jaar 3 en 4 - Hogeschool Rotterdam

Cursushandhandleiding
Leren & Werken jaar 3 en 4
voor collega’s in opleiding met een
onderwijsbevoegdheid
(CiO+)
Codes LERS3B03X, LERS3C02X, LERS4C04X (voltijd)
Codes LERS3B03D, LERS3C02D, LERS4C04D (deeltijd)
Uitgave:2014-2015
Jaar 3 en 4
Coördinator: H.C. Lieve
IVL – Lerarenopleiding VO/BVE, Hogeschool Rotterdam
Cursushandleiding Leren & Werken voor Collega’s in Opleiding met een onderwijsbevoegdheid
(CiO+) 2014-2015
1
Inhoudsopgave
1
Voorwoord ............................................................................................ 3
2
Verantwoording ...................................................................................... 4
2.1 Leraar worden: vakmanschap en meesterschap .......................................................................... 4
2.2 Opbouw leerlijn Leren en Werken ............................................................................................... 4
2.3 Leerdoelen Leren & Werken ........................................................................................................ 4
2.4 Leerdoelen stagebegeleiding Leren & Werken............................................................................. 5
3
Uitgangspunten stage .............................................................................. 6
3.1 Competenties ............................................................................................................................. 6
3.2 Leerwerktaken ............................................................................................................................ 7
4
Praktische zaken .................................................................................... 8
4.1 Voorwaarden deelname.............................................................................................................. 8
4.2 Organisatie ................................................................................................................................. 8
4.3 Duur stage, stagedagen ............................................................................................................... 8
4.4 Vergoeding stage ........................................................................................................................ 8
4.5 Begeleiding ................................................................................................................................. 8
4.6 Aanwezigheid stagebegeleiding en lesbezoek ............................................................................. 8
4.7 Beoordeling ................................................................................................................................ 8
5
Leerwerktaken ....................................................................................... 9
5.1 Leerwerktaak 2.2. Lessen geven .................................................................................................. 9
5.2 Leerwerktaak 3.2. Activerende didactiek en samenwerkend leren ............................................ 10
5.3 Leerwerktaak 4.1. Maak het Verschil ........................................................................................ 11
5.4 Opdracht 1: Onderwijsvisie ....................................................................................................... 13
Opdracht 2: Schoolcultuur ................................................................................................................... 14
6
Beoordeling ......................................................................................... 15
6.1 Beoordeling leerwerktaken ....................................................................................................... 15
6.2 Beoordelingscriteria stage ......................................................................................................... 19
7
Bijlagen .............................................................................................. 20
7.1 Het maken van een POP en LWP ............................................................................................... 20
7.2 Kijkwijzer voor de vakcoach ...................................................................................................... 21
7.3 Beoordeling vakcoach. .............................................................................................................. 24
7.4 Schoolcultuur ............................................................................................................................ 31
7.5 Lesvoorbereidingsformulier ...................................................................................................... 36
Cursushandleiding Leren & Werken voor Collega’s in Opleiding met een onderwijsbevoegdheid
(CiO+) 2014-2015
2
1 Voorwoord
Deze cursushandleiding is bedoeld voor de student die in het bezit is van een 2e of 1e graads bevoegdheid
of een PABO-diploma heeft. Deze student wordt in het vervolg een Collega in Opleiding met een
onderwijsbevoegdheid genoemd, afgekort een CiO+.
