Samenvatting In 2012 heeft het ministerie van OCW nieuwe regionale convenanten afgesloten waarin scholen en gemeenten afspreken samen het aantal voortijdig schoolverlaters verder terug te dringen. Om het inzicht in de relaties tussen beleid, ingezette middelen en instrumenten en de vsv-resultaten te vergroten, heeft het ministerie Panteia en SEOR gevraagd in de huidige convenantsperiode (2012-2015) het vsv-beleid te monitoren en te evalueren. De volgende twee hoofdvragen zijn daarbij leidend: 1. Monitoring - Hoe ziet het vsv-beleid er uit op landelijk, regionaal en instellingsniveau? 2. Evaluatie - Wat zijn de verbanden tussen het landelijke en regionale vsv-beleid, de inzet van middelen en instrumenten en de vsv-resultaten op school-, instellings-, regionaal en landelijk niveau. Regionale monitoring In het jaarrapport 2012 is beschreven welke maatregelen regio’s bekostigen met de convenantsmiddelen. Dit jaar werd zichtbaar dat het programma van regionale maatregelen zoals opgesteld in 2012 grotendeels in uitvoering is. De maatregelen die zich richten op schoolpraktijk hebben gemiddeld wat meer opstarttijd nodig. Er zijn afgelopen jaar geen grote veranderingen doorgevoerd in de regionale samenwerking. Er is dit jaar meer zicht op de uitvoering gekomen door eigen procesmonitors en regio’s maken meer gebruik van beschikbare cijferrapportages. Effectevaluaties op maatregelniveau ontbreken, de vraag naar effectiviteit en efficiëntie van individuele maatregelen is op regionaal niveau vooralsnog niet te beantwoorden. Monitoring instellingsgebonden aanpak van vsv In het eerste jaar van deze monitor lag de focus op de regionale maatregelen. Hierdoor bleef het door scholen ingezette preventieve beleid gericht op het verminderen van vsv buiten beeld. Een kwalitatieve verkenning bij zes MBOinstellingen in de eerste helft van 2013 laat zien dat instellingen inderdaad een breed scala aan maatregelen inzetten. De meeste ROC’s zijn al langere tijd bezig met het verminderen van vsv, waardoor ze met dit convenant vaak het staande beleid en maatregelen aanvullen of aanpassen. Aan het andere uiterste is een deel van de vakinstellingen pas nu met het tweede convenant daadwerkelijk betrokken bij de regionale aanpak en komt de aanpak van vsv binnen de instelling nu pas op gang. De AOC’s zitten hier meestal tussenin. Veel instellingen maken daarbij geen apart ‘vsv-beleid’. Het vergroten van studiesucces en het verminderen van uitval is integraal onderdeel van de bedrijfsvoering. Drie clusters van maatregelen hebben effect op dit studiesucces: • maatregelen om het onderwijs te verbeteren • preventieve maatregelen in de instelling die voor alle deelnemers effect hebben • specifieke maatregelen of voorzieningen gericht op dreigende vsv’ers. Een doorsnee aanpak combineert meer aandacht voor kleinschaligheid en begeleiding in het reguliere onderwijs met preventieve activiteiten zoals een intaketest voor nieuwe deelnemers, meer toezicht en actie op verzuim en intensiever zicht op de studievoortgang door de studieloopbaanbegeleider. Dit wordt voor specifieke jongeren aangevuld met curatieve inzet van schoolmaatschappelijk werk, een RMC- 5 medewerker op school en specifieke voorzieningen voor dreigende uitvallers of jongeren die meer zorg nodig hebben. Het MBO heeft met behulp van de vsv-middelen, vooral uit het vorige convenant, veel geïnvesteerd in het opzetten of verbeteren van zorg in en rond de school. Veel van deze zorg is in de vorige convenantsperiode uitgebreid of opgezet, maar ook nu wordt dit nog verder aangevuld. Resultaten Het aantal nieuwe voortijdige schoolverlaters daalt al jaren, maar het beeld per doelgroep is genuanceerd. Bekeken over de periode 2005 tot en met 2011 is voor de vmbo-bovenbouw bijna sprake van een halvering, maar voor MBO 1 is het aandeel uitvallers nauwelijks gedaald. Gemiddeld genomen realiseren regio’s en instellingen met een hoog uitgangsniveau van schoolverlaters in 2005 een grotere afname gedurende de periode 2005 tot 2011. De achterstandsregio’s verminderen daarmee hun aandeel voortijdig schoolverlaters sneller dan de koplopers. ROC’s hebben vooral in de periode 2005 tot 2010 een grote vsv-winst