1 1. Belangrijkste maatregelen per ministerie

1. Belangrijkste maatregelen per ministerie
1.1 Maatregelen Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
Arbeidsmarkt
De hervormingen in de zorg hebben gevolgen voor de arbeidsmarkt. Samen met de minister van
Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) heeft het ministerie van VWS een actieplan opgesteld om
ontslagen in de zorg te beperken. Onderdeel hiervan is de introductie van de toelage huishoudelijke
hulp. Met een bedrag van 75 miljoen euro kunnen tien- tot dertienduizend huishoudelijke hulpen
langer hun baan behouden.
Daarnaast heeft het ministerie van VWS een Taskforce Transitie Langdurige Zorg ingesteld om
gemeenten en zorgaanbieders bij elkaar te brengen en problemen rond de inkoop van zorg op te
lossen. Om mensen van werk naar werk te begeleiden en om te scholen hebben werkgevers en
werknemers in de langdurige zorg samen met het Rijk het Sectorplan Zorg opgesteld. Het plan kost
200 miljoen euro, waarvan de helft door het Rijk wordt betaald en de andere helft door de sector zelf.
Via het landelijke onderzoeksprogramma Arbeidsmarkt Zorg en Welzijn houdt het ministerie de
arbeidsmarkteffecten nauwlettend in de gaten. De veranderingen in de zorg, waarbij mensen
zelfredzamer zullen worden en zorg dichterbij huis wordt georganiseerd, vragen van zorgverleners om
anders te gaan werken en nieuwe vaardigheden op te doen. Er zullen nieuwe beroepen ontstaan.
Sommige beroepen verdwijnen. In 2015 verschijnt een rapport van de Adviescommissie Innovatie
Zorgberoepen en Opleidingen dat de basis moet leggen voor een nieuwe, toekomstgerichte
beroepen- en opleidingsstructuur.
De Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet BIG) is in 2013 geëvalueerd. In 2015
wordt deze wet waar nodig aangepast. In het arbeidsmarktbeleid wil het ministerie ook aandacht
besteden aan specifieke groepen patiënten. Het aspect werk moet een grotere rol gaan spelen in de
zorg. Bijvoorbeeld om mensen met een chronische ziekte aan het werk te houden. Of bij de reintegratie van mensen die een burnout hebben (gehad). Komend jaar neemt het ministerie daartoe
initiatieven.
De transformatie van de zorg kan niet zonder toepassing van vernieuwingen. Technologie speelt
daarin een grote rol. Een verkenning van de mogelijkheden heeft het ministerie onlangs beschreven in
de publicatie «De maatschappij verandert. Verandert de zorg mee?» E-health en slimme
thuistechnologie (domotica) stellen mensen in staat zorg in te passen in hun dagelijks leven. Dat levert
meer comfort op en sluit aan bij de wens van mensen om de regie te nemen over hun eigen leven en
om bijvoorbeeld te werken met een chronische ziekte. Ook nemen e-health en domotica werk uit
handen van zorgverleners, zodat meer tijd overblijft voor de menselijke kant van zorg.
1
Huishoudelijke hulptoelage
Het kabinet stelt in zowel 2015 als 2016 €75 miljoen per jaar extra beschikbaar voor een
huishoudelijke hulp toelage. Gemeenten krijgen hiermee de mogelijkheid om arbeidsplaatsen en
huishoudelijke hulp te behouden. Deze middelen komen beschikbaar via een kasschuif van de
middelen voor arbeidsmarkt intensivering die het kabinet beschikbaar heeft gesteld vanaf 2017. De
middelen worden verstrekt via een decentralisatie uitkering. Hiermee kunnen tien- tot dertienduizend
huishoudelijke hulpen hun baan behouden. Deze regeling is onderdeel van het actieplan in
samenwerking met het Ministerie van SZW om de ontslagen in de zorg te beperken.
Innovatie en kosteneffectieve zorg worden belangrijker
Over de impact van de ontwikkelingen op de zorg en de zorguitgaven vindt voortdurend discussie
plaats. Het kabinet is van mening dat om kansen te creëren meer moet worden gedacht vanuit de
mensen die gebruik maken van de zorg: de duurzaam inzetbare werknemers, de zelfredzame mensen
die meer eigen regie willen en de minder zelfredzame mensen die vooral geholpen willen worden. Een
ambitieuze agenda voor innovatie en vernieuwing in de zorg is nodig om de toegevoegde waarde van
de zorg de vergroten. Dit betekent volgens het kabinet niet altijd meer, maar vooral beter. Nieuwe,
slimme technologieën en innovatie maken het mogelijk om meer zorg te bieden met dezelfde
mankracht tegen lagere kosten en meer toegespitst op de wensen en mogelijkheden van de
zorgvrager. Het kabinet wil ook onnodige belemmeringen wegnemen, onder meer door in de
bekostiging van de zorg meer ruimte te geven voor innovatie en deze te richten op het belonen van
resultaten in plaats van het belonen van contactmomenten. De door het kabinet ingezette omslag is
bedoeld om een basis te leggen waarmee in de toekomst kan worden ingespeeld op trends en
ontwikkelingen in de zorg.
