Aanvraag tot gedeeltelijke intrekking van de verplichtstelling tot

Aanvraag tot gedeeltelijke intrekking van de verplichtstelling tot deelneming in de
Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor het Beroepsvervoer over de Weg
Excellentie,
De hierna genoemde representatieve organisaties
van werkgeverszijde
A. Sector Goederenvervoer:
Transport en Logistiek Nedertand (TLN), gevestigd te Zoetermeer
Goederenvervoer Nedertand (KNV Goederenvervoer), gevestigd te 's-Gravenhage
Vereniging Nederiandsch Binnenvaartbureau (NBB), gevestigd te Rotterdam
Vereniging van Verticaal Transport (WT), gevestigd te Culemborg
B. Sector Taxi:
Taxivervoer Nederland (KNV Taxivervoer), gevestigd te 's-Gravenhage
C. Besloten Bus:
Busvervoer Nedertand (KNV Busvervoer), gevestigd te 's-Gravenhage
van werknemerszijde
A. Sector Goederenvervoer:
CNV Vakmensen (CNV), gevestigd te Utrecht
FNV Bondgenoten (FNV), gevesttgd te Utrecht
B. Sector Taxi:
CNV Vakmensen (CNV), gevestigd te Utrecht
FNV Bondgenoten (FNV), gevestigd te Utrecht
C. Besloten Bus:
CNV Vakmensen (CNV), gevestigd te Utrecht
FNV Bondgenoten (FNV), gevestigd te Utrecht
geven het volgende te kennen:
1. Bij besluit van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 28 juni 2010, nr.
UAW/CAV/10-8738/04, is - op grond van artikel 10, eerste lid en artikel 11, tweede lid van
de Wet verplichte deelneming in een bedrijfstakpensioenfonds 2000 - het besluit van de
Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 8 mei 1964, nr. 64729, Stcrt.
1964, gedeeltelijk in te trekken, zodat de deelneming aan de Stichting
Bedrijfstakpensioenfonds voor het Beroepsvervoer over de Weg, niet langer verplicht
wordt gesteld voor de in dit besluit onder 1 aangeduide werknemer A die krachtens een
arbeidsovereenkomst in dienst is van een onderneming waarvan het bedrijf is 'als bode,
bestelhuis of op andere dergelijke wijze vertenen van bemiddeling bij het tot stand komen
van overeenkomsten ter zake van het tegen vergoeding vervoeren van goederen over de
weg'.
2. De representatieve organisaties hebben besloten om de verplichtstelling van de Stichting
Bedrijfstakpensioenfonds voor het Beroepsvervoer over de Weg gedeeltelijk in te trekken
Hieronder wordt de intrekking benoemd en toegelicht.
B Vervallen bode, bestelhuis
3. De representatieve organisaties hebben besloten de deelneming aan de Stichting
Bedrijfstakpensioenfonds voor het Beroepsvervoer over de Weg zoals in dat besluit onder 1
is opgenomen, niet langer verplicht te stellen voor de in dit besluit onder 1 aangeduide
werknemer A die krachtens een arbeidsovereenkomst in dienst is van een onderneming
waarvan het bedrijf is 'als bode, bestelhuis of op andere dergelijke wijze verienen van
bemiddeling bij het tot stand komen van overeenkomsten ter zake van het tegen vergoeding
vervoeren van goederen over de weg'.
4. Dit besluit van de representatieve organisaties leidt tot verval van de navolgend
opgenomen passage van het besluit als bedoeld onder 1. De betreffende passage is in dit
besluit opgenomen onder 5 (Wegven/oer), punt b.
De passage luidt: "het als bode, bestelhuis of op andere dergelijke wijze verlenen van
bemiddeling bij het tot stand komen van overeenkomsten ter zake van het tegen vergoeding
ven/oeren van goederen over de weg;"
Hetgeen in het besluit als bedoeld onder 1 thans is opgenomen onder 5 (Wegvervoer), punt
c en d zal worden 'verietterd' in 'b' en 'c'.
5. Representatieve organisaties hebben hiertoe besloten omdat partijen betrokken bij de
totstandkoming van de Cao voor het Beroepsgoederenvervoer over de weg en de verhuur
van mobiele kranen in 1996 de onder 4 genoemde omschrijving die in gelijkluidende
bewoordingen in de voornoemde cao was opgenomen, in die cao hebben laten vervallen. Dit
omdat deze bepaling niet meer aansloot op de praktijk nu een bode en/of bestelhuis niet
meer bestonden.
Representatieve organisaties hebben om dezelfde reden besloten de overeenkomstige
omschrijving die is opgenomen in het besluit als bedoeld onder 1, te laten ven/allen.
Daarmee wordt ook bereikt dat de thans op dit onderdeel bestaande discrepantie tussen de
voornoemde cao en het onder 1 bedoelde besluit, wordt opgeheven.
6. Gezien het genoemde onder 5, eerste alinea, laatste volzin, heeft de onderhavige
gedeeltelijke intrekking van de verplichtstelling geen invloed op de doorsneepremie en de
kostendekkende premie.
Gelet op het voorgaande verzoeken voormelde organisaties:
I. het besluit tot verplichtstelling van de deelneming in Stichting Bedrijfstakpensioenfonds
voor het Beroepsvervoer over de Weg overeenkomstig de wens van de betrokken
organisaties gedeeltelijk in te trekken - op grond van artikel 10, eerste lid en artikel 11,
tweede lid van de Wet verplichte deelneming in een bedrijfstakpensioenfonds 2000, zodanig
dat het besluit tot verplichtstelling als volgt luidt:
Besluit:
Bij besluit van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van
nr
is,
op grond van artikel 10, eerste lid en artikel 11, tweede lid van de Wet verplichte deelneming
in een bedrijfstakpensioenfonds 2000,
het besluit van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 8 mei 1964,
nr. 64729, Stcrt. 1964, nr. 89 (laatstelijk gewijzigd bij besluit van de Minister van Sociale
Zaken en Werkgelegenheid van 28 juni 2010, nr. UAW/CAV/10-8738/04,Stcrt. 2010, nr.
10137),
zodanig gewijzigd, dat de deelneming in Sttehting Bedrijfstakpensioenfonds voor het
Beroepsven/oer over de Weg is verplichtgesteld voor:
(tekst verplichtstelling van de Stichttng
Bedrijfstakpensioenfonds voor het Beroepsvervoer over de Weg zoals vastgesteld bij besluit
van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 28 juni 2010, nr. UAW/CAV/108738/04 tot aan 'Wegven/oer' zoals opgenomen in de voornoemde verpiichtstelling onder
punt 5);
-
5. Wegvervoer.
Het bedrijf van:
a. het tegen vergoeding vervoeren van goederen over de weg, alsmede het tegen
vergoeding vervoeren van goederen over niet voor het openbaar verkeer openstaand
terrein;
b. het tegen vergoeding uitvoeren van besloten busvervoer en openbaar vervoer;
c. . het exploiteren van taxi's; waarbij onder besloten busvervoer, openbaar vervoer en
taxivervoer hetzelfde wordt verstaan als in de Wet Personenvervoer 2000 (Wet van 6 juli
2000, Stb. 2000, 314).
.'
(tekst verplichtstelling van de Stichttng
Bedrijfstakpensioenfonds voor het Beroepsvervoer over de Weg zoals vastgesteld bij besluit
van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 28 juni 2010, nr. UAW/CAV/108738/04)
De deelneming in de Stichttng Bedrijfstakpensioenfonds voor het Beroepsvervoer over de
Weg is verplichtgesteld voor:
- Werknemer A, geboren op of na 1 januari 1950, vanaf de eerste dag van de maand waarin
hij de leeftijd van 21 jaar heeft bereikt tot de eerste dag van de maand waarin hij de leeftijd
van 67 jaar heeft bereikt dan wel vanaf de eerste dag van de maand waarin hij de leeftijd van
21 jaar heeft bereikt tot de eerste dag van de maand waarin hij de leeftijd van 65 jaar heeft
bereikt indien hij is geboren voor 1950,
- Werknemer B, geboren voor 1 januari 1950, vanaf het moment dat hij de leeftijd van 21
jaar heeft bereikt tot hij de leeftijd van 60 jaar heeft bereikt, dan wel in geval van uitstel van
het prepensioen tot de eerste dag van de maand waarin het prepensioen ingaat,
- Werknemer C, geboren voor 1 januari 1950, vanaf het moment dat hij de leeftijd van 21
jaar heeft bereikt tot hij de leeftijd van 62 jaar heeft bereikt, dan wel in geval van uitstel van
het prepensioen tot de eerste dag van de maand waarin het prepensioen ingaat.
met dien verstande dat een persoon tegelijkertijd kan worden aangemerkt als:
-Werknemer A en Werknemer B; of
-Werknemer A en Werknemer C; of uitsluitend als
-Werknemer A, waarbij verstaan wordt onder:
1. Werknemer A: De persoon die krachtens arbeidsovereenkomst in dienst is van een
onderneming in het Beroepsven/oer over de Weg, dan wel die bij een dergelijke
onderneming als chauffeur of kraanmachinist werkzaam is krachtens een
uitzendovereenkomst in de zin van artikel 7:690 van het Burgerlijk Wetboek met een
onderneming die zich bezighoudt met het ter beschikking stellen van werknemers als
bedoeld in artikel 7:690 van het Burgertijk Wetboek, met uitzondering van:
a. een directeur grootaandeelhouder en/of lid van de directie van een onderneming, met dien
verstande dat:
- onder directeur-grootaandeelhouder uitsluitend wordt verstaan een directeurgrootaandeelhouder in de zin van de Pensioenwet (Wet van 7 december 2006, Staatsblad
2006, 705); en
- onder lid van de directte uitsluitend wordt verstaan degene die bestuurder is van een N.V.
of B.V. in de zin van het Burgertijk Wetboek en die als zodanig bij de Kamer van Koophandel
in het Handelsregister is ingeschreven als alleen dan wel gezamenlijk
vertegenwoordigingsbevoegd;
b. de werknemer die in een onderneming in het Beroepsvervoer over de Weg, waarin anders
dan uitsluitend of in hoofdzaak een of meer takken van bedrijf, behorende tot respectievelijk
het wegvervoer, het binnenbeurtvaartbedrijf en/of het kraanverhuurbedrijf worden
uitgeoefend, niet werkzaam is in een afdeling waarin uitsluitend of in hoofdzaak een of meer
der bedoelde takken van bedrijf worden uitgeoefend;
c. de werknemer die krachtens een uitzendovereenkomst als hiervoor bedoeld werkzaam is
bij een onderneming in het Beroepsvervoer over de Weg en in dienst is van een
onderneming die voldoet aan alle hierna genoemde criteria:
- zich uitsluitend bezig houdt met het ter beschikking stellen van werknemers in de zin van
artikel 7:690 BW; en - de cao voor Uitzendkrachten 2004-2009 algemeen verbindend
verklaard bij besluit van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 28 juli 2004,
nr. 10210, Stcrt. 2004, nr. 144 (laatstelijk gewijzigd bij besluit van de Minister van Sociale
Zaken en Werkgelegenheid van 20 februari 2008, nr. 10746, Stcrt. 2008, nr. 38)
respectievelijk de eventueel daarvoor in de plaats tredende cao toepast krachtens haar
lidmaatschap van een partij bij die overeenkomst dan wel krachtens een besluit tot algemeen
verbindend verklaring krachtens de Wet A W (Wet van 25 mei 1937, Stb. 801, tot het
algemeen verbindend en het onverbindend verklaren van collectteve
arbeidsovereenkomsten, zoals deze laatstelijk is gewijzigd bij de Wet van 1 december 2005,
Stb. 626); en
- voor ten minste 25% uitzendt naar ondernemingen op wie het bepaalde in deze verplichtstellingsbeschikking niet van toepassing is; en
- voor ten minste 15% of meer van het totale premieplichtige loon op jaarbasis werknemers
ter beschikking stelt van derden op basis van uitzendovereenkomsten met uitzendbeding als
bedoeld in artikel 7:691 lid 2 BW, zoals nader gedefinieerd in bijlage 1 behorend bij artikel
5.1 punt 52 van de Regeling Wet financiering sociale verzekeringen, Stcrt. 2005, nr. 242, in
werking getreden per 1 januari 2006. De onderneming heeft aan dit criterium voldaan indien
en voor zover dit door het UWV (Uih/oeringsinstituut Werknemersverzekeringen) als zodanig
is vastgesteld; en
- géén onderdeel is van een concern van ondernemingen waarop deze
verplichtstellingsbeschikking van toepassing is; en
- niet werkzaam is als arbeidspool overeenkomsttg afspraken gemaakt door de sociale
partners in het wegvervoer-, binnenbeurtvaart- of kraanverhuurbedrijf.
2. Werknemer B: De persoon die krachtens arbeidsovereenkomst in dienst is van een
onderneming in het beroepsgoederenvervoer over de Weg en/of de Verhuur van Mobiele
Kranen, dan wel die bij een dergelijke onderneming als chauffeur of kraanmachinist
werkzaam is krachtens een uitzendovereenkomst in de zin van artikel 7:690 van het
Burgeriijk Wetboek met eén onderneming die zich bezighoudt met het ter beschikking stellen
van werknemers als bedoeld in artikel 7:690 van het Burgerlijk Wetboek, met uitzondering
van de werknemer die krachtens een uitzendovereenkomst als hiervoor bedoeld in dienst is
van een onderneming die voldoet aan alle hierna genoemde criteria:
- zich uitsluitend bezig houdt met het ter beschikking stellen van werknemers in de zin van
artikel 7:690 BW; en
- de cao voor Uitzendkrachten 2004-2009 respectievelijk de eventueel daarvoor in de plaats
tredende cao toepast krachtens haar lidmaatschap van een partij bij die overeenkomst dan
wel krachtens een besluit tot algemeen verbindend verklaring krachtens de Wet A W ; en
- voor ten minste 25% uitzendt naar ondernemingen op wie het bepaalde in deze
verplichtstellingsbeschikking niet van toepassing is; en
- voor ten minste 15% of meer van het totale premieplichttge loon op jaarbasis werknemers
ter beschikking stelt van derden op basis van uitzendovereenkomsten met uitzendbeding als
bedoeld in artikel 7:691 lid 2 BW, zoals nader gedefinieerd in bijlage 1 behorend bij artikel
5.1 punt 52 van de Regeling Wet financiering sociale verzekeringen, Stcrt. 2005, nr. 242, in
werking getreden per 1 januari 2006. De onderneming heeft aan dit criterium voldaan indien
en voor zover dit door het UWV (Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen) als zodanig
is vastgesteld; en
- géén onderdeel is van een concern van ondernemingen waarop deze
verplichtstellingsbeschikking van toepassing is; en
- niet werkzaam is als arbeidspool overeenkomstig afspraken gemaakt door de sociale
partners in het beroepsgoederenvervoer over de weg of het kraanverhuurbedrijf.
3. Werknemer C: De persoon die krachtens een arbeidsovereenkomst in dienst is van een
onderneming in het Personenvervoer over de Weg met uitzondering van:
- het lid van de directte, met dien verstande dat onder lid van de directie uitsluitend wordt
verstaan degene die bestuurder is van een N.V. of B.V. in de zin van het Burgeriijk Wetboek
en die als zodanig bij de Kamer van Koophandel is ingeschreven als alleen dan wel
gezamenlijk vertegenwoordigingsbevoegd;
- het rijdend personeel van de KLM, afdeling wegvervoer.
4. Ondememing in het Beroepsven/oer over de Weg:
De natuurlijke persoon of privaatrechtelijke rechtspersoon die - al dan niet met
winstoogmerk - in een in Nedertand gevestigd bedrijf of in een afdeling van een zodanig
bedrijf uitsluitend of in hoofdzaak werkzaamheden uitoefent, behorende tot het wegven/oer
en/of het binnenbeurtvaartbedrijf en/of het kraanverhuurbedrijf, met uitzondering van:
a. het privaatrechtelijke lichaam dat op grond van zijn doelstelling en financiële verhouding
tot een of meer publiekrechtelijke lichamen door de Minister van Binnenlandse Zaken is
aangewe-zen als lichaam waarvan de werknemers deelnemen in Sttchttng Pensioenfonds
A.B.P.;
b. de rechtspersoon, die op 1 januari 1963 als aangesloten werkgever is ingeschreven bij
Stichting Pensioensttchting Transport, te Utrecht, zolang de inschrijving als aangesloten
werkgever bij die stichting na 1 januari 1963 onafgebroken voortduurt;
c. de rechtspersoon die valt onder de werkingssfeer van Stichting Pensioenfonds Openbaar
Ven/oer, gevestigd te Utrecht, zoals deze geldt op 1 januari 2008 (zie voetnoot 1);
d. de rechtspersoon die valt onder de werkingssfeer (zie voetnoot 2) van de Sttehting
Spoonwegpensioenfonds, gevestigd te Utrecht zoals deze geldt op 1 oktober 2001 en
voorzover de onderneming zich niet bezig houdt met het beroepsvervoer over de weg;
5. Wegven/oer
Het bedrijf van:
a. het tegen vergoeding ven/oeren van goederen over de weg, alsmede het tegen
vergoeding vervoeren van goederen over niet voor het openbaar verkeer openstaand terrein;
b. het tegen vergoeding uitvoeren van besloten busven/oer en openbaar vervoer;
c. het exploiteren van taxi's; waarbij onder besloten busvervoer, openbaar vervoer en
taxivervoer hetzelfde wordt verstaan als in de Wet Personenvervoer 2000 (Wet van 6 juli
2000, Stb. 2000, 314).
6. Binnenbeurtvaartbedrijf:
Het bedrijf van het binnen Nederiand uitvoeren van één of meer geregelde diensten tot het
tegen vergoeding vervoeren van goederen met binnenschepen en het bedrijf van het
verlenen van bemiddeling tot het afsluiten van overeenkomsten tot vervoeren, als zojuist
bedoeld.
7. Kraanverhuurbedrijf:
Alle in Nederland werkzame ondernemingen waarin het bedrijf wordt uitgeoefend van het
verhuren van mobiele kranen.
8. Ondememing in het Beroepsgoederenvervoer over de Weg en/of de Verhuur van Mobiele
Kranen:
De natuuriijke persoon of privaatrechtelijke rechtspersoon die zich - al dan niet met
winstoogmerk - in een in Nedertand gevestigd bedrijf bezighoudt met
beroepsgoederenven/oer over de weg en/of het kraanverhuurbedrijf, met uitzondering van:
a. ondernemingen die in hoofdzaak gemeten naar de loonsom van het bedrijf
bouwwerkzaamheden uih/oeren en tevens mobiele kranen exploiteren;
b. ondernemingen die een eigen cao of een andere bedrijfstak-cao dan die voor het
beroepsgoederenven/oer over de weg en de verhuur van mobiele kranen dienen toe te
passen, dan wel over een eigen vastgelegd arbeidsvoonwaardenpakket beschikken waarvan
het niveau ten minste gelijkwaardig is aan het niveau van de arbeidsvoonwaarden in de
bedrijfstak voor het beroepsgoederenvervoer over de weg en de verhuur van mobiele
kranen, en die voorts voldoen aan de volgende voorwaarden:
- de hoofdactiviteit van de onderneming is een andere dan beroepsgoederenvervoer over de
weg, logistieke dienstveriening of verhuur van mobiele kranen. Maatgevend voor de bepaling
van de hoofdactiviteit is de juridische eenheid waarvoor de vergunning
beroepsgoederenven/oer is aangevraagd of toegekend, dan wel waarbinnen de activiteit van
de verhuur van mobiele kranen plaatsvindt.
- in de regel wordt binnen deze juridische eenheid niet nrteer dan 20% van de omzet
gerealiseerd met beroepsgoederenvervoeractiviteiten, logistteke dienstverlening en/of de
verhuur van mobiele kranen.
9. Beroepsgoederenvervoer over de Weg:
Het verrichten van vergunningplichtig vervoer krachtens de Wet Goederenvervoer over de
Weg, zoals deze laatstelijk is gewijzigd of aangevuld op 20 juni 2002 (Stcrt. 2002, nr. 347),
en/of het tegen vergoeding geheel of ten dele verrichten van ven/oer, anders dan van
personen over de weg of over andere dan voor het openbaar verkeer openstaande wegen.
10. Logistieke dienstverlening:
Het organiseren van goederenstromen en/of het groeperen, lokaliseren, customiseren,
assembleren, op maat maken, repareren en retourcontroleren, configureren, ompakken,
toevoegen van handleiding, labellen, etiketteren, mengen, mixen, (re)conditioneren, testen,
controleren van de kwaliteit en het orderpicken van producten.
11. Ondememing in het Personenvervoer over de Weg:
De natuurlijke persoon of privaatrechtelijke rechtspersoon, die in een in Nedertand
gevestigde onderneming tegen betaling:
a. gesloten busvervoer verricht in de zin van de Wet personenvervoer 2000 (Staatsblad
2000, 314) (hierna: Wp);
b. krachtens een vergunning op grond van de Wp taxivervoer verricht in de zin van de Wp;
c. vervoer van personen verricht met een personenauto, over de weg of over andere dan ,
voor het openbaar verkeer openstaande wegen;
Niet wordt onder onderneming in het Personenvervoer over de Weg verstaan de natuuriijke
persoon of privaatrechtelijke rechtspersoon die zich bezig houdt met vervoer dat valt onder:
- de cao voor het personeel in de Ambulancezorg 2005-2008, waarvan de werkingssfeer
luidt als volgt. Deze CAO is van toepassing op de werkgevers en werknemers van de in
Nederland gevesttgde particuliere bedrijven werkzaam in de ambulancezorg, die zijn
aangesloten bij de Vereniging Werkgevers Ambulancezorg, verder te noemen vwAZ, en die:
a. zijn bedrijf maakt van het tegen vergoeding verienen van ambulancezorg vallend onder de
werkingsfeer van de Wet Ambulancevervoer (wet van 23 april 1971, stb. 1971, 369)
b. de werkgevers en werknemers in dienst van in Nederland gevesttgde particuliere bedrijven
in de uitoefening van een Meldkamer Ambulance (CPA/MKA) Centrale Post Ambulancevervoer (CPA);
- de werkingssfeer van de Stichting Pensioenfonds Openbaar Vervoer 1).
12. Personenauto:
Motorrijtuig, ingericht tot het vervoer van personen tot een aantal van ten hoogste acht, de
bestuurder daaronder niet begrepen, bestemd om personen tegen vergoeding te ven/oeren.
13. Werkgever:
De natuurtijke persoon of privaatrechtelijke rechtspersoon waarmee de werknemer een
arbeidsovereenkomst heeft gesloten'.
1) Op grond van artikel 3, lid 3, sub c, van de statuten van Stichting Pensioenfonds
Openbaar Vervoer zoals deze notarieel zijn verleden op 21 december 2007, wordt onder de
werkingssfeer verstaan: "de in Nederiand werkzame ondernemingen die openbaar vervoer
verrichten op basis van een daartoe aan de onderneming verstrekte vergunning als bedoeld
in de Wet Personenvervoer (Stb. 2000, 314). Onder openbaar ven/oer wordt verstaan voor
een ieder openstaand personenvervoer volgens een dienstregeling met: auto, bus, trein,
metro, tram of een van geleidesysteem voortbewogen voertuig. Daarnaast wordt onder
openbaar vervoer verstaan voor een ieder openstaand personenvervoer volgens een
dienstregeling over water. Eveneens valt onder de werkingssfeer die onderneming die 50%
of meer van de omzet haalt uit het verrichten van diensten (onder meer het verstrekken van
onderzoek, bieden van technische ondersteuning en uittenen en/of detacheren van
arbeidskrachten) ten behoeve van ondernemingen die openbaar vervoer verrichten.
Daarnaast vallen onder de werkingssfeer ondernemingen die deel uitmaken van een concern
waarvan de hoofdactiviteit het verrichten van openbaar ven/oer is, waan/an één van de
ondernemingen openbaar vervoer verricht zoals hierboven genoemd, en die is toegetreden
tot Stichting Pensioenfonds Openbaar Vervoer."
2) Tot de werkingssfeer van de Stichting Spoonwegpensioenfonds worden volgens artikel 4
van de op 1 oktober 2001 geldende statuten gerekend bedrijven die actief zijn op de
volgende terreinen, dan wel delen daarvan:
a. het (doen) aanbieden van openbaar vervoer van personen per trein;
b. het beheren en exploiteren van stations ten behoeve van het vervoer van personen per
trein;
c. het (doen) vervoeren van goederen per trein;
d. het adviseren over en het beheren, (doen) realiseren en in stand houden van rollend
materieel;
e. het adviseren over en het beheren, (doen) realiseren en in stand houden van
railinfrastructuur;
f het toedelen van de railinfrastructuurcapaciteit aan ven/oerders en het regelen van het
treinverkeer. Tevens kunnen tot de bedrijfstak Spoonwegen worden toegelaten bedrijven die
gerekend kunnen worden te behoren tot de bedrijfstak Spoonwegen.
- Werknemer A vanaf het moment dat hij de leeftijd van 21 jaar heeft bereikt tot hij de leeftijd
van 65 jaar heeft bereikt,
- Werknemer B, geboren voor 1 januari 1950, vanaf het moment dat hij de leeftijd van 21
jaar heeft bereikt tot hij de leeftijd van 60 jaar heeft bereikt, dan wel in geval van uitstel van
het prepensjoen tot de eerste dag van de maand waarin het prepensioen ingaat,
- Werknemer C, geboren voor 1 januari 1950, vanaf het moment dat hij de leeftijd van 21
jaar heeft bereikt tot hij de leeftijd van 62 jaar heeft bereikt, dan wel in geval van uitstel van
het prepensioen tot de eerste dag van de maand waarin het prepensioen ingaat.
Ministerievan Sociale Zaken en
Werkgelegenheid
FORMULIER
REPRESENTATIVITEITSGEGEVENS
(bedoeld in artikel 2, onderdeel h, artikel 3, onderdeel f, artikel 4, eerste lid, onderdeel d
van de Regeling betreffende aanvragen op grond
van de Wet verplichte deelneming in een bedrijfstakpensioenfonds 2000)
Bij een aanvraag om verpiichtstelling dienen de
representativiteitsgegevens, de gebruikte bronnen en de gehanteerde
onderzoeksmethodiek te worden opgegeven. Deze opgave kan worden
ingediend aan de hand van dit formulier. Gebruikmaking van dit
formulier is vereist bij een percentage representativiteit onder de 6 0 %
en ingeval beargumenteerde zienswijzen tegen de representativiteit
daartoe aanleiding geven.
INHOUD
1
REPRESENTATIVITEITSOPGAVE
•
Werkgeversgegevens
O Direct aan het bedrijfstakpensioenfonds gebonden werkgevers
O Werkgevers gebonden door de verplichtgestelde werkingssfeer
•
Geqevens werkzame personen
O Direct aan het bedrijfstakpensioenfonds gebonden werkzame
personen
O Werkzame personen gebonden door de verplichtgestelde
werkingssfeer
TOELICHTING
Gehanteerde onderzoeksmethode
Gebruikte bronnen
Wijze van meting
Relatie tot de werkingssfeer
Actualiteit van de cijfers
Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Directie Uitvoeringstaken Arbeidsvoorwaardenwetgeving
De Minister van Sociaie Zaken
en Werkgelegenheid,
H.G.J. Kamp
Pagina 1 van 12
REPRESENTATIVITEITSOPGAVE
Het verplichtstellen van de deelname in een bedrijfstakpensioenfonds (bpf)
vereist dat, naar het oordeel van de minister, het georganiseerde bedrijfsleven
dat de aanvraag om (wijziging/intrekking van de) verplichtstelling indient een
belangrijke meerderheid van de in de betreffende bedrijfstak(ken) werkzame
personen vertegenwoordigt.
Het meerderheidsvereiste wordt aan de hand van de
representativiteitsgegevens bepaald. De mate van representativiteit wordt als
volgt berekend:
•
•
het aantal werknemers in de betreffende bedrijfstak(ken) In dienst van
werkgevers direct betrokken bij het bpf (indien van toepassing incl.
personen die In een andere hoedanigheid werkzaam zijn in de
bedrijfstak) (teller),
gedeeld door:
het totale aantal werknemers in de betreffende bedrijfstak(ken) in dienst
van werkgevers vallend onder de werkingssfeer (indien van toepassing
incl. personen die in een andere hoedanigheid werkzaam zijn in de
bedrijfstak) (noemer).
De in de verpllchtstelling van het bpf gedefinieerde werkingssfeer dient als
uitgangspunt voor het bepalen van de aantallen personen In zowel de teller als
de noemer. Tot het aantal personen kunnen naast werknemers ook
zelfstandigen worden gerekend, indien In de werkingssfeer bepaald Is dat deze
ook op hen van toepassing Is. Zelfstandigen dienen in voorkomend geval in de
totaaltelling te worden meegenomen. Daarenboven dient in voorkomend geval
in de representativiteitsopgave apart melding te worden gemaakt van de
aantallen van deze specifieke groep, en van de betrouwbaarheid van de
gebruikte bronnen.
Wanneer het blj de aanvraag slechts om een deel van de werkingssfeer gaat of
om één of meer van de bedrijfstakken in het geval van een bpf dat volgens de
opgave van partijen meerdere afgebakende bedrijfstakken omvat, dan dient de
representativiteitsopgave betrekking te hebben op de werkingssfeer van het
deel van de bedrijfstak of de bedrijfstak(ken) waarop de aanvraag zich ncht. In
het geval van meerdere bedrijfstakken impliceert dit dat voor elke
afzonderiijke bedrijfstak waarop de aanvraag betrekking heeft separaat de
vereiste representativiteitsopgave dient te worden gegeven.
Gezien de verstrekkende consequenties van het verplichtstellen van de
deelname in een bpf is het noodzakelijk dat de representativiteitsopgave
voldoet aan de eisen van:
reproduceerbaarheid
validiteit
Interne consistentie
onderzoekstechnische kwaliteit, en
actualiteit
Het is een vereiste voor de beoordeling van het representativiteitscijfer dat dit
reproduceerbaar is. Brongegevens, gebruikte enquête, uitgevoerde
berekeningen, analyses en extrapolatie moeten beschikbaar zijn, zodat
desgevraagd een accountant, dan wel het Ministene van SZW op basis hiervan
het cijfer zelfstandig kan reproduceren.
Het begrip validiteit heeft betrekking op de vraag of daadwerkelijk is gemeten
wat beoogd was. Is het te meten begrip, werkzame personen, op de juiste
wijze gedefinieerd én zijn vervolgens de werkzame personen ook conform de
operationalisering gemeten. Voor het begrip werkzame personen bijvoorbeeld
speelt dan de werkingssfeer een rol en of op een juiste wijze is gecorrigeerd
voor werkzame personen die in de werkingssfeer worden uitgesloten.
Pagina 2 van 12
Bij de interne consistentie gaat het om gebruikte meeteenheden. De eenheid in
de teller moet overeenstemmen met de gehanteerde eenheid In de noemer. In
teller én noemer moeten standcijfers (gemeten op een bepaald moment) of
stroomcijfers (gemeten over een periode) worden gebruikt. De definitie van
werkzame personen moet in belde gelijk zijn. En ook de peildatum of de
peilperiode moeten in teller en noemer vergelijkbaar zijn.
Bij de beoordeling van de kwaliteit van het onderzoek wordt nagegaan of
voldaan Is aan de vereisten van zorgvuldigheid. Het gaat hierbij om zaken als
de gebruikte methode om de gegevens te verzamelen, de omvang van de
enquête, de hoogte van de non-respons, de gebruikte weging, gehanteerde
analyses en uitgevoerde berekeningen.
De gegevens waarop het representativiteitscijfer is gebaseerd, mogen in
principe niet ouder zijn dan één jaar, te rekenen vanaf de indiening van de
aanvraag.
Om te kunnen beoordelen of aan deze criteria wordt voldaan, dient een
toelichting te worden gegeven op de verstrekte werkgeversgegevens en
gegevens over het aantal werkzame personen.
Pagina 3 van 12
WERKGEVERSGEGEVENS
Direct aan het bpf gebonden werkgevers
Hoeveel werkgevers vallen direct onder de werkingssfeer van het
verplichtgestelde bpf^?
194
Geef aan op welke peildatum dan wel over welke periode de gegevens
verzameld zijn.
Peildatum 3 1 - 1 2 - 2 0 1 2
Werkgevers gebonden door de werkingssfeer van de
verplichtstelling
Wat is het totale aantal werkgevers dat valt onder de werkingssfeer van
het verplichtgestelde bpf?
369
Geef aan op welke peildatum dan wel over welke periode de gegevens
verzameld zijn.
Peildatum 3 1 - 1 2 - 2 0 1 2
De wijze waarop de gegevens zijn verkregen over het aantal werkgevers dat
direct en in totaal onder de werkingssfeer van het bpf valt moet worden
toegelicht. Daarvoor is onderstaand een aantal aandachtspunten opgenomen.
Afhankelijk van de gehanteerde methode kunnen de aandachtspunten al dan
niet relevant zijn. Indien een van de genoemde methoden van toepassing is,
dienen de vragen waarvoor een ' • ' is opgenomen te worden aangekruist en te
worden beantwoord. De toelichting kunt u opnemen in het daarvoor
opgenomen tekstvak. Als u meer ruimte in het tekstvlak nodig heeft klikt u op
de rand van het tekstvlak en kunt u door te slepen het tekstvak vergroten.
De eerste vraag dient altijd te worden beantwoord. Er zijn globaal 3 methoden,
die elkaar overigens niet uitsluiten: gebruik maken van bestaande
bronnen/bestanden, onderzoek en extrapolatie. Daarnaast moet zonodig een
toelichting worden gegeven op de actualiteit van de gebruikte gegevens.
Achter de genoemde aandachtspunten is een verwijzing opgenomen naar een
uitgebreidere toelichting in deel 2 van dit formulier. Dat deel gaat in op de
gehanteerde onderzoeksmethode (ad. 1); de gebruikte bronnen (ad. 2); de
wijze van meting (ad. 3); de relatie tot de werkingssfeer (ad. 4 ) ; en de
actualiteit van de gegevens (ad. 5).
Een werkgever valt direct onder de werkingssfeer van het verplichtgestelde bpf als
hij lid is van een werkgeversorganisatie die betrokken is bij de aanvraag om
verplichtstelling.
Pagina 4 van 12
Bestaande bronnen/bestanden
Geef voor het uitgevoerde onderzoek naar de bij vraag 1 en 2
opgegeven aantallen een beschrijving van:
•
de gebruikte bronnen (ad. 2)
•
de bronnen in relatie tot de werkingssfeer (ad. 4)
•
de uitgevoerde correctie in de bronbestanden (ad. 4)
De werkgevers die per de peildatum 3 1 - 1 2 - 2 0 1 2 aangesloten
zijn bij het pensioenfonds, zijn vergeleken met het
ledenbestand van werkgeversorganisatie KNV Busvervoer. Dit
ledenbestand heeft ook 3 1 - 1 2 - 2 0 1 2 als peildatum.
Op deze manier zijn alle werkgevers die minimaal 1
werknemer in dienst hebben die onder de werkingssfeer van
de verplichtstelling valt, getoetst op het al dan niet "direct"
gebonden zijn aan het bpf.
Daarbij is rekening gehouden met het uitsluiten van vrijwillig
aangesloten ondernemingen en het meetellen van
vrijgestelde ondernemingen.
De bijbehorende werknemers zijn alleen meegeteld voor
zover zij onder de werkingssfeer van de verplichtstelling
vallen. Hierdoor zijn er geen correcties ac/iteraf noodzakelijk.
•
Er Is
Geef
•
•
•
gebruik gemaakt van meerdere bestanden.
onderstaand een beschrijving van:
de representativiteit van de bestanden (ad. 2)
uitgevoerde correcties voor dubbeltellingen (ad. 2)
de wijze van 'matching' van de bestanden (ad. 1)
Zie vorengaande
•
De bronnen sluiten niet volledig aan bij de werkingssfeer.
Geef een beschrijving van:
•
de correcties die zijn uitgevoerd (ad. 4)
n.v.t.
Onderzoek
•
Er is (aanvullend) steekproefonderzoek uitgevoerd, bijvoorbeeld op
basis van een enquête.
Geefeen beschrijving met cijfermatige onderbouwing van:
•
de gehanteerde methodiek (ad. 1)
•
het steekproefkader in relatie tot de werkingssfeer (ad. 1)
•
de respons (ad. 1)
•
de representativiteit van de steekproef (ad. 1)
•
eventueel gebruik van aanvullende informatie (ad. 1)
Pagina S van 12
toegepaste berekeningen en schattingen (ad. 1)
n.v.t.
Extrapolatie
•
Onderzoeksgegevens zijn middels andere bronnen geëxtrapoleerd.
Geefeen beschrijving met cijfermatige onderbouwing van:
•
de hiervoor gebruikte bronnen (ad. 2)
•
de representativiteit van het verkregen bestand (ad. 2)
•
de verschillen tussen de bronnen (ad. 2))
•
eventueel uitgevoerde correcties (ad. 4)
n.v.t.
Peildatum
•
Er zijn gegevens gebruikt ouder dan een jaar, (terug)gerekend vanaf
de datum van indiening van de aanvraag.
Geef een beschrijving van:
•
de reden waarom het niet mogelijk is om gegevens van recenter
datum te leveren (ad. 5)
•
de aannemelijkheid dat sindsdien binnen de bedrijfstak geen
grote fluctuaties In de genoemde aantallen zijn opgetreden.
Indien wel sprake is van grote fluctuaties is aanvullend
onderzoek of extrapolatie nodig (ad. 5)
n.v.t.
Overig
•
Overige opmerkingen
n.v.t.
Pagina 6 van 12
GEGEVENS WERKZAME PERSONEN
Direct aan het bpf gebonden werknemers^
Hoeveel werknemers worden direct aan het bpf gebonden (in
voorkomend geval inclusief personen die In een andere hoedanigheid
werkzaam zijn in de bedrijfstak(ken)zoals zzp-ers)?
5.138
In voorkomend geval: het aantal personen dat In een andere
hoedanigheid werkzaam is in de bedrijfstak(ken) en direct aan het bpf
gebonden is?
n.v.t.
Geef aan op welke peildatum dan wel over welke periode de gegevens
verzameld zijn.
Peildatum 3 1 - 1 2 - 2 0 1 2
Werknemers gebonden door de verplichtstelling
Wat is het totale aantal werknemers dat valt onder de werkingssfeer
van de verplichtstelling (in voorkomend geval inclusief personen
die in een andere hoedanigheid werkzaam zijn in de bedrijfstak(ken)
zoals zzp-ers) ?
6.617
In voorkomend geval: het aantal personen dat in een andere
hoedanigheid werkzaam is in de bedrijfstak(ken) en waarop de
verplichtstellingsaanvraag betrekking heeft?
n.v.t.
Geef aan op welke peildatum dan wel over welke periode de gegevens
verzameld zijn.
Peildatum 3 1 - 1 2 - 2 0 1 2
De wijze waarop de gegevens zijn verkregen over het aantal werkzame
personen, dat direct en in totaal onder de werkingssfeer van het
verplichtgestelde bpf valt, moet worden toegelicht.
Daarvoor is onderstaand een aantal aandachtspunten opgenomen.
Afhankelijk van de gehanteerde methode kunnen de aandachtspunten
al dan niet relevant zijn. Indien een van de genoemde methoden van
toepassing is, dienen de vragen waarvoor een ' • ' is opgenomen te
Een werknemer valt direct onder de werkingssfeer van het bpf als hij werkzaam
is bij een werkgever die lid is van een werkgeversorganisatie betrokken bij het
bpf.
Pagina 7 van 12
worden aangekruist en te worden beantwoord. De toelichting kunt u
opnemen in het daarvoor opgenomen tekstvak. Als u meer ruimte in
het tekstvlak nodig heeft, klikt u op de rand van het tekstvlak en kunt
u door te slepen het tekstvak vergroten.
De eerste vraag dient altijd te worden beantwoord. Er zijn globaal 3
methoden, die elkaar overigens niet uitsluiten: gebruik maken van
bestaande bronnen/bestanden, onderzoek, en extrapolatie. Daarnaast
moet zonodig een toelichting worden gegeven op de actualiteit van de
gebruikte gegevens. Achter de genoemde aandachtspunten is een
verwijzing opgenomen naar een uitgebreidere toelichting in deel 2 van
dit formulier. Dat deel gaat in op de gehanteerde onderzoeksmethode
(ad. 1); de gebruikte bronnen (ad. 2); de wijze van meting (ad. 3); de
relatie tot de werkingssfeer (ad. 4 ) ; en de actualiteit van de gegevens
(ad. 5).
Bestaande bronnen/bestanden
Voor het
geef een
•
de
•
de
•
de
•
de
uitgevoerde onderzoek,
beschrijving van:
gebruikte bronnen (ad. 2)
bronnen in relatie tot de werkingssfeer (ad. 4)
uitgevoerde correctie in de bronbestanden (ad. 4)
gehanteerde meeteenheid (ad. 3)
De werkgevers die per de peildatum 3 1 - 1 2 - 2 0 1 2 aangesloten
zijn bij het pensioenfonds, zijn vergeleken met het
ledenbestand van werkgeversorganisatie KNV Busvervoer. Dit
ledenbestand heeft ook 3 1 - 1 2 - 2 0 1 2 als peildatum.
Op deze manier zijn alle werkgevers die minimaal 1
werknemer in dienst hebben die onder de werkingssfeer van
de verplichtstelling valt, getoetst op het al dan niet "direct"
gebonden zijn aan het bpf.
Daarbij is rekening gehouden met het uitsluiten van vrijwillig
aangesloten ondernemingen en het meetellen van
vrijgestelde ondernemingen.
De bijbehorende werknemers zijn alleen meegeteld voor
zover zij onder de werkingssfeer van de verpiichtstelling
vallen. Hierdoor zijn er geen correcties achteraf noodzakelijk.
•
Indien gebruik is gemaakt van meerdere bestanden, geef een
beschrijving van:
•
de representativiteit van de bestanden (ad. 2)
•
uitgevoerde correcties voor dubbeltellingen (ad. 2)
•
de wijze van matching van bestanden (ad. 1)
Zie vorengaande
Pagina 8 van 12
•
Sluiten de bronnen niet volledig aan bij de werkingssfeer,
geef een beschrijving van:
•
de correcties die zijn uitgevoerd (ad. 4)
n.v.t.
Onderzoek
•
Is er aanvullend steekproefonderzoek uitgevoerd, bijvoorbeeld op basis
van een enquête, geef een beschrijving van:
•
de gehanteerde methodiek (ad. 1)
•
het steekproefkader in relatie tot de werkingssfeer (ad. 1)
•
de respons (ad. 1)
•
de representativiteit van de steekproef (ad. 1)
•
eventueel gebruik van aanvullende informatie (ad. 1)
•
toegepaste berekeningen en schattingen (ad. 1 )
n.v.t.
Extrapolatie
•
Indien onderzoeksgegevens middels andere bronnen zijn
geëxtrapoleerd,
geefeen beschrijving van:
•
de hiervoor gebruikte bronnen (ad. 2)
•
de representativiteit van het verkregen bestand (ad. 2)
•
de verschillen tussen de bronnen (ad. 2)
•
eventueel uitgevoerde correcties (ad. 4)
n.v.t.
Peildatum
•
Zijn gegevens gebruikt ouder dan een jaar, (terug)gerekend vanaf de
datum van indiening van de aanvraag,
geefeen beschrijving van:
•
de reden waarom het niet mogelijk is om gegevens van recenter
datum te leveren (ad. 5)
•
de aannemelijkheid dat sindsdien binnen de bedrijfstak geen
grote fluctuaties in de genoemde aantallen zijn opgetreden.
Indien wel sprake is van grote fluctuaties is aanvullend
onderzoek of extrapolatie nodig (ad. 5)
n.v.t.
Overig
•
Overige opmerkingen
n.v.t.
Pagina 9 van 12
TOELICHTING
De door partijen bij een aanvraag tot (wijziging/intrekking van de)
verplichtstelling van de deelname in een bpf aangeleverde
representativiteitsgegevens dienen, ten behoeve van de beoordelingscriteria,
te worden voorzien van een toelichting op de volgende punten:
1.
De wijze waarop het onderzoek is uitgevoerd
a. populatieonderzoek
b. steekproefonderzoek
c. extrapolatie
2.
De gebruikte bronnen voor het onderzoek
a. uitgevoerde correcties
3.
De wijze van meting
a. aard van de gegevens
De relatie tot de werkingssfeer van de verplichtstelling
a. uitgesloten werkzame personen
b. vrijwillige aansluiting
c. vrijgestelden
d. deelnameleeftijd
5.
ad 1
De peilildatum of de periode waarop de cijfers betrekking hebben
Gehanteerde
onderzoeksmethode
Het is noodzakelijk dat een beschrijving van de gehanteerde
onderzoeksmethode wordt gegeven. Het gaat om de vraag hoe de gegevens
zijn verzameld. Idealiter wordt er gebruik gemaakt van populatiebestanden,
zowel voor werkgeversaantallen als aantallen werkzame personen.
Indien geen populatiegegevens beschikbaar zijn, kan gebruik worden gemaakt
van steekproefonderzoek. Het gebruik van steekproefgegevens vereist dat een
toelichting wordt gegeven op de uitvoering van de enquête, de respons, de
representativiteit, verzamelde aanvullende informatie, uitgevoerde
berekeningen en schattingen.
Aandachtspunten:
Beschrijving van de gehanteerde onderzoeksmethode.
Een beschrijving van de hierbij gebruikte bestanden.
De manier waarop de steekproef is getrokken (waaronder het gebruikte
steekproefkader).
De respons van de steekproef.
De representativiteit van het steekproefonderzoek.
Op bestanden toegepaste correcties ten opzichte van de populatie;
Het gebruik van aanvullende informatie.
De manier waarop berekeningen, schattingen en eventuele extrapolaties
zijn uitgevoerd.
Het is niet zorgvuldig om het aantal werkzame personen van nietresponderende bedrijven op nul te schatten.
Streef altijd naar de verkrijging van gegevens uit één bronbestand. Dit doet u
door het bestand, waarin de gegevens van de bij het bpf betrokken
werkgevers zijn opgenomen, te matchen met het bestand waarin de totale
aantallen werkgevers en werkzame personen zijn opgenomen.
Een nadere uitleg over de uitvoering van het matchen van bestanden is te
vinden in het rapport Kwaliteit representativiteitsgegevens bij avv-verzoeken.
Stand van Zaken 2008, eindrapport, p. 20 (zie de website http://cao.szw.nl.
Pagina 10 van 12
onder achtereenvolgens: Actueel; Archief; 2008; Kwaliteit
representativiteitsgegevens bij avv verzoeken 2008).
ad 2
Gebruikte
bronnen
Een representativiteitsopgave moet een beschrijving bevatten van de gebruikte
bronnen. Niet alle bronnen zijn even betrouwbaar. Ook zijn niet alle bronnen
even volledig gegeven de werkingssfeer van de verplichtstelling. Inherent
hieraan is het gebruik van meerdere bronnen. Van belang is dat de gebruikte
bronnen en de daarbij gehanteerde berekeningen goed worden béschreven.
Aandachtspunten:
•
Het is aan te bevelen zo min mogelijk bronnen te gebruiken.
•
Worden gegevens uit verschillende bronnen gebruikt, dan vereist dit een
toelichting op onderiinge vergelijkbaarheid waarbij aandacht nodig is
voor dubbeltellingen, uitgesloten groepen werkzame personen en
verschillen in meetmomenten.
•
Gebruik van branche- of sectoronderzoek vereist een toelichting op de
representativiteit van de gegevens. Aandacht vereist de periode waarin
het onderzoek is gehpuden, de onderzoeksmethode en de relatie tot de
werkingssfeer.
•
Ten aanzien van de gebruikte bronnen wordt aandacht gevraagd voor de
vrijwillig aangesloten werkgevers, (gedeeltelijk) vrijgestelde werkgevers
en de actualiteit van de gegevens.
ad 3
Wijze van meting
Uitgangspunt bij het berekenen van het representativiteitscijfer is dat de teller
en de noemer worden uitgedrukt in dezelfcie eenheid. Idealiter worden de teller
en de noemer uitgedrukt in aantallen personen. Andere meeteenheden worden
in principe afgeraden. Andere maatstaven die worden gebruikt om tot een
berekening te komen van het aantal personen zijn de loonsom, aantal fte's of
omzetgegevens. U dient dan wel aannemelijk te maken dat de gebruikte
maatstaf een goede afspiegeling is van het aantal personen zodat geen sprake
is van een systematische, eenzijdige vertekening van de
representativiteitsgegevens. In geval van fte als meeteenheid moet
aannemelijk worden gemaakt dat de parttimefactor van bij het bpf betrokken
werkgevers ten opzichte van door de verplichtstelling gebonden werkgevers
vergelijkbaar is. Dit betreft de eis van interne consistentie. Teller en noemer
moeten in dezelfde eenheid worden uitgedrukt en de peildata moeten
vergelijkbaar zijn.
Aandachtspunten:
•
De wijze van meting moet dezelfde zijn voor teller en noemer. De
eenheid moet gelijk zijn. Gegevens moeten ofwel standcijfers óf
stroomcijfers zijn.
•
De gegevens moeten zijn uitgedrukt in dezelfde eenheid. In de teller
aantallen personen dan ook in de noemer aantallen personen gebruiken.
•
Het gebruik van een andere meeteenheid dan aantallen personen vereist
een gedegen toelichting op het gebruikte bestand en in hoeverre de
gebruikte maatstaf een goede afspiegeling is van het aantal werkzame
personen.
ad 4
Relatie tot de
werkingsfeer
De representativiteitsopgave dient gerelateerd te zijn aan de werkingssfeer
van het verplichtgestelde bpf. In de werkingssfeer uitgesloten categorieën
werkzame personen moeten dan ook in de tellingen voor de
representativiteitsopgave buiten beschouwing worden gelaten. Het is van
belang dat daadwerkelijk gemeten wordt wat beoogd was. Het gaat hier om de
validiteit van de gegevens.
Aandachtspunten:
•
Aandacht voor vrijwillig aangesloten werkgevers die in de
representativiteitsopgave niet mogen worden meegenomen.
Pagina 11 van 12
•
•
•
ad 5
De bronnen mogen niet vervuild zijn met werkzame personen die niet
onder de werkingssfeer vallen. Hierbij kan gedacht worden aan
bijvoorbeeld hoger personeel.
In de tellingen moeten van de verplichte deelname in het bpf
vrijgestelde werkgevers en hun werknemers wel worden meegerekend.
Bestanden dienen -indien van toepassing- gecorrigeerd te worden voor
jongeren die niet onder de werkingssfeer van de verplichtstelling vallen
vanwege een ondergrens in de deelnameleeftijd.
Actualiteit
van de cijfers
Voor de representativiteitsopgave dient de datum of de periode waarop de
cijfers betrekking hebben te worden vermeld. Als regel geldt dat gegevens, om
te voldoen aan de eis van actualiteit, in beginsel niet ouder dan één jaar
mogen zijn gerekend vanaf de datum van indiening van de aanvraag. Tevens
geldt dat de verschillende peildata niet te ver uit elkaar moeten liggen, omdat
anders de interne consistentie van de representativiteitsopgave in het geding
is. Als uitgangspunt hierbij geldt dat de peildata niet meer dan één jaar uiteen
mogen liggen.
In geval de peildata te ver in het verleden liggen kunnen de
gegevensbestanden op basis van de werkgelegenheidsontwikkeling in de
branche worden geactualiseerd, oftewel geëxtrapoleerd. De
marktontwikkelingen in het verleden vormen de basis om de huidige waarden
met een zekere onzekerheidsmarge te voorspellen.
Het is dan wel van belang om expliciet te vermelden op welke gegevens deze
extrapolatie is gebaseerd en hoe die is uitgevoerd. De bestanden die hiervoor
gebruikt worden moeten vergelijkbaar zijn naar bijvoorbeeld verhouding
voltijders-deeltijders of de verhouding grote-kleine bedrijven.
Aandachtspunten:
•
De actualiteit van de gebruikte gegevens. Deze mogen gerekend vanaf
de datum van indiening van de aanvraag in beginsel niet ouder zijn dan
1 jaar. Indien de gebruikte gegevens ouder zijn, dient vermeld te
worden waarom het niet mogelijk is om gegevens van recenter datum te
leveren (zie ook aanvulling bij de vraag over actualiteit).
•
Het toepassen van extrapolatie. Indien op basis van andere
gegevensbronnen de gegevens voor de representativiteitsopgave zijn
geactualiseerd dient aangegeven te worden welke bronnen gebruikt zijn
en op welke wijze voor onderiinge afwijkingen tussen de bronnen is
gecorrigeerd. Een nadere uitleg over de wijze van extrapoleren is te
vinden in het rapport Kwaliteit representativiteitsgegevens bij avvverzoeken. Stand van Zaken 2008, eindrapport, p. 21 (zie de
website http://cao.szw.nl. onder achtereenvolgens: Actueel; Archief;
2008; Kwaliteit representativiteitsgegevens bij avv verzoeken 2008 ).
•
De peildatum dan wel de periode waarop de gegevens betrekking
hebben.
Pagina 12 van 12
Ministerievan Sociale Zaken en
Werkgelegenheid
FORMULIER
REPRESENTATIVITEITSGEGEVENS
(bedoeld in artikel 2, onderdeel h, artikel 3, onderdeel f, artikel 4, eerste lid, onderdeel d
van de Regeling betreffende aanvragen op grond
van de Wet verplichte deelneming in een bedrijfstakpensioenfonds 2000)
Bij een aanvraag om verpiichtstelling dienen de
representativiteitsgegevens, de gebruikte bronnen en de gehanteerde
onderzoeksmethodiek te worden opgegeven. Deze opgave kan worden
ingediend aan de hand van dit formulier. Gebruikmaking van dit
formulier is vereist bij een percentage representativiteit onder de 6 0 %
en ingeval beargumenteerde zienswijzen tegen de representativiteit
daartoe aanleiding geven.
INHOUD
1
REPRESENTATIVITEITSOPGAVE
•
Werkgeversgegevens
O Direct aan het bedrijfstakpensioenfonds gebonden werkgevers
O Werkgevers gebonden door de verplichtgestelde werkingssfeer
•
Gegevens werkzame personen
O Direct aan het bedrijfstakpensioenfonds gebonden werkzame
personen
O Werkzame personen gebonden door de verplichtgestelde
werkingssfeer
TOELICHTING
Gehanteerde onderzoeksmethode
Gebruikte bronnen
Wijze van meting
Relatie tot de werkingssfeer
Actualiteit van de cijfers
Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Directie Uitvoeringstaken Arbeidsvoorwaardenwetgeving
De Minister van Sociale Zaken
en Werkgelegenheid,
H.G.J. Kamp
Pagina 1 van 12
REPRESENTATIVITEITSOPGAVE
Het verplichtstellen van de deelname in een bedrijfstakpensioenfonds (bpf)
vereist dat, naar het oordeel van de minister, het georganiseerde bedrijfsleven
dat de aanvraag om (wijziging/intrekking van de) verplichtstelling indient een
belangrijke meerderheid van de in de betreffende bedrijfstak(ken) werkzame
personen vertegenwoordigt.
Het meerderheidsvereiste wordt aan de hand van de
representativiteitsgegevens bepaald. De mate van representativiteit wordt als
volgt berekend:
•
•
het aantal werknemers in de betreffende bedrijfstak(ken) in dienst van
werkgevers direct betrokken bij het bpf (indien van toepassing incl.
personen die in een andere hoedanigheid werkzaam zijn in de
bedrijfstak) (teller),
gedeeld door:
het totale aantal werknemers in de betreffende bedrijfstak(ken) in dienst
van werkgevers vallend onder de werkingssfeer (indien van toepassing
incl. personen die in een andere hoedanigheid werkzaam zijn in de
bedrijfstak) (noemer).
De in de verpllchtstelling van het bpf gedefinieerde werkingssfeer dient als
uitgangspunt voor het bepalen van de aantallen personen in zowel de teller als
de noemer. Tot het aantal personen kunnen naast werknemers ook
zelfstandigen worden gerekend, indien in de werkingssfeer bepaald is dat deze
ook op hen van toepassing is. Zelfstandigen dienen in voorkomend geval in de
totaaltelling te worden meegenomen. Daarenboven dient in voorkomend geval
in de representativiteitsopgave apart melding te worden gemaakt van de
aantallen van deze specifieke groep, en van de betrouwbaarheid van de
gebruikte bronnen.
Wanneer het bij de aanvraag slechts om een deel van de werkingssfeer gaat of
om één of meer van de bedrijfstakken in het geval van een bpf dat volgens de
opgave van partijen meerdere afgebakende bedrijfstakken omvat, dan dient de
representativiteitsopgave betrekking te hebben op de werkingssfeer van het
deel van de bedrijfstak o f d e bedrijfstak(ken) waarop de aanvraag zich richt. In
het geval van meerdere bedrijfstakken impliceert dit dat voor elke
afzonderiijke bedrijfstak waarop de aanvraag betrekking heeft separaat de
vereiste representativiteitsopgave dient te worden gegeven.
Gezien de verstrekkende consequenties van het verplichtstellen van de
deelname in een bpf is het noodzakelijk dat de representativiteitsopgave
voldoet aan de eisen van:
reproduceerbaarheid
validiteit
interne consistentie
onderzoekstechnische kwaliteit, en
actualiteit
Het is een vereiste voor de beoordeling van het representativiteitscijfer dat dit
reproduceerbaar is. Brongegevens, gebruikte enquête, uitgevoerde
berekeningen, analyses en extrapolatie moeten beschikbaar zijn, zodat
desgevraagd een accountant, dan wel het Ministerie van SZW op basis hiervan
het cijfer zelfstandig kan reproduceren.
Het begrip validiteit heeft betrekking op de vraag of daadwerkelijk is gemeten
wat beoogd was. Is het te meten begrip, werkzame personen, op de juiste
wijze gedefinieerd én zijn vervolgens de werkzame personen ook conform de
operationalisering gemeten. Voor het begrip werkzame personen bijvoorbeeld
speelt dan de werkingssfeer een rol en of op een juiste wijze is gecorrigeerd
voor werkzame personen die in de werkingssfeer worden uitgesloten.
Pagina 2 van 12
Bij de Interne consistentie gaat het om gebruikte meeteenheden. De eenheid in
de teller moet overeenstemmen met de gehanteerde eenheid in de noemer. In
teller én noemer moeten standcijfers (gemeten op een bepaald moment) of
stroomcijfers (gemeten over een periode) worden gebruikt. De definitie van
werkzame personen moet in beide gelijk zijn. En ook de peildatum of de
peilperiode moeten in teller en noemer vergelijkbaar zijn.
Bij de beoordeling van de kwaliteit van het onderzoek wordt nagegaan of
voldaan is aan de vereisten van zorgvuldigheid. Het gaat hierbij om zaken als
de gebruikte methode om de gegevens te verzamelen, de omvang van de
enquête, de hoogte van de non-respons, de gebruikte weging, gehanteerde
analyses en uitgevoerde berekeningen.
De gegevens waarop het representativiteitscijfer is gebaseerd, mogen in
principe niet ouder zijn dan één jaar, te rekenen vanaf de indiening van de
aanvraag.
Om te kunnen beoordelen of aan deze criteria wordt voldaan, dient een
toelichting te worden gegeven op de verstrekte werkgeversgegevens en
gegevens over het aantal werkzame personen.
Pagina 3 van 12
WERKGEVERSGEGEVENS
Direct aan het bpf gebonden werkgevers
Hoeveel werkgevers vallen direct onder de werkingssfeer van het
verplichtgestelde bpf^?
3.102
Geef aan op welke peildatum dan wel over welke periode de gegevens
verzameld zijn.
Peildatum 3 1 - 1 2 - 2 0 1 2
2
Werkgevers gebonden door de werkingssfeer van de
verplichtstelling
Wat is het totale aantal werkgevers dat valt onder de werkingssfeer van
het verplichtgestelde bpf?
5.951
Geef aan op welke peildatum dan wel over welke periode de gegevens
verzameld zijn.
Peildatum 3 1 - 1 2 - 2 0 1 2
De wijze waarop de gegevens zijn verkregen over het aantal werkgevers dat
direct en in totaal onder de werkingssfeer van het bpf valt moet worden
toegelicht. Daarvoor is onderstaand een aantal aandachtspunten opgenomen.
Afhankelijk van de gehanteerde methode kunnen de aandachtspunten al dan
niet relevant zijn. Indien een van de genoemde methoden van toepassing is,
dienen de vragen waarvoor een
is opgenomen te worden aangekruist en te
worden beantwoord. De toelichting kunt u opnemen in het daarvoor
opgenomen tekstvak. Als u meer ruimte in het tekstvlak nodig heeft klikt u op
de rand van het tekstvlak en kunt u door te slepen het tekstvak vergroten.
De eerste vraag dient altijd te worden beantwoord. Er zijn globaal 3 methoden,
die elkaar overigens niet uitsluiten: gebruik maken van bestaande
bronnen/bestanden, onderzoek en extrapolatie. Daarnaast moet zonodig een
toelichting worden gegeven op de actualiteit van de gebruikte gegevens.
Achter de genoemde aandachtspunten is een verwijzing opgenomen naar een
uitgebreidere toelichting in deel 2 van dit formulier. Dat deel gaat in op de
gehanteerde onderzoeksmethode (ad. 1); de gebruikte bronnen (ad. 2 ) ; de
wijze van meting (ad. 3 ) ; de relatie tot de werkingssfeer (ad. 4 ) ; en de
actualiteit van de gegevens (ad. 5).
^
Een werkgever valt direct onder de werkingssfeer van het verplichtgestelde bpf als
hij lid is van een werkgeversorganisatie die betrokken is bij de aanvraag om
verpllchtstelling.
Pagina 4 van 12
Bestaande bronnen/bestanden
Geef voor het uitgevoerde onderzoek naar de bij vraag 1 en 2
opgegeven aantallen een beschrijving van:
•
de gebruikte bronnen (ad. 2)
•
de bronnen in relatie tot de werkingssfeer (ad. 4)
•
de uitgevoerde correctie in de bronbestanden (ad. 4)
De werkgevers die per de peildatum 3 1 - 1 2 - 2 0 1 2 aangesloten
zijn bij het pensioenfonds, zijn vergeleken met de
ledenbestanden van werkgeversorganisaties Transport en
Logistiek Nederland (TLN) en de Vereniging Verticaal
Transport (VVT). Beide ledenbestanden hebben ook als
peildatum 31-12-2012.
Op deze manier zijn alle werkgevers die minimaal 1
werknemer in dienst hebben die onder de werkingssfeer van
de verplichtstelling valt, getoetst op het al dan niet "direct"
gebonden zijn aan het bpf.
Daarbij is rekening gehouden met het uitsluiten van vrijwillig
aangesloten ondernemingen en het meetellen van
vrijgestelde ondernemingen.
De bijbehorende werknemers zijn alleen meegeteld voor
zover zij onder de werkingssfeer van de verplichtstelling
vallen. Hierdoor zijn er geen correcties ac/iteraf noodzakelijk.
