Cursushandhandleiding Leren & Werken jaar 3 en 4 voor collega’s in opleiding met een onderwijsbevoegdheid (CiO+) Codes LERS3B03X, LERS3C02X, LERS4C04X (voltijd) Codes LERS3B03D, LERS3C02D, LERS4C04D (deeltijd) Uitgave:2014-2015 Jaar 3 en 4 Coördinator: H.C. Lieve IVL – Lerarenopleiding VO/BVE, Hogeschool Rotterdam Cursushandleiding Leren & Werken voor Collega’s in Opleiding met een onderwijsbevoegdheid (CiO+) 2014-2015 1 Inhoudsopgave 1 Voorwoord ............................................................................................ 3 2 Verantwoording ...................................................................................... 4 2.1 Leraar worden: vakmanschap en meesterschap .......................................................................... 4 2.2 Opbouw leerlijn Leren en Werken ............................................................................................... 4 2.3 Leerdoelen Leren & Werken ........................................................................................................ 4 2.4 Leerdoelen stagebegeleiding Leren & Werken............................................................................. 5 3 Uitgangspunten stage .............................................................................. 6 3.1 Competenties ............................................................................................................................. 6 3.2 Leerwerktaken ............................................................................................................................ 7 4 Praktische zaken .................................................................................... 8 4.1 Voorwaarden deelname.............................................................................................................. 8 4.2 Organisatie ................................................................................................................................. 8 4.3 Duur stage, stagedagen ............................................................................................................... 8 4.4 Vergoeding stage ........................................................................................................................ 8 4.5 Begeleiding ................................................................................................................................. 8 4.6 Aanwezigheid stagebegeleiding en lesbezoek ............................................................................. 8 4.7 Beoordeling ................................................................................................................................ 8 5 Leerwerktaken ....................................................................................... 9 5.1 Leerwerktaak 2.2. Lessen geven .................................................................................................. 9 5.2 Leerwerktaak 3.2. Activerende didactiek en samenwerkend leren ............................................ 10 5.3 Leerwerktaak 4.1. Maak het Verschil ........................................................................................ 11 5.4 Opdracht 1: Onderwijsvisie ....................................................................................................... 13 Opdracht 2: Schoolcultuur ................................................................................................................... 14 6 Beoordeling ......................................................................................... 15 6.1 Beoordeling leerwerktaken ....................................................................................................... 15 6.2 Beoordelingscriteria stage ......................................................................................................... 19 7 Bijlagen .............................................................................................. 20 7.1 Het maken van een POP en LWP ............................................................................................... 20 7.2 Kijkwijzer voor de vakcoach ...................................................................................................... 21 7.3 Beoordeling vakcoach. .............................................................................................................. 24 7.4 Schoolcultuur ............................................................................................................................ 31 7.5 Lesvoorbereidingsformulier ...................................................................................................... 36 Cursushandleiding Leren & Werken voor Collega’s in Opleiding met een onderwijsbevoegdheid (CiO+) 2014-2015 2 1 Voorwoord Deze cursushandleiding is bedoeld voor de student die in het bezit is van een 2e of 1e graads bevoegdheid of een PABO-diploma heeft. Deze student wordt in het vervolg een Collega in Opleiding met een onderwijsbevoegdheid genoemd, afgekort een CiO+. Je hebt op grond van je getuigschrift vrijstelling gekregen voor Stage 1, Stage jaar 2, deel 1 en 2, Leren & Werken jaar 3, deel 1 en 4. Dit betekent dat je een verkort traject aangeboden krijgt waarbij je voor 18 studiepunten stage gaat lopen (2 x5 en 2 x4 studiepunten). Je bent immers al competent wat betreft de competenties 1, 2, 3, 5 en 6. Het belangrijkste onderdeel van je stage is het vakinhoudelijk en didactisch competent worden op stadium 5 en 6. De leerwerktaken die je gaat uitvoeren zijn voornamelijk op competentie 4 (en dus ook 7, het reflecteren) afgestemd. Je hoeft dan ook alleen het assessment Startbekwaam af te leggen. Voor dit assessment moet je wel opnieuw alle competenties bewijzen. Bij het overzicht van de in te leveren opdrachten bij de leerwerktaken staat dan ook vermeld dat je bewijsmateriaal moet verzamelen voor de andere competenties om aan het assessment Startbekwaam deel te kunnen nemen. Dit bewijsmateriaal moet tijdens je (tweede) opleiding verzameld zijn, zodat je duidelijk kunt maken dat er verdieping heeft plaatsgevonden wat betreft het vakmanschap en het meesterschap. We wensen je een betekenisvolle stage toe. Namens de stagebegeleiders, Heleen Lieve Cursushandleiding Leren & Werken voor Collega’s in Opleiding met een onderwijsbevoegdheid (CiO+) 2014-2015 3 2 Verantwoording 2.1 Leraar worden: vakmanschap en meesterschap De Rotterdamse Lerarenopleiding heeft een belangrijke missie: we willen docenten opleiden die zowel over vakmanschap als meesterschap beschikken. Het betekent dat je, aan het einde van deze opleiding, beschikt over een gedegen vakinhoudelijke basis voor het vak waarin je les gaat geven (vakmanschap), maar ook dat je op interpersoonlijk, pedagogisch, didactisch en organisatorisch gebied een bepaald basisniveau hebt bereikt (meesterschap). Je beschikt over de juiste competenties: samenhangende kennis en vaardigheden, met daarbij een juiste beroepshouding. 2.2 Opbouw leerlijn Leren en Werken In deze verkorte stage besteed je aandacht aan directe instructie en werkvormen waarbij je vooral klassikaal-frontaal te werk gaat. Vervolgens leer je meer open werkvormen hanteren waarbij de leerlingen leren samenwerken. Ook is er een leerwerktaak die uitgebreid stilstaat bij het differentiëren binnen de klas. Bij de opdrachten die daarna volgen ligt het accent op het functioneren in een schoolorganisatie: samenwerken en omgang met collega’s, contact met ouders. Ook verwoord je je eigen visie op onderwijs en het beroep van leraar. 