Interne beoordeling verloskundigen - Stichting Zorg voor Borstvoeding

Criteria en Interne Beoordeling
voor de verloskundige praktijk
Inhoud
1. De weg naar het certificaat 'Zorg voor Borstvoeding’
2
2. Het borstvoedingbeleid
6
3. De Internationale Criteria voor 'Zorg voor Borstvoeding’,
vuistregel 1 t/m 10 in het kader van het WHO/UNICEF
Baby Friendly Hospital Initiative
8
4. Vragenlijst voor Interne Beoordeling
18
Bijlagen:
1. WHO/UNICEF: aanvaardbare medische gronden
voor bijvoeding
32
2. De WHO Code en het beleid van de stichting
Zorg voor Borstvoeding
33
Copyright ZvB© 2014
WHO/UNICEF/Stichting Zorg voor Borstvoeding
1
1.
De weg naar het certificaat 'Zorg voor Borstvoeding'
In het kader van het WHO/UNICEF Baby Friendly Hospital
Initiative
Inleiding
Deze folder gaat over de te volgen procedure tot de audit door Zorg voor borstvoeding
certificering in het kader van het internationale Baby Friendly Hospital Initiative (BFHI).
De WHO (Wereld Gezondheidsorganisatie) en UNICEF (het Kinderfonds van de Verenigde
Naties) hebben het BFHI in 1989 gelanceerd om te bevorderen, dat baby's waar ook ter
wereld vanaf de geboorte uitsluitend borstvoeding kunnen krijgen.
Met name de beroepsgroepen die tijdens de kraamtijd zorg verlenen worden
aangemoedigd te zorgen voor een beleid dat borstvoeding beschermt en ondersteunt. De
‘Tien vuistregels voor het welslagen van de borstvoeding’ vormen daarvoor de
internationaal aanvaarde basis. Deze vuistregels luiden als volgt:
Alle instellingen voor moeder- en kindzorg dienen er zorg voor te dragen:
1.
dat zij een borstvoedingsbeleid op papier hebben, dat standaard bekend wordt
gemaakt aan alle betrokken medewerkers
2.
dat alle betrokken medewerkers de vaardigheden aanleren, die noodzakelijk zijn
voor het uitvoeren van dat beleid
3.
dat alle zwangere vrouwen voorgelicht worden over de voordelen en de praktijk
van borstvoeding geven
4.
dat moeders hun baby direct na de geboorte bloot met huid-op-huidcontact bij
zich krijgen voor minimaal een uur en dat vrouwen worden aangemoedigd de
signalen dat de baby klaar is om aan de borst te gaan te benutten en hen daarbij
zo nodig hulp aan te bieden.
5.
dat aan vrouwen uitgelegd wordt hoe ze hun baby aan moeten leggen en hoe zij
de melkproductie in stand kunnen houden, zelfs als de baby van de moeder
gescheiden moet worden
6.
dat pasgeborenen geen andere voeding dan borstvoeding krijgen, noch extra
vocht, tenzij op medische indicatie
7.
dat moeder en kind dag en nacht bij elkaar op een kamer mogen blijven
8.
dat borstvoeding op verzoek wordt nagestreefd
9.
dat aan pasgeborenen die borstvoeding krijgen geen speen of fopspeen gegeven
wordt
10.
dat zij contacten onderhouden met andere instellingen en disciplines over de
begeleiding van borstvoeding en dat zij de ouders verwijzen naar
borstvoedingorganisaties.
Copyright ZvB© 2014
WHO/UNICEF/Stichting Zorg voor Borstvoeding
2
Het BFHI en de Tien vuistregels worden onder andere onderbouwd in Preventing disease
and saving resources: the potential contribution of increasing breastfeeding rates in the
UK
http://www.unicef.org.uk/Documents/Baby_Friendly/Research/Preventing_disease_savin
g_resources.pdf
De Inspectie voor de Gezondheidszorg heeft in het bulletin ‘Voeding van zuigelingen en
peuters’ het belang van een goed borstvoedingsbeleid en van deze WHO/UNICEF
uitgangspunten onderschreven. U vindt daarin, naast de uitgangspunten voor een
dergelijk beleid, een beknopt overzicht van de verschillen tussen borstvoeding en
kunstmatige zuigelingenvoeding en de effecten daarvan op de gezondheid van moeder en
kind.
Copyright ZvB© 2014
WHO/UNICEF/Stichting Zorg voor Borstvoeding
3
De verloskundige schakel
Uw belangstelling voor een audit door Zorg voor borstvoeding certificering bewijst uw
inzet voor een hoge kwaliteit van de zorg, zowel thuis als in het ziekenhuis, en betekent
een belangrijke en waardevolle bijdrage aan de gezondheid van de kinderen in ons land.
Het proces op weg naar het certificaat begint met een Interne Beoordeling door de
praktijk zelf. Op basis van deze eerste beoordeling analyseert u welke werkwijzen de
borstvoeding bevorderen of misschien juist belemmeren in uw praktijk. Op basis van die
gegevens kunt u dan besluiten wat er eventueel nog gedaan moet worden om te komen
tot optimale begeleiding van vrouwen die borstvoeding (gaan) geven. Als handvat voor
implementatie van de Tien vuistregels is een Model plan-van-aanpak ontwikkeld. Dit
document is gratis te downloaden op onze website www.zorgvoorborstvoeding.nl .
Zodra u denkt dat de werkwijze in de begeleiding bij borstvoeding een voldoende hoge
kwaliteit bezit, vindt een Eerste Audit plaats door Zorg voor borstvoeding certificering.
Bij de schriftelijke aanmelding voor de Eerste Audit moet de praktijk de volgende
stukken overleggen:
•
het borstvoedingsbeleid en -protocollen, waarin alle tien vuistregels voor
het welslagen van de borstvoeding expliciet zijn opgenomen;
•
het scholingsprogramma en een overzicht van het lesmateriaal voor de
(bij)scholing van de medewerkers in de begeleiding bij borstvoeding;
•
het overzicht van de inhoud van de voorlichting over borstvoeding aan
zwangeren, indien de cliënten tijdens de zwangerschap bereikt worden.
Het feit dat dit alles op papier staat zorgt ervoor dat de instelling zich zal blijven
inzetten voor borstvoeding en het voorkomt dat de werkwijze verandert
bijvoorbeeld bij wisseling van collega’s binnen de praktijk.
De Eerste Audit is gebaseerd op de Internationale Criteria voor het BFHI, die in
deze brochure zijn opgenomen. De criteria worden getoetst aan de hand van de
‘Tien vuistregels’ . Tijdens de Eerste Audit worden steekproefsgewijs zowel
medewerkers als cliënten geïnterviewd. Om een representatieve steekproef te
houden is het belangrijk zoveel mogelijk interviews af te nemen, gerelateerd aan
het aantal verzorgingen.
Aan de hand van de Eerste Audit blijkt of de praktijk voldoet aan de
internationale criteria. De praktijk ontvangt een gedetailleerd verslag van de
bevindingen en bij voldoende resultaat het certificaat en de bijbehorende
plaquette.
Na drie jaar volgt een internationaal verplichte beknoptere
recertificeringsaudit om te beoordelen of het borstvoedingsbeleid voldoende
geborgd is.
Copyright ZvB© 2014
WHO/UNICEF/Stichting Zorg voor Borstvoeding
4
Borstvoedingscijfers
Doel van werken volgens de criteria van Zorg voor borstvoeding certificering is
inbedding en uitvoering van kwalitatief goed borstvoedingsbeleid en verhoging van de
borstvoedingscijfers.
Zorg voor borstvoeding certificering vraagt praktijken de volgende gegevens te
registreren en deze minimaal driejaarlijks ter inzage beschikbaar te stellen:
n=
(aantal
verzorgingen)
wensvoeding
start
borstvoeding
dag 1
borstvoeding
laatste
zorgdag
n
n
n
%
%
%
uitsluitend*
borstvoeding
laatste
zorgdag
n
%
20..
20..
20..
Deze gegevens bieden op termijn een indicatie van het mogelijk effect van de
inspanningen om de begeleiding bij borstvoeding te verbeteren en dat kan zeer
motiverend zijn.
Van groot belang voor de bevordering van borstvoeding is de prenatale voorlichting, die
meestal voornamelijk wordt gerealiseerd door de verloskundige. De aanstaande ouders
realiseren zich dan wat de onvervangbare waarde van moedermelk is; ze moeten ook al
vertrouwd raken met een aantal praktische aspecten van borstvoeding geven tijdens de
eerste dagen. In de prenatale voorlichting wordt bij voorkeur overlegd en samengewerkt
met andere instellingen en disciplines.
Reclame voor kunstmatige zuigelingenvoeding
Het naleven van de WHO gedragscode over de marketing van zuigelingenvoeding van
1981 en de daarop volgende resoluties, waarin ook voorlichting aan de orde komt, vormt
een onderdeel van het BFHI.