Ten slotte is er rekening gehouden met ondernemingen die
zowel bij TLN als bij VVT iid zijn. Deze ondernemingen en hun
werknemers zijn slechts eenmaal meegeteld in de toets.
•
Er is
Geef
•
•
•
gebruik gemaakt van meerdere bestanden.
onderstaand een beschrijving van:
de representativiteit van de bestanden (ad. 2)
uitgevoerde correcties voor dubbeltellingen (ad. 2)
de wijze van 'matching' van de bestanden (ad. 1)
Zie vorengaande
•
De bronnen sluiten niet volledig aan bij de werkingssfeer.
Geef een beschrijving van:
•
de correcties die zijn uitgevoerd (ad. 4)
n.v.t.
Onderzoek
•
Er is (aanvullend) steekproefonderzoek uitgevoerd, bijvoorbeeld op
basis van een enquête.
Pagina S van 12
Geefeen beschrijving met cijfermatige onderbouwing van:
•
de gehanteerde methodiek (ad. 1)
•
het steekproefkader in relatie tot de werkingssfeer (ad. 1)
•
de respons (ad. 1)
•
de representativiteit van de steekproef (ad. 1)
•
eventueel gebruik van aanvullende informatie (ad. 1)
•
toegepaste berekeningen en schattingen (ad. 1)
n.v.t.
Extrapolatie
•
Onderzoeksgegevens zijn middels andere bronnen geëxtrapoleerd.
Geefeen beschrijving met cijfermatige onderbouwing van:
•
de hiervoor gebruikte bronnen (ad. 2)
•
de representativiteit van het verkregen bestand (ad. 2)
•
de verschillen tussen de bronnen (ad. 2))
•
eventueel uitgevoerdé correcties (ad. 4)
n.v.t.
Peildatum
•
Er zijn gegevens gebruikt ouder dan een jaar, (terug)gerekend vanaf
de datum van indiening van de aanvraag.
Geef een beschrijving van:
•
de reden waarom het niet mogelijk is om gegevens van recenter
datum te leveren (ad. 5)
•
de aannemelijkheid dat sindsdien binnen de bedrijfstak geen
grote fluctuaties in de genoemde aantallen zijn opgetreden.
Indien wel sprake is van grote fluctuaties is aanvullend
onderzoek of extrapolatie nodig (ad. 5)
n.v.t.
Overig
•
Overige opmerkingen
n.v.t.
Pagina 6 van 12
GEGEVENS WERKZAME PERSONEN
Direct aan het bpf gebonden werknemers^
Hoeveel werknemers worden direct aan het bpf gebonden (in
voorkomend geval inclusief personen die in een andere hoedanigheid
werkzaam zijn in de bedrijfstak(ken)zoals zzp-ers)?
91.708
In voorkomend geval: het aantal personen dat in een andere
hoedanigheid werkzaam is in de bedrijfstak(ken) en direct aan het bpf
gebonden is?
n.v.t.
Geef aan op welke peildatum dan wel over welke periode de gegevens
verzameld zijn.
Peildatum 3 1 - 1 2 - 2 0 1 2
Werknemers gebonden door de verplichtstelling
Wat is het totale aantal werknemers dat valt onder de werkingssfeer
van de verplichtstelling (in voorkomend geval inclusief personen
die in een andere hoedanigheid werkzaam zijn in de bedrijfstak(ken)
zoals zzp-ers) ?
127.824
In voorkomend geval: het aantal personen dat in een andere
hoedanigheid werkzaam is in de bedrijfstak(ken) en waarop de
verplichtstellingsaanvraag betrekking heeft?
n.v.t.
Geef aan op welke peildatum dan wel over welke periode de gegevens
verzameld zijn.
Peildatum 3 1 - 1 2 - 2 0 1 2
De wijze waarop de gegevens zijn verkregen over het aantal werkzame
personen, dat direct en in totaal onder de werkingssfeer van het
verplichtgestelde bpf valt, moet worden toegelicht.
Daarvoor is onderstaand een aantal aandachtspunten opgenomen.
Afhankelijk van de gehanteerde methode kunnen de aandachtspunten
al dan niet relevant zijn. Indien een van de genoemde methoden van
toepassing is, dienen de vragen waarvoor een ' • ' is opgenomen te
Een werknemer valt direct onder de werkingssfeer van het bpf als hij werkzaam
is bij een werkgever die lid Is van een werkgeversorganisatie betrokken bij het
bpf.
P^na 7 van 12
worden aangekruist en te worden beantwoord. De toelichting kunt u
opnemen in het daarvoor opgenomen tekstvak. Als u meer ruimte in
het tekstvlak nodig heeft, klikt u op de rand van het tekstvlak en kunt
u door te slepen het tekstvak vergroten.
De eerste vraag dient altijd te worden beantwoord. Er zijn globaal 3
methoden, die elkaar overigens niet uitsluiten: gebruik maken van
bestaande bronnen/bestanden, onderzoek, en extrapolatie. Daarnaast
moet zonodig een toelichting worden gegeven op de actualiteit van de
gebruikte gegevens. Achter de genoemde aandachtspunten is een
verwijzing opgenomen naar een uitgebreidere toelichting in deel 2 van
dit formulier. Dat deel gaat in op de gehanteerde onderzoeksmethode
(ad. 1); de gebruikte bronnen (ad. 2); de wijze van meting (ad. 3 ) ; de
relatie tot de werkingssfeer (ad. 4 ) ; en de actualiteit van de gegevens
(ad. 5).
Bestaande bronnen/bestanden
Voor het
geef een
•
de
•
de
•
de
•
de
uitgevoerde onderzoek,
beschrijving van:
gebruikte bronnen (ad. 2)
bronnen in relatie tot de werkingssfeer (ad. 4)
uitgevoerde correctie in de bronbestanden (ad. 4)
gehanteerde meeteenheid (ad. 3)
De werkgevers die per de peildatum 3 1 - 1 2 - 2 0 1 2 aangesloten
zijn bij het pensioenfonds, zijn vergeleken met de
ledenbestanden van werkgeversorganisaties Transport en
Logistiek Nederland (TLN) en de Vereniging Verticaal
Transport (VVT). Beide ledenbestanden hebben ook als
peildatum 31-12-2012.
Op deze manier zijn alle werkgevers die minimaal 1
werknemer in dienst hebben die onder de werkingssfeer van
de verplichtstelling valt, getoetst op het al dan niet "direct"
gebonden zijn aan het bpf.
Daarbij is rekening gehouden met het uitsluiten van vrijwillig
aangesloten ondernemingen en het meetellen van
vrijgestelde ondernemingen.
De bijbehorende werknemers zijn alleen meegeteld voor
zover zij onder de werkingssfeer van de verplichtstelling
vallen. Hierdoor zijn er geen correcties ac/itera^ noodzakelijk.
Ten slotte is er rekening gehouden met ondernemingen die
zowel bij TLN als bij VVT lid zijn. Deze ondernemingen en hun
werknemers zijn slechts eenmaal meegeteld in de toets.
•
Indien gebruik is gemaakt van meerdere bestanden, geef een
beschrijving van:
•
de representativiteit van de bestanden (ad. 2)
•
uitgevoerde correcties voor dubbeltellingen (ad. 2)
•
de wijze van matching van bestanden (ad. 1)
Zie vorengaande
Pagina 8 van 12
•
Sluiten de bronnen niet volledig aan bij de werkingssfeer,
geefeen beschrijving van:
•
de correcties die zijn uitgevoerd (ad. 4)
n.v.t.
Onderzoek
•
Is er aanvullend steekproefonderzoek uitgevoerd, bijvoorbeeld op basis
van een enquête, geef een beschrijving van:
de gehanteerde methodiek (ad. 1)
het steekproefkader in relatie tot de werkingssfeer (ad. 1)
de respons (ad. 1)
de representativiteit van de steekproef (ad. 1)
eventueel gébruikvan aanvullende informatie (ad. 1)
toegepaste berekeningen en schattingen (ad. 1 )
n.v.t.
Extrapolatie
•
Indien onderzoeksgegevens middels andere bronnen zijn
geëxtrapoleerd,
geefeen beschrijving van:
•
de hiervoor gebruikte bronnen (ad. 2)
•
de representativiteit van het verkregen bestand (ad. 2)
•
de verschillen tussen de bronnen (ad. 2)
'•
eventueel uitgevoerde correcties (ad. 4)
n.v.t.
Peildatum
•
Zijn gegevens gebruikt ouder dan een jaar, (terug)gerekend vanaf de
datum van indiening van de aanvraag,
geefeen beschrijving van:
•
de reden waarom het niet mogelijk is om gegevens van recenter
datum te leveren (ad. 5)
•
de aannemelijkheid dat sindsdien binnen de bedrijfstak geen
grote fluctuaties in de genoemde aantallen zijn opgetreden.
Indien wel sprake Is van grote fluctuaties is aanvullend
onderzoek of extrapolatie nodig (ad. 5)
n.v.t.
Overig
•
Overige opmerkingen
n.v.t.
Pagina 9 van 12
TOELICHTING
De door partijen bij een aanvraag tot (wijziging/intrekking van de)
verplichtstelling van de deelname in een bpf aangeleverde
representativiteitsgegevens dienen, ten behoeve van de beoordelingscriteria,
te worden voorzien van een toelichting op de volgende punten:
1.
De wijze waarop het onderzoek is uitgevoerd
a. populatieonderzoek
b. steekproefonderzoek
c. extrapolatie
2.
De gebruikte bronnen voor het onderzoek
a. uitgevoerde correcties
3.
De wijze van meting
a. aard van de gegevens
4.
De relatie tot de werkingssfeer van de verplichtstelling
a. uitgesloten werkzame personen
b. vrijwillige aansluiting
c. vrijgestelden
d. deelnameleeftijd
5.
De peildatum of de periode waarop de cijfers betrekking hebben
ad 1
Gehanteerde
onderzoeksmethode
Het is noodzakelijk dat een beschrijving van de gehanteerde
onderzoeksmethode wordt gegeven. Het gaat om de vraag hoe de gegevens
zijn verzameld. Idealiter wordt er gebruik gemaakt van populatiebestanden,
zowel voor werkgeversaantallen als aantallen werkzame personen.
Indien geen populatiegegevens beschikbaar zijn, kan gebruik worden gemaakt
van steekproefonderzoek. Het gebruik van steekproefgegevens vereist dat een
toelichting wordt gegeven op de uitvoering van de enquête, de respons, de
representativiteit, verzamelde aanvullende informatie, uitgevoerde
berekeningen en schattingen.
Aandachtspunten:
Beschrijving van de gehanteerde onderzoeksmethode.
Een beschrijving van de hierbij gebruikte bestanden.
De manier waarop de steekproef is getrokken (waaronder het gebruikte
steekproefkader).
De respons van de steekproef.
De representativiteit van het steekproefonderzoek.
Op bestanden toegepaste correcties ten opzichte van de populatie;
Het gebruik van aanvullende informatie.
De manier waarop berekeningen, schattingen en eventuele extrapolaties
zijn uitgevoerd.
Het is niet zorgvuldig om het aantal werkzame personen van nietresponderende bedrijven op nul te schatten.
Streef altijd naar de verkrijging van gegevens uit één bronbestand. Dit doet u
door het bestand, waarin de gegevens van de bij het bpf betrokken
werkgevers zijn opgenomen, te matchen met het bestand waarin de totale
aantallen werkgevers en werkzame personen zijn opgenomen.
Een nadere uitleg over de uitvoering van het matchen van bestanden is te
vinden in het rapport Kwaliteit representativiteitsgegevens bij avv-verzoeken.
Pagina 10 van 12
Stand van Zaken 2008, eindrapport, p. 20 (zie de website http://cao.szw.nl,
onder achtereenvolgens: Actueel; Archief; 2008; Kwaliteit
representativiteitsgegevens bij avv verzoeken 2008).
ad 2
Gebruikte
bronnen
Een representativiteitsopgave moet een beschrijving bevatten van de gebruikte
bronnen. Niet alle bronnen zijn even betrouwbaar. Ook zijn niet alle bronnen
even volledig gegeven de werkingssfeer van de verplichtstelling. Inherent
hieraan is het gebruik van meerdere bronnen. Van belang is dat de gebruikte
bronnen en de daarbij gehanteerde berekeningen goed worden beschreven.
Aandachtspunten:
•
Het is aan te bevelen zo min mogelijk bronnen te gebruiken.
•
Worden gegevens uit verschillende bronnen gebruikt, dan vereist dit een
toelichting op onderiinge vergelijkbaarheid waarbij aandacht nodig is
voor dubbeltellingen, uitgesloten groepen werkzame personen en
verschillen in meetmomenten.
•
Gebruik van branche- of sectoronderzoek vereist een toelichting op de
representativiteit van de gegevens. Aandacht vereist de periode waarin
het onderzoek is gehouden, de onderzoeksmethode en de relatie tot de
werkingssfeer.
•
Ten aanzien van de gebruikte bronnen wordt aandacht gevraagd voor de
vrijwillig aangesloten werkgevers, (gedeeltelijk) vrijgestelde werkgevers
en de actualiteit van de gegevens.
ad 3
Wijze van meting
Uitgangspunt bij het berekenen van het representativiteitscijfer is dat de teller
en de noemer worden uitgedrukt in dezelfde eenheid. Idealiter worden de teller
en de noemer uitgedrukt in aantallen personen. Andere meeteenheden worden
in principe afgeraden. Andere maatstaven die worden gebruikt om tot een
berekening te komen van het aantal personen zijn de loonsom, aantal fte's of
omzetgegevens. U dient dan wel aannemelijk te maken dat de gebruikte
maatstaf een goede afspiegeling is van het aantal personen zodat geen sprake
is van een systematische, eenzijdige vertekening van de
representativiteitsgegevens. In geval van fte als meeteenheid moet
aannemelijk worden gemaakt dat de parttimefactor van bij het bpf betrokken
werkgevers ten opzichte van door de verplichtstelling gebonden werkgevers
vergelijkbaar is. Dit betreft de eis van interne consistentie. Teller en noemer
moeten in dezelfde eenheid worden uitgedrukt en de peildata moeten
vergelijkbaar zijn.
Aandachtspunten:
•
De wijze van meting moet dezelfde zijn voor teller en noemer. De
eenheid moet gelijk zijn. Gegevens moeten ofwel standcijfers óf
stroomcijfers zijn.
•
De gegevens moeten zijn uitgedrukt in dezelfde eenheid. In de teller
aantallen personen dan ook in de noemer aantallen personen gebruiken.
•
Het gebruik van een andere meeteenheid dan aantallen personen vereist
een gedegen toelichting op het gebruikte bestand en in hoeverre de
gebruikte maatstaf een goede afspiegeling is van het aantal werkzame
personen.
ad 4
Relatie tot de
werkingsfeer
De representativiteitsopgave dient gerelateerd te zijn aan de werkingssfeer
van het verplichtgestelde bpf. In de werkingssfeer uitgesloten categorieën
werkzame personen moeten dan ook in de tellingen voor de
representativiteitsopgave buiten beschouwing worden gelaten. Het is van
belang dat daadwerkelijk gemeten wordt wat beoogd was. Het gaat hier om de
validiteit van de gegevens.
Aandachtspunten:
Pagina 11 van 12
•
•
•
•
ad 5
Aandacht voor vrijwillig aangesloten werkgevers die in de
representativiteitsopgave niet mogen worden meegenomen.
De bronnen mogen niet vervuild zijn met werkzame personen die niet
onder de werkingssfeer vallen. Hierbij kan gedacht worden aan
bijvoorbeeld hoger personeel.
In de tellingen moeten van de verplichte deelname in het bpf
vrijgestelde werkgevers en hun werknemers wel worden meegerekend.
Bestanden dienen -indien van toepassing- gecorrigeerd te worden voor
jongeren die niet onder de werkingssfeer van de verplichtstelling vallen
vanwege een ondergrens in de deelnameleeftijd.
Actualiteit
van de cijfers
Voor de representativiteitsopgave dient de datum of de periode waarop de
cijfers betrekking hebben te worden vermeld. Als regel geldt dat gegevens, om
te voldoen aan de eis van actualiteit, in beginsel niet ouder dan één jaar
mogen zijn gerekend vanaf de datum van indiening van de aanvraag. Tevens
geldt dat de verschillende peildata niet te ver uit elkaar moeten liggen, omdat
anders de interne consistentie van de representativiteitsopgave in het geding
is. Als uitgangspunt hierbij geldt dat de peildata niet meer dan één jaar uiteen
mogen liggen.
In geval de peildata te ver in het verieden liggen kunnen de
gegevensbestanden op basis van de werkgelegenheidsontwikkeling in de
branche worden geactualiseerd, oftewel geëxtrapoleerd. De
marktontwikkelingen in het verieden vormen de basis om de huidige waarden
met een zekere onzekerheidsmarge te voorspellen.
Het is dan wel van belang om expliciet te vermelden op welke gegevens deze
extrapolatie is gebaseerd en hoe die is uitgevoerd. De bestanden die hiervoor
gebruikt worden moeten vergelijkbaar zijn naar bijvoorbeeld verhouding
voltijders-deeltijders o f d e verhouding grote-kleine bedrijven.
Aandachtspunten:
•
De actualiteit van de gebruikte gegevens. Deze mogen gerekend vanaf
de datum van indiening van de aanvraag in beginsel niet ouder zijn dan
1 jaar. Indien de gebruikte gegevens ouder zijn, dient vermeld te
worden waarom het niet mogelijk is om gegevens van recenter datum te
leveren (zie ook aanvulling bij de vraag over actualiteit).
•
Het toepassen van extrapolatie. Indien op basis van andere
gegevensbronnen de gegevens voor de representativiteitsopgave zijn
geactualiseerd dient aangegeven te worden welke bronnen gebruikt zijn
en op welke wijze voor onderiinge afwijkingen tussen de bronnen is
gecorrigeerd. Een nadere uitleg over de wijze van extrapoleren is te
vinden in het rapport Kwaliteit representativiteitsgegevens bij avvverzoeken. Stand van Zaken 2008, eindrapport, p. 21 (zie de website
http://cao.szw.nl. onder achtereenvolgens: Actueel; Archief; 2008;
Kwaliteit representativiteitsgegevens bij avv verzoeken 2008 ).
•
De peildatum dan wel de periode waarop de gegevens betrekking
hebben.
Pagina 12 van 12
Ministerievan Sociale Zaken en
Werkgelegenheid
FORMULIER
REPRESENTATIVITEITSGEGEVENS
(bedoeld in artikel 2, onderdeel h, artlkel 3, onderdeel f, artikel 4, eerste lid, onderdeel d
van de Regeling betreffende aanvragen op grond
van de Wet verplichte deelneming in een bedrijfstakpensioenfonds 2000)
Bij een aanvraag om verplichtstelling dienen de
representativiteitsgegevens, de gebruikte bronnen en de gehanteerde
onderzoeksmethodiek te worden opgegeven. Deze opgave kan worden
ingediend aan de hand van dit formulier. Gebruikmaking van dit
formulier is vereist bij een percentage representativiteit onder de 6 0 %
en ingeval beargumenteerde zienswijzen tegen de representativiteit
daartoe aanleiding geven.
INHOUD
1
REPRESENTATIVITEITSOPGAVE
•
Werkgeversgegevens
O Direct aan het bedrijfstakpensioenfonds gebonden werkgevers
O Werkgevers gebonden door de verplichtgestelde werkingssfeer
•
Gegevens werkzame personen
p Direct aan het bedrijfstakpensioenfonds gebonden werkzame
personen
O Werkzame personen gebonden door de verplichtgestelde
werkingssfeer
TOELICHTING
Gehanteerde onderzoeksmethode
Gebruikte bronnen
Wijze van meting
Relatie tot de werkingssfeer
Actualiteit van de cijfers
Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Directie Uitvoeringstaken Arbeidsvoorwaardenwetgeving
De Minister van Sociale Zaken
en Werkgelegenheid,
H.G.J. Kamp
Pagina 1 van 12
REPRESENTATIVITEITSOPGAVE
Het verplichtstellen van de deelname in een bedrijfstakpensioenfonds (bpf)
vereist dat, naar het oordeel van de minister, het georganiseerde bedrijfsleven
dat de aanvraag om (wijziging/intrekking van de) verplichtstelling indient een
belangrijke meerderheid van de in de betreffende bedrijfstak(ken) werkzame
personen vertegenwoordigt.
Het meerderheidsvereiste wordt aan de hand van de
representativiteitsgegevens bepaald. De mate van representativiteit wordt als
volgt berekend:
•
•
het aantal werknemers in de betreffende bedrijfstak(ken) in dienst van
werkgevers direct betrokken bij het bpf (indien van toepassing incl.
personen die in een andere hoedanigheid werkzaam zijn in de
bedrijfstak) (teller),
gedeeld door:
het totale aantal werknemers in de betreffende bedrijfstak(ken) in dienst
van werkgevers vallend onder de werkingssfeer (indien van toepassing
incl. personen die in een andere hoedanigheid werkzaam zijn in de
bedrijfstak) (noemer).
De in de verplichtstelling van het bpf gedefinieerde werkingssfeer dient als
uitgangspunt voor het bepalen van de aantallen personen in zowel de teller als
de noemer. Tot het aantal personen kunnen naast werknemers ook
zelfstandigen worden gerekend, indien in de werkingssfeer bepaald is dat deze
ook op hen van toepassing is. Zelfstandigen dienen in voorkomend geval in de
totaaltelling te worden meegenomen. Daarenboven dient in voorkomend geval
in de representativiteitsopgave apart melding te worden gemaakt van de
aantallen van deze specifieke groep, en van de betrouwbaarheid van de
gebruikte bronnen.
Wanneer het bij de aanvraag slechts om een deel van de werkingssfeer gaat of
om één of meer van de bedrijfstakken in het geval van een bpf dat volgens de
opgave van partijen meerdere afgebakende bedrijfstakken omvat, dan dient de
representativiteitsopgave betrekking te hebben op de werkingssfeer van het
deel van de bedrijfstak o f d e bed rij fsta k( ken) waarop de aanvraag zich richt. In
het geval van meerdere bedrijfstakken impliceert dit dat voor elke
afzonderiijke bedrijfstak waarop de aanvraag betrekking heeft separaat de
vereiste representativiteitsopgave dient te worden gegeven.
Gezien de verstrekkende consequenties van het verplichtstellen van de
deelname in een bpf is het noodzakelijk dat de representativiteitsopgave
voldoet aan de eisen van:
reproduceerbaarheid
validiteit
interne consistentie
onderzoekstechnische kwaliteit, en
actualiteit
Het is een vereiste voor de beoordeling van het representativiteitscijfer dat dit
reproduceerbaar is. Brongegevens, gebruikte enquête, uitgevoerde
berekeningen, analyses en extrapolatie moeten beschikbaar zijn, zodat
desgevraagd een accountant, dan wel het Ministerie van SZW op basis hiervan
het cijfer zelfstandig kan reproduceren.
Het begrip validiteit heeft betrekking op de vraag of daadwerkelijk is gemeten
wat beoogd was. Is het te meten begrip, werkzame personen, op de juiste
wijze gedefinieerd én zijn vervolgens de werkzame personen ook conform de
operationalisering gemeten. Voor het begrip werkzame personen bijvoorbeeld
speelt dan de werkingssfeer een rol en of op een juiste wijze is gecorrigeerd
voor werkzame personen die in de werkingssfeer worden uitgesloten.
Pagina 2 van 12
Bij de interne consistentie gaat het om gebruikte meeteenheden. De eenheid in
de teller moet overeenstemmen met de gehanteerde eenheid in de noemer. In
teller én noemer moeten standcijfers (gemeten op een bepaald moment) of
stroomcijfers (gemeten over een periode) worden gebruikt. De definitie van
werkzame personen moet in beide gelijk zijn. En ook de peildatum of de
peilperiode moeten in teller en noemer vergelijkbaar zijn.
Bij de beoordeling van de kwaliteit van het onderzoek wordt nagegaan of
voldaan is aan de vereisten van zorgvuldigheid. Het gaat hierbij om zaken als
de gebruikte methode om de gegevens te verzamelen, de omvang van de
enquête, de hoogte van de non-respons, de gebruikte weging, gehanteerde
analyses en uitgevoerde berekeningen.
De gegevens waarop het representativiteitscijfer is gebaseerd, mogen in
principe niet ouder zijn dan één jaar, te rekenen vanaf de indiening van de
aanvraag.
Om te kunnen beoordelen of aan deze criteria wordt voldaan, dient een
toelichting te worden gegeven op de verstrekte werkgeversgegevens en
gegevens over het aantal werkzame personen.
Pagina 3 van 12
WERKGEVERSGEGEVENS
Direct aan het bpf gebonden werkgevers
Hoeveel werkgevers vallen direct onder de werkingssfeer van het
verplichtgestelde bpf^?
308
Geef aan op welke peildatum dan wel over welke periode de gegevens
verzameld zijn.
Peildatum 3 1 - 1 2 - 2 0 1 2
Werkgevers gebonden door de werkingssfeer van de
verplichtstelling
Wat is het totale aantal werkgevers dat valt onder de werkingssfeer van
het verplichtgestelde bpf?
1.227
Geef aan op welke peildatum dan wel over welke periode de gegevens
verzameld zijn.
Peildatum 3 1 - 1 2 - 2 0 1 2
De wijze waarop de gegevens zijn verkregen over het aantal werkgevers dat
direct en in totaal onder de werkingssfeer van het bpf valt moet worden
toegelicht. Daarvoor is onderstaand een aantal aandachtspunten opgenomen.
Afhankelijk van de gehanteerde methode kunnen de aandachtspunten al dan
niet relevant zijn. Indien een van de genoemde methoden van toepassing is,
dienen de vragen waarvoor een ' • ' is opgenomen te worden aangekruist en te
worden beantwoord. De toelichting kunt u opnemen in het daarvoor
opgenomen tekstvak. Als u meer ruimte in het tekstvlak nodig heeft klikt u op
de rand van het tekstvlak en kunt u door te slepen het tekstvak vergroten.
De eerste vraag dient altijd te worden beantwoord. Er zijn globaal 3 methoden,
die elkaar overigens niet uitsluiten: gebruik maken van bestaande
bronnen/bestanden, onderzoek en extrapolatie. Daarnaast moet zonodig een
toelichting worden gegeven op de actualiteit van de gebruikte gegevens.
Achter de genoemde aandachtspunten is een verwijzing opgenomen naar een
uitgebreidere toelichting in deel 2 van dit formulier. Dat deel gaat in op de
gehanteerde onderzoeksmethode (ad. 1); de gebruikte bronnen (ad. 2); de
wijze van meting (ad. 3 ) ; de relatie tot de werkingssfeer (ad. 4 ) ; en de
actualiteit van de gegevens (ad. 5).
Een werkgever valt direct onder de werkingssfeer van het verplichtgestelde bpf als
hij lid is van een werkgeversorganisatie die betrokken is bij de aanvraag om
verplichtstelling.
Pagina 4 van 12
Bestaande bronnen/bestanden
Geef voor het uitgevoerde onderzoek naar de bij vraag 1 en 2
opgegeven aantallen een beschrijving van:
•
de gebruikte bronnen (ad. 2)
•
de bronnen in relatie tot de werkingssfeer (ad. 4)
•
de uitgevoerde correctie in de bronbestanden (ad. 4)
De werkgevers die per de peildatum 3 1 - 1 2 - 2 0 1 2 aangesloten
zijn bij het pensioenfonds, zijn vergeleken met het
ledenbestand van werkgeversorganisatie KNV Taxi. Dit
ledenbestand heeft ook 3 1 - 1 2 - 2 0 1 2 als peildatum.
Op deze manier zijn alle werkgevers die minimaal 1
werknemer in dienst hebben die onder de werkingssfeer van
de verplichtstelling valt, getoetst op het al dan niet "direct"
gebonden zijn aan het bpf.
Daarbij is rekening gehouden met het uitsluiten van vrijwillig
aangesloten ondernemingen en het meetellen van
vrijgestelde ondernemingen.
De bijbehorende werknemers zijn alleen meegeteld voor
zover zij onder de werkingssfeer van de verplichtstelling
vallen. Hierdoor zijn er geen correcties ac/itera^ noodzakelijk.
•
Er is
Geef
•
•
•
gebruik gemaakt van meerdere bestanden.
onderstaand een beschrijving van:
de representativiteit van de bestanden (ad. 2)
uitgevoerde correcties voor dubbeltellingen (ad. 2)
de wijze van 'matching' van de bestanden (ad. 1)
Zie vorengaande
•
De bronnen sluiten niet volledig aan bij de werkingssfeer,
Geefeen beschrijving van:
•
de correcties die zijn uitgevoerd (ad. 4)
n.v.t.
Onderzoek
•
Er is (aanvullend) steekproefonderzoek uitgevoerd, bijvoorbeeld op
basis van een enquête.
Geefeen beschrijving met cijfermatige onderbouwing van:
de gehanteerde methodiek (ad. 1)
het steekproefkader in relatie tot de werkingssfeer (ad. 1)
de respons (ad. 1)
de representativiteit van de steekproef (ad. 1)
eventueel gebruik van aanvullende informatie (ad. 1)
toegepaste berekeningen en schattingen (ad. 1)
Pagina S van 12
n.v.t.
Extrapolatie
•
Onderzoeksgegevens zijn middels andere bronnen geëxtrapoleerd.
Geefeen beschrijving met cijfermatige onderbouwing van:
•
de hiervoor gebruikte bronnen (ad. 2)
•
de representativiteit van het verkregen bestand (ad. 2)
•
de verschillen tussen de bronnen (ad. 2))
•
eventueel uitgevoerde correcties (ad. 4)
n.v.t.
Peildatum
•
Er zijn gegevens gebruikt ouder dan een jaar, (terug)gerekend vanaf
de datum van indiening van de aanvraag.
Geef een beschrijving van:
•
de reden waarom het niet mogelijk is om gegevens van recenter
datum te leveren (ad. 5)
•
de aannemelijkheid dat sindsdien binnen de bedrijfstak geen
grote fluctuaties in de genoemde aantallen zijn opgetreden.
Indien wel sprake is van grote fluctuaties is aanvullend
onderzoek of extrapolatie nodig (ad. 5)
n.v.t.
Overig
•
Overige opmerkingen
n.v.t.
Pagina 6 van 12
GEGEVENS WERKZAME PERSONEN
Direct aan het bpf gebonden werknemers^
Hoeveel werknemers worden direct aan het bpf gebonden (in
voorkomend geval inclusief personen die in een andere hoedanigheid
werkzaam zijn in de bedrijfstak(ken)zoals zzp-ers)?
18.494
In voorkomend geval: het aantal personen dat in een andere
hoedanigheid werkzaam is in de bedrijfstak(ken) en direct aan het bpf
gebonden is?
n.v.t.
Geef aan op welke peildatum dan wel over welke periode de gegevens
verzameld zijn.
Peildatum 3 1 - 1 2 - 2 0 1 2
Werknemers gebonden door de verplichtstelling
Wat is het totale aantal werknemers dat valt onder de werkingssfeer
van de verplichtstelling (in voorkomend geval inclusief personen
die in een andere hoedanigheid werkzaam zijn in de bedrijfstak(ken)
zoals zzp-ers) ?
32.588
In voorkomend geval: het aantal personen dat in een andere
hoedanigheid werkzaam is in de bedrijfstak(ken) en waarop de
verplichtstellingsaanvraag betrekking heeft?
n.v.t.
Geef aan op welke peildatum dan wel over welke periode de gegevens
verzameld zijn.
Peildatum 3 1 - 1 2 - 2 0 1 2
De wijze waarop de gegevens zijn verkregen over het aantal werkzame
personen, dat direct en in totaal onder de werkingssfeer van het
verplichtgestelde bpf valt, moet worden toegelicht.
Daarvoor is onderstaand een aantal aandachtspunten opgenomen.
Afhankelijk van de gehanteerde methode kunnen de aandachtspunten
al dan niet relevant zijn. Indien een van de genoemde methoden van
toepassing is, dienen de vragen waarvoor een
is opgenomen te
Een werknemer valt direct onder de werkingssfeer van het bpf als hij werkzaam
is bij een werkgever die lid is van een werkgeversorganisatie betrokl<en bij het
bpf.
Pagina 7 van 12
worden aangekruist en te worden beantwoord. De toelichting kunt u
opnemen in het daarvoor opgenomen tekstvak. Als u meer ruimte in
het tekstvlak nodig heeft, klikt u op de rand van het tekstvlak en kunt
u door te slepen het tekstvak vergroten.
De eerste vraag dient altijd te worden beantwoord. Er zijn globaal 3
methoden, die elkaar overigens niet uitsluiten: gebruik maken van
bestaande bronnen/bestanden, onderzoek, en extrapolatie. Daarnaast
moet zonodig een toelichting worden gegeven op de actualiteit van de
gebruikte gegevens. Achter de genoemde aandachtspunten is een
verwijzing opgenomen naar een uitgebreidere toelichting in deel 2 van
dit formulier. Dat deel gaat in op de gehanteerde onderzoeksmethode
(ad. 1); de gebruikte bronnen (ad. 2); de wijze van meting (ad. 3); de
relatie tot de werkingssfeer (ad. 4 ) ; en de actualiteit van de gegevens
(ad. 5).
Bestaande bronnen/bestanden
Voor het
geef een
•
de
•
de
•
de
•
de
uitgevoerde onderzoek,
beschrijving van:
gebruikte bronnen (ad. 2)
bronnen in relatie tot de werkingssfeer (ad. 4)
uitgevoerde correctie in de bronbestanden (ad. 4)
gehanteerde meeteenheid (ad. 3)
De werkgevers die per de peildatum 3 1 - 1 2 - 2 0 1 2 aangesloten
zijn bij het pensioenfonds, zijn vergeleken met het
ledenbestand van werkgeversorganisatie KNV Taxi. Dit
ledenbestand heeft ook 3 1 - 1 2 - 2 0 1 2 als peildatum.
Op deze manier zijn alle werkgevers die minimaal 1
werknemer in dienst hebben die onder de werkingssfeer van
de verplichtstelling valt, getoetst op het al dan niet "direct"
gebonden zijn aan het bpf.
Daarbij is rekening gehouden met het uitsluiten van vrijwillig
aangesloten ondernemingen en het meetellen van
vrijgestelde ondernemingen.
De bijbehorende werknemers zijn alleen meegeteld voor
zover zij onder de werkingssfeer van de verplichtstelling
vallen. Hierdoor zijn er geen correcties ac/iteraf noodzakelijk.
•
Indien gebruik is gemaakt van meerdere bestanden, geef een
beschrijving van:
•
de representativiteit van de bestanden (ad. 2)
•
uitgevoerde correcties voor dubbeltellingen (ad. 2)
•
de wijze van matching van bestanden (ad. 1)
Zie vorengaande
Pagina 8 van 12
•
Sluiten de bronnen niet volledig aan bij de werkingssfeer,
geefeen beschrijving van:
•
de correcties die zijn uitgevoerd (ad. 4)
n.v.t.
Onderzoek
•
Is er aanvullend steekproefonderzoek uitgevoerd, bijvoorbeeld op basis
van een enquête, geef een beschrijving van:
de gehanteerde methodiek (ad. 1)
het steekproefkader in relatie tot de werkingssfeer (ad. 1)
de respons (ad. 1)
de representativiteit van de steekproef (ad. 1)
eventueel gebruik van aanvullende informatie (ad. 1)
toegepaste berekeningen en schattingen (ad. 1 )
n.v.t.
Extrapolatie
•
Indien onderzoeksgegevens middels andere bronnen zijn
geëxtrapoleerd,
geefeen beschrijving van:
•
de hiervoor gebruikte bronnen (ad. 2)
•
de representativiteit van het verkregen bestand (ad. 2)
•
de verschillen tussen de bronnen (ad. 2)
•
eventueel uitgevoerde correcties (ad. 4)
n.v.t.
Peildatum
•
Zijn gegevens gebruikt ouder dan een jaar, (terug)gerekend vanaf de
datum van indiening van de aanvraag,
geef een beschrijving van:
•
de reden waarom het niet mogelijk is om gegevens van recenter
datum te leveren (ad. 5)
•
de aannemelijkheid dat sindsdien binnen de bedrijfstak geen
grote fluctuaties in de genoemde aantallen zijn opgetreden.
Indien wel sprake is van grote fluctuaties is aanvullend
onderzoek of extrapolatie nodig (ad. 5)
n.v.t.
Overig
•
Overige opmerkingen
n.v.t.
Pagina 9 van 12
TOELICHTING
De door partijen bij een aanvraag tot (wijziging/intrekking van de)
verplichtstelling van de deelname in een bpf aangeleverde
representativiteitsgegevens dienen, ten behoeve van de beoordelingscriteria,
te worden voorzien van een toelichting op de volgende punten:
1.
De wijze waarop het onderzoek is uitgevoerd
a. populatieonderzoek
b. steekproefonderzoek
c. extrapolatie
2.
De gebruikte bronnen voor het onderzoek
a. uitgevoerde correcties
3.
De wijze van meting
a. aard van de gegevens
4.
De relatie tot de werkingssfeer van de verplichtstelling
a. uitgesloten werkzame personen
b. vrijwillige aansluiting
c. vrijgestelden
d. deelnameleeftijd
5.
De peildatum of de periode waarop de cijfers betrekking hebben
ad 1
Gehanteerde
onderzoeksmethode
Het is noodzakelijk dat een beschrijving van de gehanteerde
onderzoeksmethode wordt gegeven. Het gaat om de vraag hoe de gegevens
zijn verzameld. Idealiter wordt er gebruik gemaakt van populatiebestanden,
zowel voor werkgeversaantallen als aantallen werkzame personen.
Indien geen populatiegegevens beschikbaar zijn, kan gebruik worden gemaakt
van steekproefonderzoek. Het gebruik van steekproefgegevens vereist dat een
toelichting wordt gegeven op de uitvoering van de enquête, de respons, de
representativiteit, verzamelde aanvullende informatie, uitgevoerde
berekeningen en schattingen.
Aandachtspunten:
Beschrijving van de gehanteerde onderzoeksmethode.
Een beschrijving van de hierbij gebruikte bestanden.
De manier waarop de steekproef is getrokken (waaronder het gebruikte
steekproefkader).
De respons van de steekproef.
De representativiteit van het steekproefonderzoek.
Op bestanden toegepaste correcties ten opzichte van de populatie;
Het gebruik van aanvullende informatie.
De manier waarop berekeningen, schattingen en eventuele extrapolaties
zijn uitgevoerd.
Het is niet zorgvuldig om het aantal werkzame personen van nietresponderende bedrijven op nul te schatten.
Streef altijd naar de verkrijging van gegevens uit één bronbestand. Dit doet u
door het bestand, waarin de gegevens van de bij het bpf betrokken
werkgevers zijn opgenomen, te matchen met het bestand waarin de totale
aantallen werkgevers en werkzame personen zijn opgenomen.
Een nadere uitleg over de uitvoering van het matchen van bestanden is te
vinden in het rapport Kwaliteit representativiteitsgegevens bij avv-verzoeken.
Stand van Zaken 2008, eindrapport, p. 20 (zie de website http://cao.szw.nl.
Pagina 10 van 12
onder achtereenvolgens: Actueel; Archief; 2008; Kwaliteit
representativiteitsgegevens bij avv verzoeken 2008).
ad 2
Gebruikte
bronnen
Een representativiteitsopgave moet een beschrijving bevatten van de gebruikte
bronnen. Niet alle bronnen zijn even betrouwbaar. Ook zijn niet alle bronnen
even volledig gegeven de werkingssfeer van de verplichtstelling. Inherent
hieraan is het gebruik van meerdere bronnen. Van belang is dat de gebruikte
bronnen en de daarbij gehanteerde berekeningen goed worden beschreven.
Aandachtspunten:
•
Het is aan te bevelen zo min mogelijk bronnen te gebruiken.
•
Worden gegevens uit verschillende bronnen gebruikt, dan vereist dit een
toelichting op onderiinge vergelijkbaarheid waarbij aandacht nodig is
voor dubbeltellingen, uitgesloten groepen werkzame personen en
verschillen in meetmomenten.
•
Gebruik van branche- of sectoronderzoek vereist een toelichting op de
representativiteit van de gegevens. Aandacht vereist de periode waarin
het onderzoek is gehouden, de onderzoeksmethode en de relatie tot de
werkingssfeer.
•
Ten aanzien van de gebruikte bronnen wordt aandacht gevraagd voor de
vrijwillig aangesloten werkgevers, (gedeeltelijk) vrijgestelde werkgevers
en de actualiteit van de gegevens.
ad 3
Wijze van meting
Uitgangspunt bij het berekenen van het representativiteitscijfer is dat de teller
en de noemer worden uitgedrukt in dezelfde eenheid. Idealiter worden de teller
en de noemer uitgedrukt in aantallen personen. Andere meeteenheden worden
in principe afgeraden. Andere maatstaven die worden gebruikt om tot een
berekening te komen van het aantal personen zijn de loonsom, aantal fte's of
omzetgegevens. U dient dan wel aannemelijk te maken dat de gebruikte
maatstaf een goede afspiegeling is van het aantal personen zodat geen sprake
is van een systematische, eenzijdige vertekening van de
representativiteitsgegevens. In geval van fte als meeteenheid moet
aannemelijk worden gemaakt dat de parttimefactor van bij het bpf betrokken
werkgevers ten opzichte van door de verplichtstelling gebonden werkgevers
vergelijkbaar is. Dit betreft de eis van interne consistentie. Teller en noemer
moeten in dezelfde eenheid worden uitgedrukt en de peildata moeten
vergelijkbaar zijn.
Aandachtspunten:
•
De wijze van meting moet dezelfde zijn voor teller en noemer. De
eenheid moet gelijk zijn. Gegevens moeten ofwel standcijfers óf
stroomcijfers zijn.
•
De gegevens moeten zijn uitgedrukt in dezelfde eenheid. In de teller
aantallen personen dan ook in de noemer aantallen personen gebruiken.
•
Het gebruik van een andere meeteenheid dan aantallen personen vereist
een gedegen toelichting op het gebruikte bestand en in hoeverre de
gebruikte maatstaf een goede afspiegeling is van het aantal werkzame
personen.
ad 4
Relatie tot de
werkingsfeer
De representativiteitsopgave dient gerelateerd te zijn aan de werkingssfeer
van het verplichtgestelde bpf. In de werkingssfeer uitgesloten categorieën
werkzame personen moeten dan ook in de tellingen voor de
representativiteitsopgave buiten beschouwing worden gelaten. Het is van
belang dat daadwerkelijk gemeten wordt wat beoogd was. Het gaat hier om de
validiteit van de gegevens.
Aandachtspunten:
•
Aandacht voor vrijwillig aangesloten werkgevers die in de
representativiteitsopgave niet mogen worden meegenomen.
Pagina 11 van 12
•
•
•
ad 5
De bronnen mogen niet vervuild zijn met werkzame personen die niet
onder de werkingssfeer vallen. Hierbij kan gedacht worden aan
bijvoorbeeld hoger personeel.
In de tellingen moeten van de verplichte deelname in het bpf
vrijgestelde werkgevers en hun werknemers wel worden meegerekend.
Bestanden dienen -indien van toepassing- gecorrigeerd te worden voor
jongeren die niet onder de werkingssfeer van de verpllchtstelling vallen
vanwege een ondergrens in de deelnameleeftijd.
Actualiteit
van de cijfers
Voor de representativiteitsopgave dient de datum of de periode waarop de
cijfers betrekking hebben te worden vermeld. Als regel geldt dat gegevens, om
te voldoen aan de eis van actualiteit, in beginsel niet ouder dan één jaar
mogen zijn gerekend vanaf de datum van indiening van de aanvraag. Tevens
geldt dat de verschillende peildata niet te ver uit elkaar moeten liggen, omdat
anders de interne consistentie van de representativiteitsopgave in het geding
is. Als uitgangspunt hierbij geldt dat de peildata niet meer dan één jaar uiteen
mogen liggen.
In geval de peildata te ver in het verieden liggen kunnen de
gegevensbestanden op basis van de werkgelegenheidsontwikkeling in de
branche worden geactualiseerd, oftewel geëxtrapoleerd. De
marktontwikkelingen in het verleden vormen de basis om de huidige waarden
met een zekere onzekerheidsmarge te voorspellen.
Het Is dan wel van belang om expliciet te vermelden op welke gegevens deze
extrapolatie is gebaseerd en hoe die is uitgevoerd. De bestanden die hiervoor
gebruikt worden moeten vergelijkbaar zijn naar bijvoorbeeld verhouding
voltijders-deeltijders of de verhouding grote-kleine bedrijven.
Aandachtspunten:
•
De actualiteit van de gebruikte gegevens. Deze mogen gerekend vanaf
de datum van indiening van de aanvraag in beginsel niet ouder zijn dan
1 jaar. Indien de gebruikte gegevens ouder zijn, dient vermeld te
worden waarom het niet mogelijk is om gegevens van recenter datum te
leveren (zie ook aanvulling bij de vraag over actualiteit).
•
Het toepassen van extrapolatie. Indien op basis van andere
gegevensbronnen de gegevens voor de representativiteitsopgave zijn
geactualiseerd dient aangegeven te worden welke bronnen gebruikt zijn
en op welke wijze voor onderiinge afwijkingen tussen de bronnen is
gecorrigeerd. Een nadere uitleg over de wijze van extrapoleren is te
vinden in het rapport Kwaliteit representativiteitsgegevens bij avvverzoeken. Stand van Zaken 2008, eindrapport, p. 21 (zie de website
http://cao.szw.nl. onder achtereenvolgens: Actueel; Archief; 2008;
Kwaliteit representativiteitsgegevens bij avv verzoeken 2008 ).
•
De peildatum dan wel de periode waarop de gegevens betrekking
hebben.
Pagina 12 van 12
Pensioenfomlsjt^^ ^
Actuariële en B e d r i j f s t e c h n i s c h e Nota
stichting Bedrijfstaicpensioenfonds voor het
Beroepsvervoer over de Weg
2013
Inhoud
1
INLEIDING
6
2
ORGANISATIE, BEHEER EN INTERNE CONTROLE
7
2.1
ORGANISATIE
7
2.2
BESTUUR
8
2.3
BEHEERSTE EN INTEGERE BEDRIJFSVOERING
3
13
INHOUD EN UITVOERING VAN DE PENSIOENREGELINGEN
3.1
CRITERIA VOOR DE AANSLUITING VAN WERKGEVERS EN VOOR HET VERKRIJGEN VAN HET DEELNEMERSCHAP
3.2
UITVOERINGSREGLEMENT
16
16
17
3.3
PENSIOENREGELINGEN
17
3.4
ACTUARIËLE EN DEMOGRAFISCHE RISICO'S
26
4
FINANCIËLE OPZET
28
4.1
VOORZIENINGEN EN RESERVES
4.2
TOEREIKENDHEID VOORZIENINGEN EN RESERVES
28
31
4.3
PREMIEBELEID
33
4.4
TOESLAGENBELEID
36
4.5
SAMENHANG TUSSEN PREMIEBELEID EN TOESLAGENBELEID, GEGEVEN HET BELEGGINGSBELEID
37
4.6
FINANCIËLESTURINGSMIDDELEN
38
4.7
DE VUT-REGELING
39
4.8
HERSTELPLAN
39
5
BELEGGINGSBELEID
41
5.1
VERKLARING INZAKE BELEGGINGSBEGINSELEN
41
5.2
FASEN IN HET BELEGGINGSPROCES
42
5.3
UITVOERING VAN HET VERMOGENSBEHEER
43
5.4
RISICOMANAGEMENT
46
5.5
PERFORMANCEMETING
46
5.6
WAARDERINGSGRONDSLAGEN
47
5.7
RANDVOORWAARDEN UITVOERING VERMOGENSBEHEER
47
6
RISICOPARAGRAAF
SO
6.1
BALANSRISICO
50
6.2
RENTERISICO
50
6.3
MARKTRISICO
6.4
VALUTARISICO
6.5
KREDIETRISICO
6.6
TEGENPARTIJRISICO
51
6.7
VERZEKERINGSTECHNISCH RISICO
51
6.8
RELATIEVE MARKTRISICO
51
6.9
OPERATIONEEL RISICO
51
6.10
LIQUIDITEITSRISICO
52
6.11
OMGEVINGSRISICO
52
7
CRISISPUN
50
'.
50
50
53
7.1
INLEIDING
53
7.2
BESCHRIJVING CRISISSITUATIE
53
7.3
DEKKINGSGRAAD WAARBIJ HET FONDS ER ZONDER KORTEN NIET MEER UIT KAN KOMEN
7.4
MAATREGELEN DIE TER BESCHIKKING STAAN
56
7.5
MATE INZETBAARHEID VAN DE MAATREGELEN
58
7.6
INDICATIE FINANCIËLE EFFECT VAN DE MAATREGELEN
59
7.7
EVENWICHTIGE BELANGENAFWEGING
59
7.8
COMMUNICATIE MET BELANGHEBBENDEN
60
7.9
BESLUITVORMINGSPROCES
61
7.10
BELEID ONGEDAAN MAKEN CRISISMAATREGELEN
62
7.11
BEOORDEÜNG ACTUALITEIT
62
APPENDICES
54
63
8.1
PROCESSCHEMA PENSIOENFONDS VERVOER
8.2
UITBESTEDINGSBELEID
63
64
8.3
ACTUARIËLE GRONDSLAGEN TECHNISCHE VOORZIENING
68
8.4
UITWERKING (MINIMAAL) VEREIST VERMOGEN
72
8.5
UITWERKING (GEDEMPTE) KOSTENDEKKENDE PREMIE
73
8.6
UITKOMSTEN CONTINUÏTEITSANALYSË
75
8.7
NORMPORTEFEUILLE 2013
67
8.8
COMMUNICATIE PER CRISISMAATREGEL
68
8.9
UITVOERINGSREGLEMENT
74
1
INLEIDING
Dit is de actuariële en bedrijfstechnische nota (ABTN) van de Stichting
Bedrijfstakpensioenfonds voor het Beroepsven/oer over de Weg.
De Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor het Beroepsvervoer over de Weg (hierna te
noemen Pensioenfonds Vervoer) is per 1 januari 2010 ontstaan uit een fusie van de
volgende stichtingen:
• Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor het Beroepsvervoer over de Weg;
• Stichting Prepensioenfonds voor het Beroepsgoederenvervoer over Weg en de Verhuur
van Mobiele Kranen;
• Stichting Vrijwillig Vervroegde Uittreding voor het Beroepsgoederenven/oer over Weg en
de Verhuur van Mobiele Kranen;
• Stichting Prepensioenfonds voor het Personenvervoer over de Weg.
Het Pensioenfonds Ven/oer voert de door CAO-partijen overeengekomen
pensioenregelingen uit voor de sectoren Goederenvervoer, Personenven/oer, de Verhuur
van Mobiele Kranen en de Binnen beurtvaart alsmede de VUT-regeling voor de sector
Goederenvervoer.
In artikel 4 lid 3 van de statuten is opgenomen dat het Pensioenfonds Ven/oer werkt volgens
een actuariële en bedrijfstechnische nota (ABTN). Conform het bepaalde in artikel 145 van
de Pensioenwet omschrijft deze ABTN de wijze waarop het Pensioenfonds Vervoer de
middelen beheert en de pensioenregelingen uitvoert. Met name wordt aangegeven op welke
wijze het fonds uitvoering geeft aan het bepaalde in de artikelen 25, 95, 126 tot en met 137
en 143 van de Pensioenwet. Daarnaast wordt aandacht besteed aan de
beleggingsbeginselen, de sturingsmiddelen en het financiële crisisplan.
Deze ABTN is door het bestuur vastgesteld op 5 februari 2013.
Voorzitter,
Secretaris,
Mw. R. Hidding
Mr. P. Kievit
Actuariële en Bedrijfstechnische Nota 2013
2
ORGANISATIE, B E H E E R EN INTERNE
CONTROLE
2.1
Organisatie
2.1.1
Organogram
De organisatiestructuur van het fonds staat in het volgende organogram:
Organogram Pensioenfonds Vervoer
Bestuur
Beleggingscommissie
Deelnemersraad
Pensioencommissie
Klachtencommissie
Adviescommissie
Uitvoering Pensioenen
Geschillencommissie
Accountant
Adviescommissie Uitvoering VUT-en
Prepensioenregeling Goederenvervoer
Certificerend Actuaris
Adviescommissie Uitvoering
Prepensioenregeling Personenvervoer
Adviserend actuaris
Pensioencommissie
Individuele Zaken
Compliance officer
Bestuursbureau
Pensioenuitvoerder
I
Vermogensbeheerder 1
Actuariële en Bedrijfstechnische Nota 2013
Effectenbewaarder
2.2
Bestuur
Het bestuur van het fonds bestaat uit tien leden, vijf leden van werkgeverszijde en vijf leden
van werknemerszijde.
Bestuursleden worden door het bestuur benoemd op voordracht van de hieronder genoemde
partijen:
• Transport en Logistiek Nederiand, statutair gevestigd te Zoetermeer (4 leden);
• Koninklijk Nederiands Vervoer, statutair gevestigd te 's-Gravenhage (1 lid);
• FNV Bondgenoten, statutair gevestigd te Utrecht (4 leden);
• CNV Vakmensen, statutair gevestigd te Utrecht (1 lid).
De leden van het bestuur worden benoemd voor een periode van vier jaar en zijn terstond
opnieuw benoembaar.
Het bestuur is als hoogste bestuuriijke orgaan verantwoordelijk voor het fonds. De voorzitter
en één van beide secretarissen van het fonds kunnen gezamenlijk het fonds in rechte
vertegenwoordigen. In de even kalenderjaren worden de functies van voorzitter en secretaris
vervuld door een werkgevers- respectievelijk werknemerslid, in de oneven jaren door een
werknemers- respectievelijk werkgeverslid.
Voorts kent het fonds de volgende commissies:
• de beleggingscommissie;
• de pensioencommissie;
• de pensioencommissie individuele zaken;
• de adviescommissie uitvoering pensioenen;
• de adviescommissie uitvoering vut- en prepensioenregeling goederenven/oer;
• de adviescommissie uitvoering prepensioenregeling personenvervoer;
• de klachtencommissie;
• de geschillencommissie.
De commissies worden paritair samengesteld uit leden van het bestuur.
Naast de commissies is een voorzittersoverieg ingesteld. Het voorzittersoverieg bestaat uit
vijf verschillende ovèrieggen. Naast de beide voorzitters en de directeur van het
bestuursbureau kent het voorzittersoverieg per overieg een eigen samenstelling.
De volgende ovèrieggen worden onderscheiden:
• het risk-audit overieg, waarin het integralerisicomanagementvan het fonds centraal
staat;
• het voorbereidende AB-overieg, dat vooral gericht is op de voorbereiding van
bestuursvergaderingen en het bewaken van de afhandeling en evalueren van de
uitwerking van bestuursbesluiten;
• het werkgeversoverieg, dat de rol van werkgever voor het (collectief van medewerkers
van het) bestuursbureau vervult en toe ziet op de financiële gang van zaken binnen het
bestuursbureau;
• de bestuurscommissie visitatie, die verantwoordelijk is voor het contact en het overieg
met de visitatiecommissie;
• het externen overieg, waarin de diensh/eriening door derden wordt besproken en
geëvalueerd.
Actuariële en Bedrijfstechnische Nota 2013
2.2.1
Bestuursbureau
De regievoering, de adviserende rol, de beleidsvoorbereidende rol, de controlerende rol en
de monitorende rol zijn binnen het bestuursbureau georganiseerd. Het Bestuursbureau heeft
op een aantal gebieden, zoals bij het voeren van de financiële administratie,
bestuursondersteuning, communicatie en opstellen van rapportages, een (beperkte)
uitvoerende rol.
Hieronder wordt verstaan dat het bestuursbureau zorg draagt voor het monitoren van
bepalende en indicatieve sleutelindicatoren in termen van risico's en bijsturingsmechanismen
ten aanzien van externe partijen op basis van afgesproken kaders en SLA's. Het doel is het
bestuur van het fonds in staat te stellen zich te informeren over de stand van zaken ten
aanzien van de risico's, een inschatting te maken van de effectiviteit van de getroffen
beheersmaatregelen en, indien noodzakelijk, tijdig bij te sturen.
2.2.2
Beleggingscommissie
De beleggingscommissie bestaat uit drie werkgeversbestuursleden en drie
werknemersbestuursleden (waaronder de voorzitter en de secretaris). Voorts zijn er twee
onafhankelijke externe adviseurs. Er is een op jaarbasis roulerende voorzitter. De commissie
heeft tot taak het adviseren van het bestuur over het beleggingsplan en de uih/oering
daarvan. Ook kan de beleggingscommissie fungeren als sparringpartner van het
bestuursbureau.
Het bestuur heeft de beleggingscommissie een mandaat verieend om besluiten te nemen
over:
• beleggingen met een wijziging van het balansrisico van maximaal 0,25% procentpunt;
• wijziging van de allocatie aan categorieën van maximaal 2,5% procentpunt;
• uitoefening vetorecht bij aanstelling en ontslag van individuele externe asset managers;
• uitbreiding van de allocatie aan managers met meer dan 10% van de initieel
geaccordeerde allocatie;
• allocatie aan illiquide beleggingen;
• evaluatie van de dienstveriening en vaststellen jaarlijkse bonus/malus van de integraal
manager;
• vaststelling van de volgende juridische documenten: standaard ISDA/CSA, standaard
IMA met externe managers, afwijkingen ten opzichte van de standaard IMA of ISDA/CSA
De beleggingscommissie legt hierover achteraf verantwoording af aan het bestuur. Het
genoemde mandaat wordt door de beleggingscommissie verieend aan de directeur
Vermogensbeheer, waarbij de beleggingscommissie in voorkomende gevallen direct wordt
geïnformeerd.
2.2.3
Pensioencommissie
De pensioencommissie bestaat uit drie werkgeversbestuursleden en drie
werknemersbestuursleden en wordt bijgestaan door een onafhankelijke externe adviseur. De
pensioencommissie fungeert als sparringpartner voor het bestuursbureau en als adviseur
van het bestuur voor wat betreft de collectieve pensioeninhoudelijke ondenwerpen.
Het bestuur heeft de pensioencommissie een mandaat verieend om besluiten te nemen die
de uitwerking van het beleid van het bestuur betreffen. De pensioencommissie legt hierover
achteraf verantwoording af aan het bestuur.
Actuariële en Bedrijfstechnische Nota 2013
2.2.4
Pensioencommissie Individuele Zaken
De pensioencommissie individuele zaken bestaat uit ten minste één werkgeverslid en één
werknemerslid. De pensioencommissie individuele zaken behandelt specifieke cases van
individuele deelnemers, slapers, pensioengerechtigden en 'individuele' werkgevers.
Het bestuur heeft de pensioencommissie individuele zaken een mandaat verieend tot het
nemen van besluiten ten aanzien van individuele zaken die buiten de mandaten van het
uitvoeringsorgaan vallen en die aan de commissie worden voorgelegd. De
pensioencommissie individuele zaken legt hierover achteraf verantwoording af aan het
bestuur.
2.2.5
Adviescommissie Uitvoering
De adviescommissie uih/oering pensioenen bestaat uit vier werkgeversbestuursleden en vier
werknemersbestuursleden. De belangrijkste taak van de commissie is het monitoren,
evalueren en beoordelen van en adviseren over de uitvoering van de pensioenregeling en
het pensioenbeleid door de uitvoeringsorganisatie.
De adviescommissie uih/oering vut- en prepensioenregeling goederenven/oer bestaat uit ten
minste één werkgeverslid en één werknemerslid. In deze adviescommissie hebben
vooralsnog de voormalig bestuursleden (per 31 december 2009) van de Stichting
Prepensioenfonds voor het Beroepsgoederenvervoer over Weg en de Verhuur van Mobiele
Kranen zitting.
De adviescommissie uitvoering prepensioenregeling personenvervoer bestaat eveneens uit
ten minste één werkgeverslid en één werknemerslid. Vooralsnog hebben de voormalig
bestuursleden (per 31 december 2009) van de Stichting Prepensioenfonds voor het
Personenvervoer zitting in deze adviescommissie.
Beide commissies adviseren het bestuur ten aanzien van zaken die betrekking hebben op de
uitvoering van de betreffende regelingen (prepensioen- c.q. VUT-regeling).
2.2.6
Klachten- en geschillencommissie
De klachtencommissie bestaat uit één werkgeversbestuurslid en één
werknemersbestuurslid. De Klachtencommissie behandelt klachten - in de zin van iedere
vorm van ontevredenheid - van (gewezen) deelnemers, andere aanspraakgerechtigden,
pensioengerechtigden en werkgevers over de uitvoering van de pensioenreglementen.
De geschillencommissie bestaat eveneens uit één werkgeversbestuurslid en één
werknemersbestuurslid. Een geschil is een verschil van mening tussen een (gewezen)
deelnemer, een andere aanspraakgerechtigde of pensioengerechtigde en het bestuur en
betreft beslissingen van het fonds die genomen zijn op grond van de statuten en de (pre-)
pensioenreglementen.
Actuariële en Bedrijfstechnische Nota 2013
10
2.2.7
Deelnemersraad
De deelnemersraad vertegenwoordigt de deelnemers en de pensioengerechtigden van het
fonds evenredig op basis van hun onderiinge getalsverhoudingen. De deelnemersraad
bestaat uit 8 leden die worden benoemd door het bestuur op voordracht van CNV
Vakmensen (3 leden), FNV Bondgenoten (4 leden) en het Coördinatieorgaan
Samenwerkende Ouderenorganisaties 1 lid). Het lid dat wordt voorgedragen door het
Coördinatieorgaan Samenwerkende Ouderenorganisaties behoort tot de kring van
pensioengerechtigden van het fonds.
De deelnemersraad verstrekt advies over het voorgenomen beleid betreffende onder meer
premies, beleggingen, toeslag en de inhoud van de pensioenregeling. De raad kan gevraagd
en ongevraagd advies geven.
Het gaat dan om:
• maatregelen van algemene strekking;
• wijziging van de statuten en de reglementen van het fonds;
• vaststelling van hetjaarverslag, de jaarrekening, de actuariële en bedrijfstechnische nota
als bedoeld in artikel 145 PW en een lange-termijn-herstelplan als bedoeld in artikel
138\PW;
• vermindering van de verworven pensioenaanspraken en pensioenrechten indien
toepassing wordt gegeven aan artikel 134 PW;
• het vaststellen en wijzigen van het toeslagbeleid;
• gehele of gedeeltelijke overdracht van de verplichtingen van het fonds of de overname
van verplichtingen door het fonds;
• liquidatie van het fonds;
• het sluiten, wijzigen of beëindigen van een uitvoeringsovereenkomst;
• het terugstorten van premie of geven van premiekorting als bedoeld in artikel 129 PW.
2.2.8
Accountant
De accountant controleert jaariijks de onder verantwoordelijkheid van het bestuur opgestelde
jaarrekening. Hij doet dit overeenkomstig in Nederiand algemeen aanvaarde richtlijnen met
betrekking tot controleopdrachten. Volgens deze richtlijnen wordt de controle zodanig
uitgevoerd dat een redelijke mate van zekerheid wordt verkregen dat de jaarrekening geen
onjuistheden van materieel belang bevat. Hij legt zijn oordeel vast in een controleverklaring.