2.3 Leerdoelen Leren & Werken Competentie 1 Interpersoonlijk competent De student • hanteert in contacten met leerlingen bewust een arsenaal aan verbale en non-verbale middelen • maakt bewust en effectief gebruik van een arsenaal aan gesprekstechnieken (doorvragen, spiegelen) • maakt bewust en effectief gebruik van een variatie aan strategieën en middelen om gedrag van leerlingen in goede banen te leiden • voert een proactief beleid gericht op inbreng van leerlingen • kan zijn gedrag vanuit theoretische en methodische inzichten verantwoorden Competentie 2 Pedagogisch competent De student • schept een klimaat waarin leerlingen en docenten op een respectvolle manier met elkaar omgaan en expliceert achterliggende waarden en normen • bevordert systematisch initiatief en verantwoordelijkheid van leerlingen • ontwerpt een aanpak om rekening te houden met allerlei verschillen tussen leerlingen • en tussen groepen, voert die uit en kan die verantwoorden • werkt op basis van zijn pedagogische opvattingen en achterliggende concepten systematisch aan het scheppen van een veilige leeromgeving en een positief klimaat • kan de gekozen pedagogische aanpak toelichten en verantwoorden Competentie 3 Vakinhoudelijk en didactisch competent De student • begeleidt verschillende typen leerprocessen en kan deze op basis van achterliggende concepten analyseren en bijsturen • analyseert leerproblemen en ontwikkelt materiaal voor de aanpak hiervan • hanteert een breed scala aan leer- en onderwijsstrategieën en kan de inzet ervan verantwoorden • ontwerpt leertrajecten op basis van een samenhangend didactisch concept • ontwikkelt beoordelingsinstrumenten en –procedures en kan deze verantwoorden • kiest op basis van een gedegen kennis van het (school)vak leerstof, maakt deze toegankelijk en kan zijn keuze en aanpak verantwoorden Competentie 4 Organisatorisch competent De student Cursushandleiding Leren & Werken voor Collega’s in Opleiding met een onderwijsbevoegdheid (CiO+) 2014-2015 4 • • • • • hanteert in overleg met leerlingen heldere afspraken, regels en procedures en maakt leerlingen in toenemende mate mede verantwoordelijk weet op adequate en flexibele manier om te gaan met (mogelijke) ordeverstoringen en is hierbij proactief communiceert met leerlingen over inhoud, structuur en relevantie van onderwijsactiviteiten plant en organiseert zodanig dat het een effectieve bijdrage levert aan de zelfsturing verantwoordt de organisatie van zijn onderwijs en klassenmanagement Competentie 5 Competent in samenwerken met de collega’s De student • werkt samen en communiceert met collega’s en stelt daarbij zo nodig knelpunten aan de orde • is proactief in het geven en benutten van collegiale hulp en heeft zicht op zijn positie in het team • ontwikkelt activiteiten op schoolniveau, bereidt ze voor en voert ze uit • verantwoordt zijn bijdrage als teamlid en lid van de onderwijsorganisatie. Competentie 6 Competent in samenwerken met de omgeving De student • maakt zo nodig op een zorgvuldige wijze gebruik van instellingen en personen buiten de school voor inrichting van het onderwijs • houdt in contacten naar buiten rekening met de identiteit en pedagogische waarden van de school • kan in zijn contacten met ouders zo nodig zijn professionele opvattingen, werkwijze en benadering verantwoorden Competentie 7 Competent in reflectie en ontwikkeling De student • werkt planmatig aan de ontwikkeling van zijn competenties, maakt dit inzichtelijk en kan dit verantwoorden • analyseert op methodische wijze probleemsituaties in de beroepspraktijk en werkt systematisch aan oplossingen • vraagt systematisch om feedback en gebruikt die voor zijn ontwikkeling, maar benut ook ongevraagde feedback • verantwoordt zijn visie op leren en docentschap op basis van theoretische concepten • maakt voor de ontwikkeling van zijn beroepshouding en handelingsrepertoire bewust gebruik van ontwikkelingen op onderwijskundig- en vakgebied 2.4 Leerdoelen stagebegeleiding Leren & Werken Binnen de stagebegeleiding staat het vermogen eigen opvattingen en competenties te onderzoeken en te ontwikkelen – te reflecteren- centraal. Aan alle indicatoren van competentie 7 wordt gewerkt. Leerdoelen stagebegeleiding: De student: • maakt een startbekwaamdossier waarin hij bewijst dat hij de competenties op startbekwaamheidsniveau beheerst; • kan zijn handelen ondersteunen en onderbouwen aan de hand van relevante theorieën; • kan de problemen die hij in zijn stage tegenkomt benoemen, analyseren en evalueren; • is zich bewust van zijn eigen kwaliteiten; • kan problemen van medestudenten (collega’s) analyseren en kan feedback geven op het functioneren van de ander. Cursushandleiding Leren & Werken voor Collega’s in Opleiding met een onderwijsbevoegdheid (CiO+) 2014-2015 5 3 Uitgangspunten stage Binnen de lerarenopleiding wordt regelmatig gebruik gemaakt van een aantal begrippen: competenties, de leercyclus, leerwerktaken. Het document Competentiegids lerarenopleiding VO/BVE (via HINT te downloaden) ligt hieraan ten grondslag. 3.1 Competenties De lerarenopleiding van de Hogeschool Rotterdam werkt met zeven competenties die vastgelegd zijn in de wet Beroepen in het Onderwijs (wet BiO). 1 Contexten Leerlingen Team en organisatie Omgeving Eigen Ontwikkeling Competentie 1 Het vermogen een sfeer van samengaan en samenwerken met leerlingen te realiseren Competentie 5 Het vermogen samen te werken in een team/organisatie Competentie 6 Het vermogen de relatie met ouders, buurt en instellingen te realiseren en te versterken Competentie 7 Het vermogen eigen opvattingen en competenties te onderzoeken en te ontwikkelen Beroepsrollen Interpersoonlijk Communicatief Pedagogisch (Vak)didactisch Organisatorisch Competentie 2 Het vermogen te zorgen voor een veilige leeromgeving Competentie 3 Het vermogen een krachtige leeromgeving voor leerlingen te verwezenlijken Competentie 4 Het vermogen te zorgen voor een leef- en leerklimaat dat overzichtelijk, ordelijk en taakgericht is Reflectie Pedagogisch Communicatie Onderwijskundig Methodisch werken Schoolorganisatorisch Beroepshouding Competentie 7 Reflectie Communicatie Methodisch werken Beroepshouding Tabel 1: overzicht van de competenties 1 Competentiegids Lerarenopleiding VO/BVE, herziene versie Cursushandleiding Leren & Werken voor Collega’s in Opleiding met een onderwijsbevoegdheid (CiO+) 2014-2015 6 3.2 Leerwerktaken Een leerwerktaak is een taak die je uitvoert in het kader van je stage. Deze richt de aandacht op bepaalde vaardigheden die belangrijk zijn voor een docent. Binnen elke leerwerktaak heb je ruimte om eigen leervragen te onderzoeken. Wel is vastgesteld wat je minimaal moet doen en/of uiteindelijk moet kunnen om een voldoende voor je stage te krijgen. Na het lezen van de leerwerktaak wordt je duidelijk: • wat je moet doen op je stage; • hoe je je erop voorbereidt; • wat je kunt verwachten van je stagebegeleider en je vakcoach; • wat je in N@tschool moet opnemen per LWT. Cursushandleiding Leren & Werken voor Collega’s in Opleiding met een onderwijsbevoegdheid (CiO+) 2014-2015 7 4 Praktische zaken 4.1 Voorwaarden deelname Om aan de stage deel te kunnen nemen moeten de studiepunten voor Stage 1, Stage jaar 2, deel 1 en 2, Leren & Werken jaar 3 deel 1 en 2 bijgeschreven zijn. 4.2 Organisatie Je zoekt zelf een stageplaats. Je bent verplicht om het stagecontract in te leveren bij het Stagebureau. Pas als het stagecontract ondertekend is EN geregistreerd is bij het stagebureau neem je formeel deel aan de stagebegeleiding jaar 3. Het stagecontract is een juridisch document dat in onheldere of vervelende situaties een belangrijke rol heeft. 4.3 Duur stage, stagedagen De stage begint in principe in de eerste week van het nieuwe cursusjaar en loopt door tot het assessment startbekwaam. Je bent gedurende je studie minimaal twee dagen per week op stage. 4.4 Vergoeding stage Er zijn geen vaste afspraken over de vergoeding voor het werk dat je verzet in je stage. De ene school biedt wel een vergoeding, de andere school niet. 4.5 Begeleiding De manier waarop je op de stageschool begeleid wordt, verschilt van school tot school. Als je het reguliere traject volgt kun je met verschillende mensen te maken krijgen. Soms heeft een school een zogenaamde Begeleider op School, een BoS met wie je overlegt over je plannen en de realisatie ervan. Een belangrijk thema bij het eerste gesprek is dan ook hoe de verdere begeleiding georganiseerd wordt. Het is belangrijk om te weten dat er regelmatig een collega bij je achter in de klas moet zitten om feedback te geven. Het is uiteindelijk de bedoeling dat je zelfstandig, zonder coach, kunt lesgeven. 4.6 Aanwezigheid stagebegeleiding en lesbezoek De stagebegeleider organiseert stagebegeleidingsbijeenkomsten op Hogeschool Rotterdam. Je bent verplicht om hierbij aanwezig te zijn. De stagebegeleider komt twee maal bij je op bezoek, één maal voor de leerwerktaken in het derde jaar, en één maal voor de leerwerktaken in heet vierde jaar. Je stagebegeleider heeft verder regelmatig contact via de mail en/of telefoon met je vakcoach om over de voortgang te spreken. 4.7 Beoordeling LERS3B03X/D LWT 2.2. directe instructie LERS3C02X/D LWT 3.2. activerende didactiek en samenwerkend leren LERS4C02X/D LWT 4.1. en opdracht 1 en 2 differentiëren, visie op onderwijs en schoolcultuur LERS4C04X/D assessment Startbekwaam 5 ec 5 ec 4 ec 4 ec Na iedere cursus volgt een beoordeling door de stagebegeleider en de vakcoach zodat de studiepunten bijgeschreven kunnen worden. In hoofdstuk 5 vind je wat je moet doen voor elke leerwerktaak. Cursushandleiding Leren & Werken voor Collega’s in Opleiding met een onderwijsbevoegdheid (CiO+) 2014-2015 8 5 Leerwerktaken Voor alle leerwerktaken is beschreven wat je moet doen en waarom, hoeveel tijd je er ongeveer aan besteedt, wat de rollen van je begeleiders zijn, en wat er uiteindelijk in N@tschool moet komen te staan. Daarnaast vind je wat praktische tips en mogelijke bronnen die je kunt gebruiken bij het uitwerken van de leerwerktaak. Het materiaal dat je moet inleveren voor de leerwerktaken is de basis zijn voor je assessmentdossier. Het verdient daarom aanbeveling om, naast de leerwerktaken, ook aan het begin van het jaar al de brochure voor het assesssment startbekwaam voor studenten met een bevoegdheid te bestuderen. 