Aan de documenten voor BFHI/Zorg voor Borstvoeding zijn vragen toegevoegd over de
verspreiding van voordelige en gratis leveranties van (monsters) kunstmatige
zuigelingenvoeding. Tevens zijn er vragen die moeten vaststellen of in de praktijk
reclame wordt gemaakt voor kunstmatige zuigelingenvoeding, opvolgmelk, flessen of
spenen, zoals door schriftelijk materiaal over deze producten. Dergelijk schriftelijk
materiaal dient alleen op indicatie te worden uitgereikt. Cadeautjes voor zorgverleners of
Copyright ZvB© 2014
WHO/UNICEF/Stichting Zorg voor Borstvoeding
5
ouders en kinderen van de zuigelingenvoeding industrie zijn een vorm van niet
toegelaten reclame (Inspectie voor de gezondheidszorg 1999).
Ouders die een weloverwogen keuze voor kunstmatige zuigelingenvoeding maken,
worden vanzelfsprekend goed voorgelicht over de manier waarop ze deze keuze veilig in
praktijk kunnen brengen.
Copyright ZvB© 2014
WHO/UNICEF/Stichting Zorg voor Borstvoeding
6
2.
Het borstvoedingsbeleid
De eerste van de Tien vuistregels betreft het beleid, waarop we in deze paragraaf een
toelichting geven.
In het borstvoedingsbeleid legt de praktijk vast hoe medewerkers werken: welke
inhoudelijke adviezen zij geven en op welke manier zij een en ander organiseert. De
afspraken liggen vast in het beleid, de inhoudelijke kennis in het gebruikte lesmateriaal
en protocol c.q. richtlijn of werkinstructie.
Het borstvoedingsbeleid is één van de drie schriftelijke documenten die Zorg voor
borstvoeding certificering beoordeelt, vooruitlopend op de audit. Bij deze beoordeling
gaat Zorg voor borstvoeding certificering na of elk van de tien vuistregels inderdaad
expliciet aan de orde komt. Een opsomming van de tien vuistregels in de inleiding is dus
niet genoeg.
In het kort betekent dit dat de praktijk in het borstvoedingsbeleid opneemt:
1. op welke manier(en) alle betrokken medewerkers op de hoogte worden gesteld van
het beleid en hoe de cliënten ervan op de hoogte worden gesteld;
2. wat voor opleiding of bijscholing deze medewerkers op dit gebied verplicht moeten
volgen en hoe deze bijscholing georganiseerd is, ook voor nieuwe medewerkers (de
inhoud van het lesmateriaal is het tweede stuk dat tevoren wordt beoordeeld);
3. hoe de voorlichting aan zwangeren in zijn werk gaat en welke onderwerpen wanneer
worden besproken (de inhoud en fasering van de prenatale informatie is vastgelegd in
het derde schriftelijke stuk); hoe de bevindingen worden vastgelegd;
4. hoe moeder en kind vlak na de bevalling begeleid worden en welke informatie over het
eerste ongestoorde huid-op-huidcontact waar wordt vastgelegd;
5. wie uitleg geeft over aanleggen en observeert hoe de voedingen verlopen; welke
(schriftelijke) informatie over afkolven en bewaren van moedermelk beschikbaar is;
6. dat de eigen collega’s/medewerkers faciliteiten aangeboden krijgen om hun kind
borstvoeding c.q. moedermelk te blijven geven;
7. hoe de samenwerking tussen verloskundige en kraamzorg en afdeling verloskunde is
geregeld;
8. dat bijvoeding of extra vocht slechts gegeven wordt op medische indicatie en welke
medische indicaties, gebaseerd op onderling overleg, daarbij gehanteerd worden;
9. dat op geen enkele manier reclame wordt gemaakt voor andere babyvoeding;
10.dat op geen enkele manier reclame wordt gemaakt voor zuigflessen en (fop)spenen;
11.dat alle moeders - niet alleen degenen die borstvoeding geven - hun baby dag en
nacht bij zich op de kamer mogen houden;
12.dat borstvoeding op verzoek het uitgangspunt is; wie voorlichting geeft over de
betekenis van voeden op verzoek (geen beperkingen in duur en frequentie) en over de
regelmaat die op den duur meestal ontstaat;
13.hoe eventueel noodzakelijke bijvoeding wordt gegeven en dat het gebruik van
(fop)spenen voor jonge baby’s die borstvoeding krijgen in principe wordt vermeden;
Copyright ZvB© 2014
WHO/UNICEF/Stichting Zorg voor Borstvoeding
7
14.hoe de overdracht van de kraam naar de JGZ geregeld is met aandacht voor de
borstvoedingssituatie, die mogelijk snel actie behoeft, en dat overleg over de
samenwerking met andere organisaties in de regio op het juiste (besluitvormende)
niveau plaatsvindt;
15.wie er verantwoordelijk voor is dat (aanstaande) ouders worden gewezen op een
borstvoedingorganisatie en op welke manier dat gebeurt; hoe de verloskundige
praktijk zelf contact met deze organisatie(s) onderhoudt ten behoeve van cliënten
en/of collega’s/medewerkers.
De praktijk bepaalt hoe gedetailleerd het borstvoedingsbeleid moet zijn. Verwijzing naar
het voor de bijscholing gebruikte lesmateriaal, landelijke standaarden en/of bronnen is in
principe voldoende.
(Financiële) ondersteuning door de babyvoedingsindustrie is volgens richtlijnen van
WHO-UNICEF bij de productie, de presentatie en de verspreiding van het
borstvoedingsbeleid niet toegestaan. Hetzelfde geldt voor alle activiteiten die in de
gezondheidszorg rond het thema Zorg voor Borstvoeding worden ondernomen.
Copyright ZvB© 2014
WHO/UNICEF/Stichting Zorg voor Borstvoeding
8
3.
De Internationale Criteria voor 'Zorg voor Borstvoeding’,
vuistregel 1 t/m 10 in het kader van het WHO/UNICEF
Initiative
Baby Friendly Hospital
Vuistregel 1
De praktijk heeft een beleid ten aanzien van borstvoeding op papier, dat
standaard bekend wordt gemaakt aan alle betrokken medewerkers.
De verloskundige praktijk moet een borstvoedingsbeleid op papier hebben dat
borstvoeding geven beschermt. Alle tien de vuistregels moeten erin expliciet aan de orde
komen.
Iedereen die in de praktijk werkzaam is moet kunnen aangeven waar dit beleidsstuk of
protocol zich bevindt en hoe men ervan op de hoogte wordt gesteld.
Het beleidsstuk dient gemakkelijk beschikbaar te zijn zodat alle betrokken
collega’s/medewerkers het kunnen raadplegen. Het beleid moet zichtbaar zijn gemaakt in
de ruimtes waar cliënten komen voor zwangerschapscontrole en eventuele nacontrole.
Een beknopte schriftelijke samenvatting ervan kan voor de cliënten beschikbaar zijn. Het
beleid moet dan zijn opgesteld in voor de cliënten begrijpelijke taal. De praktijk zorgt
ervoor dat de eigen medewerkers de gelegenheid krijgen om na het bevallingsverlof te
kolven of te voeden.
Zorg voor borstvoeding certificering beschouwt het borstvoedingsbeleid (zie ook
paragraaf 2) als de basis van een goede samenwerking tussen de ketenpartners. Op die
manier zullen de ouders eenduidige adviezen ontvangen. Een goed protocol draagt bij
aan continuïteit in de begeleiding, onafhankelijk van wie dienst heeft.
Om de cliënten op de hoogte te stellen van het borstvoedingsbeleid voldoet een
beknoptere tekst die op de groep ouders is toegespitst. In het Model plan-van-aanpak
vindt u als voorbeeld de tekst „wat mag je verwachten van onze begeleiding bij
borstvoeding?‟, 12 punten op een A4.
In het protocol moet ook zijn vastgelegd dat in of door de verloskundige praktijk op geen
enkele wijze reclame wordt gemaakt voor kunstmatige zuigelingenvoeding, flessen of
(fop)spenen (zie bijlage 2).
Copyright ZvB© 2014
WHO/UNICEF/Stichting Zorg voor Borstvoeding
9
Vuistregel 2
Alle betrokken medewerkers leren de vaardigheden aan, die noodzakelijk
zijn voor het uitvoeren van dat beleid.
Alle betrokken verloskundigen en medewerkers hebben instructie ontvangen over de
invoering van het borstvoedingsbeleid; hij of zij moet ook kunnen vermelden op welke
wijze deze instructie is gegeven.
Voorafgaand aan de Eerste Audit stuurt de instelling aan Zorg voor borstvoeding
certificering het volgende materiaal ter beoordeling:
•
een exemplaar van het scholingsprogramma
•
een overzicht van het lesmateriaal voor de medewerkers van uiteenlopend
opleidingsniveau.
•
het opleidingsschema voor nieuwe medewerkers. De bijscholing moet ongeveer
twaalf uur omvatten, met voldoende aandacht voor praktijkbegeleiding. Alle tien
vuistregels moeten erin aan de orde komen.