Naast de controleverklaring met een eindoordeel, kan de Accountant bevindingen die naar
voren zijn gekomen bij zijn onderzoek rapporteren in de vorm van een accountantsverslag of
management letter. KPMG is door het fonds als accountant aangewezen.
2.2.9
Adviserend Actuaris
De adviserende actuaris ondersteunt het bestuur bij het onhwikkelen en formuleren van het
beleid van het fonds. Daarnaast voert de adviserende actuaris jaariijks de voorbereiding uit
van de actuariële jaarstukken en aanvullende berekeningen. Hiertoe behoren o.a. de
controle of de technische voorzieningen, conform de grondslagen van het fonds, juist zijn
vastgesteld en het verzamelen en berekenen van overige actuariële informatie, benodigd
voor de actuariële DNB-staten dan wel voor door DNB veriangde toetsen en het uitvoeren
van berekeningen in verband met de marktwaardetoets. De adviserende actuaris legt zijn
bevindingen vast in het actuarieel rapport.
Mercer (Nederiand) B.V. is door het fonds als adviserend actuaris aangewezen.
Actuariële en Bedrijfstechnische Nota 2013
11
2.2.10
Certificerend Actuaris
De certificerende actuaris stelt op basis van het actuarieel rapport van de adviserende
actuaris en eventueel aanvullende informatie zijn bevindingen vast betreffende de financiële
positie van het fonds; het oordeel wordt vastgelegd in de Actuariële Verklaring. De
certificerende actuaris stelt het Rapport van de Certificerend Actuaris op. Tot de daarin
behandelde ondenwerpen behoren: de gebezigde actuariële grondslagen, de vastgestelde
voorziening, de uitgevoerde analyses en toetsen, en het door administrateur of adviseur
opgestelde verslag.
De certificerende actuaris is onafhankelijk van het pensioenfonds en verricht geen andere
werkzaamheden voor het pensioenfonds.
De certificerende actuaris beschikt over een door de toezichthouder goedgekeurde
gedragscode over de onafhankelijkheid van de certificerende actuaris.
Towers Watson is door het fonds als certificerend actuaris aangewezen.
2.2.11
Compliance Officer
Het bestuur heeft een gedragscode vastgesteld voor bestuurders en alle overige door het
bestuur aan te wijzen verbonden personen, ter voorkoming van conflicten tussen het belang
van het pensioenfonds en de privébelangen van betrokkenen evenals ter voorkoming van
het gebruik van vertrouwelijke informatie van het pensioenfonds voor privédoeleinden.
De compliance-officer van het fonds houdt toezicht op de naleving van de gedragscode.
Het bestuur heeft KPMG als compliance-officer benoemd.
2.2.12
Verantwoordingsorgaan
Het bestuur van het fonds legt verantwoording af aan het veranhwoordingsorgaan over het
beleid en de wijze waarop het beleid is uitgevoerd. In het verantwoordingsorgaan zijn de
actieve deelnemers, de pensioengerechtigden en de financieel betrokken werkgevers
vertegenwoordigd.
De zetels en stemmen zijn in beginsel gelijk verdeeld over de geledingen, dat wil zeggen elk
één derde van de zetels en/of het stemmenaantal. Het lidmaatschap van het
verantwoordingsorgaan is niet verenigbaar met het lidmaatschap van het
pensioenfondsbestuur of het interne toezicht.
Het oordeel van het verantwoordingsorgaan over het handelen van het bestuur van het fonds
wordt, samen met de reactie van het bestuur daarop, in het jaan/erslag van het fonds
opgenomen.
Het verantwoordingsorgaan heeft de volgende bevoegdheden en rechten:
• een oordeel te geven over het handelen van het bestuur aan de hand van het
jaarverslag, dejaarrekening en andere informatie, waaronder de bevindingen van het
interne toezicht, het uitgevoerde beleid, evenals over de beleidskeuzes voor de
toekomst;
• het recht op overleg met het bestuur;
• het recht op overleg met de externe accountant en de externe actuaris(sen);
• het recht op informatie;
• het recht op een schriftelijke en beargumenteerde reactie op haar oordeel over het door
het bestuur uitgevoerde beleid;
• het recht van advies over het vaststellen en het wijzigen van de vergoedingsregeling voor
bestuursleden;
• het recht van advies over het wijzigen van het beleid ten aanzien van het
veranhwoordingsorgaan;
• het recht van advies over de vorm, inrichting en samenstelling van het interne toezicht;
Actuariële en Bedrijfstechnische Nota 2013
12
•
•
het recht van advies over het vaststellen en wijzigen van een interne klachten- en
geschillenprocedure;
het recht van advies over het vaststellen en wijzigen van het communicatie- en
vooriichtingsbeleid.
Het bestuur heeft een Reglement van het Verantwoordingsorgaan vastgesteld.
2.2.13
Visitatiecommissie
Het bestuur van het fonds heeft voor het interne toezicht gekozen voor de vorm van een
visitatiecommissie, bestaande uit drie onafhankelijke deskundigen, die vanaf 2010 jaariijks
de gevolgde beleids- en bestuursprocessen beoordeelt en daarover rapporteert.
Het interne toezicht heeft ten minste de volgende taken:
• het beoordelen van beleids- en bestuursprocedures en -processen en de checks en
balances binnen het fonds;
• het beoordelen van de wijze waarop het fonds wordt aangestuurd;
• het beoordelen van de wijze waarop door het bestuur wordt omgegaan met de risico's op
langere termijn.
Daarbij heeft het interne toezicht recht op:
• alle informatie die het nodig acht om zijn taak goed te kunnen uih/oeren;
• overleg met het bestuur over alle bestuurstaken;
• overleg met de externe accountant en actuaris(sen).
Het bestuur heeft een Reglement Visitatiecommissie vastgesteld.
2.3
Beiieerste en integere bedrijfsvoering
Als hoogste bestuuriijke orgaan draagt het bestuur de eindverantwoordelijkheid voor het
fonds. Vanuit die verantwoordelijkheid dient het bestuur aan alle belanghebbenden bij het
fonds voldoende waarborgen te bieden voor een beheerste en integere bedrijfsvoering.
Daartoe is een systeem van interne beheersing opgezet conform het COSO Enterprise Risk
Management Framework model en FIRM (Financiële Instellingen Risicoanalyse methode)
als basis van de toezichtsaanpak van DNB. In 2012 heeft DNB een aantal veranderingen in
de toezichtsaanpak doorgevoerd en de naamgeving veranderd in FOCUS.
Het systeem van interne beheersing stelt het bestuur en het bestuursbureau van het fonds in
staat om de risico's die het behalen van de doelstellingen van het fonds bedreigen, te
identificeren, te prioriteren, te analyseren en te beheersen. Zo wordt een redelijke mate van
zekerheid verkregen dat de doelstellingen van het fonds worden bereikt. De
hoofddoelstelling van het fonds - het toekennen van aanspraken c.q. rechten op uitkeringen
aan bij het fonds betrokken (gewezen) deelnemers, pensioengerechtigden alsmede hun
nagelaten betrekkingen - staat venwoord in de statuten van het fonds. Daarvan afgeleid gaat
het om doelstellingen op de volgende vier gebieden:
1. De strategie van het fonds
2. De efficiency en effectiviteit van de operationele processen
3. De normen en waarden van het fonds waarvan compliance deel uit maakt
4. De betrouwbaarheid van de informatie.
Hieronder worden de hoofdlijnen van het systeem van interne beheersing van het fonds
uiteengezet.
De processen van het fonds, waarbij onderscheid wordt gemaakt in kernprocessen
(pensioenbeheer, vermogensbeheer en bestuursondersteuning), sturende processen en
Actuariële en Bedrijfstechnische Nota 2013
13
faciliterende processen, zijn vastgelegd. De organisatiestructuur van het fonds is daarop
afgestemd. Functies, taken, verantwoordelijkheden, bevoegdheden en verstrekte mandaten
zijn vastgelegd en belegd bij de bestuurlijke gremia en de medewerkers van het
bestuursbureau. Het processchema is weergegeven in bijlage 8.1. De organisatiestructuur
van het fonds is hiervoor in § 1.2 beschreven. De administratieve organisatie en de daarbij
behorende interne controle maatregelen zijn vastgelegd in een handboek (handboek AO/IB)
dat periodiek wordt geactualiseerd.
Het bestuursbureau ondersteunt het bestuur bij het uih/oeren van de taken gericht op het
realiseren van de doelstellingen van het fonds. Het bestuursbureau treedt op namens het
bestuur en is als 'spin in het web' betrokken bij alle processen van het fonds. Het
bestuurbureau geeft als regisseur op een zodanige wijze sturing en leiding dat alle bij de
processen betrokken partijen hun bijdrage aan die processen kunnen optimaliseren.
Daarmee is een belangrijke rol van het bestuursbureau - het voeren van regie - benoemd.
Deze rol is naast de monitorende en controlerende rol van het bestuursbureau van belang
voor de interne beheersing van het fonds.
Het bestuur hecht aan een sterke risicocultuur. In dat kader is bij de opzet van de organisatie
uitgegaan van een 'three lines of defence'-model. De eerste beheersingslijn wordt gevormd
door het lijnmanagement. De tweede beheersingslijn door de risicomanager. De
risicomanager heeft een onafhankelijke positie binnen het fonds en een rechtstreekse
rapportagelijn naar het bestuur. De derde beheersingslijn is het risk/audit overleg, dat
periodiek plaats vindt en waarvan de beide voorzitters van het fonds en de risicomanager
deel uit maken. Het bestuur heeft het integraalrisicomanagementbeleid in een afzonderiijk
document vastgelegd dat periodiek wordt geactualiseerd. Dit beleid wordt in § 6 nader
toegelicht.
Het bestuur heeft een groot deel van de activiteiten van het fonds uitbesteed. De kaders
waarbinnen en de wijze waarop activiteiten kunnen worden uitbesteed zijn vastgelegd in het
uitbestedingsbeleid dat periodiek wordt geactualiseerd. In bijlage 8.2 wordt het
uitbestedingsbeleid uiteengezet.
De pensioenadministratie en een deel van de bestuursondersteuning wordt uitgevoerd door
TKP Pensioen B.V. Als integraal vermogensbeheerder is Robeco Institutional Asset
Management verantwoordelijk voor het selecteren en monitoren van de externe
vermogensbeheerders en beleggingsinstellingen van het fonds. Daarnaast adviseert Robeco
het fonds over de strategische en operationele inrichting van het vermogensbeheer. Northern
Trust is als custodian aan het fonds verbonden en is verantwoordelijk voor de activiteiten op
het gebeid van custody, beleggingsadministratie, securities lending, performance meting en
compliance. ITS ICS treedt op als controlerende back-office en als collateral manager.
De afspraken over de aard, de omvang en de kwaliteit van de diensten die door TKP,
Robeco en Northern Trust worden verleend zijn vertaald in prestatiemaatstaven en
vastgelegd in Service Level Agreements (SLA). Over de mate van realisatie van de
prestatiemaatstaven wordt periodiek aan het bestuur gerapporteerd.
Adviserende en certificerende actuariële werkzaamheden zijn uitbesteed aan Mercer
respectievelijk Towers Watson. KPMG is de accountant van het fonds en verantwoordelijk
voor de controle van de jaarrekening. Daarnaast ven/uit KPMG de rol van compliance-officer
van het fonds.
Als dit vanuit het oogpunt van kwantiteit of kwaliteit nodig is, maakt het fonds op ad-hoc
basis gebruik van de diensten van gespecialiseerde dienstverieners.
Omdat het bestuur - ongeacht de wijze van uitvoering - eindverantwoordelijk is voor alle
activiteiten van het fonds, dienen de organisaties aan wie activiteiten zijn uitbesteed
eveneens voldoende waarborgen te bieden voor een beheerste en integere bedrijfsvoering.
Het bestuur stelt periodiek vast, onder andere aan de hand van de SAS70 en ISAE 3402
rapportages, of daaraan wordt voldaan en treedt - indien dit niet het geval is - in overieg met
de betreffende dienstveriener om tot verbetering te komen. Bij deze beoordeling houdt het
Actuariële en Bedrijfstechnische Nota 2013
14
bestuur ook rekening met het bepaalde in de principes voor beheerst beloningsbeleid zoals
geformuleerd door De Nederiandsche Bank en de Autoriteit Financiële Markten.
De planning en control cyclus van het fonds, waarvan de rapportagestructuur deel uit maakt,
is afgestemd op de doelstellingen die het bestuur nastreeft en de risico's die van invloed zijn
op het realiseren van die doelstellingen. De volgende periodieke rapportages vormen de
kern van de planning en control cyclus van het fonds.
Rapportages
1. Risico dashboard (BB; maandelijks).
2. Maandrapportage beleggingen (Robeco; maandelijks).
3. Beleidsmonitor (Mercer; maandelijks)
4. Kwartaalrapportage beleggingsresultaten (bestuursbureau; per kwartaal).
5. De kwartaalrapportage van TKP waarin opgenomen de mate van realisatie van de
performance maatstaven in het SLA, de incasso-rapportage, de financiële rapportage, de
voortgangsrapportage over de bevindingen in de ISAE 3402 rapportage en de rapportage
over de handhaving (TKP; per kwartaal)
6. Rapportage interne beheersing pensioenbeheer van TKP (ISAE 3402 Type II;
bestuursbureau; jaariijks)
7. De jaarstukken van het fonds bestaande uit: het jaarverslag, het actuariële verslag, het
accountantsrapport en de accountantsverklaring, het certificeringsrapport en de
verklaring van de waarmerkend actuaris.
8. Maand-, kwartaal- en jaarrapportages aan DNB.
9. CEM kostenrapportage (CEM; jaariijks).
10. Visitatierapport (visitatiecommissie; jaariijks).
11. Compliance rapportage (KPMG; jaariijks).
Daarnaast laat het fonds periodiek een ALM-studie en een continuïteitsanalyse uitvoeren.
De plannen en rapportages worden besproken in de betreffende bestuurscommissies en het
bestuur. Uih/oering van activiteiten vindt plaats op basis van goedgekeurde plannen. Aan de
hand van de rapportages monitort en beoordeelt het bestuur de uih/oering en besluit - indien
zij dat nodig acht - tot het nemen van corrigerende acties.
Actuariële en Bedrijfstechnische Nota 2013
15
3
INHOUD EN UITVOERING VAN DE
PENSIOENREGELINGEN
3.1
Criteria voor de aansiuiting van wericgevers en voor het
vericrijgen van Iiet deelnemerschap
3.1.1
Verplichte aansluiting
Werkgevers en werknemers die voldoen aan de voonwaarden betreffende de verplichtstelling
dienen zich te melden op het moment dat voor hen de aansluitings- c.q. deelnemingsplicht
van toepassing is. De aangesloten werkgever is veranhwoordelijk voor het verstrekken van
de juiste gegevens die nodig zijn om de pensioenregeling uit te kunnen voeren.
Nieuwe werkgevers met personeel in dienst dienen zich voor de werknemersverzekeringen
te melden bij de uitvoeringsinstelling (UVI) voor de voor hen van toepassing zijnde sector. De
uitvoeringsinstelling (UVI) bepaalt in welke sector zij de onderneming op grond van de
bedrijfsactiviteiten moet indelen. Als een werkgever wordt ingedeeld in een categorie,
waarvoor mogelijk een verplichting tot deelname aan Pensioenfonds Vervoer geldt, wordt
TKP geïnformeerd. Als de werkgever al bekend is en op grond van de bedrijfsactiviteiten
onder de werkingssfeeromschrijving van Pensioenfonds Vervoer ressorteert, wordt een
contract opgevoerd. Indien niet met een redelijke mate van zekerheid kan worden bepaald of
de (pre)pensioenregeling van toepassing is, wordt een vragenformulier verzonden voor het
verstrekken van nadere informatie. Als aan het verzoek tot het verstrekken van nadere
informatie, ondanks diverse rappels, niet wordt voldaan wordt er aan de hand van de
beschikbare informatie een aansluiting gerealiseerd.
Als een aansluiting is gerealiseerd, wordt de werkgever hiervan in kennis gesteld en wordt
hem de nodige informatie (waaronder een pensioenreglement) toegezonden.
De werkgever moet een opgave verstrekken van de voor het pensioenfonds van belang
zijnde gegevens. Aan de hand van de opgave van de werkgever wordt de pensioenpremie
berekend en een premienota vastgesteld. De nota wordt aan de werkgever gezonden.
Wanneer een werkgever met deelnemingplichtig personeel in dienst verzuimt zich aan te
melden en de werkgever wordt op een later tijdstip gesignaleerd, dan wordt de werkgever
met terugwerkende kracht aangesloten.
3.1.2
Vrijwillige aansluiting
Het bestuur is bevoegd een werkgever die niet onder de werkingssfeer van het fonds valt
maar wel een economische en/of organisatorische eenheid vormt met een verplicht
aangesloten onderneming, op vrijwillige basis aan te sluiten bij het fonds indien de
werkgever hierom verzoekt. Gevolg van de vrijwillige aansluiting is dat de werknemers van
de werkgever gaan deelnemen in de verplichte regeling van het fonds.
3.1.3
Vrijwillige voortzetting
Het bestuur is bevoegd aan individuele deelnemers toe te staan de deelname aan de
pensioenregeling voort te zetten na beëindiging van het dienstverband met een aangesloten
werknemer. Vrijwillige voortzetting wordt slechts toegestaan als de deelnemer voldoet aan
door het bestuur gestelde voonwaarden en slechts voor een beperkte duur.
Actuariële en Bedrijfstechnische Nota 2013
16
3.1.4
Aanvullende verzekeringen
Op verzoek van een werkgever kan het bestuur voor werknemers van aangesloten
ondememingen aanspraken op ouderdoms-, partner-, wezen- en
arbeidsongeschiktheidspensioen verzekeren, boven de aanspraken welke voortvloeien uit de
toepassing van de verplichte regeling. Een en ander tegen betaling van periodieke premies
of koopsommen en op door het bestuur vastgestelde overige voorwaarden.
3.1.5
Vrijstelling
In een aantal door de wet (Vrijstellingsbesluit Wet Bpf 2000) voorgeschreven gevallen is het
bedrijfstakpensioenfonds verplicht op verzoek van een werkgever vrijstelling te verienen van
deelneming aan de pensioenregeling. Als bij een verzoek tot vrijstelling niet voldaan is aan
de voonwaarden van een verplichte vrijstelling kan een fonds ook onverplicht vrijstelling
verienen.
3.2
Uitvoeringsreglement
Het fonds heeft een uitvoeringsreglement opgesteld (zie Appendix 8.9) waarin de volgende
onderwerpen zijn opgenomen:
algemene bepalingen;
wijze van vaststelling van de verschuldigde premie
wijze van betaling van de premie;
verplichting van de werkgever om informatie te verstrekken;
procedures bij niet nakomen van premiebetalingsverplichtingen;
procedures in geval van wijziging van de Pensioenovereenkomst;
de voonwaarden waaronder toeslagveriening plaatsvindt;
uitgangspunten en procedures betreffende besluitvorming over vermogenstekorten;
mogelijkheid om premiekorting en terugstorting te verienen;
mogelijkheid tot vrijwillige voortzetting van de pensioenregeling na beëindiging van het
dienstverband;
vrijstelling van verplichte deelneming aan het fonds;
gemoedsbezwaarde werkgevers.
3.3
Pensioenregelingen
3.3.1
Inleiding
Per 1 januari 2010 voert het fonds de door CAO-partijen overeengekomen
pensioenregelingen uit voor de sectoren Goederenvervoer, Personenvervoer, de Verhuur
van Mobiele Kranen en de Binnen beurh/aart evenals de VUT-regeling voor de sector
Goederenven/oer.
De uih/oering betreft de volgende pensioenregelingen:
•
•
•
•
•
•
de ouderdoms- en nabestaandenpensioenregeling voor deelnemers geboren op of na 1
januari 1950 (pensioenreglement I);
de aanvullende regeling bij arbeidsongeschiktheid (pensioenreglement II);
de ANW-hiaat verzekering (pensioenreglement III);
de overgangsregeling voor deelnemers die geboren zijn op of na 1 januari 1950
(pensioenreglement V);
de ouderdoms- en nabestaandenpensioenregeling voor deelnemers geboren vóór 1
januari 1950 (pensioenreglement VI);
de prepensioenregeling voor deelnemers uit de sector Personenvervoer die geboren zijn
vóór 1 januari 1950 (prepensioenreglement Personen);
Actuariële en Bedrijfstechnische Nota 2013
17
•
•
de prepensioenregeling voor deelnemers uit de sector Goederenvervoer die geboren zijn
vóór 1 januari 1950 (prepensioenreglement Goederen);
de VUT-regeling voor deelnemers uit de sector Goederenvervoer die geboren zijn vóór 1
april 1947 (reglement VUT Goederen).
Voor een precieze inhoud van de pensioenregeling wordt verwezen naar de
pensioenreglementen. Hierna wordt een samenvatting gegeven van de belangrijkste
elementen uit een aantal pensioenreglementen.
3.3.2
Pensioenreglement 1
De pensioenregeling is met ingang van 1 januari 2013 gewijzigd. De wijzigingen betreffen de
jaariijkse opbouw van het pensioen en de pensioenleeftijd.
Kenmerk
Pensioensysteem
Pensioensalaris
Omschrijving
Middelloonregeling. De deelnemers zijn werkzaam in
de sectoren Beroepsgoederenvervoer, Besloten
Busvervoer of Taxivervoer en geboren op of na
1 januari 1950. Elke sector heeft zijn eigen kenmeri<en.
Sector Beroepsgoederenvervoer
Functieloon vermeerderd met de vakantietoeslag, de
toeslag voor de gewerkte overuren (maximaal 364
uren a 130%) en eventuele ploegen- en
onregelmatigheidstoeslag. Overuren en ploegen- of
onregelmatigheidstoeslag worden tezamen in
aanmerking genomen tot maximaal 22,75% van het
functieloon.
Sector Besloten Busven/oer
Vast loon vermeerderd met de vakantie- en
diplomatoeslag.
Sector Taxivervoer
Vast loon vermeerderd met de provisie, de Openbaar
Vervoertoeslag, de HAP-toeslag (toeslag vanwege het
vervoer van huisartsen) en de vakantietoeslag.
Het loon is voor alle sectoren gemaximeerd (2013
€ 50.853,-). Dit maximum is gelijk aan 261 maal het
bedrag bedoeld in ariikel 9, eerste lid van de
Coördinatie wet Sociale Verzekering, zoals dit bedrag,
per de eerstejanuari van het kalenderjaar is
vastgesteld.
Actuariële en Bedrijfstechnische Nota 2013
18
Franchise
Sector Beroepsgoederenven/oer
De franchise bedraagt in 2013 € 10.940,-.
Sector Besloten Busvervoer
De franchise bedraagt in 2013 € 10.940,-.
Sector Taxivervoer
1
De franchise bedraagt in 2013 € 12.104,-.
Pensioengrondslag
Ouderdomspensioen
De franchise wordt jaariijks door het bestuur aangepast,
waarbij rekening wordt gehouden met de loon- en
prijsindex, de AOW-ontwikkeling en de middelen van het
fonds.
Pensioensalaris minus franchise.
Sector Beroepsgoederenven/oer
Het jaariijks op te bouwen ouderdomspensioen
bedraagt 1,85% van de pensioengrondslag.
Sector Besloten Busven/oer
Het jaariijks op te bouwen ouderdomspensioen
bedraagt 1,79% van de pensioengrondslag.
Opbouwperiode
Pensioendatum
Partnerpensioen ten behoeve van
echtgenoot, echtgenote, geregistreerde
partner, of ongehuwde partner met notarieel
verieden samenlevingsovereenkomst
Uitruil nabestaandenpensioen voor
ouderdomspensioen
Sector Taxivervoer
Het jaariijks op te bouwen ouderdomspensioen
bedraagt 1,85% van de pensioengrondslag.
21 jaar tot 67 jaar
1^ dag van de maand waarin de deelnemer of
gewezen deelnemer de leeftijd van 67 jaar bereikt. Op
verzoek van de deelnemer kan het pensioen ingaan
vóór of na de pensioendatum.
70% van het (bereikbare) ouderdomspensioen.
De (gewezen) deelnemer heeft de mogelijkheid om het
opgebouwde nabestaandenpensioen te gebruiken om
op de pensioeningangsdatum het ouderdomspensioen
te verhogen.
Wezenpensioen
14% van het (bereikbare) ouderdomspensioen tot 18
jaar c.q. 27 jaar indien het kind studeert.
Premievrijstelling bij arbeidsongeschiktheid
Ingeval van arbeidsongeschiktheid wordt naar rato van
de mate van arbeidsongeschiktheid premievrije
deelneming verieend.
Actuariële en Bedrijfstechnische Nota 2013
19
3.3.3
Pensioenreglement II
Pensioenreglement II bevat bepalingen met betrekking tot aanvullende uitkeringen bij
arbeidsongeschiktheid. Het betreft zowel WAO-hiaat uitkeringen als een aanvullende
uitkering op de WlA-uitkering.
Aanspraak op een WAO-hiaat aanvulling kan worden gemaakt door de deelnemer die in
aanmerking komt voor een vervolguitkering op grond van de WAO. Deze regeling geldt met
ingang van 1 januari 2005 niet meer voor deelnemers uit de sector Taxivervoer met
uitzondering van deelnemers uit de sector Taxiven/oer die uiteriijk op 31 december 2004
arbeidsongeschikt zijn.
De aanvulling bedraagt bij aanvang per maand bruto het verschil tussen de
aanvullingsgrondslag en de ven/olguitkering als bedoeld in artikel 21 WAO voor de betrokken
deelnemer, vermeerderd met 8% van dit verschil.
Aanspraak op een tijdelijke extra aanvulling kan worden gemaakt indien en zolang de
deelnemer onmiddellijk aansluitend aan het bereiken van de maximum uitkeringstermijn /
maximum-wachttijd 80 tot 100% arbeidsongeschikt is en uit dien hoofde recht heeft op een
WAO-uitkering. De duur van de tijdelijke extra aanvulling bedraagt maximaal:
3 jaar (sector beroepsgoederenven/oer);
1 jaar (overige sectoren).
Deze regeling geldt niet voor deelnemers uit de sector Besloten Busven/oer.
De tijdelijke extra aanvulling bedraagt 10% van het WAO-dagloon op maandbasis. Onder
WAO-dagloon wordt in deze regeling verstaan het dagloon dat geldt op de datum van
aanvang van de tijdelijke extra aanvulling. Indien de deelnemer of aanvullingsgerechtigde op
die datum in aanmerking komt voor een vervolguitkering wordt uitgegaan van het dagloon
dat zou hebben gegolden als betrokkene wel voor een loonden/ingsuitkering in aanmerking
zou zijn gekomen.
Deelnemers uit de sector Taxivervoer waarvan de eerste dag van de wachttijd viel in 2004
en deelnemers uit de sectoren Goederenvervoer en Besloten Busven/oer waan/an de eerste
dag van de wachttijd viel in 2004 dan wel 2005 kunnen aanspraak maken op een WIAaanvulling indien en zolang de deelnemer onmiddellijk aansluitend aan het bereiken van de
maximum-uitkeringstermijn/ maximum-wachttijd arbeidsongeschikt is in de zin van de WlA
en bij 80% tot 100% arbeidsongeschiktheid recht heeft op een IVA-uitkering, of WGAuitkering en bij 35% tot 80% arbeidsongeschiktheid recht heeft op een WGA-loonaanvullingsof vervolguitkering.
Actuariële en Bedrijfstechnische Nota 2013
20
De hoogte van de WIA-aanvulling is afhankelijk van de mate van arbeidsongeschiktheid en
wordt bepaald aan de hand van onderstaande tabel:
Mate van
arbeidsongeschiktheid
van - tot
80%-100%
55%-80%
35%-55%
< 35%
Uitkering als %
van het loon
15%
15%
10%
0%
Deelnemers uit de sectoren Goederenvervoer en Besloten Busvervoer waarvan de eerste
dag van de wachttijd valt op of na 1 januari 2006 kunnen aanspraak maken op een WIAaanvulling indien en zolang de deelnemer onmiddellijk aansluitend aan het bereiken van de
maximum-uitkeringstermijn/ maximum-wachttijd arbeidsongeschikt is in de zin van de WlA
en bij 80% tot 100% arbeidsongeschiktheid recht heeft op een IVA-uitkering, of WGAuitkering en bij 35% tot 80% arbeidsongeschiktheid recht heeft op een WGA loonaanvullingsof vervolguitkering.
De hoogte van de WIA-aanvulling is afhankelijk van de mate van arbeidsongeschiktheid en
wordt bepaald aan de hand van onderstaande tabel:
Mate van
arbeidsongeschiktheid
van - tot
80%-100%
55%-80%
35%-55%
< 35%
3.3.4
Uitkering als %
van het loon
10%
10%
10%
0%
Pensioenreglement III
Voor werknemers in dienst van een werkgever die is aangesloten bij het fonds bestaat de
mogelijkheid om een individuele verzekering van ANW-pensioen afte sluiten. De bepalingen
over de ANW-pensioenverzekering zijn vastgelegd in pensioenreglement III. Het jaariijks
ANW-pensioen wordt gesteld op een door de verzekerde op te geven bedrag, waarbij een
minimum en een maximum van toepassing zijn. Het verzekerde bedrag wordt jaariijks
aangepast met het percentage van de verhoging van de wettelijke ANW-uitkering.
3.3.5
Pensioenreglément V
Pensioenreglement V bevat bepalingen over de overgangsregeling voor deelnemers
geboren op of na 1 januari 1950 ("VPL-overgangsregeling") en die voldoen aan de
voorwaarden (met betrekking tot deelnemerschap en diensttijd). Deelnemers, die voldoen
aan de in pensioenreglement V genoemde voorwaarden, kunnen extra ouderdomspensioen
en partnerpensioen venwerven. Deze voorwaardelijke aanspraken zijn op 1 januari 2006
eenmalig berekend en gelijk aan het positieve verschil tussen enerzijds de aanspraken die
opgebouwd hadden kunnen worden als de pensioenregeling per 1 januari 2006 in het
verleden had gegolden en anderzijds de aanspraken die opgebouwd hadden kunnen worden
op basis van het tot 1 januari 2006 geldende reglement. Met ingang van 1 januari 2013 is
deze regeling gewijzigd. De eerder vastgestelde voonwaardelijke aanspraken zijn, voorzover
die nog niet waren ingegaan, verminderd met 10% voor de sectoren
Beroepsgoederenvervoer en Besloten Busvervoer en met 11,5% voor de sector Taxivervoer.
Het extra ouderdomspensioen gaat in op de eerste dag van de maand waarin de deelnemer
Actuariële en Bedrijfstechnische Nota 2013
21
de pensioenrichtleeftijd bereikt. De pensioenrichtleeftijd van deze extra aanspraken is
vastgesteld volgens een staffel.
• Voor deelnemers geboren vóór 1 januari 1955 blijft de pensioenrichtleeftijd 65 jaar,
• Voor deelnemers geboren op of na 1 januari 1955 maar vóór 1 januari 1959 wordt de
pensioenrichtleeftijd 66 jaar.
• Voor deelnemers geboren op of na 1 januari 1959 wordt de pensioenrichtleeftijd
67 jaar.
De extra aanspraken op ouderdoms- en partnerpensioen worden venworven op het moment
dat en voor zover de aanspraken zijn gefinancierd.
De financiering vindt plaats direct voorafgaand aan 31 december 2020 of, indien het
pensioen ingaat vóór die datum, op het moment waarop het pensioen ingaat. Er vindt geen
financiering plaats nadat de deelneming is beëindigd vóór ingang van het pensioen.
3.3.6
Pensloenreglernent VI
Pensioensysteem
Pensioensalaris
Franchise
Pensioengrondslag
Actuariële en Bedrijfstechnische Nota 2013
Middelloonregeling. De deelnemers zijn werkzaam in
de sectoren Beroepsgoederenvervoer, Besloten
Busvervoer of Taxivervoer en geboren vóór 1 januari
1950.
Een kleine groep deelnemers uit de sector
Goederenvervoer die op 1 april 2001 al een VUTuitkering hadden op basis van 40-dienstjaren valt
onder de regeling zoals die gold tot 1 april 2001 (oude
regeling, zie artikel 43 lid 5). Dit is eveneens een
middelloonregeling.
Vast loon per 1 januari, vermeerderd met eventuele
toeslagen, afhankelijk van de bedrijfstak
(goederenvervoer of personenvervoer) waarin de
deelnemer wericzaam is.
Het loon is gemaximeerd (2013: € 50.853,-). Dit
maximum is gelijk aan 261 maal het bedrag bedoeld in
artikel 9, eerste lid van de Coördinatie wet Sociale
Verzekering, zoals dit bedrag, per de eerstejanuari
van het kalendenaar is vastgesteld.
De franchise wordt jaarlijks door het bestuur aangepast,
waarbij rekening wordt gehouden met de loon- en
prijsindex, de AOW-ontwikkeling en de middelen van het
fonds. De franchise bedraagt in 2013 € 14.662,Artikel 43 lid 5, oude regeling
De franchise is in de oude regeling gelijk aan
24 X 100/77 X de som van het maandelijkse
AOW-bedrag voor een gehuwde pensioengerechtigde
(inclusief de structurele verhogingen en de
vakantietoeslag).
Bij de berekening wordt uitgegaan van het
AOW-bedrag, dat geldt op 1 juli wan het kalenderjaar dat
voorafgaat aan het kalenderjaar waarvoor de franchise
geldt. Het bestuur kan de franchise op een afwijkende
manier vaststellen. De franchise in de oude regeling
bedraagt in 2013 € 20.615,-.
Pensioensalaris minus franchise.
22
Ouderdomspensioen
Het jaariijks op te bouwen ouderdomspensioen
bedraagt 1,975% van de pensioengrondslag
In de oude regeling bedraagt het jaariijks op te bouwen
ouderdomspensioen 1,75% van de pensioengrondslag.
Opbouwperiode
21 jaar tot 60 jaar
Oude regeling: 21 jaar tot 65 jaar
Overgangsmaatregel vanwege de overgang Aan de deelnemers die vanaf 31 maart 2001 tot de
naar de vernieuwde regeling van 1 april 2001 (vervroegde) ingangsdatum van het
ouderdomspensioen onafgebroken deelnemer waren,
kan door het bestuur een toeslag worden toegekend.
Deze toeslag is gelijk aan het positieve verschil van het
ouderdomspensioen dat zou zijn verkregen bij
voortzetting van de oude regeling en het (door
overgang naar de nieuwe regeling per 1 april 2001) op
de (vervroegde) ingangsdatum van het
ouderdomspensioen daadwerkelijk opgebouwde
ouderdomspensioen. Bij overiijden voor de
(vervroegde) ingangsdatum van het
ouderdomspensioen kan een vergelijkbare toeslag op
het nabestaandenpensioen worden toegekend.
Pensioendatum
1® dag van de maand waarin de deelnemer of
gewezen deelnemer de leeftijd van 65 jaar bereikt. Op
verzoek van de deelnemer kan het pensioen ingaan
vóór of na de pensioendatum.
Partnerpensioen ten behoeve van
70% van het (bereikbare) ouderdomspensioen.
echtgenoot, echtgenote, geregistreerde
partner, of ongehuwde partner met notarieel
verieden samenlevingsovereenkomst
Uitruil nabestaandenpensioen voor
De (gewezen) deelnemer heeft de mogelijkheid om het
ouderdomspensioen
opgebouwde nabestaandenpensioen te gebruiken om
op de pensioendatum, respectievelijk de eerdere
ingangsdatum het ouderdomspensioen te verhogen.
Wezenpensioen
14% van het (bereikbare) ouderdomspensioen tot 18
jaar c.q. 27 jaar indien het kind studeert.
Premievrijstelling bij arbeidsongeschiktheid
Ingeval van arbeidsongeschiktheid wordt naar rato van
de mate van arbeidsongeschiktheid premievrije
deelneming verieend.
Actuariële en Bedrijfstechnische Nota 2013
23
3.3.7
Prepensioenreglement Personenvervoer
Kenmerk
Pensioensysteem
Pensioensalaris
Prepensioengrondslag
Prepensioenopbouw
Opbouwperiode
Richtleeftijd prepensioendatum
Overgangsregeling voor de
wericnemers die op 31 december
2003 en op 1 januari 2004 bij een
aangesloten werkgever in
dienstverband werkzaam zijn en die
geboren zijn vóór 1 januari 1950
3.3.8
Omschrijving
Middelloonregeling met een voonwaardelijke toeslagveriening.
De deelnemers zijn werkzaam in de sector Personenvervoer
(Besloten Busvervoer of Taxivervoer).
a.
vast loon in geld vemieerderd met de provisie, de OVtoeslag, de HAP-toeslag en de vakantietoeslag indien de
deelnemer als taxichauffeur wericzaam is;
b.
vast loon in geld vermeerderd met de vakantietoeslag,
indien de deelnemer anders dan als taxichauffeur werkzaam is;
c.
functieloon in geld vermeerderd met de diplomatoeslag,
de onregelmatigheidstoeslag, de onderbrekingstoeslag en de
vakantietoeslag, indien de deelnemer in het besloten
busvervoer werkzaam is.
Gemaximeerd pensioensalaris.
Dit maximum is gelijk aan het maximum premiedagloon
ingevolge de Wericloosheidswet (zonder de franchise) en
berekend over 261 dagen (voor 2013: € 50.853,-)
2,073% van de prepensioengrondslag
21 jaar tot 62 jaar
1® dag van de maand waarin de deelnemer of gewezen
deelnemer de leeftijd van 62 jaar bereikt.
Het bestuur is bevoegd om jaarlijks te besluiten een
aanvullende prepensioenuitkering te verstrekken aan de in het
volgende jaar prepensionerende deelnemers. De aanvulling
bedraagt nooit meer dan het resultaat van het zelfopgebouwde
prepensioen op 62-jarige leeftijd maal het aantal gemiste jaren
tot 2004 gedeeld door (41 minus het aantal gemiste jaren).
Prepensioenreglement Goederen
Kenmerk
Pensioensysteem
Prepensioengrondslag vast salaris
(Prepensioengrondslag 1)
Prepensioengrondslag overuren
(Prepensioengrondslag II)
Omschrijving
Gemitigeerd eindloon voor wat betrefi de prepensioenopbouw
over het vaste salaris en voonwaardelijk geïndexeerd middelloon
voor wat betreft de prepensioenopbouw over overuren.
De deelnemers zijn wericzaam in de sector
Beroepsgoederenvervoer.
Vast loon per 1 januari, vermeerderd met vakantietoeslag.
Het in het aan de vaststellingsdatum (1 januari) voorafgaande
kalenderjaar in verband met ovenwerk genoten loon en/of het
loon in verband met het structureel verrichten van ariseid als
gevolg van werken in een rouleersysteem volgens een rooster.
Maximaal worden 520 overuren per jaar met een toeslag van
30% in aanmericing genomen.
Actuariële en Bedrijfstechnische Nota 2013
24
Kenmerk
Maximering op het totaal van
prepensioengrondslag 1 en II
Franchise
Prepensioenopbouw
Opbouwperiode
Uitgezonderd van deelname
Richtleeftijd prepensioendatum
Overgangsregeling voor de
wericnemers die op 31 maart 2001
en op 1 april 2001 bij een
aangesloten werkgever in
dienstverband werkzaam zijn
Omschrijving
De som van de prepensioengrondslagen 1 en II is maximaal
gelijk aan het voor dat jaar geldende tot een jaarbedrag herieide
maximum premiedagloon ingevolge de Wericloosheidswet
(zonder franchise) en berekend over 261 dagen (voor 2013:
€ 50.853,-)
Geen
Met ingang van 1 januari 2006 is de opbouw gestopt voor
werknemers geboren op of na 1 januari 1950. Voor wericnemers
geboren vóór 1 januari 1950 blijft de prepensioenregeling
gelden. Zij bouwen per deelnemingsjaar 2,179% op van de
laatste prepensioengrondslag 1. Daarnaast wordt 2,179% van de
som van de prepensioengrondslagen II opgebouwd.
21 jaar tot 60 jaar.
Wericnemers die op 31 maart 2001 54 jaar of ouder waren en op
31 maart 2001 en 1 april 2001 in de bedrijfstak wericzaam waren
1^ dag van de maand waarin de deelnemer of gewezen
deelnemer de leeftijd van 60 jaar bereikt.
Het bestuur is bevoegd om jaariijks te besluiten een aanvullende
prepensioenuitkering te verstrekken aan de in het volgende jaar
prepensionerende deelnemers en die aan bepaalde
voorwaarden voldoen. De aanvulling bedraagt 85% van de
gemitigeerde prepensioengrondslag 1 minus de al over
prepensioengrondslag 1 opgebouwde aanspraak op prepensioen
vermeerderd met het per 1 januari 2002 gemiste aantal
dienstjaren vermenigvuldigd met 2,179% van de laatst geldende
gemitigeerde prepensioengrondslag II.
Met ingang van 1 januari 2006 is de leeftijd waarop de
overgangsregeling kan worden toegekend als volgt:
Geboortedatum tussen
1 april 1947 en 31 maart 1948
1 april 1948 en 31 maart 1949
1 april 1949 en 31 december 1949
3.3.9
Leeftijd
60 jaar + 2 maanden
60 jaar + 4 maanden
60 jaar + 6 maanden
VUT-reglement Goederenvervoer
Het VUT-reglement is gebaseerd op de CAO inzake Vrijwillig Vervroegde Uittreding voor het
Beroepsgoederenvervoer over de weg en de Verhuur van Mobiel kranen (VUT-CAO). De
VUT-CAO heeft een looptijd van 1 januari 2006 tot en met 31 december 2010. De
bepalingen uit de VUT-CAO zijn door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
algemeen verbindend verklaard tot en met 31 december 2010.
Kenmerk
Deelnemers
VUT-leeftijd
Omschrijving
Werknemers in de sector Goederenvervoer die geboren
zijn vóór 1 april 1947 of die vóór 1 april 2006 voldoen aan
het 40-dienstjarencriterium én die voldoen aan de
voonwaarden
Geboren vóór 1 april 1947
Leeftijd op 31 maart 2001
VUT-leeftijd
59 jaar
59 jaar
58 jaar
59 jaar en 2 maanden
Actuariële en Bedrijfstechnische Nota 2013
25
Kenmerk
Omschrijving
57 jaar
56 jaar
55 jaar
54 jaar
Uitkeringsgrondslag
Hoogte uitkering
Verhoging lopende uitkeringen
3.3.10
59 jaar
59 jaar
59 jaar
59 jaar
en 4 maanden
en 6 maanden
en 8 maanden
en 10 maanden
Geboren op of na 1 april 1947 maar vóór 1 januari 1950
Afhankelijk van de leeftijd waarop aan het 40dienstjarencriterium wordt voldaan
Vast functieloon vermeerderd met vakantietoeslag, loon
over maximaal 10 overuren perweek, de persoonlijke
toeslag, de vuilwerktoeslag, de ploegentoeslag en de
kerstuitkering. De uitkeringsgrondslag is gemaximeerd op
€49.297 (2011).
Bruto 85% van het laatsh/erdiende bruto salaris (de
uitkeringsgrondslag)
De lopende uitkeringen worden jaariijks aangepast in
overeenstemming met de algemene loonsverhoging in de
bedrijfstak.
Excedentpensioenregeling
Conform het Uitvoeringsreglement biedt het fonds de werkgevers de mogelijkheid om een
collectieve aanvullende pensioenregeling (excedentpensioenregeling) bij het fonds onder te
brengen.
In deze excedentpensioenregeling bouwen werknemers aanvullende pensioenaanspraken
op over het pensioengevend loon voor zover dat meer bedraagt dan de franchise. De
franchise is gelijk aan het maximumloon waarover pensioen wordt opgebouwd in de
basisregeling. Het opbouwpercentage is gelijk aan het opbouwpercentage in de
basisregeling. Daarnaast is een opbouwpercentage van 1,75% mogelijk.
Financiering van de regeling vindt plaats door middel van stortingskoopsommen. De jaarlijks
vast te stellen premie bestaat uit:
• de actuariële koopsom voor in te kopen aanspraken op ouderdomspensioen en
nabestaandenpensioen in het betreffende jaar;
• de risicopremie voor het op risicobasis verzekerde nabestaandenpensioen;
• de opslag voor de verzekering van premievrijstelling bij arbeidsongeschiktheid;
• opslagen voor uitvoeringskosten;
• de solvabiliteitsopslag.
Toeslagverlening vindt plaats op basis van het toeslagenbeleid van de basispensioenregelingen.
3.4
Actuariële en demografische risico's
De uit de pensioenregelingen voorh/loeiende verplichtingen en de hieruit volgende actuariële
risico's worden door het fonds in eigen beheer gehouden.
De belangrijkste risico's die de onverminderde uih/oering van de reglementaire bepalingen
bedreigen zijn een vermindering van het aantal arbeidsplaatsen in de ven/oersector, in
combinatie met een ontgroening van de deelnemerspopulatie.
Risico's die voort zouden kunnen vloeien uit van de venwachtingen afwijkende
ontwikkelingen van franchise- en salarisniveau worden opgevangen door de doorsneepremie
Actuariële en Bedrijfstechnische Nota 2013
26
zodanig vast te stellen dat een (meer dan) gedempte kostendekkende premie wordt
ontvangen. Hierdoor komt al naar gelang de resulterende stijging respectievelijk daling van
de pensioengrondslag meer respectievelijk minder premie binnen, zodat premielasten en
premiebaten in evenwicht blijven. Vanwege hetfelt dat de ouderdoms-pensioenregeling een
middelloonregeling is, leidt een afwijkend franchise- en salarisniveau niet tot extra
backservicelasten voor het fonds.
Uit paragraaf 3.3.6 blijkt dat er jaariijks een besluit plaatsvindt inzake het al dan niet
toekennen van een toeslag ter compensatie van het beperken van de opbouwperiode van
het ouderdomspensioen bij de overgang van de pensioenregeling vóór 2001 naar de
pensioenregeling van 2001 (pensioenreglement VI). De financiering van deze toeslagen
geschiedt gezien het voorwaardelijke karakter ervan op basis van rentedekking. Een deel
van de (vanaf 1 april 2001 geheven) premie zal voor deze rentedekking opzij worden gezet.
Ook voor dit deel van de financiering geldt dat bij een ontgroening van de
deelnemerspopulatie de basis wordt verzwakt. Vanaf 1 januari 2006 geldt de toeslag echter
nog uitsluitend voor deelnemers geboren vóór 1950.
De financiering van de overgangsregeling voor de deelnemers geboren op of na 1 januari
1950 (pensioenreglement V) vindt plaats direct voorafgaand aan 31 december 2020, of
indien het pensioen ingaat vóór die datum, op het moment waarop het pensioen ingaat. Er
vindt geen financiering plaats nadat de deelneming is geëindigd. Alleen de gefinancierde
aanspraken gelden als onvoonwaardelijke aanspraken.
De premie van het fonds is verhoogd om deze overgangsmaatregel te kunnen financieren.
Voor de venwachte lasten in 2020 uit deze overgangsregeling is vanaf eind 2010 een
bestemmingsreserve 'financiering overgangsregeling' op de balans van het pensioenfonds
opgenomen.
Vanaf 2013 worden alle in de toekomst te venwachten lasten uit deze overgangsmaatregel in
een bestemmingsreserve financiering overgangsregeling op de balans van het
pensioenfonds opgenomen.
Het enige deel van de pensioenregeling waarvoor herverzekering van toepassing is, is de
verzekering van het ANW-hiaat (pensioenreglement III). Het met de verzekering van het
ANW-hiaat verbonden overiijdensrisico is in de vorm van eenjarigerisicoverzekeringenvan
kapitaal bij overiijden volledig herverzekerd bij elipsLife te Amstelveen. De verzekeringen
kunnen collectief via de werkgever worden afgesloten. De premiebetaling geschiedt via het
fonds.
Ten aanzien van de uitvoering van de VUT-regeling geldt dat het ingebrachte vermogen van
de VUT-stichting separaat wordt gehouden. Dit vermogen dient uitsluitend ter uih/oering van
de VUT-regeling. Periodiek wordt gevolgd of dit vermogen toereikend is voor de afwikkeling
van de lopende en de nog te venwachten VUT-uitkeringen. Het VUT-vermogen wordt
zodanig belegd dat de VUT-verplichtingen risicoloos kunnen worden afgewikkeld. Een
overschot op het VUT-vermogen wordt toegevoegd aan de solvabiliteitsreserve van het
fonds.
Actuariële en Bedrijfstechnische Nota 2013
27
4
FINANCIËLE OPZET
4.1
Voorzieningen en reserves
In de paragrafen 4.1 t/m 4.6 wordt ingegaan op de financiële opzet en het financiële
beleidskader van de (pre)pensioenregelingen. Het bepaalde in deze paragrafen heeft
betrekking op de middelen en de verplichtingen van het fonds exclusief de middelen en de
verplichtingen uit hoofde van de VUT-regeling. Voor de financiële opzet van de VUT-regeling
venwijzen wij naar paragraaf 4.7.
4.1.1
Voorziening pensioenverplichtingen
De belangrijkste kenmerken van de gevolgde methode om de Voorziening
Pensioenverplichtingen (VPV) vast te stellen zijn:
• De (pre)pensioenverplichtingen zijn berekend op het niveau van de op de balansdatum
venworven tijdsevenredige (pre)pensioenaanspraken en ingegane (pre)pensioenen. De
per 1 januari na de balansdatum toegekende verhogingen worden hierin venwerkt. De
VPV is gelijk aan de contante waarde van de aldus vastgestelde pensioenverplichtingen.
• Voor arbeidsongeschikte deelnemers is de contante waarde van in de toekomst op te
bouwen pensioenaanspraken in de VPV opgenomen.
• Voor de (tijdelijke) arbeidsongeschiktheidspensioenen is in de VPV opgenomen de
contante waarde van de (tijdelijke) arbeidsongeschiktheidspensioenen van de
deelnemers met een WAO- resp. WlA-uitkering.
• In verband met de wachttijd van 2 jaar voor de WlA is in de VPV opgenomen de som van
de in het balansjaar en in het voorgaande balansjaar geboekte risicopremies voor
premievrijstelling en arbeidsongeschiktheidspensioen, onder aftrek van de geldende
kostenopslag en opgerent naar de balansdatum.
• In verband met de onvoonwaardelijke toeslagveriening van de tot 31 december 2009
opgebouwde aanspraken van de excedentregelingen is in de VPV een voorziening
opgenomen gelijk aan de contante waarde van de venwachte toekomstige toeslagen.
De VPV wordt gebaseerd op naar het oordeel van het bestuur, gehoord de adviserende
actuaris, voldoende veilige grondslagen.
De actuariële grondslagen en veronderstellingen zijn opgenomen in Appendix 8.3.
4.1.2
Voorziening overgangsmaatregel (garantievoorziening)
Pensioenreglement VI
In het per 1 april 2001 gewijzigde pensioenreglement is een overgangsmaatregel
opgenomen die garandeert dat deelnemers minimaal het pensioen zullen verkrijgen dat ze
uit hoofde van de oude pensioenregeling verkregen hadden. De financiering van deze
overgangsmaatregel geschiedt over een periode van 10 jaar. Jaariijks wordt de contante
waarde van de uit hoofde van deze overgangsmaatregel te verkrijgen pensioenen bepaald
en wordt ten laste van het resultaat een evenredig deel van deze contante waarde aan deze
technische voorziening toegevoegd. Benodigde toevoegingen aan de VPV als gevolg van de
overgangsmaatregel worden aan de voorziening overgangsmaatregel onttrokken. Per
1 januari 2006 is deze overgangsmaatregel alleen nog van toepassing op deelnemers
geboren tussen 1 april 1947 en 1 januari 1950.
Actuariële en Bedrijfstechnische Nota 2013
28
4.1.3
Voorziening financiering overgangsmaatregelen
Prepensioenreglement Personenvervoer
Door middel van deze voorziening wordt gespaard voor de financiering van de
overgangsmaatregelen opgenomen in het prepensioenreglement Personenvervoer.
Bedoelde overgangsmaatregelen vloeien voort uit de in paragraaf 3.3.7 beschreven
overgangsregeling. Opgemerkt moet worden dat er direct vanaf de start van de
prepensioenregeling aanvullingen op het prepensioen zijn toegekend uit hoofde van
genoemde overgangsmaatregel.
De voorziening financiering overgangsregeling wordt bepaald als de rentedekkingslasten van
de venwachte aanvullende prepensioenuitkeringen van de doonwerkers.
4.1.4
Voorziening financiering overgangsmaatregelen
Prepensioenreglement Goederenvervoer
Door middel van deze voorziening wordt gespaard voor de financiering van de
overgangsmaatregelen. Bedoelde overgangsmaatregelen vloeien voort uit de in paragraaf
3.3.8 beschreven overgangsregeling.
De voorziening financiering overgangsregeling wordt vastgesteld als de contante waarde van
de te venwachten lasten (sector Goederenven/oer) uit de overgangsregeling.
4.1.5
Bestemmingsreserve financiering overgangsregeling
In de per 1 januari 2006 gewijzigde pensioenregeling is een overgangsregeling opgenomen
waardoor deelnemers geboren op of na 1 januari 1950 extra aanspraken op
ouderdomspensioen en nabestaandenpensioen kunnen venwerven. De overgangsregeling is
vastgelegd in pensioenreglement V.
Voor de financiering van de overgangsregeling wordt gebruik gemaakt van de 15-jaars
uitstelmogelijkheid die de wet biedt. Dit betekent dat de extra aanspraken uit de
overgangsregeling uiteriijk na 15 jaar (op 31 december 2020) dienen te zijn gefinancierd. Bij
pensionering van de deelnemer vóór 2020 dienen de extra aanspraken op het moment van
pensionering te zijn gefinancierd.
De middelen die benodigd zijn voor de financiering van de overgangsregeling zijn venwerkt in
de doorsneepremie van deelnemers geboren op of na 1 januari 1950.
In de Continuïteitsanalysë 2010 (Appendix 8.6) is de doorsneepremie zoals vastgesteld voor
pensioenreglement I getoetst op kostendekkendheid. In deze toets is de opbouw van
pensioenaanspraken voor pensioenreglement I en de inkoop van aanspraken uit hoofde van
de overgangsregeling (pensioenreglement V) als totaal bezien. De conclusie is dat de
doorsneepremie gemiddeld genomen boven de kostendekkende premie ligt.
De middelen van de pensioenregelingen zullen nooit gebruikt kunnen worden voor de
toevoeging aan de bestemmingsreserve 'financiering overgangsregeling'.
De bestemmingsreserve 'financiering overgangsregeling' wordt gevormd overeenkomstig
hetgeen is besproken met sociale partners. De afspraken met sociale partners worden in
2013 vastgelegd in een overeenkomst. Hierin staat tevens aangegeven op welke wijze met
het vermogen wordt omgegaan.
Ter bepaling van de dekkingsgraad van het fonds en de toets of voldaan wordt aan het
(minimaal) vereist vermogen blijft deze bestemmingsreserve buiten beschouwing (dat wil
zeggen dat deze bestemmingsreserve geen onderdeel uitmaakt van het
weerstandsvermogen).
Actuariële en Bedrijfstechnische Nota 2013
29
Periodiek wordt getoetst of de aanwezige bestemmingsreserve, rekening houdend met
de venwachte toekomstige aangroei van deze bestemmingsreserve, naar venwachting
toereikend is voor de te verwachten jaariijkse inkoop van VPL-pensioen vanaf 2012 en
uiterlijk in 2020.
4.1.6
VUT-reserve
Het vermogen van de Stichting Vrijwillig Vervroegde Uittreding voor het
Beroepsgoederenven/oer over Weg en de Verhuur van Mobiele Kranen (de VUT-stichting)
dat per 1 januari 2010 werd ingebracht in het fonds zal separaat worden gehouden en
dienen ter afwikkeling van de lopende en toekomstige VUT-verplichtingen.
Zowel het VUT-vermogen als de verplichtingen met betrekking tot de uitvoering van de VUTregeling zijn apart op de balans van het fonds opgenomen.
De VUT-reserve wordt gelijk gesteld aan het VUT-vermogen. De VUT-reserve wordt zodanig
belegd dat de VUT-verplichtingén risicoloos kunnen worden afgewikkeld. Een overschot op
het VUT-vermogen zal worden toegevoegd aan de solvabiliteitsresen/e van het fonds.
4.1.7
Solvabiliteitsreserve
Het jaarlijkse resultaat van het pensioenfonds wordt toegevoegd aan de solvabiliteitsreserve.
De hoogte van de solvabiliteitsreserve is minimaal gelijk aan nul en maximaal gelijk aan de
grens die in het Financieel Toetsingskader is gesteld voor het Vereist Vermogen. Hierbij
wordt uitgegaan van het bedrag boven de 100% dekkingsgraad. Appendix 8.4 bij deze nota
bevat een uihwerking van de meest recente berekening van het Vereist Vermogen. Indien de
solvabiliteitsresen/e haar maximum heeft bereikt, met andere woorden gelijk is aan het
vereiste vermogen, zal het meerdere worden toegevoegd aan de algemene resen/e.
4.1.8
Algemene reserve
De algemene reserve wordt jaarlijks vastgesteld als het verschil tussen de aanwezige
middelen en de som van de technische voorzieningen, de reserve financiering
overgangsregeling, de VUT-resen/e en de solvabiliteitsresen/e. De algemene resen/e dient
ter opvang van mutaties in de solvabiliteitsresen/e, voor financiering van toeslagen en het
dekken van andere algemene risico's.
Actuariële en Bedrijfstechnische Nota 2013
30
4.2
Toereikendheid voorzieningen en reserves
4.2.1
Minimaal en nagestreefd weerstandvermogen
Het bestuur heeft richtlijnen opgesteld die aangeven wat het minimale weerstandsvermogen
moet zijn en wat het nagestreefde weerstandsvermogen is.
Het minimale weerstandsvermogen (de ondergrens) is ten minste gelijk aan het minimale
vereiste vermogen, berekend volgens de richtlijnen van DNB. De berekening van de
ondergrens (minimaal vereist vermogen) is vastgelegd in Appendix 8.4.
Het nagestreefde weerstandsvermogen (de streefgrens) is gelijk aan de marktwaarde van de
geïndexeerde pensioenaanspraken. Voor de berekening van'de toeslagveriening wordt
uitgegaan van een vaste jaariijkse toeslag van 1,8%.
Naast de streefgrens heeft het bestuur een waarschuwingsgrens vastgesteld. De
waarschuwingsgrens is gedefinieerd als de grens waarbij voortzetting van het huidige beleid
gedurende 15 jaar naar venwachting leidt tot een dekkingsgraad die dan gelijk is aan de
streefgrens. De waarschuwingsgrens wordt als volgt toegepast: het bestuur zal het beleid
(zoals gedefinieerd in de paragrafen 4.3 en 4.4) bij een actuele dekkingsgraad lager dan de
gedefinieerde waarschuwingsgrens herovenwegen (zie ook paragraaf 4.5).
Naast de ondergrens, de streefgrens en de waarschuwingsgrens is een solvabiliteitsgrens
gedefinieerd. De solvabiliteitsgrens is gelijk aan het niveau van het Vereiste Vermogen. De
berekening van het vereiste vermogen is eveneens vastgelegd in Appendix 8.4.
De vier grenzen worden jaariijks door het bestuur vastgesteld. De grenzen worden bepaald
als percentage van de marktwaarde van de nominale pensioenverplichtingen. De
markhwaarde van de nominale pensioenverplichtingen wordt bepaald door de venwachte
uitkeringsstromen te disconteren tegen door DNB per balansdatum gepubliceerde
rentecurve.
Naast deze vier grenzen heeft het bestuur een toeslagengrens vastgesteld. De
toeslagengrens is het niveau waar beneden geen toeslagen worden verieend. De
toeslagengrens is gelijk aan 110% van de marktwaarde van de nominale
pensioenverplichtingen.
Actuariële en Bedrijfstechnische Nota 2013
31
De door het bestuur vastgestelde grenzen die worden gehanteerd zijn weergegeven in
onderstaande tabel.
Grens (definitie)
Grenzen per 31-12-2012
als % van de
marktwaarde van de
nominale
pensioenverplichtingen
Streefgrens
M.b.t. ouderdoms- en nabestaandenpensioen144% *)
aanspraken: Marktwaarde van de geïndexeerde
pensioenaanspraken uitgaande van een jaarlijkse
toeslag ter grootte van een vaste prijsinfiatie van 1,8%
M.b.t. prepensioenaanspraken: Marktwaarde van de
geïndexeerde prepensioenaanspraken uitgaande van
een jaariijkse toeslag ter grootte van de
veronderstelde prijsinfiatie
De streefgrens is minimaal gelijk aan het vereiste
vermogen
Solvabiliteitsgrens
Het vereiste vermogen berekend op basis van de
regelgeving van DNB
112,2%
Waarschuwingsgrens
De grens waarbij continuatie van het huidig beleid
gedurende 15 jaar naar verwachting leidt tot een
dekkingsgraad die dan gelijk is aan de streefgrens.
162% *)
Ondergrens
Ten minste het minimaal vereist vermogen berekend
op basis van de regelgeving van DNB
104,8%
Toeslagengrens
De grens waar beneden geen toeslagen worden
verieend.
110%
*) Niet herleid naar de situatie per 31-12-2012
De genoemde grenzen worden jaarlijks geijkt. Indien gedurende hetjaar het beleid
structureel wijzigt, zal het bestuur de grenzen op dat moment herijken.
4.2.2
Jaarlijkse toets en rapportages
De toets in hoeverre het gevoerde beleid tot het gewenste resultaat leidt zal ten minste
jaariijks plaatsvinden aan de hand van de door het fonds en adviseurs uitgebrachte
rapportages, in het bijzonder het jaariijkse rapport van de adviserende actuaris waarin het
resultaat van het fonds geanalyseerd wordt naar zijn oorzaken. In de jaariijkse toets zal in
ieder geval getoetst worden aan de in Appendix 8.4 bij deze nota genoemde grenzen voor
het minimaal vereist vermogen en het vereist vermogen. Appendix 8.4 bevat een specificatie
van de meest recente uitwerking van deze grootheden.
Op basis van de DNB-kwartaalrapportage wordt periodiek gerapporteerd over de
samenstelling van de beleggingsportefeuille, over de beleggingsresultaten evenals over het
verioop van de dekkingsgraad.
Op basis van de onhwikkeling van de uitkomsten in de loop der jaren kan bijstelling van het
beleid of de invulling daan/an plaatsvinden.
Actuariële en Bedrijfstechnische Nota 2013
32
4.3
Premiebeleid
4.3.1
De verschuldigde premie
Door het fonds worden de volgende premies geheven:
• de premie over de pensioengrondslag uit pensioenreglement I: deze premie dient ter
financiering van het ouderdoms- en nabestaandenpensioen uit pensioenreglement I
alsmede ter financiering van de extra pensioenaanspraken uit hoofde van de
overgangsregeling zoals vastgelegd in pensioenreglement V.