5.1 Leerwerktaak 2.2. Lessen geven Je doet zoveel mogelijk ervaring op met lesgeven. Stadium:5-6 Competenties: accent op competentie 3 Wat ga je doen? Je stelt eerst een POP en LWP op (bijlage 1). Vervolgens bereid je tenminste 6 klassikale, hele lessen voor, je voert ze uit, reflecteert en stelt ze indien nodig bij. Je kunt ook lessenseries voorbereiden waarbij je in totaal op 6 lesuren van 45/50 minuten uitkomt. Binnen deze 6 lesuren besteed je bij 3 (delen van ) lessen specifieke aandacht aan taalgericht lesgeven waarbij de drie hoofdkenmerken ervan centraal staan: contextrijk vakonderwijs, taalsteun, vol interactie. Waarom? Tijdens deze leerwerktaak richt je je op het vaardiger worden in het frontaal lesgeven in je tweede vak. De principes van directe instructie zijn hierbij leidend. Mogelijke bronnen Ebbens, S., & Ettekoven S. (2005). Effectief lesgeven. Geerts, W. & Kralingen van, R. (2011). Handboek voor leraren Tips voor uitvoering • Maak afspraken over de momenten waarop je coach je feedback gaat geven en op welke punten. • Het is belangrijk dat je parallellessen kunt geven. Zo kun je je lesvoorbereiding vaker gebruiken en kun je datgene dat er minder goed is gegaan nog eens op een andere manier aanpakken. Geef dan goed aan wat je anders hebt gedaan dan de vorige keer. • Kies je ervoor een videofragment op te nemen in N@tschool dan hoort daar altijd een reflectieverslag bij. • Maak gebruik van het lesvoorbereidingsformulier (bijlage 5) Rol vakcoach • Specifieke feedback geven op je lessen. • Enkele momenten reserveren voor tussentijdse evaluatie. • Voortgang monitoren, bij twijfel contact opnemen met stagebegeleider. Rol stagebegeleider • Stagebezoek • Bespreken stage-ervaringen tijdens de bijeenkomsten • Voortgang uitwerking leerwerktaak bewaken • Beoordelen Resultaat in N@school. Zie hoofdstuk 6. Cursushandleiding Leren & Werken voor Collega’s in Opleiding met een onderwijsbevoegdheid (CiO+) 2014-2015 9 5.2 Leerwerktaak 3.2. Activerende didactiek en samenwerkend leren Je geeft lessen met de nadruk op het activeren van leerlingen en op het (begeleiden van) samenwerken tussen leerlingen. Stadium: 5-6 Competenties: accent op competentie 3 Wat ga je doen? A. Je organiseert lessen zo, dat leerlingen (vooral) in de lesfasen opening, uitleg en zelfwerkzaamheid, geactiveerd worden / actief worden. Hun actieve deelname aan de les draagt duidelijk bij aan het bereiken van jouw lesdoelen. B. Je organiseert lessen zo, dat leerlingen geactiveerd worden en / of (leren) samenwerken. Het proces en resultaat van deze samenwerking dragen duidelijk bij aan het bereiken van jouw lesdoelen. C. Zowel bij A. als B. werk je een activiteit uit die specifiek gericht is op taalzwakke leerlingen. Waarom? Het activeren van leerlingen is een zeer cruciale vaardigheid van een docent. Leerstof blijkt beter te beklijven wanneer leerlingen er zelf actief mee bezig zijn en aangezet worden om deze actief te verwerken. Bovendien krijgt de docent meer zicht op het leer- en denkproces van zijn leerlingen als hij hen aan het werk zet en op de leeropbrengsten. Er zijn veel verschillende manieren om leerlingen te activeren, en tijdens deze leerwerktaak krijg je de gelegenheid hiermee te experimenteren. Samenwerkend leren wordt door veel scholen op verschillende wijzen vormgegeven. Vaak lijkt het meer op ‘bij elkaar zitten’ dan op samenwerkend leren. Het is echter een belangrijk onderwijsleerproces dat een docent moet kunnen (bege)leiden. Ebbens geeft vijf redenen waarom samenwerkend leren belangrijk is: de docent heeft ‘de handen vrij’, hij/zij krijgt tijd die gebruikt kan worden om die leerlingen te begeleiden die dat op dat moment nodig hebben. Leerlingen leren ook meer als ze zelf actief zijn, en leren meer als ze zich kennis kunnen ‘toeeigenen’ tijdens het samenwerken. Ze leren ook meer verantwoordelijkheid te nemen voor het eigen leren. Tenslotte is er het maatschappelijke argument: er is vraag naar sociaal en communicatief vaardige mensen. De algemene theorie over activerende didactiek en samenwerkend leren beheers je al. Tijdens de lessen vakdidactiek wordt ruim aandacht besteed aan activerende didactiek en samenwerkend leren. Mogelijke bronnen • Ebbens, S. & Ettekoven, S. (2009). Samenwerkend leren. Praktijkboek. Groningen/Houten: Noordhoff. • Geerts, W. & Kralingen van, R. (2011). Handboek voor leraren • Internet: google op activerende werkvormen en samenwerkend leren • Materiaal dat aangereikt en eventueel gebruikt is tijdens vakdidactiek. Tips voor uitvoering • Ga na aan welke activerende werkvormen leerlingen gewend zijn. Hier kun je mee beginnen, om daarna wat meer te gaan experimenteren. • Er zijn gesloten en meer open werkvormen te bedenken. Bedenk welke activerende werkvormen het beste bij jou, je vak en de leerlingen passen. Rol vakcoach • Specifieke feedback geven op de lessen die de student geeft • Enkele momenten reserveren voor een tussentijdse evaluatie. • Voortgang monitoren, bij twijfel contact opnemen met stagebegeleider. Rol stagebegeleider • Lesbezoek. • Bespreken ervaringen tijdens stagebijeenkomsten • Voortgang uitwerking leerwerktaak bewaken • Beoordelen Resultaat in N@tschool Zie hoofdstuk 6 Cursushandleiding Leren & Werken voor Collega’s in Opleiding met een onderwijsbevoegdheid (CiO+) 2014-2015 10 5.3 Leerwerktaak 4.1. Maak het Verschil In één zin: Pedagogisch en didactisch differentiëren op klas- en leerlingniveau Stadium: 5-6 Competenties: 2 en 3 Leerdoelen • Je kunt een methodegebonden les afstemmen op de behoeften van de groep op interpersoonlijk, pedagogisch en vakdidactisch gebied • Je kunt bij het afstemmen van een methodegebonden les gebruik maken van nieuwe media • Je stelt de les op basis van (video)analyse en evaluatie bij. • Je kunt expliciteren welke keuzes je gemaakt hebt en welk effect gemaakte keuzes hebben op de leerlingen. • Je kunt aangeven hoe je de verschillende achtergronden van leerlingen optimaal hebt benut. • Je kunt aangeven op welke manier Taalgericht Vakonderwijs geïntegreerd is in jouw lessen. Wat ga je doen? Selecteer een methodegebonden les die je bij voorkeur aan twee (parallel)klassen kunt geven. De klassen hebben een verschillende beginsituatie wat betreft bijvoorbeeld groepsdynamica, vakinhoud of taalniveau. De afstemming tussen onderwijsbehoeften van de twee verschillende klassen en jouw onderwijsaanbod (de verrijkte methodegebonden les) staan centraal in deze leerwerktaak. Deze leerwerktaak voer je zelfstandig uit waarbij je verschillende lessen ontwerpt en uitvoert • Beschrijf in de lesvoorbereiding de beginsituaties van de klassen en de wijze waarop je daarop inspeelt. Kies hiervoor een invalshoek die aansluit bij je uitstroomprofiel. • Vermeld op de lesvoorbereidingsformulieren welke aanpassingen en middelen je hebt gedaan om de les zo goed mogelijk af te stemmen op de leerlingen. • Laat een les opnemen door je vakcoach of een medestudent/collega. • Evalueer de gegeven lessen en stel op grond van de evaluaties de lessen bij. • Vermeld in de reflectie van de leerwerktaak expliciet welke effecten je aanpassingen hadden. Voeg ontwikkelde materialen / aanpassingen toe aan je startbekwaamdossier. Waarom? In elke klas zitten leerlingen met verschillende niveaus, (talige) achtergronden en leerstijlen. Daarnaast is ook de groepsdynamica in elke klas anders. Dat betekent dat ook methodegebonden lessen op de groep afgestemd moeten worden. Dat kan op talloze manieren. Binnen deze leerwerktaak ga je je les afstemmen op de groep. Je gaat differentiëren, bijvoorbeeld op niveau, leerstijl of motivatie. Dat betekent dat je keuzes maakt voor o.a. didactische werkvormen en gebruik maakt van verschillend (beeld)materiaal. Naast die afstemming is het ook belangrijk dat je bewust gedifferentieerd handelt wat betreft de diverse culturele en talige achtergronden. Je kiest twee keer een verschillende insteek die gekoppeld is aan competenties 3: vakdidactisch Mogelijke bronnen Vakdidactiekboeken • Ebbens, S. (19309812038). Samenwerkend leren. • Ebbens, S. (r78237589437. Effectief leren • Geerts, W. & Kralingen van, R. (2011). Handboek voor leraren Tips voor uitvoering • Vraag je vakcoach om aspecten van pedagogisch en didactisch differentiëren op te nemen op video, zodat jouw functioneren aan de hand daarvan besproken kan worden. Rol vakcoach • Specifieke feedback geven op de lessen van de student op differentiëren • Voortgang monitoren, bij twijfel contact opnemen met stagebegeleider. Rol stagebegeleider • Stagebezoek Cursushandleiding Leren & Werken voor Collega’s in Opleiding met een onderwijsbevoegdheid (CiO+) 2014-2015 11 • • • Bespreken stage-ervaringen tijdens