Nieuwe zorgberoepen
De veranderingen in de zorg, waarbij mensen zelfredzamer zullen worden en zorg dichterbij huis
wordt georganiseerd, vragen van zorgverleners om anders te gaan werken en nieuwe vaardigheden
op te doen. Er zullen nieuwe beroepen ontstaan. Sommige beroepen verdwijnen. In 2015 verschijnt
een rapport van de Adviescommissie Innovatie Zorgberoepen en Opleidingen dat de basis moet
leggen voor een nieuwe, toekomstgerichte beroepen- en opleidingsstructuur.
Mantelzorg en vrijwilligers
De rol van mantelzorgers en vrijwilligers bij de ondersteuning van mensen in hun eigen omgeving
wordt groter. De ondersteuning van mantelzorgers wordt in 2015 daarom verder versterkt. Per 2015
zijn gemeenten verantwoordelijk voor de ondersteuning en waardering van mantelzorgers. In de
Begrotingsafspraken 2014 is hiervoor aanvullend structureel € 11 miljoen extra beschikbaar gesteld.
Het bedrag dat structureel beschikbaar wordt gesteld voor de ondersteuning en waardering van de
mantelzorgers wordt hierdoor € 100 miljoen. In 2015 zal een deel van dit bedrag nog worden
2
aangewend voor betalingen van mantelzorgcomplimenten over voorgaande jaren. Tweede Centraal
uitgangspunt voor de besteding van de middelen is dat relevante partijen, zoals zorg- en
welzijnsinstellingen en gemeenten een goede samenwerking met en een adequate ondersteuning van
de informele zorgverleners tot stand brengen. Hierdoor kan de individuele mantelzorger beter worden
ondersteund, zowel in extra- als intramurale setting. Naar de aard en omvang van de informele zorg
wordt door het SCP in 2015 onderzoek gedaan.
Opleidingen beroepenstructuur en arbeidsmarkt
De zorgvraag verandert de komende jaren als gevolg van demografische en technologische
ontwikkelingen en politieke keuzes. Zowel in de langdurige zorg en ondersteuning als in de curatieve
zorg is een omvangrijke transitie in gang gezet. Er moet in 2015 intensief aan de implementatie
gewerkt worden. De veranderingen stellen andere eisen aan werken in de zorg. Dit betreft zowel
kennis als vaardigheden. Om het zorgaanbod daarbij te waarborgen, zal de capaciteit van het
zorgaanbod zowel kwalitatief als kwantitatief op niveau moeten liggen en aansluiten bij de behoeften
van de burger. De primaire verantwoordelijkheid voor het arbeidsmarktbeleid in de zorgsector ligt bij
de zorginstellingen en sociale partners. De overheid heeft hierin een ondersteunende rol. Vanuit het
Zorginstituut Nederland wordt door de commissie «Innovatie zorgberoepen en opleidingen» gewerkt
aan een inventarisatie voor de toekomst. Welke professionals hebben we straks nodig en voldoen
onze opleidingen daaraan? Deze inventarisatie wordt in 2015 opgeleverd.
Opleidingen, Beroepenstructuur en Arbeidsmarkt – Subsidies
Kwaliteitsimpuls categorale en algemene ziekenhuizen
Om algemene en categorale ziekenhuizen te stimuleren zo veel mogelijk de huidige medewerkers de
mogelijkheid te bieden om op een hoger professioneel niveau te functioneren, kunnen zij vanaf 2014
hiervoor subsidie aanvragen. In 2015 is daar € 134,5 miljoen voor beschikbaar, oplopend tot € 151
miljoen in 2018.
Stageplaatsen zorg/Stagefonds
Om de instroom van voldoende gekwalificeerd personeel te waarborgen is de zorg voor opleidingen
van belang. Het Stagefonds is één van de instrumenten die VWS inzet om de kwaliteit en
toegankelijkheid van zorgopleidingen te verbeteren. In 2015 en verder wordt het Stagefonds
voortgezet met een budget van € 110,4 miljoen.
Regionaal arbeidsmarktbeleid
Het arbeidsmarktbeleid in de zorg dient op het lokale en regionale niveau gestalte te krijgen. Het is
van belang dat zorginstellingen hierin gezamenlijk optrekken om daarmee de arbeidsmarktpositie van
de zorg in de regio te versterken. Via Regioplus, de koepel van regionale werkverbanden in zorg en
welzijn, wordt in 2015 een subsidie van € 7,5 miljoen beschikbaar gesteld. Met deze subsidie wordt in
elke regio gewerkt aan een vijftal programmalijnen, te weten strategisch arbeidsmarktbeleid, werven
met beleid, duurzame inzetbaarheid, kwalificeren voor zorg en welzijn en @nders werken.
Veilig werken in de zorg
3
Om instellingen te stimuleren beter beleid te voeren tegen de verschillende vormen van agressie
worden tot en met 2015 via een subsidie middelen beschikbaar gesteld aan het Centrum voor
Arbeidsverhoudingen Overheidspersoneel, Ambulancezorg Nederland en de Stichting Sociaal Fonds
voor de Huisartsenzorg (in 2015 € 3,2 miljoen).
Maatregelen dragen bij aan het beperken van de uitgavenstijging én het verhogen van de
kwaliteit van de zorg.
Het beleid op het terrein van geneesmiddelen, de akkoorden in de zorg en de verbeteringen in het
zorgstelsel dragen fors bij aan het beperken van de uitgavenstijging in de zorg. Door maatregelen te
nemen in overleg met betrokken partijen worden niet alleen de kosten beheerst, maar kan deze
kabinetsperiode ook voluit worden ingezet op kwaliteit en het toekomstbestendiger maken van de
zorg. De langdurige zorg en ondersteuning wordt hervormd om deze meer cliëntgericht te maken.
