VALLEN EN OPSTAAN EEN PROJECT OVER VEILIG LEREN VALLEN IN EEN SAMENWERKING VAN KULEUVEN, DE PEDAGOGISCHE BEGELEIDING BEWEGINGSOPVOEDING VAN HET VSKO EN DE BOND VOOR LICHAMELIJKE OPVOEDING MET DE STEUN VAN KBC-‐VERZEKERINGEN VALPREVENTIE Wanneer er sprake is van valpreventie dan denkt men in de eerste plaats dat het enkel over een problematiek bij oudere mensen gaat. Veralgemenend wordt gesteld dat van de 65-‐plussers, een derde van die populatie een maal per jaar valt (www.valpreventie.be). Maar bij jongere mensen zijn aan bepaalde outdooractiviteiten als bergwandelen, alpinisme of kitesurfen ook steeds risico’s verbonden en ook in de sport, denk maar aan ski en snowboard of aan recreatieactiviteiten als skateboard, ook daar zijn ongevallen mogelijk. Een zeer grote groep echter die door verlies aan evenwicht ten val komt en daardoor tijdelijk of blijvend letsel oploopt zijn de fietsers. Niet enkel de wielrenners, maar eveneens de wielertoeristen, mountainbikers of recreatieve fietsers. Ook de modale fietsgebruikers die op weg zijn naar school, werk of winkel kunnen ten val komen met alle gevolgen van dien. Bij senioren liggen volgens het ‘Expertisecentrum Val-‐ en fractuurpreventie Vlaanderen’ zowel persoons -‐ als omgevingsfactoren aan de basis van een val. Meestal spelen bij een val meerdere factoren tegelijk een rol. Bij senioren zijn biologische factoren o.a. leeftijd en geslacht, verminderde spierkracht, duizeligheid of zwak gezichtsvermogen. Gedragsfactoren zijn daar o.a. te weinig lichaamsbeweging, alcohol of medicatie. Omgevingsfactoren zijn o.a. losliggende snoeren, een tapijt, drempels, of gewoon onvoldoende verlichting. Bij fietsers gaat het bij valongevallen o.a. over een glad wegdek, putten in het wegdek of onvoldoende aandacht voor de rijtaak zelf. In deze korte bijdrage wordt aangegeven wat valpreventie is, waarom het nodig is, en ook nuttig van jongsaf. 1. VALLEN BIJ SENIOREN Valproblemen zijn het meest onderzocht bij senioren omdat daar die problematiek niet alleen meer voorkomt, maar eveneens omdat bij oudere mensen de gevolgen van een val ook veel ernstiger kunnen zijn dan bij een jongere populatie. Het risico op vallen neemt toe met stijgende leeftijd. Recent onderzoek toont aan dat een oudere 10 keer meer kans heeft van op een Spoedafdeling te belanden omwille van een valincident dan als gevolg van een verkeersongeval. Toch blijft de kans op overlijden voor die groep wel groter bij een verkeersongeval (39%) dan na een valpartij (22,7%). Zo toonde een dossieranalyse (Milisen et al.,2010) aan dat van 1642 opnames van 60-‐plussers, 77,3% te wijten was aan een val, tegenover 8% omwille van een verkeersongeval. Een ander soort trauma was voor 14,7% oorzaak van opname. In Nederland bleek uit een studie ( Hartholt et al.,2010) dat opname bij 65-‐plussers met 137 % is toegenomen. Na een val nemen heupbreuken het meest kosten voor hun rekening. In ons land worden senioren dan ook langs ‘www.valpreventie.be’ aangezet om met een activiteitenpiramide dagelijks zoveel mogelijk te oefenen, bv om de posturale controle te verbeteren, door herhaald op de tippen te gaan staan. De kans voor een oudere van op een 1 Spoedafdeling te belanden door een val, stijgt dus met stijgende leeftijd. Uit Amerikaanse studies blijkt dezelfde trend. Ziekenhuisopname is er voor 64% het gevolg van een val en 31% ten gevolge van een verkeersongeval. In 40-‐tot 60% van de gevallen, leidt een valpartij ook tot lichamelijk letsel. Recent maakte in Nederland de 75-‐jarige prinses Beatrix een onfortuinlijke val in huiselijke kring en brak daarbij haar jukbeen. Valongevallen worden in Nederland dan ook een ‘sluipmoordenaar’ genoemd. Over 5 jaar steeg daar het aantal dodelijke valongevallen met 18%, met ook stijgende ziekenhuiskosten tot gevolg. Benadrukt wordt dat preventie wel degelijk werkt om valongevallen te voorkomen (www.veiligheid.nl) o.a. door aanpassing van medicatie en fysieke training. Op die manier zou valpreventie ook kunnen zorgen dat langer zelfstandig wonen mogelijk blijft. 