stagebijeenkomsten Voortgang uitwerking leerwerktaak bewaken Beoordelen startbekwaamdossier Resultaat in startbekwaamdossier Voor de beoordeling van deze leerwerktaak is het belangrijk het volgende te documenteren: • De oorspronkelijke methodegebonden les • Een toelichting op de keuze voor deze methodegebonden les • De aangepaste lesvoorbereidingen plus motivatie • Evaluaties van de lessen • De middelen die je hebt gebruikt om de methodegebonden les te verrijken of een beschrijving ervan • Een reflectie op metaniveau waarin je terugblikt (geformuleerde leerdoelen en theorie) en vooruit kijkt (bijgestelde leerdoelen). • Lesobservaties van derden met de bespreking ervan, waarbij het differentiëren centraal staat • Video-opnames met analyse waarbij het differentiëren centraal staat Cursushandleiding Leren & Werken voor Collega’s in Opleiding met een onderwijsbevoegdheid (CiO+) 2014-2015 12 5.4 Opdracht 1: Onderwijsvisie In de voorgaande stages ben je waarschijnlijk minder bezig geweest met competentie 5 en 6. In het werken aan de verschillende casussen kom je wel met collega’s, ouders en buitenschoolse instanties te werken. Met de opdracht hieronder word je bewust van de pedagogische en onderwijskundige aanpak van de school zodat je er ook naar kunt handelen in gesprekken met ouders. A. Onderwijsvisie in kaart brengen In deze opdracht ga je de onderwijskundige en pedagogische visie van je school in kaart brengen die je vergelijkt met je eigen onderwijsvisie. Interview daartoe beleidsmedewerkers, directieleden en/of andere medewerkers. Verwerk drie aspecten: • visie op leerlingen • visie op leren • visie op docenten De onderstaande vragen kunnen daarbij ondersteuning bieden. Visie op leerlingen • hoe wil men met leerlingen omgaan? • welke aspecten zijn in het schoolbeleid ten aanzien van leerlingen opgenomen? • hoe is de leerlingenbegeleiding vorm gegeven? Visie op leren • hoe wil men het leren bij leerlingen stimuleren? (voeg praktijkvoorbeelden toe) • welke leertheoretische concepten liggen ten grondslag aan het schoolbeleid. Hoe worden deze uitgewerkt? Welke voor- en nadelen zie je daarvan? Visie op docenten • op welke wijze probeert men het beleid ten aanzien van docenten, bijvoorbeeld de sfeer en het leefklimaat, te verbeteren (voeg praktijkvoorbeelden toe ). B. Vergelijkingsopdracht Formuleer op dezelfde wijze als hierboven je eigen onderwijskundige en pedagogische visie en vergelijk deze met de schoolvisie. Welke overeenkomsten en verschillen zie je? Cursushandleiding Leren & Werken voor Collega’s in Opleiding met een onderwijsbevoegdheid (CiO+) 2014-2015 13 Opdracht 2: Schoolcultuur Leraar zijn lijkt soms een individueel beroep, maar in wezen wordt het gekenmerkt door gedeelde verantwoordelijkheid. Samen met collega’s is een leraar immers verantwoordelijk voor het onderwijs, de ontwikkeling van het pedagogisch klimaat en voor de dagelijkse uitvoering van de organisatie in een school. De kwaliteit van de onderlinge samenwerking is bepalend voor het uiteindelijke resultaat (Competentiegids, competentie 5). In opdracht 1 heb je het onderwijskundig concept van de school onderzocht, maar in de dagelijkse praktijk is de schoolcultuur belangrijk voor het klimaat op school. Om samenwerking te bewerkstelligen en om het onderwijs verder te verbeteren en te ontwikkelen zijn er op een school diverse formele en informele overlegstructuren. Van elk teamlid wordt verwacht dat hij hieraan een actieve bijdrage levert. Lees de theorie ‘Wat is een schoolcultuur’ en het artikel van de Loor (bijlage 4) over verschillende onderwijsculturen en werk de onderstaande vragen uit. 1. Beschrijf de heersende cultuur op jouw stageschool aan de hand van typerende kenmerken. 2. Beschrijf de ideale onderwijscultuur. 3. Welke kwaliteiten heb jij in huis en wil je graag inzetten op je stageschool ter verbetering van de onderwijscultuur? 4. Hoe denk je dat het beste voor elkaar te krijgen? Cursushandleiding Leren & Werken voor Collega’s in Opleiding met een onderwijsbevoegdheid (CiO+) 2014-2015 14 6 Beoordeling 6.1 Beoordeling leerwerktaken Leerwerktaak Wat? Toelichting 2.2 lessen geven POP en LWP De Leervragen en het leerwerkplan rondom de LWT ‘Lessen geven’ geschreven in (de geest van) het format in bijlage 1 Van elke les neem je op: tien lesverslagen • de (les)voorbereiding • • een beschrijving van het lesverloop feedback op de les van je vakcoach, een collega of een andere betrokkene. een heldere reflectie. Je besteedt in ieder geval aandacht aan jouw leervragen en voornemens rondom klassenmanagement en het geven van directe instructie. De ongeplande ervaringen en leerpunten benoem je ook. • Twee videofragmenten Terugblik leervragen Beoordeling vakcoach. Zes bewijzen voor je assessment startbekwaam • Minimaal 2 videofragmenten, voorzien van een reflectie (mag van één van de uitgewerkte lessen zijn). • Geef bij elk van je leervragen aan tot welke conclusies je tot nu toe bent gekomen en hoe je er graag mee verder wilt. Een schriftelijk tussentijdsoordeel van de vakcoach. De vakcoach vult die onderdelen in die van toepassing zijn. (zie bijlage 3 voor formulier beoordeling vakcoach). • Verzamel 6 bewijzen die aannemelijk maken dat je competenter bent geworden wat betreft competentie 1, 2, 4 en/of 7. Cursushandleiding Leren & Werken voor Collega’s in Opleiding met een onderwijsbevoegdheid (CiO+) 2014-2015 15 Leerwerktaak Wat? Toelichting 3.2 Activerende didactiek (en samenwerkend leren) POP en LWP • 6 lesverslagen Overzicht gebruikte werkvormen De Leervragen en het leerwerkplan rondom de LWT ‘Activerende didactiek’ geschreven in (de geest van) het format in bijlage 1. Van elke les neem je op: • de lesvoorbereiding; • een beschrijving van het lesverloop; • feedback van jouw vakcoach, een collega of een andere betrokkenene op de les; • een heldere reflectie. Hierin besteed je in ieder geval aandacht aan jouw leervragen en voornemens rondom activerende didactiek. • Je geeft een overzicht van de werkvormen waarmee je geëxperimenteerd hebt. De werkvormen zijn gericht op het activeren en/of samenwerken van leerlingen en zijn duidelijk gekoppeld aan het lesdoel dat je voor ogen had. Je beschrijft jouw ervaring met de gebruikte werkvorm. • Twee videofragmenten Terugblik leervragen Beoordeling vakcoach Zes bewijzen voor je assessment startbekwaam Twee videofragmenten voorzien van een reflectie (mag van één van de uitgewerkte lessen zijn). Geef bij elk van je leervragen aan tot welke conclusies je tot nu toe bent gekomen en hoe je er graag mee verder wilt. Een schriftelijk oordeel van de vakcoach. De vakcoach vult die onderdelen in die van toepassing zijn. (zie bijlage 3 voor formulier oordeel vakcoach). Verzamel 6 bewijzen die aannemelijk maken dat je competenter bent geworden wat betreft competentie 1, 2, 4 en/of 7. Cursushandleiding Leren & Werken voor Collega’s in Opleiding met een onderwijsbevoegdheid (CiO+) 2014-2015 16 Leerwerktaak Wat? Toelichting 4.1. Maak het verschil Toelichting Je motiveert je keuze voor een bepaalde manier van differentiëren. Je geeft aan welke literatuur je hierover geraadpleegd hebt. De Leervragen en het leerwerkplan rondom de LWT ‘Maak het verschil’ Van elke les neem je op: POP en LWP lesverslagen • de oorspronkelijke methodegebonden les • een toelichting op de keuze voor deze les • de aangepaste lesvoorbereiding plus motivatie • • evaluatie de middelen die je hebt gebruikt om de methodegebonden les te verrijken of een beschrijving ervan een reflectie op metaniveau waarin je terugblikt (geformuleerde leerdoelen en theorie) en vooruit kijkt (bijgestelde leerdoelen) feedback van je vakcoach • • Taalgericht Vakonderwijs twee videofragmenten Terugblik leervragen Beoordeling vakcoach Drie bewijzen voor je assessment startbekwaam Uit je beschrijving blijkt dat TVO een geïntegreerd onderdeel van je lessen is. Twee fragmenten met analyse waarbij het differentiëren centraal staat Geef bij elk van je leervragen aan tot welke conclusies je tot nu toe bent gekomen en hoe je er graag mee verder wilt. Een schriftelijk oordeel van de vakcoach. De vakcoach vult die onderdelen in die van toepassing zijn. (zie bijlage 3 voor formulier beoordeling vakcoach). Kies drie bewijzen uit LWT 2.2., 3.2. en 4.1. die aannemelijk maken dat je competent bent wat betreft competentie 4. Cursushandleiding Leren & Werken voor Collega’s in Opleiding met een onderwijsbevoegdheid (CiO+) 2014-2015 17 Opdracht 1 en 2 1.Onderwijsvisie Wat? 1A 1B 2.Schoolcultuur 2.1. 2.2. 2.3. 