kind en de klas of groep een veilige leeromgeving tot stand te brengen waarin kinderen zich kunnen ontwikkelen tot een zelfstandig en verantwoordelijk persoon. 3. Vakinhoudelijke en didactische competentie De leraar onderschrijft zijn vakinhoudelijke en didactische verantwoordelijkheid. Hij heeft voldoende kennis en vaardigheid op het gebied van de onderwijsinhouden en de didactiek om op professionele en planmatige wijze een krachtige leeromgeving tot stand te brengen waarin de kinderen zich de culturele bagage eigen kunnen maken die de maatschappij vereist. 4. Organisatorische competentie De leraar onderschrijft zijn organisatorische verantwoordelijkheid. Hij heeft voldoende organisatorische kennis en vaardigheid om in zijn klas en zijn lessen op professionele en planmatige wijze een goed leef- en werkklimaat tot stand te brengen dat overzichtelijk, ordelijk en taakgericht is en in alle opzichten helder voor hem zelf, zijn collega's en in het bijzonder de kinderen. 5. Competent in het samenwerken met collega's De leraar onderschrijft zijn verantwoordelijkheid in het samenwerken met collega's. Hij heeft voldoende kennis en vaardigheden om een professionele bijdrage te leveren aan een goed pedagogisch en didactisch klimaat op zijn school, aan goede werkverhoudingen en een goede schoolorganisatie. 6. Competent in het samenwerken met de omgeving De leraar onderschrijft zijn verantwoordelijkheid in het samenwerken met de omgeving van de school. Hij heeft voldoende kennis en vaardigheid om goed samen te werken met mensen en instellingen die betrokken zijn bij de zorg voor de kinderen en bij zijn school. 7. Competent in reflectie en ontwikkeling De leraar onderschrijft zijn verantwoordelijkheid voor zijn eigen professionele ontwikkeling. Hij onderzoekt, expliciteert en ontwikkelt zijn opvattingen over het leraarschap en zijn bekwaamheid als leraar. In de onderwijspraktijk zal er vrijwel altijd sprake zijn van een combinatie van competenties. Tijdens iedere willekeurige les zullen de pedagogische, didactische, interpersoonlijke en organisatorische competenties geïntegreerd, maar elk met een eigen accent, gestalte krijgen. Een student die afstudeert wordt als startbekwaam of competent beoordeeld als hij voldoet aan de eisen die bij de professionele standaard horen (zie paragraaf 3.3.2). 19 Stichting Beroepskwaliteit Leraren (SBL). SBL-competenties bij besluit van 23 augustus 2005 wettelijk vastgesteld. Wet BiO, Staatsblad 460. 81 OS Pabo 2014/2015 – deel 4: Interne organisatie HAN Pabo Tabel 1: Overzicht competenties Situaties → Samenwerken met leerlingen Samenwerken met collega's Samenwerken met de omgeving Reflectie en ontwikkeling 5. Competent in het samenwerken met collega's 6. Competent in het samenwerken met de omgeving 7. Competent in reflectie en ontwikkeling Beroepsrollen ↓ Interpersoonlijk Pedagogisch Vakinhoudelijk en didactisch Organisatorisch 1. Interpersoonlijk competent 2. Pedagogisch competent 3. Vakinhoudelijk en didactisch competent 4. Organisatorisch competent 3.3.2 Professionele standaard Met het opstellen van een professionele standaard garandeert de opleiding het werken en toetsen op hbo-niveau. De leerkracht primair onderwijs is competent op alle gebieden die voor het uitoefenen van dat specifieke beroep nodig zijn. Daarnaast geeft hij blijk van een hbo-niveau in kennis en vaardigheden die voor alle hbo-beroepsbeoefenaars gelden. In Europa zijn de eisen die worden gesteld aan een hbo-bachelor omschreven in de zogenaamde Dublin descriptoren. Pabo Nijmegen heeft deze Dublin descriptoren vertaald naar drie professionele standaarden, op de drie bekwaamheidsniveaus. De student moet zich tijdens de vierjarige opleiding wat betreft deze professionele standaard voldoende ontwikkelen. Het toetsbouwwerk reflecteert deze niveaus. Het goed kunnen uitvoeren van een beroepstaak heeft niet alleen betrekking op de inhoud van de beroepstaak maar ook op een bepaald niveau van denken en werken. De professionele standaard geeft het hbo-werk- en denkniveau aan. De professionele standaard bestaat uit de volgende vier elementen: Kennis verwerven en kennis toepassen. Communiceren en presenteren Oordeelsvorming Leer- en onderzoeksvaardigheden De volledige beschrijving van de professionele standaard is per opleidingsfase in de opleidingswijzer uitgewerkt. 3.3.3 Beroepstaken Bij de vormgeving van het competentiegericht opleiden staan beroepstaken centraal. Beroepstaken zijn betekenisvolle, hele taken zoals deze in al hun complexiteit in de werkelijkheid door de beroepsbeoefenaar (expert) wordt uitgevoerd. De meeste beroepstaken doen een beroep op meerdere competenties tegelijk. Voor een nadere uitwerking van de onderwijseenheden wordt verwezen naar de bijlagen bij de OER (zie deel 2 van dit Opleidingsstatuut). 3.3.4 Onderwijseenheden Het curriculum is opgebouwd uit onderwijseenheden, owe’s. Deze onderwijseenheden zijn gekoppeld aan concrete beroepstaken. Een onderwijseenheid is geprogrammeerd binnen een of meer van de vier perioden van de HAN-jaarkalender. · In de bijlage van de Onderwijs Examen Regeling van het instituut Pabo kan de student het onderwijsaanbod bekijken. Het onderwijsaanbod ziet er als volgt uit: 82 OS Pabo 2014/2015 – deel 4: Interne organisatie HAN Pabo Curriculumopbouw Pabo Nijmegen, voltijd- en deeltijdprogramma Jaar 1 Periode 1 Periode 2 Periode 3 Periode 4 1.1 Leraar worden 1.2 Expressie en Communicatie (7.5 stp) 1.4 Verdiepen binnen taal (7.5 stp) 1.6 Kinderen onderzoekend laten leren (7.5 stp) 1.3 Kennismaken met kinderen (7.5 stp) 1.5 Verdiepen binnen rekenen (7.5 stp) 1.7 Leraar worden?! (7.5 stp) propedeuse Jaar 2 kernfase Jaar 3 kernfase A: Verdiepen in het (leren van het) beroep (7.5 stp) B: Kennis ophalen (7.5 stp) 2.1 Ontwikkeling van