Zorg en ondersteuning worden dichter bij mensen georganiseerd, zodat meer rekening wordt
gehouden met wat mensen willen en kunnen. Deze overgang is ingrijpend, maar door de
werkafspraken met alle betrokken partijen is er volgens het Kabinet vertrouwen dat dit kan. Om het
curatieve zorgstelsel (Zorgverzekeringswet) verder te verbeteren en de groei van de collectieve
zorguitgaven te beperken, zijn afspraken gemaakt met zorgverzekeraars en zorgaanbieders over
kwaliteitsverbetering en uitgavenbeheersing. Deze akkoorden hebben volgens het Kabinet rust en
vertrouwen in de sector gebracht.
4
1.2 Maatregelen Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Wet werk en zekerheid
In 2014 is de Wet werk en zekerheid (Wwz) aangenomen. De wet bevat een aantal belangrijke en
noodzakelijke hervormingen. De wijziging van het flexrecht herstelt de balans tussen de bescherming
van flexibele en vaste contracten van werknemers en pakt tegelijkertijd oneigenlijke flexconstructies
aan. Ook bevordert de wet de doorstroom van flexibele naar vaste contracten. De aanpassingen van
het ontslagrecht maken het stelsel eerlijker, sneller en eenvoudiger. De introductie van de
transitievergoeding maakt ontslag bovendien minder kostbaar voor werkgevers en richt de aandacht
meer op het vinden van een nieuwe baan. De Wwz draagt bij aan het structureel op orde brengen van
de overheidsfinanciën door de WW activerender te maken. In 2015 wordt een belangrijk deel van de
maatregelen uit de Wwz van kracht. Op dit moment wordt de benodigde lagere regelgeving nader
uitgewerkt. Nu de wet is aangenomen, is voorlichting aan de doelgroepen over de gevolgen van de
wet van groot belang. Hiervoor werkt het Ministerie van SZW samen met sociale partners. De inzet
van het kabinet en de sociale partners is om werkloosheid zo veel mogelijk te voorkomen en – als dat
niet lukt – werklozen zo snel mogelijk weer aan de slag te laten gaan. De Wwz ondersteunt dit en
sociale partners zullen zich hier ook meer voor gaan inspannen via aandacht voor duurzame
inzetbaarheid en (intersectorale) van-werk-naar-werk trajecten.
Brug-WW
Miljoenennota: Om werkloosheid te bestrijden en te voorkomen ondersteunt het kabinet mensen bij
het vinden van een passende baan. De derde tranche van de sectorplannen gaat zich specifiek
richten op het bevorderen van van-werk-naar-werk en van-werkloosheid-naar-werk. Om van-werknaar-werk te bevorderen introduceert het kabinet in 2015 binnen de sectorplannen de brug-WW. Dit
vergemakkelijkt baanwisselingen waarbij sprake is van substantiële omscholing in de richting van
groeiberoepen en -sectoren. Deze extra ondersteuning vanuit de WW drukt de kosten voor de
werkgever.
Begroting SZW: De brug-WW is een tijdelijke maatregel die in een sectorplan in het kader van de
derde tranche van de sectorplannen toegepast kan worden om bemiddeling en scholing te
bevorderen. De brug-WW is erop gericht om mensen echt van-werk-naar-werk te begeleiden. Mensen
gaan direct aan de slag bij een nieuwe werkgever en hebben daarmee meer werkzekerheid doordat
wordt voorkomen dat mensen eerst in de WW belanden voordat overgegaan wordt tot scholing en het
zoeken naar een nieuwe werkgever. Bij een transitie van een krimpend beroep naar een groeiend
beroep met noodzakelijke scholing, wordt gedurende de scholing een WW-uitkering verstrekt voor de
uren van de scholing. Voor de uren dat men werkt, ontvangt men salaris. De brug-WW drukt daarmee
de transitiekosten voor de nieuwe werkgever.
5
De middelen van co-financiering van sectorplannen worden in 2015 specifiek ingezet ter bevordering
van van-werk-naar-werk en van-werkloosheid-naar-werk. Aanvragen voor co-financiering van
sectorplannen kunnen in de derde tranche worden ingediend voor initiatieven gericht op het aan het
werk helpen van mensen die met werkloosheid worden bedreigd dan wel mensen die werkloos zijn
geworden. Dit vindt plaats door bijvoorbeeld omscholings- of bijscholingstrajecten. Aanvullend op de
derde tranche wordt ondersteuning vanuit de WW mogelijk gemaakt (brug-WW), om baanwisseling te
bevorderen naar een ander beroep waarbij sprake is van substantiële omscholing.
Voor het betalen van subsidie (cofinanciering) van de sectorplannen is in 2015 € 214 miljoen
beschikbaar. In 2015 wordt de derde tranche open gesteld, die zich specifiek richt op het begeleiden
van mensen van-werk-naar-werk (brug-WW) en van-werkloosheid-naar-werk. Verder is in 2014 de
Regeling ter stimulering van activiteiten die een duurzame bijdrage leveren aan het tegengaan van
armoede- en schuldenproblematiek van kracht geworden; hiervoor is in 2015 € 4 miljoen beschikbaar.