Alle verloskundigen moeten bevestigen dat zij hebben deelgenomen aan een opleiding in
de begeleiding bij borstvoeding, of dat zij vast een korte instructie hebben gekregen en
afspraken zijn gemaakt voor zo'n training binnen zes maanden, voor het geval dat zij
minder dan zes maanden in de praktijk werkzaam zijn. 80% moet in staat zijn op vier
van de vijf vragen over begeleiding bij borstvoeding een juist antwoord te geven.
„Zorg voor borstvoeding certificering realiseert zich dat voor verloskundigen het
oorspronkelijk vastgestelde internationale criterium van achttien uur, niet haalbaar is.
Casusbesprekingen en teamoverleg kunnen een structurele aanvulling vormen op een
cursus van kortere duur, die waarschijnlijk het beste in regionaal verband kan worden
georganiseerd. De praktijk geeft in het borstvoedingsprotocol aan dat de
collega‟s/medewerkers zijn en worden bijgeschoold en gedurende hoeveel uur. Ook is
vastgelegd dat de deelname aan een dergelijke training verplicht is. Om vast te stellen
hoeveel bijscholing nodig is, kan men de 0-meting (laten) doen, die als bijlage is
toegevoegd aan het Model plan-van-aanpak.
Bij de Eerste Audit kijkt Zorg voor borstvoeding certificering niet alleen naar de
opleidingsduur; de vragen over de praktijk van de begeleiding, waarmee zij het
kennisniveau van de verschillende medewerkers toetst, tellen zeker zo zwaar mee.
Copyright ZvB© 2014
WHO/UNICEF/Stichting Zorg voor Borstvoeding
10
Vuistregel 3
Alle zwangere vrouwen worden voorgelicht over de voordelen en de
praktijk van borstvoeding geven.
Alle verloskundigen van de praktijk dienen aan te geven dat alle zwangere vrouwen
informatie over borstvoeding krijgen. Er moet een schriftelijk overzicht voorhanden zijn
van de inhoud van de prenatale voorlichting. In de voorlichting tijdens de zwangerschap
moeten de volgende onderwerpen aan de orde komen:
•
de verschillen tussen borstvoeding en kunstmatige zuigelingenvoeding,
•
het belang van huid-op-huidcontact na de bevalling
•
het belang van rooming-in
•
het belang van voeden op vraag, voedingssignalen
•
hoe je kunt zorgen voor genoeg melk
•
voedingshouding en aanleggen
Daarbij wordt rekening gehouden met een eventuele eerdere borstvoedingservaring.
Van de willekeurig gekozen zwangere vrouwen (32 weken of meer), die in de praktijk op
controle komen, moet tenminste 80% over tenminste twee van bovenstaande
onderwerpen iets kunnen vertellen. Bovendien moet tenminste 80% van deze vrouwen
bevestigen dat de verschillen tussen borstvoeding en kunstvoeding met hen besproken
zijn en ze moeten tenminste drie van deze verschillen kunnen benoemen:
 de beschermende werking van colostrum
 de bijzondere samenstelling en beschermende werking van moedermelk
 emotionele waarde
 bevrediging van de zuigbehoefte
 gezonder voor de moeder
 goedkoop en gemakkelijk
Vuistregel 3 beoogt dat vrouwen een weloverwogen beslissing kunnen nemen over de
manier waarop zij hun kind zullen voeden. Daar is meer voor nodig dan de eenvoudige
vraag: „gaat u borstvoeding geven?‟. In de zwangerschap moeten zij informatie krijgen
over de verschillen tussen borstvoeding en kunstmatige zuigelingenvoeding en er moet
aandacht worden besteed aan eventuele twijfels. Ook uitleg over hoe borstvoeding werkt,
dient een plaats te hebben tijdens de prenatale contacten met de verloskundige. Op basis
van de „vragenlijst over borstvoeding voor aanstaande ouders‟, een bijlage van het Model
plan-van-aanpak kan men gericht voorlichting geven. Een andere bijlage biedt een
voorbeeld van de inhoud en fasering van prenatale voorlichting. Goede zorg voor
borstvoeding betekent dat men zich niet beperkt tot het meegeven van een folder, noch
dat de voorlichting afhankelijk is van toevallige andere informatiebronnen, zoals
cursussen of internet.
Copyright ZvB© 2014
WHO/UNICEF/Stichting Zorg voor Borstvoeding
11
Binnen de praktijk moet overeenstemming bestaan over de fasering van de voorlichting.
De toepassing van deze vuistregel vereist verder samenwerking met andere disciplines,
zodat de onderlinge verantwoordelijkheden op dit gebied duidelijk zijn.
Copyright ZvB© 2014
WHO/UNICEF/Stichting Zorg voor Borstvoeding
12
Vuistregel 4
Moeders krijgen hun baby direct na de geboorte bloot met huid-op-huidcontact
bij zich voor minimaal een uur. Vrouwen worden aangemoedigd de signalen dat
de baby klaar is om aan de borst te gaan te benutten en hen wordt daarbij zo
nodig hulp aangeboden.
Van de willekeurig gekozen vrouwen die een normale vaginale bevalling hebben gehad,
moet tenminste 80% bevestigen dat zij hun baby meteen na de geboorte bloot bij zich
hebben gekregen, met huid-op-huidcontact, gedurende ten minste een uur, tenzij er een
medische reden was dit contact uit te stellen. Eveneens 80% moet bevestigen dat de
verloskundige of de kraamverzorgende/verpleegkundige hun gedurende het eerste uur
met hun baby heeft uitgelegd hoe ze kunnen zien of hun baby aan borstvoeding toe is en
dat de zorgverlener hulp heeft aangeboden om de baby de borst te geven.
Zorg voor borstvoeding certificering is van mening dat de in vuistregel 4 genoemde
tijdsduur van een uur van ondergeschikt belang is en zelfs kan leiden tot een beperking
van het eerste contact. Het gaat erom dat moeder en kind ongestoord bij elkaar blijven
met huid-op-huidcontact, omdat de eerste kennismaking in alle rust moet kunnen
plaatsvinden. De verloskundige benadrukt het belang van deze rust, die zij/hij naar
vermogen waarborgt. Het eerste contact tussen ouders en pasgeborene is van
fundamenteel belang, of een vrouw er nu voor heeft gekozen borstvoeding te geven of
niet. Hulp bij het aanleggen wordt aangeboden, als moeder en kind daaraan toe zijn en
hulp nodig hebben; de baby blijft in principe bij de moeder tot na de eerste borstvoeding.
In het protocol beschrijft de praktijk hoe de observatie en begeleiding in zijn werk gaat
en welke gegevens moeten worden vastgelegd.
Copyright ZvB© 2014
WHO/UNICEF/Stichting Zorg voor Borstvoeding
13
Vuistregel 5
Aan vrouwen wordt uitgelegd hoe ze hun baby aan moeten leggen en hoe
zij de melkproductie in stand kunnen houden, zelfs als de baby van de
moeder gescheiden moet worden.
Van de willekeurig gekozen pas bevallen vrouwen geeft tenminste 80% aan dat een
zorgverlener (verloskundige of kraamverzorgende/verpleegkundige) binnen zes uur na de
geboorte van hun kind, of in ieder geval zo snel als organisatorisch mogelijk is, nog eens
hulp heeft aangeboden bij de borstvoeding; zij bevestigen ook dat hun is uitgelegd hoe
ze hun melk kunnen afkolven als dat nodig is, of dat zij over afkolven schriftelijke
informatie hebben gekregen of advies waar ze hulp kunnen krijgen. Van dezelfde groep
vrouwen is tenminste 80% van degenen die borstvoeding geven, in staat te laten zien
dat ze hun baby op de juiste manier aanleggen.
Van de verloskundigen geeft 80% aan dat zij de moeders leren hoe ze hun baby kunnen
aanleggen en hoe ze moedermelk kunnen afkolven.
80% van deze groep legt goed uit hoe ze een moeder leren haar baby aan te leggen.
Bovendien kan 80% een goede techniek beschrijven voor afkolven (ook met de hand),
zoals ze het aan de vrouwen uitleggen.
Het succes van de borstvoeding wordt positief beïnvloed door zorgvuldige begeleiding
van het aanleggen tijdens de eerste periode na de bevalling. De verloskundigen moeten
door observatie, vragen en luisteren kunnen vaststellen of een baby goed is aangelegd
en effectief kan drinken. Ze zien erop toe dat de kraamverzorgende/verpleegkundige de
juiste begeleiding geeft en bieden hulp waar nodig, zonder het initiatief van de moeder
over te nemen.
Als moeder en kind om medische redenen van elkaar gescheiden zijn, is hulp bij leren
afkolven noodzakelijk. In het protocol moet duidelijk staan hoe de verantwoordelijkheden
en de samenwerking met het kraamzorgcentrum en eventueel de kinderafdeling in dezen
zijn geregeld.
Het is voor elke vrouw gunstig als ze geleerd heeft met de hand te kolven, eventueel met
behulp van schriftelijke uitleg. Daarna biedt de verloskundige of kraamverzorgende zo
nodig nog praktische hulp bij het kolven met de hand.