2.4. Drie bewijzen voor het assessment startbekwaam Toelichting Je geeft aan op welke manier je aan de informatie bent gekomen om deze opdracht te maken (welke documenten, wie geïnterviewd…….?) Je hebt de visie op leerlingen, leren en docenten in drie aparte onderdelen beschreven. Je hebt de visie op leerlingen, leren en docenten vergeleken met je eigen visie en in drie aparte delen beschreven. Het is duidelijk wat de verschillen en overeenkomsten per deel zijn. De genoemde schoolcultuur is onderbouwd met kenmerken en termen uit het artikel ‘Wat is een schoolcultuur’. De ideale schoolcultuur is beschreven en onderbouwd met argumenten. Per kwaliteit is beschreven op welke wijze deze kan bijdragen tot de ideale schoolcultuur. De beschrijvingen zijn concreet en worden ondersteund door voorbeelden. Kies uit opdracht 1 en 2 bewijsmateriaal voor Competentie 5 en 6. Cursushandleiding Leren & Werken voor Collega’s in Opleiding met een onderwijsbevoegdheid (CiO+) 2014-2015 18 6.2 Beoordelingscriteria stage In deze paragraaf lees je over de meer inhoudelijke beoordelingscriteria van de diverse onderdelen. POP en LWP • De leervragen zijn authentiek, gaan over jouw aandachtspunten voor de komende tijd. • Bij de uitvoering van de leerwerktaken wordt regelmatig teruggegrepen op je POP en LWP. Lesverslagen: lesvoorbereiding, reflectie en feedback Lesvoorbereidingen • Lesdoelen zijn helder geformuleerd (minimaal een inhouds- en gedragscomponent). • De les vertoont inhoudelijke samenhang. • De sleutelbegrippen van directe instructie en samenwerkend leren zijn herkenbaar en goed vormgegeven. • Leerlingactiviteiten en docentactiviteiten zijn in balans. Kwaliteit reflectie op lessen Onvoldoende Kijkt in te algemene bewoordingen terug op te les. bevindingen. Verbindt geen expliciete actie aan eigen reflectie Voldoende Gebruikt specifieke woorden bij terugblikken, maakt helder welke aandachtspunten hieruit volgen. Formuleert een voornemen, en werkt hieraan in de volgende les(sen) Goed Beschrijft niet alleen eigen gedrag, maar ook gedachten en gevoelens die dit opriepen. Formuleert een eigen leervraag en maakt duidelijk hoe hier in de volgende lessen aandacht aan besteed wordt. Feedback van de vakcoach • Het is helder om welke les het gaat • Je beschrijft wat je met de feedback hebt gedaan Videofragmenten • Het fragment duurt niet langer dan vijf minuten. • Met het videofragment laat je zien dat je een nieuwe, relevante vaardigheid m.b.t. lesgeven beheerst of begint te beheersen. • Interactie tussen docent en leerlingen is zichtbaar. • Er zit een schriftelijke reflectie bij (zie criteria reflectie), waarbij je ook aangeeft waarom je deze les wilt laten zien en waar je trots op bent. De bewijzen Het materiaal dat je ten behoeve van je assessmentdossier verzamelt, is van toegevoegde waarde ten opzichte van alle bovengenoemde elementen bij je verslaglegging. De bewijzen moeten in ieder geval voldoen aan de volgende criteria: • Authentiek • Actueel • Relevant • Gevalideerd • Correct Nederlands Cursushandleiding Leren & Werken voor Collega’s in Opleiding met een onderwijsbevoegdheid (CiO+) 2014-2015 19 7 Bijlagen 7.1 Het maken van een POP en LWP Er zijn twee manieren waarop je ervaringen opdoet: ervaringen waar je zelf op hebt aangestuurd, die je hebt gepland, en ervaringen die je gewoon overkomen – ongeplande ervaringen. In N@tschool besteed je uiteindelijk aandacht aan beide soorten ervaringen (zie hiervoor de handleiding N@tschool), maar je kunt je in je POP natuurlijk alleen voorbereiden op de geplande activiteiten. Bij het uitwerken van je POP neem je onderstaand overzicht als basis. Dit uitgewerkte overzicht is een zeer belangrijk deel van N@tschool. POP & LWP van leerwerktaak: POP: overzicht en uitwerking van leervragen Mijn leervragen zijn: Leervraag 1: Leervraag 2: Leervraag 3: Et cetera Situatieschets / achtergrond Beschrijf hier per leervraag kort hoe je op je leervraag gekomen bent; licht de achtergrond van je vraag toe. Specificeren aspecten van leervragen Om welke aspecten gaat het? Wees zo specifiek mogelijk. Een voorbeeld: je leervraag is ‘Hoe kan ik orde houden?’. Om welke aspecten van orde houden gaat het? Je eigen grenzen aangeven? Concrete actie na een waarschuwing? Doen wat je zegt? Afwisselende werkvormen om ordeproblemen tegen te gaan? ‘haarden’ van wanorde snel kunnen signaleren? Hoe specifieker je bent, des te gerichter worden je activiteiten. De aspecten werk je voor elke leervraag uit. Wanneer tevreden? Wanneer ben je tevreden, welk gedrag moet jij dan vertonen? Dit formuleer je vooraf. Wat je hier beschrijft zijn ‘handvatten’ voor je terugblik straks. Deze punten laat je altijd terugkomen als je reflecteert op je ervaringen. Kun je tevreden zijn? Ook dit doe je per leervraag. LWP: activiteiten die passen bij leervragen Overzicht passende activiteiten Voor de aanvang van je stage: welke activiteiten passen bij jouw leervragen? Wees hier opnieuw zo specifiek mogelijk. ‘Veel lessen geven’ is minder specifiek dan ‘10 lessen waarbij ik de ruimte krijg om te oefenen met directe instructie’. Overzicht praktische vragen Voor de aanvang van je stage: wat is er praktisch nodig om te werken aan jouw leervragen? Hierbij kun je denken aan: hoeveel lessen kun je ‘overnemen’, mag je zelf (ingrijpende) ordemaatregelen nemen? Kun je een plattegrond van de namen van leerlingen krijgen etcetera? Ook hier laat je elke leervraag de revue passeren. Formuleer alvast in termen van vragen aan je begeleider. LWP vaststellen Aan het begin van de stage stel met je begeleider jouw activiteiten vast. Dit kun je dus pas doen nadat je je vakcoach hebt ontmoet en hebt gesproken over jouw POP. Hier per leervraag een overzicht van voorgenomen en vastgestelde activiteiten. Cursushandleiding Leren & Werken voor Collega’s in Opleiding met een onderwijsbevoegdheid (CiO+) 2014-2015 20 7.2 Kijkwijzer voor de vakcoach Algemene punten Interpersoonlijk Feedback Hoe is het contact met de leerlingen individueel en met de klas? Is de attitude van de leerling gericht op de belevingswereld van de leerlingen? Pedagogisch - Hoe zorgt de student voor een veilig leerklimaat (positieve insteek, respect voor leerlingen, doet moeite namen te onthouden). Heeft de student oog voor individuele leerlingen? Vakinhoudelijke en didactisch Beheerst de student de lesstof in voldoende mate? Op welke manier zorgt de student dat hij/zij zicht heeft op het leerproces? Op welke manier zorgt de student ervoor dat alle leerlingen actief blijven? Stelt de student hogere orde vragen? (verbanden leggen/creatief toepassen) Organisatorisch (tijdens de les) - Op welke manier zorgt de student voor de regie en duidelijke regels? - Heeft de student overzicht over wat er in de klas gebeurt? - Signaleert de student ordeproblemen en hoe gaat hij/zij hiermee om? lesfases Feedback Cursushandleiding Leren & Werken voor Collega’s in Opleiding met een onderwijsbevoegdheid (CiO+) 2014-2015 21 1. aandacht richten Op welke manier wordt er contact gemaakt met de leerlingen? Hoe wordt er betekenis gegeven aan de les? 2. Uitleg geven Is de uitleg duidelijk? - Is de uitleg in leerlingentaal? - Wordt de aandacht vastgehouden? - Richt het zich op de kern? - Worden denkstappen geëxpliciteerd? 3. Nagaan of alles over is gekomen Op welke manier gaat de student na of alles over is gekomen? 4. instructie over zelfwerkzaamheid Is de instructie duidelijk? - Doel - Gewenste werkwijze - Wat er met het resultaat van de opdracht gebeurt Hoe wordt nagegaan of de instructie duidelijk is? 5. Zelfwerkzaamheid Hoe wordt zelfwerkzaamheid begeleid? - De student loopt rond - De student begeleidt door vragen te stellen. Cursushandleiding Leren & Werken voor Collega’s in Opleiding met een onderwijsbevoegdheid (CiO+) 2014-2015 22 6. afsluiten van de les Hoe wordt er nagegaan of het doel van de les bereikt is? Weten de leerlingen wat er volgende les van hen verwacht wordt? Controleert de student of leerlingen huiswerk overnemen? Algemene punten Organisatorisch (buiten de les) De student: - komt afspraken na - heeft lesvoorbereiding in orde (formulier) - komt op tijd kan zijn tijd goed indelen Samenwerking met collega’s De student: - vraagt hulp en informatie - toont initiatief Reflectie en ontwikkeling De student: - stelt goede leerdoelen op - reflecteert kritisch - communiceert over eigen leerproces - werkt methodisch aan eigen leerproces d.m.v. een portfolio Overige aandachtspunten Overige kwaliteiten Cursushandleiding Leren & Werken voor Collega’s in Opleiding met een onderwijsbevoegdheid (CiO+) 2014-2015 23 7.3 Beoordeling vakcoach. Een belangrijk onderdeel van beoordeling van LWT 2.2. is het advies van de (vak)coach. Om een goed onderbouwd advies te kunnen geven, vult de (vak)coach per competentie in in welke mate de student functioneert. Daarbij onderbouwt de (vak)coach zijn mening met voorbeelden en geeft hij of zij ook ontwikkelpunten voor de student aan. INTERPERSOONLIJK COMPETENT (1) Het vermogen samen te werken met leerlingen en een adequaat leerklimaat in de klas te realiseren 1. BEOOGD BEHEERSINGSNIVEAU De kandidaat functioneert autonoom zodanig dat hij/zij: - Een zelfstandige