kinderen in kaart brengen (7.5 stp) 2.3 Beschouwen,geloven, vieren (7.5 stp) 2.2 Taal: denken en wer- 2.4 Rekenen: denken en ken vanuit leerlijnen (7.5 werken vanuit leerlijnen (7.5 stp) stp) 2.8 Lesgeven aan kinderen met specifieke onderwijsbehoeften (15 stp) 2.6 Onderwijs afstemmen op ontwikkeling van kinderen (15 stp) 2.5 Leren door samen hardop te denken (7.5 stp) Minor (30 stp) 2.7 Thematisch onderwijs ontwerpen (7.5 stp) 2.9 Wereldwijs bewe2.10 Professional zijn in gen met kinderen een groter geheel (7.5 stp) (7.5 stp) 3.1 Integraal junior leraar zijn (22,5 stp) Jaar 4 afstudeerfase 3.2 Praktijkgericht onderzoek doen (15 stp) 3.3 Professioneel werkconcept (7,5 stp) 3.4 Meesterproef niveau III (10 stp) 3.5 Integrale toets Afstudeerfase (5 stp) Groen = generiek, Donkerblauw = deels specialisatie / deels generiek, Lichtblauw = specialisatie Curriculumopbouw ALPO 2013-2014: Jaar 1 propedeuse Periode 1 Periode 2 Periode 3 Periode 4 1.1 Academisch Leraar worden 1.2 Expressie en Communicatie (7.5 stp) 1.3 Kennismaken met kinderen (7,5stp, waarvan 4 stp vrijstelling) 1.6 Kinderen onderzoekend laten leren (7.5 stp) A: Verdiepen in het (leren van het) beroep (7.5 stp) B: Kennis ophalen (7.5 stp) Jaar 2 kernfase Jaar 3 kernfase 1.4 Verdiepen binnen vakgebied Taal (7.5 stp) 1.5 Verdiepen binnen vakgebied Rekenen (7.5 stp) 1.7 Academisch Leraar worden?! (7,5 stp, waarvan 6 stp vrijstelling) 2.1 Ontwikkeling van 2.4 Onderwijs verzorgen rond een thema kinderen in kaart (7.5 stp) brengen (7.5 stp vrijstelling RU) 2.2 Begeleiden van 2.3 Pedagogisch didactisch afstemmen op het 2.5 Beschouwen, geloven kinderen in leerprojonge kind (15 stp) vieren (7.5 stp) cessen (7.5 stp) 2.6 Pedagogisch didactisch afstemmen op het oude kind (15 stp) 2.7 Cultuurbewust onderwijs (7.5 stp) 2.8 Lesgeven aan kinderen met specifieke onderwijsbehoeften (15 stp – vrijstelling RU) Minor (30 stp vrijstelling RU) 2.9 Professional in een groter geheel / Integrale toets Afstudeerbekwaam (7.5 stp) Jaar 4 afstudeerfase 3.1 3.2 3.3 3.4 3.5 Integraal junior leraar zijn (15 stp) ( 22,5 waarvan 7,5 vrijstelling) Praktijkgericht onderzoek doen (15 stp vrijstelling RU) Professioneel werkconcept (5 stp) (7,5 stp waarvan 2,5 vrijstelling) Meesterproef (7,5 stp) (10 waarvan 2,5 vrijstelling) Integrale Toets (2,5 stp) ( 5 waarvan 2,5 vrijstelling) 83 OS Pabo 2014/2015 – deel 4: Interne organisatie HAN Pabo 3.3.5 Minoren Aanbod van minoren en vrije minoren 1. Het totale minoraanbod van de HAN is opgenomen in de HAN-onderwijscatalogus (HAN-SIS en Insite) het externe minoraanbod is opgenomen op HAN.nl en KiesOpMaat.nl. Per minor staat onder andere vermeld: - de beroepstaak of -taken die daarin centraal staan; - de bijbehorende competenties en indicatoren; - de onderwijseenheden die als leerbron kunnen dienen; - de eventuele instapeisen. 2. Daarnaast bestaan er ook vrije minoren. Een vrije minor is een minor die een student - bij een andere (onderwijs)instelling volgt, - samenstelt uit onderdelen van minoren of andere onderwijseenheden bij verschillende instituten van de HAN of een ander (onderwijs)instelling, - aanvraagt en toegekend krijgt in de vorm van een Erkende Verworven Competenties. Indien de student een vrije minor bij een andere onderwijsinstelling wil volgen, kan hij het minoraanbod van de betreffende onderwijsinstelling raadplegen. Voor het minoraanbod van de hogescholen die aangesloten zijn bij KiesOpMaat kan de student www.kiesopmaat.nl raadplegen. Deelname aan minoren en vrije minoren Voor het volgen van een minor dient de student toestemming te hebben van de studieloopbaanbegeleider en dient hij zich voor de betreffende minor in te schrijven bij het instituut van de HAN waar hij de minor gaat volgen (via HAN-SIS). De spelregels voor het volgen van een vrije minor zijn te vinden in de notitie 'Regeling vrije minor en toestemmingsformulier' te vinden op HAN-insite/minoren/. In die notitie is er ook een toestemmingsformulier bijgesloten waarmee de student de examencommissies om toestemming kan vragen voor het volgen van een vrije minor. Zie ook de Onderwijs- en examenregeling, paragraaf 3 (deel 2 van dit opleidingsstatuut). Inschrijven voor een minor kan in 2014 in HAN-SIS. Vanaf 2015 vindt de inschrijving voor een minor in Alluris plaats. Zie t.z.t. www.han.nl/insite/alluris voor de handleidingen. 3.3.6 Tentamens en Integrale toetsing In de opleiding ontwikkelt de student de competenties om de beroepstaken uit te kunnen voeren. De beroepstaken zijn vertaald naar onderwijseenheden. De competentieontwikkeling wordt vastgesteld door middel van tentamens gekoppeld aan deze onderwijseenheden of via integrale toetsen. Integrale toetsen kunnen gekoppeld zijn aan onderwijseenheden, maar ook onafhankelijk zijn van de onderwijseenheden. Toetsprogramma van de major Tijdens de opleiding doorloopt de student het toetsprogramma, waarin per onderwijseenheid een of meerdere tentamens zijn opgenomen. Het toetsprogramma is opgenomen in de Onderwijs- en examenregeling van de opleiding. Zie de Onderwijs- en examenregeling, paragraaf 4 en 6 en owe-beschrijvingen als bijlagen bij de OER (deel 2 van dit opleidingsstatuut). Tentamens en integrale toetsen Elke onderwijseenheid wordt via een tentamen getoetst. Een tentamen kan bestaan uit deeltentamens. Drie tentamens in de opleiding, te weten één aan het eind van de propedeuse, één in het derde studiejaar en één tegen het einde van de opleiding, hebben de vorm van een integrale toets. Tentamens verbonden aan de onderwijseenheden De meeste studenten zullen gebruik maken van genoemde tentamens verbonden aan de onderwijseenheden om aan te tonen dat ze de relevante competenties beheersen. Het zogenaamde leerwegafhankelijke tentamen. Leerwegonafhankelijk tentamen Een student kan ook bij de Examencommissie aanvragen om via een andere weg dan de aan de onderwijseenheden gekoppelde tentamens aan te tonen over de relevante competenties te beschikken. Dan toont de student ten overstaan van de examinator(en) met andere bewijsstukken aan dat hij de competenties beheerst. 