Copyright ZvB© 2014
WHO/UNICEF/Stichting Zorg voor Borstvoeding
14
Vuistregel 6
Pasgeborenen krijgen geen andere voeding dan moedermelk, noch extra
vocht, tenzij op medische indicatie.
Observatie van de gang van zaken in de thuiskraamzorg leert hoe het beleid ten aanzien
van bijvoeding is. De verloskundigen moeten kunnen aangeven waarom zij borstgevoede
baby's andere voeding of vocht voorschrijven dan moedermelk. In alle gevallen (100%)
moeten daar aanvaardbare medische gronden voor zijn.
In de ruimtes waar zwangerschapscontroles en eventuele nacontroles plaatsvinden mag
geen reclamemateriaal aanwezig zijn voor kunstvoeding, voedsel of drinken voor baby's,
behalve voor borstvoeding. Dergelijk reclamemateriaal mag niet uitgereikt worden aan
zwangeren, moeders en medewerkers en wordt niet geaccepteerd door de verloskundige
praktijk.
De registratie in het zorgplan geeft nadere informatie over het beleid ten aanzien van
bijvoeding. Als er gezonde baby's zijn die iets anders dan borstvoeding krijgen, moet de
verloskundige kunnen aangeven waarom dat gebeurt. In 100% van de gevallen moeten
er aanvaardbare medische gronden voor zijn, tenzij de moeders om persoonlijke redenen
besloten hebben geen borstvoeding te geven.
Van de willekeurig gekozen pas bevallen vrouwen geeft 100% aan dat hun baby, als hij
op advies van de verloskundige bijvoeding heeft gekregen, deze uitsluitend op
aanvaardbare medische gronden heeft gekregen. De verantwoordelijke verloskundige
moet aanvaardbare medische gronden kunnen geven voor elke borstgevoede baby die op
haar/zijn advies andere voeding of vocht heeft gekregen dan moedermelk.
In de literatuur* wordt uitvoerig besproken in welke situaties kinderen (tijdelijk) geen
moedermelk kunnen of mogen krijgen vanwege van de gezondheidstoestand van de
moeder of de baby. Ook wordt ingegaan op omstandigheden die vaak ten onrechte en
vrij routinematig als een indicatie voor bijvoeding worden beschouwd, zoals: geelzien,
meerlinggeboorte, medicijngebruik, schijnbaar onvoldoende borstvoeding. De stichting
Zorg voor Borstvoeding benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige benadering van
deze vuistregel op grond van de actuele literatuur.
Aan deze Internationale Criteria is een korte tekst van de WHO en UNICEF toegevoegd
met een samenvatting van aanvaardbare medische gronden voor bijvoeding (bijlage 1).
*
Lawrence & Lawrence. Breastfeeding, a guide for the medical profession. 2010
Thomas W. Hale, Peter E. Hartmann. Textbook of Human Lactation. Hale Publishing L.P. 2007
Marsha Walker. Breastfeeding Management for the Clinician. Jones and Bartlett Publishers. 2010
Copyright ZvB© 2014
WHO/UNICEF/Stichting Zorg voor Borstvoeding
15
Vuistregel 7
Moeder en kind mogen dag en nacht bij elkaar op een kamer blijven.
Van de willekeurig gekozen vrouwen geeft tenminste 80% aan dat hun baby's dag en
nacht bij hen op de kamer zijn gebleven en dat hun baby's niet langer dan een uur van
hen gescheiden zijn geweest voordat ze met rooming-in begonnen. Daarnaast geven
deze vrouwen aan dat zij zijn voorgelicht over het belang van rooming-in.
Observatie bevestigt dat alle pas bevallen vrouwen hun baby's bij zich hebben of in een
wiegje naast hun bed, tenzij scheiding van moeder en kind noodzakelijk is.
Rooming-in wordt gestimuleerd, zodat moeder en kind gemakkelijk op elkaar ingespeeld
raken. Dit bevordert het zelfvertrouwen van de moeder, of ze nu borstvoeding geeft of
niet. Vanzelfsprekend moet ze kunnen rekenen op deskundige hulp bij de voeding en
verzorging van haar baby. De moeder moet de baby kunnen zien en bij zich kunnen
nemen zo vaak ze wil; hij kan in principe ook bij haar in bed liggen, tenzij ze gaat
slapen; dit in verband met de richtlijnen voor preventie van wiegendood. Het is van
belang ervoor te zorgen dat het rooming-in beleid uitgangspunt is voor alle moeders, ook
als hun baby flesvoeding krijgt.
Goede begeleiding betekent dat het natuurlijk mogelijk is de zorg voor de baby in het
individuele geval tijdelijk van de moeder over te nemen. Het moet echter geen
standaardadvies van de verloskundige zijn dat de baby „s nachts op de babykamer ligt en
een fles krijgt, zodat de moeder „ongestoord kan slapen‟. Vuistregel 6, 7, 8 en 9 worden
dan niet in praktijk gebracht.
Copyright ZvB© 2014
WHO/UNICEF/Stichting Zorg voor Borstvoeding
16
Vuistregel 8
Borstvoeding op verzoek wordt nagestreefd.
Van de willekeurig gekozen vrouwen geeft tenminste 80% van degenen die borstvoeding
geven aan, dat door de verloskundige geen beperking is opgelegd aan de frequentie en
de duur van de voedingen. Bovendien geeft van deze groep vrouwen tenminste 80% aan
dat zij van de verloskundige het advies hebben gekregen om hun baby de borst te
geven, telkens wanneer hij honger heeft of zo vaak hij wil, en om de baby eventueel voor
een voeding wakker te maken. Om borstvoeding op verzoek te kunnen toepassen,
moeten vrouwen op de hoogte zijn van vroege hongersignalen en een minimum aantal
voedingen. Ook het geven van nachtvoedingen moet de verloskundige met de ouders
bespreken.
De verloskundige bevestigt dat geen beperking wordt opgelegd aan de frequentie en de
duur van de borstvoeding.
Borstvoeding op verzoek roept nogal eens de vraag op hoe lang de baby mag doorslapen
zonder voeding, vooral tijdens het eerste etmaal. Goede begeleiding van moeder en kind
vlak na de bevalling brengt met zich mee dat de verloskundige weet hoe de baby zich
tijdens het eerste contact heeft gedragen. Als de gezonde voldragen pasgeborene al goed
aan de borst heeft gedronken, kan hij gerust een aantal uren zonder voeding. De
verloskundige bespreekt met de ouders en met de kraamverzorgende dat de moeder
haar kind wel regelmatig bij zich moet nemen en dat zij de moeder leert waar ze op moet
letten om te zien of de baby misschien wil drinken. Huilen is een laat hongersignaal.
Vanaf de tweede dag krijgt het kind minstens acht voedingen per etmaal; meer
voedingen (tien tot twaalf) is zeker tijdens de kraamtijd niet ongewoon.
Als de baby vlak na de (wellicht gecompliceerde) geboorte nog nauwelijks de borst heeft
genomen, is extra aandacht (eventueel starten met afkolven) nodig. Ook na de kraamtijd
moet „borstvoeding op verzoek‟ verstandig gehanteerd worden: er zijn kinderen die te
weinig om een voeding vragen. In de scholing wordt aandacht besteed aan
(risicogroepen voor) „stille ondervoeding aan de borst‟.
Anderzijds is het zinvol in de voorlichting in het kraambed ook informatie te geven aan
voeden op verzoek in relatie tot het begrip vraag-en-aanbod. De moeder zal dan niet
onzeker worden van de zogenaamde regeldagen, waarmee na verloop van tijd de meeste
vrouwen wel eens te maken krijgen.
Copyright ZvB© 2014
WHO/UNICEF/Stichting Zorg voor Borstvoeding
17
Vuistregel 9
Aan pasgeborenen die borstvoeding krijgen wordt geen speen of fopspeen
gegeven.
Van de willekeurig gekozen pas bevallen vrouwen geeft tenminste 80% van degenen die
borstvoeding geven aan dat hun baby, voor zover zij weten, niet is (bij)gevoed met een
fles en speen, en dat de verloskundige geen fopspeen heeft aangeraden of aangeboden.
De verloskundige geeft aan dat borstgevoede kinderen geen flessen en spenen krijgen,
noch fopspenen.
Baby’s die tijdens observatie in de thuiskraamzorg een fopspeen hebben, hebben deze
op initiatief van de ouders. Deze ouders geven aan door de verloskundige te zijn
voorgelicht over de nadelen van vroegtijdig en frequent fopspeengebruik.
Fopspenen worden vaak gebruikt als een baby onrustig is na de borstvoeding. Over het
algemeen geldt in zo‟n situatie dat de baby niet effectief heeft gedronken en niet voldaan
is. De verloskundige kan dan (laten) observeren hoe de borstvoeding verloopt en uitleg
(laten) geven over zaken als voedingshouding en aanleggen.