2. VALLEN ENKEL BIJ OUDEREN? Uiteraard is het antwoord op die vraag negatief. Talrijk zijn de situaties waarbij ook jongeren of volwassenen ten val komen, zowel in huis door een val van een trap, of in het arbeidsmilieu door een val van een ladder of van een stelling. Ook in de sport is het risico op letsels aanwezig, zeker in contactsporten als bv voetbal, maar meestal zijn daar eerder verstuiking, spierscheur, ontwrichting of soms een breuk het gevolg, en gelukkig zelden ernstige of fatale hoofdletsels. In ons land zijn er weinig sportdisciplines waar de hersenen zo groot risico lopen als bv in het Amerikaans Football waar door de herhaalde hersenschuddingen bij ex-‐spelers blijvende hersenschade wordt vastgesteld met de spierziekte ALS, dementie of de ziekte van Parkinson tot gevolg. Al lang geleden werd een zelfde fenomeen vastgesteld bij boksers, waardoor die sport veel aan populariteit verloor. Volgens schattingen verongelukken er in het Europa van 27 landen jaarlijks ongeveer 1000 sporters, waarbij vallen het meest risico meebrengt op overlijden ( Jan Etienne, 2013). Die 1000 sportdoden zijn er natuurlijk 1000 teveel, maar toch blijft dit aantal eerder beperkt in vergelijking bij voorbeeld met de 50.000 verkeersdoden per jaar in Europa. In de recreatie en bij openluchtactiviteiten ligt de reden voor een ongeval niet enkel in een foute risicoperceptie, bv in de bergen , waardoor de beoefenaars denken dat er voor hen geen risico is en het onderschatten, of gaat het zonder meer om risicoacceptatie zoals bv bij valschermspringen, skiën buiten de piste en Freestyle ski of acrobatie in snowboard, waarbij de beoefenaars weten en ook aanvaarden dat de activiteit een zeker risico kan inhouden. We citeren de Vlaamse snowboarder Seppe Smits: ’ Ja, er zijn risico’s aan verbonden aan snowboarden, maar dat is nu net de kick. Ik heb alleen nog maar mijn arm gebroken ( op 5 plaatsen) en een sleutelbeen, en mijn kruisbanden waren slechts half gescheurd. Dat valt reuze mee. En als ik sterf bij een sprong weet ik dat ik voluit heb geleefd.’ (de Standaard, 2014). Extreme sporters zoals in Freestyle ski lopen grote risico’s op o.a. herhaalde hersenschuddingen die zware onherstelbare hersenschade tot gevolg hebben. De situatie echter waarbij de modale Vlaming onbewust het meest risico loopt op een ernstige valpartij is bij het fietsen, en daarom wordt die activiteit en de ermee gepaard gaande risico’s hieronder kort omschreven. 2 3. VLAANDEREN FIETST In Vlaanderen wordt meer en meer gefietst, ook utilitair zoals bij een verplaatsing naar school, werk of winkel. Van de Vlamingen heeft 84,4% minstens één fiets, en 46,7% van de Vlamingen zegt meer dan een maal per week de fiets te gebruiken . Het woon-‐schoolverkeer gebeurt door 30,5% van de leerlingen met de fiets. De bedrijfsfiets wordt fiscaal aftrekbaar, en o.a. aan de KULeuven kunnen medewerkers hun parkeerkaart gratis omruilen voor een degelijke citybike. Daarnaast neemt ook het recreatief fietsen toe, van sporadisch tot georganiseerd vrijetijdsfietsen. Tenslotte is er het fietsen als sportprestatie