84 OS Pabo 2014/2015 – deel 4: Interne organisatie HAN Pabo Er zijn vele typen bewijsstukken rondom de competentiebeheersing zoals: ervaringsverslagen, getuigschriften, referenties, beroepsproducten, video-opnamen van beroepshandelingen, reflectieverslagen, feedback van studenten/docenten/praktijkbegeleiders, werkstukken, certificaten en cursusbeschrijvingen van derden, observatie van het handelen en interviews. De examencommissie bepaalt of het bewijsmateriaal dat de student aandraagt aan de formele voorwaarden voldoet voor deelname aan leerwegonafhankelijk tentamen. De examencommissie legt deze voorwaarden vast in de Uitvoeringsregeling van het HAN-reglement examencommissies (zie deel 2 van dit Opleidingsstatuut). Zie ook de Onderwijs- en examenregeling, paragraaf 7 (deel 2 van dit opleidingsstatuut). Studie-informatiesysteem Alle behaalde toets- en tentamenresultaten worden geregistreerd in een studie-informatiesysteem. In december 2014 stapt ook de HAN Pabo over naar een nieuw studie-informatiesysteem, van HAN-SIS naar Alluris. Deze studiegids is hierop nog niet aangepast. Lees per 2015 ‘Alluris’ voor ‘HAN-SIS’ . In november 2014 en in januari 2015 ontvangen studenten meer informatie met betrekking tot de overstap naar Alluris. Hierin wordt duidelijk vermeld wanneer welke actie van studenten wordt verwacht en wat te doen bij vragen of problemen. Voor en tijdens de overstap van HAN-SIS naar Alluris krijgen studenten informatie over de volgende acties: Controleer je cijferlijst in HAN-SIS voor 1 december 2014. Missen er resultaten of constateer je fouten? Neem dan zo spoedig mogelijk contact op met de desbetreffende docent. Op 1 december 2014 zal HAN-SIS sluiten. Dit betekent dat er vanaf dat moment geen cijfers meer kunnen worden ingevoerd in HAN-SIS. Alle resultaten uit HAN-SIS die vóór 1 december 2014 zijn ingevoerd, zullen worden overgezet naar Alluris. Vanaf 1 december 2014 kun je wel nog steeds je studieresultaten bekijken in HAN-SIS. Met ingang van 5 januari 2015 zul je je studievoortgang bekijken via Alluris. Uiteraard zorgt de HAN ervoor dat jouw behaalde resultaten worden overgezet van HAN-SIS naar Alluris. Het is echter van belang dat je de resultaten zelf controleert. Bekijk daarom vanaf 5 januari 2015 jouw cijferlijst in Alluris om vast te stellen dat al jouw behaalde resultaten ook daadwerkelijk goed zijn overgezet naar Alluris. Let er wel op dat alle resultaten die je hebt behaald in de periode na 1 december 2014 vanaf 5 januari 2015 in Alluris worden ingevoerd. 3.3.7 Participatie Passend bij competentiegericht opleiden en een professionele houding als aankomend leerkracht verwachten we van studenten een actieve, betrokken houding. Ook gaan we uit van wederzijdse inspanningsverplichting: docenten en studenten doen beiden hun uiterste best om deze studie tot een succes te maken. Dit betekent concreet dat studenten actief participeren binnen lessen en andere opleidingsactiviteiten. Aanwezigheidsverplichting studenten bij onderwijsactiviteiten bij de Faculteit Educatie In eerste instantie wordt bij onderwijsactiviteiten primair gedacht aan “lessen”, maar alle contactactiviteiten zoals die in de owe’s van de opleidingen zijn opgenomen vallen hier onder. Bij contacturen gaat het niet alleen om in roosters geplande lessen, werkcolleges, hoorcolleges, stages, enz., maar om alle andere geplande contacten tussen een docent en een student, in alle onderwijsvarianten, in het kader van een owe. Uitgangspunten is dat de aanwezigheid in een beroepsopleiding bij geplande onderwijsactiviteiten vanzelfsprekend is (professionaliteit van de student) en dat de geplande onderwijsactiviteiten inhoudelijk en qua vormgeving aan de maat zijn (professionaliteit van de docent en kwaliteit van het onderwijs). De student wordt geacht bij alle hem aangaande onderwijsactiviteiten aanwezig te zijn. Aandachtspunten bij de verantwoordelijkheid van de opleiding: In de uitvoering van het onderwijs is merkbaar dat de inhoud noodzakelijk is voor de toekomstige beroepsuitoefening. Er is een relatie tussen de onderwijsinhoud in een contactuur en het bij de owe horende tentamen. Aan het eind van een contactuur kan een docent vragen hoe deze activiteit (bijv. een les) is geweest. In elk geval is dit wenselijk als het de eerste activiteit van een docent met een groep studenten betreft om wensen en verwachtingen op elkaar af te stemmen. In de uitvoering van het onderwijs houden docenten steeds de aanwezigheid bij en geven deze integraal door aan de slb’er. De slb’er heeft een intensieve rol in het monitoren van af- en aanwezigheid van studenten. Af- en aanwezigheidsgedrag kan ook een signaal van de student zijn. De slb’er zal als professional in 85 OS Pabo 2014/2015 – deel 4: Interne organisatie HAN Pabo deze de student feedback geven op diens afwezigheidgedrag en voorts met de student analyseren waar dit gedrag van de student op duidt. Vervolgens zal hij de student adviseren over diens aanwezigheidsgedrag en mogelijk hierover nadere afspraken met de student maken die in het studiecontract worden opgenomen. Aandachtspunten bij de verantwoordelijkheid van de student: De student dient zelf, in de situatie dat hij vindt dat de les niet aan zijn verwachtingen voldoet en hij op grond daarvan voornemens is een volgende les niet te komen, dit te melden aan de betreffende uitvoerende docent. De docent heeft recht op deze feedback om er voor te kunnen zorgen dat de volgende lessen beter afgestemd worden op de verwachtingen van de student. De studentkan dit ook aan zijn slb’er melden. Zo maar wegblijven is geen blijk van professioneel handelen. 