BVR van 6-9-13_WerkenNa65_toelichting_site

Ter attentie van de gemeenten, provincies en OCMW’s volgt hieronder een toelichting bij het op 6 februari 2014 in het Belgisch Staatsblad gepubliceerde besluit van de Vlaamse Regering dat de regels vaststelt voor werken na 65 jaar
voor het vast aangestelde statutaire personeelslid
Besluit van de Vlaamse Regering van 6 september 2013 tot wijziging van het
besluit van de Vlaamse Regering van 7 december 2007 houdende de minimale
voorwaarden voor de personeelsformatie, de rechtspositieregeling en het
mandaatstelsel van het gemeentepersoneel en het provinciepersoneel en houdende enkele bepalingen betreffende de rechtspositie van de secretaris en de
ontvanger van de openbare centra voor maatschappelijk welzijn en tot wijziging van het besluit van de Vlaamse Regering van 12 november 2010 houdende
de minimale voorwaarden voor de personeelsformatie en het mandaatstelsel
van het personeel van de openbare centra voor maatschappelijk welzijn en
houdende de minimale voorwaarden voor sommige aspecten van de rechtspositieregeling van bepaalde personeelsgroepen van de openbare centra voor
maatschappelijk welzijn, wat de definitieve ambtsneerlegging betreft
(B.S. 6 februari 2014)
Algemene toelichting en commentaar artikelsgewijs
1.Inhoudelijke toelichting
Het initiatief om werken na 65 jaar mogelijk te maken komt tegemoet aan de desiderata van gemeenten, provincies en OCMW’s en van vast aangestelde statutaire
personeelsleden. Nadat zowel de federale overheid als de Vlaamse overheid voor
het personeel van hun eigen diensten die mogelijkheid uitdrukkelijk hebben ingeschreven in de rechtspositieregeling van hun personeel, hebben sommige besturen en personeelsleden te kennen gegeven dat ze een vergelijkbare regeling wensen.
In een beleidscontext die werken tot op hogere leeftijd aanmoedigt en waarbij de
pensioengerechtigde leeftijd van het overheidspersoneel geleidelijk opgetrokken
wordt om de pensioenuitgaven onder controle te houden, past het niet om obstakels in stand te houden voor individuen of besturen die vragende partij zijn voor
werken na de leeftijdsgrens van 65 jaar. Vast aangestelde statutaire personeelsleden die na die leeftijd aan het werk blijven, dragen ook langer bij aan de pensioenen.
Als de federale overheid daarnaast op grond van haar bevoegdheid voor de pensioenregeling initiatieven ontplooit om de combinatie van een pensioen en werken
verder te faciliteren en zo het inkomen van de gepensioneerde te verbeteren, is
het evenmin gepast een algemeen verbod op werken na 65 jaar op te leggen. Zolang personen aan het werk blijven, zijn het behoud van hun inkomen en levensstandaard verzekerd.
De aanstellende overheid kan er in bepaalde omstandigheden, zoals nood aan tijdelijk behoud van expertise, belang bij hebben om een vast aangesteld statutaire
personeelslid langer in dienst te houden. Anderzijds kunnen individuele perso-
2
neelsleden er op basis van persoonlijke motieven voor kiezen om na 65 jaar aan
het werk te blijven. Het voorliggende beleidsinitiatief speelt op die vraag van beide
kanten in. Het gaat altijd om individuele gevallen. Er is dan ook geen sprake van
omzeiling van de algemeen vastgestelde leeftijdsgrens van 65 jaar voor de definitieve ambtsneerlegging of van een soort uitholling van de pensioengerechtigde
leeftijd voor het rustpensioen. Het betreft een uitzonderingsregime voor zowel aanstellende overheid als personeel.
Dat blijkt ook uit de regels. De regeling wordt geformuleerd als afwijking op de algemeen geldende leeftijdsgrens van 65 jaar voor het statutaire dienstverband. De
aanstellende overheid die een vast aangesteld statutair personeelslid na 65 jaar in
dienst wil houden, kan dat niet doen zonder uitdrukkelijke instemming van het betrokken personeelslid. Een vast aangesteld statutair personeelslid dat vragende
partij is voor werken na 65 jaar, kan dat evenmin zonder uitdrukkelijke instemming
van de aanstellende overheid. De aanstellende overheid moet haar individuele beslissingen met betrekking tot werken na 65 jaar bovendien in overeenstemming
met de wet van 29 juli 1991 betreffende de uitdrukkelijke motivering van bestuurshandelingen motiveren en tot een consistente praktijk komen. De toetsing van individuele aanvragen aan een intern referentiekader of aan criteria zal daarbij behulpzaam zijn.
De regeling in dit besluit is echter niet facultatief, maar dwingend van aard.