Kinderopvang
Miljoenennota: Voor meer werk is het wegnemen van belemmeringen van belang. Voor de kwaliteit
van de samenleving is het volgens het kabinet van groot belang dat mensen de kans krijgen maximaal
mee te doen. Mensen moeten hun werk kunnen combineren met de zorg voor kinderen en in
toenemende mate ook de zorg voor anderen in de omgeving. Het is aan werknemers, sociale partners
en maatschappelijke organisaties om dit mogelijk te maken. Het is – zeker als het op uren en het
combineren van werk en zorgtaken aankomt – een keuze die door individuen en huishoudens zelf
wordt gemaakt. Deze keuze is niet los te zien van instituties. Keuzes worden gemaakt gegeven de
kosten van kinderopvang, de lastendruk op arbeid en andere factoren, zoals de «regeldruk» van het
combineren van zorgtaken met arbeid. Wanneer bijvoorbeeld de opbrengst van meer uren werk stijgt
of de kosten van kinderopvang afnemen kan dit resulteren in andere voorkeuren. Instituties zoals het
wettelijk stelsel van verlofregelingen, toegankelijke kinderopvang, en school- en openingstijden dienen
daarom zo weinig mogelijk arbeidsmarktbelemmeringen op te leggen. Kleine deeltijdbanen en niet
werken zijn volgens het kabinet verspilling van talent.
Begroting SZW: Het kabinet verlengt de werkloosheidstermijn in de kinderopvangtoeslag van drie naar
zes maanden. Dit betekent dat ouders in de eerste zes maanden van werkloosheid nog recht hebben
op kinderopvangtoeslag. Dit geeft hen de ruimte om zich in deze periode volledig te richten op het
vinden van een nieuwe baan, en draagt tegelijkertijd bij aan de stabiliteit en werkgelegenheid in de
sector. De maatregel geldt in 2015 en 2016.
6
Participatiewet
Met de invoering van de Participatiewet, per 1 januari 2015, worden bestaande regelingen (WWB,
Wsw en een deel van de Wajong) ondergebracht in één regeling. In combinatie met de afspraak uit
het sociaal akkoord om vanaf 2014 tot 2026 125.000 extra banen te scheppen voor mensen met een
arbeidsbeperking, worden zo voor deze mensen meer kansen geschapen om te participeren op de
arbeidsmarkt. Om deze afspraak te realiseren, ontwikkelt het kabinet samen met VNO-NCW en
AWVN businesscases die laten zien hoe het economisch rendabel is om mensen uit deze doelgroep
aan de slag te helpen. Het kabinet stimuleert verder dat bedrijven vacatures aanpassen aan het
vermogen van mensen. Als de vrijwillige banenafspraak tussen werkgevers en werknemers niet wordt
gehaald, is afgesproken dat na overleg met sociale partners en gemeenten een wettelijk quotum kan
worden ingevoerd. De banenafspraak en het wettelijk quotum zijn uitgewerkt in het Wetsvoorstel
banenafspraak en quotum arbeidsbeperkten, dat op 2 juli 2014 bij de Tweede Kamer is ingediend. De
Participatiewet staat niet op zichzelf. In het sociaal domein vinden de komende jaren drie grote
decentralisaties plaats op de terreinen van werk, jeugd en maatschappelijke ondersteuning. Om de
samenhang tussen deze decentralisaties te benadrukken, werken de betrokken departementen (BZK,
VWS, SZW en VenJ) al sinds de start van deze kabinetsperiode nauw samen. Onder coördinatie van
de Minister van BZK zijn afspraken gemaakt over onder meer gezamenlijke monitoring, ontschotting
van middelen en informatievoorziening. Ook in de communicatie naar gemeenten wordt eendrachtig
opgetreden, onder meer door het organiseren van gezamenlijke bijeenkomsten waarop alle betrokken
departementen de gemeenten voorlichten. De inspanningen zijn erop gericht om gemeenten in staat
te stellen maatwerk te leveren voor burgers die dat nodig hebben. Het uitgangspunt bij hulp is dan ook
één gezin, één plan, één regisseur. Gemeenten werken aan een nieuwe aanpak om op integrale wijze
problemen te signaleren en aan te pakken, bijvoorbeeld door middel van sociale wijkteams.
De 35 arbeidsmarktregio’s hebben een belangrijke rol om mensen met een arbeidsbeperking aan het
werk te helpen. In elke arbeidsmarktregio wordt een regionaal Werkbedrijf ingericht. Deze regionale
Werkbedrijven zijn wettelijk verankerd in de Participatiewet. Gemeenten hebben de lead bij de
regionale Werkbedrijven. Werkgevers- en werknemersorganisaties nemen deel aan het bestuur. De
Werkbedrijven spelen een belangrijke rol bij de werkgeversdienstverlening en het plaatsen van
mensen op de extra banen uit de banenafspraak die de sociale partners met het kabinet hebben
gemaakt. Bovendien betrekken gemeenten de regionale Werkbedrijven bij het organiseren van
beschut werk. De Werkbedrijven «ontzorgen» werkgevers die mensen met een arbeidsbeperking in
dienst nemen. In de Werkkamer, het overleg tussen de VNG en de Stichting van de Arbeid, werken
gemeenten en sociale partners dit verder uit. Ook UWV en SZW nemen deel aan dit overleg.