3.4 Studieloopbaanbegeleiding Het doel van studieloopbaanbegeleiding binnen Pabo Nijmegen is het begeleiden van studenten bij het efficiënt en met plezier doorlopen van de studieloopbaan. Het uitgangspunt hierbij is dat studenten zelf verantwoordelijk zijn voor studievoortgang en dat de studieloopbaanbegeleider hierbij een ondersteunende rol heeft. De begeleider ondersteunt bij de kwaliteit van het leren, het maken van studiekeuzes, bij de omslag van externe sturing naar meer zelfsturing en het bewaken van de studievoortgang. Pabo Nijmegen volgt hiermee het beleid dat de HAN ten aanzien van studieloopbaanbegeleiding voert (HAN, 2009). In het algemeen geldt dat de student binnen een opleidingsfase (incl. minor in de kernfase) dezelfde studieloopbaanbegeleider heeft. Over de totale opleidingsduur heeft de student 3 a 4 verschillende studieloopbaanbegeleiders. Een belangrijke functie van de studieloopbaanbegeleiding, is het begeleiden van de student in het proces van het succesvol doorlopen van zijn of haar studie. Als een student echter niet op de goede plaats lijkt te zitten en de studie niet goed bij de student lijkt te passen, is de studieloopbaanbegeleiding van belang voor het maken van juiste beslissingen. Dat betekent soms dat de student begeleid moet worden in de keuze met de opleiding te stoppen en zich elders te oriënteren. Een studieloopbaanbegeleider is op de eerste plaats begeleider. Een speerpunt van Pabo Nijmegen is het scheiden van begeleiden en beoordelen, zodat de beoordeling zo objectief mogelijk verloopt. Studieloopbaanbegeleiders zijn ook opleidingsdocenten, maar beoordelen nooit hun eigen studenten. Meer informatie over de studieloopbaanbegeleiding in onze opleidingen staat beschreven in de opleidingswijzer. 3.4.1 Instrumenten: Portfolio en persoonlijk ontwikkelingsplan Portfolio Het digitaal portfolio is een bewaarplaats van bestanden/documenten waarmee de student de eigen individuele ontwikkeling (leerproces) zichtbaar maakt en het behaalde niveau aantoont. Het portfolio vervult verschillende functies: presentatie van ontwikkeling en prestaties beoordeling Bij de afsluiting van de studie bewaart de HAN het digitaal portfolio gedurende twee jaar. Bij afsluiten van de studie wordt een kopie op USB-stick verstrekt. Nadere concretisering van het portfolio staat beschreven in de opleidingsspecifieke delen van de opleidingswijzer. Persoonlijk ontwikkelingsplan (pop) In het persoonlijk ontwikkelingsplan (pop) beschrijft de student vanaf het tweede studiejaar wat hij/zij in een bepaalde periode op welke manier wil gaan leren. Dit gebeurt op basis van reflectie op elders/eerder verworven competenties en de competenties die voor de betreffende major/minor nog ontwikkeld moeten worden. Het pop wordt geplaatst op het portfolio en deze speelt in de begeleiding een belangrijke rol. 86 OS Pabo 2014/2015 – deel 4: Interne organisatie HAN Pabo 3.5 Bevoegdheid in het Primair Onderwijs Hoofdregel Voor het basisonderwijs geldt de regel dat als iemand een getuigschrift aan de lerarenopleiding Primair Onderwijs (pabo en voorheen pedagogische academie, kweekschool) heeft behaald, zij of hij daarmee voldoet aan de bekwaamheidseisen om te kunnen worden benoemd als groepsleerkracht. Hij of zij mag dan alle vakken geven, behalve lichamelijke oefening aan groep 3 tot en met 8 (zie onderstaand bij ‘bewegingsonderwijs’). Bewegingsonderwijs De lerarenopleiding Primair Onderwijs leidt sinds 1 augustus 2001 niet meer op voor bewegingsonderwijs aan alle groepen. Leraren die na 1 september 2005 een diploma hebben gehaald aan de lerarenopleiding Primair Onderwijs, mogen alleen bewegingsonderwijs geven aan groep 1 en 2. Om aan groep 3 en hoger les te kunnen geven, hebben zij een aanvullend diploma nodig. Door de minor Bewegingsonderwijs met succes te doorlopen kunnen studenten 2 van de 3 modules van de ‘Leergang Bewegingsonderwijs’ reeds afronden binnen de initiële opleiding. Door het voltooien van de gehele ‘Leergang vakbekwaamheid bewegingsonderwijs via de Pabo’ kunnen zij alsnog voldoen aan de bekwaamheidseisen voor het geven van bewegingsonderwijs in de groepen 3 tot en met 8. Vakleerkrachten in het primair onderwijs Daarnaast werken er ook vakleerkrachten in het primair onderwijs; zij moeten een bevoegdheid voor het voortgezet onderwijs hebben. Dit geldt bijvoorbeeld voor muziek, handvaardigheid en tekenen. Bevoegdheid in het speciaal en voortgezet speciaal onderwijs Voor een leraar in het speciaal onderwijs en het voortgezet speciaal onderwijs gelden dezelfde eisen als voor een leraar in het (speciaal) basisonderwijs. Er bestaat een masteropleiding special education needs (voorheen de voortgezette opleiding speciaal onderwijs). Deze opleiding is niet wettelijk verplicht, maar een groot deel van de leraren in het speciaal en voortgezet speciaal onderwijs heeft deze opleiding wel gevolgd. De werkgever kan eisen dat de leraar deze opleiding volgt. Bron: Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Geraadpleegd 25 april 2012 via http://bevoegd.minocw.nl/Uitleg.aspx#bevoegdheidbo 87 OS Pabo 2014/2015 – Bijlagen Bijlage Begrippenlijst studentenstatuut (belangrijkste begrippen in alfabetische volgorde) 20 In het studentenstatuut en de bijgevoegde reglementen wordt verstaan onder: A Afstudeerbekwaam: de student die het eerste deel van de postpropedeutische fase van een bacheloropleiding met succes heeft afgerond door het behalen van de bijbehorende tentamens en integrale toetsen. Afstudeerrichting: een specialisatie binnen een opleiding zoals vastgesteld in de OER. Ambtelijk secretaris: een medewerker die voor een commissie voorbereidend