Redactioneel De participatiesamenleving: gezonde prikkel of een verkeerd idee? Vanaf 2015 krijgen de gemeenten een veel grotere rol in het organiseren en financieren van zorg en sociale zekerheid. De ambitie is om voorzieningen doelmatiger te organiseren en kritischer te bezien welke hulp burgers echt nodig hebben. Daarbij zal nadrukkelijker worden getoetst wat mensen ‘op eigen kracht’ kunnen met hulp van familie of bekenden. Sinds de laatste Troonrede wordt in dit verband gesproken over de participatiesamenleving die de vertrouwde, maar dure verzorgingsstaat moet vervangen. Daarover is al veel gezegd en geschreven, ook in dit tijdschrift. Er zijn allerlei vragen. Gaat het de gemeenten wel lukken om deze nieuw taken goed te vervullen? Hoe krijgen ze op tijd voldoende expertise in huis? Maar ook: kunnen (en willen) burgers hun broek inderdaad langer ophouden? En: is er bereidheid om elkaar daar meer bij te helpen? Of heeft het toch de voorkeur om wat meer premie en belasting te betalen zodat we zoveel mogelijk aan professionals kunnen overlaten? Een van de problemen rond de verzorgingsstaat is dat deze wel erg duur is geworden. Een ander probleem is dat afhankelijk zijn van zorg en voorzieningen gemakkelijk leidt tot een toenemende afhankelijkheid, ook ten aanzien van andere aspecten van het leven. Kennelijk verliezen we snel het vermogen om ons leven zelf vorm en inhoud te geven wanneer anderen de regie gedeeltelijk overnemen. Een klassiek voorbeeld hiervan is de gedragsverandering bij langdurig verblijf in een psychiatrisch centrum, verzorgingshuis of verpleeghuis. Kwetsbare ouderen en psychiatrische patie¨nten lijken beter af in een beschermde woonomgeving. Een probleem is echter dat ze na opname in een zorginstelling passiever en afhankelijker worden dan ze vooraf waren toen ze nog zelfstandig woonden. Dit wordt hospitalisatie genoemd. Te veel zorg leidt onbedoeld tot verlies van zelfredzaamheid. En dat vormt dan weer een indicatie voor meer zorg en een langere opname. Nadat Erving Goffman aan het einde van de jaren vijftig over de nadelige invloed van langdurige opname publiceerde, duurde het nog decennia voor er veel veranderde. Ook medewerkers en bestuurders in de zorg hospitaliseren in zekere zin. Ze hechten aan de vertrouwde manier van werken, mede omdat verandering hun baan of positie in gevaar kan brengen. Ook praktische overwegingen spelen een rol: bestaande gebouwen kunnen bijvoorbeeld pas op termijn worden vervangen. De neiging tot veranderen ‘van binnen uit’ is dus beperkt. Maar geleidelijk aan is de manier van werken in de psy- chiatrie toch aanzienlijk veranderd. Het accent ligt nu veel meer op ambulante behandeling en preventie. Ook de indicatie-eisen voor opname in een verzorgingshuis of verpleeghuis werden steeds strenger. Ze worden nu opnieuw aangescherpt. Terugblikkend valt te constateren dat het decennia duurde voor deze veranderingen vorm kregen. En dat de noodzaak tot bezuinigen een belangrijke reden was om te kiezen voor behandelvormen waarbij mensen zo lang mogelijk thuis kunnen blijven. Een ander voorbeeld is dat van de sociale zekerheid. Hans Verwer en collega’s beschrijven in dit nummer de totstandkoming en ontsporing van de Ziektewet en WAO.1 Tot de jaren vijftig waren de sociale regelingen in ons land slechts bedoeld om armoede te voorkomen. De WAO die in 1967 tot stand kwam en andere nieuwe regelingen uit die tijd, zoals de Algemene Bijstandswet, waren genereuzer van opzet. Gezien de groeiende welvaart leek het passend om mensen die van een uitkering afhankelijk waren toch het nodige te gunnen. De ambitie was bij te dragen aan gelijke kansen op maatschappelijke en persoonlijke ontplooiing. Onbedoeld werd de drempel naar een leven met een uitkering zo echter aanmerkelijk lager. Vanaf halverwege de jaren zestig nam het ziekteverzuim toe tot wel drie keer het oude niveau. Ook de instroom in de WAO was veel groter dan voorzien. Al snel werd de WAO namelijk benut als een inkomensvoorziening voor oudere, dikwijls laaggeschoolde arbeiders die bij een bedrijfssluiting of reorganisatie hun baan verloren. De oude industrie waarin zij hun boterham verdienden, verdween in hoog tempo. Voor werk in de dienstverlening dat ervoor terugkwam, was meer opleiding nodig. Zo werd, met instemming van de werkgeversorganisaties, vakbonden en politici, een sociale oplossing gevonden voor mensen met weinig perspectief op betaald werk. Aanvankelijk bestond ook hier weinig prikkel tot verandering. Maar de groei van het aantal mensen met een uitkering leidde onvermijdelijk tot een stijgende