Periode 2 hfdst.14: gedicht en beeld artikel

beeldende vorming
TEKENEN
hoofdstuk 14:
tekst en beeld
uit DADA
k
l
a
s
3
GEDICHT EN BEELD
Ze vallen altijd meteen op in een
boekenkast: de dunne ruggen van de
dichtbundels. Ze zijn meestal maar
een paar centimeter dik - vaak zelfs
nog dunner. Meer heeft een dichter
niet nodig.
Een gedicht is de meest uitgeklede vorm van taal. Er bestaan
wel gedichten van tientallen bladzijden lang maar de meeste
gedichten zijn kort. Daarom lijkt het soms makkelijk - een gedicht
schrijven. Maar iedereen die het wel eens heeft geprobeerd, weet
dat het niet meevalt. Het is vaak hard werken, als je met weinig
woorden veel wilt zeggen. Dichters denken over elk woord dat in
een gedicht terecht komt na. De klanken van de woorden bepalen
het gedicht. Ze schrijven, schrappen, zoeken en herschrijven net
zo lang tot alles precies helemaal goed is, tot alle puntjes op
de i staan. Omdat het gedicht kort is, heb je meestal aan een
paar minuten genoeg om het te lezen. Maar gedichten blijven
heel lang in je hoofd hangen. Klaar om opnieuw naar boven te
komen. Sommige gedichten zijn zo mooi datje ze elke dag even
wilt lezen. Het is eigenlijk zonde dat die gedichten verdwijnen in
dunne boeken in grote boekenkasten. Zo is het ook een beetje
met kunstwerken. Die worden gemaakt om gezien te worden
gedicht: Martin Bril uit ‘Verzameld werk’, in 2002 verschenen bij Uitgeverij 521, Amsterdam.Verschenen
als raamgedicht bij Plint.
gedicht links:
Bert Schierbeek uif.’Vallen
en opstaan’, De Bezige Bij,
Amsterdam, 1977. beeld:
Kees de Goede, Omagh 98
(middag), 2003. Zeefdruk,
160 x 120 cm.
Verschenen als poëzieposter bij Plint.
gedicht rechts:
Rien Vroegindeweij uit:’Een
vliegtuig van beton’, De Bezige Bij, Amsterdam, 1973.
beeld: Guido Vlottes, Don’t
worry about me (Tommy),
2006.
Olieverf op linnen, 135 x
110 cm. Verschenen als
poëzieposter bij Plint.
beeldende vorming
TEKENEN
hoofdstuk 14:
tekst en beeld
uit DADA
k
l
a
s
3
maar van een schilderij of een tekening bestaat maar een exemplaar op de hele wereld. Een kunstenaar
werkt er vaak maanden, soms zelf jaren, aan. Hij maakt een studie, een eerste schets, schildert, kijkt, denkt,
verandert, piekert, droomt er ‘s nachts misschien ook van en schildert door - net zo lang tot het plaatje klopt.
Soms houdt een kunstenaar het werk zelf maar meestal wordt het tentoongesteld om het te verkopen. Een
kunstenaar moet tenslotte ook eten. Als het werk verkocht wordt, hangt de nieuwe trotse eigenaar het thuis
op. De kans is dan groot dat jij het nooit meer ziet. Een beetje jammer is dat wel. Soms wordt het kunstwerk
gekocht door een museum. Dan kun je het daar gaan bekijken. Maar niet alle kunstwerken uit de collectie
van het museum zijn het hele jaar door te zien. Meestal is de collectie te groot. En helaas zijn niet alle musea
om de hoek.
gedicht:’ Lucebert uit:’ongebundelde gedichten’,
De Bezige Bij, Amsterdam, 1974. beeld: Lucebert,
zonder titel, 1990. Gouache, 65 x 50 cm.
Verschenen als poëzieposter bij Plint.
gedicht: Lucebert uit:’ongebundelde gedichten’,
De Bezige Bij, Amsterdam, 1974. beeld: Lucebert,
zonder titel,1990. Gemengde techniek op papier,
61,5 x 45,5 cm. Verschenen als poëzieposter bij
Plint.
HETZELFDE MAAR DAN ANDERS
g e d i c h t : M a r e Tr i t s m a n s
uit’Warmteleer’, Lannoo.Tielt, 2004.
beeld: Ossip, Das glazern madchen,
1997. Fotocollage, 90 x 68 cm.
Verschenen als poëzieposter bij
Plint.