door de vele wielertoeristen, zeer intensief, alleen of in groep en voor velen prestatiegericht. Tenslotte is er het in competitieverband georganiseerd wielrennen op de weg of in het veld. Fietsen is in Vlaanderen zowel populair verplaatsingsmiddel, vrijetijdssport, prestatiesport als breedtesport. Door die stijgende belangstelling voor fietsen in het algemeen is er recent een stijging van het aantal fietswinkels met standaardfietsen, mountainbikes, koersfietsen en een meer en meer elektrische fietsen. Door die stijgende belangstelling is fietsen ook naast voetbal een mediasport, een passieve kijksport, wat door de kijkcijfers en ruimte in de kranten wordt aangetoond. De data van 5884 respondenten uit de ‘Leuvense Fietssportsurvey 2009’ toonden o.a. aan, dat van 600.000 fietsers in 1989 dat aantal in 2009 steeg tot 1,2 miljoen, waarbij in dezelfde periode zowel het wielrennen, het mountainbiken als het wielertoerisme, maar vooral het recreatief fietsen zeer sterk toenam (Scheerder et al.,2011). Dat er in ons land steeds meer fietsers zijn wordt eveneens aangetoond door de stijgende fietsverkoop. In 2013 werden er alleen al in fietswinkels 406.000 nieuwe fietsen verkocht, en voor detotale markt met supermarkten en sportzaken er bij komt dat getal boven de 500.000. Wat het type fietsen betreft is de verdeling als volgt: gewone stadsfietsen: 25%; koers-‐ en terreinfietsen: 25%; elektrische fietsen: 20% en kinder-‐en plooifietsen samen: 30%. De damesfietsen zijn op dit ogenblik al goed voor meer dan de helft van de verkoop, en sportfietsen worden ook meer en meer aan dames verkocht. In tegenstelling met vorige jaren zijn het niet enkel meer de senioren die een elektrische fiets kopen, maar ook jongere mensen die het als alternatief zien voor een (tweede) wagen voor woon-‐werkverkeer. 4. FIETSONGEVALLEN IN VLAANDEREN In Vlaanderen, met een complexe verkeersinfrastructuur, met lintbebouwing, veel kruispunten en onvoldoende goede fietspaden, gebeuren er ook heel wat ongevallen. Volgens de federale staatssecretaris Wathelet , zijn er in België 44 fietsongevallen per dag, en is die trend stijgend. Tussen 2008 en 2011 waren er 64.817 geregistreerde fietsongevallen, waaronder 28.868 licht gewonden, 3714 zwaar gewonden en 312 doden. Door de onderregistratie van fietsongevallen zal het aantal licht gewonden in die periode waarschijnlijk nog hoger geweest zijn. In Vlaanderen werden in de periode 2003-‐2007, 48.374 verkeersslachtoffers opgenomen in een ziekenhuis, en in absolute cijfers was het grootste deel ervan fietser. Recenter werden er in 2011, 7700 fietsongevallen geregistreerd door de politie, en in de leeftijdsgroep 10-‐ tot 19-‐jarigen was het aantal slachtoffers het hoogst. Fietsers kwamen niet alleen ten val door een aanrijding met een wagen, maar ook door een aanrijding met een andere fietser, met een voetganger,of tegen een hindernis op of naast de rijweg. Daarnaast zijn er steeds ook een aantal fietsongevallen waarvan de 3 oorzaak niet bekend is. Wanneer wielrenners ten val komen, zijn de gevolgen dikwijls ernstig, en wordt dit in de media uitvoerig vermeld. Zo reed wielrenner Kevin de Weert aan 75km/uur toen hij in een tijdrit in de Ronde van Spanje op een vluchtheuvel ten val kwam. Een revalidatie was nodig van een gebroken vinger, een gebroken sleutelbeen, een gebroken scheenbeen, vijf gebroken ribben en twee gebroken nekwervels. De verwondingen waren zo ernstig omdat aan een hogere snelheid voor de val er ook een grotere hoeveelheid kinetische energie vrijkomt die bij de de botsing met het harde wegdek