Door een fopspeen ontstaan vaak problemen bij het drinken aan de borst. Hetzelfde geldt
voor het gebruik van een fles in de beginperiode. Naast het risico van minder goed aan
de borst gaan, bestaat het grote risico dat voedingssignalen over het hoofd worden
gezien, de moeder minder vaak borstvoeding geeft en de melkproductie afneemt. Ook
kan de baby vermoeid raken door zuigen aan een speen. Daarom is terughoudendheid
van groot belang.
Als er aanvaardbare medische gronden zijn om de baby bij te voeden, wordt dat dus
gedaan met een cupje, een lepeltje of eventueel met een spuitje. Wetenschappelijke
onderbouwing voor de optie therapeutisch flesvoeden bij een gezonde baby in relatie tot
het welslagen van borstvoeding ontbreekt.
Copyright ZvB© 2014
WHO/UNICEF/Stichting Zorg voor Borstvoeding
18
Vuistregel 10
Er vindt overleg plaats met andere instellingen en disciplines over de
begeleiding bij borstvoeding en de ouders worden verwezen naar
borstvoedingorganisaties.
De verloskundige moet kunnen aangeven dat er structureel overleg over borstvoeding
plaatsvindt met andere instellingen en disciplines in de regio. In dit overleg zijn
afspraken gemaakt over de overdracht van kraamzorg naar JGZ.
Van de willekeurig gekozen (aanstaande) moeders moet 80% bevestigen dat door de
verloskundige met hen is gepraat over de manier waarop ze hun baby willen voeden, ook
na beëindiging van de kraamzorg. Ze moeten kunnen vertellen welk advies ze hebben
gekregen om contact te leggen met een borstvoedingsbegeleidingsgroep (bijvoorbeeld
folders, telefoonnummer of internetadres).
De verloskundige moet op de hoogte zijn van het bestaan van de borstvoedingsbegeleidingsgroepen of baby- en mamacafés in de naaste omgeving en, als deze er zijn,
beschrijven hoe de (aanstaande) moeders naar deze groepen worden verwezen. Is er
geen contactgroep in de buurt, dan moet de verloskundige bevestigen dat de
(aanstaande) moeders worden verwezen naar de beide landelijke organisaties.
Naast de aandacht voor de kwaliteit van de zorg, moeten we niet uit het oog verliezen
dat borstvoeding een natuurlijk proces is en geen medisch probleem. Met vuistregel 10
bevestigen WHO en UNICEF dan ook het belang van de alledaagse ondersteuning die
voedende moeders elkaar kunnen bieden, zodat ze gedurende langere tijd zullen
doorgaan met voeden.
In Nederland bestaan twee goed functionerende borstvoedingorganisaties met
contactpersonen in een groot aantal plaatsen. Deze medewerkers zijn vaak betrokken bij
borstvoedingcafé‟s of mamacafé‟s. Beide organisaties maken gebruik van medische
adviseurs. In het protocol wordt expliciet vastgelegd op welke manier de vrouwen (en
hun partners) worden doorverwezen.
Counselors van de plaatselijke groep kunnen door de verloskundige praktijk worden
uitgenodigd voor een bijdrage aan voorlichtingsbijeenkomsten of voor individuele
contacten, zowel met cliënten als met het team. Een positieve benadering door de
gezondheidszorg draagt ertoe bij dat meer vrouwen hun weg vinden naar deze
borstvoedingorganisaties. Belangrijk is dat zowel ouders als verloskundigen het verschil
kunnen aangeven tussen hulp van de borstvoedingorganisaties en adviezen van
lactatiekundigen.
Copyright ZvB© 2014
WHO/UNICEF/Stichting Zorg voor Borstvoeding
19
4.
Vragenlijst voor Interne Beoordeling
Het gebruik van de vragenlijst voor Interne beoordeling
Deze vragenlijst voor Interne Beoordeling is ontwikkeld om de eigen werkwijze kritisch te
bekijken.
U kunt hiermee analyseren in hoeverre de huidige werkwijze beantwoordt aan de ‘Tien
vuistregels voor het welslagen van de borstvoeding’ en aan de aanbevelingen uit de
WHO/UNICEF verklaring: ‘De bescherming, bevordering en ondersteuning van
borstvoeding; de bijzondere rol van de gezondheidszorg’.
Sommige vragen zijn in mindere mate van toepassing voor de verloskundigen praktijk; u
beoordeelt zelf welke vragen u daarom overslaat.
Onder ideale omstandigheden luidt het antwoord op alle vragen uit deze lijst 'ja'. Worden
veel vragen met 'nee' beantwoord, dan wijst dat erop dat er nog stappen genomen
moeten worden. De ingevulde vragenlijst biedt dan handvatten om een programma op te
zetten voor de bevordering van borstvoeding. Zorg voor borstvoeding certificering kan
informatie geven over de ontwikkeling van een protocol, een plan-van-aanpak en over de
mogelijkheden van bijscholing.
Als op de meeste vragen van de Interne Beoordeling het antwoord 'ja' is, dan kunt u
zich aanmelden voor een kwaliteitsonderzoek door Zorg voor borstvoeding certificering
op basis van internationaal ontwikkelde beoordelingsformulieren. De Internationale
Criteria in deze brochure geven een goede indicatie van de normen die bij deze Eerste
Audit van toepassing zijn.
Zorg voor borstvoeding certificering wordt te zijner tijd graag op de hoogte gebracht van
de resultaten van de Interne Beoordeling. U kunt ons ook laten weten wat uw plannen
zijn en natuurlijk altijd om nadere informatie vragen of een afspraak met ons maken.
Copyright ZvB© 2014
WHO/UNICEF/Stichting Zorg voor Borstvoeding
20
Vragenlijst voor Interne Beoordeling: Gegevens verloskundige
praktijk
naam praktijk….....................................................................................
postadres...................................................................................................
...........................................................................................................
bezoekadres
website
naam en telefoonnummer van (vul eventueel aan op achterzijde):
contactpersoon, naam en e-mail ………………………………………………………………
verloskundige........................................................................
verloskundige........................................................................
verloskundige........................................................................
verloskundige........................................................................
totaal aantal cliënten in het afgelopen jaar:
.......
totaal aantal bevallingen in het afgelopen jaar: .......
thuisbevallingen
....... =
ziekenhuisbevallingen
....... =
totaal aantal begeleide kraambedden
.......
%
%
aantal moeder/kind paren begeleid in het afgelopen jaar: .........
daarvan kregen in het afgelopen jaar:
borstvoeding op dag zeven/acht, aantal
....... =
uitsluitend bv* van de geboorte tot en met dag acht, aantal
....... =
tenminste een bijvoeding**, aantal
....... =
%
%
%
hoe zijn deze gegevens verkregen?
0 uit verslagen
0 schatting, gemaakt door .............................................................................
____________________________________________________________________
* uitsluitend borstvoeding = moedermelk (evt. gekolfde moedermelk via kopje, lepeltje, voedingsspuitje, fles)
** bijvoeding = alle vervangingsmiddelen voor moedermelk (zuigelingenvoeding, glucoseoplossing), gegeven via fles, kopje, lepeltje, voedingsspuitje
Copyright ZvB© 2014
WHO/UNICEF/Stichting Zorg voor Borstvoeding
21
Vragenlijst voor Interne Beoordeling
Vuistregel 1
ja
nee
Een beleid ten aanzien van borstvoeding op papier hebben, dat
standaard bekend wordt gemaakt aan alle betrokken
medewerkers.
Heeft de praktijk een schriftelijk vastgelegd beleid dat uitdrukkelijk
borstvoeding beschermt, bevordert en ondersteunt en waarin alle tien
de vuistregels voor het welslagen van de borstvoeding expliciet aan de
orde komen?
Beschermt het protocol de borstvoeding door een expliciet verbod op
alle promotie van het gebruik van kunstmatige zuigelingenvoeding,
flessen en spenen?
Is het borstvoedingsprotocol beschikbaar, zodat alle betrokken
medewerkers het kunnen raadplegen?
Is het borstvoedingsbeleid zichtbaar gemaakt in de ruimtes waar
cliënten worden geholpen, bijvoorbeeld door middel van posters of
ander materiaal?
Bestaat er een procedure om de effectiviteit van het beleid te
evalueren, zoals bijvoorbeeld het bijhouden van borstvoedingscijfers?
Heeft de praktijk beleid geformuleerd voor eigen werkneemsters over
kolven en/of voeden op de werkplek bij hervatting van het werk na het
bevallingsverlof?
Copyright ZvB© 2014
WHO/UNICEF/Stichting Zorg voor Borstvoeding
22
Vuistregel 2
ja
nee
Alle betrokken medewerkers leren de vaardigheden aan, die
noodzakelijk zijn voor het uitvoeren van dat beleid.
Zijn alle medewerkers zich bewust van de voordelen van borstvoeding
en zijn zij op de hoogte van het beleid en de werkwijze van de praktijk,
waardoor borstvoeding wordt beschermd, bevorderd en ondersteund?