Dichters brengen wat ze willen zeggen onder woorden. Beeldend kunstenaars verbeelden het. En hoewel
het dus twee heel verschillende dingen zijn, zeggen dichters en beeldend kunstenaars soms precies hetzelfde, alleen op een andere manier. Vaak wordt aan kunstenaars gevraagd om uit te leggen wat hun werk
betekent. Een beetje raar is dat wel. Niemand vraagt aan een bakker wat een slagroomtaart betekent. Het
is ook nergens voor nodig. Als ze het met woorden hadden willen zeggen, waren ze wel schrijver geworden. Soms zijn er mensen die het allebei kunnen. Dubbeltalenten worden ze ook wel genoemd. Ze hebben
een talent voor woorden en een talent voor beelden. Het komt niet vaak voor en dat is niet voor niks. De
linkerhelft van je hersenen zorgt voor alles wat met taal te maken heeft, je rechterhersenhelft voor alles wat
je ziet. Bij ieder mens is de ene helft meer ontwikkeld dan de andere helft. Zo is de een goed in rekenen, de
ander goed in tekenen. De een weer goed in taal, de ander misschien in sport. En dat is maar goed ook.
beeldende vorming
TEKENEN
hoofdstuk 14:
tekst en beeld
uit DADA
k
l
a
s
3
Het zou saai worden als we allemaal goed zouden zijn in hetzelfde. Maar bij sommige mensen zijn allebei
de hersenhelften even sterk ontwikkeld. Dubbeltalenten dus. Lucebert (1924 - 1994) was zo’n dubbeltalent.
Hij hoorde bij de groep van de Vijftigers. Zijn werk was vooral in het begin sterk beïnvloed door Cobra. Lucebert schreef in 1974 het gedicht ‘De zeer oude zingt’. Eén regel van dat gedicht werd heel erg beroemd:
‘Alles van waarde is weerloos’. Die dichtregel staat in grote neonletters op het dak van een kantoorgebouw
in Rotterdam. Dat is mooi want zo is de dichtregel voor iedereen te zien. Het zou natuurlijk nog mooier zijn
als het hele gedicht in neonletters geplaatst was. Stel je eens voor: op alle daken van gebouwen in de buurt
de andere regels van het gedicht!
KUNST SMAAKT NAAR MEER
Kunstenaars drukken zich uit door middel van beelden. De manier waarop ze dat doen, is enorm verschillend. Er zijn moeilijke woorden voor bedacht als stijl, kunststroming, toets en handschrift. Er zijn boeken
over vol geschreven. Er is zelfs een hele studie voor op de universiteit. Maar eigenlijk heb je dat allemaal
niet nodig om van kunst te kunnen genieten. Het enige wat je nodig hebt zijn goede ogen (of een bril), een
beetje fantasie en alle tijd van de wereld. Je moet het de kans geven. Het is net als met koekjes. Die zijn er
ook in alle vormen en maten. Om er achter te komen wat je lekker vindt, moet je zoveel mogelijk verschillende koekjes proeven. Dan ontwikkel je je smaak. Zo is het ook met kunst. Als je veel gedichten leest, krijg
je er steeds meer gevoel voor. Krijg je de smaak te pakken. En als je veel schilderijen bekijkt, krijg je er kijk
op. Dan begin je te zien dat er soms overeenkomsten bestaan tussen dichters en kunstenaars. Dat ze soms
precies hetzelfde zeggen. En soms zeggen ze niet hetzelfde maar vullen ze elkaar aan, liggen ze in elkaars
verlengde.
GEDICHT EN BEELD SAMEN
Plint maakt niet alleen het blad DADA. We maken
ook poëzieposters. Op die posters komen gedichten
en kunstwerken bij elkaar. Door ze samen op een
poster te zetten, kunnen veel meer mensen er van
genieten. Vooral als zo’n poster op plekken hangt
waar heel veel mensen komen, zoals in een bibliotheek of op een school. Van een poster kunnen
duizenden exemplaren gedrukt worden, en zelfs,
als je zou willen, steeds opnieuw. Op blz. 4 zie je
een poëzieposter van Plint. Een gedicht van Bies
van Ede is gecombineerd met een beeld van Merijn
Bolink. Bies van Ede ken je misschien wel van het
Griezelgenootschap. Hij wist op zijn vijftiende al dat
hij schrijver wilde worden. Maar dat was makkelijker
gedroomd dan gedaan. Op zijn 22e verscheen zijn
eerste dichtbundel maar eerst werd hij nog leraar,
bureauredacteur (volgens Van Eden een deftig
woord voor een journalist die de deur niet uitkomt)
en later journalist. Op zijn vijfendertigste besloot hij
alleen nog maar dingen te gaan doen die hij leuk
vond. Schrijven dus. En dat deed hij: kinderboeken
(meer dan 90!), toneelstukken, hoorspelen, telegedicht: K. Schippers uit’Een leeuwerik boven een weiland’,
Querido,Amsterdam, 1996. beeld: Mariene Dumas, Pre-language,
2001. Inkt op papier, 25,3 x / 6 cm. Verschenen als poëzieposter
bij Plint.