• de premie over de heffingsgrondslag uit pensioenreglement II ter financiering van de
(tijdelijke) aanvullende arbeidsongeschiktheidsuitkering;
• de premie over de heffingsgrondslag uit het prepensioenreglement Personenvervoer voor
de actieve deelnemers uit de sector Personenvervoer geboren vóór 1 januari 1950 ter
financiering van het prepensioen uit het prepensioenreglement Personenvervoer;
• de premie over de heffingsgrondslag uit het prepensioenreglement Goederenvervoer
voor de actieve deelnemers uit de sector Goederenvervoer geboren vóór 1 januari 1950
ter financiering van het prepensioen uit het prepensioenreglement Goederenvervoer.
4.3.1.1
Premie over de pensioengrondslag uit pensioenreglement I en de
pensioengrondslag uit pensioenreglement VI
Premie over de pensioengrondslag uit pensioenreglement I voor actieve deelnemers
geboren op of na 1 januari 1950.
Deelnemers die geboren zijn op of na 1 januari 1950 bouwen pensioenaanspraken op
volgens pensioenreglement I. De premie is vastgesteld als percentage van de
pensioengrondslag. Dit percentage is afhankelijk van de sector waarin de deelnemer
werkzaam is.
Voor een deelnemer binnen de sector Goederenvervoer bedraagt het premiepercentage
maximaal 30,0%. Voor een deelnemer binnen de sector Besloten Busven/oer bedraagt het
premiepercentage maximaal 29,3%. Voor een deelnemer binnen de sector Taxivervoer
bedraagt het premiepercentage maximaal 30,09%.
De premieopbrengsten zijn bestemd voor de inkoop van de aanspraken op ouderdoms- en
nabestaandenpensioen en de overgangsregeling voor deelnemers geboren op of na
1 januari 1950 (pensioenreglement V).
De premie bevat voorts een opslag voor dekking van de jaarlijkse administratiekosten ter
grootte van 0,55% van de pensioengrondslag en een opslag voor wezenpensioen ter grootte
van 0,1% van de pensioengrondslag. Ter dekking van de premievrije deelneming wegens
arbeidsongeschiktheid valt jaariijks een opslag van 3% uit de bruto premie vrij. Jaariijks
wordt geanalyseerd of de opslagen nog voldoende zijh.
Premie over de pensioengrondslag uit pensioenreglement VI voor actieve deelnemers
geboren vóór 1 januari 1950
Deelnemers die geboren zijn vóór 1950 bouwen pensioenaanspraken op volgens
pensioenreglement VI. In dit reglement zijn er geen deelnemers meer die premieplichtig zijn.
Actuariële en Bedrijfstechnische Nota 2013
33
4.3.1.2
Premie over de pensioengrondslag uit pensioenreglement II
Met ingang van 1 januari 2006 is een aanvullende arbeidsongeschiktheidsuitkering (WIAaanvulling) verzekerd voor werknemers binnen de sectoren Goederenven/oer en Besloten
Busven/oer. De premie is vastgesteld als percentage van de pensioengrondslag en is
afhankelijk van de sector waarin de deelnemer werkzaam is.
Voor deelnemers geboren in of na 1950 én werkzaam in de sector Goederenvervoer
bedraagt het premiepercentage 0,6% van de pensioengrondslag; voor deelnemers geboren
in of na 1950 én werkzaam in de sector Besloten Busvervoer bedraagt het premiepercentage
0,83% van de pensioengrondslag.
Deze premies bevatten een opslag voor de dekking van de jaariijkse administratiekosten ter
grootte van 5,5% van de bruto premie.
Door middel van de jaariijkse analyse van de resultaten zal worden nagegaan of er reden is
om de premie (en voorziening) voor de verzekering van de (tijdelijke) aanvullende
arbeidsongeschiktheidsuitkering aan te passen.
4.3.1.3
Premie over de prepensioengrondslag uit het pensioenreglement
Personenvervoer
De premie is bestemd voor de inkoop van de jaariijkse opbouw van prepensioen, inkoop van
backsen/iceverhogingen en om te kunnen voorzien in het verienen van de extra
prepensioenaanspraken (uit hoofde van bij aanvang van de prepensioenregeling gemiste
deelnemingsjaren). Vanaf 1 januari 2006 wordt alleen nog jaarlijks prepensioen opgebouwd
door deelnemers geboren vóór 1950. De prepensioenaanspraken van de overige
deelnemers zijn per die datum premievrij gemaakt en er vindt voor deze deelnemers geen
opbouw van prepensioenaanspraken meer plaats.
De premie voor de actieve deelnemers (geboren vóór 1950) bedraagt 7,81% van de
prepensioengrondslag. Voor kosten komt jaariijks uit deze geheven premie 0,2% van de
prepensioengrondslag beschikbaar voor kostendekking. De opslag voor bijdrage aan de
ziektekostenpremie bedraagt 0,15% van de prepensioengrondslag.
4.3.1.4
Premie over de heffingsgrondslag uit het prepensioenreglement
Goederenvervoer
De premie is bestemd voor de inkoop van de jaarlijkse opbouw van prepensioen, inkoop van
backserviceverhogingen en om te kunnen voorzien in het verienen van de extra
prepensioenaanspraken (uit hoofde van bij aanvang van de prepensioenregeling gemiste
deelnemingsjaren). Vanaf 1 januari 2006 wordt alleen nog jaariijks prepensioen opgebouwd
door deelnemers geboren vóór 1950. De prepensioenaanspraken van de overige
deelnemers zijn per die datum premievrij gemaakt en er vindt voor deze deelnemers geen
opbouw van prepensioenaanspraken meer plaats.
De premie voor de actieve deelnemers (geboren vóór 1950) bedraagt 6,58% van het SVloon. Voor kosten komt jaarlijks uit de geheven premie 0,1% van de heffingsgrondslag
beschikbaar voor kostendekking. In 2010 wordt alleen nog premie afgedragen door
deelnemers die geboren zijn tussen 1 juli 1949 en 1 januari 1950 en door deelnemers die het
prepensioen uitstellen (doonwerkers).
4.3.2
Jaarlijkse vaststelling van de premies en kostendekkende premie
Afhankelijk van de (venwachte) onhwikkeling van de financiële positie van het pensioenfonds
kan op de doorsneepremie zoals vastgesteld voor pensioenreglement I een korting worden
gegeven of een verhoging worden toegepast. Van de doorsneepremie zoals vastgesteld voor
pensioenreglement I komt, afhankelijk van de sector waarin de deelnemer werkzaam is, een
gedeelte voor rekening van de deelnemer.
Actuariële en Bedrijfstechnische Nota 2013
34
Voor wat betreft de hoogte van het premiepercentage is als randvoonwaarde gesteld dat dit
niet lager mag zijn dan nul procent (er vindt dus geen onttrekking van middelen uit het fonds
plaats). De doorsneepremie zoals vastgesteld voor pensioenreglement II komt, afhankelijk
van de sector waarin de deelnemer werkzaam is, geheel of gedeeltelijk voor rekening van de
deelnemer.
Vooralsnog kan het bestuur niet besluiten tot het verienen van een premiekorting over de
verschuldigde premie uit hoofde van de prepensioenreglementen. Indien de financiële positie
van het fonds dusdanig is dat het bestuur een premiekorting mogelijk acht, zullen nadere
beleidsregels ten aanzien van de dan te verienen premiekorting worden gesteld.
De kostendekkende premie wordt jaarlijks vastgesteld. Bij de vaststelling van de
kostendekkende premie wordt premiedemping toegepast conform artikel 128, lid 2 van de
Pensioenwet. Premiedemping vindt plaats door een rentevoet te hanteren die gelijk is aan de
gemiddelde interne rentevoet van de premie over de voorgaande vijfjaren waarbij de
rentetermijnstructuur van 30 september als basis dient. Hiertoe wordt een set van rentes
voor iedere looptijd gecreëerd ais gemiddelde waarde van de rentetermijnstructuur van 30
september van de voorgaande vijfjaren. Hiermee is de kostendekkende premie minder
gevoelig voor renteschommelingen. Het fonds vermeldt in zijn jaarrekening en jaarverslag
zowel de kostendekkende premie (op basis van de rentetermijnstructuur van 31 december),
de gedempte kostendekkende premie als doorsneepremie.
Jaariijks wordt de gedempte kostendekkende premie, inclusief solvabiliteitsopslag van het
betreffende jaar vastgesteld voor:
• pensioenreglement I en pensioenreglement II.
• de toevoeging aan de bestemmingsreserve financiering overgangsregeling
- voor de venwachte toekenning bij pensioeningang in het komende kalenderjaar, en/an
uitgaande dat alle deelnemers de extra aanspraken op basis van pensioenreglement
V venwerven op de eerste dag van de maand waarin zij de 63-jarige leeftijd bereiken,
en
- van 8,75% van de venwachte toekenning per 31 december 2020 van de extra
aanspraken op basis van pensioenreglement V voor de deelnemers die op 31
december 2020 de 63-jarige leeftijd nog niet hebben bereikt.
De doorsneepremie, na onttrekking van de toevoeging aan de bestemmingsresen/e
financiering overgangsregeling, is beschikbaar voor pensioenreglement I en
pensioenreglement II en dient ten minste gelijk te zijn aan de gedempte kostendekkende
premie voor deze pensioenreglementen die met inachtneming van de regels van het FTK is
vastgesteld. Indien deze lager is dan de gedempte kostendekkende premie zal het fonds in
overieg treden met CAO-partijen.
De jaariijkse toevoeging aan de bestemmingsreserve financiering overgangsregeling wordt
na jaarlijkse vaststelling uitgedrukt in een percentage van de pensioengrondslag. De
daadwerkelijke toevoeging aan de bestemmingsreserve financiering overgangsregeling in
enig jaar is gelijk aan dit percentage van de werkelijke pensioengrondslagen in hetjaar.
De conclusie uit de Continuïteitsanalyse 2010 is dat de doorsneepremie gemiddeld genomen
boven de kostendekkende premie ligt die totaal benodigd is voor de opbouw van
pensioenaanspraken voor pensioenreglement I en de inkoop van aanspraken uit hoofde van
de overgangsregeling (pensioenreglement V).
De middelen van de pensioenregelingen zullen nooit gebruikt kunnen worden voor de
aanvulling van de bestemmingsreserve financiering overgangsregeling.
Afhankelijk van de zo vastgestelde gedempte kostendekkende premie en de (verwachte)
onhwikkeling van de financiële positie van het pensioenfonds kan op de doorsneepremie
zoals vastgesteld voor pensioenreglement I en pensioenreglement II in het volgende
Actuariële en Bedrijfstechnische Nota 2013
35
kalenderjaar een korting worden gegeven of een verhoging worden toegepast. Voor de
hoogte van het premiepercentage is als randvoorwaarde gesteld dat de premie niet lager
mag zijn dan nul procent (er vindt dus geen onttrekking van middelen uit het fonds plaats).
In Appendix 8.5 bij deze nota is de doorsneepremie afgezet tegen de (gedempte)
kostendekkende premie zoals hierboven gedefinieerd.
4.4
Toeslagenbeleid
Een eventuele toeslagverlening is afhankelijk van de (venwachte) financiële positie van het
pensioenfonds. Bij het verienen van toeslagen houdt het bestuur rekening met het
aanwezige weerstandsvermogen, zoals weergegeven in paragraaf 4.2.1, evenals met het
premiebeleid. De toeslagen worden gefinancierd uit het rendement op de beleggingen van
het fonds dat uitgaat boven de actuarieel benodigde intrest en uit de liggende reserves van
het fonds.
Op pensioenrechten en pensioenaanspraken kan jaariijks toeslag worden verieend van
maximaal de maatstaf. Hieronder wordt nader ingegaan op de maatstaf en op welke
pensioenaanspraken en -rechten deze van toepassing is. Het bestuur beslist echter jaarlijks
in hoeverre pensioenrechten en pensioenaanspraken worden aangepast. Voor deze
voorwaardelijke toeslagverlening is geen reserve gevorrnd en wordt geen premie betaald. De
toeslagverlening wordt uit het beleggingsrendement gefinancierd.
Ongeacht de omvang van het eigen vermogen wordt een toename van de technische
voorzieningen voor zover deze het gevolg is van toegenomen levensverwachtingen
verrekend met de toeslagen die in de daarop volgende jaren wordt verleend, zodanig dat nog
aan de wettelijke consistentietoets wordt voldaan. De periode waarin de verrekening met de
toeslagverlening plaatsvindt wordt nader door het bestuur vastgesteld, met inachtneming van
een eventueel van toepassing zijnd herstelplan.
Samenvattend kan worden gesteld dat het toeslagenbeleid van het fonds te typeren is
conform categorie Dl van de toeslagenmatrix zoals vastgelegd in de "Regeling
Pensioenwet".
4.4.1
Maatstaf toeslagverlening
Pensioenreglementen I, II, V en VI
De pensioenrechten van pensioengerechtigden en pensioenaanspraken van gewezen
deelnemers evenals de pensioenaanspraken van deelnemers kunnen jaariijks worden
verhoogd met maximaal de algemene stijging van de lonen in de bedrijfstak.
De maatstaf voor deze verhoging is de loononhwikkeling in de periode 1 juli - 1 juli
voorafgaande aan deze verhoging. Het gaat dan om de volgende CAO's:
• beroepsgoederenven/oer onder TLN;
• beroepsgoederenven/oer onder KNV;
• besloten busven/oer;
• taxibedrijven
De toeslag wordt bepaald op basis van de naar aantal deelnemers gewogen gemiddelde
loononhwikkeling.
Prepensioenreglement Personenvervoer
De door actieven opgebouwde pensioenaanspraken, de ingegane prepensioenen en de door
gewezen deelnemers verkregen premievrije pensioenaanspraken kunnen jaariijks worden
verhoogd met maximaal de gewogen gemiddelde loononhwikkeling in de sectoren Besloten
Busvervoer en Taxivervoer. De maatstaf voor de verhoging is de loononhwikkeling in de
periode 1 juli - 1 juli voorafgaande aan deze verhoging.
Actuariële en Bedrijfstechnische Nota 2013
36
Prepensioenreglement Goederenvervoer
De door actieven opgebouwde prepensioenaanspraken over prepensioengrondslag II, de
ingegane prepensioenen en de door gewezen deelnemers verkregen premievrije
prepensioenaanspraken kunnen jaariijks worden verhoogd. Het verhogingspercentage wordt
bepaald door de mutatie van de consumentenprijsindex en de mutatie van de loonindex op
basis van de CAO Beroepsgoederenvervoer over de weg en de Verhuur van Mobiele
Kranen. De referentieperiode hierbij is juli-juli.
4.4.2
Gedifferentieerd toeslagenbeleid
Bij het verienen van toeslagen houdt het bestuur rekening met de financiële positie van het
fonds en met wat werd afgesproken in artikel 9 van de fusieovereenkomst. Indien het bestuur
besluit tot het verlenen van toeslagen wordt het onderstaande gedifferentieerde beleid als
richtinggevend beschouwd.
• Beleid tot en met 1 januari 2020 voor aanspraken voormalige prepensioenfondsen:
- bij een dekkingsgraad groter of gelijk aan de toeslagengrens (na toeslagveriening)
volledige toeslagveriening prepensioenaanspraken;
- bij een lagere dekkingsgraad geen toeslagverlening prepensioenaanspraken.
• Beleid vanaf 2 januari 2020 voor aanspraken voormalige prepensioenfondsen:
- toeslagveriening conform aanspraken voormalig Pensioenfonds Vervoer.
• Beleid aanspraken voormalig Pensioenfonds Ven/oer:
- voortzetting toeslagenbeleid voormalig Pensioenfonds Vervoer.
4.5
Samenhang tussen premiebeleid en toeslagenbeleid,
gegeven het beleggingsbeleid
In deze paragraaf wordt het beleidskader van het fonds geschetst.
In onderstaande tabel wordt aangegeven hoe het bestuur de samenhang tussen
toeslagenbeleid en premiebeleid heeft vastgesteld. Het premiebeleid maakt onderdeel uit
van het uitvoeringsreglement.
In onderstaand beleidskader wordt de term "reglementaire toeslagverlening" gebruikt in
combinatie met de hoogte van de dekkingsgraad. Dat betekent niet dat indien aan een
bepaalde eis voldaan wordt, dat er automatisch toeslag wordt verieend. Het beleidskader
geeft aan dat het bestuur bij een bepaald vermogen kan besluiten om een bepaalde mate
van toeslagen toe te kennen. Het beleidskader geeft in die zin wel richting aan, maar geeft
geen recht op toeslagen.
Indien de waarschuwingsgrens boven de streefgrens ligt, prevaleren de bepalingen die aan
het niveau van de waarschuwingsgrens zijn gerelateerd. (Actuele DG = Actuele
dekkingsgraad).
Voorwaarde
Actuele DG > Streefgrens
Actuele DG > Waarschuwingsgrens
Actuele DG < Waarschuwingsgrens
Actuele DG < Toeslagengrens
Actuele DG < Ondergrens
Toeslagenbeleid
Extra toeslagverlening^
Toeslagverlening o.b.v.
reglementaire bepalingen
Gekorte toeslagverlening
Geen toeslagveriening
Geen toeslagveriening
Premiebeleid
Premiekorting^
Geen aanpassing
premieniveau
Premieverhoging'^
Premieverhoging"*
Maximale premie
^ Extra toeslagverlening zal slechts kunnen worden toegepast indien in eerdere jaren gekort is op de
toeslagverlening
^ Vooralsnog zal het bestuur geen premiekorting verlenen.
^ De premies zijn gemaximeerd op het niveau van de premies in 2013
Actuanële en Bedrijfstechnische Nota 2013
37
In het Financieel Toetsingskader zijn zogenaamde herstelperiodes gedefinieerd. Deze
herstelperiodes worden als volgt toegepast:
• indien de financiële positie van het fonds zich onder de gedefinieerde ondergrens
bevindt, zal het bestuur het beleid van het fonds zodanig aanpassen dat binnen drie jaar
de financiële positie naar venwachting weer op het niveau van de ondergrens wordt
gebracht.
• Indien de financiële positie van het fonds zich boven de ondergrens maar onder de
solvabiliteitsgrens bevindt, zal het bestuur het beleid zodanig aanpassen dat binnen
vijftien jaar de financiële positie naar verwachting op het niveau van de solvabiliteitsgrens
wordt gebracht.
De voonwaardelijke aanvullende prepensioenaanspraken uit hoofde van de
overgangsregelingen binnen de prepensioenreglementen voor deelnemers geboren vóór
1 januari 1950 zijn in 2009 toegekend aan alle deelnemers die voldoen aan de daarvoor
gestelde voonwaarden.
In 2010 heeft het bestuur besloten om de vergoeding voor de ziektekostenpremie voor alle
deelnemers die met prepensioen gaan in 2011 tot en met 2014 toe te kennen. De volledige
lasten van de toekomstige vergoedingen tot de pensioendatum voor de als deelnemer
geprepensioneerde tot en met 2014 zijn opgenomen in de technische voorzieningen. Uit
deze voorziening kunnen dan de toekomstige vergoedingen tot de pensioendatum worden
gefinancierd.
4.6
Financiële sturingsmiddelen
Ter onderbouwing van het beleid en de inzet van de financiële sturingsmiddelen (premie,
toeslagveriening en samenstelling beleggingsportefeuille) laat het bestuur periodiek
Continuïteitsstudies en ALM studies uitvoeren. In Appendix 8.6 bij deze nota zijn de
uitkomsten van de laatste Continuïteitsstudie weergegeven.
Als uiterste sturingsmiddel kan het bestuur besluiten tot vermindering van venworven
pensioenaanspraken en pensioenrechten indien:
• de technische voorzieningen en het minimaal vereist eigen vermogen niet meer volledig
door waarden zijn gedekt;
• het pensioenfonds niet in staat is binnen een redelijke termijn de technische
voorzieningen en het minimaal vereist eigen vermogen door waarden te dekken zonder
dat de belangen van deelnemers, gewezen deelnemers, pensioengerechtigden, andere
aanspraakgerechtigden of de werkgever(s) onevenredig worden geschaad; en
• alle overige beschikbare sturingsmiddelen, met uitzondering van het beleggingsbeleid,
zijn ingezet om uiteriijk binnen drie jaar te voldoen aan de bij of krachtens artikel 131 PW
gestelde vereisten ten aanzien van het minimaal vereist eigen vermogen.
Het pensioenfonds informeert de deelnemers, gewezen deelnemers,
pensioengerechtigden en de werkgever(s) schriftelijk over het besluit tot vermindering van
pensioenaanspraken en pensioenrechten. De vermindering kan op zijn vroegst een maand
na de in de vorige volzin bedoelde informatieverstrekking worden gerealiseerd.
Ingeval van korting van aanspraken zullen de (pre)pensioenaanspraken worden gekort
volgens onderstaande wijze.
• Tijdens de herstelperiode: tot en met 1 januari 2014:
- bij korting tot 13% alleen pensioenaanspraken opgebouwd in de reglementen I, II, V
en VI;
- bij korting tussen 13% en 18%: evenredig (pre)pensioenaanspraken in de
reglementen I, II, V en VI en het prepensioenreglement Goederenvervoer
Actuariële en Bedrijfstechnische Nota 2013
38
•
- bij korting vanaf 18%: alle (pre)pensioenaanspraken evenredig.
Na de herstelperiode: vanaf 2 januari 2014:
- uniform beleid ten aanzien van korting aanspraken (aile (pre) pensioenaanspraken
evenredig).
4.7
De VUT-regeling
In deze paragraaf wordt nader op de VUT-regeling ingegaan. De inhoud van de VUTregeling is beschreven in paragraaf 3.3.9.
Het vermogen van de Stichting Vrijwillig Ven/roegde Uittreding voor het
Beroepsgoederenvervoer over Weg en de Verhuur van Mobiele Kranen (de VUT-stichting)
dat per 1 januari 2010 werd ingebracht in het gefuseerde fonds zal separaat worden
gehouden en dienen ter afwikkeling van de lopende en toekomstige VUT-verplichtingen. Dit ,
vermogen wordt zodanig belegd dat de VUT-verplichtingen risicoloos kunnen worden
afgewikkeld.
Zowel de middelen als de verplichtingen met betrekking tot de uitvoering van de VUTregeling zijn apart op de balans van het fonds opgenomen. Deze middelen en verplichtingen
vallen buiten het beleidskader dat in de paragrafen 4.1 tot en met 4.6 is beschreven en dat
betrekking heeft op de uitvoering van de (pre)pensioenregelingen.
Jaariijks zal door het fonds een begroting worden opgesteld ten aanzien van de (afwikkeling
van de) VUT-verplichtingen. Periodiek zal een lange termijn prognose van de onhwikkeling
van het VUT-vermogen en -verplichtingen worden opgesteld.
Conform de VUT-CAO is premieheffing vastgelegd tot uiteriijk 1 januari 2011. Indien blijkt of
venwacht wordt dat het vermogen plus de premie-inkomsten onvoldoende zijn om de VUTverplichtingen af te wikkelen, zullen met CAO-partijen afspraken gemaakt worden over
premieheffing vanaf 1 januari 2011.
De middelen van de pensioenregelingen zullen nooit gebruikt kunnen worden voor de
affinanciering van de VUT-verplichtingen.
4.8
Herstelplan
In 2009 zijn door Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor het Beroepsvervoer over de Weg,
Stichting Prepensioenfonds voor het Beroepsgoederenvervoer over de Weg en de Verhuur
van Mobiele Kranen en Stichting Prepensioenfonds voor het Personenvervoer over de weg
herstelplannen ingediend uitgaande van de situatie per 31 december 2008 van de
respectievelijke fondsen. Voor de gefuseerde onderneming is een aangepast herstelplan
opgesteld. Dit aangepast herstelplan is een samenvoeging van de herstelplannen van de
afzonderiijke stichtingen, uitgaande van de uitgangssituatie per ultimo 2008.
In het kader van het aangepaste herstelplan zijn geen aanvullende beleidsmaatregelen
noodzakelijk. Met toepassing van het herstelplan wordt naar venwachting binnen een periode
van 5 jaar vanaf 1 januari 2009 een dekkingsgraad van 105,0% bereikt, waarmee voldaan is
aan het minimaal vereiste vermogen. Daarnaast wordt, eveneens naar venwachting, binnen
een periode van 12 jaar het vereiste eigen vermogen bereikt.
Actuariële en Bedrijfstechnische Nota 2013
39
De trendmatige onhwikkeling van de dekkingsgraad volgens de evaluatie van het herstelplan
uit de kwartaalrapportage Q4-2011 ziet er als volgt uit:
A DG (oorzaKen voor mutatles van de dekkingsgraad)
Jaar
DG primo
premie
uitkering
Indexering
rente
rendement
overig
DG ultimo
A%-punt
A%-punt
A%-punt
A%-punt
A%-punt
A%-punt
%
2012
-0,7%
0,0%
0,0%
0,0%
3,6%
0,0%
2013
-1,1%
0,1%
0,0%
0,0%
3,9%
-0,2%
2014
-1,2%
0,1%
-0,2%
0,0%
3,8%
-0,2%
107,0%
2015
-1,2%
0,1%
-0,3%
0,0%
3,2%
-0,1%
108,8%
2016
-1,3%
0,2%
-0,3%
0,0%
2,8%
0,0%
2017
-1,3%
0,2%
-0,5%
0,0%
2,5%
0,1%
111,3%
2018
-1,2%
0,3%
-0,5%
0,0%
2,4%
0,2%
112,4%
2019
-1,2%
0,3%
-0,6%
0,0%
2,3%
0,3%
2020
-0,6%
0,3%
-0,6%
0,0%
2,3%
1,0%
2021
0,0%
0,4%
-0,8%
0,0%
2,2%
0,4%
2022
-0,2%
0,4%
-0,9%
0,0%
2,1%
0,5%
2023
-0,3%
0,5%
-1,0%
0,0%
2,1%
0,5%
Actuariële en Bedrijfstechnische Nota 2013
40
5
BELEGGINGSBELEID
5.1
Verklaring inzake beleggingsbeginselen
5.1.1
Beleid
Het Algemeen Bestuur is van mening dat (verantwoorde) beleggingen met een hoger risico
op lange termijn een hoger rendement opleveren dan staatsobligaties. Daarom belegt het
Fonds naast laatstgenoemde beleggingen ook in risicovollere beleggingen zoals aandelen,
niet-beursgenoteerd vastgoed en hoogrentende leningen. Het Fonds streeft er naar door
spreiding over verschillende beleggingscategorieën het rendement van de
beleggingsportefeuille stabieler te maken zonder dat dit ten koste gaat van de hoogte van
het rendement. Bij de invulling van het beleggingsbeleid wordt steeds gezocht naar
mogelijkheden tot diversificatie en wordt getracht te voorkomen dat specifieke risico's zoals
rente-, inflatie- en valutaschommelingen gaan domineren.
ALM is vooral een instrument om gevoeligheden in kaart te brengen en geen concrete
beleggingsleidraad, dit vooral omdat toekomstige rendementen en correlaties moeilijk zijn in
te schatten. De uitkomsten van de ALM-studie zijn wel richtinggevend voor het door het
Algemeen Bestuur vast te stellen risicoprofiel. Voor de bepaling van het jaariijkse
beleggingsbeleid acht het Algemeen Bestuur een meer belegging specifieke aanpak
noodzakelijk. Daarbij kiest het Fonds voor een dynamisch beleggingsbeleid waarbij zowel
rekening wordt gehouden met de lange als middellange termijn vooruitzichten.
Door de integratie van veranhwoord beleggen in het beleggingsbeleid wil het Algemeen
Bestuur bijdragen aan een verbetering van het risico/rendementsprofiel van de totale
portefeuille op lange termijn en het draagvlak behouden onder de deelnemers van het
Fonds. Pensioenfonds Vervoer is geen voorstander van vormen van beleggingsdwang en beperkingen en beoordeelt beleggingen in eerste instantie op basis van risico- en
rendement. Het Fonds doet daarbij geen transacties die op grond van het internationale
recht zijn verboden of niet passen bij door Nederland ondertekende internationale verdragen.
Het Fonds onthoudt zich van beleggingen als daardoor strafbare of moreel venwerpelijke
gedragingen worden bevorderd of indien deze beleggingen in onmiddellijk verband staan
met een schending van de mensenrechten of fundamentele vrijheden. Als lange termijn
belegger wil het Fonds investeren in duurzame groei van de economie, waarbij plaats is voor
maatschappelijke doelinvesteringen indien deze voldoen aan de door het Fonds
geformuleerde rendementseisen.
Het Fonds stelt zich op als verantwoord aandeelhouder door gebruik te maken van het
stemrecht op aandelen en dialoog te voeren met ondernemingen over verbetering van
corporate governance, omgang met milieu en sociaal handelen. Het Fonds onderschrijft de
internationale richtlijnen van de Principles for Responsible Investment.
Actuariële en Bedrijfstechnische Nota 2013
41
5.1.2
Beheer
Pensioenfonds Vervoer belegt via verschillende gespecialiseerde vermogensbeheerders.
Voor de selectie, monitoring en eventuele wisseling van beheerders is een integraal
vermogensbeheerder aangesteld. Het Algemeen Bestuur gaat er van uit dat professioneel
actief beheer voor een deel van de portefeuille op termijn waarde kan toevoegen. Actief
beheer wordt vooral in die marktsegmenten toegepast waar sprake is van illiqüiditeit en/of
asymmetrie op het punt van informatieverwerving en -venwerking.
Het Fonds is bereid voor actief beheer beperkt (extra) risico te lopen evenals een hogere
vergoeding te betalen. De kwaliteit van actieve beleggingsbeslissingen neemt toe naarmate
meer spreiding wordt aangebracht in toepassingsgebieden en methoden die zo min mogelijk
met elkaar gecorreleerd zijn.
Het Algemeen Bestuur is van oordeel dat het bij actief beheer efficiënter is om te werken met
een statistische risicomaatstaf ("tracking error") dan met vaste bandbreedtes. Dit met dien
verstande dat vaste grenzen noodzakelijk zijn voor het risicobeheer in extreme
omstandigheden. Actieve posities worden daarom gerapporteerd en primair bewaakt op
basis van de venwachte tracking error van het totaal aan posities. Vaste allocatiegrenzen
worden ruim gesteld.
Het fonds kiest bij de implementatie van de beleggingen eveneens voor het passief volgen
van benchmarks. Voor de beleggingscategorie aandelen betreft dit een belegging in een
regio waar het vinden van een consistente succesvolle actieve manager lastig is. Tevens
wordt gekozen voor een indexbelegging voor twee nieuwe strategieën die in 2013 worden
geïmplementeerd, te weten: de value risicopremie strategie en de laagrisicorisicopremie
strategie. De keuze van actief beheer ligt hier in de beslissing andere dan de standaard
marktkapitalisatie gewogen indices te volgen.
Voor de beleggingscategorie vastrentende waarden is er bij vrijwel alle beleggingen behalve
bij beleggingen in Amerikaanse staatsleningen sprake van een beleggingsbeleid dat afwijkt
van de reguliere benchmark vanwege de ongunstige samenstelling van veel benchmarks. Dit
vertaalt zich enerzijds in het handhaven van de reguliere benchmark in combinatie met het
bewust afwijken van de portefeuille van deze benchmark door actief beheer, anderzijds in
het volgen van een aangepaste benchmark.
Een professioneel en kritisch bestuursbureau dat uitsluitend het belang van het Fonds voor
ogen heeft, voegt in de ogen van het Algemeen Bestuur waarde toe. De voornaamste taken
van het bureau op het gebied van beleggingen zijn de beleidsvoorbereiding en de selectie en
monitoring van de integraal vermogensbeheerder. Daarnaast draagt het bureau zorg voor de
voorbereiding en implementatie van het beleid waarmee de risico's op het gebied van de
pensioenverplichtingen worden beheerst. Zo veel als mogelijk wordt getracht niet-kerntaken
en specialistische ondersteuning uit te besteden. Daartoe is de kleine hoogwaardige
kantoorbezetting voorzien van een adequaat budget voor uitbesteding.
5.2
Fasen in het beleggingsproces
Het beleggingsproces is onder te verdelen in de volgende fasen: uitvoeren ALM-studie,
vaststellen strategisch beleggingsbeleid en het uih/oeren van het vermogensbeheer. Deze
fasen worden achtereenvolgens behandeld.
5.2.1
ALM-studie
Het strategisch beleggingsbeleid wordt voor een belangrijk deel bepaald door de uitkomsten
van de ALM-studie. Om een consistent beleggingsbeleid te kunnen bepalen is het essentieel
Actuariële en Bedrijfstechnische Nota 2013
42
dat het risicoprofiel van de jaariijkse normportefeuille overeenkomt met de uitkomsten van de
ALM-studie.
5.2.2
Strategisch beleggingsbeleid
Onder het strategisch beleggingsbeleid wordt verstaan de vaststelling van de
normportefeuille en het bijbehorende risicobudget. Leidraad voor het vaststellen van het
risicobudget zijn de uitkomsten van de ALM-studie. Voor de keuze van de jaariijkse
normportefeuille is een meer belegging specifieke aanpak noodzakelijk. Daarbij kiest het
Fonds voor een beleggingsbeleid waarbij zowel rekening wordt gehouden met de korte als
middellange termijn vooruitzichten. Teneinde de beoogde pensioenuitkeringen nu en in de
toekomst veilig te stellen, wenst het Algemeen Bestuur de toevertrouwde middelen op een
veranhwoorde en solide wijze te beleggen. Hoewel het rendement op de portefeuille een
hoge prioriteit heeft, staan een defensief karakter van het beleggingsbeleid en een
voorzichtige afweging van risico en rendement voorop.
Het strategische beleggingsbeleid is de basis van het jaariijks door het bestuur
goedgekeurde beleggingsplan. De jaariijkse door het Algemeen Bestuur geaccordeerde
normportefeuille is opgenomen als Appendix 8.7. In het beleggingsplan wordt de
strategische middelenverdeling onderbouwd. Tevens specificeert het beleggingsplan de
ruimte waarbinnen mag worden afgeweken van de strategische verdeling en het beleid ten
aanzien van rebalancing. Het door het bestuursbureau opgestelde concept beleggingsplan
wordt jaariijks besproken door de BeleggingsCommissie en vervolgens met haar advies ter
vaststelling aan het bestuur voorgelegd. Het vastgestelde beleggingsplan is daar de
resultante van.
5.3
Uitvoering van het vermogensbeheer
Het Algemeen Bestuur is eindveranhwoordelijk voor het beleggingsbeleid en de uih/oering
daan/an. Zij laat zich daarbij adviseren door de BeleggingsCommissie, een commissie die
naast vier bestuursleden bestaat uit hwee onafhankelijke externe adviseurs. Het
Bestuursbureau neemt de aansturing en monitoring van de beleggingsactiviteiten voor haar
rekening en bereidt daarnaast beleidsvoorstellen voor die via de BeleggingsCommissie aan
het Algemeen Bestuur worden voorgelegd.
5.3.1
Rol externe partijen
Bij de uih/oering van het vermogensbeheer spelen de volgende externe partijen een
belangrijke rol:
1. De integraal manager; deze is veranhwoordelijk voor de selectie, (compliance)monitoring
en eventuele wisseling van externe vermogensbeheerders. Coördinatie van herschikking
van kasstromen wordt ook door de integraal manager verricht.
2. Gespecialiseerde externe vermogensbeheerders; zij voeren het daadwerkelijke beheer
van de portefeuille uit. De beleggingsstijl is ovenwegend actief, dat wil zeggen dat de
managers moeten trachten (na kosten) een hoger rendement te behalen dan een
specifieke benchmark.
3. Een aantal managers heeft de opdracht een passieve benchmark zo goed mogelijk te
volgen. Dit betreft aandelenbeleggingen voor een bepaalde regio en
aandelenbeleggingen gericht op specifieke risicopremies. Tevens betreft dit beleggingen
in Amerikaanse staatsobligaties. Een aantal vastrentende waarden beleggingen volgen
een aangepaste benchmark.
4. De effectenbewaarder (custodian); deze bewaart en administreert de beleggingen van
het fonds, en verzorgt rapportages richting hetfonds en de toezichthouder(s).
Actuariële en Bedrijfstechnische Nota 2013
43
5. De backoffice administratie; deze controleert of de administraties van de door de
integraal manager aangestelde externe vermogensbeheerders aansluiten bij die van de
effectenbewaarder.
5.3.2
Monitoring
De beleggingsresultaten worden intern geëvalueerd aan de hand van maandelijkse
beleggingsrapportages van de integraal vermogensbeheerder. Hierin worden de
rendementen weergegeven op basis van de actuele waarde versus die van de vastgelegde
benchmark.
De compliancefunctie wordt onafhankelijk uitgevoerd door de effectenbewaarder en de
integraal manager, die per transactie controleert of de externe vermogensbeheerders binnen
hun mandaat opereren. Via een informatiesysteem van de effectenbewaarder kan per dag
inzicht worden verkregen in de posities van het fonds.
Actuariële en Bedrijfstechnische Nota 2013
44
Het fonds evalueert geregeld informeel en minimaal eens per jaar formeel de dienstveriening
van de integraal manager. Deze formele evaluatie leidt tot het toekennen van een bonus (bij
boven de norm presteren) of een malus (bij prestaties onder de norm). Deze evaluatie kent
de volgende onderdelen:
1. de gerealiseerde beleggingsprestaties, met de nadruk op de kwaliteit van de
managerselectie en de meenwaarde van de door de integraal manager uitgebrachte
adviezen;
2. de evaluatie van de SLA, waaronder kwaliteit en tijdigheid van de rapportages;
3. de tevredenheid van Pensioenfonds Vervoer; en
4. overige elementen in de dienstveriening van de integraal manager.
5.3.3
Fonds voor Gemene Rekening (FGR) Beroepsvervoer
Tot 1 januari 2010 participeerde het fonds samen met de toenmalige Stichting Vrijwillig
Vervroegde Uittreding voor het Beroepsgoederenven/oer over de Weg en de Verhuur van
Mobiele Kranen (nader te noemen VUT-fonds), Stichting Prepensioenfonds voor het
Beroepsgoederenvervoer over de Weg en de Verhuur van Mobiele Kranen (nader te
noemen: prepensioenfonds goederenven/oer) Stichting Prepensioenfonds voor het
Personenvervoer de Weg (nader te noemen: prepensioenfonds personenvervoer) en
Stichting Opleidings- en Ontwikkelingsfonds Beroepsgoederenvervoer over de weg en de
Verhuur van Mobiele Kranen (nader te noemen S.O.O.B) in het speciaal opgezette Fonds
voor Gemene Rekening (FGR) Beroepsvervoer. Een belangrijke reden voor de oprichting
van de FGR Beroepsven/oer was een fiscale. Een pensioenfonds dat haar beleggingen
onderbrengt bij een of meer externe vermogensbeheerders is namelijk verplicht BTW te
betalen over de vergoeding voor deze diensten. Hien/oor kan echter een vrijstelling worden
verkregen indien er sprake is van collectief bijeengebracht vermogen. De FGR structuur
voldeed aan deze voonwaarde, waardoor een aanzienlijke kostenbesparing voor de
participanten kon worden gerealiseerd.
Voor elke beleggingscategorie waarin de participanten beleggen, is binnen de FGR een
compartiment ingericht (een sub fonds). Een sub fonds vormt een afgebakend vermogen
binnen de FGR en wordt afzonderiijk beheerd ten behoeve van alle daarin beleggende
participanten. Aan elk sub fonds wordt een eigen beleggingsstrategie en één of meer
vermogensbeheerder(s) toegekend. De participanten beleggen via de FGR Beroepsvervoer
in de sub fondsen naar gelang de allocatie die zij zelf op basis van hun beleggingsbeleid
maken naar de verschillende beleggingscategorieën. Er bestaan geen minimum of maximum
deelnamevereisten.
Als gevolg van de fusie van het fonds met VUT-fonds, prepensioenfonds goederenven/oer
en prepensioenfonds personenvervoer per 1 januari 2010 is de basis voor de fiscale
facilitering versmald en is de FGR herovenwogen. Onderzocht wordt op dit moment hoe de
FGR op kostenefficiënte wijze kan blijven bestaan.
Actuariële en Bedrijfstechnische Nota 2013
45
5.4
Risicomanagement
Binnen het beleggingsproces van Pensioenfonds Ven/oer wordt een aantal risico's
onderkend en beheerst. Een overzicht hiervan is weergegeven in onderstaande tabel.
Risico
Strategisch
Absoluut
Relatief
Valuta
Definitie
Variabiliteit van de beleggingen ten
opzichte van de verplichtingen,
inclusief en exclusief de
toeslagambitie.
Variabiliteit normportefeuille
Variabiliteit van afwijkingen van de
normportefeuille
Schommelingen in valutakoersen;
eurorisico
Liquiditeit
Onvoldoende marktdiepte om een
belegging tegen een redelijke prijs te
verkopen
Operationeel Ontoereikende systemen en
controles, gebrek aan kennis en
en/aring, vergissingen
Juridisch
Niet afdwingbare contracten
Systeem
Ineenstorting mondiale financiële
systeem
Beheersing
ALM-studie, balansmanagement
Analyse beleggingsrisico
Sturen op maximale tracking error van
2% op jaarbasis
Strategisch afdekken van 60% van
US-dollar, Britse pond en Japanse
yen posities
Adequate spreiding
SAS-70/ ISAE 3402 verklaring
integraal beheerder
Ondersteuning door gerenommeerd
internationaal advocatenkantoor
Niet op fondsniveau beheersbaar
In paragraaf 5.7 geeft een overzicht van randvoonwaarden bij het beheer van de
beleggingsportefeuille, zowel op fondsniveau als per beleggingscategorie.
Het beheer van de VPL-gelden wordt in 2013 vastgelegd in een overeenkomst tussen
sociale partners en het fonds. De gelden worden conform deze overeenkomst belegd.
5.5
Performancemeting
De kwaliteit van de uitvoering van het beleggingsbeleid wordt gemeten ten opzichte van het
beoogde, vooraf vastgestelde, rendement van de normportefeuille.
Op grond van de Wet betreffende verplichte deelneming in een bedrijfstakpensioenfonds
(Wet Bpf 2000) wórden de beleggingsresultaten gemeten op basis van de zogeheten Zscore. Deze score geeft een jaariijks door de accountant vast te stellen maatstaf voor de
toegevoegde waarde van het actief beheer door het pensioenfonds. De Z-score kwantificeert
de afwijking van het feitelijke rendement na gestandaardiseerde kosteri ten opzichte van het
door het Fonds aan het begin van het kalenderjaar vastgestelde normrendement. Een
positieve Z-score geeft aan dat door actief beheer waarde is toegevoegd. Bij een negatieve
uitkomst van de performancetoets over een periode van vijfjaar kan een werkgever om
vrijstelling verzoeken van verplichte deelname aan het pensioenfonds.
Actuariële en Bedrijfstechnische Nota 2013
46
5.6
Waarderingsgrondslagen
Alle beleggingen van het Fonds worden tegen actuele waarde gewaardeerd. Derivaten
worden gekoppeld aan de onderiiggende waarden.
Als onderdeel van het beheersingskader illiquide beleggingen worden de mate van
vastlegging en de kwaliteit van de waarderingsmethodieken geëvalueerd. Tevens worden
waarderingsrisico's c.q. modelrisico/taxatierisico geïdentificeerd per beleggingscategorie en
worden de beheersingsmaatregelen geïnventariseerd.
5.7
R a n d v o o r w a a r d e n uitvoering v e r m o g e n s b e h e e r
5.7.1
Algemene randvoorwaarden
•
•
•
•
•
De integraal beheerder stelt een of meer onderiiggende externe vermogensbeheerders
aan om (delen van) de portefeuille te beheren. Hierbij kunnen discretionaire mandaten,
beleggingsfondsen en financiële instrumenten worden gebruikt. Daarmee valt een groot
deel van het (operationele) risicomanagement onder de veranhwoordelijkheid van de
integraal beheerder.
Toegestane beleggingen zijn aandelen, vastrentende waarden, kasgeld, Global Tactical
Asset Allocation ("GTAA") en andere Overiay strategieën, beursgenoteerd vastgoed, nietbeursgenoteerd vastgoed, infrastructuur, hypotheken, converteerbare obligaties,
(fondsen van) hedgefondsen en derivaten binnen de overeengekomen richtlijnen.
De integraal manager mag niet beleggen in fondsen of andere beleggingen met een lockup periode langer dan drie maanden, met uitzondering van (fondsen van) hedgefondsen
of tenzij het pensioenfonds hien/oor expliciet toestemming verleent.
De totale positie in financiële instrumenten van één emittent mag niet groter zijn dan 10%
van de waarde van elke beleggingscategorie (vastrentende waarden, aandelen,
alternatieve beleggingen), met uitzondering van (lagere) overheden, supranationale
instellingen en door de overheid gegarandeerde emittenten.
De mogelijkheid tot voorbeleggen (door middel van het accepteren van een tijdelijk tekort
op liquide middelen) is toegestaan.
5.7.2
•
•
De portefeuille vastrentende waarden mag naar goedkeuren van de integraal manager
worden onderverdeeld, bijvoorbeeld in wereldwijde, regionale, sectorale of
landenportefeuilles. Deze portefeuilles kunnen actief of passief worden beheerd.
Vastrentende waarden beheerders kunnen beleggen in obligaties en derivaten zoals
futures, swaps, opties, valutatermijncontracten en andere instrumenten die per
beheerder worden gespecificeerd in beleggingsrichtlijnen. Deze richtlijnen bevatten
voorts restricties ten aanzien van samenstelling, duration-ahwijking, tracking error,
afwijking rentetermijnstructuur, sectonwegingen, minimale rating en landenweging indien
van toepassing.
5.7.3
•
•
Randvoorwaarden vastrentende waarden
Randvoorwaarden aandelen
De aandelenportefeuille mag naar goedkeuren van de integraal manager worden
onderverdeeld, bijvoorbeeld in wereldwijde, regionale, sectorale of landenportefeuilles.
Deze portefeuilles kunnen actief of passief worden beheerd.
Aandelenbeheerders mogen beleggen in beursgenoteerde aandelen, preferente
aandelen, genoteerde en OTC optiecontracten en andere instrumenten die per
Actuariële en Bedrijfstechnische Nota 2013
47
•
•
beheerder worden gespecificeerd in beleggingsrichtlijnen. Private equity beleggingen zijn
binnen de aandelenportefeuilles niet toegestaan.
Negatieve posities ("short gaan") in aandelen zijn toegestaan binnen de richtlijnen die de
integraal manager per externe beheerder opstelt.
Om marktposities op te bouwen is het gebruik van futures en exchange traded funds
("ETF's") toegestaan. Valutatransacties mogen uitsluitend worden gedaan om
valutarisico's afte dekken.
5.7.4
•
•
•
De beursgenoteerde vastgoedportefeuille mag naar goedkeuren van de integraal
manager worden onderverdeeld, bijvoorbeeld in wereldwijde, regionale, sectorale of
landenportefeuilles. Deze portefeuilles kunnen actief of passief worden beheerd.
Beleggingen in beursgenoteerd vastgoed worden merendeels geïmplementeerd via
beursgenoteerd vastgoedfondsen en/of aandelen van vastgoedbedrijven en gerelateerde
ondernemingen.
Om marktposities op te bouwen is het gebruik van futures en exchange traded funds
("ETF's") toegestaan. Valutatransacties mogen uitsluitend worden gedaan om
valutarisico's af te dekken.
5.7.5
•
•
•
Randvoorwaarden beursgenoteerd vastgoed
Randvoorwaarden GTAA en andere actief beheerde Overlay
strategieën
De integraal beheerder moet voldoen aan de eisen van het pensioenfonds inzake
transparantie van de beleggingen en transparantie over de absolute en relatieve risico's
zowel voor het individuele mandaat als voor de totale portefeuille bij de GTAA en andere
actief beheerde overiay strategieën.
De integraal beheerder mag een of meer externe vermogensbeheerders aanstellen voor
GTAA en andere actief beheerde Overlay strategieën, waarbij gebruik wordt gemaakt
van financiële instrumenten, beleggingsfondsen, valuta-instrumenten en derivaten
(waaronder termijncontracten, opties, futures, opties op futures en swaps).
GTAA en andere Overiay strategieën mogen worden geïmplementeerd via
beleggingsfondsen.
5.7.6
Randvoorwaarden hedgefondsen en fondsen van hedgefondsen
De hedgefondsen portefeuille mag worden onden/erdeeld in discretionair beheerde
portefeuilles of fondsen. Beleggingen in hedgefondsen worden merendeels
geïmplementeerd via directe hedgefonds beleggingen of fondsen van hedgefondsen,
zowel gereguleerde als ongereguleerde.
Binnen hetrisicomanagementwordt rekening gehouden met de geringere liquiditeit van
hedgefondsen.
De integraal beheerder is veranhwoordelijk voor de selectie van de hedgefondsen.
Daarbij wordt gestreefd naar een risicoprofiel (standaarddeviatie) van circa 500
basispunten per jaar voor de totale hedgefondsen portefeuille.
Actuariële en Bedrijfstechnische Nota 2013
48
5.7.7
Randvoorwaarden Illiquide beleggingen; hypotheken, Infrastructuur,
niet-beursgenoteerd vastgoed.
Ten behoeve van de illiquide beleggingen wordt het beheersingskader verder uitgewerkt. Dit
betreft allereerst particuliere hypotheken, gevolgd door zakelijke hypotheken, infrastructuur
beleggingen en niet-beursgenoteerd vastgoed. Het beheersingskader omvat de volgende
elementen:
-
5.7.8
Strategische kenmerken van de belegging.
Inventarisatie van de belangrijkste (operationele) risicobronnen, waaronder
waarderingrisico's c.q. modelrisico.
Beschrijving beheersingsmaatregelen van de externe beheerder, integraal manager
en het bestuursbureau. Hieronder vallen ook de frequentie van de monitoring en de
wijze van vastlegging alsmede de vastlegging in het handboek AO/IC.
Periodieke inventarisatie van risico's en de processen.
Derivaten
Derivaten zijn afgeleide beleggingsinstrumenten en vormen daarom geen aparte
beleggingscategorie. De integraal manager en de onderiiggende externe
vermogensbeheerders mogen gebruik maken van alle typen derivaten, waaronder futures,
opties, opties op futures, opties op financiële instrumenten, mandjes en indices, alle typen
swaps (waaronder valuta, rente, mandjes, total return en kredietswaps), en
valutaspotcontracten en -termijncontracten. De valuta- en renteoveriay portefeuilles bevatten
het merendeel van de derivaten van de totale portefeuille. De rol van de derivaten in beide
portefeuilles is het (deels) afdekken van valutarisico en renterisico.
Het risico wordt begrensd door de tracking error risicolimiet van 200 basispunten op
fondsniveau.
Actuariële en Bedrijfstechnische Nota 2013
49
RISICOPARAGRAAF
Pensioenfonds Vervoer hecht veel waarde aan een gedegen beleid op het gebied van
risicomanagement. Het fonds speelt daarmee in op de toenemende complexiteit van de
bedrijfsvoering, de wet- en regelgeving en de zwaardere eisen die de toezichthouders in dat
verband stellen.
Het risicomanagement van Pensioenfonds Vervoer is gebaseerd op de indeling in risico
categorieën zoals deze in FIRM (Financiële Instellingen Risicoanalyse Methode) en de in
2012 geïntroduceerde nieuwe toezichtsaanpak FOCUS wordt gehanteerd. Tevens zijn
aanvullende risico's gedefinieerd die betrekking hebben op specifieke karakteristieken van
het fonds. Op deze manier worden de relevante risico's voor het fonds geadresseerd.
Hieronder volgt een toelichting op de belangrijkste risico's en de wijze waarop deze beheerst
worden.
6.1
Balansrisico
Het balansrisico van Pensioenfonds Ven/oer heeft betrekking op de beweeglijkheid van de
dekkingsgraad. Het structurele balansrisico wordt vastgesteld in het ALM proces en jaariijks
herijkt bij de vaststelling van het beleggingsplan.
6.2
Renterisico
Renterisico is het risico dat het saldo van de markhwaarde van de portefeuille vastrentende
waarden en de nominale pensioenverplichtingen op markhwaarde verandert door
veranderingen in de marktrente. Het structurele renterisico wordt vastgesteld in het ALM
proces en jaariijks herijkt bij de vaststelling van het beleggingsplan.
6.3
Marktrisico
Marktrisico is het risico dat de waarde van de beleggingen verandert door veranderingen in
de marktprijzen. Het heeft vooral betrekking op beleggingen in aandelen en onroerend goed.
Het marktrisico wordt vooral beheerst door een relatief lage allocatie naar aandelen en
vastgoed en spreiding over verschillende regio's en sectoren. De weging van aandelen en
vastgoed wordt vastgesteld in het ALM proces en jaariijks herijkt bij de vaststelling van het
beleggingsplan.
6.4
Valutarisico
Valutarisico is het risico dat de waarde van de beleggingen verandert door veranderingen in
valutakoersen. Valutarisico's worden afgedekt met valutaderivaten, voornamelijk
valutatermijncontracten. Het structurele valutarisico wordt jaariijks herijkt bij de vaststelling
van het beleggingsplan.
6.5
Kredietrisico
Dit risico heeft zowel betrekking op de beleggingen in schuldpapieren als op transacties met
tegenpartijen. De beheersing van deze vorm van kredietrisico is geïntegreerd in het
beleggingsproces door middel van een richtlijn over de maximale belegging per
kredietklasse.
Actuariële en Bedrijfstechnische Nota 2013
50
6.6
Tegenpartijrisico
Tegenpartijrisico betreft het risico dat tegenpartijen hun verplichtingen aan het fonds niet
meer kunnen nakomen, bijvoorbeeld door een faillissement. Het tegenpartijrisico wordt
beheerst door selectie van solide tegenpartijen en hantering van tegenpartijlimieten, al dan
niet in combinatie met zekerheidstellingen. Op de uitstaande posities op rentederivaten wordt
dagelijks onderpand uitgewisseld om het tegenpartijrisico te beperken.
6.7
Verzekeringstechnisch risico
Naast de financiële risico's staat het fonds bloot aan verzekeringstechnische risico's,
waarvan het langlevenrisico het belangrijkste is. Bij de bepaling van de voorziening
pensioenverplichtingen worden prudente veronderstellingen gehanteerd waaronder
leeftijdscorrectiefactoren alsmede toekomstige verbetering van de levensvenwachting.
Andere verzekeringstechnische risico's zijn kortlevenrisico en het
arbeidsongeschiktheidsrisico. Om dit risico zoveel mogelijk te mitigeren hanteert het
pensioenfonds in de bepaling van de voorziening pensioenverplichtingen prudente
veronderstellingen voor leeftijdscorrectiefactoren en toekomstige verbetering van de
levensvenwachting.
6.8
Relatieve marktrisico
Dit is het risico dat de vermogensbeheerders bij de uitvoering van het actieve
beleggingsbeleid afwijken van posities in de benchmark. Hiertoe zijn strategische marges
gedefinieerd die gedurende hetjaar worden gemonitord door de Integraal
Vermogensbeheerder en het Bestuursbureau. Daarnaast zijn er voor de externe
vermogensbeheerder beleggingsrichtlijnen opgesteld die (met uitzondering van de
beleggingen in vastgoed en infrastructuur) dagelijks door de custodian worden gemonitord
('Compliance Monitoring'). Tot slot vinden er periodiek evaluatiegesprekken plaats met de
externe vermogensbeheerders om de performance en het risicoprofiel van de mandaten te
bespreken.
6.9
Operationeel risico
Het operationeel risico is het risico op verlies als resultaat van inadequate of foutieve interne
processen, mensen en systemen of als gevolg van externe gebeurtenissen. Operationele
risico's hebben een negatieve impact op een goede uitvoering van de pensioenregeling en
het beleggingsbeleid. De pensioenadministratie en een deel van de bestuursondersteuning
wordt uitgevoerd door TKP Pensioen B.V. In 2011 is Robeco geselecteerd om als Integraal
Vermogensbeheerder het beleggingsbeleid uit te gaan voeren.
De International Auditing and Aussurance Standards Board (lAASB) heeft een nieuwe
standaard rapportage opgesteld (ISAE 3402) die de oude standaard (SAS) vervangt. TKP
beschikt over hetjaar 2011 over een ISAE 3402 type 11 verklaring. Door het ovèrieggen van
deze verklaring informeert TKP het Pensioenfonds Vervoer en de accountant van het fonds
over de opzet, het bestaan en de werking van het interne beheersingsraamwerk dat TKP
toepast bij de uitvoering van haar dienstverlening.
Robeco beschikt over een SAS70 Type II verklaring en werkt aan het verkrijgen van een
ISAE3402 over 2012.
Het beoordelen van de SAS70 / ISAE 3402-verklaringen is één van de middelen die het
fonds gebruikt om invulling te geven aan het uitgangspunt van de beleidsregel 'Uitbesteding
Pensioenfondsen' dat een pensioenfonds dat werkzaamheden uitbesteedt aan een
uitvoerder, eindverantwoordelijk is en blijft voor een juiste uitvoering van deze
Actuariële en Bedrijfstechnische Nota 2013
51
werkzaamheden.
6.10
Liquiditeitsrisico
Het liquiditeitsrisico is het risico dat hetfonds onvoldoende liquide middelen heeft om
betalingen, waaronder de pensioenuitkeringen, te verrichten. Bij het fonds is sprake van een
jaariijkse grote netto instroom. De waarschijnlijkheid van het liquiditeitsrisico en de impact
daan/an is derhalve klein. Het liquiditeitsrisico wordt ook beperkt door de invulling van het
cashmanagement. Tevens wordt het liquiditeitsrisico beperkt doordat bij derivatentransacties
onderpand mag worden gestort in de vorm van effecten. Het Bestuursbureau ziet toe op een
juiste afstemming van de inkomende en uitgaande cashstromen van het fonds. Ten slotte
heeft Pensioenfonds Ven/oer beperkte posities in niet-liquide beleggingen. Dit betreft de
beleggingen in vastgoed, hypotheken en infrastructuur.
Het grootste deel van de beleggingsportefeuille van het fonds bestaat uit beursgenoteerde
beleggingen die goed verhandelbaar zijn.
6.11
Omgevingsrisico
Het omgevingsrisico is het risico als gevolg van buiten het fonds komende veranderingen op
het gebied van concurrentieverhoudingen, belanghebbenden bij het fonds, reputatie,
ondernemingsklimaat en aantal deelnemers. Het ondernemingsklimaatrisico en een afname
van het aantal deelnemers zijn de belangrijkste omgevingsrisico's. Voor wat betreft het
ondernemingsklimaatrisico geldt dat het huidige bestand van verzekerden voor het grootste
deel bestaat uit slapers. Daarnaast blijft het aantal actieve deelnemers van het fonds als
gevolg van de stabiele markt zelf ook redelijk stabiel.
Actuariële en Bedrijfstechnische Nota 2013
52
CRISISPLAN
7.1
Inleiding
In hoofdstuk 3 (financiële opzet) en 5 (risicoparagraaf) van deze ABTN zijn de risico's
waaraan het pensioenfonds blootstaat beschreven. Deze risico's kunnen ertoe leiden dat de
statutaire doelstelling, het uitkeren van pensioenen, nu of op langere termijn in gevaar komt.
Het bestuur is in dat geval genoodzaakt aanvullende maatregelen te nemen, aan te duiden
als crisismaatregelen.
In dit crisisplan is beschreven welke crisismaatregelen beschikbaar zijn, wat de impact van
deze maatregelen is en welke procedures dooriopen worden als het bestuur oordeelt dat er
aanvullende maatregelen nodig zijn. Zodoende kan het bestuur slagvaardig opereren
wanneer een crisis daadwerkelijk optreedt. Belangrijke aspecten van dit crisisplan zijn de
evenwichtige belangenbehartiging (gepensioneerden, slapers, actieven en sponsor) en de
communicatie naar alle betrokkenen.
Het crisisplan zal periodiek geëvalueerd en zo nodig bijgesteld worden.
Dit crisisplan bevat een beschrijving van de maatregelen die het bestuur op korte termijn
effectief zou kunnen inzetten indien de dekkingsgraad zich bevindt op of zich in korte tijd
zeer snel beweegt richting kritische waarden waardoor het realiseren van de doelstelling van
het pensioenfonds in gevaar komt. Dit crisisplan is bedoeld voor het geval zich in de
toekomst dergelijke situaties voordoen waarbij crisismaatregelen genomen moeten worden.
Het plan beschrijft de te hanteren kritische ondergrenzen, de beschikbare maatregelen, de
effectiviteit, evenwichtigheid en mate van inzetbaarheid van deze maatregelen en de te
volgen communicatie- en besluih/ormingsprocessen.
Het crisisplan is voor het bestuur een leidraad en geen spoorboekje. Het bestuur zal de in dit
plan gedefinieerde crisisvarianten en de te treffen maatregelen altijd afwegen tegen de aard
van de crisis en de omstandigheden van het moment.
Bij het opstellen van dit financieel crisisplan is rekening gehouden met de bepalingen uit de
Beleidsregel financieel crisisplan pensioenfondsen van DNB (per 5 december 2011) en
gepubliceerd in de Staatscourant van 9 december 2011. Het crisisplan is getoetst en waar
nodig aangepast aan de hand van de bevindingen van het door DNB uitgevoerde onderzoek
naar de kwaliteit van de crisisplannen van pensioenfondsen zoals gepubliceerd op
29 oktober 2012.
7.2
Beschrijving crisissituatie
Het bestuur onderkent dat markhwaardering van de pensioenverplichtingen en de bezittingen
met onzekerheid is omgeven. De toekomstige rente is een voorname factor, evenals
beleggingsrendementen en de toekomstige levensvenwachting. De onzekerheid hieromtrent
heeft het bestuur doen besluiten pas crisismaatregelen te treffen als naar oordeel van het
bestuur sprake lijkt van een structurele en significante crisissituatie. Het bestuur voert
immers een lange termijn beleid en wenst in het beleid naar alle betrokkenen niet op dag
volatiliteiten te reageren.
Het bestuur maakt voor de vaststelling dat sprake is van een crisissituatie onderscheid in
twee mogelijke varianten:
Actuariële en Bedrijfstechnische Nota 2013
53
Variant A: een dekkingsgraad onder de kritische dekkingsgraad
Deze crisisvariant ontstaat wanneer de dekkingsgraad tot onder de kritische dekkingsgraad
is gedaald en blijft gedurende drie achtereenvolgende meetmomenten van de financiële
positie per maandeinde. Van deze crisisvariant is al sprake bij een dekkingsgraad beneden
het Minimaal Vereist Vermogen (lees: dekkingstekort). Het verder wegzakken tot onder de
kritische dekkingsgraad betekent dat de ingediende herstelplannen onvoldoende fungeren.
Crisisvariant A noodzaakt een direct optreden van het Bestuur op korte termijn. De definitie
en niveaus van de kritische dekkingsgraad zijn beschreven op de volgende pagina.