Zijn alle verloskundigen, ook de waarnemers, op de hoogte gesteld van
het borstvoedingsprotocol?
Hebben alle verloskundigen van de eigen praktijk een specifieke
bijscholing of opleiding in de begeleiding bij borstvoeding gevolgd?
Behandelt de bijscholing of opleiding alle Tien vuistregels voor het
welslagen van de borstvoeding?
Omvat de bijscholing of opleiding in de begeleiding bij borstvoeding
tenminste acht uur?
Copyright ZvB© 2014
WHO/UNICEF/Stichting Zorg voor Borstvoeding
23
Vuistregel 3
ja
nee
Alle zwangere vrouwen worden voorgelicht over de voordelen
en de praktijk van borstvoeding geven.
Wordt in de prenatale gegevens vastgelegd wanneer de verschillende
onderwerpen met betrekking tot het geven van borstvoeding met de
zwangere zijn besproken?
Krijgen alle zwangeren informatie over de verschillen tussen
moedermelk en kunstmatige zuigelingenvoeding en over het belang van
uitsluitend borstvoeding gedurende de eerste zes maanden?
Krijgen in principe alle zwangeren uitleg over het belang van rust
tijdens het eerste huid op huid contact met de pasgeborene en over de
aangeboren reflexen van het kind om de borst te zoeken?
Krijgen in principe alle zwangeren voorlichting over borstvoeding in de
praktijk tijdens de eerste dagen, zoals de duur en frequentie van de
voedingen, hoe een baby drinkt en het belang van rooming-in?
Zijn de prenatale gegevens voorhanden ten tijde van de bevalling?
Wordt voorkomen dat zwangere vrouwen worden blootgesteld aan
reclame voor kunstmatige zuigelingenvoeding, hetzij mondeling of
schriftelijk?
Zijn de verloskundigen op de hoogte van de effecten die
medicamenten, die worden gegeven tijdens de ontsluiting en de baring,
kunnen hebben op de borstvoeding?
Wordt prenataal extra aandacht en ondersteuning gegeven aan
vrouwen die nog nooit borstvoeding hebben gegeven of die er eerder
problemen mee hebben ondervonden?
Wordt ingegaan op de twijfels en misverstanden die bij zwangeren rond
borstvoeding kunnen bestaan?
Copyright ZvB© 2014
WHO/UNICEF/Stichting Zorg voor Borstvoeding
24
Vuistregel 4
ja
nee
Moeders krijgen hun baby direct na de geboorte bloot met
huid-op-huidcontact bij zich voor minimaal een uur.
Vrouwen worden aangemoedigd de signalen dat de baby
klaar is om aan de borst te gaan te benutten en hen wordt
daarbij zo nodig hulp aangeboden.
Krijgen vrouwen na een normale bevalling hun baby meteen bij zich,
met huid op huid contact en mogen zij hem ongestoord bij zich houden
tenminste gedurende het eerste uur of langer, totdat de eerste
borstvoeding heeft plaatsgevonden?
Benadrukt de verloskundige het belang van deze rust, zodat de eerste
kennismaking ongestoord kan plaatsvinden?
Legt de verloskundige de moeder uit hoe zij kan zien of haar baby toe
is aan borstvoeding en biedt zij hulp aan om tijdens dit eerste uur de
borst te geven of ziet de verloskundige erop toe dat de
kraamverzorgende/verpleegkundige haar daarbij op de juiste wijze
hulp aanbiedt?
Geeft de verloskundige in overleg met de kraamverzorgende aan hoe
de begeleiding betreffende de borstvoeding moet verlopen?
Gebruiken verloskundigen huid-op-huidcontact bij problemen met
aanleggen, te lage lichaamstemperatuur, te weinig melkproductie; of
zorgen zij ervoor dat de kraamverzorgende dit doet?
Copyright ZvB© 2014
WHO/UNICEF/Stichting Zorg voor Borstvoeding
25
Vuistregel 5
ja
nee
Aan vrouwen wordt uitgelegd hoe ze hun baby aan moeten
leggen en hoe zij de melkproductie in stand kunnen houden,
zelfs als de baby van de moeder gescheiden moet worden.
Biedt de verloskundige de moeder nog eens hulp aan bij de
borstvoeding binnen zes uur na de geboorte, of in ieder geval zo snel
als organisatorisch mogelijk is, of ziet de verloskundige erop toe dat de
kraamverzorgende haar in die periode daarbij op de juiste wijze hulp
aanbiedt?
Zijn de meeste vrouwen die borstvoeding geven in staat te laten zien of
te vertellen hoe zij hun baby op de juiste manier aanleggen?
Krijgen vrouwen die borstvoeding geven uitleg over afkolven, of
informatie en advies hoe ze daarbij hulp kunnen krijgen, mocht het
nodig zijn?
Ziet de verloskundige er op toe, dat alle noodzakelijke informatie (als
zij/hij dat niet zelf doet) wordt gegeven door de kraamverzorgende?
Weet de verloskundige of iemand in de regio beschikbaar is, die een
specialistische opleiding in de begeleiding bij borstvoeding heeft
gevolgd?
Wordt naar haar/hem verwezen ingeval er specialistische hulp nodig is?
Krijgt een vrouw die nog nooit borstvoeding heeft gegeven of die er
eerder problemen mee heeft ondervonden extra aandacht en
ondersteuning?
Worden de moeders, wier baby bijzondere zorg nodig heeft, geholpen
om de melkproductie op gang te brengen en in stand te houden door
middel van frequent afkolven?
Copyright ZvB© 2014
WHO/UNICEF/Stichting Zorg voor Borstvoeding
26
Vuistregel 6
ja
nee
ja
nee
Pasgeborenen krijgen geen andere voeding dan moedermelk,
noch extra vocht, tenzij op medische indicatie.
Hebben alle medewerkers duidelijk voor ogen welke de zeldzame
aanvaardbare medische gronden zijn, waarop aan voldragen
borstgevoede pasgeborenen andere voeding of vocht dan moedermelk
wordt voorgeschreven?
Zie bijlage 1: WHO/UNICEF: aanvaardbare medische gronden voor bijvoeding
Borstgevoede baby’s dienen geen andere voeding dan moedermelk,
noch extra vocht te krijgen, tenzij op medische indicatie.
Krijgen borstgevoede baby’s in principe uitsluitend moedermelk?
Wordt aan ouders/moeders duidelijk uitgelegd waarom de baby de
medisch geïndiceerde bijvoeding nodig heeft?
Wanneer wordt afgeweken van het protocol, wordt dit dan goed
gemotiveerd vastgelegd in het zorgdossier?
Weigeren de verloskundige praktijk en de individuele medewerkers
voordelige of gratis leveranties van kunstmatige zuigelingenvoeding te
accepteren, als ze bedoeld zijn om in de gezinnen te gebruiken?
Wordt erop toegezien dat de individuele medewerkers op geen enkele
manier reclame maken voor andere voeding of drinken voor baby's dan
moedermelk?
Vuistregel 7
Moeder en kind mogen dag en nacht bij elkaar op een kamer
blijven.
Stimuleert de verloskundige dat moeder en kind dag en nacht bij elkaar
op dezelfde kamer verblijven, uitgezonderd korte onderbrekingen voor
een noodzakelijke procedure of tenzij er voor scheiding van moeder en
kind een medische indicatie bestaat?
Geven verloskundigen ouders informatie over het belang van roomingin?
Beginnen vrouwen met rooming-in direct na een normale bevalling?
Copyright ZvB© 2014
WHO/UNICEF/Stichting Zorg voor Borstvoeding
27
Vuistregel 8
ja
nee
Borstvoeding op verzoek wordt nagestreefd.
Laten de verloskundigen merken hoe belangrijk borstvoeding op
verzoek is, door geen beperkingen op te leggen aan de frequentie en
de duur van de voedingen?
Krijgen de moeders het advies van de verloskundigen hun baby de
borst te geven telkens wanneer hij honger heeft?
Geven verloskundigen ouders informatie over vroege hongersignalen
van hun baby?
Krijgen de moeders het advies van de verloskundigen hun baby in
principe aan de borst te laten drinken zo lang hij wil?
Krijgen de moeders het advies hun baby wakker te maken voor een
voeding als hij overdag langer dan drie uur slaapt?
Vuistregel 9
Aan pasgeborenen die borstvoeding krijgen wordt geen speen
of fopspeen gegeven.
Worden baby's die borstvoeding krijgen verzorgd zonder een enkele
flesvoeding?
Worden baby's die borstvoeding krijgen verzorgd zonder gebruik te
maken van een door de verloskundigen aangeboden fopspeen?
Krijgen de moeders uitleg over de verschillende risico’s van
fopspeengebruik in de eerste weken?
Worden baby’s zo nodig bijgevoed zonder gebruik te maken een fles,
indien hun moeder borstvoeding wil (gaan) geven?
Zien de verloskundigen erop toe dat aan moeders die borstvoeding
geven wordt uitgelegd dat zij hun baby zeker de eerste periode liever
geen fles of fopspeen moeten geven?