Je hebt op grond van je getuigschrift vrijstelling gekregen voor Stage 1, Stage jaar 2, deel 1 en 2,
Leren & Werken jaar 3, deel 1 en 4. Dit betekent dat je een verkort traject aangeboden krijgt waarbij je voor
18 studiepunten stage gaat lopen (2 x5 en 2 x4 studiepunten). Je bent immers al competent wat betreft de
competenties 1, 2, 3, 5 en 6. Het belangrijkste onderdeel van je stage is het vakinhoudelijk en didactisch
competent worden op stadium 5 en 6. De leerwerktaken die je gaat uitvoeren zijn voornamelijk op
competentie 4 (en dus ook 7, het reflecteren) afgestemd. Je hoeft dan ook alleen het assessment
Startbekwaam af te leggen. Voor dit assessment moet je wel opnieuw alle competenties bewijzen. Bij het
overzicht van de in te leveren opdrachten bij de leerwerktaken staat dan ook vermeld dat je bewijsmateriaal
moet verzamelen voor de andere competenties om aan het assessment Startbekwaam deel te kunnen
nemen. Dit bewijsmateriaal moet tijdens je (tweede) opleiding verzameld zijn, zodat je duidelijk kunt maken
dat er verdieping heeft plaatsgevonden wat betreft het vakmanschap en het meesterschap.
We wensen je een betekenisvolle stage toe.
Namens de stagebegeleiders,
Heleen Lieve
Cursushandleiding Leren & Werken voor Collega’s in Opleiding met een onderwijsbevoegdheid
(CiO+) 2014-2015
3
2 Verantwoording
2.1
Leraar worden: vakmanschap en meesterschap
De Rotterdamse Lerarenopleiding heeft een belangrijke missie: we willen docenten opleiden die zowel over
vakmanschap als meesterschap beschikken. Het betekent dat je, aan het einde van deze opleiding, beschikt
over een gedegen vakinhoudelijke basis voor het vak waarin je les gaat geven (vakmanschap), maar ook dat
je op interpersoonlijk, pedagogisch, didactisch en organisatorisch gebied een bepaald basisniveau hebt
bereikt (meesterschap). Je beschikt over de juiste competenties: samenhangende kennis en vaardigheden,
met daarbij een juiste beroepshouding.
2.2
Opbouw leerlijn Leren en Werken
In deze verkorte stage besteed je aandacht aan directe instructie en werkvormen waarbij je vooral
klassikaal-frontaal te werk gaat. Vervolgens leer je meer open werkvormen hanteren waarbij de leerlingen
leren samenwerken. Ook is er een leerwerktaak die uitgebreid stilstaat bij het differentiëren binnen de klas.
Bij de opdrachten die daarna volgen ligt het accent op het functioneren in een schoolorganisatie:
samenwerken en omgang met collega’s, contact met ouders. Ook verwoord je je eigen visie op onderwijs en
het beroep van leraar.
2.3
Leerdoelen Leren & Werken
Competentie 1 Interpersoonlijk competent
De student
• hanteert in contacten met leerlingen bewust een arsenaal aan verbale en non-verbale middelen
• maakt bewust en effectief gebruik van een arsenaal aan gesprekstechnieken (doorvragen, spiegelen)
• maakt bewust en effectief gebruik van een variatie aan strategieën en middelen om gedrag van
leerlingen in goede banen te leiden
• voert een proactief beleid gericht op inbreng van leerlingen
• kan zijn gedrag vanuit theoretische en methodische inzichten verantwoorden
Competentie 2 Pedagogisch competent
De student
• schept een klimaat waarin leerlingen en docenten op een respectvolle manier met elkaar omgaan en
expliceert achterliggende waarden en normen
• bevordert systematisch initiatief en verantwoordelijkheid van leerlingen
• ontwerpt een aanpak om rekening te houden met allerlei verschillen tussen leerlingen
• en tussen groepen, voert die uit en kan die verantwoorden
• werkt op basis van zijn pedagogische opvattingen en achterliggende concepten systematisch aan het
scheppen van een veilige leeromgeving en een positief klimaat
• kan de gekozen pedagogische aanpak toelichten en verantwoorden
Competentie 3 Vakinhoudelijk en didactisch competent
De student