enkel door het vallend en zachter lichaam zelf moet geabsorbeerd worden. Wielrenners lopen dus een groter risico omwille van hun rijsnelheid, maar ook omdat ze dikwijls in een compacte groep (te) dicht bij elkaar fietsen, daarbij door het sprintend krachtig trappen van links naar rechts slingeren, en dikwijls onverwacht van hun rijlijn afwijken. Ook niet-‐wielrenners kunnen echter ten val komen, wat bleek uit het verhaal van de Antwerpse rechtbankvoorzitter Jacques Mahieu die alle verplaatsingen, zowel naar het Justitiepaleis in Antwerpen, als naar vergaderingen in Brussel, Turnhout of Dendermonde met een gewone fiets maakt. Hij is de dag van vandaag niet de enige die meer dan 1 fiets heeft. In de weekends gebruikt hij een koersfiets waarmee hij ook jaarlijks naar de Mont Ventoux gaat om die berg op die dag 3 keer te beklimmen. Ook hij beklemtoont als ervaringsdeskundige het belang van een goede fietsinfrastructuur. Als fietshelmdrager brak hij zelf al 2 keer een elleboog, 1 keer een sleutelbeen en onlangs nog een enkel. 5. PETER VAN DIT PROJECT: MICHEL WUYTS De Vlaamse wielerverslaggever Michel Wuyts werd om meerdere redenen peter van dit project om veilig te leren vallen. Vanuit zijn ervaring als vroeger schooldirecteur weet hij dat kinderen bij het vallen ernstige kwetsuren kunnen oplopen. Als wielercommentator zegt hij: ‘ Voor mij is vallen iedere dag deel van het leven. Geen wieleruitzending gaat voorbij zonder val, en de lichamelijke schade die het gevolg is, zet die wielrenners voor maanden op non-‐actief’. Daarnaast stapte Michel Wuyts een paar jaar geleden uit de Tour omdat zijn echtgenote zelf een zwaar fietsongeval had. Hij zegt er over: ’Zelf weet mijn echtgenote niet hoe het is kunnen gebeuren. Had ze de juiste reflexen aangeleerd gekregen dan was ze misschien niet op haar hoofd gevallen’. Door de zware val die haar een half schooljaar uitschakelde is Michel Wuyts nog meer overtuigd van het nut van valtraining zoals die uit de oosterse gevechtsporten tot ons is gekomen, en die ook in het huidige project ‘Vallen en Opstaan’ wordt toegepast. 6. ENKELVOUDIGE FIETSONGEVALLEN Niet bij alle fietsongevallen is er een aanrijding met een wagen, een fietser of een voetganger gebeurd, en zo een fietsongeval waarbij de fietser zelf ten val komt zonder dat er een andere weggebruiker bij betrokken is, noemt men een enkelvoudig fietsongeval. In 11 landen waar dit probleem werd onderzocht stelde men vast dat er onder de fietsongevallen, een hoog aandeel is van slachtoffers van een enkelvoudig fietsongeval waarvoor ziekenhuisopname nodig is. De weginfrastructuur speelt daarbij een belangrijke rol: 18% is uitgegleden op een glad wegdek 4 7% verloor het evenwicht door oneffenheden of door een voorwerp op het wegdek 21% fietste tegen een trottoirband of geraakte naast het fietspad in de berm Veralgemenend kan gesteld dat de infrastructuur voor de helft van de enkelvoudige fietsongevallen verantwoordelijk is. Volgens gegevens van Paul Schepers (Ministerie van Infrastructuur en Milieu in Nederland) zijn er in Nederland meer dan 50.000 fietsers die na een enkelvoudig fietsongeval op de Spoedeisende Hulp belanden. Van het aantal fietsers dat zonder betrokkenheid van een motorvoertuig ook in het ziekenhuis werd opgenomen, is naar schatting 70% slachtoffer van een enkelvoudig fietsongeval (Kampen,2007). Van de 50.000 mensen die na een enkelvoudig fietsongeval in Nederland Spoedeisende Hulp nodig hebben, moeten er nadien ook 6000 blijven, en overlijden er 50. Langs een vragenlijstonderzoek in 2008 werden gegevens