taakuitvoering in de docentrol aan kan, - De verantwoordelijkheid voor het interpersoonlijke volledig zelf kan dragen, - Ook de meer complexe interpersoonlijke situaties zelfstandig aan kan. 2. GEDRAGSINDICATOREN WAARDERING De kandidaat vertoont in voldoende mate het volgende concrete gedrag: Hanteert in contacten met leerlingen bewust een arsenaal aan verbale en non-verbale middelen Maakt bewust en effectief gebruik van een arsenaal aan gesprekstechnieken (doorvragen, spiegelen) Maakt bewust en effectief gebruik van een variatie aan strategieën en middelen om gedrag van leerlingen in goede banen te leiden Voert een proactief beleid gericht op inbreng van leerlingen Kan zijn gedrag vanuit theoretische en methodische inzichten verantwoorden Onvoldoende -- ○-- ○-- ○-- ○-- Goed Onvoldoende -- ○-- ○-- ○-- ○-- Goed Onvoldoende -- ○-- ○-- ○-- ○-- Goed Onvoldoende -- ○-- ○-- ○-- ○-- Goed Onvoldoende -- ○-- ○-- ○-- ○-- Goed Toelichting Cursushandleiding Leren & Werken voor Collega’s in Opleiding met een onderwijsbevoegdheid (CiO+) 2014-2015 24 PEDAGOGISCH COMPETENT (2) Het vermogen te zorgen voor een veilige leeromgeving 1. BEOOGD BEHEERSINGSNIVEAU De kandidaat functioneert autonoom zodanig dat: - Een zelfstandige taakuitvoering in de docentrol aan kan, - De verantwoordelijkheid voor de pedagogische dimensie volledig zelf kan dragen, - Ook de meer complexe pedagogische situaties zelfstandig aan kan. 2. GEDRAGSINDICATOREN WAARDERING De kandidaat vertoont in voldoende mate het volgende concrete gedrag: Schept een klimaat waarin leerlingen en docenten op een respectvolle manier met elkaar omgaan en expliceert achterliggende waarden en normen Bevordert systematisch initiatief en verantwoordelijkheid van leerlingen Ontwerpt een aanpak om rekening te houden met allerlei verschillen tussen leerlingen en tussen groepen, voert die uit en kan die verantwoorden Werkt op basis van zijn pedagogische opvattingen en achterliggende concepten systematisch aan het scheppen van een veilige leeromgeving en een positief klimaat Kan de gekozen pedagogische aanpak toelichten en verantwoorden Onvoldoende -- ○-- ○-- ○-- ○-- Goed Onvoldoende -- ○-- ○-- ○-- ○-- Goed Onvoldoende -- ○-- ○-- ○-- ○-- Goed Onvoldoende -- ○-- ○-- ○-- ○-- Goed Onvoldoende -- ○-- ○-- ○-- ○-- Goed Toelichting Cursushandleiding Leren & Werken voor Collega’s in Opleiding met een onderwijsbevoegdheid (CiO+) 2014-2015 25 VAKINHOUDELIJK EN VAKDIDACTISCH COMPETENT (3) Het vermogen een krachtige leeromgeving voor leerlingen te verwezenlijken 1. BEOOGD BEHEERSINGSNIVEAU De kandidaat functioneert in voldoende mate autonoom zodanig dat: - Een zelfstandige taakuitvoering in de docentrol aan kan, - De verantwoordelijkheid voor de vakdidactische en vakinhoudelijke dimensie volledig zelf kan dragen, - Ook de meer complexe onderwijs-ontwikkeltaken en onderwijs-uitvoeringstaken zelfstandig aan kan. 2. GEDRAGSINDICATOREN De kandidaat vertoont in voldoende mate het volgende concrete gedrag: Begeleidt verschillende typen leerprocessen en kan deze op basis van achterliggende concepten analyseren en bijsturen Analyseert leerproblemen en ontwikkelt materiaal voor de aanpak hiervan Hanteert een breed scala aan leer- en onderwijsstrategieën en kan de inzet ervan verantwoorden Ontwerpt leertrajecten op basis van een samenhangend didactisch concept Ontwikkelt beoordelingsinstrumenten en – procedures en kan deze verantwoorden Kiest op basis van een gedegen kennis van het (school)vak leerstof, maakt deze toegankelijk en kan zijn keuze en aanpak verantwoorden WAARDERING Onvoldoende -- ○-- ○-- ○-- ○-- Goed Onvoldoende -- ○-- ○-- ○-- ○-- Goed Onvoldoende -- ○-- ○-- ○-- ○-- Goed Onvoldoende -- ○-- ○-- ○-- ○-- Goed Onvoldoende -- ○-- ○-- ○-- ○—Goed Onvoldoende -- ○-- ○-- ○-- ○-- Goed Toelichting Cursushandleiding Leren & Werken voor Collega’s in Opleiding met een onderwijsbevoegdheid (CiO+) 2014-2015 26 ORGANISATORISCH COMPETENT (4) Het vermogen te zorgen voor een leef- en leerklimaat dat overzichtelijk, ordelijk en taakgericht is 1. BEOOGD BEHEERSINGSNIVEAU De kandidaat functioneert in voldoende mate autonoom zodanig dat: - Een zelfstandige taakuitvoering in de docentrol aan kan, - Het leer- en leefklimaat in en buiten de klas goed georganiseerd is, Het onderscheid tussen proces en taakgerichtheid heeft geïntegreerd. 2. GEDRAGSINDICATOREN De kandidaat vertoont in voldoende mate het volgende concrete gedrag: Hanteert in overleg met leerlingen heldere afspraken, regels en procedures en maakt leerlingen in toenemende mate mede verantwoordelijk Weet op adequate en flexibele manier om te gaan met (mogelijke) ordeverstoringen en is hierbij proactief Communiceert met leerlingen over inhoud, structuur en relevantie van onderwijsactiviteiten Plant en organiseert zodanig dat het een effectieve bijdrage levert aan de zelfsturing Verantwoordt de organisatie van zijn onderwijs en klassenmanagement WAARDERING Onvoldoende -- ○-- ○-- ○-- ○-- Goed Onvoldoende -- ○-- ○-- ○-- ○-- Goed Onvoldoende -- ○-- ○-- ○-- ○-- Goed Onvoldoende -- ○-- ○-- ○-- ○-- Goed Onvoldoende -- ○-- ○-- ○-- ○-- Goed Toelichting Cursushandleiding Leren & Werken voor Collega’s in Opleiding met een onderwijsbevoegdheid (CiO+) 2014-2015 27 COMPETENT IN SAMENWERKING MET COLLEGA’S (5) Het vermogen samen te werken in een team / organisatie 1. BEOOGD BEHEERSINGSNIVEAU De kandidaat functioneert in voldoende mate autonoom zodanig dat: - Een zelfstandige taakuitvoering in de rol van teamlid aan kan, - De verantwoordelijkheid voor het functioneren in de organisatie volledig zelf kan dragen, - Ook de meer complexe situaties in teams en onderwijsorganisatie op een adequate wijze kan benaderen 2. GEDRAGSINDICATOREN De kandidaat vertoont in voldoende mate het volgende concrete gedrag: Werkt samen en communiceert met collega’s en stelt daarbij zo nodig knelpunten aan de orde Is proactief in het geven en benutten van collegiale hulp en heeft zicht op zijn positie in het team Ontwikkelt activiteiten op schoolniveau, bereidt ze voor en voert ze uit Verantwoordt zijn bijdrage als teamlid en lid van de onderwijsorganisatie WAARDERING Onvoldoende -- ○-- ○-- ○-- ○-- Goed Onvoldoende -- ○-- ○-- ○-- ○-- Goed Onvoldoende -- ○-- ○-- ○-- ○-- Goed Onvoldoende -- ○-- ○-- ○-- ○-- Goed Toelichting Cursushandleiding Leren & Werken voor Collega’s in Opleiding met een onderwijsbevoegdheid (CiO+) 2014-2015 28 COMPETENT IN SAMENWERKING MET DE OMGEVING (6) Het vermogen de relatie met ouders, buurt en instellingen te realiseren en te versterken 1. BEOOGD BEHEERSINGSNIVEAU De kandidaat functioneert in voldoende mate autonoom zodanig dat: - Zelfstandig in contacten met ouders en instellingen namens de school kan optreden. - In staat is om op het grensvlak van school en omgeving een bijdrage te leveren. 2. GEDRAGSINDICATOREN De kandidaat vertoont in voldoende mate het volgende concrete gedrag: Maakt zo nodig op een zorgvuldige wijze gebruik van instellingen en personen buiten de school voor inrichting van het onderwijs Houdt in contacten naar buiten rekening met de identiteit en pedagogische waarden van de school Kan in zijn contacten met ouders zo nodig zijn professionele opvattingen, werkwijze en benadering verantwoorden WAARDERING Onvoldoende -- ○-- ○-- ○-- ○-- Goed Onvoldoende -- ○-- ○-- ○-- ○-- Goed Onvoldoende -- ○-- ○-- ○-- ○-- Goed Toelichting Cursushandleiding Leren & Werken voor Collega’s in Opleiding met een onderwijsbevoegdheid (CiO+) 2014-2015 29 COMPETENT IN REFLECTIE EN ONTWIKKELING (7) Het vermogen eigen opvattingen en competenties te onderzoeken en te ontwikkelen 1. BEOOGD BEHEERSINGSNIVEAU De kandidaat functioneert in voldoende mate autonoom zodanig dat: - Een zelfstandige taakuitvoering in de docentrol aan kan, - Uit eigener beweging reflecteert op het eigen functioneren en werkwijze, - Een eigen beroepshouding heeft ontwikkeld en kan verwoorden, - Zelfstandig doorgroei ter hand neemt. 