• begeleidt verschillende typen leerprocessen en kan deze op basis van achterliggende concepten
analyseren en bijsturen
• analyseert leerproblemen en ontwikkelt materiaal voor de aanpak hiervan
• hanteert een breed scala aan leer- en onderwijsstrategieën en kan de inzet ervan verantwoorden
• ontwerpt leertrajecten op basis van een samenhangend didactisch concept
• ontwikkelt beoordelingsinstrumenten en –procedures en kan deze verantwoorden
• kiest op basis van een gedegen kennis van het (school)vak leerstof, maakt deze toegankelijk en kan zijn
keuze en aanpak verantwoorden
Competentie 4 Organisatorisch competent
De student
Cursushandleiding Leren & Werken voor Collega’s in Opleiding met een onderwijsbevoegdheid
(CiO+) 2014-2015
4
•
•
•
•
•
hanteert in overleg met leerlingen heldere afspraken, regels en procedures en maakt leerlingen in
toenemende mate mede verantwoordelijk
weet op adequate en flexibele manier om te gaan met (mogelijke) ordeverstoringen en is hierbij proactief
communiceert met leerlingen over inhoud, structuur en relevantie van onderwijsactiviteiten
plant en organiseert zodanig dat het een effectieve bijdrage levert aan de zelfsturing
verantwoordt de organisatie van zijn onderwijs en klassenmanagement
Competentie 5 Competent in samenwerken met de collega’s
De student
• werkt samen en communiceert met collega’s en stelt daarbij zo nodig knelpunten aan de orde
• is proactief in het geven en benutten van collegiale hulp en heeft zicht op zijn positie in het team
• ontwikkelt activiteiten op schoolniveau, bereidt ze voor en voert ze uit
• verantwoordt zijn bijdrage als teamlid en lid van de onderwijsorganisatie.
Competentie 6 Competent in samenwerken met de omgeving
De student
• maakt zo nodig op een zorgvuldige wijze gebruik van instellingen en personen buiten de school voor
inrichting van het onderwijs
• houdt in contacten naar buiten rekening met de identiteit en pedagogische waarden van de school
• kan in zijn contacten met ouders zo nodig zijn professionele opvattingen, werkwijze en benadering
verantwoorden
Competentie 7 Competent in reflectie en ontwikkeling
De student
• werkt planmatig aan de ontwikkeling van zijn competenties, maakt dit inzichtelijk en kan dit
verantwoorden
• analyseert op methodische wijze probleemsituaties in de beroepspraktijk en werkt systematisch aan
oplossingen
• vraagt systematisch om feedback en gebruikt die voor zijn ontwikkeling, maar benut ook ongevraagde
feedback
• verantwoordt zijn visie op leren en docentschap op basis van theoretische concepten
• maakt voor de ontwikkeling van zijn beroepshouding en handelingsrepertoire bewust gebruik van
ontwikkelingen op onderwijskundig- en vakgebied
2.4
Leerdoelen stagebegeleiding Leren & Werken
Binnen de stagebegeleiding staat het vermogen eigen opvattingen en competenties te onderzoeken en te
ontwikkelen – te reflecteren- centraal. Aan alle indicatoren van competentie 7 wordt gewerkt.
Leerdoelen stagebegeleiding:
De student:
• maakt een startbekwaamdossier waarin hij bewijst dat hij de competenties op
startbekwaamheidsniveau beheerst;
• kan zijn handelen ondersteunen en onderbouwen aan de hand van relevante theorieën;
• kan de problemen die hij in zijn stage tegenkomt benoemen, analyseren en evalueren;
• is zich bewust van zijn eigen kwaliteiten;
• kan problemen van medestudenten (collega’s) analyseren en kan feedback geven op het
functioneren van de ander.
Cursushandleiding Leren & Werken voor Collega’s in Opleiding met een onderwijsbevoegdheid
(CiO+) 2014-2015
5
3 Uitgangspunten stage
Binnen de lerarenopleiding wordt regelmatig gebruik gemaakt van een aantal begrippen: competenties, de
leercyclus, leerwerktaken. Het document Competentiegids lerarenopleiding VO/BVE (via HINT te
downloaden) ligt hieraan ten grondslag.