7
Met de Participatiewet wordt het principe van één regeling ingevoerd voor iedereen die in staat is om
te werken, ook de mensen met een arbeidsbeperking die daarvoor aangewezen zijn op
ondersteuning. De doelstelling hierbij is om zoveel mogelijk mensen met arbeidsvermogen naar werk
toe te leiden, bij voorkeur naar regulier werk. In dit kader wordt per 1 januari 2015 de Participatiewet
ingevoerd. Dit heeft tot gevolg dat mensen met arbeidsvermogen die voorheen de Wajong zouden
instromen, dan terecht kunnen bij gemeenten. De Wsw is afgesloten voor nieuwe instroom. Voor
mensen die (nog) niet in een reguliere baan kunnen werken, krijgen gemeenten met de Participatiewet het nieuwe instrument «participatievoorziening beschut werk» ter beschikking. Gemeenten krijgen
tevens het instrument loonkostensubsidie ter beschikking, dat zo nodig voor een langere periode kan
worden ingezet en is gericht op mensen met een arbeidsbeperking die niet het wettelijk minimumloon
(WML) kunnen verdienen. Tot slot stellen sociale partners zich met de afspraken in het sociaal
akkoord garant voor extra banen voor mensen met een arbeidsbeperking.
De invoering van de Participatiewet heeft tot gevolg dat instroom in de Wajong vanaf 2015 alleen nog
mogelijk is voor mensen die duurzaam geen arbeidsmogelijkheden hebben. Mensen met een
arbeidsbeperking en arbeidsvermogen kunnen bij de gemeenten terecht voor arbeidsondersteuning
en eventueel voor een uitkering in het kader van de Participatiewet of voor een studietoelage.
Daarnaast worden in de komende jaren de huidige Wajongers ingedeeld op het wel of niet hebben
van arbeidsvermogen. De uitkering van de Wajongers met arbeidsvermogen wordt verlaagd vanaf
2018. Door de regering is tevens besloten de activering van de oude Wajongers te intensiveren.
Hiervoor krijgt het UWV in de periode 2015 tot en met 2019 een bedrag van cumulatief € 95 miljoen.
Aanpak Jeugdwerkloosheid
Ook de werkloosheid onder jongeren is nog altijd hoog. Het is voor iedereen, maar vooral voor
jongeren, een hard gelag om je baan te verliezen of om met je diploma op zak geen baan te kunnen
vinden. Het blijft dan ook van belang dat er voldoende vacatures, stageplaatsen en leerwerkbanen
voor jongeren beschikbaar komen. Daarom gaat het kabinet in 2015 door met de Aanpak
Jeugdwerkloosheid. Dat doet het kabinet samen met gemeenten, sociale partners,
onderwijsinstellingen en jongeren zelf. De ambassadeur Aanpak Jeugdwerkloosheid verricht nuttig
werk door te bevorderen dat de regionale en sectorale aanpak van de jeugdwerkloosheid elkaar
versterken. Vanaf april 2015, wanneer de opdracht van de ambassadeur afloopt, zijn partijen in de
regio en de sectoren zelf aan zet om deze verbinding tot stand te brengen. Arbeidsmarktregio’s blijven
voortvarend aan de slag met hun plannen om op regionaal niveau de jeugdwerkloosheid aan te
pakken en sectoren geven uitvoering aan de sectorplannen waarin zij volop inzetten op
leerwerkbanen en instroom van jonge medewerkers. Met de premie-kortingsregeling voor werkgevers
krijgen jongeren met een uitkering meer kans op een baan. Daarnaast kunnen werkgevers in 2014 en
2015 specifiek vacatures aanbieden voor jongeren van 18–27 jaar.
8
Op langere termijn blijft het kabinet zich inzetten voor het verder verbeteren van de aansluiting tussen
onderwijs en arbeidsmarkt en het verder terugdringen van het aantal voortijdige schoolverlaters tot
maximaal 25.000 in 2016.
Ouderen
De afgelopen decennia is volgens het Kabinet veel vooruitgang geboekt met het versterken van de
arbeidsmarktpositie van ouderen. Voor het zevende achtereenvolgende jaar is de gemiddelde leeftijd
waarop mensen stoppen met werken gestegen, van 61 jaar in de periode van 2000 tot 2007 naar 63,9
jaar in 2013. De situatie is echter een stuk minder rooskleurig wanneer ouderen werkloos worden. Zij
komen dan steeds moeilijker aan de slag. Langdurige werkloosheid komt onder ouderen relatief vaak
voor en door de economische crisis is het risico op langdurige werkloosheid voor hen toegenomen.
Het kabinet heeft hiervoor bijzondere aandacht en neemt concrete maatregelen om de
arbeidsmarktpositie van deze mensen te versterken (zie ook beleidsartikel 5). Dit gebeurt onder meer
via de mobiliteitsbonus, de no-risk polis voor WW-ers en proefplaatsingen bij werkgevers. Zo worden
werkgevers gestimuleerd om oudere uitkeringsgerechtigden in dienst te nemen. In 2013 heeft het
kabinet meerjarig in totaal € 67 miljoen extra beschikbaar gesteld om WW-gerechtigden van 55 jaar en
ouder via het UWV te ondersteunen bij het vinden van een baan. De uitbreiding van de doelgroep per
2014 naar 50-plussers wordt in de komende jaren voortgezet. Hiervoor trekt het kabinet tot en met
2017 € 34 miljoen extra uit.