premielast. Bovendien bleek een baanloos bestaan voor velen helemaal niet zo plezierig. Leven met een uitkering gaat gepaard met een verlies van zelfrespect, veerkracht en zingeving. Wie langere tijd een uitkering ontvangt komt mede daardoor nauwelijks meer aan betaald werk. Ons uitkeringsstelsel kent zo een hospitaliserend effect dat bijdraagt aan de gezondheidsverschillen tussen werkenden en niet-werkenden. Vanaf de jaren negentig is middels tal van wetswijzingen getracht om het ziekteverzuim en het aantal arbeids- tsg jaargang 92 / 2014 nummer 1 redactioneel - pagina 1 / www.tsg.bsl.nl ongeschikten terug te dringen. Vooral sinds de laatste eeuwwisseling verloopt dit succesvol. Een eerste verklaring is dat nu vooral wordt gelet op wat een werknemer nog kan, in plaats van op wat de medische beperkingen zijn. Maar zeker zo belangrijk is dat collectieve voorzieningen zijn vervangen door regelingen waarin werkgevers en werknemers zelf een financieel belang ervaren bij tijdige werkhervatting. Deze prikkel helpt. Uit de dalende verzuim- en arbeidsongeschiktheidscijfers blijkt dat het toenemend lukt om in overleg een effectieve oplossing te bereiken.1,2 Met wat aanpassingen en goede wil is een werknemer met gezondheidsproblemen dikwijls te herplaatsen binnen het bedrijf. Mensen die tot voor kort zouden zijn afgekeurd blijven zo aan het werk. De landelijke overheid lijkt bij het overdragen van zorgtaken en sociale zekerheid naar de gemeenten voor een vergelijkbare aanpak te kiezen als bij het WAO-dossier. Een eerste overeenkomst is dat meer gelet zal worden op wat mensen die voor hulp aankloppen zelf of met steun van hun directe omgeving nog kunnen. Daarnaast hebben gemeenten in het nieuwe stelsel, net als werkgevers in het voorbeeld hierboven, een direct financieel belang bij het organiseren van doelmatige zorg en het vinden van praktische oplossingen. Wat ook helpt is dat zo een partij verantwoordelijk wordt gesteld die zorg op lokaal niveau kan organiseren. Een gesprek ‘aan de keukentafel’ over wat echt nodig is aan hulp en voorzieningen is gemakkelijker te organiseren vanuit een gemeentelijk zorgkantoor dan vanuit Den Haag of vanuit het Provinciehuis. Ook verdwijnen perverse prikkels die in de huidige regelgeving bestaan. Voor een gemeente is het nu bijvoorbeeld aantrekkelijk om jongeren met gezondheidsbeperkingen of gedragsproblemen naar het UWV te verwijzen voor een Wajong-uitkering. Want als Bijstand wordt aangevraagd of wordt gesolliciteerd bij de sociale werkvoorziening zijn de kosten voor de gemeente. Dit leidt tot een uitvoeringspraktijk die meer gericht is op het verschuiven van kosten en ‘probleemdossiers’ dan op het vinden van echte oplossingen. De kwetsbare doelgroep is daar de dupe van. Het streven naar een participatiesamenleving is meer dan doorzichtige bezuinigingsretoriek. Natuurlijk, de voorzieningen waar het om gaat worden te duur. Maar ze zijn dikwijls ook ondoelmatig. Denk maar aan alle klachten over het functioneren van de jeugdzorg. Een deel van de arrangementen van de vertrouwde verzorgingsstaat is aan vervanging toe. Zeker nu blijkt dat sommige voorzieningen averechts uitpakken. Uit de voorbeelden hierboven valt te leren dat grootschalige veranderingen in de zorg en sociale zekerheid niet van de ene dag op de andere tot stand komen. Het gaat vast nog geruime tijd duren voor een goede uitvoeringspraktijk wordt gevonden voor de nieuwe taken die aan de gemeenten worden toegewezen. Bovendien laten de voorbeelden zien dat plannen die met de beste intenties worden geı¨ntroduceerd, verkeerd kunnen uitpakken. Nieuwe regelingen of voorzieningen worden dikwijls anders gebruikt dan vooraf werd verwacht en de ‘maatschappelijke bijwerkingen’ zijn niet goed te voorspellen. Dat geldt ook voor de participatiesamenleving. Het is dus zaak te evalueren hoe de gemeenten aan het werk gaan en wat dit oplevert. Joost van der Gulden Literatuur 1. Verwer IJGM, Groothoff JW, Velden J van der, Gulden JWJ van der. Sociale zekerheid bij ziekteverzuim en arbeidsongeschiktheid in Nederland in historisch perspectief. Tijdschr Gezondheidswet 2014;92:25-31. 2. Sonsbeek JM van, Gradus R. Estimating the effects of recent disability reforms in the Netherlands. Amsterdam: Tinbergen Institute, Faculty of Economics and Business Administration, VU University, 2011. Correspondentieadres Dr. J.W.J. van der Gulden, afdeling Eerstelijnsgeneeskunde, Radboudumc, Nijmegen, tel. 024-3613103, e-mail: [email protected] tsg jaargang 92 / 2014 nummer 1 redactioneel - pagina 2 / www.tsg.bsl.nl
© Copyright 2024 ExpyDoc