3.1
Competenties
De lerarenopleiding van de Hogeschool Rotterdam werkt met zeven competenties die vastgelegd zijn in de
wet Beroepen in het Onderwijs (wet BiO). 1
Contexten
Leerlingen
Team en organisatie
Omgeving
Eigen Ontwikkeling
Competentie 1
Het vermogen een sfeer
van samengaan en
samenwerken met
leerlingen te realiseren
Competentie 5
Het vermogen samen te
werken in een
team/organisatie
Competentie 6
Het vermogen de relatie
met ouders, buurt en
instellingen te realiseren
en te versterken
Competentie 7
Het vermogen eigen
opvattingen en
competenties te
onderzoeken en te
ontwikkelen
Beroepsrollen
Interpersoonlijk
Communicatief
Pedagogisch
(Vak)didactisch
Organisatorisch
Competentie 2
Het vermogen te zorgen
voor een veilige
leeromgeving
Competentie 3
Het vermogen een
krachtige leeromgeving
voor leerlingen te
verwezenlijken
Competentie 4
Het vermogen te zorgen
voor een leef- en
leerklimaat dat
overzichtelijk, ordelijk en
taakgericht is
Reflectie
Pedagogisch
Communicatie
Onderwijskundig
Methodisch werken
Schoolorganisatorisch
Beroepshouding
Competentie 7
Reflectie
Communicatie
Methodisch werken
Beroepshouding
Tabel 1: overzicht van de competenties
1
Competentiegids Lerarenopleiding VO/BVE, herziene versie
Cursushandleiding Leren & Werken voor Collega’s in Opleiding met een onderwijsbevoegdheid
(CiO+) 2014-2015
6
3.2
Leerwerktaken
Een leerwerktaak is een taak die je uitvoert in het kader van je stage. Deze richt de aandacht op bepaalde
vaardigheden die belangrijk zijn voor een docent. Binnen elke leerwerktaak heb je ruimte om eigen
leervragen te onderzoeken. Wel is vastgesteld wat je minimaal moet doen en/of uiteindelijk moet kunnen om
een voldoende voor je stage te krijgen. Na het lezen van de leerwerktaak wordt je duidelijk:
• wat je moet doen op je stage;
• hoe je je erop voorbereidt;
• wat je kunt verwachten van je stagebegeleider en je vakcoach;
• wat je in N@tschool moet opnemen per LWT.
Cursushandleiding Leren & Werken voor Collega’s in Opleiding met een onderwijsbevoegdheid
(CiO+) 2014-2015
7
4 Praktische zaken
4.1
Voorwaarden deelname
Om aan de stage deel te kunnen nemen moeten de studiepunten voor Stage 1, Stage jaar 2, deel 1 en 2,
Leren & Werken jaar 3 deel 1 en 2 bijgeschreven zijn.
4.2
Organisatie
Je zoekt zelf een stageplaats. Je bent verplicht om het stagecontract in te leveren bij het Stagebureau. Pas
als het stagecontract ondertekend is EN geregistreerd is bij het stagebureau neem je formeel deel aan de
stagebegeleiding jaar 3. Het stagecontract is een juridisch document dat in onheldere of vervelende situaties
een belangrijke rol heeft.
4.3
Duur stage, stagedagen
De stage begint in principe in de eerste week van het nieuwe cursusjaar en loopt door tot het assessment
startbekwaam. Je bent gedurende je studie minimaal twee dagen per week op stage.
4.4
Vergoeding stage
Er zijn geen vaste afspraken over de vergoeding voor het werk dat je verzet in je stage. De ene school biedt
wel een vergoeding, de andere school niet.