en administratief werk verricht. Hij is toegevoegd aan de betreffende commissie als niet stemhebbend lid. Associate-degreeprogramma: een in het CROHO geregistreerd tweejarig onderwijsprogramma in een bacheloropleiding in het HBO leidend tot de wettelijke graad van associate degree. B Bacheloropleiding in het HBO: een vierjarig onderwijsprogramma van 240 studiepunten. Dit bestaat uit een major van maximaal 210 studiepunten en één of meerdere minor(en) van ieder 30 studiepunten. Major en minor (gezamenlijk) leiden de student op tot het bachelorgetuigschrift. Beoordelingscriteria: criteria, ook wel indicatoren genoemd, waaraan de prestatie / het handelen / de uitvoering / de producten van de student worden beoordeeld. Beroepenveldcommissie: deskundigen uit het werkveld van een opleiding die de opleiding adviseren over de inhoud, het eindniveau en de kwaliteit van de opleiding, tegen de achtergrond van de aansluiting van het curriculum op het beroepenveld, en die toezicht houden op de toetsing van het eindniveau van de opleiding. Beroepsbekwaam: gekwalificeerd als beginnend beroepsbeoefenaar vanwege de door het behalen van het afsluitende examen succesvolle afronding van de hbo-opleiding die tot dat beroep opleidt, ook genoemd startbekwaam. Beroepsproduct: het resultaat van een beroepstaak. Beroepstaak: een betekenisvolle hele taak zoals deze in alle complexiteit in de werkelijkheid door een beroepsbeoefenaar (expert) wordt uitgevoerd. Bezwaarprocedure: verzoek tot heroverweging van een besluit bij het orgaan (directie of examencommissie) dat het besluit heeft genomen. Beroepstaak: bouwstenen voor het curriculum. Deze heeft meestal betrekking op meerdere competenties tegelijk. Ook: betekenisvolle hele taak van beroepshandelen op een bepaald niveau Beroepsprocedure: verzoek tot vernietiging of wijziging van een besluit door een ander daartoe aangewezen orgaan (het college van beroep voor de examens). Bureau klachten en geschillen: een faciliteit als bedoeld in artikel 7.59a WHW binnen de HAN. C CAO: de collectieve arbeidsovereenkomst voor het hoger beroepsonderwijs. Cesuur: de scheiding tussen de resultaten die als voldoende - geslaagd - en de resultaten die als onvoldoende - niet geslaagd - worden beoordeeld. Cohort: een groep studenten die op dezelfde peildatum voor de eerste maal is ingeschreven voor een opleiding waarop de op dat moment geldende OER voor de regulier geprogrammeerde studieduur van toepassing is. College van Beroep voor de examens: het college van beroep van de HAN voor de examens als bedoeld in artikel 7.60 van de wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek. Dit college behandelt door studenten ingesteld beroep tegen besluiten van de opleiding over hem/haar. Het reglement van het college van beroep voor de examens is opgenomen in het studentenstatuut HAN College van bestuur (CvB) van de HAN: het instellingsbestuur van de HAN. Commissie profileringsfonds HAN: commissie als bedoeld in artikel 7.51 WHW die verantwoordelijk is voor het behandelen van de aanvragen voor een financiële ondersteuning van studenten die studievertraging opgelopen hebben als gevolg van bijzondere omstandigheden zoals genoemd in de 20 In deze begrippenlijst zijn naast algemeen geldende begrippen uit het opleidingsstatuut ook de begripsbepalingen opgenomen uit - de Onderwijs – en examenregeling (OER), - het Reglement examencommissie, - het Reglement opleidingscommissie (OC), - het Studentenstatuut. 88 OS Pabo 2014/2015 – Bijlagen wet. Competentie: een geïntegreerd geheel van kennis en inzicht, vaardigheden en attitudes. Een competentie is het vermogen om beroepstaken die essentieel zijn voor een functie/rol adequaat te verrichten. Een competente student is in een bepaalde context in staat om de meest geschikte handelingen en hulpmiddelen te kiezen om beroepstaken uit te voeren en het beoogde resultaat te bereiken. Coördinator: (van bijv. de propedeutische fase, de deeltijd en het duale onderwijs, enz.) degene die namens de instituutsdirectie aanspreekpunt is en de organisator van het betreffende onderwijs. Curriculair: betrekking hebbend op het curriculum. Curriculum: het geheel van toetsprogramma, onderwijsaanbod en praktijk/stagebeleid. D Delegatie: het overdragen van de bevoegdheid, inclusief de verantwoordelijkheid. De bevoegdheid om in eigen naam besluiten te nemen. Deeltijd onderwijs: een opleiding die zodanig is ingericht dat de student de mogelijkheid heeft benevens een volledige dagtaak elders de benodigde competenties te verwerven. Dagelijkse commissie (DC) van de examencommissie: de commissie zoals bedoeld in artikel 4.3 van het reglement examencommissies. Deficiëntie: tekort(en) in de vereiste vooropleiding. Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO): uitvoeringsorganisatie van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen (OCW) bestaande waarin de Informatie Beheer Groep (IB-Groep) en de Centrale Financiën Instellingen (CFI) zijn ondergebracht. Directie service bedrijf HAN: directeur van het service bedrijf HAN. Docent: degene die aangesteld is bij de HAN en daar onderwijstaken verricht. Domein: afgegrensd gebied van beroepshandelen en daaraan gerelateerde onderwijsinhoud conform domeinindeling HAN. Een domein omvat een of meer opleidingen. Duale opleiding: een inrichtingsvorm van de opleiding dusdanig dat competenties in onderlinge samenhang worden ontwikkeld in binnenschoolse en buitenschoolse werk-/leersituaties en dat het volgen van onderwijs gedurende een of meer perioden wordt afgewisseld met beroepsuitoefening in verband met dat onderwijs. Het gedeelte van een duale opleiding dat bestaat uit het volgen van onderwijs, wordt aangeduid als onderwijsdeel. E Eindkwalificaties/eindtermen: welomschreven doelstellingen op