Aansluiting vraag en aanbod op de arbeidsmarkt
De komende jaren zal naar verwachting de werkgelegenheidsgroei zich vooral concentreren in een
aantal specifieke sectoren en beroepen. Ook zijn er in deze tijd van hoge werkloosheid nog steeds
bedrijven die aangeven te kampen met een gebrek aan voldoende en goed gekwalificeerd personeel.
Het is noodzaak om de kansen die zich op de arbeidsmarkt voordoen beter te benutten.
Baanwisselingen vinden nu vooral binnen de eigen sector of tussen soortgelijke beroepen plaats. Ook
in internationaal opzicht is de Nederlandse intersectorale mobiliteit laag. In de Verenigde Staten
vinden twee keer zoveel baanwisselingen tussen sectoren plaats als in Nederland. In het Verenigd
Koninkrijk zelfs drie keer. Het kabinet wil dat de dynamiek op de arbeidsmarkt toeneemt en gaat
daarom bewegingen van-werk-naar-werk en van-werkloosheid-naar-werk op de arbeidsmarkt
stimuleren. Dit helpt werkgevers bij het vervullen van moeilijk vervulbare vacatures en voorkomt
werkloosheid of beperkt de duur daarvan. Het kabinet neemt daarom de volgende additionele
maatregelen om herstel van de werkgelegenheid op korte termijn te ondersteunen.
9
Gezond en veilig aan het werk
Het stelsel van de bedrijfsgezondheidszorg in Nederland is onderwerp van discussie. Ook liggen er in
de reguliere zorg kansen als het gaat om het onderkennen van de invloed van werkgerelateerde
aandoeningen en het behandelen daarvan. Naar verwachting zal de SER eind september een advies
over de bedrijfsgezondheidszorg uitbrengen. De onafhankelijkheid van de bedrijfsarts, vrije
toegankelijkheid voor werknemers en de relatie met de reguliere gezondheidszorg zijn
aandachtspunten. In het najaar van 2014 zal het kabinet aan de hand van dit advies maatregelen
aankondigen. In 2015 start de implementatie van deze maatregelen.
Duurzame inzetbaarheid
Het thema duurzame inzetbaarheid is de afgelopen jaren steeds meer ingeburgerd op de werkvloer.
De verhoging van de AOW-leeftijd en de vergrijzing van de beroepsbevolking vergroten het belang
van werkgevers en werknemers bij duurzame arbeidsdeelname: het voorkomen van uitval en het
bevorderen van productiviteit. Naast het agenderen en stimuleren van werkgevers en werknemers om
hiermee aan de slag te gaan, richt het programma Duurzame Inzetbaarheid zich de komende jaren
met name op het sneller en beter toepassen van maatregelen op de werkvloer (zie ook beleidsartikel
1). Hierbij is extra aandacht voor het midden- en kleinbedrijf, waar dikwijls minder middelen
beschikbaar zijn. Ook het thema psychosociale arbeidsbelasting (werkstress) is een belangrijk
onderdeel van duurzame inzetbaarheid. Een derde van al het werkgerelateerde ziekteverzuim wordt
veroorzaakt door werkstress. Hier wordt 1,5 miljoen extra voor beschikbaar gesteld.
Ondernemerschap of werknemerschap?
De opkomst van andere arbeidsvormen is een ander voorbeeld van een ontwikkeling waarop de
overheid moet anticiperen. Hierbij gaat het bijvoorbeeld om zelfstandigen zonder personeel (zzp’ers).
Momenteel zijn er ongeveer 800.000 zzp’ers in Nederland, wat betekent dat 1 op de 10 werkenden
zzp’er is. Eind jaren ’90 was dit nog 1 op de 17. In 2013 kwamen er 42.000 zzp’ers bij en naar
verwachting zet deze trend in 2014 door. Bij ongewijzigd beleid zullen er naar verwachting binnen
afzienbare tijd meer dan 1 miljoen zzp’ers zijn. Dit vraagt om reflectie vanuit de overheid. Deze
toename van zzp’ers heeft invloed op de gehele samenleving. Naast de positieve kant van het zzpschap – ondernemerschap, participatie en flexbiliteit – zijn er negatieve aspecten zoals
schijnzelfstandigheid waarbij mensen formeel als zelfstandige werken maar in feite gewoon in
loondienst zijn. Daarnaast is er nog veel onbekend over de oorzaken en effecten van de groei van het
aantal zzp’ers. Zo is het de vraag welke gevolgen die heeft voor de arbeidsmarkt, de huidige inrichting
van het sociale zekerheidsstelsel en de houdbaarheid van de overheidsfinanciën. Is het
instrumentarium, gelet op onder meer de problematiek van schijnzelfstandigheid, thans goed
ingericht? Om deze vragen te onderzoeken heeft het kabinet het Interdepartementaal
Beleidsonderzoek zzp (IBO zzp) ingesteld. Het IBO streeft ernaar een analyse, een inventarisatie en
beleidsopties op te stellen voor een publieke discussie over de inkomens- en vermogensposities van
zzp’ers, hun positie op de arbeidsmarkt, de voor- en nadelen van hun fiscale behandeling, de
10
verhouding tot andere groepen werkenden en de aansluiting op het stelsel van sociale voorzieningen
en verzekeringen. Het eindrapport wordt uiterlijk 1 december 2014 afgerond.