geboekt. De AOC’s hebben sinds 2010 grote stappen voorwaarts gezet. De vakinstellingen begonnen al met een laag uitvalpercentage en hebben tot 2011 minder voortgang geboekt dan de overige MBO-instellingen. Analyse van de resultaten Niet elke verandering in het aandeel vsv-ers is toe te schrijven aan wijzigingen in regionaal of schoolbeleid. Vooral vanwege de sterke invloed van de populatiekenmerken op de uitval is het mogelijk dat veranderingen in de uitval voor sommige regio’s makkelijker zijn te realiseren dan andere regio’s. Ook kunnen omgevingskenmerken, zoals werkloosheid een effect hebben op de gerealiseerde uitvalscores. We hebben in een analyse bekende relevante kenmerken van regio’s afgezet tegen de afname en het niveau van de uitval per regio. Op basis van deze analyses hebben we per regio het deel van afname van vsv dat niet verklaard kan worden door de meegenomen populatie- en omgevingskenmerken per doelgroep berekend. Naarmate het onverklaarde deel van de daling van VSV groter is, kan de invloed van het gevoerde beleid in een regio ook groter zijn. Uit de analyse blijkt ten eerste dat het maximale onverklaarde deel van de daling van de uitval tussen 2008 en 2011 per doelgroep ongeveer 7,5 procent bedraagt. Regio’s scoren met andere woorden tot maximaal 7,5 procent beter of slechter dan op basis van hun kenmerken mag worden verwacht. Dat betekent dat de invloed van regionaal beleid relatief klein is op het voortijdig schoolverlaten. Een tweede conclusie is dat regio’s die het relatief goed doen voor de ene doelgroep (bijvoorbeeld vo onderbouw) niet per se ook goed scoren voor de andere schooltypen. Wel is er meer samenhang tussen de scores binnen de verschillende mbo-niveaus. Omdat veel regio’s maar één dominante MBO-instelling kennen en meerdere scholen voor voortgezet onderwijs, is dit een aanwijzing dat de invloed van schoolbeleid groter is dan de invloed van regionaal beleid op de kans dat een leerling voortijdig de school verlaat. Wat werkt? Docenten, bestuurders en scholen, maar ook deelnemers, ouders en lokale politici, hebben aandacht voor schooluitval als probleem, als gevolg van toegenomen politieke, 6 bestuurlijke en financiële prikkels. Een mentaliteitsverandering is volgens de meeste betrokkenen de belangrijkste verklaring voor de afname van vsv de afgelopen jaren. Met name de regelmatige publicatie van de vsv-cijfers wordt als belangrijkste oorzaak van die veranderde houding aangewezen. Veel betrokkenen stellen dat deze landelijke prikkels (financiële middelen, bestuurlijke afspraken èn publicatie van resultaten) overal hebben geleid tot een brede aanpak, maar dat het daarbinnen niet tot nauwelijks uitmaakt welke maatregelen een regio of school inzet om het doel te bereiken. Dit wordt vooralsnog bevestigd door kwantitatieve analyses op regionaal niveau. Niet alleen worden verschillen in schooluitval grotendeels verklaard door populatiekenmerken. Een analyse van het verband tussen de resterende verschillen tussen regio’s en gekozen regionale maatregelen en indicatoren over de kwaliteit van samenwerking komen weinig tot geen robuuste verbanden. De kwaliteit van deze analyse zal komend jaar op een aantal punten wel verbeterd worden. Volgend jaar zijn bijvoorbeeld betere gegevens over het huidige beleid beschikbaar en zijn die te relateren aan veranderingen in de uitval in de eerste twee huidige convenantsjaren. Een eerste analyse voor een deel van de mbo-instellingen laat wèl verbanden zien tussen ingezette maatregelen en de reductie van vsv op het niveau van de individuele onderwijsinstelling 1. Het invoeren van verzuimregistratie, adequate begeleiding in de klas met ondersteuning van de studieloopbaanbegeleider en de schoolmaatschappelijk werker (of een andere functionaris voor lichte zorg op school) en maatregelen voor overbelaste jongeren leiden tot een daling van de uitval in de periode volgend op de invoering van de maatregel. Komend jaar willen we deze aanwijzingen toetsen voor de hele sector. 1 Door gebrek aan deelname of beperkte deelname van sommige instellingen is was het niet mogelijk om een betrouwbaar beeld te krijgen voor het hele mbo 7
© Copyright 2024 ExpyDoc