4.5
Begeleiding
De manier waarop je op de stageschool begeleid wordt, verschilt van school tot school. Als je het reguliere
traject volgt kun je met verschillende mensen te maken krijgen. Soms heeft een school een zogenaamde
Begeleider op School, een BoS met wie je overlegt over je plannen en de realisatie ervan. Een belangrijk
thema bij het eerste gesprek is dan ook hoe de verdere begeleiding georganiseerd wordt.
Het is belangrijk om te weten dat er regelmatig een collega bij je achter in de klas moet zitten om feedback
te geven. Het is uiteindelijk de bedoeling dat je zelfstandig, zonder coach, kunt lesgeven.
4.6
Aanwezigheid stagebegeleiding en lesbezoek
De stagebegeleider organiseert stagebegeleidingsbijeenkomsten op Hogeschool Rotterdam. Je bent
verplicht om hierbij aanwezig te zijn. De stagebegeleider komt twee maal bij je op bezoek, één maal voor de
leerwerktaken in het derde jaar, en één maal voor de leerwerktaken in heet vierde jaar. Je stagebegeleider
heeft verder regelmatig contact via de mail en/of telefoon met je vakcoach om over de voortgang te spreken.
4.7
Beoordeling
LERS3B03X/D LWT 2.2.
directe instructie
LERS3C02X/D LWT 3.2.
activerende didactiek en samenwerkend leren
LERS4C02X/D LWT 4.1. en opdracht 1 en 2
differentiëren, visie op onderwijs en schoolcultuur
LERS4C04X/D
assessment Startbekwaam
5 ec
5 ec
4 ec
4 ec
Na iedere cursus volgt een beoordeling door de stagebegeleider en de vakcoach zodat de studiepunten
bijgeschreven kunnen worden. In hoofdstuk 5 vind je wat je moet doen voor elke leerwerktaak.
Cursushandleiding Leren & Werken voor Collega’s in Opleiding met een onderwijsbevoegdheid
(CiO+) 2014-2015
8
5 Leerwerktaken
Voor alle leerwerktaken is beschreven wat je moet doen en waarom, hoeveel tijd je er ongeveer aan
besteedt, wat de rollen van je begeleiders zijn, en wat er uiteindelijk in N@tschool moet komen te staan.
Daarnaast vind je wat praktische tips en mogelijke bronnen die je kunt gebruiken bij het uitwerken van de
leerwerktaak.
Het materiaal dat je moet inleveren voor de leerwerktaken is de basis zijn voor je assessmentdossier. Het
verdient daarom aanbeveling om, naast de leerwerktaken, ook aan het begin van het jaar al de brochure
voor het assesssment startbekwaam voor studenten met een bevoegdheid te bestuderen.
5.1
Leerwerktaak 2.2. Lessen geven
Je doet zoveel mogelijk ervaring op met lesgeven.
Stadium:5-6
Competenties: accent op competentie 3
Wat ga je doen?
Je stelt eerst een POP en LWP op (bijlage 1). Vervolgens bereid je tenminste 6 klassikale, hele lessen voor,
je voert ze uit, reflecteert en stelt ze indien nodig bij. Je kunt ook lessenseries voorbereiden waarbij je in
totaal op 6 lesuren van 45/50 minuten uitkomt. Binnen deze 6 lesuren besteed je bij 3 (delen van ) lessen
specifieke aandacht aan taalgericht lesgeven waarbij de drie hoofdkenmerken ervan centraal staan:
contextrijk vakonderwijs, taalsteun, vol interactie.
Waarom?
Tijdens deze leerwerktaak richt je je op het vaardiger worden in het frontaal lesgeven in je tweede vak. De
principes van directe instructie zijn hierbij leidend.
Mogelijke bronnen
Ebbens, S., & Ettekoven S. (2005). Effectief lesgeven.
Geerts, W. & Kralingen van, R. (2011). Handboek voor leraren
Tips voor uitvoering
• Maak afspraken over de momenten waarop je coach je feedback gaat geven en op welke punten.