beeldende vorming
TEKENEN
hoofdstuk 14:
tekst en beeld
uit DADA
k
l
a
s
3
beeldende vorming
TEKENEN
hoofdstuk 14:
tekst en beeld
uit DADA
k
l
a
s
3
visieseries en gedichten. In het gedicht ‘Taal’ stelt Bies van Ede allerlei vragen over taal. Moeilijke vragen
wel, waar je zo 1-2-3 geen antwoord op hebt. Hoe zwaar is taal? Wat weegt een woord? Een krantenjongen
geeft een antwoord: op maandag bijna niets, maar in het weekend is de taal haast niet te dragen. De dichter
geeft ook een antwoord: als het gedicht gemaakt is, voelt hij zich stukken lichter. Het is een spel met taal
over taal. Eenzelfde spel zie je in het werk van de beeldend kunstenaar Merijn Bolink. Het lijkt alsof hij een
boek door een boomtak heeft gestoken. Maar als je goed kijkt, zie je dat hij stukjes van de kaft van het boek
heeft teruggezet in de boomtak. Het is geen toeval dat het een boek is. Papier wordt gemaakt van hout. Van
bomen die omgezaagd zijn - dood. Door de kaft weer op te nemen in de tak, geeft Bolink het papier weer
terug aan de boom. Zo’n spel van omkering is vaker in het werk van Bolink te zien. Op deze pagina en blz.
6 zie je twee kunstwerken waarin ook zoiets gebeurde. Een van die werken was een piano die Bolink had
omgebouwd tot twee piano’s zodat niet alleen maar de buitenkant van de piano te zien was maar ook de
binnenkant. Het waren eigenlijk twee piano’s geworden die naast elkaar stonden. Het andere kunstwerk
bestond uit veertien kinderwagentjes, die waren gemaakt van 14 verschillende materialen. Bolink had een
kinderwagen stukje voor stukje uit elkaar gehaald en alle onderdelen per materiaalsoort gesorteerd. Van elk
materiaal maakte hij weer een klein kinderwagentje dat alleen uit dat ene materiaal bestond - dat leverde
beeldende vorming
TEKENEN
hoofdstuk 14:
tekst en beeld
uit DADA
k
l
a
s
3
14 kinderwagentjes op. Bolink werkt als een wetenschapper.
Hij ontleedt zijn onderwerpen tot op de millimeter en bouwt ze
daarna weer op. Die nieuwe beelden zijn zo verrassend dat
ze lang in je hoofd blijven hangen. De kans is groot datje de
volgende keer als je een piano ziet, weer even denkt aan de
binnenkant ervan. Hij maakt dingen die vaak over het hoofd
worden gezien of die worden vergeten weer zichtbaar. Bij de
piano werd de binnenkant zichtbaar, bij de kinderwagens het
materiaal en bij de tak, de eindbestemming. Het is misschien
ook geen toeval dat Bolink het Grote Dierenboek van B. Swanenburg gebruikte voor zijn beeld. Het is een boek uit 1939 met
dierenverhalen voor kinderen van 7 tot 11 jaar met ingekleurde
Merlijn Bolink, Zonder titel (kinderwagens), 1993.
platen. Het boek was, zo meldde de schrijver heel deftig in zijn
14 materialen afkomstig van kinderwagen, 5 tot 50 cm voorwoord, een poging om dierenverhalen op biologisch juiste
hoog, coll. Lampe Plompen Den Haag.