Deze variant zal doorgaans ontstaan door langdurig lagere rendementen en/of een dalende
rentestand, maar kan ook ontstaan door korte termijn volatiliteit op de financiële markten. Bij
deze dekkingsgraad kan het pensioenfonds geen toeslagen meer verienen en is ook de
hoogte van de nominale pensioenen in gevaar. Wanneer de dekkingsgraad tot ver onder de
kritische dekkingsgraad zakt wordt een vermindering van de pensioenaanspraken en rechten waarschijnlijker.
Variant B: een calamiteit
Het is moeilijk een calamiteit exact te definiëren. In het algemeen is er sprake van een
calamiteit als er sprake is van een plotseling optredend gevaar met potentieel verstrekkende
gevolgen (bijvoorbeeld een groot financieel veriies of reputatieschade), of de dreiging hierop,
waarbij er in korte tijd besluiten over te treffen maatregelen genomen moeten worden. Men
zou een calamiteit ook kunnen kwantificeren als een daling van de dekkingsgraad met meer
dan 10%-punt in een periode van één maand, ongeacht de hoogte van de dekkingsgraad bij
aanvang.
Deze variant zal doorgaans ontstaan door korte termijn marktvolatiliteiten als gevolg van
faillissementen, downgrades, een vorm van een beurskrach, een sterk dalende rentestand
en andersoortige financiële verstoringen of maatschappelijke en politieke onrust. Bij een
dergelijke verslechtering van de financiële positie van het pensioenfonds kunnen de
toeslagveriening en de hoogte van de nominale pensioenen nog voldoende beschermd zijn,
doch is er de noodzaak tot gestructureerd overieg, communicatie naar belanghebbenden en
mogelijk besluitvorming op korte termijn. Bij voorkeur dient het 'early warning'-systeem van
het fonds er op gericht te zijn om een calamiteit te identificeren voordat een sterke daling van
de dekkingsgraad zich voltrekt. Doorgaans kunnen signalen al opgevangen worden door het
periodiek meten van de mis match error (totale portefeuille t.o.v. pensioenverplichtingen)
en/of tracking error (per vermogensbeheerder t.o.v. de benchmark). Het bestuur en de
beleggingscommissie worden hierover periodiek geïnformeerd door derisicomanagervan
het pensioenfonds.
Het bestuur ziet een sterke daling van het aantal actieve (en premiebetalende) deelnemers
eveneens als een risicoscenario. Dit kan ontstaan door specifieke onhwikkelingen in de
bedrijfstak of door onhwikkelingen binnen het pensioenfonds (bijvoorbeeld de onhwikkeling
van de Z-score). In de meest recente ALM studie is becijferd dat het risico hiervan op de
dekkingsgraad beperkt is. Daarom is dit risicoscenario niet als een variant van een
crisissituatie beschreven.
7.3
Dekkingsgraad waarbij het fonds er zonder korten niet
meer uit kan komen
Bij een dekkings- respectievelijk reservetekort meldt het fonds dit terstond aan de
toezichthouder. Het fonds stelt in dat geval binnen een termijn van hwee respectievelijk drie
maanden, of zoveel eerder als de toezichthouder bepaalt, een plan van aanpak (herstelplan)
Actuariële en Bedrijfstechnische Nota 2013
54
op waaruit blijkt op welke wijze en op welke termijn de onderdekking of het reservetekort
teniet zal worden gedaan.
Het Bestuur heeft als onderdeel van dit crisisplan een "kritische dekkingsgraad" vastgesteld.
Dit is het niveau van de dekkingsgraad waarbij het fonds er niet langer in slaagt om binnen
de wettelijk gestelde maximale termijn van drie jaar aan het Minimaal Vereist Eigen
Vermogen te voldoen, zonder de belangen van deelnemers, gewezen deelnemers,
pensioengerechtigden en andere aanspraakgerechtigden of de werkgever onevenredig te
schaden en tot het verminderen van pensioenaanspraken en pensioenrechten over te
moeten gaan.
Het niveau van de kritische dekkingsgraad is onder andere afhankelijk van de
rentetermijnstructuur op enig moment en de jaariijks venwachte meer rendementen. Onder
meer rendement wordt het extra rendement verstaan ten opzicht van het benodigde
rendement op de pensioenverplichtingen. In de volgende tabel is de kritische dekkingsgraad
voor een aantal scenario's opgenomen, uitgaande van een wettelijke hersteltermijn naar het
Minimaal Vereist Vermogen van drie jaar.
In deze analyse is een structureel sluitende financiële opzet als uitgangspunt genomen. Dit
betekent dat bij lage rekenrentes sprake is van een verhoging van de betaalde premie en/of
een verlaging van het opbouwpercentage van de pensioenregelingen. Op deze wijze draagt
de premie minimaal bij aan het korte termijn herstel en is dit minimaal gelijk aan de
gedempte kostendekkende premie.
0)
4-1
c
0)
0)
£
2,0%
2,5%
3,0%
3,5%
4,0%
4,5%
5,0%
verwacht meer rendement
0,0%
0,5%
1,0%
103,9%
102,4%
100,9%
103,8%
102,2%
100,7%
103,0%
101,4%
99,9%
101,6%
100,0%
98,5%
100,2%
98,7%
97,2%
98,9%
97,4%
96,0%
96,7%
95,3%
93,9%
1,5%
99,3%
99,2%
98,4%
97,1%
95,8%
94,6%
92,5%
2,0%
97,8%
97,7%
96,9%
95,6%
94,4%
93,2%
91,1%
Toelichting: lees de kritische dekkingsgraad uit bovenstaande tabel als het niveau vanaf
waar je naar venwachting in drie jaar (zonder korten) kunt herstellen tot het Minimaal Vereist
Vermogen gegeven een bepaald renteniveau (dat vanaf het begin van de herstelperiode drie
jaar lang op dat niveau blijft) en bij een jaariijks verondersteld meer rendement (t.o.v. de
verplichtingen).
Voorbeeld: als de rente 2,5% is (en blijft) en je een jaariijks meer rendement van 1,0% haalt
(ten opzichte van het benodigde rendement op de pensioenverplichtingen), dan kun je vanaf
een (kritische) dekkingsgraad van 100,7% nog zonder korten herstellen.
Noot: Indien wordt uitgegaan van het huidige niveau van de doorsneepremie (niveau 2011)
en zonder aanpassing van de pensioenregelingen, dan zullen aanzienlijk hogere kritische
dekkingsgraden resulteren, die bij lage rekenrentes zelfs boven het Minimaal Vereist
Vermogen kunnen liggen.
Het beleid van het pensioenfonds is al gericht op het beperken van de kans dat de
dekkingsgraad zich richting deze kritische dekkingsgraden beweegt. Middels een
continuïteitsanalyse en ALM-studie wordt dit beleid regelmatig onderbouwd, getoetst en
herijkt.
Actuariële en Bedrijfstechnische Nota 2013
55
7.4
Maatregelen die ter beschikking staan
Het Bestuur is in het geval van crisissituatie A genoodzaakt maatregelen te nemen, aan te
duiden als crisismaatregelen. Bij crisissituatie B zal het Bestuur onderzoeken welke van de
ter beschikking staande maatregelen passend zijn, gelet op de aard van de calamiteit. Het
Bestuur heeft alle mogelijke crisismaatregelen onderzocht wat heeft geresulteerd in de
volgende mogelijke maatregelen:
In het algemeen
Het fonds hanteert als financiële sturingsmiddelen het premiebeleid, het toeslagbeleid en het
beleggingsbeleid.
Indien deze sturingsmiddelen op de korte termijn onvoldoende zijn voor de gewenste
verbetering van de financiële positie van het fonds en/of onvoldoende waarborgen biedt voor
de houdbaarheid van de pensioenregeling op de langere termijn zal het bestuur de CAOpartijen adviseren de pensioenovereenkomst aan te passen waar het de opbouw van
toekomstige aanspraken betreft. De premie wordt daarbij niet verlaagd en op het oude
niveau gehouden. De aanpassing zal eerst de pensioenregelingen betreffen en vervolgens
de overgangsregelingen. Als laatste middel kan het bestuur besluiten de
pensioenaanspraken en pensioenrechten te verminderen.
Het aanpassen van het beleggingsbeleid bij verschillende niveaus van de dekkingsgraad is
nog geen onderdeel van het reguliere beleidskader zoals beschreven in de ABTN. In het
geval van een crisissituatie zal nader naar het beleggingsbeleid worden gekeken.
Hieronder worden de financiële sturingsmiddelen en de aanvullende maatregelen die het
bestuur kan nemen afzonderlijk toegelicht.
Premieverhoging
De premie die door de werkgevers verschuldigd is wordt vastgesteld door het Bestuur na
overleg tussen het fonds en CAO-partijen.
De premie wordt niet lager vastgesteld dan de kostendekkende premie en dient in geval van
onderdekking bij te dragen aan het korte termijn herstel. De kostendekkende premie wordt
door het fonds vastgesteld op de manier als omschreven in paragraaf 4.3.2 van de ABTN.
Indien de kostendekkende premie hoger dreigt te worden dan de geldende vastgestelde
premie, treedt het fonds tijdig in overleg met CAO-partijen.
Bijstorting werkgever
Aangezien het in geval van Pensioenfonds Ven/oer gaat om een bedrijfstakpensioenfonds, is
een crisismaatregel in de vorm van een bijstorting van de aangesloten werkgever(s) niet
mogelijk.
Beperken of niet toekennen van toeslagen
Het geheel of gedeeltelijk achtenwege laten van de voonwaardelijke toeslagveriening van de
deelnemers, gewezen deelnemers en pensioengerechtigden wordt niet als crisismaatregel
aangemerkt, maar als een regulier sturingsmiddel binnen het beleid van het pensioenfonds.
Indien de dekkingsgraad onder de waarschuwingsgrens ligt zal de toeslagverlening worden
beperkt.
Indien de dekkingsgraad onder het Minimaal Vereist Vermogen ligt, zal er geen
toeslagverlening plaatsvinden.
Actuariële en Bedrijfstechnische Nota 2013
56
In verband met de recente fusie met de prepensioenfondsen geldt er een gedifferentieerd
toeslagbeleid. Het beleid voor prepensioenaanspraken is dat er tot en met 1 januari 2020
volledige toeslagveriening plaatsvindt zolang de dekkingsgraad groter of gelijk is aan het
Minimaal Vereist Vermogen. In paragraaf 4.4. van de ABTN is het toeslagenbeleid
opgenomen.
Versoberen pensioenregeling zonder premieverlaging (exclusief
Pensioenreglement V)
Het fonds stelt de pensioenreglementen voor de verplichtgestelde pensioenregelingen vast
in overeenstemming met de pensioenovereenkomst en het uitvoeringsreglement (d.d. 28 juni
2010). Tevens kan het fonds CAO-partijen adviseren de pensioenovereenkomst aan te
passen waar het de opbouw van toekomstige aanspraken betreft.
Het fonds is bevoegd, en daartoe door CAO-partijen gemachtigd, de pensioenreglementen te
wijzigen zonder voorafgaande afstemming van CAO-partijen indien de wijzigingen worden
genoodzaakt door wetgeving of worden opgedragen door de toezichthouders en de
deelnemers en de werkgevers niet benadeeld worden door de wijziging.
Versoberen van de overgangsregelingen (betreft Pensioenreglément V)
Met deze crisismaatregel wordt bedoeld het beperken van de venwerving van
voorwaardelijke aanspraken binnen de VPL-overgangsregeling voor deelnemers die geboren
zijn op of na 1 januari 1950, door een aanpassing van pensioenreglement V. De
voonwaardelijke aanspraken op ouderdoms- en partnerpensioen zijn vooruitzichten en
worden venworven op het moment dat en voor zover de aanspraken zijn gefinancierd. De
financiering vindt plaats direct voorafgaand aan 31 december 2020 of, indien het pensioen
ingaat vóór die datum, op het moment waarop het pensioen ingaat. Er vindt geen
financiering plaats nadat de deelneming is beëindigd vóór ingang van het pensioen.
Aanpassen beleggingsbeleid
Het aanpassen van het beleggingsbeleid bij verschillende niveaus van de dekkingsgraad is
voorts nog geen onderdeel van het reguliere beleidskader zoals beschreven in de ABTN. In
het geval van een crisissituatie zal nader naar het beleggingsbeleid worden gekeken. Het
afwijken van het strategische beleggingsbeleid en het beleid ten aanzien van rebalancing
wordt beschreven in het jaariijks beleggingsplan. Bij aanpassingen van het beleggingsbeleid
dient rekening te worden gehouden met de mogelijke gevolgen hiervan op de onhwikkeling
van de Z-score.
Indien er sprake is van een herstelplan, zal bij het aanpassen van het beleggingsbeleid
rekening worden gehouden met de eisen van de toezichthouder (geen herstelvertraging en
geen toename van het totale risico).
Korten van pensioenaanspraken en pensioenrechten
Als uiterste sturingsmiddel kan het Bestuur besluiten tot vermindering van verworven
pensioenaanspraken en pensioenrechten indien:
• de technische voorzieningen en het minimaal vereist eigen vermogen niet meer volledig
door waarden zijn gedekt;
• het pensioenfonds niet in staat is binnen een redelijke termijn de technische
voorzieningen en het minimaal vereist eigen vermogen door waarden te dekken zonder
dat de belangen van deelnemers, gewezen deelnemers, pensioengerechtigden, andere
aanspraakgerechtigden of de werkgever(s) onevenredig worden geschaad; en
• alle overige beschikbare sturingsmiddelen, met uitzondering van het beleggingsbeleid,
zijn ingezet om uiteriijk binnen drie jaar te voldoen aan de bij of krachtens artikel 131 PW
gestelde vereisten ten aanzien van het minimaal vereist eigen vermogen.
Actuariële en Bedrijfstechnische Nota 2013
57
Het beleid van het fonds ten aanzien van het verminderen van verworven
pensioenaanspraken en pensioenrechten is vermeld in paragraaf 4.6 van de ABTN en houdt
het volgende in:
• Tijdens de herstelperiode: tot en met 1 januari 2014:
- bij korting tot 13% alleen pensioenaanspraken opgebouwd in de reglementen I, II, V
en VI;
- bij korting tussen 13% en 18%: evenredig (pre)pensioenaanspraken in de
reglementen I, II, V en VI en het prepensioenreglement Goederenvervoer
- bij korting vanaf 18%: alle (pre)pensioenaanspraken evenredig.
• Na de herstelperiode: vanaf 2 januari 2014:
uniform beleid ten aanzien van korting aanspraken (alle (pre) pensioenaanspraken
evenredig).
Er is sprake van een gedifferentieerd beleid. Bij een (cumulatieve) korting vanaf 18% (tot en
met 1 januari 2014) en na de herstelperiode (vanaf 2 januari 2014) zal er een uniform beleid
ten aanzien van korting van (pre)pensioenaanspraken plaatsvinden. Dat wil zeggen dat alle
pensioenaanspraken en prepensioenaanspraken (en -rechten) evenredig worden gekort.
Het pensioenfonds informeert de deelnemers, gewezen deelnemers, pensioengerechtigden
en de werkgever(s) schriftelijk over het besluit tot vermindering van pensioenaanspraken en
pensioenrechten. De vermindering kan op zijn vroegst een maand na de in de vorige volzin
bedoelde informatieverstrekking worden gerealiseerd.
7.5
Mate inzetbaarheid van de maatregelen
Om de legitimiteit van de hierboven genoemde crisismaatregelen aan te tonen, is in
onderstaande tabel per maatregel een venwijzing opgenomen naar de fondsdocumenten.
Crisismaatregel
1
2
3
4
5
6
Statuten ABTN
Pensioen- Inzet en prioriteit
Uitvoerings- reglement
reglement
I*
Premieverhoging
Bijstorting werkgever(s)
n.v.t.
Beperken of niet toekennen
van toeslagen
Versoberen
pensioenregeling
(zonder premie te verlagen)
Paragraaf
4.3
^^^^^^^^
n.v.t.
Paragraaf
4.4
n.v.t.
^^j^^,
Artikel 6.1
en 8.2
Versoberen
overgangsregeling
(zonder premie te veriagen)
Aanpassing
beleggingsbeleid
Actuariële en Bedrijfstechnische Nota 2013
Artikel 6.1
en 8.2
Hoofdstuk 5
Standaardbeleid
constant houden bij
Artikel 2.4 versoberen regeling;
overieg met sociale
partners (prioriteit 2)
n.v.t.
n.v.t.
Artikel
Standaardbeleid
10.1
(prioriteit 1)
Bij onvoldoende
effect standaardbeleid (prioriteit 2);
overieg met sociale
partners
Bij onvoldoende
effect standaard
beleid (prioriteit 2);
overieg met sociaie
partners
Geen specifiek
beleid; afzonderiijk
bekeken (prioriteit 3)
58
Pensioen- Inzet en prioriteit
Uitvoerings- reglement
1*
reglement
Uiterste middel
Artikel
Artikel 8.2
(prioriteit 3)
1.3.2
en 8.3
Crisismaatregel
Statuten ABTN
7a Gedifferentieerd korten van
Paragraaf
pensioenaanspraken en Artikel 23
4.6
rechten
7b Evenredig korten van
Uiterste middel
Artikel
Paragraaf
Artikel 8.2
pensioenaanspraken en (prioriteit 3,4)
Artikel 23
1.3.2
en 8.3
4.6
rechten
* Er zijn uiteraard ook bepalingen opgenomen in de overige reglementen.
Pensioenreglement I is beschouwd omdat deze geldt voor de huidige actieve deelnemers en
voor nieuwe intreders.
De mogelijkheid tot het korten van pensioenaanspraken en pensioenrechten is in alle
relevante fondsdocumenten opgenomen. De mogelijke aanpassingen van het
beleggingsbeleid zijn slechts beperkt terug te vinden in de ABTN.
7.6
indicatie financiële effect van de maatregelen
De inzet van de verschillende crisismaatregelen heeft telkens een andere impact op de
financiële positie van het pensioenfonds. De hierna volgende analyse geeft inzicht in de het
effect van de
crisismaatregelen. Hierbij is telkens uitgegaan van een dekkingsgraad van 100%.
Crisismaatregel
Inzet maatregel
1
Premieverhoging
2
3
Bijstorting werkgever(s)
Beperken of niet toekennen
van toeslagen
Versoberen pensioenregeling
(zonder premie te veriagen)
Versoberen overgangsregeling
(zonder premie te veriagen)
Aanpassing beleggingsbeleid
+ 1% v/d
pensioengrondslag
n.v.t.
4
5
6
7a Gedifferentieerd korten van
pensioenaanspraken en rechten
7b Evenredig korten van
pensioenaanspraken en rechten
7.7
Impact op
dekkingsgr
aad
ca. + 0,25% jaariijks
n.v.t.
1 % lagere toeslagveriening ca. + 1%
-/- 0,25%
opbouwpercentage
venwen/ing -/-10% van de
voorwaardelijke aanspraak
+ 0,50% venwacht
rendement
Periodicitei
t
n.v.t.
jaariijks
ca. + 0,75%
jaarlijks
ca. + 0,20%
jaarlijks
(tot 2020)
ca. + 0,50%
jaariijks
eerste 1% korten
ca. + 0,90%
eenmalig
korten 1% evenredig
ca. + 1%
eenmalig
Evenwichtige belangenafweging
Het Bestuur maakt voor wat betreft de inzet van crisismaatregelen onderscheid naar de
impact ervan op de verschillende groepen belanghebbenden. Hiermee draagt het Bestuur
Actuariële en Bedrijfstechnische Nota 2013
59
zorg voor een evenwichtige verdeling van de lasten in een crisissituatie. De tabel hieronder
geeft inzicht in welke groepen belanghebbenden worden beïnvloed door een specifieke
crisismaatregel.
Crisismaatregel
1
2
3
Premieverhoging
Bijstorting werkgever(s)
Beperken of niet toekennen
van toeslagen
4 Versoberen pensioenregeling
(zonder premie te veriagen)
5 Versoberen overgangsregeling
(zonder premie te veriagen)
6 Aanpassing beleggingsbeleid
7a Gedifferentieerd korten van
pensioenaanspraken en rechten
7b Evenredig korten van
pensioenaanspraken en rechten
Impact op belanghebbenden
Gewezen deelnemers
Deelnemers en
pensioengerechtigden
JA
NEE
n.v.t.
n.v.t.
Werkgever
JA
n.v.t.
JA
JA
NEE
JA
NEE
NEE
JA
NEE
NEE
mogelijk
mogelijk
NEE
JA
JA
NEE
JA
JA
NEE
De evenwichtige belangenafweging bij de inzet van crisismaatregelen zal per crisissituatie
door het Bestuur beoordeeld worden. Hierbij wordt tevens gekeken naar de kans en de
termijn waarop de inzet van een crisismaatregel weer ongedaan gemaakt kan worden.
Hulpmiddelen om de evenwichtige belangafweging te onderbouwen zijn een ALM-studie,
een continuïteitsanalyse en het herstelplan.
Noot: in de statuten artikel 23 (lid 2) staat vermeld dat het Bestuur bevoegd is de reeds
ingegane pensioenen geheel of ten dele van de vermindering van pensioenaanspraken en
pensioenrechten uit te zonderen.
7.8
Communicatie met belanghebbenden
Communicatie over crisisplan
Pensioenfonds Ven/oer informeert de werkgevers, actieve deelnemers, gewezen
deelnemers en pensioengerechtigden over de hoofdlijnen van het crisisplan via een
nieuwsbericht op de website van het pensioenfonds: www.pfvervoer.nl.
Communicatie tijdens een crisis
In het geval van een crisis zoals gedefinieerd in paragraaf 6.2, is het de veranhwoordelijkheid
van Pensioenfonds Vervoer om alle belanghebbenden adequaat te informeren. Adequaat
betekent hier tijdig/zo snel mogelijk, volledig en begrijpelijk.
In Appendix F: 'Communicatie per crisismaatregel' wordt per crisismaatregel weergegeven
welke (groepen) belanghebbenden wanneer, op welke wijze en met welke boodschap
worden geïnformeerd. In de brieven van Pensioenfonds Vervoer staat aan het eind een
paragraaf met informatie over telefoonnummers en mailadressen waar men met vragen
terecht kan.
Actuariële en Bedrijfstechnische Nota 2013
60
Variant A: een crisis
In het geval van variant A zal het bestuur met de toezichthouder communiceren op de
daarvoor afgesproken wijze en met inachtneming van de daarvoor afgesproken termijnen
(zie hiervoor Appendix F). Aan relevante belanghebbenden zal via een brief worden
gecommuniceerd dat van een crisis sprake is en dat maatregelen moeten worden genomen.
Er zal tevens worden aangegeven welke maatregelen dat zullen zijn, per welke datum ze
zullen worden toegepast en welke gevolgen ze voor de diverse groepen belanghebbenden
hebben. Omdat pensioen een arbeidsvoorwaarde is, stelt Pensioenfonds Vervoer de
werkgevers één dag eerder op de hoogte van de informatie die naar werknemers gaat. Dat
geldt ook voor deze situatie.
Over de maatregelen die het Algemeen Bestuur neemt, zal ook de Deelnemersraad een
(positief) advies moeten uitbrengen. De Deelnemersraad is derhalve op de hoogte en is
daarom niet als aparte doelgroep opgenomen in Appendix F.
Variant B: een calamiteit
In het geval van variant B zal niet altijd worden gecommuniceerd met externe
belanghebbenden zoals werkgevers en (gewezen) deelnemers. Mocht dat wel het geval zijn,
dan overlegt de directeur van het Bestuursbureau met de voorzitter en de plaatsvervangend
voorzitter wie wanneer met welke boodschap en middel over de maatregel(en) wordt
geïnformeerd.
Pers
Een bijzondere 'belanghebbende' is de pers. Een belangrijk uitgangspunt in het persbeleid
van Pensioenfonds Ven/oer is dat het fonds 'positief uit de pers' wenst te blijven. Alleen in
voorkomende gevallen (bijvoorbeeld bij het risico op reputatieschade of wanneer nieuws
uitlekt en wanneer maatregelen onverhoopt in de media staan) zal Pensioenfonds Vervoer
contact zoeken met de pers. In geval van perscontacten tijdens een crisis geldt dat de
algemeen directeur van het fonds per geval afweegt óf, en zo ja, hoe de publiciteit gezocht
wordt, altijd in afstemming met de voorzitter en de plaatsven/angend voorzitter van het
bestuur van het fonds. De algemeen directeur is tevens de woordvoerder van het fonds,
tenzij anders wordt besloten.
7.9
Besluitvormingsproces
Indien zich een calamiteit voordoet (bijvoorbeeld de externe marktomstandigheden die zich
voordeden in het vierde kwartaal van 2008) moet het pensioenfonds in staat zijn om snel te
handelen.
Hieronder volgt kort een omschrijving van de procedure voor communicatie in deze gevallen.
Het Bestuursbureau signaleert de noodzaak tot actie en stelt op basis van de beschikbare
informatie (eventueel in overieg met de uitvoeringsorganisatie) een voorstel op voor het
Bestuur.
De directeur van het Bestuursbureau neemt contact op met de voorzitter en vicevoorzitter
van het Bestuur en legt het advies voor.
Het Bestuur communiceert per e-mail en kan op die wijze tot een besluit komen.
Indien de calamiteit en/of crisis het vermogensbeheer betreft dan geldt de volgende
procedure voor de Beleggingscommissie (BC). BC wordt geïnformeerd door het
Bestuursbureau zo spoedig mogelijk maar ten minste binnen 1 werkdag over de betreffende
crisis en/of calamiteit. Indien er niet op korte termijn een BC vergadering is dan vindt er via
mail- en/of telefoon afstemming plaats met de BC leden.
Actuariële en Bedrijfstechnische Nota 2013
61
BC komt binnen 1 dag tot een advies aan het Bestuur. Het advies van de Directeur
beleggingen, de Risk Manager en de externe adviseurs moet hierin evenwichtig worden
meegewogen. Indien het advies een afwijking van het huidige beleid inhoudt dan wordt het
advies tevens voorzien van limieten voor het aanhouden van de posit
ie. In bijlage F van het risicohandboek is een template voor de te hanteren criteria bij het
aangaan van tactische posities opgenomen.
Het Bestuursbureau draagt zorg voor het opstellen van het advies en de communicatie
richting het gehele Bestuur dezelfde dag.
Bestuursleden zullen binnen 2 werkdagen reageren. De besluiten van het bestuur kunnen,
voorzover daarvan bij deze statuten niet wordt afgeweken slechts genomen worden met een
meerderheid van drie vierde van de uitgebrachte stemmen. Blanco stemmen en stemmen
van onwaarde worden als niet uitgebrachte stemmen beschouwd.
Het Bestuursbureau draagt zorg voor de implementatie van het bestuursbesluit.
Het Bestuur wordt in ieder AB volgend op het besluit geïnformeerd over de actuele status.
In bijlage G van hetrisicohandboekis een overzicht van de contactgegevens van alle BCleden opgenomen.
7.10
Beleid ongedaan maken crisismaatregelen
Het Bestuur heeft op dit moment nog geen beleid voor het ongedaan maken van
crisismaatregelen gedefinieerd in de ABTN. Op het moment van de eerste korting zal het
Bestuur beslissen over de wijze waarop kortingen worden gecompenseerd. De hierna
volgende tekst kan daarbij als leidraad fungeren.
Pas wanneer de dekkingsgraad het niveau van het Minimaal Vereist Vermogen heeft
overschreden zal een toegepaste korting van de (pre)pensioenaanspraken (gedeeltelijk)
ongedaan kunnen worden gemaakt. De pensioenaanspraken en pensioenrechten van
actieve deelnemers, gewezen deelnemers en pensioengerechtigden worden in dit geval
eerst gecompenseerd voor de evenredige kortingen (conform crisismaatregel 7b) en pas
daarna voor de gedifferentieerde kortingen (conform crisismaatregel 7a). Bij de compensatie
zal ervoor worden gezorgd dat de dekkingsgraad het niveau van het Minimaal Vereist
Vermogen niet zal onderschrijden en er wordt rekening gehouden met de haalbaarheid van
het lopende lange termijn herstelplan. Het Bestuur beslist jaariijks over het al dan niet
compenseren van toegepaste kortingen. Erwordt maximaal eenmaal per jaar
gecompenseerd.
7.11
Beoordeling actualiteit
Het Bestuur zal het financieel crisisplan opnemen als vast agendapunt voor de jaariijkse
bestuursvergadering in het najaar. In deze vergadering zal zowel de actuariële en
bedrijfstechnische nota als het financieel crisisplan worden besproken en zal een toetsing
aan de actualiteit plaatsvinden.
Actuariële en Bedrijfstechnische Nota 2013
62
8
APPENDICES
8.1
Processchema Pensioenfonds Vervoer
O.
O)
g
P
•D
3
O
c
<u
O
0)
Q.
Q.
0)
n
•g
CO
C
<B
or
"O
0
1
Actuariële en Bedrijfstechnische Nota 2013
63
8.2
8.2.1
Uitbestedingsbeleid
Kaders en randvoorwaarden uitbestedingsbeleid
Dit uitbestedingsbeleid is opgesteld met in acht neming van het gestelde in:
- Beleidsregel uitbesteding pensioenfondsen. Pensioen & Verzekeringskamer, d.d. 30-012004
- Pensioenwet artikelen 34 (Uitbesteding), artikel 143 (beheerste en integere
bedrijfsvoering)
- Besluit Uitvoering pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling Hoofdstuk 4
Uitbesteding (artikelen 12,13 en 14).
- Besluit beheerst beloningsbeleid, 1 januari 2011.
- Sanctiewet 1977 en de op grond van die wet vastgestelde regelingen en besluiten met
betrekking tot het financieel verkeer.
8.2.2 Kernpunten uitbestedingsbeleid
Pensioenfonds Vervoer (hierna: het fonds) heeft een groot deel van de activiteiten uitbesteed
aan externe diensh/erieners. Het bestuur is van mening dat uitbesteding van bepaalde
activiteiten de bedrijfsvoering van het fonds effectiever en/of efficiënter maakt. Het fonds is
daardoor beter in staat haar statutaire hoofddoelstelling - het toekennen van aanspraken c.q.
rechten op uitkeringen aan bij het fonds betrokken (gewezen) deelnemers,
pensioengerechtigden alsmede hun nagelaten betrekkingen - en de daarvan afgeleide
doelstellingen te bereiken. Dat is in het belang van de (gewezen) deelnemers, de
pensioengerechtigden en de werkgevers die aangesloten zijn bij het fonds.
In de onderstaande tabel is aangegeven welke werkzaamheden het fonds heeft uitbesteed.
Naast de dienstverleners genoemd in de tabel maakt het fonds indien gespecialiseerde
kennis of extra capaciteit nodig is op ad-hoc basis gebruik van gespecialiseerde
medewerkers. Ook doen een aantal bestuurscommissies voor advies een beroep op externe
deskundigen.
Tabel: Externe dienstverleners en aard van de uitbestede dienstverlening
Dienstverlener
Mercer
Mercer
Northern Trust
KPMG
KPMG
Towers Watson
ITS
ITS
TKP
Robeco
Diverse externe managers
Aard dienstverlening
Adviseur ALM
Adviserend actuaris
Custodian
Accountant
Compliance-officer
Certificerend actuaris
Controlerende back office
Collateral Manager
Administrateur
Integraal Manager
Beheren mandaat
Alle organisaties aan wie activiteiten worden of zijn uitbesteed dienen voldoende waarborgen
te bieden voor een beheerste en integere bedrijfsvoering waaronder adequate procedures
voor fraudepreventie. Bij de beoordeling daarvan houdt het bestuur - indien van toepassing ook rekening met het bepaalde in het besluit Beheerst beloningsbeleid.
Actuariële en Bedrijfstechnische Nota 2013
64
Het fonds selecteert externe diensh/erieners op basis van een vooraf vastgestelde procedure
en vooraf vastgestelde criteria waaronder kwaliteit, prijs, flexibiliteit, deskundigheid, risico
e.d. In het selectieproces wordt rekening gehouden met voorziene toekomstige
onhwikkelingen zowel bij het fonds als bij de externe dienstverieners. Het bestuur kan zich bij
het selectieproces laten ondersteunen door één of meerdere adviseurs.
Het uitbesteden van activiteiten kent een aantal voordelen zoals kostenreductie, flexibiliteit,
het verkrijgen van toegang tot (zeer) gespecialiseerde kennis en vaardigheden. Het brengt
echter ook risico's met zich mee. Het uitl)estedingsrisico is het risico dat de continuïteit, de
integriteit en/of de kwaliteit van de dienstveriening van de aan derden uitbestede
werkzaamheden dan wel de door deze derden ter beschikking gestelde apparatuur en
personeel wordt geschaad. De risico-items die in het uitbestedingsrisico worden
onderscheiden zijn als volgt te beschrijven:
• Continuïteit van de bedrijfsvoering - Het risico dat de continuïteit van (een deel van) de
bedrijfsvoering van het fonds in gevaar komt als gevolg van ontoereikende financiële
soliditeit van de tegenpartij, contractbreuk of het beëindigen van de activiteiten door de
tegenpartij.
• Integriteit - Het risico dat de reputatie dan wel de financiële positie van fonds wordt
geschaad als gevolg van het niet integer zijn van de bedrijfsvoering van de partij waaraan
werkzaamheden zijn uitbesteed. Hieronder valt het risico van het ongewenst omgaan met
vertrouwelijke gegevens door de tegenpartij.
• Kwaliteit dienstveriening - Het risico dat de door de externe partij geleverde kwaliteit van
de werkzaamheden niet in overeenstemming is met het door fonds gewenste dan wel
aan belanghebbenden toegezegde kwaliteitsniveau.
Het fonds heeft een risicobeleid geformuleerd waarin deze risico-items zijn benoemd. Bij de
selectie van externe dienstverieners, het vastleggen van de afspraken over en de periodieke
evaluatie van de dienstverlening worden deze risico-items expliciet in beschouwing
genomen.
Indien werkzaamheden zijn uitbesteed aan externe dienstverleners stelt het bestuur, onder
andere aan de hand van ISAE 3402 en SLA rapportages, periodiek vast of nog steeds wordt
voldaan aan een integere en beheerste bedrijfsvoering en de afspraken die over de
dienstveriening zijn gemaakt en treedt - indien afwijkingen worden geconstateerd - direct in
overieg met de betreffende dienstverlener om binnen een afgesproken termijn tot verbetering
te komen. Indien in de afgesproken termijn onvoldoende verbetering zichtbaar is, wordt de
overeenkomst met de externe diensh/eriener beëindigd.
Periodiek, bijvoorbeeld eens in de vijfjaar maar zoveel eerder als wenselijk is, toetst het
bestuur of de externe dienstverleners nog steeds voldoen aan de uitgangspunten en criteria
waarop de selectie heeft plaats gevonden (marktconformiteit, kwaliteit, prijs, deskundigheid
e.d.).
In het handboek Administratieve Organisatie en Interne Controle is vastgelegd wie bevoegd
is tot het nemen van besluiten in het kader van uitbesteding van werkzaamheden. Dit is het
Algemeen Bestuur, eventueel na advies van één of meer Bestuurscommissies. Daarnaast
heeft het Bestuursbureau binnen het kader van haar taken, veranhwoordelijkheden en
bevoegdheden de mogelijkheid om bepaalde werkzaamheden uit te besteden.
Het uitbestedingsbeleid wordt jaariijks getoetst op actualiteit en indien nodig aangepast.
8.2.3 Het uitbestedingsproces
Het fonds selecteert externe dienstverieners op basis van een vooraf vastgesteld proces. In
het selectieproces - waarin ten minste twee potentiële externe dienstverieners worden
betrokken - worden een aantal fasen onderscheiden. Het belang en de omvang van de
uitbestede werkzaamheden is bepalend voor de intensiteit waarmee de verschillende
processtappen worden uitgevoerd.
Actuariële en Bedrijfstechnische Nota 2013
65
De volgende stappen worden onderscheiden:
- De voorbereidingsfase
In deze fase wordt onder andere de huidige en gewenste situatie in termen van activiteiten
en processen beschreven, de doelstellingen van de uitbesteding vastgelegd, de
selectiecriteria geformuleerd, de contouren van de vragenlijsten voor de leveranciers
vastgesteld en de projectopzet bepaald.
De Request for Information (RFI) fase
In deze fase wordt een 'long list' van potentiële leveranciers opgesteld, de RFI vastgesteld
en de anhwoorden daarop beoordeeld, vindt een eerste contact met de leveranciers plaats,
worden referenties nagebeld en wordt een 'short list' opgesteld.
De Request for Proposal (RPI) fase
In deze fase brengen de leveranciers een concreet aanbod uit. Een nadere kennismaking
n.a.v. dat aanbod en een 'site visit' kunnen volgen. Vervolgens wordt vastgesteld met welke
partij(en) de onderhandelingen worden gestart.
De onderhandelingsfase
De feitelijke onderhandelingen, waarbij het contact wordt geïntensiveerd en dieper wordt
ingegaan op specifieke aspecten van het aanbod vindt in deze fase plaats. De resultaten uit
de onderhandeling worden schriftelijk vastgelegd.
De contractering
De formele vastlegging van de afspraken in een uitbestedingsovereenkomst en een Sen/ice
Level Agreement en ondertekening van beide documenten vindt in deze laatste fase plaats.
Het procesverloop, het resultaat van de analyses, de bevindingen en de besluiten in de
verschillende fasen van het proces worden gedocumenteerd.
In het selectieproces wordt rekening gehouden met voorziene toekomstige ontwikkelingen
zowel bij het fonds als bij de externe dienstverieners.
Het bestuur laat zich gedurende het proces, indien nodig, ondersteunen door één of
meerdere adviseurs.
8.2.4 Algemene eisen aan externe dienstverleners
Hieronder zijn een aantal algemene eisen geformuleerd die het fonds - indien en voor zover
relevant - aan alle externe dienstverleners stelt. Een externe dienstveriener waarmee het
fonds zaken wil doen:
Is aantoonbaar financieel gezond
- Waarborgt de continuïteit van de dienstverlening op de lange termijn
- Heeft een aantoonbare beheerste en integere bedrijfsvoering waaronder adequate
procedures voor fraudepreventie
- Beschikt over de vereiste operationele en technische vaardigheden en competenties,
kwaliteitsnormen en goede naam
- Beschikt over een ISAE 3402 type 2, een gelijkwaardige certificering of biedt
gelijkwaardige zekerheid
- Beschikt aantoonbaar over de eventueel benodigde vergunningen
- Voldoet aan de algemene kwaliteitsnormen voor de sector of de beroepsgroep
Beschikt over een eigen integriteitsregeling of een gedragscode die voldoen aan de eisen
van het fonds, en leeft deze regeling/code na
Heeft een beloningsbeleid dat in overeenstemming is met de 'Principes voor beheerst
beloningsbeleid'
8.2.5 Uitbestedingsovereenkomst en S L A
De afspraken over de dienstveriening worden vastgelegd in een uitbestedingsovereenkomst.
Afhankelijk van de omvang en het belang van de dienstverlening wordt daarnaast een
Service Level Agreement opgesteld.
Actuariële en Bedrijfstechnische Nota 2013
66
In beide documenten worden in ieder geval afspraken over de aard, omvang, kwaliteit,
tijdigheid en de servicegraad van de dienstveriening gemaakt. Dit naast afspraken over
deskundigheid, capaciteit, informatievoorziening, eigendom van gegevens, de verplichting tot
naleving van relevante wet- en regelgeving en boetebedingen bij het niet nakomen van de
afspraken.
Daarnaast worden de volgende bepalingen opgenomen:
- De omstandigheden waaronder en de wijze waarop het fonds de overeenkomst kan
beëindigen. De wijze waarop het fonds de betreffende werkzaamheden zelf kan
voortzetten of elders kan onderbrengen. De financiële en uitvoeringstechnische
waarborgen die hiervoor worden verstrekt (exitplan).
Een verklaring en garantie van de externe dienstveriener dat, indien deze voor meer dan
één opdrachtgever werkt, gegevens en bestanden van de verschillende opdrachtgevers
en de informatievertrekking aan die opdrachtgevers gescheiden zijn en de privacy
gewaarborgd is. Dit houdt in dat gegevens en bestanden van het fonds zijn beveiligd en
dat toegangsrechten en autorisaties op een adequate wijze aan betrokken medewerkers
worden verstrekt en indien van toepassing ingetrokken.
Een verklaring en garantie van de externe dienstveriener dat de inrichting van de
systemen zodanig is dat de continuïteit van de dienstverlening niet in gevaar komt en dat
bij onvoorziene omstandigheden een adequaat noodsysteem in werking treedt. Een en
ander dient te zijn vastgelegd in een calamiteitenplan.
De externe dienstverlener verstrekt alle gevraagde inlichtingen - met inachtneming van
wettelijke geheimhoudingsverplichtingen - aan de toezichthouders van het fonds en
verschaft de toezichthouders desgevraagd toegang tot relevante boeken en bescheiden.
Daarbij worden de aanwijzingen van de toezichthouders m.b.t. de door het fonds
uitbestede bedrijfsprocessen opgevolgd.
8.2.6 Evaluatie en rapportage
Het fonds toetst periodiek of de wijze waarop de uitbestede bedrijfsprocessen worden
uitgevoerd nog in overeenstemming is met de gemaakte afspraken. In het Handboek
Administratieve Organisatie en Interne Controle zijn de procedures vastgelegd die daarvoor
worden gevolgd. De omvang en intensiteit van de toets hangt samen met het belang en de
omvang van de uitbestede werkzaamheden.
Voor het uih/oeren van deze toets gebruikt het fonds onder andere de volgende middelen:
- Het analyseren van de ISAE 3402 rapportage en het bespreken van de bevindingen met
de diensh/eriener.
- Het analyseren van de SLA rapportages en de bespreking van de bevindingen met de
dienstveriener.
- Periodiek overleg met de diensh/eriener.
- Analyse van de rapportages over klachten, incidenten en uitzonderingen en bespreking
van de bevindingen met de dienstveriener.
- Het jaariijks in overleg met de dienstveriener actualiseren van de SLA.
- Signalen over de dienstveriening die worden ontvangen van consulenten, deelnemers en
bedrijven.
De rapportages van de accountant en de certificerend actuaris in het kader van het
jaanwerk.
Actuariële en Bedrijfstechnische Nota 2013
67
8.3
Actuariële grondslagen technische voorziening
Financieringsmethodiek
Overievingsgrondslagen (ultimo 2012)
Reglementaire doorsneepremie
AG prognosetafel 2012-2062, startjaar 2013, met
leeftijdsafhankelijke correctiefactoren.
Leeftijdsafhankelijke correctiefactoren
Zie onder.
Huwelijksfrequenties (van toepassing bij
Voor gepensioneerden geboren in of voor 1935
de berekening van de VPV voor uitgesteld wordt de volgende gehuwdheidsfrequentie
nabestaandenpensioen voor actieve
toegepast:
deelnemers en slapers)
- voor mannen bedraagt de
gehuwdheidsfrequentie op 60-jarige leeftijd 90%
en neemt daarna af met de sterftekans voor
vrouwen.
- voor vrouwen bedraagt de
gehuwdheidsfrequentie op 65-jarige leeflijd 70%
en neemt daarna af met de sterftekans voor
mannen.
Voor gepensioneerden geboren na 1935 wordt tot
de pensioendatum geen gehuwdheidsfrequentie
gehanteerd (bepaalde partnertarief). Op leeftijd 65
bedraagt de gehuwdheidsfrequentie 1 en neemt
daarna af met de sterftekans van de partner.
Voor alle actieve deelnemers en alle nog niet
gepensioneerde gewezen deelnemers wordt tot de
pensioendatum de gehuwdheidsfrequentie
gehanteerd conform de tafels Gehele Bevolking
1980-1985 (onbepaalde partnertarief). Op leeftijd
65 bedraagt de gehuwdheidsfrequentie 1 en neemt
Leeftijdsverschil man - vrouw
Rekenrente
Opslag voor excassokosten
Opslag voor lopende kosten
Opslag voor ziektekosten
prepensioenregeling personenvervoer
Opslag voor premievrijstellingsrisico
Opslag wezenpensioen
Voorziening voor toekomstige
pensioenopbouw arbeidsongeschikten
Voorziening
arbeidsongeschiktheidspensioen
3 jaar.
DNB-RTS per verslagdatum.
2% (onderdeel van de voorziening).
Voor prepensioenaanspraken en -rechten:
1% (onderdeel van de voorziening).
0,55% van de pensioengrondslag
Voor prepensioenaanspraken en -rechten
goederenven/oer
0,1% van de heffingsgrondslag van de deelnemers
geboren vóór 1950 Voor prepensioenaanspraken
en -rechten personenven/oer
0,2% van de prepensioengrondslag van de
deelnemers geboren vóór 1950
0,15% van de prepensioengrondslag van de
deelnemers geboren vóór
3% opslag op de bruto premie
0,10% van de pensioengrondslag
De TV is gelijk aan de contante waarde van in de
toekomst op te bouwen pensioenaanspraken voor
de arbeidsongeschikte deelnemers, rekening
houdend met revalideringskansen.
De TV is gelijk aan de contante waarde van de
arbeidsongeschiktheidsuitkeringen van de
deelnemers met een WAO/WIA-uitkering, rekening
houdend met revalideringskansen.
Actuariële en Bedrijfstechnische Nota 2013
68
IBNR-voorziening
Voorziening onvoorwaardelijke
toeslagverlening excedentregeling
.
Revalideringskansen
De TV is gelijk aan de in de laatste twee boekjaren
(2011 en 2012) geboekte risicopremies voor
premievrijstelling en arbeidsongeschiktheidspensioen, onder aftrek van 5,5% kostenopslag
waarbij de oudste premie (2011) met 4% wordt
opgerent naar de balansdatum.
Vervolgens wordt deze voorziening gecorrigeerd
voor de wijziging van pensioenregeling I met
ingang van 1-1-2013 ten aanzien van de
aanpassing van de jaariijkse pensioenopbouw.
De TV is gelijk aan de contante waarde van
volledige toekomstige toeslagverlening op basis
van hét toeslagenbeleid van de excedentregeling.
Zie onder
Actuariële en Bedrijfstechnische Nota 2013
69
Leeftijdsafhankelijke correctiefactoren
Ift
0
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
13
14
15
16
17
18
19
20
21
22
23
24
25
26
27
28
29
30
31
32
33
34
35
36
37
38
39
40
41
42
43
44
45
46
47
48
49
mannen vrouwen
1,000
1,000
1,000
1,000
1,000
1,000
1,000
1,000
1,000
1,000
1,000
1,000
1,000
1,000
1,000
1,000
1,000
1,000
1,000
1,000
0,960
0,922
0,886
0,852
0,820
0,790
0,762
0,736
0,712
0,690
0,670
0,652
0,636
0,622
0,610
0,600
0,591
0,593
0,596
0,600
0,605
0,611
0,618
0,626
0,635
0,645
0,656
0,668
0,681
0,695
1,000
1,000
1,000
1,000
1,000
1,000
1,000
1,000
1,000
1,000
1,000
1,000
1,000
1,000
1,000
1,000
1,000
1,000
1,000
1,000
1,000
0,980
0,960
0,940
0,920
0,900
0,880
0,860
0,840
0,820
0,800
0,780
0,760
0,740
0,720
0,700
0,710
0,720
0,730
0,740
0,750
0,760
0,770
0,780
0,790
0,800
0,810
0,820
0,830
0,840
Ift
50
51
52
53
54
55
56
57
58
59
60
61
62
63
64
65
66
67
68
69
70
71
72
73
74
75
76
77
78
79
80
81
82
83
84
85
86
87
88
89
90
91
92
93
94
95
96
97
98
99
mannen vrouwen
0,710
0,726
0,743
0,761
0,780
0,800
0,820
0,840
0,860
0,880
0,900
0,920
0,940
0,960
0,980
1,000
1,000
1,000
1,000
1,000
1,000
1,000
1,000
1,000
1,000
1,000
1,000
1,000
1,000
1,000
1,000
1,000
1,000
1,000
1,000
1,000
1,000
1,000
1,000
1,000
1,000
1,000
1,000
1,000
1,000
1,000
1,000
1,000
1,000
1,000
Actuariële en Bedrijfstechnische Nota 2013
0,850
0,860
0,870
0,880
0,890
0,900
0,910
0,920
0,930
0,940
0,950
0,960
0,970
0,980
0,990
1,000
1,010
1,020
1,030
1,040
1,050
1,060
1,070
1,080
1,090
1,100
1,110
1,120
1,130
1,140
1,150
1,160
1,170
1,180
1,190
1,200
1,200
1,200
1,200
1,200
1,200
1,200
1,200
1,200
1,200
1,200
1,200
1,200
1,200
1,200
Ift
100
101
102
103
104
105
106
107
108
109
110
111
112
113
114
115
116
117
118
119
120
mannen vrouwen
1,000
1,000
1,000
1,000
1,000
1,000
1,000
1,000
1,000
1,000
1,000
1,000
1,000
1,000
1,000
1,000
1,000
1,000
1,000
1,000
1,000
1,200
1,200
1,200
1,200
1,200
1,200
1,200
1,200
1,200
1,200
1,200
1,200
1,200
1,200
1,200
1,200
1,200
1,200
1,200
1,200
1,200
70
Revalideringskansen
WIA
Aantal hele jaren sinds ingang WIA-uitkering
bij
ingang
0
IVA
1
bij
2+ Ingang
0
1
2-I-
leeftijd op moment van vaststellen voorziening
20-24
24% 17% 8%
0%
7% 5%
2%
0%
25-34
28% 20% 10%
0%
19% 14%
6%
0%
35-44
24% 17% 9%
0%
22% 16%
7%
0%
|45-54
14% 10% 5%
0%
23% 17%
8%
0%
0%
2 1 % 16%
7%
0%
55-64
9%
7% 3%
Actuariële en Bedrijfstechnische Nota 2013
71
8.4
Uitwerking (minimaal) vereist vermogen
Minimaal vereist vermogen
Het minimaal vereist vermogen is in beginsel gelijk aan de som van:
•
•
•
de technische voorzieningen;
4% over de technische voorzieningen plus 0,3% over het risicokapitaal;
een bedrag afhankelijk van de omvang van de aanvullende verzekeringen.
In 2011 is het minimaal vereist vermogen exact berekend op 104,76%.
Component
Beleggingsrisico
Extra voor risicokapitaal bij overlijden
Extra voor arbeidsongeschiktheidsdekking
Totaal:
Minimaal vereist vermogen
vereist
vermogen
Vereist vermogen
Het vereist vermogen wordt berekend volgens de richtlijnen van DNB (de zogenaamde
wortelformule). Per 31 december 2011 leidt bovenstaande formule tot de volgende
uitkomsten:
Bedrag blj
Bedrag bij
werkeiijlte
strategische
mix (x € 1.000.-) mix ( x € 1.000.-)
Si: Renterisico
S2: Zakelijke waarden risico
S3: Valutarisico
S4: Commodities risico
S5: Kredietrisico
Se: Verzekeringstechnisch risico
Vereist Vermogen=
^(5.'
-^^2' -^2*0,50*5,
-^^3' -^54' -hS,'
-i-S/)
TV
Percentage
Het maximum van beide uitkomsten is XXXX oftewel een vereist vermogen van YYY,Y% van
de TV.
Actuariële en Bedrijfstechnische Nota 2013
72
8.5
Uitwerking (gedempte) kostendekkende premie
De gedempte kostendekkende premie wordt bepaald door een rentevoet te hanteren die
gelijk is aan de gemiddelde interne rentevoet van de premie over de voorgaande vijfjaren
(2006-2010) waarbij de rentetermijnstructuur van 30 september als basis dient. Hiertoe wordt
een set van rentes voor iedere looptijd gecreëerd als gemiddelde waarde van de
rentetermijnstructuur van 30 september van de voorgaande vijfjaren. De kostendekkende
premie wordt bepaald op basis van de rentetermijnstructuur per 30 september 2010 zoals
gepubliceerd door DNB.
Opbouw (gedempte) kostendekkende premie
reglement 1 en II BPF Vervoer
Boekjaar 2013
Gedempte
kostendekkende
premie
In euro's
(XlOOO)
Kostendekkende
premie
0
-216.163
Gedempte
kostendekkende
premie
In euro's
(Xl.OOO)
Kostendekkende
premie
0
0
0
0
In euro's
(Xl.OOO)
a. inkoop onvoonwaardelijke pensioenaanspraken
b. opslag solvabiliteit
c. opslag uitvoeringskosten
d. voonwaardelijke toeslagverlening
Subtotaal
e. herstelpremie
Kostendekkende premie reglement 1 en II
Doorsneepremie 2013 reglement 1 en II, na aftrek
van (gedempte) kostendekkende premie reglement
V BPF Ven/oer
Verwacht overschot 2013
Opbouw (gedempte) kostendekkende premie
reglement V BPF Vervoer
Boekjaar 2013
a l . toevoeging aan bestemmingsreserve
financiering overgangsregeling voor venwachte
toekenning van onvoorwaardelijke
pensioenaanspraken in 2013 uit "VPL
overgangsregeling"
a2. toevoeging aan bestemmingsreserve
financiering overgangsregeling van 8,75% van de
venwachte toekenning van onvoorwaardelijke
pensioenaanspraken per 31 december 2020.
b. opslag solvabiliteit
c. opslag uitvoeringskosten
d. voorwaardelijke toeslagveriening
Kostendekkende premie reglement V inclusief
toevoeging bestemmingsreserve financiering
overgangsregeling
In euro's
(xl.OOO)
Venwachte premie 2013
In bovenstaande tabellen zijn de kosten van de toegekende rechten uit hoofde van de
overgangsregeling uit de prepensioenregelingen niet meegenomen. Deze kosten worden
Actuariële en Bedrijfstechnische Nota 2013
73
volledig gefinancierd uit de Voorziening Financiering Overgangsregeling die onderdeel
uitmaakt van de TV.
Actuariële en Bedrijfstechnische Nota 2013
74
8.6
Uitkomsten continuïteitsanalyse
In augustus 2010 is een continuïteitsanalyse uitgevoerd ter ondersteuning en ter vaststelling
van het beleidskader van het fonds. Voor de uitkomsten van de continuïteitsanalyse en de
daarbij gebruikte veronderstellingen en uitgangspunten verwijzen wij naar de rapportage
Continuïteitsanalyse 2010 van augustus 2010.
In de aanloop naar een nieuw beleidskader dat in 2012 is geformuleerd is in 2011/2012 een
ALM studie uitgevoerd. Die studie had als doel een onderbouwing te geven voor de
(herijking) van het strategisch beleid van het fonds.
Voor de uitkomsten van de ALM studie en de daarbij gebruikte veronderstellingen en
uitgangspunten venwijzen wij naar de rapportage ALM studie 2011/2012 van maart 2012.
Om de herstelkracht op de korte en de lange termijn te versterken streeft het fonds naar een
structureel sluitende financiële opzet, waarbij wordt vastgesteld dat de premie in lijn is met
de regeling en de toeslagambitie. Omdat de premie kostendekkend dient te worden
vastgesteld heeft het bestuur voor 2012 besloten de premie per 1 januari 2012 te verhogen
en tijdelijk, voor 2012, een lager opbouwpercentage aan te houden.
In 2012 heeft het bestuur, in overleg met sociale partners, stappen genomen om te komen
tot een structureel sluitende financiële opzet.
Naar aanleiding hiervan hebben de sociale partners besloten tot:
• Een wijziging met ingang van 1 januari 2013 van reglement I en II
O Verlaging opbouwpercentage:
• sector Goederenvervoer: veriaging met 10% van 2,05% naar 1,85%;
• sector Besloten Busvervoer: veriaging met 10% van 1,99% naar 1,79%;
• sector Taxiven/oer: veriaging met 11,5% van 2,09% naar 1,85%.
O Verhoging van de pensioenrichtleeftijd naar 67 jaar.
• Een wijziging met ingang van 1 januari 2013 van reglement V
O Veriaging VPL-toezegging:
• sector Goederenvervoer en Besloten Busven/oer: veriaging met 10%;
• sector Taxiven/oer: veriaging met 11,5%.
O Verhoging van de richtleeftijd voor de VPL-toezegging:
• verhoogd naar 67 jaar indien de deelnemer is geboren op of na 1 januari
1959;
• verhoogd naar 66 jaar indien de deelnemer is geboren op of na 1 januari
1955 doch vóór 1 januari 1959;
• gehandhaafd op 65 jaar indien de deelnemer is geboren vóór 1 januari
1955.
• Verhoging van de premie:
O sector Goederenven/oer: verhoging van 29,24% naar 30,0%;
O sector Besloten Busvervoer: verhoging van 28,75% naar 29,3%;
O sector Taxiven/oer: ongewijzigd 30,09%;.
Ondanks de substantiële versobering van de pensioenregelingen, de VPL toezegging en de
verhoging van de premie is er in 2013 nog geen sprake van een aan kortetermijnherstel
bijdragende premie. Voor 2013 heeft het fonds toestemming van DNB om gebruik te maken
van de in het Septemberpakket geboden mogelijkheid voor maahwerk.
Vanaf 1 januari 2014 zal de pensioenregeling moeten voldoen aan het nieuwe (beperictere)
fiscale kader voortvloeiend uit het Lenteakkoord en mogelijk aan het (nog verder beperkte)
fiscale kader voortvloeiend uit het Regeerakkoord. Pensioenfonds Vervoer zal in overieg met
Actuariële en Bedrijfstechnische Nota 2013
75
sociale partners moeten zorgen voor een deugdelijke, sluitende financiële opzet met ingang
van 1 januari 2014. Daarbij zal worden uitgegaan van de nu overeengekomen maximum
premies en zal de pensioenregeling indien nodig verder moeten worden aangepast.
De invoering van het nieuw financieel toetsingskader is uitgesteld naar 1 januari 2015. In de
komende jaren zullen de sociale partners derhalve een keuze moeten maken tussen het
nominale en reële contract.
Actuariële en Bedrijfstechnische Nota 2013
76
CTl
O
Cf
00
cf
00
N.
CT)
3
I
a fe
<U
c
81
Ol
ta - c
Ol
J C31
i?
•
O
CM
0)
r
UJ
O
UJ - S
Q.
1
c .S
O
''a
<
a.u
aSi
?
f
S; "ÏT
^ o
o S
o -Si
Q.
5 Si
J O
)n
s—
o
(0
tu
"o s;
•S
o S
U3
C
Q
a.
-S
§1
S
UJ
t
5i
O
?
OJ
E
O
o
CQ
CVJ
I CQ .Q
Ol
1
Ë
c
<3l
C
CO
c
I
o
.05
c
Ü
«13
OQ
C
O
c
Ol
I
03
;g3
C
CD
c
CD
3
C
.CO
•O
c
CD
CD
c
CD
5
0)
Q.
«O
O)
.c
O
(O
O
O
3
O)
u
§
"3
N
c
(O
O
S5
O
M
c
c
c
o>
<o
II
co
00
(O
C
c
0)
a
O
o>
O)
c
I
(O
c
£
O)
.c
i
M
.1
«
c .c
§ Cn
<b
c •Q
CD
C
0)
c:
& •O
c
CD
CD
C
CD
•Q
2
O
S
E
S
ia
O
O
CM CM
C
Q.
CO
c
CVI
CD
O)
(O
Q.
CD
(D
c
0)
O)
CU
.c
•s
O)
0}
-9J
c
CD
•Q
03
.Je
i
.03
03
.co
C
CU
I
CD
CQ
CD
c
i
S
52
.<13
ï:
2. co
to
c
cri
CVJ CVI
c
CD
a
8.8
Communicatie per crisismaatregel
In deze appendix wordt per crisismaatregel weergegeven welke (groepen) belanghebbenden
wanneer, op welke wijze en met welke boodschap worden geïnformeerd.
In de brieven van Pensioenfonds Vervoer staat aan het eind een paragraaf met informatie
over waar men met vragen terecht kan.
Premieverhoging
Wie
Toezichthouder
Werkgevers
en actieve
deelnemers
Werkgevers
(gewezen)
Deelnemers
Kernboodschap
- De financiële situatie van het fonds is
dusdanig dat we een maatregel moeten
nemen;
- We gaan de pensioenpremie m.i.v.
<datum> verhogen met XX%;
- We venwachten op <datum> weer de
gewenste dekkingsgraad te hebben;
- We informeren belanghebbenden via onze
website en per brief binnen twee weken.
- De financiële situatie van het fonds is
dusdanig dat we een maatregel moeten
nemen;
- We moeten helaas de pensioenpremie
m.i.v. <datum> verhogen met XX%;
- Belanghebbenden onh/angen binnenkort
een brief met uitleg.
- De financiële situatie van het fonds is
dusdanig dat we een maatregel moeten
nemen;
- We moeten helaas de pensioenpremie
m.i.v. <datum> verhogen met XX% om de
dekkingsgraad per <datum> weer op het
gewenste niveau te krijgen;
- Indien van toepassing: instructie
aanlevering gegevens;
- We informeren uw werknemers zeer
binnenkort per brief;
- Werknemers met vragen kunt u venwijzen
naar onze pensioendesk.
- De financiële situatie van hët fonds is
dusdanig dat we een maatregel moeten
nemen;
- We moeten helaas de pensioenpremie
m.i.v. <datum> verhogen met XX% om de
dekkingsgraad per <datum> weer op het
gewenste niveau te krijgen;
- Dit heeft voor u de volgende
consequenties:
XX(evt. incl. rekenvoorbeeld).
Actuariële en Bedrijfstechnische Nota 2013
Wanneer
onverwijld
Middelen
Telefonisch,
per mail en per
brief
Binnen
hwee
dagen
Nieuwsbericht
op pfvervoer.nl
Binnen
een week
Brief
Binnen
een week
Brief
68
Beperken of niet toekennen van toeslagen
Wie
Toezichthouder
(gewezen)
deelnemers
en pensioengerechtigden
en
werkgevers
Werkgevers
(gewezen)
deelnemers
en pensioengerechtigden
Kernboodschap
- De financiële situatie van het fonds is
dusdanig dat we een maatregel moeten
nemen;
- We gaan de toeslag voor deze doelgroepen
m.i.v. <datum><beperken><niet
toekennen>;
- We venwachten de dekkingsgraad per
<datum> weer op het gewenste niveau te
hebben;
- We informeren belanghebbenden via onze
website en per brief binnen twee weken.
- De financiële situatie van het fonds is
dusdanig dat we een maatregel moeten
nemen;
- We moeten helaas de voonwaardelijke
toeslag op uw <pensioenaanspraken> <en>
<uitkering> m.i.v. <datum>, gedurende het
jaar <jaartal> <beperken> <niet toekennen>
om de dekkingsgraad per <datum> weer
op het gewenste niveau te krijgen;
- U ontvangt binnenkort een brief met uitleg
hierover.