verkregen van patiënten in 13 ziekenhuizen,2975 slachtoffers in het totaal. Uit dat onderzoek bleek dat kinderen tot 12 jaar en 65-‐plussers een verhoogd risico lopen. Mogelijke oorzaken zijn dat kinderen tot 12 jaar nog minder stuurvaardig zijn, terwijl oudere kinderen tot 19 jaar, ook door het fietsen in groep soms afgeleid zijn van hun rijtaak. Zowel gedrag als infrastructuur speelt dus een rol: 50% van de valpartijen zou het gevolg zijn van een onhandige beweging van de fietser zelf, terwijl daarnaast de infrastructuur o.a. door een glad wegdek, putten of hobbels, boomwortels of afval op de weg ook een rol spelen (W.Ormel et al., 2008). Omdat in Nederland de helft van alle ernstig gewonden in het verkeer bestaat uit fietsers die een ongeval hadden zonder gemotoriseerd verkeer, werkt de organisatie ‘Fietsberaad’ aan oplossingen o.a. langs de brochure ‘Grip op enkelvoudige fietsongevallen’, omdat in dergelijke situaties de infrastructuur een belangrijke rol speelt. Het risico op een ongeval wordt uitgedrukt door het aantal fietsongevallen in verhouding te brengen tot de frequentie waarmee er gefietst wordt. Daarom werd in Nederland ook nagegaan of meer fietsen ook zorgt voor meer of voor minder enkelvoudige fietsongevallen ( Paul Schepers,2012). Uit dat onderzoek bleek dat wanneer in een gemeente meer mensen fietsen, het risico op een valpartij vermindert. Een verklaring hiervoor is dat fietsers in een gemeente waar veel gefietst wordt ook meer ervaring hebben op de fiets, en daardoor minder in een enkelvoudig fietsongeval en dus een valpartij betrokken raken. Een toename van het aantal fietskilometer in een gemeente brengt dus geen evenredige stijging mee van het aantal fietsongevallen . Een bijkomende verklaring voor dat feit kan zijn dat waar veel gefietst wordt de lokale overheid ook voor een betere fietsinfrastructuur gaat zorgen. Uit onderzoek in ons land (Stijn Dhondt,2013, VU Brussel en Vlaamse Stichting Verkeerskunde) blijkt dat bij de fietsers in Vlaanderen en Brussel die verzorging in het ziekenhuis nodig hebben , het bij 86% van de slachtoffers het gevolg is van een enkelvoudig fietsongeval. Uit een ander onderzoek (De Geus et al., 2012) bleek dat in België 79% van de geregistreerde fietsongevallen het gevolg was van een valpartij waarbij geen andere weggebruiker betrokken was, met vooral lichte verwondingen tot gevolg. 7. VALPREVENTIE DUS OOK BIJ NIET-‐SENIOREN? Zoals hoger gesteld zijn er aanduidingen die tonen dat voldoende, en ook specifieke lichaamsoefeningen bij senioren, een preventief effect hebben, zodat ze minder vallen. Volgens een recente literatuurstudie in ‘British Medical Journal’ zou het beoefenen van Tai-‐chi, evenwichtsoefeningen en spierversterkende oefeningen, helpen om zowel het vallen zelf bij senioren te voorkomen, als om de ernst van de gevolgen te verminderen wanneer men toch ten val komt. Ook 5 in Frankrijk ( Institut national de la santé français) bleek uit een meta-‐analyse door epidemiologen van 17 studies bij een groep van 4000 personen met een gemiddelde leeftijd van 76 jaar, dat specifieke oefeningen de ernst van mogelijke blessures na een val kunnen verminderen. Vraag is dus of eenzelfde preventieve aanpak ook nuttig is voor jongere mensen. 