het gebied van kennis, inzicht en vaardigheden waarover een student moet beschikken als hij de opleiding heeft afgerond. Erkenning Verworven Competenties (EVC): erkenning van competenties opgedaan tijdens werkervaring of gevolgde opleidingen, zowel voor als na de start van je opleiding. EVC’s worden via intake-assessments bepaald en kunnen leiden tot vrijstelling van het afleggen van (het) de tentamen(s) betrekking hebbend op de onderwijseenheid (onderwijseenheden) waarin deze competenties centraal staan. Examen: een examen als bedoeld in artikel 7.3 en 7.10 WHW. Examencommissie: commissie als bedoeld in artikel 7.12 WHW die wordt ingesteld voor een opleiding of groep van opleidingen. Examinator: door de examencommissie aangewezen persoon zoals bedoeld in artikel 7.12 WHW. Extern toezichthouder: een externe niet in dienst zijnde van de HAN welke tot taak heeft een oordeel te vormen over de kwaliteit van het examen. Externe examinator:. door de examencommissie aangewezen persoon zoals bedoeld in artikel 7.12 WHW afkomstig van buiten de desbetreffende opleiding of een van de opleidingen die tot de groep van opleidingen behoort. Extra-curriculair: buiten het curriculum vallend/het curriculum overstijgend. F Faculteit: Organisatorische eenheid van de HAN waarin instituten met verwante opleidingen zijn samengebracht. De HAN kent vier faculteiten: Economie en Management; Techniek; Educatie; Gezondheid, Gedrag en Maatschappij). Faculteitsdirectie: de directie van de faculteit. Faculteitsraad: Medezeggenschapsorgaan in de HAN op het niveau van de faculteit (deelraad als bedoeld in het medezeggenschapsreglement van de HAN). Fraude: elk handelen (waaronder het plegen van plagiaat), of nalaten, waarvan betrokken wist of behoorde te weten, dat dit handelen of nalaten het op de juiste wijze vormen van een oordeel over iemands kennis, inzicht en vaardigheden geheel of gedeeltelijk onmogelijk maakt. 89 OS Pabo 2014/2015 – Bijlagen G Geschillenadviescommissie: een adviescommissie ten behoeve van (aanstaande) studenten en extranei als bedoeld in art. 7.63a lid 1 WHW. Gezamenlijke vergadering: vergadering over gezamenlijke punten van de opleidingscommissies die behoren tot een instituut. H HAN: Hogeschool van Arnhem en Nijmegen HAN-website: de via de startpagina www.han.nl bereikbare internetpagina’s van de HAN. HAN-SIS: het StudentInformatieSysteem van de HAN. Zie aldaar. Hogeschool: de Hogeschool van Arnhem en Nijmegen (HAN). Honoursprogramma: een verdiepend of verbredend programma voor studenten die meer kunnen en willen dan hetgeen aangeboden wordt in het reguliere onderwijsprogramma. Het volgen van een honoursprogramma is over het algemeen een uitbreiding van de studielast. Via een honoursprogramma kunnen studenten alsdan extra studiepunten verzamelen, bovenop de 210 studiepunten van de major en de 30 studiepunten van de reguliere minor. Hoofdfasebekwaam: de student die de propedeutische fase succesvol heeft afgerond door het behalen van het propedeutische examen. I IB-groep: Informatie Beheer Groep, bestuursorgaan dat werkt in opdracht van de minister van onderwijs, cultuur en wetenschappen (onderdeel van de DUO). Inrichtingsvorm van een opleiding: de vorm waarin een opleiding wordt verzorgd zoals voltijd, deeltijd en duaal. Instituut: organisatie-eenheid binnen een faculteit die één of meer opleidingen omvat. Instituutsdirectie: de directie van een instituut binnen de HAN. Intakeassessement: methode om het beginniveau van aanwezige competenties vast te stellen bij anderen dan HAN-studenten. Integrale toets: een toets waarin de student aantoont dat hij de onderlinge samenhang van de beroepstaken (en de daaraan gerelateerde onderwijseenheden) begrijpt en kan hanteren in het praktische handelen. Internationaal diplomasupplement (IDS): Engelstalig document dat voldoet aan internationale afspraken en de volgende informatie bevat: een specificatie van de behaalde graad, beknopte informatie over het gevolgde onderwijs, het beoordelingssysteem en de behaalde studieresultaten en punten. Verder bevat het beknopte informatie over de HAN University en het Nederlandse onderwijsstelsel. J Judicium Abeundi: de bevoegdheid van het college van bestuur om in bijzonder gevallen na advies van de examencommissie en na zorgvuldige afweging van de betrokken belangen te besluiten dat een student wordt afgewezen voor onbepaalde tijd en zijn inschrijving op grond daarvan te beëindigen dan wel weigeren, als die student door zijn gedragingen of uitlatingen blijk heeft gegeven van ongeschiktheid voor de uitoefening van een of meer beroepen waartoe de door hem gevolgde opleiding hem opleidt/zal opleiden, dan wel voor de praktische voorbereiding op de beroepsuitoefening. L Leerbron: bron die de student kan gebruiken ter ontwikkeling van zijn competenties, bijvoorbeeld: college, werkgroep, project, literatuur (hardcopy of digitaal), individuele opdracht, stage, enz. Leerroute: weg die de student volgt om de competenties te verwerven die horen bij de door hem gevolgde opleiding. Leerwegonafhankelijk tentamen: een tentamen bij de start van de opleiding dan wel gedurende de opleiding zonder gebruik te hebben gemaakt van de door de opleiding aangeboden onderwijseenheid/-heden waarin de competenties centraal staan die de student meent te beheersen. M Mandaat: het overdragen van de bevoegdheid zonder de verantwoordelijkheid over te dragen. De bevoegdheid om in naam van een ander besluiten te nemen. Major: de hoofdrichting van de bacheloropleiding waarin de student zijn beroepscompetenties ontwikkelt. De major omvat maximaal 210 studiepunten inclusief de propedeuse. Masteropleiding in het HBO: een onderwijsprogramma waarvoor tenminste als toelatingsvoorwaarde geldt een getuigschrift van een verwante