- De financiële situatie van het fonds is
dusdanig dat we een maatregel moeten
nemen;
- We moeten helaas de voonwaardelijke
toeslag op de pensioenaanspraken> <en>
<uitkering> m.i.v. <datum>, gedurende
het jaar <jaartal> <beperken> <niet
toekennen> om de dekkingsgraad per
<datum> weer op het gewenste niveau te
krijgen;
- Uw (oud-)werknemers ontvangen
binnenkort een brief met uitleg hierover;
- Werknemers met vragen kunt u venwijzen
naar onze pensioendesk.
- De financiële situatie van het fonds is
dusdanig dat we een maatregel moeten
nemen;
- We moeten helaas de voonwaardelijke
toeslag op de pensioenaanspraken> <en>
<uitkering> m.i.v. <datum>, gedurende het
jaar <jaartal> <beperken> <niet toekennen>
om de dekkingsgraad per <datum> weer
op het gewenste niveau te krijgen;
- Voor het daaropvolgende jaar bekijken we
de financiële situatie opnieuw en informeren
wij u t.z.t. over de veriening van de
voonwaardelijke toeslag.
Actuariële en Bedrijfstechnische Nota 2013
Wanneer
onvenwijld
Middelen
Telefonisch,
per mail en
per brief
Binnen
hwee
dagen
Nieuwsbericht
op pfvervoer.nl
Binnen
een week
Brief
Binnen
een week
Brief
69
Versoberen pensioenregeling (zonder premie te verlagen)
Wie
Toezichthouder
Deelnemers
en
werkgevers
Werkgevers
(gewezen)
Deelnemers
Kernboodschap
- De financiële situatie van het fonds is
dusdanig dat we een maatregel moeten
nemen;
- We nemen m.i.v. <datum> de volgende
maatregel en dat heeft de volgende impact
op de volgende groepen belanghebbenden:
XX;
- We venwachten de dekkingsgraad per
<datum> weer op het gewenste niveau te
hebben;
- We informeren belanghebbenden via onze
website en per brief binnen twee weken.
- De financiële situatie van het fonds is
dusdanig dat we een maatregel moeten
nemen;
- We versoberen daarom m.i.v. <datum> de
pensioenregeling op de volgende wijze en
dat heeft de volgende impact: XX.
- De financiële situatie van het fonds is
dusdanig dat we een maatregel moeten
nemen;
- We versoberen daarom m.i.v. <datum> de
pensioenregeling op de volgende wijze en
dat heeft de volgende impact: XX (bv
aanpassing opbouw% incl. rekenvoorbeeld);
- We venwachten de dekkingsgraad per
<datum> weer op het gewenste niveau te
krijgen;
- We informeren binnen een week uw
werknemers hierover;
- Werknemers met vragen kunt u venwijzen
naar onze pensioendesk.
- De financiële situatie van het fonds is
dusdanig dat we een maatregel moeten
nemen;
- We versoberen daarom m.i.v. <datum> de
pensioenregeling op de volgende wijze en
dat heeft de volgende impact: XX
- Op het UPO dat u in mei of juni van
<jaartal> onh/angt, kunt u zien wat uw
opgebouwde pensioenaanspraken zijn;
- We verwachten de dekkingsgraad per
<datum> weer op het gewenste niveau te
hebben.
Actuariële en Bedrijfstechnische Nota 2013
Wanneer
Onvenwijld
Middelen
Telefonisch,
per mail en
brief
Binnen
twee
dagen
Nieuwsbericht
op pfven/oer.nl
Binnen
een week
Brief
Binnen
een week
Brief
70
Versoberen overgangsregeling (zonder premie te verlagen)
Wie
Toezicht
houder
Werkgevers
en
deelnemers
Werkgevers
Deelnemers
geboren op
of na 1
januari 1950
Kernboodschap
-De financiële situatie van het fonds is
dusdanig dat we een maatregel moeten
nemen;
- We versoberen daarom m.i.v. <datum> de
venwerving vd voonwaardelijke aanspraken
op VPL en dat heeft de volgende impact op
de volgende groepen belanghebbenden: XX;
- We venwachten op <datum> weer de
gewenste dekkingsgraad te hebben;
-We informeren belanghebbenden via onze
website en per brief binnen hwee weken.
• De financiële situatie van het fonds is
dusdanig dat we een maatregel moeten
nemen;
We versoberen daarom m.i.v. <datum> de
venwerving v.d. voonwaardelijke aanspraken
op VPL en dat heeft de volgende impact op
deelnemers geboren op of na 1 januari
1950 die VPL-rechten hebben: XX;
• We venwachten de dekkingsgraad per
<datum> weer op het gewenste niveau te
krijgen;
• We informeren de betreffende groep nader
per brief binnen twee weken.
- De financiële situatie van het fonds is
dusdanig dat we een maatregel moeten
nemen;
- We versoberen daarom m.i.v. <datum> de
venwerving vd voonwaardelijke VPL-rechten
en dat heeft de volgende impact op
deelnemers geboren op of na 1 januari
1950 die VPL-rechten hebben: XX;
- We venwachten de dekkingsgraad per
<datum> weer op het gewenste niveau te
krijgen;
- We informeren de betreffende groep nader
per brief binnen hwee weken;
- Werknemers met vragen kunt u venwijzen
naar onze pensioendesk.
' De financiële situatie van het fonds is
dusdanig dat we een maatregel moeten
nemen;
• We versoberen daarom helaas m.i.v.
<datum> de verwerving v.d. voorwaardelijke
VPL-rechten en dat heeft de volgende
impact voor u: XX;
• Op het UPO dat u in mei of juni ontvangt,
kunt u uw nieuwe VPL-aanspraken zien;
• We verwachten de dekkingsgraad per
<datum>weer op het gewenste niveau te
krijgen.
Actuariële en Bedrijfstechnische Nota 2013
Wanneer
Onvenwijld
Middelen
Telefonisch,
per mail en
brief
Binnen
hwee
dagen
Nieuwsbericht
op pfvervoer.nl
Binnen
een week
Brief
Binnen
een week
Brief
71
Aanpassing beleggingsbeleid
Wie
Toezichthouder
(gewezen)
deelnemers,
pensioengerechtigden
en
werkgevers.
Kernboodschap
- De financiële situatie van het fonds is
dusdanig dat we een maatregel moeten
nemen;
- We passen daarom m.i.v. <datum> het
beleggingsbeleid aan met XX;
- We venwachten op <datum> weer de
gewenste dekkingsgraad te hebben;
- De aanpassing heeft <geen> <de
volgende> impact op de volgende groepen
belanghebbenden: XX;
- We informeren belanghebbenden binnen
een dag via onze website.
- De financiële situatie van het fonds is
dusdanig dat we een maatregel moeten
nemen;
- We passen daarom m.i.v. <datum> het
beleggingsbeleid aan met XX;
-We venwachten op <datum> weer de
gewenste dekkingsgraad te hebben;
Wanneer
Onvenwijld
Middelen
Telefonisch,
per mail en
brief
Binnen
hwee
dagen
Nieuwsbericht
op pfvervoer.nl
Gedifferentieerd of evenredig korten van pensioenaanspraken en uitkeringen
Wie
Toezichthouder
(gewezen)
Deelnemers,
pensioengerechtigden
en werkgevers
Kernboodschap
- De financiële situatie van het fonds is
dusdanig dat we een maatregel moeten
nemen;
- We korten daarom m.i.v.<datum>
pensioenaanspraken en -uitkeringen op
de volgende wijze: XX;
- We venwachten op <datum> weer de
gewenste dekkingsgraad te hebben;
- De maatregel heeft de volgende impact op
de volgende groepen belanghebbenden:
XX;
- We informeren belanghebbenden binnen
een dag via onze website en binnen een
week per brief.
- De financiële situatie van het fonds is
dusdanig dat we een maatregel moeten
nemen;
- We korten daarom m.i.v.<datum>
pensioenaanspraken en -uitkeringen op
de volgende wijze: totaaloverzicht
kortingsmaatregelen;
-We venwachten op <datum> weer de
gewenste dekkingsgraad te hebben;
- We informeren belanghebbenden binnen
een week nader per brief.
Actuariële en Bedrijfstechnische Nota 2013
Wanneer
Onverwijld
Middelen
Telefonisch,
per mail en
brief
Binnen
twee
dagen
Nieuwsbericht
op pfvervoer.nl
72
Werkgevers
(gewezen)
Deelnemers
en
pensioengerechtigden
De financiële situatie van het fonds is
dusdanig dat we een maatregel moeten
nemen;
We korten daarom m.i.v.<datum>
pensioenaanspraken en -uitkeringen de
volgende wijze: totaaloverzicht
kortingsmaatregelen;
Voor uw werknemers heeft dit als gevolg
dat zij minder pensioenaanspraken
opbouwen (evt. incl. rekenvoorbeeld);
We venwachten op <datum> weer de
gewenste dekkingsgraad te hebben;
Werknemers met vragen kunt u venwijzen
naar onze pensioendesk.
De financiële situatie van het fonds is
dusdanig dat we een maatregel moeten
nemen;
We korten daarom m.i.v.<datum>
pensioenaanspraken en -uitkeringen op
de volgende wijze: totaaloverzicht
kortingsmaatregelen.
• We venwachten op <datum> weer de
gewenste dekkingsgraad te hebben;
Dit betekent voor u XX (evt incl.
rekenvoorbeeld);
Uw aanspraken vindt u op het UPO dat u
in mei of juni van <jaartal> van ons
ontvangt.
' Uw aangepaste uitkeringsspecificatie
ontvangt XX.
Actuariële en Bedrijfstechnische Nota 2013
Binnen
een week
Brief
Binnen
een week
Brief
73
8.9
Uitvoeringsreglement
Hoofdstuk 1
Algemene bepalingen
Artikel 1.1
Definities
Voor dit reglement zijn de definities van toepassing zoals omschreven in de statuten en de
Pensioenreglementen voor de verplichte pensioenregelingen van het fonds met uitzondering
van de hieronder gedefinieerde begrippen.
Het fonds:
CAO-partijen:
Pensioenovereenkomst:
Werkgever:
Deelnemer:
Actieve deelnemer
Inactieve deelnemer
Uitvoeringsovereenkomst
De Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor het Beroepsvervoer
over de Weg.
De werkgeversvereniging en vakbonden die partij zijn bij de
Cao's, zijnde:
A. Sector Goederenvervoer:
1. Transport en Logistiek Nederland (TLN)
2. Koninklijk Nederlands Vervoer (KNV Goederenvervoer)
3. Nederiandsch Binnenvaartbureau (NBB)
4. Vereniging van Verticaal Transport (WT)
5. CNV Bedrijvenbond (CNV)
6. FNV Bondgenoten (FNV)
B. Sector Taxivervoer:
1. Koninklijk Nederlands Vervoer (KNV Taxivervoer)
2. CNV Bedrijvenbond (CNV)
3. FNV Bondgenoten (FNV)
C. Sector Besloten Busven/oer:
1. Koninklijk Nederlands Vervoer (KNV Busvervoer),
2. FNV Bondgenoten (FNV)
3. CNV Bedrijvenbond (CNV)
Hetgeen tussen CAO-partijen is overeengekomen met
betrekking tot pensioen zoals kan blijken uit bijvoorbeeld een
CAO, een protocol, of het pensioenreglement inzake de
verplichte deelneming in het fonds. Deze opsomming is niet
limitatief
De werkgever als bedoeld in artikel 5 van de statuten van het
fonds.
Deelnemer aan de verplichtgestelde pensioenregeling van het
fonds.
De deelnemer in dienst van een werkgever.
De deelnemer die niet meer in dienst is van een werkgever
maar zijn deelneming na beëindiging van het dienstverband
heeft voortgezet waarbij sprake kan zijn van
arbeidsongeschiktheid, werkloosheid dan wel vrijwillige
voortzetting.
De overeenkomst waarmee de vrijwillige aansluiting van een
werkgever bij de verplichtgestelde pensioenregeling van het
fonds wordt gerealiseerd.
Actuariële en Bedrijfstechnische Nota 2013
74
Artikel 1.2
De verplichtgestelde pensioenregelina(en)
De verplichte pensioenregelingen van het fonds zijn vastgelegd in hieronder genoemde
pensioenreglementen:
- Pensioenreglement I (pensioenregeling voor deelnemers geboren op of na 1 januari
1950);
Pensioenreglement II (inzake WAO-aanvulling respectievelijk WIA-aanvulling);
Pensioenreglement V (overgangsregeling voor deelnemers geboren op of na 1 januari
1950);
Pensioenreglement VI (pensioenregeling voor deelnemers geboren vóór 1 januari 1950).
Artikel 1.3
Vrijwillige pensioenregelinaen
1. Het fonds biedt aan werknemers die deelnamen aan de verplichtgestelde
pensioenregeling(en) van het fonds de mogelijkheid om op individuele basis deel te
nemen aan de volgende vrijwillige pensioenregelingen:
- Pensioenreglement III (Anw-hiaatpensioen);
- Pensioenreglement IV (Individueel Aanvullend Pensioen).
2. Behoudens het bepaalde in lid 4 van dit artikel, is de werkgever verplicht mee te werken
aan de wens van de werknemer om als deelnemer in een in lid 1 van dit artikel
genoemde vrijwillige pensioenregeling(en) te worden opgenomen. In dat geval wordt
deze individuele vrijwillige voorziening onderdeel van de verplichtgestelde regeling van
het fonds waarop dit uitvoeringsreglement van toepassing is.
3. Ingeval van deelname van een in lid 1 van dit artikel omschreven werknemer aan een
vrijwillige pensioenregeling zijn de betreffende werknemer en de werkgever gebonden
aan de bepalingen van deze vrijwillige pensioenregeling.
4. De werkgever is niet verplicht mee te werken aan deelname van de werknemer aan een
vrijwillige pensioenregeling indien de werkgever ervoor kiest de betreffende regeling als
collectieve aanvullende verzekering onder te brengen bij het fonds. In dat geval geldt het
bepaalde in artikel 1.4.
Artikel 1.4
Biizondere regelingen
Het fonds biedt werkgevers de mogelijkheid om naast de verplichte pensioenregelingen van
het fonds bijzondere regelingen bij het fonds onder te brengen, zijnde collectieve
(aanvullende) pensioenregelingen. Deze bijzondere regelingen, en de van toepassing zijnde
voonwaarden en verplichtingen, zijn nader omschreven in de betreffende (aanvullende)
pensioenreglementen en bijbehorende uitvoeringsovereenkomsten. Dit uitvoeringsreglement
is op de bijzondere regelingen alleen van toepassing voor zover het in de betreffende
uih/oeringsovereenkomst expliciet van toepassing is verklaard.
Artikel 1.5
Beperking recht OP afkoop
Voor afkoop van kleine pensioenen op de pensioeningangsdatum conformeert het fonds zich
aan het wettelijk minimum bedrag als bedoeld in artikel 66 van de Pensioenwet. In
Pensioenreglement I en VI is het recht op afkoop van het fonds van een klein
ouderdomspensioen bij beëindiging van de deelname vóór de pensioeningangsdatum
uitgesloten.
Actuariële en Bedrijfstechnische Nota 2013
75
Hoofdstuk 2
Wijze van vaststelling van de verschuldigde premie
Artikel 2.1
Vaststelling van de premie voor de verplichtgestelde pensioenregelingen
1. Dit artikel heeft betrekking op de premie voor de verplichtgestelde pensioenregelingen
van het fonds.
2. De verschuldigde premie is een doorsneepremie uitgedrukt in een percentage van (een
gedeelte van) het loon van de deelnemer. De doorsneepremie is voor alle deelnemers
aan de verplichtgestelde regelingen in de betreffende sector gelijk. De premies zijn
omschreven in de afeonderiijke pensioenregelingen.
a. De premie ingevolge Pensioenreglement I en Pensioenreglement V is vermeld in
artikel 2.4 van Pensioenreglement I;
b. De premie ingevolge Pensioenreglement II is opgenomen in artikel 2 van
Pensioenreglement II;
c. De premie ingevolge Pensioenreglement VI is opgenomen in artikel 5 van
Pensioenreglement VI.
3. De premie die door de werkgever verschuldigd is wordt vastgesteld door het bestuur na
overieg tussen het fonds en CAO-partijen. Daarbij wordt het bepaalde in dit artikel in acht
genomen.
4. De premie wordt niet lager vastgesteld dan de kostendekkende premie. De
kostendekkende premie wordt door het fonds vastgesteld op de manier als omschreven
in de actuariële en bedrijfstechnische nota van het fonds.
5. Indien de kostendekkende premie hoger dreigt te worden dan de geldende vastgestelde
premie, treedt het fonds tijdig in overieg met CAO-partijen.
6. Als de premie hoger is vastgesteld dan de kostendekkende premie, kan het fonds het
surplus benutten voor extra buffervorming voor herstel, of als kapitaaldekkingsopslag
voor toekomstige indexatie of voor andere doelen als omschreven in de actuariële en
bedrijfstechnische nota van het fonds.
Artikel 2.2
Verschuldigdheid van de premie
1. De verschuldigde premie voor een deelnemer aan een pensioenregeling wordt berekend
aan de hand van het loon van de werknemer zoals vastgesteld in het betreffende
pensioenreglement. In het pensioenreglement is ook opgenomen wat de premiebijdrage
van de werknemer aan de betreffende regeling is. De werkgever houdt de premiebijdrage
van de werknemer in op het loon van de werknemer.
2. De premie voor de actieve deelnemers, voor zowel de verplichtgestelde pensioenregeling
als de vrijwillige pensioenregelingen, is door de werkgever verschuldigd aan het fonds.
3. Voor zover de premie voor voorfeetting van het deelnemerschap van een inactieve
deelnemer niet voor rekening van het fonds komt is de premie verschuldigd door de
inactieve deelnemer zelf en wordt deze tijdens de periode van voortzetting bij hem in
rekening gebracht.
Actuariële en Bedrijfstechnische Nota 2013
76
Hoofdstuk 3
Wijze van betaling van de premie
Artikel 3.1
Betaling van de premie in termiinen
1. De werkgever is iedere maand premie aan het fonds verschuldigd die wordt vastgesteld
overeenkomstig het bepaalde in Hoofdstuk 2 en het ter zake bepaalde in het van
toepassing zijnde (pre)pensioenreglement. De werkgever is deze premie verschuldigd
voor iedere deelnemer die in de desbetreffende maand bij hem in dienst is voor zover en
voor zolang deze de status van deelnemer heeft en voor zover ingevolge het bepaalde in
dit reglement dan wel enig ander reglement van het fonds voor de werkgever
premieplichtigheid ter zake die deelnemer bestaat.
2. De premie die de werkgever voor iedere deelnemer maandelijks verschuldigd is, is gelijk
aan 1/12 van de premie als bedoeld in het vorige lid. Indien in een maand door een
wijziging in de persoonlijke gegevens van de deelnemer meerdere voor de vaststelling
van de premie benodigde grondslagen gelden, is de werkgever de overeenkomstig de
vorige volzin vastgestelde premie verschuldigd naar rato van de termijn gedurende welke
de betreffende grondslag heeft gegolden.
3. Indien een deelnemer niet een volledige maand in dienst is van de werkgever wordt de
premie naar evenredigheid vastgesteld op basis van de periode gedurende welke de
deelnemer in de desbetreffende maand in dienst is van de werkgever.
4. De werkgever dient de premie als bedoeld in het hweede lid te voldoen binnen 14 dagen
na ontvangst van de premienota van het fonds. Het fonds draagt zorg voor een tijdige
verzending yan de premienota aan de werkgever volgens een jaariijks door het bestuur
vast te stellen schema.
5. Indien de door de werkgever verschuldigde premie zoals opgenomen op de door het
fonds uitgebrachte premienota als gevolg van nog niet venwerkte wijzigingen in de voor
de vaststelling van de premie noodzakelijke gegevens, niet overeenkomt met de premie
die hij werkelijk verschuldigd is, brengt het fonds aan de werkgever een aanvullende
debet of credit nota uit die gespecificeerd wordt opgenomen in de premienota die
betrekking heeft op de daarop volgende maand. Indien de wijzigingen in de gegevens
niet binnen de in artikel 4.1 bedoelde termijn door de werkgever aan het fonds zijn
verstrekt wordt de aanvullende nota venwerkt in de eerste premienota die daarvoor in
aanmerking komt
Artikel 3.2
Overschriiding betalingstermiin
1. Bij niet tijdige betaling van de verschuldigde premie is de werkgever door het enkele
verioop van de termijn in verzuim. Het fonds is bevoegd te vorderen:
rente over het verschuldigde bedrag van de dag af dat het verschuldigde bedrag
betaald had moeten zijn;
vergoeding van de buitengerechtelijke invorderingskosten, onverminderd de overige
kosten van ven/olging verschuldigd volgens de wet.
2. De rente wordt berekend naar het percentage van de wettelijke rente als bedoeld in boek
6, artikel 119a van het BurgeriljkWetboek. De buitengerechtelijke invorderingskosten
worden gesteld op 15% van het verschuldigde bedrag met een minimum van € 50,-.
3. De werkgever veriiest zijn recht op terugbetaling van onverschuldigd betaalde premie
door verioop van drie jaren sinds het einde van het boekjaar, waarover de premie is
betaald.
Actuariële en Bedrijfstechnische Nota 2013
77
Hoofdstuk 4
Verplichting van de werkgever om informatie te verstrekken
Artikel 4.1
Informatieplicht van de werkgever
1. De werkgever is verplicht om alle werknemers die aan de verplichtgestelde
pensioenregelingen deel moeten nemen bij het fonds aan te melden. Daarbij dient de
werkgever ervoor zorg te dragen dat het fonds de beschikking krijgt over alle door het
bestuur nodig geoordeelde gegevens. Deze gegevens dienen zoveel mogelijk in uniform
formaat elektronisch of schriftelijk te worden aangeleverd op de wijze die door het fonds
wordt veriangd.
2. De werkgever is verplicht aan een door het fonds aan te wijzen persoon inzage te
verienen in de administratie van de werkgever met betrekking tot de zakelijke gegevens
en bescheiden, waarvan de inzage door het fonds nodig wordt geoordeeld voor een
goede uitvoering van de pensioenregelingen.
3. De werkgever dient en/oor te zorgen dat alle vereiste gegevens volledig, juist en tijdig
worden verstrekt. Er is sprake van tijdige verstrekking indien de hierna omschreven
omstandigheden binnen een maand, nadat deze zich hebben voorgedaan, bij de
pensioenuitvoerder zijn gemeld:
indiensttreding of het bereiken van de deelnamegerechtigde leeftijd van
werknemers, die als deelnemer in een pensioenregeling opgenomen moeten
worden, onder opgave van de benodigde personele gegevens;
uitdiensttreding van werknemers die deelnemer in het fonds zijn;
wijzigingen in de persoonlijke gegevens van deelnemers zoals verandering van de
mate van arbeidsongeschiktheid, verandering van deeltijdpercentage, het opnemen
van onbetaald veriof overiijden, (deeltijd)pensionering en ven/roegen of uitstellen
van dé pensioendatum.
4. De bij indiensttreding van een werknemer aan het fonds te verstrekken personele
gegevens betreffen in ieder geval:
de naam van de deelnemer;
adres van de deelnemer;
geboortedatum van de deelnemer;
het burgerservicenummer (sofinummer) van de deelnemer;
de salarisgegevens van de deelnemer;
datum van indiensttreding van de deelnemer; evenals
overige gegevens waar het fonds om verzoekt voor zover deze gegevens nodig zijn
om dejuiste pensioenaanspraken van een deelnemer te kunnen vaststellen.
5. De kosten die werkgever maakt voor het vergaren en aanleveren van de door het fonds
benodigde gegevens op de door het fonds voorgeschreven wijze komen voor rekening
van de werkgever zelf.
Artikel 4.2
Niet nakomen van informatieplicht door de werkgever
1. Bij niet voldoening aan het bepaalde in het voorgaande artikel is het fonds bevoegd de
nodige gegevens naar beste weten vast te stellen en te hanteren bij het vaststellen van
de aanvullende nota's als bedoeld in artikel 3.1. lid 5. De werkgever is aan deze
vaststelling gebonden.
2. Het fonds is bevoegd in deze situatie een nader door het bestuur vast te stellen boete op
te leggen.
Actuariële en Bedrijfstechnische Nota 2013
78
3. De werkgever is aansprakelijk voor schade die het fonds lijdt als gevolg van het
aanleveren van onvolledige, onjuiste of niet tijdige informatie door de werkgever. Daarbij
wordt tevens als schade aangemerkt de uitkeringen die het fonds onvoorzien moet doen
aan personen met betrekking tot wie de werkgever onvolledige, onjuiste of niet tijdige
informatie heeft aangeleverd. Het fonds doet alleen een beroep op deze bepaling voor
zover het feit dat het fonds de verplichting tot het doen van een uitkering niet kon
voorzien een gevolg is van het feit dat de werkgever onvoldoende, onjuiste of niet tijdige
informatie heeft aangeleverd.
Artikel 4.3
Informatieverstrekking door het fonds
Het fonds draagt er voor zorg dat de deelnemers in dienst van de werkgever worden
geïnformeerd conform de eisen in artikel 21 Pensioenwet. Deelnemers ontvangen van het
fonds binnen drie maanden na aanvang van de deelneming een startbrief en informatie over
wijzigingen in de regeling van het fonds.
Actuariële en Bedrijfstechnische Nota 2013
79
Hoofdstuk 5
Procedures bij niet nakomen van premiebetalingsverplichtingen
Artikel 5.1
Melding premieachterstand
1. Het fonds informeert elk kwartaal schriftelijk de deelnemersraad wanneer sprake is van
een premieachterstand ter grootte van 5% van de totale door het fonds te ontvangen
jaarpremie en tevens niet voldaan wordt aan de bij of krachtens artikel 131 Pensioenwet
geldende eisen betreffende het minimaal vereist eigen vermogen (dekkingstekort).
2. Gedurende de in het eerste lid bedoelde situatie informeert het fonds tevens elk kwartaal
de ondernemingsraad van alle werkgevers die nog premie aan het fonds verschuldigd
zijn.
Artikel 5.2
Uitoefening rechtsmiddelen ter incasso
Indien de werkgever in gebreke blijft wat betreft het voldoen van de premie, maakt het fonds
gebruik van de rechtsmiddelen die het ter beschikking heeft> dat houdt onder meer in:
- dat zonodig een dwangbevel zal worden uitgebracht;
- dat beslag kan worden gelegd op goederen van de werkgever;
- dat uiteindelijk faillissement van de werkgever kan worden aangevraagd; en
- dat bestuurders van de werkgever hoofdelijk aansprakelijk kunnen worden gesteld.
Artikel 5.3
Informeren van deelnemers over betalingsachterstand
Het fonds is bevoegd de actieve deelnemers te informeren over een eventuele
betalingsachterstand van de werkgever ook als geen sprake is van een dekkingstekort als
bedoeld in artikel 5.1. Het fonds gaat daar slechts toe over als uiterste middel nadat de
beschikbare rechtsmiddelen zijn toegepast en niet succesvol zijn gebleken.
Actuariële en Bedrijfstechnische Nota 2013
80
Hoofdstuk 6
Procedures in geval van wijziging van de pensioenovereenkomst
Artikel 6.1
Aanpassing van het pensioenreglement aan de pensioenovereenkomst
1. Het fonds stelt de pensioenreglementen voor de verplicht gestelde pensioenregelingen
vast in overeenstemming met de pensioenovereenkomst en dit uitvoeringsreglement.
2. Het fonds adviseert cao-partijen over aan te brengen wijzigingen in de
pensioenovereenkomst indien het fonds overeenkomstige wijziging van de
pensioenreglementen wenselijk vindt.
3. CAO-partijen informeren het fonds zo spoedig mogelijk over iedere wijziging in de
pensioenovereenkomst. De wijziging van de pensioenovereenkomst wordt in hoofdlijnen
aangegeven. Het fonds is dan verplicht om het pensioenreglement aan te passen aan de
wijziging en heeft daarbij de bevoegdheid om de details van de wijziging uit te werken.
Het fonds past binnen drie maanden na wijziging van de pensioenovereenkomst het
pensioenreglement aan.
4. Het fonds is bevoegd, en daartoe door cao-partijen gemachtigd, de pensioenreglementen te wijzigen zonder voorafgaande afstemming van CAO-partijen indien de wijzigingen
worden genoodzaakt door wetgeving of worden opgedragen door de toezichthouders en
de deelnemers en de werkgevers niet benadeeld worden door de wijziging
Actuariële en Bedrijfstechnische Nota 2013
81
Hoofdstuk 7
De voorwaarden waaronder toeslagverlening plaatsvindt
Artikel 7.1
Voonwaarden voor toeslagveriening
1. Op de pensioenrechten en pensioenaanspraken wordt jaariijks toeslag verieend van
maximaal de gewogen gemiddelde loonontwikkeling in de sectoren Goederenvervoer,
Besloten Busven/oer en Taxivervoer gedurende de periode van 1 juli tot 1 juli
voorafgaand aan het kalenderjaar waarin mogelijk een verhoging wordt toegekend. De
toeslagveriening op pensioenaanspraken en pensioenrechten is voonwaardelijk.
2. Het bestuur van het fonds beslist evenwel jaariijks in hoeverre pensioenaanspraken en
pensioenrechten worden aangepast. Alleen als en voor zover de middelen van het fonds
toereikend zijn voor een toeslag, wordt deze verieend.
3. Voor deze voonwaardelijke toeslagverlening is geen resen/e gevormd en wordt geen
premie betaald. De toeslagveriening wordt uit beleggingsrendement gefinancierd.
4. Het fonds is bevoegd bij het vaststellen van het toeslagbeleid onderscheid te maken
tussen verschillende soorten pensioenaanspraken en pensioenrechten, voor zover dat
onderscheid wettelijk is toegestaan. Het toeslagbeleid is vastgelegd in het betreffende
pensioenreglement.
5. Toeslagveriening vindt plaats per 1 januari van enig jaar, tenzij het fonds anders besluit
en wordt verieend dp de pensioenaanspraken en pensioenrechten met inbegrip van
eerder verieende toeslagen.
Nadat een toeslag is verleend maakt de toeslag deel uit van de pensioenaanspraak of
het pensioenrecht.
Actuanële en Bedrijfstechnische Nota 2013
82
Hoofdstuk 8
Uitgangspunten en procedures betreffende besluitvorming over
vermogenstekorten
Artikel 8.1
Herstelplannen
Bij een onderdekking respectievelijk resen/etekort meldt het fonds dit terstond aan de
toezichthouder. Hetfonds stelt in dat geval binnen een termijn van hwee respectievelijk drie
maanden, of zoveel eerder als de toezichthouder bepaalt, een plan van aanpak op waaruit
blijkt op welke wijze en op welke termijn de onderdekking of het reservetekort teniet zal
worden gedaan.
Artikel 8.2
Sturingsmiddelen
Het fonds hanteert als financiële sturingsmiddelen het premiebeleid, het toeslagbeleid en het
beleggingsbeleid. Tevens kan het fonds CAO-partijen adviseren de pensioenovereenkomst
aan te passen waar het de opbouw van toekomstige aanspraken betreft en kan het fonds als
laatste middel de pensioenaanspraken en pensioenrechten verminderen.
Artikel 8.3
Vermindering van pensioenaanspraken en pensioenrechten
1. Het fonds kan venworven pensioenaanspraken en pensioenrechten uitsluitend
verminderen indien:
a. de technische voorzieningen en het minimaal vereist eigen vermogen niet meer
volledig door waarden zijn gedekt;
b. het fonds niet in staat is binnen een redelijke termijn de technische voorzieningen en
het minimaal vereist eigen vermogen door waarden te dekken zonder dat de
belangen van actieve deelnemers, inactieve deelnemers, gewezen deelnemers,
pensioengerechtigden, andere aanspraakgerechtigden of de werkgevers
onevenredig worden geschaad; en
c. alle overige beschikbare sturingsmiddelen, met uifeondering van het
beleggingsbeleid, zijn ingezet om uiteriijk binnen drie jaar te geraken uit een situatie
van onderdekking.
2. Het fonds informeert de deelnemers, gewezen deelnemers, pensioengerechtigden en de
werkgevers schriftelijk over het besluit tot vermindering van pensioenaanspraken en
pensioenrechten.
3. De vermindering kan op zijn vroegst een maand nadat de deelnemers, gewezen
deelnemers, pensioengerechtigden, werkgevers en toezichthouder hierover
geïnformeerd zijn, worden gerealiseerd.
Actuariële en Bedrijfstechnische Nota 2013
83
Hoofdstuk 9
Mogelijkheid om premiekorting en terugstorting te verlenen
Artikel 9.1
Premiekorting
Het fonds kan uitsluitend korting verlenen op de kostendekkende premie indien ten aanzien
van de pensioenverplichtingen wordt voldaan aan de wettelijke voorschriften in de
Pensioenwet betreffende toereikende technische voorzieningen (artikel 126 Pensioenwet),
het vereist eigen vermogen (art 132 Pensioenwet), de dekking door waarden (artikel 133
Pensioenwet) en de voonwaardelijke toeslagen kunnen worden nagekomen overeenkomstig
het vastgestelde toeslagbeleid van het fonds.
Artikel 9.2
Terugstorting
Het fonds maakt geen gebruik van de wettelijke mogelijkheden tot terugstorting.
Actuariële en Bedrijfstechnische Nota 2013
84
Hoofdstuk 10
Mogelijkheid tot vrijwillige voortzetting van de pensioenregeling
na beëindiging van het dienstverband
Artikel 10.1
Voorzetting deelnemerschap door inactieve deelnemers
1. In geval van beëindiging van de verplichte deelneming bestaan er mogelijkheden om het
deelnemerschap voor eigen rekening voort te zetten. Dan is er sprake van inactieve
deelneming.
2. Voorfeetting is mogelijk bij alle verplichtgestelde pensioenregelingen en sommige
aanvullende pensioenregelingen. De voonwaarden waaronder vrijwillige voorfeetting
mogelijk is kan per pensioenregeling verschillen. De voonwaarden zijn vastgelegd in het
betreffende pensioenreglement.
3. In principe is bij vrijwillige voorfeetting de volledige premie verschuldigd door de inactieve
deelnemer zelf dan wel - in nader in het pensioenreglement omschreven situaties - door
de werkgever. Het fonds kan bepalen dat indien aan bepaalde voonwaarden is voldaan
de premie, of een gedeelte van de premie, voor rekening komt van het fonds.
Artikel 10.2
Wetteliike voonwaarden bij vriiwillige voorfeetting
1. De vrijwillige voortzetting van de pensioenregeling duurt ten hoogste drie jaar vanaf de
beëindiging van de dienstbetrekking.
2. Op verzoek kan de termijn van drie jaar worden verlengd tot maximaal tien jaar indien en
voor zover de betreffende ex-werknemer, aansluitend aan de beëindiging van de
dienstbetrekking, gedurende die periode winst uit onderneming geniet als bedoeld in
artikel 3.8 van de Wet inkomstenbelasting 2001. Het bepaalde in dit lid is uitsluitend van
toepassing indien en voor zover de verienging van de vrijwillige voortzettingsperiode
fiscaal gefacilieerd wordt.
3. Van de in het eerste lid genoemde termijn kan worden afgeweken indien:
a. de ex-werknemer ten tijde van de van de beëindiging van de dienstbetrekking
arbeidsongeschikt is. De periode waarin sprake kan zijn van vrijwillige voorfeetting is
dan ten hoogste drie jaar of de duur van de arbeidsongeschiktheid indien deze
langer is; of
b. de ex-werknemer na de beëindiging van de dienstbetrekking een periodieke
uitkering onh/angt ter ven/anging van in verband met de beëindiging van de
dienstbetrekking gederfde inkomsten op grond van een tussen één of meer
werkgevers en één of meer werknemers afgesproken regeling. De periode waarin
sprake kan zijn van vrijwillige voorfeetting is dan ten hoogste drie jaar of de periode
waarin de uitkering wordt ontvangen indien deze langer is.
4. De ex-werknemer die vrijwillig wil voorfeetten doet binnen drie maanden vanaf de
beëindiging van de dienstbetrekking het verzoek daartoe bij het fonds.
Actuariële en Bedrijfstechnische Nota 2013
85
Hoofdstuk 11
Vrijstelling van verplichte deelneming aan het fonds
Artikel 11.1
Voonwaarden voor vrijstelling
Een onderneming kan voor zijn werknemers, of voor een deel van zijn werknemers, bij het
fonds een verzoek indienen om vrijstelling van de verplichte deelneming in het fonds. Bij het
beslissen over het verzoek is het fonds gebonden aan het Besluit van 21 december 2000,
houdende regels met betrekking tot de gevallen waarin en de voorwaarden waaronder een
bedrijfstakpensioenfonds vrijstelling van de verplichte deelname aan een
bedrijfstakpensioenfonds verieent, kan verienen, intrekt en kan intrekken (Vrijstellingsbesluit
Wet Bpf 2000). Het fonds kan aan het verienen van een vrijstelling voorschriften verbinden.
Artikel 11.2
Redenen voor vrijstelling
Reden voor het verkrijgen van vrijstelling kan zijn:
vrijstelling in verband met een eigen, tijdige, pensioenvoorziening (artikel 2
Vrijstellingsbesluit Wet Bpf 2000);
vrijstelling in verband met concernvorming (artikel 3, Vrijstellingbesluit Wet Bpf 2000);
vrijstelling in verband met eigen cao (artikel 4, Vrijstellingsbesluit Wet Bpf 2000);
vrijstelling in verband met onvoldoende beleggingsrendement (artikel 4,
Vrijstellingbesluit Wet Bpf 2000); of
vrijstelling om andere redenen (artikel 6, Vrijstellingsbesluit Wet Bpf 2000).
Artikel 11.3
Procedure betreffende verzoek tot vrijstelling
Een verzoek tot vrijstelling dient schriftelijk en met redenen omkleed bij het fonds worden
ingediend. Daarbij dient te worden aangegeven wat de aanleiding voor de verzochte
vrijstelling is. Bij het behandelen van het verzoek en het nemen van een besluit naar
aanleiding van het verzoek handelt het fonds conform de voorschriften van de Algemene
Wet Bestuursrecht.
Actuariële en Bedrijfstechnische Nota 2013
86
Hoofdstuk 12
Gemoedsbezwaarde werkgevers
Artikel 12.1
Aanvraag van vrijstelling
De werkgever die gemoedsbezwaren heeft tegen elke vorm van verzekering, kan vrijstelling
verkrijgen van premiebetaling aan het fonds. De werkgever dient zijn gemoedsbezwaren aan
het bestuur aannemelijk te maken. Dit gebeurt door invulling en ondertekening van een
hiervoor door het fonds opgestelde modelverklaring. Het fonds kan aan de vrijstelling
voonwaarden verbinden.
Artikel 12.2
Vervangende spaarbijdrage
De vrijgestelde werkgever is een spaarbijdrage aan het fonds verschuldigd. Deze
spaarbijdrage is gelijk aan de premie die bij de werkgever in rekening zou zijn gebracht als er
geen vrijstelling was verleend. Het werknemersdeel van de hiervoor bedoelde premie dient
normaal op het loon van de (niet-gemoedsbezwaarde) werknemer te worden ingehouden.
Artikel 12.3
Vrijstelling geldt voor vijf jaar
De aan een rechtspersoon verieende vrijstelling wegens gemoedsbezwaren vervalt na een
periode van 5 jaar. Hierna kan een nieuwe vrijstelling worden verieend.
Artikel 12.4
Beëindiging vriistelling
De aan een werkgever verieende vrijstelling wordt in de volgende situaties beëindigd:
- op verzoek van de vrijgestelde werkgever;
- als naar oordeel van het bestuur de gemoedsbezwaren niet meer aanwezig zijn; of
- als de door het fonds gestelde voonwaarden niet door de vrijgestelde werkgever worden
nageleefd.
Na beëindiging van de vrijstelling wordt voor de werknemers van de vrijgestelde werkgever
alsnog de pensioenregeling volledig van kracht. De voor en door hem betaalde spaarbijdrage
worden dan als betaalde premies beschouwd.
Actuariële en Bedrijfstechnische Nota 2013
87
Hoofdstuk 13
Slotbepaling
Artikel 13.1
Inwerkingtreding
Dit reglement is in werking getreden op 1 januari 2010 en laatstelijk gewijzigd op 28 juni
2012.
Actuariële en Bedrijfstechnische Nota 2013
88
Pensioenreglement I
STICHTING BEDRIJFSTAKPENSIOENFONDS VOOR HET BEROEPSVERVOER OVER
DE WEG
GELDEND VANAF 1 JANUARI 2013
WERKNEMERS GEBOREN OP OF NA 1 JANUAR11950
September 2013
Inhoud
Hoofdstuk 1
ARTIKEL
ARTIKEL
ARTIKEL
ARTIKEL
ARTIKEL
ARTIKEL
Algemene bepalingen
1.1
Verplichte deelneming
1.2
Definities
1.3.1
Aanspraken
1.3.2
Korting van aanspraken en ingegane pensioenen
1.4
Premie en aanspraken bij deeltijdwerk
1.5
Overige wettelijke bepalingen
5
5
5
8
9
9
10
Hoofdstuk 2 Pensioengrondslag en premie
ARTIKEL 2.1
Pensioengrondslag
ARTIKEL 2.2
Loon
ARTIKEL 2.3
Franchise
ARTIKEL 2.4
Premie
11
11
12
14
14
Hoofdstuk 3 Informatievoorschriften
16
ARTIKEL 3.1
Infonnatieverstrekking algemeen
16
ARTIKEL 3.2
Infonnatie aan de deelnemers bij aanvang van de deelneming (startbrief). 16
ARTIKEL 3.3
Jaariijkse infomiatie aan de deelnemers (unifomn pensioenoverzicht)
17
ARTIKEL 3.4
Infomnatie aan de deelnemers bij beëindiging van de deelneming
17
ARTIKEL 3.5
Periodieke infonnatie aan gewezen deelnemers
17
ARTIKEL 3.6
Infomiatie op verzoek van de (gewezen) deelnemers, de gewezen partner
en de pensioengerechtigde
18
ARTIKEL 3.7
Informatieverstrekking aan gewezen partner bij scheiding
18
ARTIKEL 3.8
Periodieke infonnatie aan gewezen partner
19
ARTIKEL 3.9
Informatieverstrekking aan pensioengerechtigden bij pensioeningang
19
ARTIKEL 3.10
Periodieke infonnatie aan pensioengerechtigden
19
ARTIKEL 3.11
Infomiatieverstrekking bij vertrek naar een andere lidstaat
20
Hoofdstuk 4 Ouderdomspensioenregeling
ARTIKEL 4.1
Ouderdomspensioen
ARTIKEL 4.1A
Deeltijdpensioen
ARTIKEL 4.2
Inruil partnerpensioen voor extra ouderdomspensioen en inruil
ouderdomspensioen voor extra partnerpensioen
ARTIKEL 4.3
Inruil ouderdomspensioen voor tijdelijk ouderdomspensioen
ARTIKEL 4.4
Ingangs- en einddatum ouderdomspensioen
ARTIKEL 4.5
Hoog/laag-constructie
ARTIKEL 4.6
Volgorde flexibiliseringsmogelijkheden
22
23
23
24
25
Hoofdstuk 5 Partnerpensioen
ARTIKEL 5.1
Partnerpensioen
ARTIKEL 5.2
Bijzonder partnerpensioen
ARTIKEL 5.3
Wezenpensioen
ARTIKEL 5.4
Geen aanspraak op partner- en wezenpensioen
ARTIKEL 5.5
Overgangsregeling partnerpensioen
26
26
27
28
28
29
Hoofdstuk 6 Premievrije deelneming wegens arbeidsongeschiktheid
ARTIKEL 6.1
Premievrije deelneming
ARTIKEL 6.2
Voonwaarden voor premievrije deelneming
ARTIKEL 6.3
Niet langer van toepassing zijn van de regeling van
premievrije deelneming
ARTIKEL 6.4
Hardheidsbepaling en aanspraken bij re-integratie
ARTIKEL 6.5
Premievrije deelneming van werknemers die selzoensmatige arbeid
verrichten
30
30
31
reglement I, blz - 2 -
21
21
21
31
32
33
ARTIKEL 6.6
Mogelijkheid tot intrekking regeling van premievrije deelneming
34
Hoofdstuk 7 Pensioenverevening bij scheiding
ARTIKEL 7.1
Verevening ouderdomspensioen
ARTIKEL 7.2
Conversie
35
35
36
Hoofdstuk 8 Waardeoverdracht
ARTIKEL 8.1
Plicht tot waardeoverdracht
ARTIKEL 8.2
Bevoegdheid tot waardeoverdracht
ARTIKEL 8.3
Verval van aanspraken na waardeoverdracht
ARTIKEL 8.4
Inkomende waardeoverdracht
ARTIKEL 8.5
Bevoegdheid tot collectieve waardeoverdracht
ARTIKEL 8.6
Groepsgewijze individuele waardeoverdracht
37
37
37
38
38
38
38
Hoofdstuk 9 Slapersrechten
ARTIKEL 9.1
Aanspraken bij beëindiging van de deelneming anders dan door
overiijden of het ingaan van het ouderdomspensioen
39
Hoofdstuk 10 Voorwaardelijke toeslagverlening
ARTIKEL 10.1
Voonwaarden voor toeslagverlening op pensioenrechten en
pensioenaanspraken
39
40
40
Hoofdstuk 11 Vrijwillige voortzetting van de geëindigde verplichte deelneming
41
ARTIKEL 11.1
Vrijwillige voortzetting van de verplichte deelneming
41
ARTIKEL 11.2
VERVALLEN
43
ARTIKEL 11.3
Voorfeetting van de verplichte deelneming in verband met het verkrijgen van
een FVP-bijdrage
44
ARTIKEL 11.4
Inkoop van pensioen voor nabestaanden in het kader van de
FVP-regeling
45
Hoofdstuk 12 Aanvraag en uitbetaling van pensioen
ARTIKEL 12.1
Aanvragen en toekenning van pensioen
ARTIKEL 12.2
Uitbetaling van pensioen
ARTIKEL 12.3
Afkoop pensioen; algemene bepalingen
ARTIKEL 12.4
Afkoop van klein pensioen op de ingangsdatum van het pensioen
ARTIKEL 12.5
Afkoop van fiscaal bovenmatig pensioen
ARTIKEL 12.6
Afkoopsom
46
46
46
46
47
47
48
Hoofdstuk 13 Vrijstellingsregelingen
ARTIKEL 13.1
Vrijstelling wegens gemoedsbezwaren
ARTIKEL 13.2
Spaarbijdragen bij vrijstelling wegens gemoedsbezwaren
ARTIKEL 13.3
Uitkeringen
ARTIKEL 13.4
Van kracht worden pensioenregeling
ARTIKEL 13.5
Intrekking vrijstelling wegens gemoedsbezwaren
49
49
50
51
51
52
Hoofdstuk 14 Overgangsregeling ouderdoms- en partnerpensioen
53
ARTIKEL 14.1
Samenvoeging van aanspraken ingevolge het vervallen pensioenreglement I
met aanspraken ingevolge de voorgaande hoofdstukken
„ 53
ARTIKEL 14.2
Handhaving vervallen pensioenreglement I nó 31 december 2005 voor
bepaalde groepen
53
ARTIKEL 14.3
Afwijkende pensioendatum voor de venworven aanspraken en rechten op 31
december 2012
54
Hoofdstuk 15 Overige bepalingen
55
ARTIKEL 15.1
Bijzondere regelingen
55
ARTIKEL 15.2
Verplichtingen van de werkgevers, deelnemers en pensioengerechtigden. 56
reglement I, blz - 3 -
ARTIKEL
ARTIKEL
ARTIKEL
ARTIKEL
15.2A
15.3
15.4
15.5
Hardheidsbepaling
Slotbepaling
Inwerkingtreding
Citeertitel
56
56
56
57
BIJLAGE A
Tabel verhoging ouderdomspensioen door inruil van opgebouwd partnerpensioen
58
58
BIJLAGE B
Tabel verhoging partnerpensioen door inruil van opgebouwd ouderdomspensioen
59
59
BIJLAGE C
Tabel inruil ouderdomspensioen voor tijdelijk ouderdomspensioen
61
61
BIJLAGE D
Tabel korting opgebouwd levenslang ouderdomspensioen bij vervroegde ingang
Tabel verhoging opgebouwd levenslang ouderdomspensioen bij verlate ingang
62
62
62
BIJLAGE E
Tabel uitgesteld levenslang ouderdomspensioen, ingaand op 65-jarige leeftijd:
Tabel uitgesteld levenslang partnerpensioen, ingaand bij overiijden:
Tabel direct ingaand levenslang partnerpensioen:
63
63
64
66
BIJLAGE F
Overzicht geldende bedragen
68
68
BIJLAGE G
Tabel hoog/laag constructie ouderdomspensioen
69
69
ADDENDUM
70
reglement I, blz - 4 -
HOOFDSTUK 1
Algemene bepalingen
ARTIKEL 1.1
Verolichte deelneming
1.
De bepalingen van dit reglement zijn van toepassing op degenen die deelnemer zijn in de zin van
artikel 6, eerste lid, onder b, van de statuten en geboren zijn op of na 1 januari 1950.
2.
Tenzij uit de tekst anders blijkt, wordt in dit reglement onder deelneming respectievelijk
deelneming in het fonds verstaan de deelneming voorzover deze is gelegen na
31 december 2005.
3.
Behoudens het bepaalde in de hoofdstukken 6 en 11 eindigt de deelneming van een deelnemer
als bedoeld in het eerste lid:
a. zodra hij niet meer behoort tot de werknemers bedoeld in artikel 6, eerste lid, onder b, van de
statuten;
b. door zijn overiijden;
c. door het bereiken van de pensioendatum of de eerdere pensioeningangsdatum.
4.
De bepalingen van het vervallen pensioenreglement I zijn van toepassing op degenen die
deelnemer zijn in de zin van artikel 6, eerste lid, onder b. van de statuten en geboren zijn vóór
Ijanuari 1950.
ARTIKEL 1.2
Definities
i.
Onverminderd het bepaalde in artikel 2 van de statuten wordt in dit reglement verstaan onder:
a.
sector Beroepsgoederenvervoer:
het bedrijf van:
1° het tegen vergoeding vervoeren van goederen over de weg, alsmede het tegen vergoeding
vervoeren van goederen over niet voor het openbaar verkeer openstaand terrein;
2° het als bode, bestelhuis of op andere dergelijke wijze verienen van bemiddeling bij het tot
stand komen van overeenkomsten terzake van het tegen vergoeding verlenen van goederen
over de weg;
3° alle in Nederiand werkzame ondernemingen waarin het bedrijf wordt uitgeoefend van het
verhuren van mobiele kranen;
b.
sector Besloten Busvervoer:
het bedrijf van het tegen vergoeding uitvoeren van besloten busvervoer en openbaar vervoer;
waarbij onder besloten busvervoer en openbaar vervoer hetzelfde wordt verstaan als in de Wet
personenvervoer 2000 (Wet van 6 juli 2000, Stb. 2000, 314);
reglement I, blz - 5 •
c.
sector Taxivervoer:
het bedrijf van het exploiteren van taxi's; waarbij onder taxivervoer hetzelfde wordt verstaan als in
de Wet personenven/oer 2000 (Wet van 6 juli 2000, Stb. 2000, 314);
d.
partner:
I. de echtgeno(o)t(e) van de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde;
II. de ongehuwde man of vrouw met wie de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde een
partnerrelatie heeft die is geregistreerd in de registers van de burgerlijke stand;
III. de ongehuwde man of vrouw, niet zijnde een bloed- of aanvenwant in de rechte lijn, met wie
de ongehuwde (gewezen) deelnemer of gepensioneerde, die geen wettig geregistreerd
partnerschap is aangegaan, onafgebroken doch ten minste zes maanden op hefeelfde adres
samenwoont en in het bevolkingsregister staat ingeschreven en die in een notarieel verieden
samenlevingscontract door de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde - onder herroeping
van eerdere begunstiging van partnerpensioen - is aangewezen als begunstigde van het
partnerpensioen. In het samenlevingscontract is voor ieder van de partners een eenzijdige
opzeggingsmogelijkheid van het samenlevingscontract door middel van een aangetekend
schrijven aan de andere partner dan wel de notaris opgenomen.
In het geval er op enig moment gelijktijdig sprake is van meerdere partners, beslist het bestuur
welke partner als begunstigde van het partnerpensioen zal worden aangemeri<t;
e.
gewezen partner:
I. de partner van wie het huwelijk met de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde na het begin
van zijn (haar) deelneming in het fonds is beëindigd door echtscheiding of door ontbinding van
het huwelijk na scheiding van tafel en bed;
II. de partner als bedoeld in dit artikel onderdeel d, sub II, van wie de partnerregistratie in de
registers van de burgerlijke stand is beëindigd anders dan door dood,vermissing of omzetting
van een geregistreerd partnerschap in een huwelijk of beëindiging van een partnerrelatie in de
zin van de pensioenovereenkomst;
III. de partner als bedoeld in dit artikel onderdeel d, sub III, die niet langer voldoet aan de daar
gestelde voorwaarden en het fonds hiervan overeenkomstig de in artikel 5.2 lid 7 gestelde
voonwaarden in kennis heeft gesteld;
f
scheiding:
hieronder wordt in dit reglement verstaan:
- beëindiging van het huwelijk door echtscheiding;
- ontbinding van het huwelijk na scheiding van tafel en bed;
- beëindiging van het wettig geregistreerd partnerschap anders dan door dood, vermissing of
omzetting van een geregistreerd partnerschap in een huwelijk of beëindiging van een
partnerrelatie in de zin van de pensioenovereenkomst;
- beëindiging van de partnerrelatie als bedoeld in dit artikel onderdeel d, sub III;
g.
scheidingsdatum:
I. in geval van echtscheiding en beëindiging van het wettig geregistreerd partnerschap: de
datum van inschrijving van de beschikking in de registers van de burgerlijke stand;
II. in geval van scheiding van tafel en bed: de datum van inschrijving van de beschikking in het
huwelijksgoederenregister;
III. de datum waarop de partnerrelatie als bedoeld in dit artikel onderdeel d, sub III op grond van
artikel 5.2 lid 7 is beëindigd;
h.
het vervallen pensioenreglement I:
het pensioenreglement I van de Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor het Beroepsvervoer over
de Weg, dat van 1 januari 1978 tot 1 januari 2006 heeft gegolden en dat met ingang van
1 januari 2006 buiten weri<ing is getreden. Dit pensioenreglement staat vanaf 1 januari 2006
bekend als pensioenreglement VI;
reglement I, blz - 6 -
i.
arbeidsongeschikt:
arbeidsongeschikt in de zin van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WlA). De
vaststelling - al dan niet met terugwerkende kracht - van de mate van arbeidsongeschiktheid
door het uitvoeringsorgaan van die wet is beslissend voor de toepassing van dit reglement;
j.
maximum-uitkeringstermijn / maximum-wachttijd:
de termijn van 104 weken, bedoeld in artikel 7:629, eerste lid, van het Burgeriijk Wetboek,
respectievelijk in artikel 29, vijfde lid van de Ziektewet, berekend en eventueel verlengd met
inachtneming van het bepaalde in deze artikelen. Het UWV kan op aanvraag van de verzekerde
een kortere uitkeringstermijn vaststellen indien de verzekerde volledig en duurzaam
arbeidsongeschikt (op basis van artikel 23, zesde lid van de WlA) is. Een verkorte wachttijd
bedraagt ten minste 26 weken en ten hoogste 78 weken;
k.
pensioendatum:
de eerste dag van de maand, waarin de deelnemer of gewezen deelnemer 67 jaar wordt of als
hij niet eerder was overieden, zou zijn geworden met inachtneming van het bepaalde in artikel
14.3;
I.
pensioeningangsdatum:
de datum waarop het pensioen met inachtneming van het bepaalde in artikel 14.3 daadwerkelijk
ingaat. Als de gepensioneerde deelnemer niet kiest voor vervroeging of uitstel van het pensioen,
is de pensioeningangsdatum gelijk aan de pensioendatum. Als de gepensioneerde deelnemer
heeft gekozen voor vervroeging of uitstel van de ingang van het pensioen, is de
pensioeningangsdatum de eerste dag van de maand waarin het vervroegde of het uitgestelde
pensioen ingaat;
m. gepensioneerde:
de (gewezen) deelnemer die de pensioeningangsdatum heeft bereikt;
n.
gewezen deelnemer:
de werknemer of gewezen werknemer door wie op grond van een pensioenovereenkomst geen
pensioen meer wordt venworven en die bij de beëindiging van de deelneming een
pensioenaanspraak heeft behouden jegens het fonds;
O.
pensioenovereenkomst:
hetgeen tussen een werknemer en werkgever is overeengekomen betreffende pensioen;
p.
pensioenaanspraak:
het recht op een nog niet ingegaan pensioen, uitgezonderd overeengekomen voonwaardelijke
toeslagveriening;
q.
pensioenrecht:
het recht op een ingegaan pensioen, uitgezonderd overeengekomen voorwaardelijke
toeslagveriening;
r.
pensioengerechtigde:
persoon voor wie op grond van een pensioenovereenkomst het pensioen is ingegaan;
s.
indexcijfer:
het indexcijfer der lonen bedoeld in artikel 1 van het Besluit maatstaf aanpassingsmechanismen
1985;
t
seizoenmatige arbeid:
werkzaamheden die door een werknemer worden verricht op basis van een arbeidsovereenkomst
die voor een (deel van een) seizoen met een weri<gever is aangegaan;
reglement I, blz - 7 -
u.
Wet pensioenverevening:
de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding;
v.
vrijstellingsbesluit:
Vrijstellingsbesluit Wet Bpf 2000;
w.
sv-loon:
het loon als bedoeld in artikel 17 Wet financiering sociale verzekeringen.
X.
UWV:
Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen.
ARTIKEL 1.3.1
Aanspraken
1.
Deze pensioenregeling heeft het karakter van een uitkeringsovereenkomst.
2.
De deelneming geeft aanspraak op:
a. ouderdomspensioen aan de deelnemer en gewezen deelnemer;
b. partnerpensioen aan de partner van de (gewezen) deelnemer en gepensioneerde;
c. bijzonder partnerpensioen aan de gewezen partner;
d. wezenpensioen aan:
- de kinderen, die de 18-jarige leeftijd nog niet hebben bereikt, van de deelnemer of van de
gewezen deelnemer, die tot deze deelnemer of gewezen deelnemer in familierechtelijke
betrekking staan;
- de stief- en pleegkinderen, die de 18-jarige leeftijd nog niet hebben bereikt, van de
deelnemer of van de gewezen deelnemer, die ten tijde van zijn overiijden door hem worden
onderhouden en opgevoed.
3.
Met kinderen, die de 18-jarige leeftijd nog niet hebben bereikt, worden gelijkgesteld kinderen van
18 t/m 26 jaar wier voor wericzaamheden beschikbare tijd grotendeels in beslag wordt genomen
door of in verband met het volgen van ondenwijs of een opleiding voor een beroep.
4.
De (gewezen) deelnemer heeft het recht zijn aanspraken op partnerpensioen of
ouderdomspensioen in te ruilen tegen extra ouderdomspensioen of extra partnerpensioen
overeenkomstig het bepaalde in artikel 4.2.
5.
Opbouw van aanspraken in de pensioenregeling vangt op zijn vroegst aan met ingang van de
eerste dag van de maand waarin de deelnemer de 21-jarige leeftijd bereikt en eindigt uiteriijk met
ingang van de eerste dag van de maand waarin de deelnemer de 67-jarige leeftijd bereikt.
reglement I, blz - 8 •
ARTIKEL 1.3.2
Korting van aanspraken en ingegane pensioenen
1. De ten laste van het fonds verworven pensioenaanspraken en pensioenrechten, of
eventuele andere uitkeringen kunnen door het fonds worden gewijzigd of
verminderd. Het fonds is uitsluitend bevoegd tot vermindering van de venworven
pensioenaanspraken en pensioenrechten indien:
a. de technische voorzieningen en het minimaal vereist eigen vermogen niet meer volledig door
waarden zijn gedekt;
b. het fonds niet in staat is binnen een redelijke termijn de technische voorzieningen en het
minimaal vereist eigen vermogen door waarden te dekken zonder dat de belangen van
deelnemers, gewezen deelnemers, pensioengerechtigden, andere aanspraakgerechtigden of
de werkgevers onevenredig worden geschaad; en
c alle overige beschikbare sturingsmiddelen, met uifeondering van het beleggingsbeleid, zijn
ingezet zoals uitgewerict in het korte termijn herstelplan als bedoeld in artikel 140
Pensioenwet.
2.
Een vennindering van de aanspraken ingevolge het vorige lid zal voor iedere (gewezen)
deelnemer, andere aanspraakgerechtigde en pensioengerechtigde worden bepaald naar
evenredigheid van de hoogte van hun pensioenaanspraken en/of pensioenrechten ten tijde van
de vermindering. Het bestuur is bevoegd de reeds ingegane pensioenen geheel of ten dele van
deze vemiindering uit te zonderen.
3.
Het fonds informeert de deelnemers, gewezen deelnemers, pensioengerechtigden, andere
aanspraakgerechtigden, werkgevers en toezichthouderschriftelijk over het besluit tot
vermindering van pensioenaanspraken en pensioenrechten.
4.
De vermindering kan op zijn vroegst een maand nadat de deelnemers, gewezen deelnemers,
pensioengerechtigden, andere aanspraakgerechtigden, werkgevers en toezichthouder hierover
geïnformeerd zijn, worden gerealiseerd.
ARTIKEL 1.4
Premie en aanspraken bii deeltiidwerk
Indien de tussen de deelnemer en zijn werkgever overeengekomen wekelijkse arbeidsduur minder
bedraagt dan de normale in de betrokken bedrijfstak geldende wekelijkse arbeidsduur, wordt:
a.
b.
c.
voor het hierna in dit artikel bepaalde het aantal uren van de overeengekomen wekelijkse
arbeidsduur uitgedrukt in een percentage van de in de betrokken bedrijfstak geldende wekelijkse
arbeidsduur;
voor de vaststelling van de pensioengrondslag het geldende functieloon of vaste loon
vermeerderd met vakantietoeslag als bedoeld in artikel 2.2, vemienigvuldigd met een breuk,
waan/an de teller gelijk is aan 100 en de noemer gelijk is aan het getal van het onder a bedoelde
percentage;
het premiepercentage bedoeld in artikel 2.4, tweede lid, vermenigvuldigd met het omgekeerde
van de onder b bedoelde breuk;
reglement I, blz - 9 -
d.
het in artikel 4.1, eerste lid vermelde percentage voor ieder jaar of gedeelte van een jaar, met
toepassing van het hierboven onder c bepaalde, vermenigvuldigd met het omgekeerde van de
onder b bedoelde breuk.
Indien een deelnemer waarop dit artikel van toepassing is, in een werkweek meer werkt dan het met
zijn werkgever overeengekomen aantal uren, wordt de deelnemer voor de toepassing van dit artikel
geacht gedurende die week het hogere aantal uren met zijn wericgever te zijn overeengekomen en
wordt een nieuw percentage vastgesteld. Het percentage kan daarbij niet hoger zijn dan 100.
ARTIKEL 1.5
Overige wetteliike bepalingen
1.