• Het is belangrijk dat je parallellessen kunt geven. Zo kun je je lesvoorbereiding vaker gebruiken en kun
je datgene dat er minder goed is gegaan nog eens op een andere manier aanpakken. Geef dan goed
aan wat je anders hebt gedaan dan de vorige keer.
• Kies je ervoor een videofragment op te nemen in N@tschool dan hoort daar altijd een reflectieverslag
bij.
• Maak gebruik van het lesvoorbereidingsformulier (bijlage 5)
Rol vakcoach
• Specifieke feedback geven op je lessen.
• Enkele momenten reserveren voor tussentijdse evaluatie.
• Voortgang monitoren, bij twijfel contact opnemen met stagebegeleider.
Rol stagebegeleider
• Stagebezoek
• Bespreken stage-ervaringen tijdens de bijeenkomsten
• Voortgang uitwerking leerwerktaak bewaken
• Beoordelen
Resultaat in N@school.
Zie hoofdstuk 6.
Cursushandleiding Leren & Werken voor Collega’s in Opleiding met een onderwijsbevoegdheid
(CiO+) 2014-2015
9
5.2
Leerwerktaak 3.2. Activerende didactiek en samenwerkend leren
Je geeft lessen met de nadruk op het activeren van leerlingen en op het (begeleiden van) samenwerken
tussen leerlingen.
Stadium: 5-6
Competenties: accent op competentie 3
Wat ga je doen?
A. Je organiseert lessen zo, dat leerlingen (vooral) in de lesfasen opening, uitleg en zelfwerkzaamheid,
geactiveerd worden / actief worden. Hun actieve deelname aan de les draagt duidelijk bij aan het
bereiken van jouw lesdoelen.
B. Je organiseert lessen zo, dat leerlingen geactiveerd worden en / of (leren) samenwerken. Het proces en
resultaat van deze samenwerking dragen duidelijk bij aan het bereiken van jouw lesdoelen.
C. Zowel bij A. als B. werk je een activiteit uit die specifiek gericht is op taalzwakke leerlingen.
Waarom?
Het activeren van leerlingen is een zeer cruciale vaardigheid van een docent. Leerstof blijkt beter te
beklijven wanneer leerlingen er zelf actief mee bezig zijn en aangezet worden om deze actief te verwerken.
Bovendien krijgt de docent meer zicht op het leer- en denkproces van zijn leerlingen als hij hen aan het werk
zet en op de leeropbrengsten. Er zijn veel verschillende manieren om leerlingen te activeren, en tijdens deze
leerwerktaak krijg je de gelegenheid hiermee te experimenteren. Samenwerkend leren wordt door veel
scholen op verschillende wijzen vormgegeven. Vaak lijkt het meer op ‘bij elkaar zitten’ dan op
samenwerkend leren. Het is echter een belangrijk onderwijsleerproces dat een docent moet kunnen
(bege)leiden. Ebbens geeft vijf redenen waarom samenwerkend leren belangrijk is: de docent heeft ‘de
handen vrij’, hij/zij krijgt tijd die gebruikt kan worden om die leerlingen te begeleiden die dat op dat moment
nodig hebben. Leerlingen leren ook meer als ze zelf actief zijn, en leren meer als ze zich kennis kunnen ‘toeeigenen’ tijdens het samenwerken. Ze leren ook meer verantwoordelijkheid te nemen voor het eigen leren.
Tenslotte is er het maatschappelijke argument: er is vraag naar sociaal en communicatief vaardige mensen.
De algemene theorie over activerende didactiek en samenwerkend leren beheers je al. Tijdens de lessen
vakdidactiek wordt ruim aandacht besteed aan activerende didactiek en samenwerkend leren.
Mogelijke bronnen
• Ebbens, S. & Ettekoven, S. (2009). Samenwerkend leren. Praktijkboek. Groningen/Houten: Noordhoff.