1.3 Maatregelen Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
In het Bestuursakkoord MBO is afgesproken dat naast de generieke maatregelen uit het actieplan
Focus op Vakmanschap, er kwaliteitsafspraken met de mbo-instellingen gemaakt worden die gericht
zijn op een integrale verbetering van de kwaliteit van het onderwijs. Daarbij wordt in kwaliteitsplannen
per instelling onder meer aandacht besteed aan de professionalisering van het personeel. Naast deze
kwalitatieve plannen worden resultaatsafhankelijke afspraken per instelling gemaakt over vsv (lopend
arrangement), studiesucces (vanaf 2016) en de kwaliteit van de BPV (vanaf 2017). Met de
kwaliteitsafspraken wil het kabinet ook investeren in het uitdagen van talentvolle studenten in het mbo,
zoals aangekondigd in de Kamerbrief over toekomstgericht middelbaar beroepsonderwijs. In de
Begrotingsafspraken 2014 is vanaf 2015 jaarlijks € 25 miljoen gereserveerd voor een
excellentieprogramma in het mbo. Een onderdeel van het excellentieprogramma zal het ontwikkelen
van een eigentijdse vorm van de meester-gezel-formule zijn. Om jongeren in staat te stellen een
betere vakman of -vrouw te worden, wordt ook aandacht gegeven aan de ontwikkeling van
doorlopende leerlijnen. Dit schooljaar (2014–2015) zijn de eerste experimenten met de
vakmanschapsroute en de technologieroute gestart.
1.4 Maatregelen Ministerie van Economische Zaken
Verwacht herstel arbeidsmarkt: In 2014 zal de werkloosheid naar verwachting op 7 procent uitkomen.
Verschillende indicatoren voor de arbeidsmarkt stemmen echter positief. Zo neemt het aantal
uitzenduren al bijna een jaar toe en loopt het aantal vacatures al vier kwartalen op rij op. Dit duidt op
een voorzichtig herstel van de arbeidsmarkt.
Aansluiting onderwijs op arbeidsmarkt: Speciaal in de technieksector. “De overheid stimuleert
scholieren, studenten en werknemers in alle geledingen van het onderwijs om te excelleren. Een
daarmee samenhangende uitdaging is het versterken van de aansluiting van het onderwijs op de
arbeidsmarkt voor de technieksector.”
Toekomstfonds: Om direct een impuls te geven aan innovatie stelt het kabinet een Toekomstfonds in.
Er komt € 200 mln. beschikbaar voor revolverende financiering van innovatieve MKB-bedrijven. De
rendementen van het fonds komen beschikbaar voor uitgaven aan fundamenteel en toegepast
onderzoek.
11
1.5 Maatregelen Ministerie van Binnenlandse Zaken
Openbaar bestuur - Nieuwe taken naar gemeenten, decentralisaties sociaal domein
Vanaf 1 januari 2015 zijn de gemeenten verantwoordelijk voor de jeugdhulp, de langdurige zorg en de
begeleiding naar werk. Bij de overdracht van taken naar gemeenten is het van belang dat gemeenten
de nieuwe taken goed (kunnen) uitvoeren. De randvoorwaarden voor gemeenten moeten goed zijn.
Gemeenten moeten daarom bestuurlijk, financieel en organisatorisch in staat zijn om de drie wetten in
het sociaal domein goed uit te kunnen voeren. BZK en de andere betrokken ministeries ondersteunen
samen met de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) de gemeenten bij de uitvoering van de
gedecentraliseerde taken. Voorop staat dat mensen die het nodig hebben, kunnen blijven rekenen op
zorg en ondersteuning door de overheid.–Gemeenten die dat nodig hebben kunnen op hun beurt
rekenen op de ondersteuning van het Rijk. Gemeenten die achterblijven, krijgen extra bestuurlijke
ondersteuning. De in 2014 ingestelde onafhankelijke transitiecommissie sociaal domein heeft als
opdracht te signaleren of gemeenten de noodzakelijke bestuurlijke, organisatorische en financiële
maatregelen hebben getroffen om in staat te zijn de decentralisaties in samenhang uit te voeren.–
Voor de bekostiging van de gedecentraliseerde taken worden de middelen voor de uitvoering daarvan
overgeheveld naar het Gemeentefonds en «ontschot» aan de gemeenten ter beschikking gesteld. Om
te kunnen zien of het nieuwe stelsel in het sociaal domein goed functioneert, hebben het Rijk en de
gemeenten een gezamenlijke informatievoorziening voor het sociaal domein ontwikkeld. Gemeenten
en het Rijk gebruiken daarbij dezelfde informatie.
Geweld tegen werknemers met een publieke taak
Veilige Publieke Taak. Werknemers met een publieke taak – zoals ambulancemedewerkers,
brandweermensen, onderwijzers, medewerkers van de sociale dienst of het UWV, stadswachten en
conducteurs – en politieke ambtsdragers moeten hun taak veilig en integer kunnen uitoefenen.
Verbaal en fysiek geweld is onacceptabel. In 2015 zijn de speerpunten van het programma Veilige
Publieke Taak:–De lokaal-bestuurlijke aanpak en het ondersteunen van werkgevers en werknemers.