Inhoudelijk stemt de regeling overeen met die in het Vlaams Personeelsstatuut en
is er eenheid van beleid met de diensten van de Vlaamse overheid. Daarin werd
op uitdrukkelijk verzoek van de Vlaamse Regering vastgesteld dat het verzoek tot
werken na 65 jaar door het vast aangestelde statutaire personeelslid zowel kan
uitgaan van een personeelslid als kan uitgaan van de aanstellende overheid. Ook
werd de duur van de verlengingen bepaald op “maximaal één jaar”, waarbij de
aanstellende overheid speelruimte krijgt voor de periode van verlenging.
2. Commentaar artikelsgewijs
Artikel 1 en artikel 2
De inleidende zin van het bestaande artikel 106, §2, van het besluit rechtspositieregeling gemeente- en provinciepersoneel van 7 december 2007 en van het bestaande artikel 74, §2 van het besluit rechtspositieregeling OCMW-personeel van
12 november 2010, die verwijst naar “de ambtsneerlegging als gevolg van de pensioenwetgeving”, wordt gewijzigd. Het punt 3° van het nieuwe artikel 106, §2, respectievelijk artikel 74, §2, vervangt de verwijzing naar de ambtsneerlegging als gevolg van de pensioenwetgeving in die zin.
De punten 1° en 2° uit de oorspronkelijke tekst van artikel 106, §2, respectievelijk
74, §2, blijven ongewijzigd behouden.
Het punt 3° houdt in dat de pensionering van het vast aangestelde statutaire personeelslid leidt tot definitieve ambtsneerlegging. Dat geldt voor de pensionering op basis van leeftijd en voor de pensionering om gezondheidsredenen, vastgesteld in de
pensioenwetgeving. Pensionering leid in elk geval tot de verbreking van het statutaire
3
dienstverband met het eigen bestuur.
Het punt 4° stelt een leeftijdsgrens vast voor het statutaire dienstverband. Die leeftijdsgrens wordt vastgesteld op 65 jaar. Ze valt samen met de pensioengerechtigde
leeftijd. Pensioenen worden uitgekeerd vanaf de eerste van de maand volgend op
het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd (artikel 40 en 42 van de wet van 21
juli 1844 op de burgerlijke en kerkelijke pensioenen). Artikel 130, tweede lid, van het
besluit rechtspositieregeling gemeente- en provinciepersoneel van 7 december 2007
bepaalt dat het personeelslid dat in de loop van de maand met pensioen gaat het salaris voor de volledige maand geniet. Die bepaling sluit aan op die in artikel 51 van
de wet van 15 mei 1984 houdende maatregelen tot harmonisering in de pensioenregelingen.
De punten 3° en 4° zijn dwingend.
Het tweede lid van paragraaf 2 formuleert echter een afwijking op die algemene leeftijdsgrens in punt 4°, die werken na 65 jaar voor het vast aangestelde statutaire personeelslid uitzonderlijk mogelijk maakt. Daarbij gelden de volgende principes.
-
-
-
Het behoud van het statutaire dienstverband na de leeftijdsgrens van 65 jaar
geldt voor ‘het vast aangestelde statutaire personeelslid’. De regeling maakt
dus geen enkel onderscheid op basis van niveau of functie. Zowel personeelsleden van bijvoorbeeld niveau D, als functiehouders van de decretale graden,
komen in aanmerking voor de toepassing ervan. Ook vast aangestelde statutaire personeelsleden die in statutair verband bij het eigen bestuur een mandaat vervullen en die tijdens een lopende mandaatperiode de leeftijdsgrens
van 65 jaar bereiken, komen voor de toepassing van het nieuwe artikel 106,
§ 2, tweede lid, of het nieuwe artikel 74, §2, tweede lid, in aanmerking.
De verlenging van het statutaire dienstverband na 65 jaar kan gebeuren op
verzoek van de aanstellende overheid of op verzoek van het vast aangestelde
statutaire personeelslid.
De verlenging van het statutaire dienstverband na 65 jaar op verzoek van de
aanstellende overheid is slechts mogelijk na uitdrukkelijke instemming van het
betrokken personeelslid. Het gaat om een formele vraag van de aanstellende
overheid en een formele instemming door het personeelslid.
De verlenging van het statutaire dienstverband na 65 jaar mits instemming van
of op eigen verzoek van het vast aangestelde statutaire personeelslid geeft
aan de regeling een vrijwillig karakter.
De verlenging van het dienstverband op verzoek van het vast aangestelde statutaire personeelslid zelf is geen algemeen recht, maar een gunst, die afhankelijk is van de uitdrukkelijke instemming van de aanstellende overheid. De
aanstellende overheid kan de verlenging toekennen of weigeren. De regeling
zelf legt geen bindende motieven of omstandigheden op, die een grondslag
vormen voor toekenning of weigering. Dat ontslaat de besturen echter niet van
de plicht van een consistente praktijk, aansluitend op de eigen HRoverwegingen. De beslissing van de aanstellende overheid tot toekenning of
weigering van werken na 65 jaar is onderworpen aan de motiveringsplicht van
de wet van 29 juli 1991 op de uitdrukkelijke motivering van bestuurshandelingen. Een intern referentiekader voor de aanstellende overheid zal dan ook
dienstig zijn als toetssteen voor de besluitvorming en de motivering daarvan.