HBO-bacheloropleiding. Deze omvat tenminste 60 studiepunten. Hij leidt de student op tot het mastergetuigschrift. Minor: verplichte onderwijseenheid van de bacheloropleiding van minimaal dertig studiepunten gericht 90 OS Pabo 2014/2015 – Bijlagen op verbreding of verdieping van de studie in de postpropedeutische fase. De student kan kiezen uit het HAN-brede, gecertificeerd aanbod van minoren of uit vrije minoren. Mondeling tentamen: een tentamen dat door middel van een gesprek tussen de examinator(en) en de student wordt afgenomen. N Nominale studieduur van de opleiding: zie regulier geprogrammeerde studieduur van de opleiding. Noodfonds HAN: Het Noodfonds is een voorziening voor studenten die in een financiële noodsituatie verkeren, die op geen enkele andere wijze opgelost kan worden. Nuffic: (Netherlands Universities' Foundation for International Cooperation, of: Stichting Nederlandse organisatie voor internationale samenwerking in het hoger onderwijs): een Nederlandse non-profit dienstverlenende organisatie en expertisecentrum op het terrein van internationaal georiënteerd onderwijs die is gevestigd in Den Haag. Bovendien besteedt de Nuffic bijzondere aandacht aan studenten en onderwijsinstellingen in ontwikkelingslanden, om de kenniskloof tussen landen te verkleinen. NVAO: Nederlands-Vlaamse Accreditatieorganisatie: een bij verdrag tussen Nederland en Vlaanderen opgerichte publieke binationale instelling die in beide regio's de kwaliteit van het hoger onderwijs waarborgt door middel van onder andere het beoordelen van opleidingen en het verlenen van een keurmerk. O Onderwijs- en examenregeling (OER): regeling als bedoeld in artikel 7.13 van de wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek en onderdeel van het opleidingsspecifieke deel van het studentenstatuut. Onderwijseenheid: basiseenheid van HAN-onderwijs zoals opgenomen in de digitale HANonderwijscatalogus. Onderwijsperiode: periode in een studiejaar waarin onderwijs wordt aangeboden. Bij de HAN is dit een periode van 10 weken. Onregelmatigheid: elk handelen of nalaten in een situatie waarvan de betrokkene door middel van een of meer ongeoorloofde activiteiten of ongeoorloofd nalaten bewust of onbewust een onjuiste indruk wekt van zijn kennis, inzicht en vaardigheden c.q. competentiebeheersing. Onder de definitie van onregelmatigheid wordt onder andere ook fraude begrepen. Opleiding: een bachelor- of masteropleiding, dan wel een overige CROHO-geregistreerde opleiding die verzorgd wordt door de HAN die een samenhangend geheel van onderwijseenheden omvat, in de zin van artikel 7.3 van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek. Opleidingscommissie: adviesorgaan voor de directie van de betreffende opleiding. Zij adviseert over de OER en oordeelt over de wijze van uitvoering er van en beoordeelt het systeem van kwaliteitszorg van de opleiding. Opleidingsstatuut: het opleidingsspecifieke deel van het studentenstatuut. Dit bevat informatie over de opzet, organisatie en uitvoering van het onderwijs; studentenvoorzieningen, voorzieningen betreffende studiebegeleiding, de OER en opleidingsspecifieke regelingen die de rechten en plichten van studenten beogen vast te leggen. P Postpropedeutische fase: hoofdfase, het gedeelte van de opleiding, dat volgt op de propedeutische fase. Portfolio: (digitale) bewaarplaats van bestanden/documenten waarmee een student zijn eigen individuele ontwikkeling (het leerproces) zichtbaar maakt en zijn behaalde niveau (leerproducten, bewijs voor verworven competenties en beheersing van beroepstaken) aantoont. Het portfolio vervult de functies van persoonlijk leerarchief, interactiemiddelen tussen student en opleiding betreffende planning, ontwikkeling en prestaties van de student, en in voorkomende gevallen beoordeling. Presentatiedeel van het portfolio: deel van het portfolio waarin bewijzen worden opgenomen van beheersing van competenties voor beroepstaken ten behoeve van het tentamen of de integrale toets. Profileringsfonds HAN: fonds van de HAN als bedoeld in artikel 7.51 WHW die financiële ondersteuning toekent aan studenten die studievertraging opgelopen hebben als gevolg van bijzondere omstandigheden zoals genoemd in de wet. Propedeutische fase: eerste fase van de bacheloropleiding of associate-degreeprogramma met een studielast van 60 studiepunten. R 91 OS Pabo 2014/2015 – Bijlagen Raad van toezicht: de raad van toezicht van de Hogeschool van Arnhem en Nijmegen. Regulier geprogrammeerde studieduur van de opleiding: de minimumduur van de opleiding in tijd vanwege het feitelijk geprogrammeerde volledige onderwijs van de opleiding, ook wel nominale studieduur genoemd. S SBU: studiebelastingsuren Secretaris examencommissie: het lid van de examencommissie dat samen met de voorzitter van de examencommissie de dagelijkse gang van zaken van de examencommissie verzorgt. Service bedrijf HAN: organisatieonderdeel van de HAN voor ondersteuning van onderwijs-, beleids- en beheersprocessen binnen de HAN. Stage: buitenschools leerarrangement dat als leerbron bijdraagt aan het verwerven van beroepscompetenties. Startbekwaam: gekwalificeerd als beginnend beroepsbeoefenaar vanwege de door het behalen van het afsluitende examen succesvolle afronding van de HBO-opleiding die tot dat beroep opleidt; ook genoemd beroepsbekwaam. Student: hij/zij die als student staat ingeschreven aan een opleiding van de HAN voor het volgen van onderwijs en/of het afleggen van de toetsen en de examens van die opleiding. Studentenstatuut: Het statuut waarin de rechten en plichten van de studenten zijn vermeld. Dit bestaat uit 2 delen: 1. het Instellingspecifieke, HAN-brede deel: dit bevat rechten en plichten van de student op basis van de wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek en een overzicht van regelingen die de rechten van studenten beogen te beschermen. In de praktijk wordt deel 1 het Studentenstatuut genoemd. Het tweede deel is het opleidingsspecifieke deel. Zie voor het tweede deel bij opleidingsstatuut. Studentinformatiesysteem (SIS): Hierin zijn voor de student zin studieresultaten en studiecontract digitaal te raadplegen. Het omvat voorts de onderwijscatalogus en de toetscatalogus. Studentzaken: service unit van het service bedrijf HAN voor dienstverlening aan studenten en medewerkers van de HAN betreffende studenten van de HAN, zoals invoering van cijfers, lokaalreservering en roosters. Studenten Inschrijf Administratie (SIA): onderdeel van de service unit studentzaken van het service bedrijf HAN die de backoffice administratie rondom het aanmelden, in- en uitschrijven van studenten verzorgt.Studieadvies: advies van de opleiding aan de student over de voortzetting van zijn studie binnen of buiten de opleiding, uiterlijk aan het einde van diens eerste jaar van inschrijving voor de propedeutische fase. Studiebelastingsuur (SBU): eenheid van 60 minuten te besteden aan studie. De omvang van onderwijseenheden wordt uitgedrukt in studiebelastingsuren. Daarnaast staat een studiepunt voor 28 studiebelastingsuren. Studiejaar: het tijdvak dat begint op 1 september en eindigt op 31 augustus van het daaropvolgende jaar. Voor de HAN-studenten wiens cursusjaar aanvangt op 1 februari geldt voor deze cursus als studiejaar het tijdvak dat begint op 1 februari en eindigt op 31 januari van het daaropvolgende jaar. Studieloopbaanbegeleider (slb-er): de medewerker belast met studieloopbaanbegeleiding van een of meer studenten. Studieloopbaanbegeleiding (slb): activiteiten die er op gericht zijn om studenten te begeleiden bij een resultaatgerichte studieloopbaan. Hierbij ligt de nadruk op de individuele studievoortgang van de student. Studiepunt: maat die overeenkomt met een normatieve studielast van 28 studiebelastingsuren (SBU). Surveillant: degene die toezicht houdt in de tentamenlocatie. T Tentamen: een onderzoek naar de competenties van de student, zijnde de kennis, het inzicht, de vaardigheden en attitude in samenhang met elkaar, alsmede de beoordeling van de uitkomsten van dat onderzoek. Het tentamen is een onderdeel van een onderwijseenheid. Een tentamen kan bestaan uit meerdere deeltentamens. Timeslot: vorm van roostering waarbij binnen een onderwijsperiode bepaalde tijdstippen gereserveerd worden voor bepaalde activiteiten. Toelatingsonderzoek: ook wel colloquium doctum genoemd, is een onderzoek dat door een toelatingscommissie wordt verricht naar de geschiktheid van betrokkene voor het desbetreffende onderwijs en naar de vraag of betrokkene de Nederlandse taal voldoende beheerst. De betrokkene 92 OS Pabo 2014/2015 – Bijlagen dient 21 jaar of ouder te zijn. V Verkort programma: feitelijk geprogrammeerd onderwijsaanbod met een minimumduur korter in tijd dan de regulier geprogrammeerde studieduur voor een specifieke doelgroep die zich kenmerkt door de mogelijkheid van het verkrijgen van een pakket aan vrijstellingen. Verkorte studieduur: feitelijke studieduur van een student korter in tijd dan de regulier geprogrammeerde studieduur van de opleiding, vanwege verkregen vrijstellingen en/of afgelegde leerwegonafhankelijke tentamens. Verschoning: het recht van de vertrouwenspersonen, leden van de Klachtencommissie ongewenst gedrag en het college van beroep om zich terug te trekken, omdat anders de onpartijdigheid niet voldoende gewaarborgd zou zijn. Versneld programma: feitelijk geprogrammeerd onderwijsaanbod met een minimumduur korter in tijd dan de regulier geprogrammeerde studieduur voor een specifieke doelgroep die zich kenmerkt door aantoonbare eigenschappen en competenties om een hogere studielast per week en/of onderwijsperiode te realiseren dan die van het reguliere programma. Versneld traject gericht op studenten met een VWO-diploma: een versneld traject dat toegankelijk is voor studenten met een VWO diploma dan wel op grond van een ministeriële regeling of naar oordeel instituutsdirecteur daaraan tenminste als gelijkwaardig is Versnelde studieduur: feitelijke studieduur van een student korter in tijd dan de regulier geprogrammeerde studieduur van de opleiding vanwege het realiseren van een hogere studielast per week en/of onderwijsperiode dan regulier geprogrammeerd. Voltijd onderwijs: onderwijs dat zodanig is ingericht dat de gehele week beschikbaar is om de student de benodigde competenties te laten verwerven. Vrije minor: een minor die een student bij een andere (onderwijs)instelling volgt, samenstelt uit onderdelen van minoren of andere onderwijseenheden bij verschillende instituten van de HAN of andere (onderwijs)instelling.. Vrijstelling: de beslissing van de examencommissie dat de student niet hoeft deel te nemen aan het (de) tentamen(s) betrekking hebbend op de onderwijseenheid (onderwijseenheden) waarin de competenties centraal staan die de student naar het oordeel van de examencommissie voldoende beheerst. Voorzitter examencommissie: een lid van de examencommissie, dat leiding geeft aan de examencommissie. W Werkdag: dag niet zijnde zaterdag, zondag, officiële feest- of vakantiedag conform het HANjaarplanning (zie opleidingsstatuut). Werkveldadviescommissie: zie beroepenveldcommissie. Wet: wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW). WHW: wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek. Wraking: het door de klager of aangeklaagde, kenbaar maken van zijn mening dat op grond van feiten en/of omstandigheden een onpartijdig oordeel van een lid of voorzitter van de Klachten- of beroepscommissie wordt bemoeilijkt, met de bedoeling dit lid of de voorzitter te laten vervangen. 93
© Copyright 2025 ExpyDoc