grondslag te vertellen. Geen dieren die konden praten en geen
dieren met mensenwensen of mensenstreken. Swanenburg was een bioloog met een verhaal, net zoals
Bolink een kunstenaar is met het zijne. Een ander mooi voorbeeld van een poëzieposter is de poster met het
gedicht Toetje’ van Joke van Leeuwen met een schilderij van Pieter Kusters. Joke van Leeuwen is niet
alleen een dubbeltalent maar ook een duizendpoot. Ze studeerde aan de Kunstacademie
van Antwerpen en Brussel en geschiedenis aan de Universiteit van Brussel. In
1978 verscheen haar eerste kinderboek. Ze schreef verschillende
boeken en voor een aantal daarvan maakte ze ook zelf
de illustraties. In 1994 kwam haar eerste dichtbundel uit. Ze schreef televisieseries,
korte verhalen, theaterprogramma’s
en werkte mee aan groepsexposities,
maakte soms een groot schilderij
voor vrienden of speelde een bijrol in
een speelfilm. Joke van Leeuwen heeft
veel prijzen gewonnen. Bijna te veel om
te noemen. Zo kreeg ze een Gouden en
een paar Zilveren Griffels en een Zilveren
en een Gouden Penseel. Ze was in 2005
Kinderdichter des Vaderlands en is op het
moment stadsdichter van Antwerpen.
Joke van Leeuwen speelt als geen ander met
taal. Een populair gedicht van haar is ‘Heppie’.
Heppie is dan niet alleen het Engelse woord
voor happy dat op een Nederlandse manier
geschreven wordt. Het wordt ook een werkwoord:
het kan ook heppik worden. Nieuwe woorden laten
je op een nieuwe manier naar de dingen kijken.
Dat zie je ook in het gedicht Toetje. Op het eerste
gezicht lees je alleen maar onzin. Lees je woorden
als omen, kere en tachenootjes. Maar als je het gedicht hardop leest, hoor je een nieuwe betekenis. De
woorden worden weer herkenbaar als ze verbonden
worden met het woord ervoor of erna. Het past heel
goed bij het grappige zelfportret van de kunstenaar Pie-
beeldende vorming
TEKENEN
hoofdstuk 14:
tekst en beeld
uit DADA
k
l
a
s
3
beeldende vorming
TEKENEN
hoofdstuk 14:
tekst en beeld
uit DADA
k
l
a
s
3
ter Kusters. Een gezakt zelfportret zoals hij dat zelf noemt. Pieter Kusters maakt
tekeningen, schilderijen, keramiek en verrassende combinaties hiervan. Op de
een of andere manier worden het altijd zelfportretten. Toen Kusters negen jaar
was, maakte een neef van hem een portret van Pieter van opzij. Kusters wilde
zelf zijn eigen gezicht tekenen en ging aan de slag met twee spiegels. Zo vond
hij het zelfportret. Kusters: “Ik was heel trots en dacht dat ik iets heel bijzonders
te pakken had. Later kwam de grote teleurstelling toen ik de Van Gogh-Rabobank kalender zag. Ik dacht: wat ben ik een onbenul, anderen hebben dat ook
al gedaan.” Hieronder zie je nog een zelfportret van Pieter Kusters dat eerder bij
Plint als poëzieposter verscheen, samen met het gedicht ‘Veelheden hoe’ van
Leo Vroman. Sommige zelfportretten zijn al heel oud, zoals bijvoorbeeld die van
Rembrandt (1606 - 1669). Hij maakte heel veel schilderijen die later allemaal
heel beroemd werden, waaronder ook de Nachtwacht. Daarnaast maakte hij
zijn leven lang zelfportretten. Er zijn er heel veel bewaard gebleven. Als je ze allemaal achter elkaar ziet, zie je Rembrandt ouder worden. Het allerberoemdste
zelfportret van de hele wereld is misschien wel het portret dat Vincent van Gogh
schilderde vlak nadat hij zijn oor had afgesneden.
Toch zijn
de zelfportretten van
Pieter
Kusters
anders dan deze twee beroemde
voorbeelden. Bij de zelfportretten van
Rembrandt en Van Gogh krijg je het
gevoel dat de kunstenaars jou bekijken. Bij Pieter Kusters is het anders - hij
laat zich bekijken. En als je kijkt, begin
je te zien. Net als bij een gedicht: eerst
lezen, dan begrijpen en uiteindelijk
gegrepen worden. Een ander dubbeltalent Willem Hussem (1900- 1974)
heeft dat ooit mooi verwoord:
wanneer je kijkt
zie je nog niet
wanneer je ziet
grijpt het je aan
Mia Goes
gedicht: Leo Vroman, ‘Veelheden hoe’uit: Ik geef
je niet voor een kaperschip / Met tweehonderd
witte zeilen, Querido, Amsterdam, 1993.
beeld: Pieter Kusters, zonder titel, 1999. Olieverf
en rundleer op doek, 53 x 40 cm. Verschenen
als poëzieposter bij Plint.