De zogenaamde VPT-regio’s worden voortgezet, het Expertisecentrum Veilige Publieke Taak
functioneert goed en zelfstandig. Burgemeesters, wethouders en raadsleden krijgen opleiding en
training.–Agressie en geweld worden (preventief) bestreden. Er wordt onderzoek gedaan naar
frequent slachtofferschap en de rol van omstanders.–Daders worden aangepakt. Werkgevers maken
daartoe afspraken met de plaatselijke politie en het Openbaar Ministerie voor een spoedige
(strafrechtelijke) afhandeling van VPT-zaken.
Voor dit programma 200 miljoen in 2015, in 2016 80 miljoen.
12
2. Overzicht reacties relevante partijen
Branches:
ActiZ: De begroting van VWS laat voor de zorg geen verrassingen zien. De belangrijkste wijzigingen
waren immers al afgesproken al bij het sluiten van het begrotingsakkoord in het voorjaar. De praktijk
laat echter zien dat de vermindering van de bezuinigingen met € 360 miljoen in 2015, geen garantie is
voor de beoogde ‘zachte landing’. De optimistische toon die het kabinet in de begroting aanslaat over
de uitwerking van de hervormingen en bezuinigingen in de zorg is wat ActiZ betreft dan ook veel te
voorbarig.
GGZ Nederland: Zorg voor GGZ patiënten in gevaar door overhaaste decentralisatie. De
gepresenteerde miljoenennota voor 2015 verhult dat de overheid nog steeds geen duidelijkheid geeft
over de hoeveelheid beschikbare geestelijke gezondheidszorg in 2015. Het enorme tempo van de
transitie en decentralisatie van de jeugd- en langdurige zorg en de blijvende onduidelijkheid over de
uitvoering en de inkoop bedreigen de continuïteit en kwaliteit van zorg.
NVZ: De Nederlandse zorg behoort tot de beste van Europa. De kwaliteit van onze zorg neemt hand
over hand toe. Dat concludeert het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) in haar
berichtgeving naar aanleiding van Prinsjesdag 2014. Ook zijn er grote stappen gezet om de
patiëntveiligheid te verbeteren, zo is de vermijdbare sterfte in ziekenhuizen de laatste jaren met 50%
gedaald.
VGN: In de Prinsjesdagstukken voor 2015 staan voor de gehandicaptensector geen nieuwe plannen.
Wel wordt 2015 een heel belangrijk jaar want hoe gaan de plannen er straks daadwerkelijk uitzien?
De VGN voorziet grote risico’s in dit ‘jaar van de waarheid’ door de hoge kortingen, onduidelijkheid
over inkoop en de gevolgen hiervan voor het aantal banen in de gehandicaptensector. De recente
afspraak van minister Plasterk met de VNG over het afschaffen van een apart sociaal deelfonds
vergroot onze zorgen.
MOGroep: De MOgroep wijst op de groeiende groep mensen die niet aan haar lot mag worden
overgelaten omdat ze zo nodig ‘eigen kracht en participatie’ moet laten zien. Zij
moeten kunnen blijven rekenen op noodzakelijke zorg en ondersteuning. Daarom vraagt de MOgroep
in het kader van de Algemene Politieke Beschouwingen aan de politiek om meer aandacht voor de
ingrijpende hervorming van het sociaal domein.
13
Overige:
V&VN: Het kabinet krijgt als rapportcijfer voor zorg een 6 van V&VN. V&VN heeft de plannen van het
kabinet langs de V&VN Zorgmeetlat gelegd. Het kabinet scoort op kwaliteitsverbetering en motivatie.
Voor instroom en taakherschikking is minder geld beschikbaar. V&VN-voorzitter Henk Bakker: ‘Het
kabinet werkt in 2015 veel al ingezet beleid uit. De concretiseringsslag daarvan naar onze
beroepsgroep ontbreekt. Er is veel aandacht voor de nieuwe rol en positie van wijkverpleegkundigen,
maar samenhang en verbinding met de andere verpleegkundigen en verzorgenden ontbreken.’
Skipr: Weinig politici besteedden in hun reacties op de troonrede aandacht aan de zorg. Alleen
fractieleider Emile Roemer van de SP maakte een expliciete verwijzing. Volgens Roemer moet het
kabinet "de zorgen om de zorg" serieus nemen: "Helaas hoorden we daar niks over in de troonrede."
Zorgvisie: De ingezette hervormingen zijn pas het begin. De basis is gelegd en bestuurders,
zorgprofessionals, patiënten en verzekeraars zijn nu aan zet om de veranderingen echt succesvol te
laten zijn. Dat stellen minister Schippers en Van Rijn in de VWS begroting 2015.
Binnenlands Bestuur: Het kabinet trekt nog eens 40 miljoen extra uit voor de decentralisatie van de
Wet maatschappelijke ondersteuning. Dat blijkt uit de troonrede. Koning Willem Alexander zei daarin
dat er 400 miljoen beschikbaar is voor de decentralisatie van taken. In april was nog sprake van 360
miljoen.
Zorg+Welzijn: Het kabinet heeft nog eens 40 miljoen extra uitgetrokken om de decentralisatie van
taken naar gemeenten te ondersteunen. In totaal is er nu 400 miljoen extra ter beschikking om de
invoeringsproblemen bij de transitie te verzachten.
Nieuwsberichten over Prinsjesdag op rijksoverheid.nl:
Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Ministerie van Economische Zaken
Ministerie van Binnenlandse Zaken
14