4
-
-
Elke verlenging van het statutaire dienstverband na 65 jaar wordt verleend
voor een periode van hoogstens één jaar. ‘Hoogstens één jaar’ houdt in dat
het ook kan gaan om een verlenging met bijvoorbeeld zes of tien maanden.
Hoewel het aantal verlengingen in de praktijk gelimiteerd zal zijn, legt de regeling geen beperking aan het aantal verlengingen op.
De betrokkene behoudt zijn hoedanigheid van vast aangesteld statutair personeelslid voor de volledige duur van de verlenging(en) na 65 jaar. Dat impliceert dat alle in de rechtspositieregeling of in andere wetgeving vastgestelde
rechten en plichten verder van toepassing blijven. Doorstroming in de salarisschaal of in de functionele loopbaan blijft dus mogelijk. Ook het socialezekerheidsstelsel wijzigt niet, bijvoorbeeld wat betreft de onderwerping aan of het
recht op de sector geneeskundige verzorging in de ziekteregeling. Het personeelslid blijft in voorkomend geval ook onderworpen aan de wet van 5 augustus 1978 houdende economische en budgettaire hervormingen wat betreft de
ambtshalve pensionering na 365 kalenderdagen ziekte, te rekenen vanaf de
wettelijk bepaalde leeftijd.
Personeelslid en aanstellende overheid hebben er met het oog op de rechtszekerheid beide belang bij tijdig te weten waar ze aan toe zijn. Verzoeken tot verlenging
van het statutaire dienstverband na het bereiken van de leeftijdsgrens van 65 jaar
moeten dus tijdig ingediend worden en ook tijdig tot een duidelijke beslissing leiden.
De regeling die blijven werken na 65 jaar mogelijk maakt is weliswaar een uitzonderingsregeling die gesteund is op vrijwilligheid, maar ze is niet facultatief. Ze heeft in
tegendeel een dwingend karakter. Ook als de raad de regeling niet overneemt in de
plaatselijke rechtspositieregeling, kunnen de aanstellende overheid of een vast aangesteld statutair personeelslid zich rechtstreeks beroepen op het nieuwe artikel 106,
§2, tweede lid, en op het nieuwe artikel 74, §2, tweede lid.
De regeling leidt tot een verlenging van het statutaire dienstverband na het bereiken
van de leeftijdsgrens van 65 jaar en dus tot uitstel van de pensionering. Deze regeling heeft dan ook niets te maken met de federale regeling betreffende de cumulatie
van een pensioen met een inkomen uit een beroepsactiviteit. Voor dat laatste wordt
verwezen naar de wet van 5 april 1994 houdende regeling van de cumulatie van
pensioenen van de openbare sector met inkomsten voortvloeiend uit de uitoefening
van een beroepsactiviteit of met en vervangingsinkomen.
Artikel 3
Artikel 3 staat geheel los van de regels betreffende de ambstneerlegging. Het behelst de rechtszetting van een verwijzingsfout in artikel 80 van het besluit van de
Vlaamse Regering van 12 november 2010 houdende de minimale voorwaarden voor
de personeelsformatie en het mandaatstelsel van het personeel van de openbare
centra voor maatschappelijk welzijn en houdende de minimale voorwaarden voor
sommige aspecten van de rechtspositieregeling van bepaalde personeelsgroepen
van de openbare centra voor maatschappelijk welzijn. Die verwijzingsfout vindt haar
oorsprong in artikel 49 van het recente besluit van 23 november 2012 (Belgisch
Staatsblad van 24 december 2012), waarbij onder meer artikel 80 van genoemd besluit van 12 november 2010 gewijzigd werd. Artikel 49 verwijst ten onrechte naar artikel 113, in de plaats van naar artikel 79. Met artikel 113 wordt hier eigenlijk artikel
5
113 van het besluit rechtspositieregeling gemeente- en provinciepersoneel van 7 december 2007 bedoeld, dat identiek is aan artikel 79. Het betreft dus een materiële
misslag die het gewijzigde artikel 80 zinledig maakt. Omwille van de gebruiksvriendelijkheid wordt gekozen voor een snelle rechtszetting hiervan.
Artikel 4
Artikel 4 regelt de inwerkingtreding van dit besluit. Het besluit treedt in werking op
de eerste dag van de maand die volgt op het verstrijken van een termijn van tien
dagen, die ingaat op de dag na de bekendmaking ervan in het Belgisch Staatsblad.
Artikel 3 heeft uitwerking op de dag van inwerkingtreding van het besluit van 23
november 2012, waarin de verwijzingsfout gemaakt werd. Het besluit van 23 november 2012 is op 1 februari 2013 in werking getreden.