Een aanspraak op pensioen kan niet bij overeenkomst tussen de (gewezen) deelnemer en het
fonds worden venminderd zonder schriftelijke toestemming van de partner. Dit geldt niet als de
vermindering het gevolg is van een wettelijke bepaling.
2.
De pensioenrechten of aanspraken ingevolge de regeling kunnen niet worden afgekocht,
vervreemd of prijsgegeven, dan wel fonneel of feitelijk voonwerp van zekerheid worden, anders
dan in de gevallen voorzien bij of krachtens de Pensioenwet.
3.
Verpanding is toegestaan voor het verlenen van zekerheid voor het verkrijgen van uitstel van
betaling als bedoeld in artikel 25, lid 5 van de Invorderingswet 1990.
4.
Vervreemding is toegestaan op grond van artikel 57, lid 5 van de Pensioenwet.
5.
Volmacht tot invordering van uitkeringen uit hoofde van een pensioenrecht, onder welke vorm of
welke benaming ook verieend, is steeds herroepelijk.
6.
Beslag op pensioen is slechts mogelijk indien en voor zover dit wettelijk is toegestaan.
7.
In geval van beslaglegging op pensioen is het fonds bevoegd de daarmee gepaard gaande
kosten geheel of gedeeltelijk bij de pensioengerechtigde in rekening te brengen, al dan niet door
verrekening met dat pensioen.
8.
Elk beding, strijdig met het bepaalde in een van de voorgaande leden van dit artikel, is ten
opzichte van het fonds nietig.
9.
Bij de vaststelling van pensioenen en aanspraken worden de in de Wet op de loonbelasting 1964
aangegeven maxima en begrenzingen mee in aanmericing genomen.
10. De opbouw en financiering van de pensioenaanspraken vinden gedurende het deelnemerschap
ten minste evenredig in de tijd plaats.
11. Het fonds administreert de deelnemingsjaren van de deelnemers. Onder deelnemingsjaren wordt
in dit verband verstaan: perioden als bedoeld in artikel lOab van het Uitvoeringsbesluit
loonbelasting 1965. Op verzoek van de (gewezen) deelnemer verstrekt het fonds een opgave van
de deelnemingsjaren en de schriftelijke bescheiden die de deelnemingsperioden, voorafgaande
aan een vóór 1 januari 2005 gedane waardeoverdracht kunnen staven overeenkomstig de
voorschriften gesteld in de artikelen 2 en 3 van het Uitvoeringsbesluit pensioenaspecten Sociaal
Akkoord 2004. De opgave wordt verstrekt binnen drie maanden nadat het verzoek bij het fonds is
binnengekomen. Het fonds kan de (gewezen) deelnemer een vergoeding vragen voor kosten die
aan de verstrekking van de opgave verbonden zijn.
reglement I, blz -10 -
HOOFDSTUK 2
Pensioengrondslag en premie
ARTIKEL 2.1
Pensioengrondslag
1.
Onder de pensioengrondslag van de deelnemer wordt verstaan: het voor hem geldende, tot een
jaarbedrag herleide loon met een maximum en verminderd met een franchise. Indien het loon niet
hoger is dan de franchise, wordt de pensioengrondslag gesteld op 0.
2.
Het maximum loon bedoeld in het eerste lid is gelijk aan 260 maal het bedrag bedoeld in artikel
17, eerste lid Wet financiering sociale verzekeringen zoals dit bedrag per de eerste januari van
het kalenderjaar is vastgesteld. Hierbij wordt geen rekening gehouden met een wijziging in
bedoeld bedrag met terugwerkende kracht.
3.
Bij een structurele verhoging van het in het tweede lid bedoelde bedrag, zal het bestuur zich
beraden over een wijziging van dat lid. De wijziging zal met inachtneming van artikel 20 van de
statuten in het reglement worden vastgelegd.
4.
De pensioengrondslag van de deelnemer wordt vastgesteld of opnieuw vastgesteld:
a. bij de aanvang van elk kalenderjaar;
b. indien de tussen de deelnemer en zijn werkgever overeengekomen wekelijkse arbeidsduur in
de loop van een kalenderjaar wijzigt: bij de aanvang van de gewijzigde wekelijkse
arbeidsduur;
c. indien de deelneming in de loop van een kalenderjaar aanvangt of opnieuw aanvangt: bij de
aanvang respectievelijk de hernieuwde aanvang van de deelneming;
d. indien de deelnemer in de loop van een kalenderjaar aansluitend een nieuwe
ariseidsovereenkomst sluit: bij de aanvang van die nieuwe arbeidsovereenkomst.
5.
Het bestuur is gerechtigd een eenmalige uitkering van de werkgever aan de werknemer, aan te
wijzen als tot het loon behorend. In dat geval wordt deze uitkering geacht te behoren tot de
pensioengrondslag vanaf het in lid 4 bedoelde tijdstip.
reglement I, blz -11
ARTIKEL 2.2
Loon
Voor de deelnemer uit de sector Beroepsgoederenvervoer wordt onder loon verstaan:
a. het op de datum van vaststelling van de pensioengrondslag voor de deelnemer geldende
functieloon vermeerderd met de vakantietoeslag, en/of
b. de beloning voor overwerk tegen een maximale ovenwerkteeslag van 30%, en/of
c. de beloning voor de op zaterdag en zondag gewerkte uren, indien en voor zover deze
gewerkte uren niet zijn toegerekend tot de uren waarop het functieloon zoals genoemd onder
a is gebaseerd, en/of
d. de toeslag voor gewerkte uren op zaterdag (50%) en zondag (100%), en/of
e. eventuele ploegen- en onregelmatigheidstoeslag.
Het onder b) bedoelde loon is gemaximeerd tot het genoten loon bij 7 overuren per week, met
een maximum van 364 uren per jaar.
Het onder b) tot en met e) bedoelde loon wordt tezamen in aanmericing genomen tot maximaal
22,75% van het functieloon.
Voor de deelnemer in de sector Besloten busvervoer wordt onder loon verstaan het op de datum
van vaststelling van de pensioengrondslag voor de deelnemer geldende vaste loon vermeerderd
met de vakantietoeslag en diploma toeslag.
Voor de deelnemer in de sector Taxivervoer wordt onder loon verstaan het op de datum van
vaststelling van de pensioengrondslag voor de deelnemer geldende:
a. vaste loon vermeerderd met de provisie, de OV-toeslag, HAP-toeslag en de vakantietoeslag
indien de deelnemer als taxichauffeur werkzaam is;
b. vaste loon vermeerderd met de vakantietoeslag indien de deelnemer anders dan als
taxichauffeur wericzaam is.
a. Voor de toepassing van het bepaalde in het eerste, tweede en derde lid van dit artikel wordt
onder vakantietoeslag verstaan het in de betrokken bedrijfstak op de datum van de
vaststelling van de pensioengrondslag geldende vakantietoeslagpercentage.
b. Voor de toepassing van het bepaalde in het eerste lid wordt onder functieloon verstaan het
loon behorend bij de trede van de loonschaal die op de betreffende werknemer van
toepassing is.
reglement I, blz -12 -
c. Voor de toepassing van het bepaalde in het derde lid, onder a, wordt:
1° onder provisie verstaan:
- indien de deelnemer gedurende het gehele voorgaande kalenderjaar als taxichauffeur
bij zijn werkgever werkzaam is geweest: de provisie, die hij gedurende dat kalenderjaar
heeft genoten;
- indien door de deelnemer niet aan de onder a vemnelde voonwaarde wordt voldaan: de
provisie, die een gelijksoortige wericnemer die wel aan dat vereiste heeft voldaan, in het
voorgaande kalenderjaar heeft genoten;
2° onder OV-toeslag verstaan:
- het geldend uurloon voor het openbaar vervoer, minus het uurloon voor het regulier
taxiven/oer maal het aantal uren dat de taxichauffeur in het kalenderjaar van vaststelling
van de pensioengrondslag openbaar vervoer heeft verricht;
3° onder HAP-toeslag verstaan:
- de toeslag op het voor de chauffeur geldende uurioon van € 1,-bruto voor de tijd die hij
of zij daadwericelijk met de uitvoering van HAP-vervoer belast is, waarbij onder HAPvervoer wordt verstaan het in opdracht van een huisartsenpost vervoeren en assisteren
van huisartsen in een speciaal daartoe uitgerust en als zodanig herkenbaar voertuig.
Het voertuig is eventueel uitgerust met optische en geluidssignalen.
Indien op de datum van vaststelling van de pensioengrondslag de wericgever aan de
werknemer tijdelijk geen loon of niet het normale loon is verschuldigd, omdat de werknemer:
a. ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte, zwangerschap of bevalling, of
b. wegens gehele of gedeeltelijke werkloosheid tijdens het dienstverband een uitkering ingevolge
de Wericloosheidswet geniet, dan wel
c. om redenen als bedoeld in artikel 10a, eerste lid onder a, van het Uitvoeringsbesluit
loonbelasting 1965 en het zesde lid van dit artikel, tijdelijk geen of niet gedurende de normale
duur arbeid verricht in dienst van de werkgever,
wordt met inachtneming van het bepaalde in de voorgaande leden als het loon van de deelnemer
beschouwd het loon, dat zonder verzuim voor hem zou hebben gegolden. De vorige volzin is niet
van toepassing op de werknemer die gebruik maakt van de levensloopregeling indien de
voorziening in geld uit de levensloopregeling aanzienlijk lager is dan hetgeen gebruikelijk is. In
dat geval is artikel 19 Wet loonbelasting 1964 van toepassing.
De redenen als genoemd in het vijfde lid, onderdeel c, van dit artikel zijn:
a. Ouderschapsveriof
Indien en voorzover de deelnemer op grond van de Wet arbeid en zorg gebruik maakt van zijn
recht op veriof bouwt de deelnemer gedurende de veriofperiode aanspraken op ten behoeve
van ouderdoms- en partnerpensioen.
b. Sabbatsveriof
Indien en voorzover de deelnemer gebruik maakt van sabbatsveriof bouwt de deelnemer
gedurende de veriofperiode - met een maximum van twaalf maanden - aanspraken op ten
behoeve van ouderdoms- en partnerpensioen. Duurt het veriof na de in de vorige volzin
genoemde periode voor de deelnemer voort, dan wordt het partner- en wezenpensioen
gedurende een periode van ten hoogste zes maanden op risicobasis gedekt.
c. Studieverlof
Indien en voorzover de deelnemer gebruik maakt van studieverlof bouwt de deelnemer
gedurende de veriofperiode aanspraken op ten behoeve van ouderdoms- en partnerpensioen.
d. Levensloopverlof
Indien en voorzover de deelnemer op grond van de Wet op de loonbelasting 1964 gebruik
maakt van levensloopveriof bouwt de deelnemer gedurende de veriofperiode aanspraken op
ten behoeve van ouderdoms- en partnerpensioen met inachtneming van de volgende fiscale
voonwaarden ten aanzien van de duur en de hoogte van de loonven/angende uitkering:
reglement I, blz -13 -
1. de totale opbouw aan levensloopaanspraken is gemaximeerd voor een periode van
levensloopverlof van 2,1 jaar;
2. bedraagt de loonvervanging tijdens levensloopveriof minder dan 49% van het genoten loon
- welke direct voorafging aan het veriof - dan wordt de diensttijd conform artikel 19 van de
Wet op de loonbelasting 1964 beperkt. Volledige opbouw van ouderdoms- en
partnerpensioen is dan niet mogelijk.
7.
Gedurende een periode van onbetaald verlof die al dan niet is opgesomd in het
Uitvoeringsbesluit loonbelasting 1965 en het zesde lid van dit artikel, wordt ten minste het
overiijdensrisico ten behoeve van het partnerpensioen gedekt gedurende maximaal 18
maanden overeenkomstig artikel 56 van de Pensioenwet.
ARTIKEL 2.3
Franchise
1.
De franchise wordt voor elk kalenderjaar vastgesteld en is opgenomen in bijlage F van dit
pensioenreglement.
2.
Het bestuur stelt de franchise, gehoord de actuaris, vast met in achtneming van de alsdan
geldende loon- en prijsindex, de AOW-ontwikkeling en de middelen van het fonds. De franchise is
echter minimaal gelijk aan de bedragen genoemd in ariikel lOaa, tweede lid Uitvoeringsbesluit
loonbelasting 1965.
ARTIKEL 2.4
Premie
De deelnemer is zijn aandeel in de premie verschuldigd aan zijn werkgever. De werkgever is
verplicht bij elke loonbetaling op het loon in te houden het aandeel in de premie, dat de
deelnemer aan zijn werkgever verschuldigd is ter zake van de periode, waarop de loonbetaling
betrekking heeft. Indien en voor zover de werkgever geen loon aan de deelnemer verschuldigd is,
moet de deelnemer zijn aandeel in de premie aan de werkgever betalen.
De periode waarover premie verschuldigd is, vangt aan op de eerste dag van de maand waarin
de deelnemer de 21-jarige leeftijd bereikt respectievelijk de latere datum van indiensttreding en
eindigt uiteriijk op de pensioendatum of de eerdere pensioeningangsdatum. De verschuldigde
premie bedraagt per 1 januari 2013:
- voor de deelnemer werkzaam in de sector Beroepsgoederenvervoer 30% van de
pensioengrondslag;
- voor de deelnemer werkzaam in de sector Besloten Busvervoer 29,30% van de
pensioengrondslag;
- voor de deelnemer werkzaam in de sector Taxiven/oer 30,09% van de pensioengrondslag.
Voor een gedeelte van een jaar wordt de premie berekend over een evenredig gedeelte van
de pensioengrondslag.
reglement I, blz -14 -
3. Het bestuur is bevoegd voor het begin van een kalenderjaar, gehoord de actuaris, te bepalen dat
op de premie bepaald in het eerste lid in het komende kalenderjaar een korting zal worden
toegepast.
4. Het bestuur is bevoegd, gehoord de actuaris, te bepalen dat op de premie bepaald in het eerste
lid een verhoging zal worden toegepast.
5. In afwijking van het bepaalde in het eerste lid is voor de volledig en duurzaam arbeidsongeschikte
deelnemer geen premie verschuldigd vanaf het bereiken van de maximum-uitkeringstermijn. Voor
de gedeeltelijk arbeidsgeschikte deelnemer is een deel van de premie niet verschuldigd vanaf het
bereiken van de maximum-uitkeringstermijn.
6.
De werkgever is de premie ingevolge het tweede lid, met inachtneming van het bepaalde in het
derde of vierde lid, voor de in zijn dienst zijnde deelnemer verschuldigd aan het fonds. Van deze
premie komt een deel ten laste van de deelnemer. Dit is:
- voor de deelnemer in de sector Beroepsgoederenvervoer 10,16% van de pensioengrondslag;
- voor de deelnemer in de sector Besloten Busvervoer 12,19% van de pensioengrondslag;
- voor de deelnemer in de sector Taxivervoer 12,29% van de pensioengrondslag.
reglement I, blz -15 •
HOOFDSTUK 3
Informatievoorschriften
ARTIKEL 3.1
Infonnatieverstrekking algemeen
1.
De informatie wordt schriftelijk verstrekt tenzij de deelnemer, gewezen deelnemer,
pensioengerechtigde of gewezen partner instemt met elektronische verstrekking.
2.
Bij het verstrekken van de schriftelijke infonnatie kan het fonds zich houden aan het laatst hem
bekende adres. Blijkt dit adres onjuist te zijn, dan doet het fonds navraag bij de gemeentelijke
basisadministratie in de laatst bekende woonpiaats. De hiermee gepaard gaande kosten kan het
fonds in rekening brengen bij de deelnemer, gewezen deelnemer, pensioengerechtigde of
gewezen partner. Deze kosten kunnen niet direct in mindering worden gebracht op de uitkering.
3.
Indien de deelnemer, gewezen deelnemer, pensioengerechtigde of gewezen partner heeft
ingestemd met elektronische verstrekking van informatie en het bij het fonds bekende adres voor
deze elektronische verstrekking blijkt onjuist, verstrekt het fonds de infonnatie schriftelijk.
4.
Het fonds is bevoegd kosten in rekening te brengen voor het verstrekken van de infomnatie als
bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onderdelen b tot en met d, en vierde lid, en artikel 3.11. De
overige informatie wordt kosteloos verstrekt.
ARTIKEL 3.2
Infomiatie aan de deelnemers bii aanvang van de deelneming (startbrief)
1.
Het fonds verstrekt de deelnemer binnen drie maanden na aanvang van de deelneming een
zogenoemde startbrief overeenkomstig het bepaalde in artikel 21 van de Pensioenwet en artikel
70a, onderdeel OOA, van de Invoerings-en aanpassingswet Pensioenwet.
2.
Het fonds infornieert de deelnemer binnen drie maanden na een wijziging in het
pensioenreglement over die wijziging en de mogelijkheid om het gewijzigde pensioenreglement
op te vragën bij het fonds.
3.
Het eerste lid is niet van toepassing indien de gewezen deelnemer binnen zes maanden na
beëindiging van een eerdere periode van deelneming opnieuw deelnemer wordt in het fonds en
de gewezen deelnemer de in het eerste lid bedoelde infomiatie al eerder heeft ontvangen.
Infomiatie die sinds de vorige verstrekking is gewijzigd wordt wel verstrekt.
reglement I, blz -16 -
ARTIKEL 3.3
Jaariiikse informatie aan de deelnemers (uniform pensioenoverzicht)
Het fonds verstrekt de deelnemer jaariijks een unifomi pensioenoverzicht overeenkomstig het
bepaalde in artikel 38 van de Pensioenwet.
ARTIKEL 3.4
Infonnatie aan de deelnemers bii beëindiging van de deelneming
Het fonds verstrekt de deelnemer bij beëindiging van de deelneming:
a. een opgave van de tot dat moment op grond van het pensioenreglement opgebouwde
pensioenaanspraken;
b. informatie over toeslagveriening;
c. informatie over de mogelijkheid van afkoop van aanspraken op ouderdomspensioen bij
beëindiging van de deelneming voor zover er sprake is van een pensioenaanspraak onder de
afkoopgrens;
d. informatie over het recht op of de mogelijkheid tot waardeoverdracht bij wisseling van werkgever
of toetreding tot een beroepspensioenregeling;
e. informatie over de consequenties van arbeidsongeschiktheid;
f.
informatie over het actueel zijn van een korte- of langëtermijnherstèlplan; en
g. informatie die voor de deelnemer specifiek in het kader van de beëindiging relevant is.
ARTIKEL 3.5
Periodieke informatie aan gewezen deelnemers
1.
Het fonds verstrekt de gewezen deelnemer ten minste een keer in vijf jaar:
a. een opgave van zijn opgebouwde pensioenaanspraken; en
b. informatie over toeslagveriening.
2.
Het fonds informeert de gewezen deelnemer binnen drie maanden na een wijziging van het
toeslagbeleid over die wijziging.
reglement I, blz -17 -
ARTIKEL 3.6
Informatie op verzoek van de (gewezen) deelnemers, de gewezen partner en de pensioengerechtigde
1.
Het fonds verstrekt de deelnemer, de gewezen deelnemer, de gewezen partner en de
pensioengerechtigde op verzoek:
a. het voor hem geldende pensioenreglement;
b. het jaarverslag en de jaarrekening van het fonds;
c. het uitvoeringsreglement;
d. de voor hem relevante informatie over beleggingen; en
e. de verklaring inzake beleggingsbeginselen, het kortetermijnherstelplan, het
langëtermijnherstèlplan, informatie over de hoogte van de dekkingsgraad, over het van
toepassing zijn van een aanwijzing van de toezichthouder indien het fonds niet voldoet aan de
Pensioenwet, en over de aanstelling van een bewindvoerder indien het fonds een wanbeleid
voert of als het bestuur van het fonds komt te ontbreken.
2.
Het fonds verstrekt de deelnemer, de gewezen deelnemer en de gewezen partner op verzoek
informatie die specifiek voor hem relevant is.
3.
Het fonds verstrekt de deelnemer of gewezen deelnemer op verzoek infonnatie over de
consequenties van uitruil van partnerpensioen voor een hoger en/of eerder ingaand
ouderdomspensioen, van ouderdomspensioen in partnerpensioen of van andere vormen van
uitruil.
4.
Het fonds verstrekt de gewezen deelnemer op verzoek een opgave van de hoogte van zijn
opgebouwde pensioenaanspraken.
5.
Het fonds verstrekt de in het eerste en derde lid bedoelde infomiatie op verzoek ook aan
vertegenwoordigers van deelnemers, van gewezen deelnemers, van gewezen partners of van
pensioengerechtigden.
ARTIKEL 3.7
Infomiatieverstrekking aan gewezen partner bii scheiding
Het fonds verstrekt degene die gewezen partner wordt en een aanspraak verkrijgt op bijzonder
partnerpensioen:
a. een opgave van de opgebouwde pensioenaanspraak op partnerpensioen;
b. informatie over toeslagveriening; en
c. informatie die voor de gewezen partner specifiek van belang is, zoals de mogelijkheid van afkoop
van een aanspraak op bijzonder partnerpensioen, voor zover sprake is van een
pensioenaanspraak onder de afkoopgrens.
reglement I, blz -18 •
ARTIKEL 3.8
Periodieke infomiatie aan gewezen partner
1.
Het fonds verstrekt de gewezen partner ten minste een keer in de vijf jaar:
a. een opgave van zijn opgebouwde aanspraak op partnerpensioen op grond van artikel 3.7; en
b. informatie over toeslagveriening.
2.
Het fonds informeert de gewezen partner binnen drie maanden na een wijziging van het
toeslagbeleid over die wijziging.
ARTIKEL 3.9
Informatieverstrekking aan pensioengerechtigden bii pensioeningang
Het fonds verstrekt degene die pensioengerechtigde wordt:
a. een opgave van zijn pensioenrecht;
b. een opgave van de opgebouwde aanspraken op nabestaandenpensioen wanneer de
pensioenregeling daarin voorziet; en
c. informatie over toeslagveriening.
ARTIKEL 3.10
Periodieke infonmatie aan pensioengerechtigden
1.
Het fonds verstrekt de pensioengerechtigde jaariijks:
a. een opgave van zijn pensioenrecht;
b. een opgave van de opgebouwde aanspraken op nabestaandenpensioen wanneer de
pensioenregeling daarin voorziet; en
c. informatie over toeslagveriening.
2.
Het fonds informeert de pensioengerechtigde binnen drie maanden na een wijziging van het
toeslagbeleid over die wijziging.
reglement I, blz -19 •
ARTIKEL 3.11
Informatieverstrekking bii vertrek naar een andere lidstaat
1.
Het fonds verstrekt deelnemers, gewezen deelnemers en gepensioneerden die zich in een
andere lidstaat vestigen informatie over hun pensioenaanspraken en pensioenrechten en over de
mogelijkheden die hun op grond van de pensioenregeling worden geboden.
2.
De infomiatie die op grond van het eerste lid wordt verstrekt is ten minste overeenkomstig de
informatie die wordt verstrekt aan deelnemers, gewezen deelnemers en gepensioneerden die in
Nederland blijven.
reglement I, blz - 20 -
HOOFDSTUK 4
Ouderdomspensioenregeling
ARTIKEL 4.1
Ouderdomspensioen
1.
Het jaariijkse ouderdomspensioen bedraagt:
- voor de deelnemer in de sector Beroepsgoederenvervoer 1,85%;
- voor de deelnemer in de sector Besloten Busven/oer 1,79%;
- voor de deelnemer in de sector Taxivervoer 1,85%,
van de som van de pensioengrondslagen.
ARTIKEL 4.1 A
Deeltiidpensioen
1.
Op verzoek van de deelnemer gaat het ouderdomspensioen op de pensioeningangsdatum
gedeeltelijk in. De dienstbetrekking dient voor dit gedeelte aantoonbaar te zijn beëindigd. Voor
het gedeelte van de arbeidsduur dat de deelnemer in dienst blijft van de werkgever, blijft hij
deelnemer in de regeling. Voor dit gedeelte vindt pensioenopbouw plaats conform deeltijdwerk
zoals bedoeld in artikel 1.4. Een verzoek tot deeltijdpensioen dient uiteriijk drie maanden voor de
ingangsdatum van het deeltijdpensioen bij het fonds te worden ingediend.
2.
Deeltijdpensioen gaat niet eerder in dan na het bereiken van de 55-jarige leeftijd. De
ingangsdatum kan niet later zijn dan de datum waarop het totale pensioen het fiscale maximum
bereikt. In dit kader wordt verwezen naar het bepaalde in artikel 4.4, vijfde lid.
3.
De gedeeltelijke ingang kan uitsluitend plaatsvinden in eenheden van 20%. Wanneer het
pensioen gedeeltelijk is ingegaan, kan één maal per jaar voor een hoger percentage worden
gekozen. Het aantal uren in de arbeidsovereenkomst van de deelnemer dient met hefeelfde
percentage te worden verminderd als het percentage waarvoor de deelnemer met pensioen gaat.
4.
Afhankelijk van de gekozen ingangsdata wordt het deeltijdpensioen verlaagd of verhoogd. Dit
gebeurt op dezelfde wijze als bij vervroeging en uitstel van het volledige pensioen als bedoeld in
artikel 4.4, tweede lid.
reglement I, blz - 21
ARTIKEL 4.2
Inruil partnerpensioen voor extra ouderdomspensioen en inruil ouderdomspensioen voor extra
partnerpensioen
1.
De (gewezen) deelnemer heeft het recht (een deel van) zijn aanspraken op partnerpensioen op
de pensioeningangsdatum van het ouderdomspensioen in te ruilen voor extra aanspraken op
ouderdomspensioen. In dat geval wordt de aanspraak op jaariijks ouderdomspensioen verhoogd
aan de hand van een door het bestuur, gehoord de actuaris, vastgestelde tabel (bijlage A). Deze
tabel is van 1 januari 2013 tot en met 31 december 2017 vastgesteld met inachtneming van de
algemeen aanvaardbare actuariële grondslagen. De tabel is zodanig vastgesteld dat voor
deelnemers en gewezen deelnemers dezelfde ruilvoet geldt en sprake is van collectieve
actuariële gelijkwaardigheid. Het bepaalde in artikel 18d, tweede lid van de Wet op de
Loonbelasting 1964 is hierbij van overeenkomstige toepassing.
2.
Naast de in het eerste lid genoemde keuze heeft de (gewezen) deelnemer het recht (een deel
van) zijn opgebouwde aanspraken op ouderdomspensioen op de pensioeningangsdatum van het
ouderdomspensioen of bij beëindiging van de deelneming anders dan door overiijden of door
pensionering in te ruilen voor extra aanspraken op parinerpensioen. In dat geval wordt de
aanspraak op partnerpensioen verhoogd aan de hand van een door het bestuur, gehoord de
actuaris, vastgestelde tabel, welke is gebaseerd op algemeen aanvaardbare actuariële principes.
Deze tabel met uitruilfactoren is opgenomen in bijlage B bij dit reglement. De geldigheidsduur van
de uitruilfactoren is van 1 januari 2013 tot en met 31 december 2017. De tabel is zodanig
vastgesteld dat voor deelnemer en gewezen deelnemers dezelfde ruilvoet geldt en sprake is van
collectieve actuariële gelijkwaardigheid. Het bepaalde in ariikel 18d, tweede lid van de Wet op de
loonbelasting 1964 is hierbij van overeenkomstige toepassing. Een eenmaal toegepaste ruilfactor
wijzigt ten aanzien van betrokkene niet, ook al wordt de ruilfactor na afloop van de periode voor
nieuwe gevallen aangepast.
Indien een deelnemer hiervoor heeft gekozen, ven/allen de ingeruilde aanspraken op
ouderdomspensioen.
3.
De keuze als bedoeld in het eerste en tweede lid op de pensioeningangsdatum kan éénmalig
worden gemaakt en is onherroepelijk. De (gewezen) deelnemer dient deze keuze een halfjaar
vóór de pensioeningangsdatum van het ouderdomspensioen bekend te maken aan het fonds
waart)ij diens partner tegelijkertijd schriftelijk dient te vericlaren in te stemmen met de keuze. De
gewezen deelnemer dient de keuze als bedoeld in het tweede lid bij beëindiging van de
deelneming anders dan door overiijden of pensionering schriftelijk binnen twee maanden na
beëindiging van de deelneming bij het fonds bekend te maken waarbij diens partner tegelijkertijd
schriftelijk dient te verklaren in te stemmen met de keuze. De keuzemogelijkheid bij beëindiging
van de deelneming is niet van toepassing, respectievelijk vervalt als de gewezen deelnemer een
verzoek tot waardeoverdracht heeft ingediend.
4.
De toepassing van dit artikel heeft geen invloed op^de hoogte van het wezenpensioen.
5.
Indien er op grond van artikel 5.2 aanspraken op bijzonder partnerpensioen moeten worden
toegekend of zijn toegekend, blijven deze aanspraken buiten toepassing van dit artikel.
reglement I, blz - 22 •
ARTIKEL 4.3
Inruil ouderdomspensioen voor tiideliik ouderdomspensioen
De (gewezen) deelnemer kan ervoor kiezen (een deel) van het ouderdomspensioen in te ruilen voor
een tijdelijk ouderdomspensioen. Dit tijdelijk ouderdomspensioen gaat in op de
pensioeningangsdatum en eindigt op de eerste dag van de maand waarin het recht op AOW is
ontstaan of bij eerder overiijden. Het door inruil van ouderdomspensioen te verkrijgen tijdelijk
ouderdomspensioen bedraagt maximaal het bedrag van twee maal de enkelvoudige gehuwden AOW
inclusief vakantietoeslag. Een en ander is nader uitgewerkt in een door het bestuur, gehoord de
actuaris, vastgestelde tabel (bijlage C).
Deze tabel is van 1 januari 2013 tot en met 31 december 2017 vastgesteld met inachtneming van
algemeen aanvaarde actuariële grondslagen. De in dit artikel bedoelde keuze moet drie maanden
vóór de pensioeningangsdatum aan het fonds bekend zijn gemaakt. Op een eenmaal gemaakte keuze
kan niet worden teruggekomen. De keuze heeft geen invloed op de hoogte van het meeverzekerd
partner- en wezenpensioen.
ARTIKEL 4.4
Ingangs- en einddatum ouderdomspensioen
1
Het ouderdomspensioen gaat in op de pensioendatum en het eindigt op de laatste dag van de
maand, waarin de pensioengerechtigde overiijdt.
2.
Op verzoek van de (gewezen) deelnemer gaat het ouderdomspensioen in vóór of na de
pensioendatum, doch niet vóór het bereiken van de eerste van de maand waarin 55-jarige leeftijd
wordt bereikt en, met inachtneming van het fiscale maximum als bedoeld in artikel 18a en18d van
de Wet op de loonbelasting 1964, niet na het bereiken van de leeftijd die vijfjaar hoger is dan de
eerste dag van de maand waarin het recht op AOW is ontstaan. In deze gevallen wordt het
ouderdomspensioen verlaagd, respectievelijk verhoogd, aan de hand van door het bestuur,
gehoord de actuaris, vastgestelde tabellen (bijlage D). Deze tabellen zijn van 1 januari 2013 tot
en met 31 december 2017 vastgesteld met inachtneming van algemeen aanvaarde actuariële
grondslagen. De partner van de (gewezen) deelnemer dient schriftelijk te verklaren in te stemmen
met een verzoek als bedoeld in de eerste volzin van dit lid.
3.
a. Een verzoek tot vervroeging wordt slechts gehonoreerd indien de dienstbetrekking door
pensionering, voor het fonds aantoonbaar, wordt beëindigd. Het verzoek tot vervroeging van
het ouderdomspensioen moet drie maanden vóór de gewenste ingangsdatum worden
ingediend bij de administrateur
reglement I, blz - 23 •
b. De gewezen deelnemer dient, in aanvulling op het bepaalde in onderdeel a, tegenover het
fonds schriftelijk te verklaren dat de lopende dienstbetrekking op de pensioeningangsdatum in
verband met pensionering is geëindigd respectievelijk dat er geen lopende dienstbetrekking is,
en dat hij ook niet de intentie heeft om in de toekomst een dienstbetrekking aan te gaan. De
gewezen deelnemer die weridoos of arbeidsongeschikt is kan eveneens van de mogelijkheid
tot vervroeging gebruik maken mits hij tegenover het fonds aantoont dat de loonvervangende
uitkering wegens werkloosheid of arbeidsongeschiktheid met ingang van de
pensioeningangsdatum in verband met pensionering is geëindigd. De eventuele fiscale
gevolgen in verband met vervroeging komen volledig voor rekening van de gewezen
deelnemer
c. Het bepaalde in de eerste volzinnen onder sub a en onder sub b is alleen van toepassing voor
zover het ouderdomspensioen ingaat vóór het bereiken van de 60-jarige leeftijd.
4.
a. Een verzoek tot uitstel wordt slechts gehonoreerd indien de dienstbetrekking, voor het fonds
aantoonbaar, wordt voortgezet. Zodra de dienstbetrekking eindigt gaat het pensioen direct in.
Bij uitstel na 67 jaar blijft het pensioenreglement van toepassing op de deelnemer met dien
verstande dat gedurende de periode van uitstel geen pensioenopbouw meer plaatsvindt.
b. De gewezen deelnemer dient, in aanvulling op het bepaalde in onderdeel a, jaariijks tegenover
het fonds schriftelijk te vericlaren dat de lopende dienstbetrekking in stand blijft. De eventuele
gevolgen in verband met het uitstel komen volledig voor rekening van de gewezen deelnemer.
c. In aanvulling op het bepaalde onder sub a en b wordt met inachtneming van het besluit van 9
september2010, nr. DGB2010/2733M, Stcrt.nr 14304, onderde dienstbetrekking mede
verstaan de werkzaamheden na de pensioendatum van de deelnemer als ondernemer.
5.
Ingeval het ouderdomspensioen, met inbegrip van een bedrag van ten minste de AOW-uitkering
voor een gehuwde inclusief de vakantietoeslag, 100 procent van het laatste loon komt te
bedragen op of na het tijdstip waarop de deelnemer de pensioengerechtigde leeftijd ingevolge de
AOW heeft bereikt, gaat het ouderdomspensioen in op de eerste dag van de maand waarin dat
maximum wordt bereikt.
6.
Indien de deelnemer op of na de pensioendatum uit dienst treedt, gaat het ouderdomspensioen
waarop de betreffende pensioendatum van toepassing is, onmiddellijk in.
7.
De toepassing van dit artikel heeft geen invloed op de hoogte van de aanspraak op (bijzonder)
partner- of wezenpensioen.
ARTIKEL 4.5
Hoog/laag-constructie
De (gewezen) deelnemer heeft het recht ervoor te kiezen om het ouderdomspensioen eerst hoger en
later lager dan het reguliere ouderdomspensioen te laten zijn. Daarbij mag het lagere pensioen niet
lager zijn dan 75% van het hogere pensioen. Hoogte en duur van de hogere uitkering worden door het
bestuur vastgesteld, aan de hand van de tabel welke als bijlage G bij dit pensioenreglement is
gevoegd. Deze tabel is van 1 januari 2013 tot en met 31 december 2017 vastgesteld met
inachtneming van algemeen aanvaarde actuariële grondslagen. De keuze moet drie maanden vóór de
pensioendatum respectievelijk de eerdere pensioeningangsdatum van het pensioen aan de
administrateur bekend zijn gemaakt. Op een eenmaal gemaakte keuze kan niet worden
teruggekomen. De toepassing van dit lid heeft geen invloed op de hoogte van de aanspraak op
(bijzonder) partner- of wezenpensioen.
reglement 1, blz - 24 •
ARTIKEL 4.6
Volgorde flexibiliseringsmogeliikheden
Indien combinaties van mogelijkheden als bedoeld in de artikelen 4.1A, 4.2, 4.3, 4.4 en 4.5 zich
voordoen, wordt de volgende volgorde in acht genomen:
deeltijdpensioen;
inruil partnerpensioen voor extra ouderdomspensioen en inruil ouderdomspensioen voor extra
partnerpensioen;
vervroeging of uitstel ten opzichte van de pensioendatum;
inruil ouderdomspensioen voor tijdelijk ouderdomspensioen;
hoog/laag constructie.
reglement I, blz - 25 -
HOOFDSTUK 5
Partnerpensioen
ARTIKEL 5.1
Partnerpensioen
1.
Het jaariijkse partnerpensioen bedraagt 70% van het ouderdomspensioen bedoeld in artikel 4.1,
tenzij artikel 4.2 van toepassing is. Op een volgens dit lid vastgesteld jaariijks partnerpensioen
wordt een op grond van artikel 5.2 vastgestelde aanspraak op bijzonder partnerpensioen in
mindering gebracht. Indien het een bijzonder partnerpensioen betreft als bedoeld in artikel 5.2 lid
6, zal de vermindering plaatsvinden nadat door een of beide partners een van de in artikel 5.2 lid
7 genoemde stukken aan het fonds zijn overgelegd. De in de in dit lid bedoelde vermindering
vindt plaats ongeacht het in leven zijn van de gewezen partner.
2.
Indien de deelnemer vóór het ingaan van het ouderdomspensioen overiijdt, wordt het in het
eerste lid bedoelde partnerpensioen verhoogd.
De verhoging bedraagt 70% van het ouderdomspensioen, waarop ingevolge artikel 4.1, nog
aanspraak zou zijn verkregen, indien zijn deelneming van het tijdstip van overiijden tot de
pensioendatum onafgebroken zou hebben voortgeduurd. Het in de vorige volzin bedoelde
ouderdomspensioen wordt vastgesteld op basis van de voor hem ten tijde van het overiijden
geldende pensioengrondslag.
3.
Van de pensioengrondslag bedoeld in het vorige lid wordt niet meer in aanmericing genomen dan
het bedrag van de pensioengrondslag, die voor de deelnemer volgens artikel 2.1 ten tijde van zijn
overiijden zou hebben gegolden, indien deze grondslag zou zijn vastgesteld op basis van een
loonbedrag dat als volgt wordt verkregen:
a. uitgegaan wordt van het tot een jaarbedrag herieide loon, waarvan zou zijn uitgegaan als de
pensioengrondslag van de deelnemer één jaar vóór zijn overiijden respectievelijk op de latere
begindatum van zijn laatste arbeidsovereenkomst zou zijn vastgesteld;
b. vervolgens wordt het onder a bedoelde loonbedrag verhoogd met het percentage, dat
verkregen wordt door het percentage, waarmee het indexcijfer is gestegen, te verhogen met
10.
4.
Het partnerpensioen voor een gewezen deelnemer is gelijk aan het partnerpensioen, waarop
volgens het tweede en derde lid aanspraak zou hebben bestaan bij overiijden op de dag, waarop
zijn deelneming laatstelijk is geëindigd, mits:
a. de gewezen deelnemer overiijdt binnen 6 maanden na het einde van zijn deelneming; en
b. de gewezen deelnemer op de dag van zijn overiijden een uitkering ontvangt ter zake van
niet-venwijtbare werkloosheid, dan wel ter zake van ziekte, zwangerschap of bevalling tijdens
niet-verwijtbare werkloosheid; en
c. voor de partner van de gewezen deelnemer geen partnerpensioen is verzekerd op grond van
een na het einde van de deelneming aangevangen (en inmiddels weer geëindigd)
dienstverband.
5.
Het partnerpensioen gaat in op de eerste dag van de maand, waarin de (gewezen) deelnemer of
gepensioneerde overlijdt. Het wordt vervolgens levenslang aan de partner uitgekeerd en eindigt
op de laatste dag van de maand, waarin de partner overiijdt.
reglement I, blz - 26 -
ARTIKEL 5.2
Biizonder partnerpensioen
1.
De gewezen partner heeft in geval van echtscheiding of ontbinding van het huwelijk na scheiding
van tafel en bed, dan wel beëindiging van de registratie van de partnerrelatie aanspraak op
bijzonder partnerpensioen. Tenzij artikel 4.2 van toepassing is, is het bijzonder partnerpensioen
gelijk aan het premievrije partnerpensioen op het moment van de scheiding. Dit is het premievrije
partnerpensioen dat zou bestaan als de deelneming op de scheidingsdatum zou zijn geëindigd,
inclusief de eventuele verhogingen conform artikel 10.1. Bij meerdere scheidingen worden alle
eerdere vastgestelde aanspraken op bijzonder partnerpensioen inclusief de eventuele
verhogingen confomi artikel 10.1 overeenkomstig het in artikel 5.1 lid 1 bepaalde in mindering
gebracht op het in de vorige volzin bedoelde premievrije partnerpensioen.
2.
Geen aanspraak op bijzonder partnerpensioen krachtens dit artikel heeft degene die gebruik
heeft gemaakt van de mogelijkheid tot conversie van de aanspraak op bijzonder partnerpensioen
als bedoeld in artikel 7.2.
3. Aan de gewezen partner van de deelnemer voor wie aanspraak is ontstaan op bijzonder
partnerpensioen wordt een bewijs van deze aanspraak uitgereikt.
4. Het bijzonder partnerpensioen gaat in op eerste dag van de maand, waarin de (gewezen)
deelnemer of gepensioneerde overiijdt. Het eindigt op de laatste dag van de maand waarin de
gewezen partner overlijdt.
5. De gewezen partner met een recht op bijzonder partnerpensioen heeft het recht dit (gedeeltelijk)
te vervreemden aan een eerdere of latere partner van de overleden (gewezen) deelnemer of
gepensioneerde. Dit onder de voorwaarde dat de vervreemding bij notariële akte is
overeengekomen en het fonds zich bereid heeft verklaard om een eventueel uit de overdracht
voortvloeiende wijziging van het risico te dekken.
6.
Indien de partnerrelatie als bedoeld in artikel 1.2 letter d, sub III anders dan door overiijden van
de deelnemer wordt beëindigd, is de in de voorafgaande leden beschreven regeling betreffende
toekenning van bijzonder partnerpensioen van overeenkomstige toepassing. Dit onder
voorwaarde dat is voldaan aan het bepaalde in lid 7.
7.
Na beëindiging van de partnerrelatie als bedoeld in artikel 1.2 letter d, sub III anders dan door
overiijden van de deelnemer, verkrijgt de gewezen partner als bedoeld in het vorige lid een recht
op bijzonder partnerpensioen nadat aan het fonds een van de hieronder genoemde stukken dbor
een of beide partners zijn overgelegd:
a. een kopie van het aangetekende schrijven van één van de partners aan een notaris dan wel
andere partner waarmee de partnerrelatie wordt beëinidigd; of
b. een gezamenlijke verklaring aan het fonds waarin beide partners verklaren dat de
partnerrelatie is beëindigd.
8.
Voor de toepassing van dit pensioenreglement wordt als einde van de partnerrelatie als bedoeld
in artikel 1.2 letter d, sub III aangemerict de datum van aantekening van het aangetekende
schrijven van één van de partners dan wel de dagtekening van de gezamenlijke verklaring van
beide partners waarmee de beëindiging een feit is geworden. Indien naar het oordeel van het
fonds geen eenduidigheid bestaat over de beëindigingdatum, wordt als beëindigingdatum
aangehouden de datum waarop volgens het bevolkingsregister de inschrijving van de deelnemer
en zijn gewezen partner op hefeelfde adres is geëindigd.
reglement I, blz - 27 •
ARTIKEL 5.3
Wezenpensioen
1.
Het jaariijkse wezenpensioen bedraagt voor ieder kind 14% van het jaariijkse
ouderdomspensioen bedoeld in artikel 4.1.
2.
Indien de deelnemer vóór het ingaan van het ouderdomspensioen overiijdt, wordt het in het
eerste lid bedoelde wezenpensioen verhoogd. De verhoging bedraagt 14% van het
ouderdomspensioen waarop ingevolge artikel 4.1, nog aanspraak zou zijn vericregen indien de
deelneming tot de pensioendatum had voortgeduurd. Het in de vorige volzin bedoelde
ouderdoms wordt vastgesteld op basis van de voor hem ten tijde van het overlijden geldende
pensioengrondslag.
Het bepaalde in artikel 5.1, derde lid is van toepassing.
3.
Het wezenpensioen voor een gewezen deelnemer is gelijk aan het wezenpensioen, waarop
volgens het tweede lid aanspraak zou hebben bestaan bij overiijden op de dag, waarop zijn
deelneming laatstelijk is geëindigd, mits:
a. de gewezen deelnemer overiijdt binnen 6 maanden na het einde van zijn deelneming; en
b. de gewezen deelnemer op de dag van zijn overiijden een uitkering ontvangt ter zake van niet
verwijtbare werkloosheid, dan wel ter zake van ziekte, zwangerschap of bevalling tijdens niet
venwijtbare werkloosheid; en
c. voor het kind van de gewezen deelnemer geen wezenpensioen is verzekerd op grond van een
na het einde van de deelneming aangevangen (en inmiddels weer geëindigd) dienstverband.
4
Het wezenpensioen wordt verdubbeld met ingang van de eerste dag van de maand, waarin het
kind ouderloos wordt.
5.
Het wezenpensioen gaat in op de eerste dag van de maand, waarin de deelnemer overiijdt. Het
wezenpensioen eindigt op de laatste dag van de maand, waarin het kind de 18-jarige leeftijd
bereikt. Wanneer het echter een kind betreft als bedoeld in artikel 1.3.1, derde lid, eindigt het
wezenpensioen op de laatste dag van de maand, waarin het de 27-jarige leeftijd bereikt, dan wel
op de laatste dag van de maand waarin niet meer wordt voldaan aan het in artikel 1.3.1 derde
lid, genoemde vereiste.
Het wezenpensioen eindigt voorts op de laatste dag van de maand, waarin het kind overiijdt.
ARTIKEL 5.4
Geen aanspraak op partner- en wezenpensioen
1.
Geen aanspraak op partner- en/of wezenpensioen bestaat indien:
- de ericenning of het verzoek tot adoptie van het kind
- het op zich nemen van de zorg voor het onderhoud en de opvoeding van het stief- en
pleegkind.
- de tot standkoming van het huwelijk;
- de registratie van de partnerrelatie in de registers van de burgerlijke stand en
- het aangaan van het samenlevingscontract
na de pensioeningangsdatum heeft plaatsgevonden
reglement I, blz - 28 -
2.
Als de partner of wees schuldig of medeplichtig is aan de opzettelijke levensberoving van de
(gewezen) deelnemer of gepensioneerde wordt een partnerpensioen- en/of wezenpensioen
toegekend dat is gebaseerd op de premievrije waarde berekend naar de dag voorafgaande aan
het overlijden.
3.
Onverminderd het bepaalde in het eerste lid heeft de partner als bedoeld in artikel 1.2,
onderdeel a, sub III geen aanspraak op partnerpensioen indien hij of zij niet door middel van een
uittreksel van de gemeentelijke basisadministratie kan aantonen op het moment van overiijden
van de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde met deze (gewezen) deelnemer of
gepensioneerde te hebben samengewoond.
4.
Het bepaalde in het eerste lid is niet van toepassing in de gevallen bedoeld onder a en b, indien
deze toepassing naar het oordeel van het bestuur zou leiden tot bijzondere hardheid.
5.
Het bepaalde in dit artikel is van overeenkomstige toepassing ten aanzien van een aanspraak op
bijzonder partnerpensioen.
ARTIKEL 5.5
Overgangsregeling partneroensioen
Indien een persoon op grond van artikel 1.2 letter d niet kan worden aangemerict als partner, is het
bestuur van het fonds bevoegd om deze persoon voor de toepassing van de artikelen 5.1 en 5.2 aan
te mericen als partner in de zin van artikel 1.2 letter d. Dit onder de voorwaarde dat de persoon op
grond van artikel 1.2 letter d zoals dit luidde op 31 december 2006 werd aangemerict als partner.
reglement I, blz - 29 -
HOOFDSTUK 6
Premievriie deelneming wegens arbeidsongeschiktheid
ARTIKEL 6.1
Premievriie deelneming
1.
De deelnemer, die arbeidsongeschikt wordt volgens de Wet weric en inkomen naar
arbeidsvermogen (WlA) kan een verzoek bij het fonds indienen tot voorfeetting van het
deelnemerschap. Als het verzoek wordt ingewilligd komt de premie volgens lid 2 van dit artikel
ten laste van het fonds. In dat geval wordt aan de werkgever de in lid 2 van dit artikel genoemde
vrijstelling van premiebetaling verleend teneinde voorfeetting van de opbouw van het
ouderdomspensioen te bewerkstelligen.
2.
De mate van premievrije deelneming is afhankelijk van de mate van arbeidsongeschiktheid. De
mate van arbeidsongeschiktheid is het percentage waarvoor de deelnemer op grond van de WlA
arbeidsongeschikt is verklaard. De volgende indeling wordt aangehouden:
Mate van arbeidsongeschiktheid
65
45
35
O
-
100%
65%
45%
35%
Percentage van premievrijstelling
60%
30%
15%
0%
Bij wijziging van de mate van arbeidsongeschiktheid wordt het percentage van de
premievrijstelling zonodig opnieuw bepaald.
3.
Zolang de deelnemer arbeidsongeschikt is wordt de premie behorende bij de mate van
premievrije deelneming geacht aan het fonds te zijn betaald.
4.
De premie als bedoeld in het vorige lid wordt berekend naar de pensioengrondslag, die gold
onmiddellijk voor de ingangsdatum van de premievrije deelneming. Van de pensioengrondslag
bedoeld in de vorige volzin wordt niet meer in aanmericing genomen dan het bedrag van de
pensioengrondslag, die voor de deelnemer volgens artikel 2.1 zou hebben gegolden, indien deze
grondslag zou zijn vastgesteld op basis van een loonbedrag, dat als volgt wordt verkregen:
a. uitgegaan wordt van het tot een jaarbedrag herieide loon, waarvan zou zijn uitgegaan als de
pensioengrondslag van de deelnemer onmiddellijk voor het begin van de
maximum-uitkeringstemiijn zou zijn vastgesteld;
b. vervolgens wordt het onder a bedoelde loonbedrag verhoogd met het percentage, dat
verkregen wordt door het percentage, waarmee het indexcijfer nadien is gestegen, te
verhogen met 10.
Op de pensioengrondslag wordt, zolang de premievrije deelneming voortduurt, op de eerste
januari van elk jaar een toeslag verieend op basis van het bepaalde in artikel 10.1.
5.
De aanspraken en pensioenen, waarop de premievrije deelneming recht geeft, worden
vastgesteld op basis van de pensioengrondslag bedoeld in het vierde lid.
reglement I, blz - 30 •
6.
Het bestuur is bevoegd om, indien gewenst onder door haar te stellen voonwaarden, te bepalen,
dat de premie behorende bij de mate van premievrije deelneming geacht wordt aan het fonds te
zijn betaald vanaf de datum waarop de deelneming was geëindigd voor een gewezen deelnemer,
die:
a. arbeidsongeschikt was op de datum waarop zijn deelneming in het fonds was geëindigd en
b. arbeidsongeschikt is gebleven
- tot het bereiken van de maximum-uitkeringstemiijn /maximum-wachttijd en op dat tijdstip
ten minste 35% arbeidsongeschikt blijkt te zijn, of
- tot zijn overiijden vóór het bereiken van de maximum-uitkeringstermijn/maximum-wachttijd.
7.
Bij toepassing van het bepaalde in het vorige lid wordt:
a. de gewezen deelnemer, die overiijdt vóór het einde van de maximum- uitkeringstermijn,
geacht van het einde van zijn verplichte deelneming tot zijn overiijden volledig
arbeidsongeschikt te zijn geweest;
b. de gewezen deelnemer, die de maximum-uitkeringstemiijn bereikt, geacht vanaf het einde van
de verplichte deelneming in dezelfde mate arbeidsongeschikt te zijn geweest als hij bij het
bereiken van de maximum-uitkeringstermijn blijkt te zijn.
ARTIKEL 6.2
Voorwaarden voor premievriie deelneming
Het bepaalde in het vorige artikel vindt slechts toepassing indien de betrokken deelnemer:
a. niet reeds ongeschikt was tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte, zwangerschaps- of
bevallingsveriof;
b. niet ten minste 35% arbeidsongeschikt was op de datum, waarop zijn deelneming laatstelijk
aanving;
c. binnen een jaar na het bereiken van de maximum-uitkeringstermijn een verzoek doet tot
toepassing van het in genoemde leden bepaalde. Deze voonwaarde geldt niet indien het recht op
premievrije deelneming is ontstaan op of na 1 januari 2009;
d. de inlichtingen verstrekt, welke het fonds voor de toepassing van het in genoemde leden
bepaalde nodig oordeelt;
Het bepaalde in sub b is niet van toepassing als de verhoging van de mate van arbeidsongeschiktheid
plaatsvindt later dan drie jaar nadat de deelneming laatstelijk aanving. Alsdan wordt premievrije
deelneming verieend gerelateerd aan de verhoging van de mate van arbeidsongeschiktheid.
ARTIKEL 6.3
Niet langer van toepassing ziin van de regeling van premievriie deelneming
1.
Het bepaalde in artikel 6.1 is ten aanzien van de betrokken deelnemer niet langer van
toepassing:
a. zodra de eerste dag van de maand waarin de pensioengerechtigde leeftijd ingevolge de
AOW door hem is bereikt;
b. indien hij niet langer ten minste 35% arbeidsongeschikt is;
c. indien hij na de ingang van de premievrije deelneming een dienstverband aanvaardt;
d. indien hij niet de inlichtingen verstrekt, welke het fonds voor de verdere toepassing van het in
reglement I, blz - 31
genoemde leden bepaalde nodig oordeelt;In de onder b tot en met d bedoelde gevallen
bepaalt het fónds de datum met ingang waarvan het bepaalde in artikel 6.1 ten aanzien van
de betrokken deelnemer niet langer van toepassing is.
Indien er in het onder c. bedoelde geval sprake is van een gedeeltelijk arbeidsongeschikte
deelnemer, dan stelt het bestuur richtlijnen vast voor de gevallen waarin de hier bedoelde
gedeeltelijk arbeidsongeschikte deelnemer, (in totaal) méér aanspraken verkrijgt dan 100/60 maal
de aanspraken die hij bij hele premievrije deelneming in het fonds zou verkrijgen.
2.
Het bepaalde onder c is niet van toepassing indien de betrokken deelnemer gaat deelnemen in
de pensioenregeling voor de Sociale Werkvoorziening, ondergebracht bij de Stichting
Pensioenfonds Weric en (re)lntegratie. Alsdan worden de aanspraken op grond van de
premievrije deelneming met toepassing van door het fonds vast te stellen richtlijnen verminderd
met de aanspraken op grond van gelijktijdige deelneming in de pensioenregeling voor de Sociale
Werkvoorziening.
ARTIKEL 6.4
Hardheidsbepaling en aanspraken bii re-integratie
1.
Het fonds is in gevallen van bijzondere hardheid bevoegd te bepalen, dat het bepaalde in artikel
6.1:
a. toepassing vindt, ook al zou daarop volgens het bepaalde in artikel 6.2 en 6.3 niet of niet
langer recht bestaan;
b. met ingang van een door het fonds te bepalen datum alsnog toepassing vindt, indien de
deelnemer eerst na het einde van de maximum- uitkeringstermijn arbeidsongeschikt wordt;
c. met ingang van een door het fonds te bepalen datum weer toepassing vindt, indien de
premievrije deelneming is beëindigd, omdat de deelnemer niet langer ten minste 35%
arbeidsongeschikt was en hij daarna wederom ten minste 35% arbeidsongeschikt wordt.
2.
Deze bepaling heeft betrekking op de arbeidsongeschikte deelnemer die recht heeft op een WlAuitkering, die in het kader van re-integratie wederom een nieuwe (voltijd of deeltijd)
arbeidsovereenkomst aangaat met een aangesloten werkgever. Het bestuur is op verzoek van de
deelnemer bevoegd te bepalen dat de deelnemer extra aanspraken krijgt toegekend boven de
aanspraken in artikel 6.1, lid 5, indien de deelnemer kan aantonen dat er als gevolg van het
aangaan van de arbeidsovereenkomst een terugval van zijn pensioenopbouw zou optreden. Dit
lid is ook van toepassing indien de terugval van de pensioenopbouw het gevolg zou zijn van het
beëindigen van een FVP-bijdrage.
reglement I, blz - 32 •
ARTIKEL 6.5
Premievriie deelneming van werknemers die selzoensmatige arbeid verrichten
1.
Voor een werknemer die seizoenmatige arbeid verrichtte en die vanaf het bereiken van de
maximum-uitkeringstemiijn onafgebroken 35% of meer arbeidsongeschikt is, wordt de premie
behorende bij de mate van premievrije voorfeetting geacht aan het fonds te zijn betaald vanaf het
einde van die termijn indien de werknemer:
- gedurende de vijfjaren voorafgaande aan de aanvang van de ongeschiktheid tot het
verrichten van ariseid wegens ziekte, zwangerschap of bevalling ten minste 500 dagen heeft
deelgenomen, en tevens
- in het laatste jaar voorafgaande aan de aanvang van de ongeschiktheid tot het verrichten van
arbeid wegens ziekte, zwangerschap en bevalling ten minste 100 dagen heeft deelgenomen in
het fonds.
2.
Het bepaalde in artikel 6.1, derde tot en met vijfde lid, 6.2, 6.3, 6.4 en 6.6, is van
overeenkomstige toepassing, met dien verstande, dat:
a. voor deelnemer wordt gelezen werknemer die seizoenmatige arbeid verrichtte;
b. indien de premievrije deelneming ingaat in hefeelfde kalenderjaar als waarin de deelneming
laatstelijk is geëindigd, in artikel 6.1, vierde lid, eerste volzin, voor pensioengrondslag, die gold
onmiddellijk voor de ingang van de premievrije deelneming wordt gelezen: de laatstelijk
vastgestelde pensioengrondslag;
c. indien de premievrije deelneming niet ingaat in hefeelfde kalenderjaar als dat waarin de
deelneming laatstelijk is geëindigd is het loon, waarnaar de pensioengrondslag is vastgesteld
die geldt vanaf de aanvang van de premievrije deelneming tot de eerstvolgende eerste
januari, gelijk aan het loon, dat als volgt wordt berekend. Het loon, waarnaar de laatste tijdens
de deelneming geldende pensioengrondslag was vastgesteld, wordt verhoogd of veriaagd met
hefeelfde percentage tot in twee decimalen nauwkeurig als dat, waarmee het indexcijfer op de
laatste werkdag van de maand juli van het kalenderjaar voorafgaande aan het kalenderjaar
waarin de premievrije deelneming aanvangt naar boven of naar beneden afwijkt van dat
indexcijfer per de laatste werkdag van de maand juli van het kalenderjaar voorafgaande aan
het kalenderjaar waarin de werknemer laatstelijk heeft deelgenomen.
3.
In gevallen van bijzondere hardheid is het bestuur bevoegd van het bepaalde in de vorige leden
af te wijken.
4.
Het bepaalde in de voorgaande leden is niet van toepassing indien:
a. de werknemer de deelneming met toepassing van hoofdstuk 11 heeft voortgezet;
b. de werknemer uit hoofde van een andere pensioenregeling in aanmericing komt voor
premievrije deelneming in verband met arbeidsongeschiktheid.
reglement I, blz - 33 -
ARTIKEL 6.6
Mogeliikheid tot intrekking regeling van premievriie deelneming
De in dit hoofdstuk vervatte regelingen kunnen worden ingetrokken of gewijzigd met inachtneming van
het bepaalde in artikel 20 van de statuten.
Alsdan kan tevens worden bepaald, dat met ingang van de datum, waarop de regeling vervalt of
gewijzigd wordt, het bepaalde in dit hoofdstuk niet langer of niet langer ongewijzigd van toepassing is
ten aanzien van deelnemers, wier arbeidsongeschiktheid vóór bedoelde datum was ingetreden. De op
dat tijdstip met toepassing van dit hoofdstuk venworven aanspraken blijven bestaan.
reglement I, blz - 34 -
HOOFDSTUK 7
Pensioenverevening bii scheiding
ARTIKEL 7.1
Verevening ouderdomspensioen
1.
Dit artikel is van toepassing in geval van een scheiding waar de Wet Pensioenverevening op van
toepassing is.
2.
De (gewezen) partner van de (gewezen) deelnemer dan wel de gepensioneerde krijgt een recht
op uitbetaling van een deel van elke uit te betalen temnijn van het jaariijkse ouderdomspensioen,
mits het fonds binnen twee jaar na de scheidingsdatum het wettelijk voorgeschreven
meldingsformulier heeft ontvangen.
3.
Het in het tweede lid bedoelde deel, bedraagt de helft van het ouderdomspensioen waarop
volgens dit reglement aanspraak zou hebben bestaan indien de (gewezen) deelnemer dan wel
gepensioneerde uitsluitend gedurende de deelnemingsperiode tussen de huwelijkssluiting en de
scheidingsdatum zou hebben deelgenomen aan het fonds vermeerderd met de daarover
verieende verhogingen ingevolge artikel 10.1.
4.
De (gewezen) deelnemer dan wel de gepensioneerde en zijn (gewezen) partner kunnen bij
huwelijkse voonwaarden of in een schriftelijke overeenkomst met het oog op de scheiding,
afwijken van het gestelde in het derde lid wat betreft de deelnemingsperiode die bij de berekening
in aanmericing wordt genomen en wat betreft het percentage van de berekende aanspraken dat
aan de (gewezen) partner wordt toegekend. Dit binnen het kader van de in de Wet
Pensioenverevening gestelde voorwaarden.
5.
Het gedeelte van het ouderdomspensioen waarop ten behoeve van de (gewezen) partner een
recht op uitbetaling is ontstaan, dan wel de overeenkomstig artikel 7.2 geconverteerde aanspraak
op een eigen ouderdomspensioen, wordt vanaf de scheidingsdatum jaariijks verhoogd met
eenzelfde percentage als waarmee de premievrije aanspraken worden verhoogd. Vanaf de
ingangsdatum van het pensioen worden verhogingen verieend conform de ingegane pensioenen.
6.
De uitkering van een op basis van dit artikel toegekende aanspraak gaat in op de
pensioeningangsdatum. In geval van conversie als bedoeld in artikel 7.2 gaat de uitkering in op
de eerste van de maand waarin de (gewezen) partner de pensioengerechtigde leeftijd ingevolge
de AOW bereikt. De uitkering als bedoeld in de eerste volzin gaat echter niet eerder in dan met
ingang van de eerste dag van de tweede maand volgend op de datum waarop het
meldingsfomiulier is ontvangen.
7.
Indien geen conversie als bedoeld in artikel 7.2 heeft plaatsgevonden wordt met ingang van de
eerste dag van de maand volgend op het overiijden van de (gewezen) pariner, doch niet eerder
dan vanaf de pensioendatum, het gehele ouderdomspensioen weer aan de gepensioneerde
uitbetaald.
8.
Het fonds verstrekt de deelnemer/gewezen deelnemer/gepensioneerde en zijn (gewezen) partner
een opgave van de aanspraken die op grond van dit artikel zijn verkregen.
9.
Het fonds kan de kosten van een verevening in rekening brengen bij de (gewezen) deelnemer
dan wel gepensioneerde en zijn (gewezen) partner door inhouding op het netto pensioen.
reglement I, blz - 35 •
ARTIKEL 7.2
Conversie
1.