2 GEDRAGSINDICATOREN De kandidaat vertoont in voldoende mate het volgende concrete gedrag: Werkt planmatig aan de ontwikkeling van zijn competenties, maakt dit inzichtelijk en kan dit verantwoorden Analyseert op methodische wijze probleemsituaties in de beroepspraktijk en werkt systematisch aan oplossingen Vraagt systematisch om feedback en gebruikt die voor zijn ontwikkeling maar benut ook ongevraagde feedback Verantwoordt zijn visie op leren en docentschap op basis van theoretische concepten Maakt voor de ontwikkeling van zijn beroepshouding en handelingsrepertoire bewust gebruik van ontwikkelingen op onderwijskundig- en vakgebied WAARDERING Onvoldoende--○--○--○--○--Goed Onvoldoende -- ○-- ○-- ○-- ○-- Goed Onvoldoende -- ○-- ○-- ○-- ○-- Goed Onvoldoende -- ○-- ○-- ○-- ○-- Goed Onvoldoende -- ○-- ○-- ○-- ○-- Goed Toelichting Cursushandleiding Leren & Werken voor Collega’s in Opleiding met een onderwijsbevoegdheid (CiO+) 2014-2015 30 7.4 Schoolcultuur 1. Wat is een schoolcultuur? Wie heeft de meeste invloed op jouw stageschool? Staan de leerlingen en het leren van de leerlingen centraal? Wordt er geluisterd naar leerlingen of leraren die ‘beter’ onderwijs willen? Wordt er gekeken naar de verschillen in kwaliteiten onder de leraren? Wordt er goed samengewerkt in teams aan verschillende taken, zoals onderwijsvernieuwing of buitenschoolse activiteiten? Wordt het lesaanbod regelmatig geëvalueerd en worden uit de evaluaties conclusies getrokken? Kijken de leraren bij elkaar in de lessen? Spreken de leraren elkaar erop aan als er klachten zijn of juist grote successen? Zijn er projecten? Hebben de remmers of de vernieuwers de macht? Worden mensen aangesproken op hun prestaties? Worden er pilots uitgezet om te kunnen proeven of de vernieuwing uitpakt zoals verwacht? Zomaar 13 vragen die te maken hebben met de cultuur op een school. In elke organisatie heerst een bepaalde sfeer, er is sprake van een cultuur. Ook elke school heeft een bepaalde cultuur. De schoolcultuur wordt voor een groot deel bepaald door de mensen die er werken: de docenten en de managers. Managers zetten de lijnen uit waarlangs de schoolcultuur zich zal ontwikkelen. Docenten geven er op hun beurt vorm en inhoud aan. Processen van besluitvorming, de mate van participatie, de omgang met regels, de wijze van omgaan met elkaar: het zijn allemaal cultuurelementen, die de dagelijkse gang van zaken bepalen. Vanuit de organisatietheorieën zijn verschillende cultuurmodellen beschreven. Het is handig om enige kennis te hebben van verschillende cultuurmodellen en de gevolgen ervan. De schoolcultuur (ontleend aan Organisatiecultuur in multiculturele scholen, Damiens 2011) “The heart and soul of school culture is what people believe, the assumptions they make about how school works” (Thomas Sergiovanni, 1986) Cursushandleiding Leren & Werken voor Collega’s in Opleiding met een onderwijsbevoegdheid (CiO2+) 2014-2015 31 Schoolcultuur en daaraan verwante begrippen - van Wieringen (2000) Het model van Schoen en Teddies (2008) omschrijft de schoolcultuur als een concept bestaande uit vier verschillende dimensies: professionele oriëntatie, organisatiestructuur, kwaliteit van de leeromgeving en een leerlinggerichte focus. Definities van deze cultuurdimensies worden in de volgende figuur verduidelijkt. De eerste dimensie, professionele oriëntatie, verwijst naar het engagement van leden van de school in professionele groei en ontwikkeling, geconcentreerd rond het leren van studenten. De term „oriëntatie‟ hierin verwijst naar de combinatie van zowel psychologische als gedragsaspecten. Organisatiestructuur als tweede dimensie duidt op het belang van organisatiefactoren in de schoolcultuur, aangezien de leiderschaps- en managementelementen een directe impact hebben op de interne processen van de school . Hierbij wordt rekening gehouden met de stijl van leiderschap, de Cursushandleiding Leren & Werken voor Collega’s in Opleiding met een onderwijsbevoegdheid (CiO2+) 2014-2015 32 Definities van schoolcultuurdimensies - Schoen & Teddlie (2008) visieontwikkeling, de formulering van doelen of actieplannen, het niveau van aanvaarding van en toewijding aan organisatiedoelen, het schoolbeleid en de wijze van besluitvorming. Observaties van schoolfuncties in de derde dimensie, de kwaliteit van de leeromgeving, hebben als doel te omschrijven in welke mate leerlingen betrokken worden in betekenisvolle en cognitief uitdagende ervaringen. Leeromgevingen met een hoge kwaliteit zijn diegene die leerlingen kansen aanreiken om met elkaar, leerkrachten en anderen buiten de klasomgeving, in interactie te gaan. De vierde dimensie, de leerlinggerichte focus, heeft betrekking op de beoordeling van de mate waarin aan de behoeften van individuele studenten wordt voldaan door programma's van de school, het beleid, rituelen, routines en tradities. Ook is er in deze dimensie aandacht voor het niveau van ouderbetrokkenheid, ondersteunende diensten voor leerlingen en gedifferentieerde onderwijsstrategieën. Volgens de auteurs die het model ontwikkelden, bestaan deze vier dimensies elk uit drie verschillende abstractieniveau‟s, namelijk de artefacten, overtuigingen en basisaannamen (Schein, 1992). Het model moet worden gezien als in elkaar passende puzzelstukken, omdat de vier dimensies elkaar overlappen en zeer complementair van aard zijn. Wanneer bijvoorbeeld het leiderschap van leerkrachten wordt bekeken, zou men kunnen zeggen dat dit een indicatie is van dimensie 1, professionele oriëntatie, of van dimensie 2, organisatiestructuur. Bij welke dimensie dit concept kan worden ingedeeld, is afhankelijk van de aard van leiderschap. Wanneer leerkrachten een onderzoek leiden ter verbetering van het curriculum, zou dit binnen dimensie 1 vallen. Terwijl een leerkracht die deelneemt aan de vormgeving van het beleid, besluitvorming of strategische planning, beter zou kunnen worden beschouwd als een indicatie voor dimensie 2. Men besluit de vorming van dit nieuwe model van schoolcultuur met de stelling dat cultuur de onderscheidende factor is tussen effectieve en ineffectieve scholen. Dit gekoppeld aan het feit dat de auteurs het model maakten met vier dimensies die de essentie van schoolcultuur bevatten, zou een voorspellende waarde moeten opleveren voor de bepaling van schoolse effectiviteit. Cursushandleiding Leren & Werken voor Collega’s in Opleiding met een onderwijsbevoegdheid (CiO2+) 2014-2015 33 2. Drie onderwijsculturen (van Otto de Loor) AMBTELIJKE CULTUUR Een van de kenmerken van een ambtelijke cultuur is dat er sprake is van een sterke hiërarchie. Anders uitgedrukt zou je kunnen zeggen dat, als je de structuur doorneemt van boven naar beneden, er in een ambtelijke organisatie een soort kerstboommodel te zien is. In onderwijssettingen is van de strakke hiërarchie tot nu toe weinig terug te vinden maar er is een tendens om ook in grote onderwijsorganisaties zoals Hogescholen en ROC's of een grote Scholengemeenschap, de hiërarchie toch weer door te voeren. In zo'n min of meer hiërarchische organisatie neemt het middenmanagement een bijzondere plek in. In ambtelijke culturen is het zo dat middenmanagers zich vaak in de mangel geplaatst voelen tussen de top en de werkvloer. Ze vragen dan ook heel vaak om verantwoordelijkheden en bevoegdheden en dan het liefst gedetailleerd op papier. Het middenmanagement denkt dat als je beschikt over verantwoordelijkheden en bevoegdheden, je dan veel meer invloed kan uitoefenen over de mensen aan wie je leiding geeft. Een effect van nauwkeurig uitgewerkte taken, bevoegdheden en verantwoordelijkheden is dat medewerkers zich steeds strikter aan hun positie of taak gaan houden. Daar waar het spannend wordt, leggen ze de verantwoordelijkheid buiten zichzelf. Een ander kenmerkend punt voor de ambtelijke cultuur is de waarde die men toekent aan "als het maar op papier staat". In dat verband spelen notulen een belangrijke rol. Als je echter de functie van notulen nader onder de loep neemt dan is de gang van zaken als volgt: er worden notulen gemaakt van een vergadering, op de volgende vergadering worden ze besproken en op de derde vergadering worden de notulen vastgesteld. Dan gaan ze in het archief en komen er niet meer uit totdat er een probleem is. Op dat moment wil iedereen nog eens nakijken wat hij toentertijd gezegd heeft. Het maken van notulen bevordert indekkingsgedrag. In ambtelijke culturen start elk veranderingsproces met een document. Als iemand een idee heeft zegt zijn directe baas: "schrijf het maar op of maak maar een notitie". Bij veranderingsprocessen wordt vaak een klein groepje gevraagd om een notitie te maken. Deze groep kan zich goed voorbereiden, goed inlezen en goed inwerken en maakt een notitie die de perfectie benadert. Dan wordt deze besproken met andere medewerkers en de medewerkers die de notitie gemaakt of aangekleed hebben, ondervinden nu dat de anderen die een straatlengte achter liggen de behoefte hebben om de notitie uit te kleden of nuances aan te brengen zoals "indien de randvoorwaarden aanwezig zijn; zou dit kunnen", of tussenzinnetjes als "indien mogelijk". Aan het eind van deze discussie die voor niemand inspirerend is, ontstaat er een document waar niemand tegen is, maar ook niemand vóór en dat betekent dat met zo'n document vervolgens het veranderingsproces nog beginnen moet. Een ambtelijke cultuur is een cultuur waarin traag gehandeld wordt. De besliskracht is niet sterk en zoals eerder is aangegeven, moet veel op papier komen te staan wat een vertragend effect heeft. Ook het gedetailleerd in kaart brengen van taken, bevoegdheden en verantwoordelijkheden maakt de zaak niet sneller. Integendeel, zeker als men de vraagstelling moeilijk vindt, is de neiging om door te schuiven groot. Het is een cultuur waarin