Weigeren de verloskundige praktijk en de individuele medewerkers
voordelig of gratis aangeboden zuigflessen en (fop)spenen en maken
zij op die manier duidelijk dat deze producten zeker de eerste periode
vermeden moeten worden?
Copyright ZvB© 2014
WHO/UNICEF/Stichting Zorg voor Borstvoeding
28
ja
Vuistregel 10
nee
Er vindt overleg plaats met andere instellingen en disciplines
over de begeleiding bij borstvoeding en de ouders worden
verwezen naar borstvoedingorganisaties.
Moedigen de verloskundigen alle cliënten aan contact te zoeken met
een begeleidingsgroep voor borstvoeding, als ze borstvoeding (gaan)
geven of erover twijfelen?
Heeft de verloskundige praktijk contact met medewerkers van een
borstvoedingorganisatie en worden deze bijvoorbeeld uitgenodigd om
een bijdrage te leveren aan voorlichting aan cliënten of het team?
Bestaat er een structureel interdisciplinair borstvoedingsoverleg met
andere instellingen betrokken bij de zorg rond moeder en kind, voor
zover de verloskundige praktijk dit kan realiseren?
Is dit overleg van een zodanig niveau dat gesproken kan worden van
een wederzijdse inspanningsverplichting?
Wijzen de verloskundigen de organisaties voor kraamzorg erop dat
bijzonderheden over borstvoeding vermeld moeten staan op de
kraamoverdracht voor de JGZ?
Conclusie
Past uw praktijk alle Tien vuistregels voor het welslagen van de
borstvoeding toe?
Zo nee, op welke punten is nog verbetering nodig?


Copyright ZvB© 2014
WHO/UNICEF/Stichting Zorg voor Borstvoeding
29
Als uw instelling de ‘Tien vuistregels voor het welslagen van de borstvoeding’
volledig in praktijk brengt, kunt u zich aanmelden voor de Externe Beoordeling.
Aan de Externe Beoordeling zijn kosten verbonden.
Met uw aanvraag stuurt u ons deze vragenlijst en tevens de drie stukken die
genoemd zijn in de inleiding tot Vragenlijst voor de Interne Beoordeling op blz
18. Wij nemen dan zo spoedig mogelijk contact met u op.
Ons adres:
Stichting Zorg voor Borstvoeding
Postbus 2047
2930 AA Krimpen aan de Lek
www.zorgvoorborstvoeding.nl
tel
0343 59 13 19
e-mail [email protected]
Copyright ZvB© 2014
WHO/UNICEF/Stichting Zorg voor Borstvoeding
30
Bijlage 1
WHO/UNICEF: aanvaardbare medische gronden voor
bijvoeding
Beknopt overzicht
Er is een beperkt aantal medische indicaties voor het aanvullen of vervangen van
moedermelk.
Ernstig zieke baby's, operatiepatiëntjes en baby's met een erg laag geboortegewicht
worden verzorgd op de kinder/couveuseafdeling. Hun voeding wordt per geval bekeken,
afgestemd op de individuele voedingsbehoefte en functionele mogelijkheden, hoewel
moedermelk zo veel mogelijk wordt aanbevolen. Kinderen opgenomen op de
couveuseafdeling zijn waarschijnlijk onder meer:
 kinderen met een erg laag geboortegewicht of prematuur geboren baby's;
 ernstig dysmature kinderen met potentieel ernstige hypoglycaemie, of kinderen die
daarvoor behandeld moeten worden en die niet voldoende baat hebben bij meer
borstvoedingen of bij bijvoeding met moedermelk.
Voor baby's die gezond genoeg zijn om bij hun moeder te blijven, bestaat maar in een
zeer zeldzaam geval een indicatie voor bijvoeding. Om vast te stellen of een instelling op
goede gronden vocht of vervangingsmiddelen voor moedermelk gebruikt, moet duidelijk
zijn dat voor bijvoeding een van de volgende individuele diagnoses is gesteld:
 de moeder van het kind is ernstig ziek (bijvoorbeeld psychose, eclampsie, shock);
 de baby heeft een aangeboren stofwisselingsstoornis (bijvoorbeeld galactosemie,
phenylketonurie);
 de baby heeft acuut vochtverlies en meer borstvoeding kan het vochtgehalte niet op
peil houden, bijvoorbeeld gedurende lichttherapie voor geelzucht;
 de moeder van het kind gebruikt geneesmiddelen, waarbij borstvoeding
gecontraïndiceerd is (bijvoorbeeld cytostatica, radio-actieve middelen en antithyroiden, uitgezonderd propylthiouracil).
Als de borstvoeding tijdelijk uitgesteld of onderbroken moet worden, dient de moeder
hulp te krijgen bij het op gang brengen en in stand houden van de melkproductie door
middel van afkolven met de hand of met een kolfapparaat, zodat ze te zijner tijd kan
beginnen of kan doorgaan met zelf borstvoeding geven.
zie ook http://www.who.int/child_adolescent_health/documents/infant_feeding/en/index.html
Copyright ZvB© 2014
WHO/UNICEF/Stichting Zorg voor Borstvoeding
31
Bijlage 2
De WHO-code en het beleid van de stichting Zorg voor
Borstvoeding
Geschiedenis
Voor de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) en het Kinderfonds van de Verenigde
Naties (UNICEF) is borstvoeding speerpunt van beleid om bij te dragen aan verbetering
van gezondheid en voeding van zuigelingen en jonge kinderen. In 1981 nam de 34ste
vergadering van de WHO de Internationale gedragscode voor het op de markt brengen
van vervangingsmiddelen voor moedermelk (de WHO Code) aan. De WHO Code heeft de
status van een internationale richtlijn. De 118 landen die de code hebben aangenomen,
worden geacht deze in eigen wetgeving te verankeren. De Warenwetregeling
Zuigelingenvoeding waarin delen van de Code zijn terug te vinden, is echter veel
beknopter dan de WHO Code.
Er bestaat een duidelijke relatie tussen het BFHI en de WHO Code. Het naleven van de
WHO Code, waarin ook voorlichting aan de orde komt, vormt een onderdeel van het
BFHI.
Zorg voor borstvoeding certificering volgt bij de uitvoering van het BFHI in Nederland de
internationaal aanvaarde WHO/UNICEF richtlijnen. Om de uitvoering in de praktijk te
kunnen beoordelen zijn in de Eerste Audit voor het behalen van de UNICEF-certificaat
Zorg voor Borstvoeding enkele specifieke vragen op dit terrein toegevoegd.
Gedeelten van de tekst van de WHO-code
Hieronder volgt een aantal artikelen uit de WHO-code, die met name van belang zijn bij
de uiteindelijke beoordeling van het borstvoedingsbeleid in de instelling.
Artikel 2. Strekking van de Gedragscode
De Gedragscode is van toepassing op het op de markt brengen van de volgende
producten: vervangingsmiddelen voor moedermelk; andere melkproducten,
voedingsmiddelen en dranken, met inbegrip van bijvoeding uit de fles, wanneer deze in
de handel worden gebracht of op andere wijze worden aangeboden of aangeprezen…ter
gehele of gedeeltelijke vervanging van moedermelk….eveneens van toepassing op
flessen en spenen.
Artikel 4. Voorlichting
Artikel 4.2
Alle geschreven, gesproken of visueel tot uitdrukking gebracht materiaal op het gebied
van voorlichting en opleiding m.b.t. zuigelingenvoeding dat bestemd is voor zwangere
vrouwen en moeders van zuigelingen en jonge kinderen dient helderheid te verschaffen
op elk van de volgende punten:
(a) de voordelen en buitengewone kwaliteiten van borstvoeding;
(b) voeding van moeders en de voorbereiding tot en instandhouding van borstvoeding
Copyright ZvB© 2014
WHO/UNICEF/Stichting Zorg voor Borstvoeding
32
(c) de negatieve uitwerking van een gedeeltelijke toepassing van flesvoeding op de
borstvoeding
(d) de moeilijkheid van het terugkomen op de beslissing geen borstvoeding te geven
en
(e) waar nodig het juiste gebruik van kunstvoeding. Wanneer het hier bedoelde
materiaal informatie bevat over het gebruik van kunstvoeding dienen ook de
financiële en sociale implicaties hiervan vermeld te worden, evenals de
gezondheidsrisico’s ………..Op het voorlichtings- en opleidingsmateriaal mogen
geen afbeeldingen of tekst voorkomen die het gebruik van vervangingsmiddelen
van moedermelk idealiseren.
Artikel 4.3
Giften in de vorm van voorlichtings- of opleidingsapparatuur of -materiaal door
fabrikanten…..zijn alleen toegestaan op verzoek en met schriftelijke goedkeuring van alle
bevoegde overheidsinstanties……Een bedrijfsnaam is toegestaan, een merknaam niet.
Artikel 5. Het grote publiek en moeders
Artikel 5.1
Er dient geen reclame te worden gemaakt of aan een andere vorm van
verkoopbevordering bij het grote publiek.