Bij huwelijkse voonwaarden of bij een schriftelijke overeenkomst gesloten met het oog op de
echtscheiding, kan worden overeenkomen dat het recht van de gewezen partner op uitbetaling
van een deel van het ouderdomspensioen tezamen met het recht op bijzonder partnerpensioen
wordt geconverteerd in een recht op eigen ouderdomspensioen op naam van de gewezen
partner, onder de voorwaarden als omschreven in artikel 5 van de Wet Pensioenverevening.
Deze overeenkomst is slechts geldig indien het fonds zijn schriftelijke goedkeuring aan deze
conversie hecht. De conversie moet voor het fonds verzekeringstechnisch neutraal zijn. Het
bestuur van het fonds kan aan zijn goedkeuring voorwaarden verbinden.
2.
Conversie, als omschreven in het vorige lid, heeft geen invloed op de hoogte van het
wezenpensioen, het partnerpensioen ten gunste van een nieuwe partner van de deelnemer en de
opbouw van het ouderdomspensioen door de deelnemer na de scheidingsdatum. Deze worden
vastgesteld alsof de (gewezen) partner de aanspraak op uitbetaling van een deel van het
ouderdomspensioen en de aanspraak op bijzonder partnerpensioen heeft behouden.
reglement I, blz - 36 -
HOOFDSTUK 8
Waardeoverdracht
ARTIKEL 8.1
Plicht tot waardeoverdracht
1.
Bij verandering van dienstverband is de pensioenuitvoerder van de oude werkgever verplicht mee
te werken om de opgebouwde pensioenaanspraken van de gewezen deelnemer, met
uifeondering van de aanspraak op bijzonder partnerpensioen, over te dragen naar de
pensioenuitvoerder van de nieuwe werkgever. Ook in het geval er geen sprake is van een
verandering van dienstverband, maar wel van een verandering van pensioenuitvoerder is de
oude pensioenuitvoerder verplicht mee te werken om de opgebouwde pensioenaanspraken van
de gewezen deelnemer over te dragen naar de nieuwe pensioenuitvoerder. Vorengenoemde
plicht tot waardeoverdracht is van toepassing bij een individuele waardeoverdracht. De artikelen
71, 72, 73, 74, 76, 85, 86 en 91 van de Pensioenwet zijn van overeenkomstige toepassing.
2.
De gewezen deelnemer dient de waardeoverdracht binnen 6 maanden na aanvang van de
deelneming in de pensioenregeling van de nieuwe pensioenuitvoerder aan te vragen bij
laatstgenoemde.
3.
Voor de bepaling van de ovérdrachtswaarde, de extra pensioenaanspraken uit waardeoverdracht
en dergelijke worden de vastgestelde wettelijke reken- en procedureregels als genoemd in
Hoofdstuk 6 van het Besluit uitvoering Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling
en paragraaf 2 van de Regeling Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling door
het fonds toegepast.
4.
Bij liquidatie van het fonds is de plicht tot collectieve waardeoverdracht als genoemd in artikel 84
van de Pensioenwet van toepassing.
ARTIKEL 8.2
Bevoegdheid tot waardeoverdracht
Bij een verzoek om inkomende of uitgaande waardeoverdracht die niet onder de plicht tot
waardeoverdracht valt, is het fonds bevoegd mee te werken aan de waardeoverdracht. Het fonds is
bevoegd een opslag wegens dekkingsgraad te vragen. De verdere afhandeling van de bevoegdheid
tot waardeoverdracht vindt plaats volgens de artikelen 75, 78, 83, 87, 88, 90 en 92 van de
Pensioenwet.
reglement I, blz - 37 -
ARTIKEL 8.3
Verval van aanspraken na waardeoverdracht
Na vervanging van de opgebouwde pensioenaanspraken door een uitkering ineens, kan door de
betrokkene tegenover het fonds geen enkel recht meer worden ontleend aan de periode van
deelneming waarop de opgebouwde pensioenaanspraken betrekking had en wordt bij hernieuwde
deelneming met die periode geen rekening gehouden.
ARTIKEL 8.4
Inkomende waardeoverdracht
Indien er waarden naar het fonds worden overgedragen, zullen deze worden aangewend ter
venwerving van aanspraken op ouderdoms-, partner-, en wezenpensioen als bedoeld in dit
pensioenreglement. De aanspraken worden berekend overeenkomstig de regels die daartoe bij of
krachtens de Pensioenwet zijn gesteld.
ARTIKEL 8.5
Bevoegdheid tot collectieve waardeoverdracht
1.
Het fonds is op verzoek van een werkgever bevoegd tot collectieve waardeoverdracht in de
gevallen genoemd in artikel 83 van de Pensioenwet en op basis van de voorwaarden zoals
vastgelegd in genoemd artikel.
2.
In afwijking van het bepaalde in artikel 83, derde lid, onderdeel a van de Pensioenwet, wordt de
ovérdrachtswaarde door de overdragende pensioenuitvoerder, ook voor de
pensioenaanspraken die voor 1 januari 2002 zijn opgebouwd, zodanig vastgesteld dat de voor
mannen en vrouwen te venwerven pensioenrechten gelijk zijn waarbij aan het vereiste van
collectieve actuariële gelijkwaardigheid op basis van dezelfde grondslagen wordt voldaan.
3.
De artikelen 84 en 90 van de Pensioenwet zijn eveneens van toepassing.
ARTIKEL 8.6
Groepsgewijze individuele waardeoverdracht
Indien zich naar de mening van het fonds de situatie voordoet als bedoeld in artikel 75, lid 2, aanhef
van de Pensioenwet, behandelt het fonds de inkomende waardeoverdrachten als individuele
inkomende waardeoverdrachten als bedoeld in artikel 71 van de Pensioenwet.
Het fonds behoudt zich het recht voor aan het in de vorige volzin bepaalde nadere voorwaarden te
verbinden, indien de technische voorziening die samenhangt met het totaal
reglement I, blz - 38 -
van de in de vorige volzin bedoelde waardeoverdrachten meer bedraagt dan 1,0% van de totale
technische voorziening van het fonds als bedoeld in artikel 126, lid 1, van de Pensioenwet.
De artikelen 71, 72, 73, 74, 76 en 91 van de Pensioenwet zijn van overeenkomstige toepassing.
HOOFDSTUK 9
Slapersrechten
ARTIKEL 9.1
Aanspraken bii beëindiging van de deelneming anders dan door overiiiden of het ingaan van het
ouderdomspensioen
1.
Indien de deelneming eindigt anders dan door overiijden of het ingaan van het
ouderdomspensioen bestaat aanspraak op premievrij pensioen volgens het bepaalde in:
a. artikel 4.1 (ouderdomspensioen);
b. artikel 5.1 (partnerpensioen);
c. artikel 5.2 (bijzonder partnerpensioen);
d. artikel 5.3 (wezenpensioen).
2.
Op de premievrije pensioenen is van toepassing het bepaalde in artikel 4.2, hweede, derde en
vierde lid, artikel 4.3, artikel 4.4, artikel 4.5, artikel 5.1, zesde lid, artikel 5.2, artikel 5.3, vierde tot
en met zesde lid en artikel 5.4.
reglement I, blz - 39 -
HOOFDSTUK 1 0
Voonwaardeliike toeslagveriening
ARTIKEL 10.1
Voonwaarden voor toeslagverlening op pensioenrechten en pensioenaanspraken
Op de pensioenrechten en pensioenaanspraken wordt jaariijks toeslag verieend van maximaal de
gewogen gemiddelde loonontwikkeling in de sectoren Goederenvervoer, Besloten Busvervoer en
Taxivervoer gedurende de periode van 1 juli tot 1 juli voorafgaand aan het kalenderjaar waarin
mogelijk een verhoging wordt toegekend. Het bestuur beslist evenwel jaariijks in hoeverre
pensioenrechten en pensioenaanspraken worden aangepast. Voor deze voorwaardelijke
toeslagverlening is geen reserve gevormd en wordt geen premie betaald. De toeslagveriening wordt
uit beleggingsrendement gefinancierd.
reglement I, blz - 40 -
H O O F D S T U K 11
Vriiwillige voortzetting van de geëindigde verolichte deelneming
ARTIKEL 11.1
Vriiwillige voortzetting van de verplichte deelneming
1.
Indien de deelneming eindigt anders dan door overiijden en vóór het bereiken van de
pensioeningangsdatum is het fonds bevoegd in daarvoor naar zijn oordeel in aanmericing
komende gevallen en onder door het bestuur te bepalen voorwaarden toe te staan, dat de
gewezen deelnemer voor een periode van maximaal driejaar de deelneming voor eigen rekening
voorfeet onder de volgende voorwaarden:
- de deelneming moet tot de beëindigingsdatum ten minste drie jaar hebben geduurd;
- de pensioenregeling wordt ongewijzigd voortgezet;
- de voorfeetting voor eigen rekening kan niet plaatsvinden voor zover cumulatie plaatsvindt met
een pensioenregeling bij een eventuele nieuwe werkgever, de vorming van een
oudedagsreserve als bedoeld in artikel 3.67 van de Wet inkomstenbelasting 2001 of deelname
aan een beroepspensioenregeling;
- de voorfeetting voor eigen rekening mag niet plaatsvinden in de periode van drie jaren
voorafgaande aan de pensioendatum, tenzij betrokkene aannemelijk maakt dat hij om
medische redenen de dienstbetrekking heeft beëindigd.
2.
In afwijking van het bepaalde in het eerste lid is vrijwillige voortzetting:
- indien het ontslag bij een werkgever in de zin van de regeling is veroorzaakt door
arbeidsongeschiktheid, en het bepaalde in de artikelen 6.1 en 6.2 niet van toepassing is,
mogelijk zolang de arbeidsongeschiktheid voortduurt;
- indien de werknemer na het ontslag bij een werkgever in de zin van de regeling een uitkering
ontvangt die bedoeld is de gedertde inkomsten uit het beëindigde dienstverband te vervangen,
en de uitkering vloeit voort uit een regeling die is afgesproken tussen werkgever(s) en
wericnemer(s), dan is vrijwillige voortzetting mogelijk zolang de betreffende uitkering
voortduurt;
- indien er sprake is van FVP-voortzetting mogelijk over de periode dat de Stichting Financiering
Voorfeetting Pensioenverzekering (FVP) een bijdrage verstrekt;
3.
In afwijking van de in het eerste lid genoemde termijn, kan de termijn van drie jaar op verzoek
worden veriengd tot maximaal tien jaar indien en voor zover de betreffende gewezen deelnemer,
aansluitend aan de beëindiging van de dienstbetrekking, gedurende die periode winst uit
onderneming geniet als bedoeld in artikel 3.8 van de Wet inkomstenbelasting 2001. Het bepaalde
in dit lid is uitsluitend van toepassing indien en voorzover de verienging van de vrijwillige
voorfeettingsperiode fiscaal gefacilieerd wordt.
4.
Een verzoek als bedoeld in het eerste en tweede lid moet worden gedaan binnen drie maanden
na het einde van de deelneming en dient betrekking te hebben op een periode als genoemd in
ariikel 10a van het Uitvoeringsbesluit loonbelasting 1965. Het fonds kan aan de inwilliging van het
verzoek nadere voonwaarden verbinden. Het verzoek kan ook worden toegestaan voor een
bepaalde tijd, welke nadien kan worden veriengd.
reglement I, blz-41 -
5.
Met inachtneming van het bepaalde in artikel 2.4, derde lid en vierde lid, is de deelnemer voor de
voortgezette deelneming het in artikel 2.4, hweede lid, bedoelde percentage verschuldigd over de
pensioengrondslag waarvan het bedrag op overeenkomstige wijze wordt vastgesteld als in artikel
6.1, is bepaald ten aanzien van de pensioengrondslag voor de premievrije deelneming in verband
met arbeidsongeschiktheid. Daarisij wordt echter geen rekening gehouden met het bepaalde in de
tweede volzin van genoemde bepaling en wordt in plaats van "premievrije deelneming" gelezen
"voortgezette deelneming". In afwijking van het bepaalde in de eerste volzin, rust de bedoelde
verschuldigdheid op de werkgever indien de vrijwillige voorfeetting plaats vindt op grond van het
bepaalde in het tweede lid, tweede gedachtestreepje en tussen de wericgever en gewezen
wericnemer schriftelijke afspraken zijn gemaakt over een onderiinge verdeling van de voor
vrijwillige voorfeetting verschuldigde premie.
6.
De vrijwillige voortzetting moet tijdsevenredig plaatsvinden. Het fonds bepaalt op welke wijze, in
welke temiijnen en op welke tijdstippen de ter zake van de voortgezette deelneming aan het
fonds verschuldigde premie aan het fonds moet worden voldaan, met dien verstande dat de
premie ten minste per kwartaal aan de deelnemer die vrijwillig voorfeet in rekening wordt
gebracht.
7.
De bepalingen van dit pensioenreglement, met uifeondering van de artikelen 1.1, eerste en derde
lid, 2.2 en 6.1, 6.2 en de artikelen 13.1 tot en met 13.5 en 15.1 zijn op de voortgezette
deelneming van toepassing. Daarbij wordt:
a. de premievrije deelneming bedoeld in ariikel 6.1, verieend vanaf het tijdstip, waarop de
deelnemer onafgebroken 104 weken, eventueel veriengd met inachtneming van artikel 7:629
van het Burgeriijk Wetboek respectievelijk artikel 29, vijfde lid van de Ziektewet, ongeschikt tot
het verrichten van zijn arbeid is geweest;
b. als pensioengrondslag bedoeld in artikel 6.1, artikel 5.1, derde lid en artikel 5.3, tweede lid,
aangemerkt de pensioengrondslag, waarover ingevolge het derde lid van dit artikel premie
wordt betaald.
8.
De voorfeetting van de deelneming eindigt:
a. indien de voorfeetting voor een bepaalde tijd is toegestaan, door het verstrijken van die tijd;
b. door opzegging door de deelnemer of het fonds bij aangetekend schrijven met een
opzegtermijn van drie maanden;
c. indien de verschuldigde premie niet op de vervaldag is voldaan, met ingang van een door het
bestuur te bepalen tijdstip;
d. zodra de deelnemer komt te behoren tot de kring van personen, die hetzij krachtens de wet,
hefeij krachtens enige bepaling van een collectieve arbeidsovereenkomst, een regeling van
lonen en andere arbeidsvoorwaarden of een ondernemingspensioenregeling verplicht zijn tot
deelneming in het fonds of in een andere pensioenregeling;
e. door overiijden van de deelnemer;
f door het ingaan van het ouderdomspensioen en in ieder geval op de pensioendatum.
reglement I, blz - 42 •
ARTIKEL 11.2
VERVALLEN
reglement I, blz - 43 -
ARTIKEL 11.3
Voorfeetting van de verplichte deelneming in verband met het verkriigen van een FVP-biidrage
1.
In dit artikel en in artikel 11.4 wordt verstaan onder:
a. FVP:
de Stichting Financiering Voorfeetting Pensioenverzekering bedoeld in artikel 2, eerste lid, van
de Wet van 2 juli 1998, houdende privatisering Fonds Voorheffing Pensioenverzekering;
b. werkloze werknemer:
de gewezen deelnemer, die als werkloze werknemer wordt aangemerict in artikel 1, onderdeel
e, van het Bijdragereglement 1999;
c. FVP-voortzettingsbijdrage:
de in artikel 2, eerste lid, van het Bijdragereglement 1999 bedoelde bijdrage;
d. FVP-koopsombijdrage:
de in artikel 2, tweede lid, van het Bijdragereglement 1999 bedoelde bijdrage;
e. eerste werkloosheidsdag:
de in artikel 1, onderdeel h, van het Bijdragereglement 1999 bedoelde dag;
f
nabestaande:
de (bijzondere) partner van de overieden werkloze werknemer die op de eerste
werkloosheidsdag de leeftijd van 40 jaar nog niet heeft bereikt;
g. partnerpensioen:
het (bijzondere) partnerpensioen ten behoeve van de nabestaande;
h. werkloosheidsuitkering:
de in artikel 1, onderdeel g, van het Bijdragereglement 1999 bedoelde uitkering.
2.
Indien en zolang de werkloze werknemer, die op de eerste werkloosheidsdag de 40-jarige leeftijd
heeft bereikt, in aanmericing komt voor een werkloosheidsuitkering en op grond daarvan recht
heeft op een FVP-voortzettingsbijdrage, wordt zijn deelneming in de verplichte regeling van het
fonds voortgezet overeenkomstig het bepaalde in artikel 11.1 (hierna te noemen:
FVP-voortzetting). Het eventuele verschil tussen de voor de hier bedoelde FVP-voortzetting
benodigde premie en de FVP-voortzettingsbijdrage komt voor rekening van het fonds. De
FVP-voorfeetting vindt alleen plaats wanneer de werkloze werknemer zijn recht op de
FVP-voorfeettingsbijdrage geldend heeft gemaakt.
3.
Indien de FVP-voorfeettingsbijdrage van de werkloze werknemer als omschreven in het tweede
lid op nihil wordt gesteld vanwege het hanteren van een wachtperiode van 180 dagen door FVP,
wordt zijn deelneming in de verplichte regeling van het fonds voortgezet overeenkomstig het
bepaalde in artikel 11.1. De benodigde premie komt voor rekening van het fonds. Het bepaalde in
de voorgaande twee volzinnen vindt alleen plaats wanneer de werkloze werknemer zijn recht op
de FVP-voortzettingsbijdrage geldend heeft gemaakt.
4.
Wanneer aan de werkloze werknemer premievrije deelneming is verleend in verband met
arbeidsongeschiktheid, vindt de premievrije deelneming plaats rekening houdend met de
FVP-voorfeettingsbijdrage.
reglement I, blz - 44 -
5.
Indien het recht op een werkloosheidsuitkering eindigt in verband met het ontvangen van een
uitkering krachtens de Ziektewet, kan de wericloze werknemer de FVP-voorfeetting continueren.
Tijdens deze gecontinueerde voorfeetting komt van de premie de helft ten laste van de werkloze
wericnemer en de helft ten laste van het fonds. De in dit lid bedoelde gecontinueerde voorfeetting
eindigt zodra het recht op de uitkering krachtens de Ziektewet eindigt.
6.
In afwijking van het in het vorige lid bepaalde komt van de pensioenpremie 25 % ten laste van de
in het vorige lid bedoelde deelnemer en 75% ten laste van het fonds, indien de deelnemer op de
eerste werkloosheidsdag 57,5 jaar of ouder is en voldoet aan de voonwaarde bedoeld in artikel
11.2, eerste lid sub b.
7.
De werkloze wericnemer bedoeld in het vijfde lid, die bij het bereiken van de
maximum-uitkeringstermijn 35 % of meer arbeidsongeschikt is heeft, ongeacht of hij gebruik
maakt van de mogelijkheid tot continuering van de voorfeettingsregeling, vanaf het bereiken van
de maximum-uitkeringstermijn recht op toepassing van het bepaalde in de artikelen 6.1 en 6.2.
ARTIKEL 11.4
Inkoop van pensioen voor nabestaanden in het kader van de FVP-regeling
De nabestaande van een overleden werkloze werknemer die recht heeft op een
FVP-koopsombijdrage en dit recht ook geldend heeft gemaakt, komt in aanmerking voor een
partnerpensioen conform het bepaalde in artikel 5.1, alsmede voor wezenpensioen conform het
bepaalde in artikel 5.3. DaariDij wordt ervan uitgegaan dat de werkloze werknemer (als deelnemer) is
overieden op de dag voorafgaand aan de eerste werkloosheidsdag. Indien de FVP-koopsombijdrage
niet voldoende is voor volledige inkoop van het betreffende partnerpensioen, alsmede het
wezenpensioen komt het ontbrekende deel van de koopsom voor rekening van het fonds.
reglement I, blz - 45 -
H O O F D S T U K 12
Aanvraag en uitbetaling van pensioen
ARTIKEL 12.1
Aanvragen en toekenning van pensioen
1.
Toekenning van pensioen geschiedt door het fonds op schriftelijke aanvrage door of vanwege de
rechthebbende, te richten tot de administrateur onder bijvoeging van de door het fonds voor de
regeling van het pensioen nodig geoordeelde stukken.
2.
Het fonds is bevoegd een pensioen eigener beweging toe te kennen, indien de aanvrage om
pensioen achtenwege is gebleven.
ARTIKEL 12.2
Uitbetaling van pensioen
1.
Het jaariijkse pensioen wordt uitgekeerd in maandelijkse termijnen, voor het eerst aan het einde
van de kalendermaand, waarin het is ingegaan.
2.
Elke maandelijkse temiijn bedraagt een twaalfde van het jaariijkse pensioen.
3.
Het jaariijkse pensioen wordt in veelvouden van twaalf eurocent naar boven afgerond.
4.
In afwijking van het voorgaande kan het fonds bepalen, dat een pensioen in driemaandelijkse,
halfjaariijkse of jaariijkse termijnen wordt uitgekeerd, indien de maandelijkse termijnen van het
pensioen minder zijn dan een door het fonds bepaald bedrag.
5.
De aanspraak op reeds opeisbaar geworden pensioentermijnen verjaart tot en met
31 december 2006 5 jaar nadat deze pensioentermijnen opeisbaar zijn geworden, tenzij de
rechthebbende ten genoegen van het bestuur aantoont deze niet te hebben kunnen invorderen of
het bestuur om anderen redenen besluit de vervallen pensioentermijnen alsnog geheel of
gedeeltelijk uit te keren. Op 1 januari 2007 nog niet verjaarde pensioentermijnen kunnen niet
verjaren bij leven van de pensioengerechtigde. Een pensioenuitkering waarover niet is beschikt,
vervalt aan het fonds na overiijden van de pensioengerechtigde.
ARTIKEL 12.3
Afkoop pensioen: algemene bepalingen
1.
Afkoop bij het fonds is slechts mogelijk in geval van:
een klein pensioen op de ingangsdatum van het pensioen (ouderdomspensioen, (bijzonder)
partnerpensioen en wezenpensioen);
fiscaal bovenmatig pensioen;
korting van pensioen en pensioenaanspraken door het fonds als de technische voorzieningen
en het minimaal vereiste vemiogen niet meer volledig gedekt zijn.
Het recht op afkoop van een klein ouderdomspensioen bij beëindiging van de deelname vóór de
reglement I, blz - 46 -
pensioeningangsdatum is uitgesloten.
2. Het fonds conformeert zich bij afkoop van kleine pensioenen overeenkomstig het vorige lid aan
het wettelijk minimumbedrag als bedoeld in artikel 66 van de Pensioenwet. Met ingang van 1
januari 2013 bedraagt het minimumbedrag € 451,22 op jaarbasis. Dit bedrag wordt jaariijks
geïndexeerd volgens artikel 66 lid 8 van de Pensioenwet.
3. Of een jaariijks pensioen onder het wettelijk minimumbedrag ligt, wordt beoordeeld op de
ingangsdatum van het pensioen.
4. Op de afkoopsom worden wettelijke inhoudingen in mindering gebracht.
5. De toe te passen afkoopfactoren zijn vastgesteld op basis van collectief actuariële
gelijkwaardigheid. Deze afkoopfactoren zijn opgenomen in bijlage E, eerste tabel behorend bij dit
reglement. De in de tabel genoemde afkoopfactoren worden jaariijks per 1 januari, gehoord de
actuaris, door het bestuur aangepast aan de rentetermijnstructuur van 30 september van het
voorafgaande jaar. Bij afkoop wordt geen onderscheid gemaakt tussen mannen en vrouwen. De
afkoopfactoren zijn voor deelnemers en gewezen deelnemers dezelfde.
ARTIKEL 12.4
Afkoop van klein pensioen op de ingangsdatum van het pensioen
1.
Het fonds heeft het recht het pensioen op de ingangsdatum van het pensioen af te kopen indien
het pensioen op de ingangsdatum het wettelijk minimum bedrag niet te boven gaat. Indien het in
de vorige volzin bedoelde pensioen een bijzonder partnerpensioen betreft, kan het fonds dat
pensioen uitsluitend afkopen indien de gewezen partner daarmee heeft ingestemd.
2. Indien het fonds gebruik wil maken van het in het eerste lid bedoelde recht informeert zij de
pensioengerechtigde binnen zes maanden na de ingangsdatum van het pensioen en gaat binnen
deze zes maanden over tot uitbetaling van de afkoopwaarde. Voor afkoop na deze zes maanden
is toestemming van de pensioengerechtigde nodig. Indien de afkoop een bijzonder
partnerpensioen betreft, informeert het fonds de gewezen partner binnen zes maanden nadat
recht op dat pensioen is ontstaan over de mogelijkheid tot afkoop. Indien de rechthebbende
instemt met de afkoop gaat het fonds binnen deze zes maanden over tot uitbetaling van de
afkoopwaarde.
ARTIKEL 12.5
Afkoop van fiscaal bovenmatig pensioen
1.
Het fonds kan fiscaal bovenmatig pensioen afkopen. Daarbij wordt de bovenmatigheid
beoordeeld op het tijdstip onmiddellijk voorafgaand aan het tijdstip:
- van pensioeningang of
- waarop de deelnemer of gewezen deelnemer ophoudt binnenlandse belastingplichtige te zijn.
Hierbij worden de desbetreffende bepalingen van de Wet op de loonbelasting 1964 in
achtgenomen.
reglement I, blz - 47 •
De afkoopsom van het af te kopen deel van het pensioen wordt aan de deelnemer of de gewezen
deelnemer ter beschikking gesteld met uifeondering van de afkoopsom van het bijzonder
partnerpensioen. Deze wordt ter beschikking gesteld aan de gewezen partner.
ARTIKEL 12.6
Afkoopsom
1.
De afkoopsom van het af te kopen pensioen wordt aan de deelnemer of de gewezen deelnemer
ter beschikking gesteld.
2. Na afkoop kan de pensioengerechtigde geen enkel recht meer ontlenen aan de periode van
deelneming waarop de afkoop betrekking had.
reglement I, blz - 48 •
HOOFDSTUK 13
Vriistellingsregelingen
ARTIKEL 13.1
Vriistelling wegens gemoedsbezwaren
1.
Op de regeling vrijstelling gemoedsbezwaren zijn de bepalingen van hoofdstuk IIB en de artikelen
38b tot en met 38g van de Wet op de loonbelasting 1964 van overeenkomstige toepassing, tenzij
bij wet of ministeriële regelgeving anders bepaald is.
2.
De werknemer of de werkgever, die gemoedsbezwaren heeft tegen iedere vorm van verzekering,
kan op zijn aanvraag door het fonds worden vrijgesteld van de verplichting tot naleving van het bij
of krachtens de statuten en dit pensioenreglement te zijnen aanzien bepaalde.
Dit geldt ook voor de werkgever met rechtspersoonlijkheid, waarbij natuurlijke personen
betrokken zijn, die zodanige bezwaren hebben.
3.
Bij de indiening van de aanvraag moet gebruik worden gemaakt van een door het bestuur
vastgestelde modelverklaring. Uit deze verklaring blijkt, dat degene die de verklaring indient
ovenwegende gemoedsbezwaren heeft tegen iedere vorm van verzekering en daarom noch
zichzelf noch iemand anders, noch zijn eigendommen heeft verzekerd.
Uit de door een werkgever in te dienen verklaring moet tevens blijken of deze ook
gemoedsbezwaren heeft tegen de nakoming van hem als werkgever opgelegde verplichtingen.
4.
De aanvraag tot vrijstelling van een aangesloten werkgever met rechtspersoonlijkheid moet
worden ingediend door het daartoe bevoegde orgaan van de rechtspersoon onder overiegging
van een verklaring, waaruit blijkt, dat de natuuriijke personen, die deel uitmaken van dat orgaan
in meerderheid overwegende gemoedsbezwaren hebben. Bij de aanvraag moet een
gewaarmerict afschrift worden overgelegd van de statuten van de rechtspersoon en van de
notulen van de vergadering waarin het besluit tot het aanvragen van de vrijstelling is genomen.
5.
De vrijstelling wordt door het fonds verieend, indien de verklaring naar zijn mening
overeenkomstig de waarheid is. Aan degene, die heeft verklaard geen gemoedsbezwaren te
hebben tegen de nakoming van de hem als werkgever opgelegde verplichtingen, kan op die
grond een vrijstelling van de hem anders dan in zijn hoedanigheid van werkgever opgelegde
verplichtingen niet worden geweigerd.
Van de verleende vrijstelling wordt een bewijs uitgereikt.
6.
Aan de vrijstelling kunnen voorwaarden worden verbonden, welke noodzakelijk zijn in verband
met de administratie van het fonds. Een vrijgestelde werkgever is verplicht te zorgen, dat (een
afschrift van) de hem verieende vrijstelling wordt en blijft opgehangen op een plaats, welke vrij
toegankelijk is voor de in zijn dienst zijnde werknemers zodat door hen op gemakkelijke wijze kan
worden kennis genomen van de verieende vrijstelling.
reglement I, blz - 49 -
ARTIKEL 13.2
Spaarbiidragen bii vriistelling wegens gemoedsbezwaren
1.
Voor een ieder, die vrijstelling heeft wegens gemoedsbezwaren, geschiedt de opbouw van
pensioenvervangende uitkeringen op basis van te storien spaarbijdragen. Dat geldt ook voor een
aangesloten werkgever, die geen vrijstelling heeft en die een deelnemer in dienst heeft die wel
een vrijstelling heeft.
2.
De spaarbijdragen die voor de pensioenvervangende uitkeringen kunnen worden gestort, worden
bepaald overeenkomstig de premies die voor de niet-gemoedsbezwaarde deelnemer op grond
van dit reglement aan het fonds verschuldigd zijn.
3.
De werkgever is de te storten spaariDijdragen voor de in zijn dienst zijnde gemoedsbezwaarde
deelnemer verschuldigd aan het fonds. De werkgever is verplicht op het loon van de in zijn dienst
zijnde gemoedsbezwaarde deelnemer de eigen bijdrage in te houden. Ook de werkgever die wel
vrijstelling heeft van de deelnemer die geen vrijstelling heeft, is de te storten spaarbijdragen
verschuldigd aan het fonds en verplicht op het loon van de in zijn dienst zijnde deelnemer de
eigen bijdrage in te houden. De spaarbijdragen geven recht op een evenredig deel van de
pensioenaanspraken, waarop recht zou hebben bestaan, indien aan zijn werkgever geen
vrijstelling zou zijn verleend. Voor een dergelijke deelnemer wordt de pensioenregeling volledig
van kracht, indien hij aan het fonds heeft gevraagd om ook de door zijn werkgever voor hem
gestorte en nog te storten spaarbijdragen aan te mericen als premiebijdragen in plaats van als
spaarbijdragen.
4.
De voor een deelnemer gestorte spaarbijdragen, met uifeondering van de spaarbijdragen bedoeld
in het derde lid, worden gestori op een rekening ten name van de gemoedsbezwaarde
deelnemer. Het saldo daarvan wordt verhoogd met rente. Deze rente is gelijk aan het
voortschrijdende gemiddelde rendement van het fonds van de afgelopen vijf boekjaren
voorafgaande aan het boekjaar waarin de rentebijschrijving plaats heeft, verminderd met een half
procent en daarna naar beneden afgerond op een veelvoud van een vierde procent.
5.
Indien een deelnemer, die geen vrijstelling heeft, uit dienst treedt van een aangesloten
onderneming die wel vrijstelling heeft en betrokkene niet opnieuw bij een zodanige onderneming
in dienst treedt wordt voor betrokkene de pensioenregeling volledig van kracht. Hefeelfde geldt
indien een deelnemer, die geen vrijstelling heeft en dienst is van een aangesloten onderneming,
die wel vrijstelling heeft, overiijdt of de pensioengerechtigde leeftijd bereikt. Het te zijnen name
geboekte spaarsaldo wordt als te zijnen behoeve betaalde premie beschouwd.
reglement I, blz - 50 -
ARTIKEL 13.3
Uitkeringen
Het gespaarde bedrag voor de vervangende uitkering voor het pensioen wordt aansluitend aan
het bereiken van de in het reglement opgenomen pensioendatum in gelijke temnijnen uitgekeerd
gedurende 15 jaar. Het bestuur kan wegens de geringe hoogte van het gespaarde bedrag aan
het maandelijks uit te keren bedrag een minimum verbinden dat is afgeleid van het grensbedrag
voor afkoop wegens gering pensioen, waardoor het aantal uitkeringsjaren lager kan zijn.
Bij het overiijden van de uitkeringsgerechtigde deelnemer voordat de uitkeringen zijn ingegaan,
worden de spaarbijdragen aangewend voor een uitkering aan de in de regeling genoemde
partner, als bedoeld in artikel 18b van de Wet op de Loonbelasting 1964. De periode waarover
voor de nabestaande een uitkering wordt vastgesteld bedraagt 15 jaar. Ingeval geen sprake is
van een nabestaande maar wel van één of meer wezen als bedoeld in artikel 18c van de Wet op
de loonbelasting 1964, wordt het gespaarde kapitaal aangewend voor een uitkering aan de
wezen. Voor de uitkeringsperiode dient te worden aangesloten bij de pensioenregeling.
Bij afwezigheid van nabestaanden of wezen wordt het gespaarde bedrag kapitaal aangewend
voor een eenmalige uitkering aan de erfgenamen. Het eenmalig uit te keren bedrag wordt belast
overeenkomstig het bepaalde in artikel 18a, negende lid van de Wet op de loonbelasting 1964.
Bij het overiijden van deelnemer nadat de uitkeringen zijn ingegaan wordt de betaling van de
vastgestelde uitkeringen voor de nog resterende periode voortgezet ten behoeve van de in de
regeling opgenomen nabestaande als bedoeld in artikel 18b van de Wet op de loonbelasting
1964. Indien een nabestaande ontbreekt geschiedt de uitkering ten behoeve van de in de
regeling vermelde wezen als bedoeld in artikel 18c van de Wet op de loonbelasting 1964. Bij
afwezigheid van nabestaanden of wezen wordt het nog niet tot uitkering gekomen spaarbedrag
aangewend voor een eenmalige uitkering aan de erfgenamen. Het eenmalig uit te keren bedrag
wordt belast overeenkomstig het bepaalde in artikel 18a, negende lid, van de Wet op de
loonbelasting 1964.
Een uitkeringstermijn van de gestorte spaarbijdragen waarover niet is beschikt, vervalt aan het
fonds na overlijden van de uitkeringsgerechtigde deelnemer. Op of na 1 januari 2007 opeisbaar
geworden uitkeringstemlijnen kunnen niet verjaren bij leven van de uitkeringsgerechtigde
deelnemer.
ARTIKEL 13.4
Van kracht worden pensioenregeling
Indien de deelnemer, die geen vrijstelling heeft en die geen aanvraag had gedaan als bedoeld in
artikel 13.3, derde lid, uit dienst treedt van de aangesloten werkgever die wel een vrijstelling heeft,
wordt voor hem de pensioenregeling volledig van kracht. De op zijn naam geboekte spaarbijdragen
vervallen en de voor hem gestorte spaarbijdragen worden als voor hem betaalde premie beschouwd.
ARTIKEL 13.5
reglement I, blz - 51
Intrekking vriistelling wegens gemoedsbezwaren
1.
Het fonds is verplicht een vrijstelling in te trekken:
a. indien de betrokkene dit verzoekt;
b. indien naar zijn oordeel de gemoedsbezwaren op grond waarvan de vrijstelling is verieend niet
langer geacht kunnen worden te bestaan.
Het fonds is bevoegd een vrijstelling in te trekken, indien de betrokkene de daarbij gestelde
voonwaarden niet of niet behooriijk naleeft.
2.
Onverminderd het bepaalde in het vorige lid vervalt de vrijstelling, welke is verieend aan een
rechtspersoon, na verioop van vijfjaar na de datum van ingang van de vrijstelling. Met ingang
van de datum, waarop een vrijstelling is vervallen kan een nieuwe vrijstelling worden verleend.
3.
Door de intrekking of het vervallen van de vrijstelling wordt voor de betrokkene de
pensioenregeling volledig van kracht. De op zijn naam geboekte spaarbijdragen vervallen en de
voor hem gestorte spaarbijdragen worden beschouwd als voor hem betaalde premie.
reglement I, blz - 52 •
HOOFDSTUK 14
Overgangsregeling ouderdoms- en partnerpensioen
ARTIKEL 14.1
Samenvoeging van aanspraken ingevolge het vervallen pensioenreglement I met aanspraken
ingevolge de voorgaande hoofdstukken
Voor deelnemers die op zowel 31 december 2005 als 1 januari 2006 deelnemer zijn in het fonds
worden de opgebouwde aanspraken op ouderdoms-, partner- en wezenpensioen berekend per
31 december 2005. Deze premievrije pensioenaanspraken per 31 december 2005 worden opgenomen
in de met ingang van 1 januari 2006 geldende regeling.
ARTIKEL 14.2
Handhaving vervallen pensioenreglement I na 31 december 2005 voor bepaalde groepen
Voor de volgende groepen blijft het vervallen pensioenreglement I van kracht:
de pensioengerechtigden die op 31 december 2005 lopende pensioenuitkeringen ontvangen;
de deelnemers die op 31 december 2005 deelnemer waren in het fonds en geboren zijn vóór 1
januari 1950;
de deelnemers die op of na 1 januari 2006 gaan deelnemen in het fonds en geboren zijn vóór 1
januari 1950;
de per 31 december 2005 aanwezige gewezen deelnemers in de pensioenregeling;
voor deelnemers die op 31 december 2005 deelnemer waren in het fonds met recht op
(gedeeltelijke) voorfeetting van de pensioenopbouw wegens arbeidsongeschiktheid conform het
ven/allen pensioenreglement I en die niet meer werkzaam zijn bij een aangesloten werkgever,
blijft de voorfeetting van de pensioenopbouw plaatsvinden conform het vervallen
pensioenreglement I. Bij verlaging van het percentage arbeidsongeschiktheid stopt de
voorfeetting van de pensioenopbouw voor dat deel. Bij verhoging van het percentage
arbeidsongeschiktheid is het vervallen pensioenreglement I voor dat deel van toepassing;
voor deelnemers die op 31 december 2005 deelnemer waren in het fonds met recht op
(gedeeltelijke) voorfeetting van de pensioenopbouw wegens ariDeidsongeschiktheid conform het
vervallen pensioenreglement I en nog werkzaam zijn bij een aangesloten werkgever, blijft de
voorfeetting van de pensioenopbouw plaatsvinden conform het vervallen pensioenreglement I. Bij
verlaging van het percentage arbeidsongeschiktheid stopt de voorfeetting van de
pensioenopbouw voor dat deel. Bij verhoging van het percentage arbeidsongeschiktheid is
Hoofdstuk 6 voor dat deel van toepassing;
reglement I, blz - 53 -
voor degenen die op 31 december 2005 de deelneming voorfeetten op grond van het bepaalde in
artikel 14 van het vervallen pensioenreglement I (vrijwillige voorfeetting) zolang ze onafgebroken
van die regeling gebruik maken. Een verzoek om vrijwillige voorfeetting moet worden ingediend
binnen drie maanden nadat de verplichte deelneming is geëindigd. Een gewezen deelnemer kan
dus nog in (een deel van) 2006 tijdig een verzoek tot voorfeetting indienen. De voorfeetting (mits
toegestaan) heeft dan als ingangsdatum de dag volgend op de dag waarop de verplichte
deelneming is geëindigd;
voor degenen die op 31 december 2005 de deelneming voortzetten op grond van het bepaalde in
artikel 14B van het vervallen pensioenreglement I (FVP-voorfeetting) zolang ze onafgebroken van
die regeling gebruik maken.
Voor deze deelnemers blijven de aanspraken en pensioenen volledig verzekerd en uitgekeerd zoals
dat in de pensioenregeling per 31 december 2005 van toepassing was.
De aanspraken en ingegane pensioenen berustende op het vervallen pensioenreglement I worden
aangepast confomi het bepaalde in artikel 10.1 van dit reglement. Dit geldt ook voor de aanspraken
en ingegane pensioenen als bedoeld in artikel 34 van Hoofdstuk III (Aanspraken ter zake van
deelneming in het fonds en diensttijd vóór 1 januari 1978) van het vervallen pensioenreglement I.
ARTIKEL 14.3
Afwiikende pensioendatum voor de verworven aanspraken en rechten op 31 december 2012
Voor de aanspraken en rechten op pensioen die op 31 december 2012 zijn venworven, is de
pensioendatum in afwijking van de pensioendatum onder artikel 1.2, sub k gelijk aan de eerste dag
van de maand waarin de deelnemer of gewezen deelnemer 65 jaar wordt.
reglement I, blz - 54 •
HOOFDSTUK 15
Overige bepalingen
ARTIKEL 15.1
Biizondere regelingen
1.
Het fonds kan op verzoek van een werkgever:
a. voor de werknemers of een bepaalde groep van werknemers als bedoeld in artikel 6, eerste
lid, onder a, van de statuten en in dienst van de werkgever, aanspraken op ouderdoms-,
invaliditeits-, partner- en wezenpensioen verzekeren, welke kunnen afwijken van de in
hoofdstuk I geregelde voorzieningen;
b. voor de deelnemers of een bepaalde groep van deelnemers als bedoeld in artikel 6, eerste lid,
onder b, van de statuten en in dienst van de wericgever, aanspraak op ouderdoms-,
invaliditeits-, partner- en wezenpensioen verzekeren, naast de aanspraken welke voortvloeien
uit de toepassing van hoofdstuk I,
een en ander tegen betaling van periodieke premies of koopsommen en op door het fonds
vastgestelde overige voonwaarden.
2.
Het bestuur is bevoegd, op verzoek van een deelnemer, met deze een overeenkomst te sluiten,
waartDij de rechten op pensioen waarop hij volgens dit reglement recht heeft, kunnen worden
verhoogd, voor zover dit mogelijk is binnen de kaders van de Pensioenwet. Het bestuur stelt de
premie of de koopsom vast gehoord de actuaris en bepaalt de overige voonwaarden met
betrekking tot deze overeenkomst.
3.
Behoudens de bevoegdheid met de werkgever overeen te komen, dat op verzekeringen
ingevolge het eerste lid, onder a, de bepalingen van dit reglement van toepassing zullen zijn, stelt
het fonds, gehoord de actuaris, tarieven vast voor de bijzondere regelingen. Het fonds is
bevoegd, gehoord de actuaris, deze tarieven te wijzigen. Een gewijzigd tarief is ook van
toepassing op de vóór de wijziging van het tarief in gevolge dit hoofdstuk afgesloten
verzekeringen doch niet eerder dan zes maanden na het tijdstip waarop het nieuwe tarief aan de
belanghebbenden is medegedeeld.
4.
Het fonds geeft ten behoeve van de betrokken deelnemers bewijsstukken af met betrekking tot
de ingevolge dit hoofdstuk verzekerde pensioenen.
reglement I, blz - 55 -
ARTIKEL 15.2
Verplichtingen van de werkgevers, deelnemers en pensioengerechtigden
1.
De wericgevers, de deelnemers, en degenen die aan de bepalingen van de statuten en dit
pensioenreglement aanspraak op pensioen of een andere uitkering ontlenen, zijn verplicht aan
het fonds de door het fonds voor een goede uitvoering van de statuten en van dit
pensioenreglement nodig geachte inlichtingen te verstrekken, respectievelijk bescheiden over te
leggen. Dit moet geschieden binnen de door het fonds gestelde termijn.
De wericgevers zijn verplicht aan een door het fonds aan te wijzen persoon inzage te verienen
van boeken en bescheiden, waarvan de inzage door het fonds nodig wordt geoordeeld voor een
goede uitvoering van de statuten en van dit pensioenreglement.
2.
Bij niet voldoening aan het bepaalde in het eerste lid is het fonds bevoegd de nodige gegevens
naar beste weten vast te stellen en zijn de betrokkenen aan deze vaststelling gebonden.
ARTIKEL 15.2A
Hardheidsbepaling
In gevallen waarin toepassing van het reglement naar het oordeel van het bestuur zou leiden tot
bijzondere hardheid, kan het bestuur, met inachtneming van de statuten en wettelijke bepalingen,
anders beslissen dan uit toepassing van het reglement zou volgen.
ARTIKEL 15.3
Slotbepaling
In onvoorziene gevallen beslist het bestuur, daarbij blijvend binnen de grenzen van de fiscale wet- en
regelgeving.
ARTIKEL 15.4
Inwerkingtreding
Dit reglement is in werking getreden op 1 januari 2006 en laatstelijk gewijzigd met ingang van 1
januari 2013 met dien verstande dat:
1.
Met inachtneming van het bepaalde in het tweede lid van dit artikel, is dit reglement in werking
getreden op 1 januari 2006 en is op 18 februari 2008 met terugwericende kracht tot 1 januari 2007
gewijzigd, met dien verstande dat:
reglement I, blz - 56 •
a. de wijzigingen in artikel 2.1 vierde lid, onderdeel b, artikel 2.2 vijfde lid, artikel 4.1A eerste lid,
en artikel 4.4 zevende lid (nieuw) met terugwerkende kracht tot
1 januari 2006 in werking zijn getreden.
b. de wijzigingen in artikel 1.3.1 eerste lid, artikel 1.3. 2 eerste t/m vierde lid, artikel 1.5,
artikel 2.2 eerste lid, vijfde en zesde lid, artikel 2.4, de artikelen 3.1 t/m 3.11, artikel 4.2 eerste
lid, hweede lid en derde lid, artikel 5.4 en de artikelen 12.2 t/m 12.8 met terugwerkende kracht
tot 1 januari 2008 in werking zijn getreden.
c. de artikelen 15.3 t/m 15.6 met terugwerkende kracht tot 1 januari 2008 zijn omgenummerd in
de artikelen 15.2 t/m 15.5 (in verband met het vervallen van artikel 15.2 met ingang van 1
januari 2008) en artikel 1.6 is omgenummerd in artikel 1.5 (in verband met het vervallen van
artikel 1.5)
2.
Dit reglement is gewijzigd op 6 oktober 2008 met terugwericende kracht tot 1 januari 2007, met
dien verstande dat de wijzigingen in artikel 5.3, artikel 4.2 tot en met 4.4 alsmede de wijzigingen
in de bijlagen A tot en met E met terugwerkende kracht tot 1 januari 2008 in werking zijn
getreden.
Dit reglement is gewijzigd op 24 november 2008 met terugwerkende kracht tot 1 januari 2007,
met dien verstande dat artikel 10.1 met terugwerkende kracht tot 1 augustus 2008 in werking is
getreden en de wijzigingen in artikel 4.2 alsmede de wijzigingen in de artikelen 12.3 tot en met
12.6 het schrappen van de artikelen 12.7 en 12.8 alsmede bijlage G met terugwerkende kracht
van 1 januari 2008 in werking zijn getreden.
Dit reglement is gewijzigd op 8 december 2008 met dien verstande dat de wijziging in het tweede
lid van artikel 2.4 en de wijziging in bijlage E op tjanuari 2009 in werking zullen treden.
Dit reglement is laatstelijk gewijzigd op 2 februari 2009, met dien verstande dat de wijzigingen in
artikel 4.2 en bijlage B met terugwerkende kracht tot 1 januari 2008 in werking zijn getreden.
Dit reglement is laatstelijk gewijzigd op 29 juni 2009, met dien verstande dat:
de wijziging in ariikel 8.5 met terugwerkende kracht tot 1 januari 2007 in werking is getreden;
- de wijzigingen in artikel 1.4, artikel 2.4 en artikel 5.3, lid 5 met terugwerkende kracht tot 1
januari 2008 in werking zijn getreden.
Dit reglement is laatstelijk gewijzigd op 25 juni 2013 en geldt met terugwericende kracht vanaf 1
januari 2013.
Dit reglement is laatstelijk gewijzigd op 9 september 2013.
ARTIKEL 15.5
Citeertitel
Dit reglement kan worden aangehaald als pensioenreglement I.
reglement I, blz - 57 •
BIJLAGE A
Tabel verhoging ouderdomspensioen door inruil van opgebouwd partnerpensioen
(behorend bij artikel 4.2 lid 1)
Onderstaand ruiltarief PP/OP geeft aan hoeveel euro ouderdomspensioen, ingaand op de
pensioeningangsdatum, kan worden verkregen bij het inruilen van 1 euro partnerpensioen. Het uit de
inruil te verkrijgen extra ouderdomspensioen op de pensioeningangsdatum is dan gelijk aan het
bedrag van het in te ruilen partnerpensioen vermenigvuldigd met het ruiltarief
Leeftijd
55
56
57
58
59
60
61
62
63
64
65
66
67
68
69
70
Inruil partnerpensioen
in direct ingaand
ouderdomspensioen
op 65, 66 en 67
0,133
0,140
0,148
0,155
0,163
0,172
0,181
0,190
0,200
0,209
0,219
0,229
0,240
0,251
0,263
0,276
Bij niet-gehele leeftijden worden de ruiltarieven bepaald d.m.v. interpolatie tussen de ruiltarieven
behorende bij de gehele leeftijden.
reglement I, blz - 58 -
BIJLAGE B
Tabel verhoging partnerpensioen door inruil van opgebouwd ouderdomspensioen
(behorend bij artikel 4.2 lid 2)
Onderstaand ruiltarief OP/PP geeft aan hoeveel euro partnerpensioen kan worden verkregen bij het
inruilen van 1 euro opgebouwd ouderdomspensioen (met pensioeningangsleeftijd 65, 66 danwel 67).
Het uit de inruil te verkrijgen extra parinerpensioen is dan gelijk aan het bedrag van het in te ruilen
ouderdomspensioen (met pensioeningangsleeftijd 65, 66 danwel 67) vermenigvuldigd met het
ruiltarief.
Inruil
ouderdomspensioen
voor partnerpensioen
op 65
op 67
Leeftijd
21
22
23
24
25
26
27
28
29
30
31
32
33
34
35
36
37
38
39
40
41
42
43
44
4,342
4,317
4,293
4,269
4,244
4,218
4,191
4,162
4,132
4,103
4,072
4,043
4,012
3,981
3,949
3,917
3,885
3,852
3,821
3,790
3,760
3,729
3,697
3,666
3,772
3,750
3,729
3,708
3,686
3,664
3,640
3,614
3,589
3,562
3,536
3,510
3,483
3,455
3,427
3,399
3,370
3,342
3,314
3,287
3,260
3,232
3,203
3,175
Leeftijd
Inruil
ouderdomspensioen
voor partnerpensioen
45
46
47
48
49
50
51
52
53
54
55
56
57
58
59
60
61
62
63
64
65
66
67
op 65
op 67
3,636
3,609
3,584
3,563
3,546
3,532
3,521
3,512
3,508
3,508
3,514
3,526
3,546
3,573
3,605
3,644
3,690
3,744
3,812
3,895
4,006
3,149
3,124
3,102
3,083
3,067
3,053
3,042
3,033
3,028
3,027
3,030
3,039
3,054
3,076
3,101
3,133
3,169
3,214
3,269
3,337
3,420
3,520
3,646
Inruil
ouderdomspensioen
voor partnerpensioen
op 66
Leeftijd
55
56
57
58
59
60
61
3,266
3,277
3,294
3,318
3,347
3,382
3,423
-
reglement I, blz - 59 -
62
63
64
65
66
3,472
3,534
3,609
3,700
3,821
Bij niet-gehele leeftijden worden de ruiltarieven bepaald door middel van interpolatie tussen de
tarieven behorende bij de gehele leeftijden.
reglement I, blz - 60 •
BIJLAGE 0
Tabel inruil ouderdomspensioen voor tiideliik ouderdomspensioen
(behorend bij artikel 4.3)
Onderstaand ruiltarief "omzetting OP in TOP" geeft aan hoeveel euro tijdelijk ouderdomspensioen,
ingaand op de pensioeningangsdatum en eindigend op de leeftijd 65, 66 danwel 67, kan worden
verkregen bij het inruilen van 1 euro opgebouwd ouderdomspensioen (met ingangsleeftijd 65, 66
danwel 67). Het uit de inruil te verkrijgen tijdelijk ouderdomspensioen is dan gelijk aan het bedrag van
het om te zetten ouderdomspensioen (met ingangsleeftijd 65, 66 danwel 67) vermenigvuldigd met het
ruiltarief.
Leeftijd
Inruil ouderdomspensioen in tijdelijk ouderdomspensioen
op 65
55
56
57
58
59
60
61
62
63
64
65
65 jaar en 11 maanden
66
66 jaar en 11 maanden
op 66
1,103
1,249
1,432
1,668
1,983
2,425
3,088
4,196
6,414
13,076
op 67
0,953
1,068
1,209
1,387
1,615
1,920
2,348
2,991
4,064
6,214
12,673
158,486
0,828
0,921
1,032
1,169
1,340
1,561
1,855
2,269
2,892
3,931
6,012
12,264
153,494
Bij niet-gehele leeftijden worden de ruiltarieven bepaald d.m.v. interpolatie tussen de tarieven
behorende bij de gehele leeftijden.
reglement I, blz - 61
BIJLAGE D
Tabel korting opgebouwd levenslang ouderdomspensioen bii vervroegde ingang
(behorend bij artikel 4.4 lid 2)
Leeftijd
55
56
57
58
59
60
61
62
63
64
65
66
67
Vervroegingsfactor ouderdomspensioen
op 65
op 66
op 67
0,525
0,555
0,589
0,625
0,665
0,708
0,755
0,808
0,865
0,929
1,000
0,488
0,516
0,547
0,581
0,618
- 0,657
0,701
0,749
0,803
0,861
0,927
1,000
0,453
0,479
0,508
0,539
0,573
0,609
0,650
0,694
0,743
0,797
0,857
0,925
1,000
Tabel verhoging opgebouwd levenslang ouderdomspensioen bii veriate ingang
Leeftijd
Uitstelfactor ouderdomspensioen
op 65
65
66
67
68
69
70
71
72
1,000
1,079
1,166 ~
1,264
1,372
1,494
op 66
1,000
1,047
1,084
1,178
1,283
1,401
op 67
1,000
1,084
1,179
1,285
1,404
1,539
reglement I, blz - 62 •
BIJLAGE E
Tabel uitgesteld levenslang ouderdomspensioen, ingaand op 65-iarige leeftiid:
(behorend bij artikel 12.3)
De afkoopfactoren met betrekking tot uitgesteld ouderdomspensioen, geldig van 1 januari 2013 tot en
met 31 december 2013, luiden als volgt:
Leeftijd
21
22
23
24
25
26
27
28
29
30
31
32
33
34
35
36
37
38
39
40
41
42
43
44
45
46
47
48
49
50
51
52
53
54
55
56
57
58
59
Afkoopfactor ouderdomspensioen, ingaande
op 65- of 67-jarige leeftijd
op 65
op 67
3,785
3,932
4,086
4,245
4,412
4,585
4,765
4,952
5,145
5,346
5,554
5,769
5,991
6,221
6,457
6,701
6,951
7,207
7,470
3,292
3,419
3,552
3,690
3,834
3,984
4,140
4,302
4,470
4,645
4,825
5,012
5,206
5,406
5,612
5,825
6,044
6,269
6,501
6,737
6,979
7,225
7,476
7,730
7,988
8,248
8,510
8,774
9,039
9,306
9,575
9,846
10,121
10,403
10,693
10,992
11,302
11,624
11,956
7,738
8,011
8,289
8,571
8,855
9,142
9,432
9,723
10,017
10,313
10,612
10,915
11,226
11,544
11,871
12,209
12,557
12,918
13,290
13,674
reglement I, blz - 63 -
60
61
62
63
64
65
66
67
Leeftijd
14,068
14,471
14,881
15,300
15,727
16,165
12,299
12,654
13,021
13,401
13,794
14,200
14,618
15,047
Afkoopfactor ouderdomspensioen, ingaande
op 66-Jarige leeftijd
54
55
56
57
58
59
60
61
62
63
64
65
66
11,123
11,436
11,759
12,094
12,441
12,799
13,168
13,548
13,938
14,340
14,751
15,174
15,609
Tabel uitgesteld levenslang partnerpensioen, ingaand bii overiiiden:
De afkoopfactoren met betrekking tot uitgesteld partnerpensioen, geldig van 1 januari 2013 tot en met
31 december 2013, luiden als volgt:
Leeftijd
Afkoopfactor partnerpensioen, ingaand bij
overlijden
op 65
op 67
21
0,873
0,874
22
23
24
25
26
27
28
29
30
31
32
33
34
0,909
0,946
0,985
1,026
1,070
1,115
1,164
1,214
1,268
1,324
1,383
1,445
1,510
0,910
0,948
0,987
1,028
1,071
1,117
1,165
1,216
1,269
1,325
1,384
1,446
1,512
reglement I, blz - 64 •
35
36
37
38
39
40
41
42
43
44
45
46
47
48
49
50
51
52
53
54
55
56
57
58
59
60
61
62
63
64
65
66
67
Leeftijd
1,579
1,650
1,726
1,804
1,886
1,971
2,059
2,151
2,247
2,347
2,449
2,554
2,660
2,768
2,877
2,988
3,099
3,212
3,324
3,435
3,545
3,652
3,755
3,854
3,950
4,042
4,129
4,211
4,283
4,345
4,385
1,580
1,652
1,727
1,806
1,888
1,973
2,061
2,153
2,249
2,349
2,451
2,556
2,663
2,771
2,880
2,991
3,102
3,215
3,327
3,439
3,549
3,656
3,760
3,859
3,955
4,047
4,136
4,218
4,290
4,353
4,404
4,443
4,459
Afkoopfactor latent partnerpensioen, ingaand
bij overtijden
Op 66
54
55
56
57
58
59
60
61
62
63
64
65
66
3,437
3,547
3,654
3,757
3,856
3,952
4,044
4,132
4,214
4,286
4,349
4,400
4,426
reglement I, blz - 65 -
Tabel direct ingaand levenslang partnerpensioen:
De afkoopfactoren met betrekking tot direct ingaand partnerpensioen, geldig van 1 januari 2013 tot en
met 31 december 2013, luiden als volgt:
Leeftijd
Afkoopfactor partnerpensioen, ingaand bij
overiijden, op 65, 66 en 67 jarige leeftijd
21
22
23
24
25
26
27
28
29
30
31
32
33
34
35
36
37
38
39
40
41
42
43
44
45
46
47
48
49
50
51
52
53
54
55
56
57
58
59
60
61
62
30,643
30,512
30,376
30,235
30,088
29,936
29,779
29,615
29,446
29,269
29,085
28,895
28,696
28,489
28,273
28,049
27,815
27,573
27,321
27,060
26,790
26,509
26,217
25,916
25,604
25,282
24,949
24,606
24,252
23,889
23,515
23,132
22,739
22,336
21,921
21,494
21,056
20,605
20,142
19,666
19,179
18,679
reglement I, blz - 66 -
63
64
65
66
67
68
69
70
71
72
73
74
75
76
77
78
79
80
81
82
83
84
85
86
87
88
89
90
91
92
93
94
95
96
97
98
99
100
101
18,167
17,645
17,111
16,567
16,014
15,451
14,878
14,293
13,699
13,099
12,499
11,898
11,299
10,704
10,112
9,525
8,942
8,374
7,821
7,286
6,773
6,283
5,815
5,369
4,949
4,553
4,184
3,843
3,527
3,237
2,975
2,736
2,506
2,303
2,119
1,955
1,808
1,686
1,579
Bij niet-gehele leeftijden worden de afkoopfactoren d.m.v. interpolatie tussen de afkoopfactoren
behorende bij de gehele leeftijden bepaald.
reglement I, blz - 67 •
BIJLAGE F
Overzicht geldende bedragen
(behorend bij artikel 2.3)
Artikel 2.1 lid 2
Het maximum loon bedoeld in artikel 2.1. lid 2 bedraagt voor 2011 € 49.297, voor 2012 € 50.064 en
voor 2013 € 50.853 (artikel 17, eerste lid Wet financiering sociale verzekeringen).
Artikel 2.3
De franchise bedraagt voor de deelnemer:
In de sector Beroepsgoederenvervoer
In de sector Besloten Busvervoer
In de sector Taxivervoer
2011
€ 10.667
€ 10.667
€11.803
2012
€10.802
€10.802
€11.953
2013
€ 10.940
€10.940
€12.104
reglement I, blz - 68 -
BIJLAGE G
Tabel hoog/laag constructie ouderdomspensioen
(behorend bij artikel 4.5)
Leeftijd
55 t/m 70
Leeftijd
55 t/m 70
Leeftijd
55 t/m 70
Factoren hoog/laag constructie
Eerste 5 jaar hoog Daarna laag
Eerste 10 jaar
hoog
1,2000
1,1200
0,900
Eerste 5 jaar hoog
1,2000
Eerste 5 jaar hoog
1,1900
Daarna Laag
0,8400
Op 66
Factoren hoog/laag constructie
Eerste 10 jaar
Daarna laag
hoog
1,1100
0,-900
Daarna Laag
Op 67
Factoren hoog/laag constructie
Daarna laag
Eerste 10 jaar
hoog
0,8925
1,1100
Daarna Laag
0,8325
0,8325
reglement I, blz - 69 -
ADDENDUM
Addendum bij Pensioenreglement I: in 2012 geldende en van Pensioenreglement I afwijkende
bepalingen
Artikel 1
Afwiikende opbouwpercentages
In afwijking van het bepaalde in artikel 4.1 lid 1 gelden in hetjaar 2012 de navolgende percentages:
- voor de deelnemer in de sector Beroepsgoederenvervoer 1,96%;
- voor de deelnemer in de sector Besloten Busvervoer 1,90%;
- voor de deelnemer in de sector Taxiven/oer 1,99%,
Artikel 2
Afwiikende vaststelling partnerpensioen
In afwijking van het bepaalde in artikel 5.1 lid 2 wordt de in dat artikel bedoelde verhoging van het
partnerpensioen waar in hetjaar 2012 recht op ontstaat, op de navolgende wijze vastgesteld.
Het in artikel 5.1 lid 2 bedoelde ouderdomspensioen waar vanaf het overiijden nog aanspraak op
verkregen had kunnen worden en dat de berekeningsgrondslag vomnt voor de verhoging van het
partnerpensioen, wordt op de volgende wijze vastgesteld:
•
het ouderdomspensioen dat tussen de datum van overiijden en 1 januari 2013 nog opgebouwd
had kunnen worden onder inachtneming van het van toepassing zijnde percentage als bedoeld
in artikel 1 van dit addendum en
•
het ouderdomspensioen dat tussen 1 januari 2013 en de pensioendatum nog opgebouwd had
kunnen worden onder inachtneming van het van toepassing zijnde percentage zoals
opgenomen in artikel 4.1 lid 1 van Pensioenreglement I.
Artikel 3
Afwiikende vaststelling wezenpensioen
Het in artikel 2 van dit Addendum bepaalde is van overeenkomstige toepassing op een verhoging van
een wezenpensioen als bedoeld in artikel 5.3 lid 2 voor zover op die verhoging recht ontstaat in het
jaar 2012.
Artikel 4
Wericingsduur Addendum
Het in dit Addendum bepaalde geldt uitsluitend in de periode van 1 januari 2012 tot en met 31
december 2012.
reglement I, blz - 70 -