8. VEILIG LEREN VALLEN IN NEDERLAND De brochure ‘Vallen is ook een sport’ (www.veiligheid.nl/vallen) opent met volgende vaststelling: ’Kinderen vallen vaak, zowel thuis bij het spelen of op school. Per jaar belanden er in Nederland 75.000 kinderen van 4 tot en met 12 jaar op de Spoedeisende Hulp van een ziekenhuis door een valongeval. Ze lopen daarbij ernstige verwondingen op, zoals kneuzingen of zelfs breuken aan polsen, armen en benen’. Dit lespakket werd door ‘Consument en Veiligheid’ in samenwerking met Yos Lootens ,Leerkracht LO en Rijksgediplomeerd judoleraar-‐4de dan Judo, en 2Basics ontwikkeld voor leerkrachten Bewegingsonderwijs. Onderzoek toonde in 2010 aan dat het lespakket effectief is en de kans op verwondingen door vallen met de helft reduceert. Dat onderzoek liep in 35 basisscholen en werd uitgevoerd door het EMGO-‐instituut in opdracht van ‘Consument en Veiligheid’. De leerlingen die het programma aangeboden kregen gaven een half jaar later aan ook minder angst te hebben om te vallen. Progressief, en zoals in andere valtrainingen, zijn de oefeningen gebaseerd op ervaring uit de oosterse gevechtsporten (Martial Arts zoals o.a. Judo), en om veilig voorwaarts, zijwaarts en achterwaarts te leren vallen, gaan de oefeningen van eenvoudig naar moeilijk, vanuit laag naar hoog en van verwacht op eigen initiatief, naar onverwacht, zoals door een lichte duw in de rug door een medeleerling. Deze valoefeningen zijn zowel nuttig voor kinderen als voor volwassenen, maar voor de kleuters en wat grotere kinderen gaat het vooral over ervaringsgericht onderwijs. De technische uitleg blijft dus beperkt tot korte richtlijnen als:’ Steek nooit je arm uit in de valrichting’ of ‘Hou altijd je hoofd van de vloer weg’. Verdere informatie er over is te vinden op ’ www.veiligheid.nl ’. Sinds september 2010 werd in de Nederlandse scholen het lespakket ‘Valtraining’ gratis aangeboden aan scholen die er om vroegen. De bedoeling van de oefeningen is van de valenergie die vrij komt om te zetten zodat een val geen schade oplevert. Volgende richtlijnen zijn daarbij belangrijk: ‘Buig en ga omlaag als je valt’; ‘Zoek contact met de grond met de binnenzijde van de hand’; ‘Rollen over rug of schouder kan de val breken’;’Nooit vallen op gestrekte handen of je breekt je polsen’. De leerlingen vallen uit zit, lig en stand, ze leren voorover vallen met een rol (al dan niet over een dikke bal) en leren achterover vallen door schommelen met afslaan of doorrollen met schouderrol. 9. VEILIG LEREN VALLEN: OOK EEN TAAK VAN DE VLAAMSE SCHOLEN? In het Vlaams parlement werd op 07.12.10 door parlementslid Dirk van Mechelen aan de minister van Onderwijs Pascal Smet de vraag gesteld of in Vlaanderen net als in Nederland ‘Veilig leren vallen’ niet kan opgenomen worden in het leerplan Lichamelijke Opvoeding. Het parlementslid stelde dat ’heel wat lichamelijke schade kan worden vermeden wanneer kinderen hebben leren vallen’.Volgens ere-‐coördinerend-‐ inspecteur Basisonderwijs Gary Peeters is het antwoord op die parlementaire 6 vraag positief. Het onderwijs heeft immers een maatschappelijke opdracht die geformuleerd wordt in de ontwikkelingsdoelen voor kleuters en in de eindtermen voor de lagere school. Zo staat in de ontwikkelingsdoelen voor het kleuteronderwijs als motorische competentie voor het vak Lichamelijke Opvoeding vermeld: ’1.4: ‘De kleuters kunnen het eigen lichaamsgewicht veilig opvangen door middel van landen en vallen’.Voorbeeld: ‘Bij het afspringen van een hoogte worden de armen functioneel geplaatst en vangen de kleuters de landing op met een kniebuiging’. Ook op de derde kleuterklas kunnen dus al bewegingen aan bod komen die met valpreventie te maken hebben. Zowel motorisch als neuraal is het dan al zinvol bewegingsvaardigheden te oefenen. Neuroplasticiteit is een cruciale eigenschap van onze hersenen. Elke ervaring laat op onze hersenen een