Nota bene: in een aanvullende Resolutie van de WHO van 2001 staat:
“…. in aanmerking nemend dat, ondanks het feit er geen reclame voor deze producten
mag worden gemaakt, moderne communicatiemiddelen, inclusief de elektronische,
steeds meer worden gebruikt om deze producten aan te prijzen, dringt de vergadering
van de WHO erop aan bij de lidstaten om nationale wetgeving te versterken, zodat de
WHO code en aanvullende resoluties worden nageleefd, zowel wat betreft etikettering als
wat betreft alle vormen van reclame in alle soorten media…”
Artikel 5.2
Fabrikanten….dienen direct noch indirect aan zwangere vrouwen, moeders of
medegezinsleden monsters uit te delen van producten die onder deze gedragscode
vallen.
Artikel 5.4
Fabrikanten….dienen geen geschenken uit te delen in de vorm van gebruiksartikelen of
hulpmiddelen waarmee het gebruik van vervangingsmiddelen voor moedermelk of
flesvoeding kan worden bevorderd.
Artikel 6. De gezondheidszorg
Artikel 6.2
Er dient geen gebruik te worden gemaakt van voorzieningen binnen de gezondheidszorg
met het doel verkoop van kunstmatige zuigelingenvoeding of andere producten …..te
bevorderen.
Artikel 6.3
Er dient geen gebruik te worden gemaakt van voorzieningen voor uitstalling van
producten die onder de gedragscode vallen, voor aanplakbiljetten of posters die op
dergelijke producten betrekking hebben, of voor verspreiding van door de fabrikant
geleverd materiaal.
Copyright ZvB© 2014
WHO/UNICEF/Stichting Zorg voor Borstvoeding
33
Artikel 6.4
De gezondheidszorg dient geen gebruik te maken van beroepshulpverleners, verzorgsters
of andere krachten in dienst van of ingehuurd door fabrikanten.
Artikel 7. Werkers in de gezondheidszorg
Artikel 7.1
Werkers in de gezondheidszorg dienen het geven van borstvoeding te stimuleren en te
beschermen….en zich op de hoogte te stellen van de verantwoordelijkheden die zij
hebben vanwege deze gedragscode.
Artikel 7.2
Voorlichting door fabrikanten verstrekt aan beroepskrachten….dient beperkt te blijven tot
wetenschappelijke en feitelijke gegevens en dient niet de indruk te wekken of te
impliceren dat flesvoeding van gelijke of hogere waarde is dan borstvoeding.
Artikel 7.3
Fabrikanten…. dienen geen financiële of materiële lokmiddelen ter bevordering van
verkoop…aan te bieden aan werkers in de gezondheidszorg….. en dezen dienen op hun
beurt dergelijke lokmiddelen af te wijzen.
Uitgave Voeding van zuigelingen en peuters (IGZ en Voedingscentrum)
Ook de inspectie voor de Gezondheidszorg en het Voedingscentrum geven uitleg over de
WHO-code in bovengenoemde uitgave:
http://www.voedingscentrum.nl/Assets/Uploads/Documents/Voedingsvoorlichters/Zuigeli
ngen%20en%20peuters.pdf
Het aan de gezondheidszorg ter beschikking stellen van kalenders, afspraakkaartjes,
wiegenkaartjes, pennen, blocnotes en allerlei andere cadeaus, bestemd hetzij voor
zorgverleners, hetzij voor ouders en kinderen door de producenten van kunstmatige
zuigelingenvoeding is een vorm van niet-toegelaten reclame.
Volgens de Warenwetregeling Zuigelingenvoeding is alle publieksreclame voor
kunstmatige zuigelingenvoeding verboden. In wetenschappelijke publicaties moet
informatie beperkt blijven tot gegevens van wetenschappelijke aard, waarbij niet de
indruk mag worden gewekt dat kunstmatige zuigelingenvoeding gelijkwaardig aan of
beter zou zijn dan borstvoeding.”
De uitvoering van de WHO-Code in de praktijk
Zorgverleners hebben de belangrijke taak om (aanstaande) ouders te voorzien van
objectieve feitelijke informatie over borst- en kunstvoeding en hen in staat te stellen op
basis hiervan een bewuste keuze te maken. Zorgverleners kunnen positief bijdragen aan
de uitvoering van de WHO-code, door zich regelmatig af te vragen of informatie en
artikelen van de fabrikanten van kunstmatige zuigelingenvoeding in overeenstemming
zijn te brengen met bovenstaande artikelen 4 en 5 en of ze het geven van borstvoeding
ondermijnen. Als door de instelling allerlei schriftelijk materiaal over deze producten
wordt ontvangen ter verspreiding onder ouders, moet men zich afvragen of de ouders
hiermee een dubbele boodschap ontvangen: borstvoeding is het beste en tegelijkertijd
worden ze geconfronteerd met reclame voor kunstvoeding, opvolgmelk, flessen en
Copyright ZvB© 2014
WHO/UNICEF/Stichting Zorg voor Borstvoeding
34
(fop)spenen. Dergelijk materiaal dient niet te worden uitgestald, maar wordt alleen op
indicatie uitgereikt. Ouders die weloverwogen een keuze voor kunstvoeding maken,
worden vanzelfsprekend goed voorgelicht over de manier waarop ze deze keuze veilig in
praktijk kunnen brengen.
De bedrijven die kunstmatige zuigelingenvoeding produceren bieden regelmatig aan
nascholing te verzorgen. Om hier een afgewogen beslissing over te maken heeft de
Landelijke Borstvoeding Raad de folder ‘Weegpunten omgaan met sponsoring’
uitgegeven. http://webshop.voedingscentrum.nl/weegpunten-sponsoring.html
In 'Bescherming, bevordering en ondersteuning van borstvoeding in Europa: een
Blauwdruk voor actie' (Europese Commissie 2004) staat de volgende aanbeveling
(3.2.2): "Lesmateriaal voor permanente interdisciplinaire nascholing ontwikkelen of,
indien reeds beschikbaar, kritisch bekijken en daarbij garanderen dat lesmateriaal noch
cursussen beïnvloed worden door producenten of distributeurs van producten die vallen
binnen de reikwijdte van de internationale Code."
Het Charter voor borstvoeding is in 2009 in Nederland uitgebracht door het Platform
Borstvoeding. Een van de vijf doelstellingen heeft betrekking op de implementatie van de
WHO Code en aanvullende resoluties. Zie www.chartervoorborstvoeding.nl.
UNICEF heeft tevens richtlijnen voor samenwerking met het bedrijfsleven. De
producenten van kunstmatige zuigelingenvoeding zijn van dergelijke samenwerking
uitgesloten zolang zij de Internationale Code niet volledig naleven
Meld overtredingen bij de Voedsel en Waren Autoriteit, 0800 – 0488 (gratis
telefoonnummer), of schrijf naar Postbus 19506, 2500 CM Den Haag. www.vwa.nl
Concreet
 bespreek met collega’s of de dagelijkse gang van zaken strookt met de WHOcode. Zijn de grenzen voor iedereen duidelijk?
 vervang posters en wiegenkaartjes van fabrikanten door ander of eigen materiaal
 weiger monsters uit te delen, ook van opvolgmelk
 neem geen cadeaus aan van producenten van kunstmatige zuigelingenvoeding
 ga na of activiteiten of nascholingen die de instelling organiseert, gesponsord
worden door fabrikanten van kunstvoeding en kaart aan dat dit in strijd is de
internationale afspraken die ook door Nederland zijn onderschreven
 neem op een congres geen informatiemateriaal en/of cadeaus aan, die in strijd
zijn met de WHO-code
 verspreid alleen objectieve en feitelijke informatie over kunstvoeding en
opvolgmelk
 laat de kunstvoedingsindustrie schriftelijk dit standpunt weten

meld overtredingen bij de Voedsel en Waren Autoriteit, 0800 – 0488 (gratis
telefoonnummer), of schrijf naar Postbus 19506, 2500 CM Den Haag. www.vwa.nl
Copyright ZvB© 2014
WHO/UNICEF/Stichting Zorg voor Borstvoeding
35
Bronnen
Internationale gedragscode voor het op de markt brengen van vervangingsmiddelen voor
moedermelk. WHO 1981 http://www.who.int/nutrition/publications/code_english.pdf
De bescherming, bevordering en ondersteuning van borstvoeding. UNICEF en WHO 1989
Voeding van zuigelingen en peuters,
http://www.voedingscentrum.nl/Assets/Uploads/Documents/Voedingsvoorlichters/Zuigeli
ngen%20en%20peuters.pdf
WHO. International Code of marketing breastmilk substitutes and subsequent
resolutions. http://www.babymilkaction.org/regs/thecode.html
WHO. International Code of marketing breastmilk substitutes . Frequently asked
questions http://www.who.int/child_adolescent_health/documents/9241594292/en/
Charter voor Borstvoeding 2009 www.chartervoorborstvoeding.nl
Copyright ZvB© 2014
WHO/UNICEF/Stichting Zorg voor Borstvoeding
36