voorzichtigheid belangrijk is. Men is bang om fouten te maken, omdat men daar op afgerekend kan worden. POLITIEKE CULTUUR De cultuur die we het meest aantreffen in scholen is de politieke cultuur. Dit heeft te maken met de impliciete opvatting van veel leraren dat de school een democratie is. In een democratie heeft iedereen evenveel zeggingskracht ('one man, one vote') en dat betekent dat kwaliteit er in een politieke organisatie eigenlijk niet toe doet. Men doet in een politieke cultuur net alsof iedereen overal verstand van heeft. Dat kan je ook zien aan hoe mensen die nieuw in een school komen, worden opgevangen. De meeste mensen worden voor een klas gezet, krijgen geen mentor of coach, want er wordt van uitgegaan dat ze bevoegd zijn en dus ook bekwaam. De praktijk wijst echter uit dat dat niet zo is. In 1994 werd uit een onderzoek van de VU duidelijk dat een derde van de nieuwe leraren binnen drie jaar het onderwijs verlaten heeft. In een politieke cultuur stellen de middenmanagers zich vaak op als vertegenwoordigers met last en ruggespraak. Men vertegenwoordigt de achterban en als al die middenmanagers met de top bij elkaar komen dan vindt er geen gesprek plaats op het niveau van de totale school. Slechts de rector of de rector met conrectoren behartigen het belang van de school en de middenmanagers behartigen het belang van hun achterban. In een politieke organisatie gaat het om de positionele hiërarchie en wanneer je eenmaal op een positie zit betekent dat dat je altijd door de leiding geraadpleegd wordt. Ze vragen je altijd om je mening. Het betekent ook dat je binnen de kortste tijd overal verstand van hebt. Cursushandleiding Leren & Werken voor Collega’s in Opleiding met een onderwijsbevoegdheid (CiO2+) 2014-2015 34 Beslissingen worden genomen op getal en dat betekent dat beslissingen vaak worden voorbereid in wandelgangen. Er is dus sprake van lobbywerk en onderhandelen. Er wordt gemobiliseerd op evenredige vertegenwoordiging. Voorbeeld: als er een nieuw project moet worden gestart, wordt er niet gekeken naar wie de juiste kwaliteiten heeft, maar wordt ervoor gezorgd dat er uit elke geleding iemand vertegenwoordigd is. Vaak zie je dat in politieke culturen consensus wordt nagestreefd. In de praktijk betekent dat vaak dat mensen die het consent niet geven het vetorecht hebben. Dat betekent dat mensen die weinig willen een veel grotere invloed hebben in de politieke cultuur dan mensen die wel wat willen. Degene die iets wil veranderen, moet alles aantonen of bewijzen, terwijl mensen die niets willen achterover zittend kunnen zeggen: "is dat nou wel zo?" of "het kan ook anders" of "dat heb ik al eens eerder gezien". In een politieke cultuur wordt meer op de man gespeeld dan op de bal en dat betekent dat men elkaars kwaliteiten bestrijdt. De onderliggende gedachte is: "als ik de ander zwakker maak, word ik zelf sterker". In politieke culturen speelt kwaliteit een ondergeschikte rol. Het gaat erom dat je je gelijk haalt en dat kun je in zo'n cultuur beter doen door een groot aantal mensen achter je te krijgen dan door middel van open argumentatie. In de politieke cultuur geldt de ongeschreven wet van 'gelijke monniken, gelijke kappen'. En als je een goed idee hebt en je vraagt om dat te mogen uitwerken dan krijg je een antwoord in de trant van: "als ik jou dat toesta, moet ik het anderen ook toestaan" of "zo ontstaat er een precedentwerking". PROFESSIONELE CULTUUR Speelt bij de politieke cultuur het begrip van 'gelijke monniken, gelijke kappen' een centrale rol, in een professionele cultuur gaat het om de erkende ongelijkheid. Als mens is iedereen gelijkwaardig, maar tussen professionals zijn er grote verschillen in kwaliteit te zien. Er is sprake van ongelijkheid tussen de professionals. Het gaat er in een professionele cultuur dus om dat er wordt uitgegaan van die verschillen en dat die verschillen ook erkend worden. Van belang is dat het heel gewoon wordt dat mensen worden aangesproken op wat ze kunnen en dat ze openlijk met elkaar kunnen bespreken wat ze niet kunnen. Kwaliteit heeft dus de grootste zeggingskracht in een professionele cultuur. Kwaliteit doet er weer toe. Dat betekent dat in een professionele cultuur het idee verlaten moet worden dat iedereen over alles moet meepraten. Eigenlijk moet er gemobiliseerd worden op kwaliteit en op affiniteit. Voor een bepaald onderwerp moet je dus leraren bij elkaar verzamelen die verstand hebben van de zaak en die geïnteresseerd zijn. Vanuit die kwaliteitsgedachte moeten ook beslissingen plaatsvinden. De beslisser in een professionele cultuur is degene die de leiding heeft over een bepaald deel van de organisatie of de totale organisatie. Belangrijk bij het nemen van beslissingen is dat er draagvlak moet zijn en een van de kengetallen is dat 80% van zij die er verstand van hebben en zij die er belangstelling voor tonen, achter de beslissing moet staan. De anderen die niet meegepraat hebben in de totstandkoming van de beslissing moeten goed geïnformeerd worden. Een zeer bruikbare werkwijze voor de gedachten van zij die er verstand van hebben en zij die er affiniteit mee hebben, is het werken met een binnenkring van deskundigen en een buitenkring van belangstellenden. In die binnen- en buitenkring en ook tussen de binnen- en buitenkring vindt er zo'n discussie plaats dat op grond van die discussie de beslisser de koers kan uitstippelen en een beslissing kan nemen op basis van wat hij gehoord heeft in de discussie. In een professionele cultuur gaat men op zoek naar de kwaliteiten die iemand heeft en dat betekent dus dat die kwaliteiten niet bestreden worden, maar dat die kwaliteiten juist benut worden. De individuele professional wil dat hij volgend jaar beter is dan dit jaar en hij stelt voor zichzelf leerdoelen die hij zich in de komende één à twee jaar eigen wil maken. Veranderingsprocessen starten in een professionele cultuur nooit met een document. Zoals eerder gezegd kan de formule van de binnen- en buitenkring gebruikt worden maar het eerste wat de professionals doen is een ontwerp maken. Op grond van dat ontwerp waarin men aangeeft hoe de verandering ingericht zou moeten worden, worden er acties ondernomen. In de professionele cultuur zal men verschillen van mening niet 'doodargumenteren' maar onderneemt men actie. Men zet proeftuintjes uit en doet kleine experimentjes en op grond van de ervaringen wordt er een besluit genomen. Pas dan wordt het vastgelegd in een document en dat betekent dat dit document per definitie draagvlak heeft op grond van de ervaringen die de mensen in de proeftuintjes hebben opgedaan. Een echte professional is herkenbaar door het initiatief dat hij toont, doordat hij meedenkt, doordat hij vragen stelt en vooral doordat hij iets beters bedenkt. Cursushandleiding Leren & Werken voor Collega’s in Opleiding met een onderwijsbevoegdheid (CiO2+) 2014-2015 35 7.5 Lesvoorbereidingsformulier Student: - Datum les: - Vakcoach: - Vak en leerjaar: - Klas: - Opleidingsassessor: - Stageschool: - Lokaal: - Schoolassessessor: - Onderwerp hoofdstuk 1) Wat wil ik de leerlingen leren? (les)-Methode: (actiewerkwoorden - samenhang - niveau van leren, zichtbaar en meetbaar - betekenisvolle doelen) Beginsituatie: Cursushandleiding Leren & Werken voor Collega’s in Opleiding met een onderwijsbevoegdheid (CiO2+) 2014-2015 36 2) Hoe kan ik dat ( = wat ik leerlingen wil leren) bereiken, zó dat alle leerlingen actief meedoen? (aansluitingen bij belevingswereld leerlingen- betekenis geven - docentrollen- activerende didactiek - relatie met niveau van leren) Wat doe ik? (en waarom) Wat doet de leerling? (waartoe) 3) Hoe controleer en evalueer ik of leerlingen geleerd hebben wat ik ze wilde leren? (per les - afsluiter - hoofdstuk - toetsing) 4) Wat wil ik laten zien? resultaat: wat moet de assessoren zien? - wat heb ik nodig om resultaat te bereiken? Cursushandleiding Leren & Werken voor Collega’s in Opleiding met een onderwijsbevoegdheid - reflectie op eigen handelen) (CiO2+) 2014-2015 37 Fasering van de les: Activiteit leraar (didactische werkvormen) Activiteit leerlingen: Tijd: Hulpmiddelen: Wat doe ik en hoe? Wat verwacht ik van de leerlingen? Wat zie ik leerlingen doen? - - - Cursushandleiding Leren & Werken voor Collega’s in Opleiding met een onderwijsbevoegdheid (CiO2+) 2014-2015 38 - Evaluatie: Cursushandleiding Leren & Werken voor Collega’s in Opleiding met een onderwijsbevoegdheid (CiO2+) 2014-2015 39 - Hoe ging datgene wat je wilde laten zien aan de assessoren? (toelichten waarom) - Wat ging verder goed? (toelichten waarom) - Wat ging minder goed? (toelichten waarom) - Wat zou je anders doen als je de les nog een keer zou geven ? (toelichten waarom) Cursushandleiding Leren & Werken voor Collega’s in Opleiding met een onderwijsbevoegdheid (CiO2+) 2014-2015 40
© Copyright 2024 ExpyDoc