geheugenspoor na, en door die spoorvorming leren we nieuwe dingen, ook bewegingen. Het spreekwoord zegt ‘Jong geleerd is oud gedaan’ en er is evidentie dat jonge mensen een maximale plasticiteit hebben die later stabiliseert. Voor de lagere school wordt gesteld: ’6.13: ‘De leerlingen beschikken over voldoende reactiesnelheid, evenwichtsbehoud en gevoel voor coördinatie om zich veilig te kunnen verplaatsen op een voor hen vertrouwde route’. Volgens Peeters zullen de lokale scholen via hun eigen leerplan en op basis van hun eigen pedagogisch project zelf bepalen hoe zij in hun schoolcontext die doelstellingen zullen nastreven in de kleuterschool, en ze ook bereiken in de lagere school. In een bijdrage in het Tijdschrift voor Lichamelijke Opvoeding ( juni,2012) zetten de auteurs ervan, Yos Lootens samen met Jackie Cardinaels, pedagogisch begeleider VSKO, het waarom en hoe van valpreventie op school uiteen en houden een pleidooi voor valpreventie in het Bewegingsonderwijs. In de bijdrage wordt uitgelegd hoe, net zoals in het Judo, wat vrij vertaald ‘de zachte weg’ betekent, een val kan ‘gebroken’ worden bij het voorwaarts, zijwaarts en achterwaarts vallen, wat aan de hand van enkele voorbeelden wordt uitgelegd. Cardinaels gaf vroeger al voordrachten met als titel ‘Landings-‐en valtechnieken toepassen bij het fietsen’. Nadien werden de valoefeningen met medewerking van Karen Nackom, lector KHLeuven en pedagogisch begeleider Bewegingsopvoeding, uitgeprobeerd in een aantal scholen, o.a. eerst in de VIA-‐Sint Jozef school en daarna in de Via-‐IMMAC school in Tienen, die de pilootschool is in dit project. Nadien stelde Karen Nackom de valoefeningen ook voor aan een groep leerkrachten Lichamelijke Opvoeding. In het Tijdschrift voor Lichamelijke Opvoeding verscheen (september, 2012) in hetzelfde kader een bijdrage ‘Help ik val! Initiatie van val-‐en roltechnieken’ van auteur Marc Bombeeck,4de dan Judo, waarin de verschillende valtechnieken werden uitgelegd aan de hand van een fotoreeks. 10. HET ONLINE LEERPROGRAMMA : www.vallenenopstaan.be Dit online programma werd samengesteld om valtraining toegankelijk te maken voor de leerkrachten Lichamelijke Opvoeding in de 2376 basisscholen in Vlaanderen en Brussel, en tevens bereikbaar voor ouders en andere geïnteresseerden in preventie. Langs bijscholingen voor leerkrachten in Vlaanderen, georganiseerd door de pedagogische begeleiding van de verschillende netten, en de Bond voor Lichamelijke Opvoeding hopen we dat de valoefeningen ook de leerlingen zullen bereiken. Naast de kern van het programma die uit oefenreeksen bestaat die in de drie niveaugroepen 36 clips bevat met de demonstratie door leerlingen, komen er om valproblematiek 7 en valpreventie breder te kaderen, eveneens een aantal interviews in het programma voor, die telkens langs een knop kunnen geopend worden. 1. Oefenende leerkrachten Lichamelijke Opvoeding onder leiding van Karen Nackom, met commentaar door Jackie Cardinaels en een leerkracht Lichamelijke Opvoeding. 2. Michel Wuyts, VRT-‐verslaggever die als peter van het project de valproblematiek schetst en het nut van valtraining benadrukt. 3. Prof Bart Depreitere,neurochirurg in het UZ Gasthuisberg over hoofdletsels bij valpartijen en de bijhorende revalidatie. 4. Paul Schepers voor Nederland en Stijn Dhondt voor Vlaanderen over het groot aantal enkelvoudige fietsongevallen. 5. Gary Peeters, ere-‐coördinerend-‐inspecteur Basisonderwijs over een taak van de Basisschool in verband met vallen Prof. Jan Pauwels FaBeR-‐KULeuven 20/02/2014 8
© Copyright 2024 ExpyDoc