• Geerts, W. & Kralingen van, R. (2011). Handboek voor leraren
• Internet: google op activerende werkvormen en samenwerkend leren
• Materiaal dat aangereikt en eventueel gebruikt is tijdens vakdidactiek.
Tips voor uitvoering
• Ga na aan welke activerende werkvormen leerlingen gewend zijn. Hier kun je mee beginnen, om daarna
wat meer te gaan experimenteren.
• Er zijn gesloten en meer open werkvormen te bedenken. Bedenk welke activerende werkvormen het
beste bij jou, je vak en de leerlingen passen.
Rol vakcoach
• Specifieke feedback geven op de lessen die de student geeft
• Enkele momenten reserveren voor een tussentijdse evaluatie.
• Voortgang monitoren, bij twijfel contact opnemen met stagebegeleider.
Rol stagebegeleider
• Lesbezoek.
• Bespreken ervaringen tijdens stagebijeenkomsten
• Voortgang uitwerking leerwerktaak bewaken
• Beoordelen
Resultaat in N@tschool
Zie hoofdstuk 6
Cursushandleiding Leren & Werken voor Collega’s in Opleiding met een onderwijsbevoegdheid
(CiO+) 2014-2015
10
5.3
Leerwerktaak 4.1. Maak het Verschil
In één zin: Pedagogisch en didactisch differentiëren op klas- en leerlingniveau
Stadium: 5-6
Competenties: 2 en 3
Leerdoelen
• Je kunt een methodegebonden les afstemmen op de behoeften van de groep op interpersoonlijk,
pedagogisch en vakdidactisch gebied
• Je kunt bij het afstemmen van een methodegebonden les gebruik maken van nieuwe media
• Je stelt de les op basis van (video)analyse en evaluatie bij.
• Je kunt expliciteren welke keuzes je gemaakt hebt en welk effect gemaakte keuzes hebben op de
leerlingen.
• Je kunt aangeven hoe je de verschillende achtergronden van leerlingen optimaal hebt benut.
• Je kunt aangeven op welke manier Taalgericht Vakonderwijs geïntegreerd is in jouw lessen.
Wat ga je doen?
Selecteer een methodegebonden les die je bij voorkeur aan twee (parallel)klassen kunt geven. De klassen
hebben een verschillende beginsituatie wat betreft bijvoorbeeld groepsdynamica, vakinhoud of taalniveau.
De afstemming tussen onderwijsbehoeften van de twee verschillende klassen en jouw onderwijsaanbod (de
verrijkte methodegebonden les) staan centraal in deze leerwerktaak.
Deze leerwerktaak voer je zelfstandig uit waarbij je verschillende lessen ontwerpt en uitvoert
• Beschrijf in de lesvoorbereiding de beginsituaties van de klassen en de wijze waarop je daarop inspeelt.
Kies hiervoor een invalshoek die aansluit bij je uitstroomprofiel.
• Vermeld op de lesvoorbereidingsformulieren welke aanpassingen en middelen je hebt gedaan om de les
zo goed mogelijk af te stemmen op de leerlingen.
• Laat een les opnemen door je vakcoach of een medestudent/collega.
• Evalueer de gegeven lessen en stel op grond van de evaluaties de lessen bij.
• Vermeld in de reflectie van de leerwerktaak expliciet welke effecten je aanpassingen hadden. Voeg
ontwikkelde materialen / aanpassingen toe aan je startbekwaamdossier.
Waarom?
In elke klas zitten leerlingen met verschillende niveaus, (talige) achtergronden en leerstijlen. Daarnaast is
ook de groepsdynamica in elke klas anders. Dat betekent dat ook methodegebonden lessen op de groep
afgestemd moeten worden. Dat kan op talloze manieren. Binnen deze leerwerktaak ga je je les afstemmen
op de groep.
Je gaat differentiëren, bijvoorbeeld op niveau, leerstijl of motivatie. Dat betekent dat je keuzes maakt voor
o.a. didactische werkvormen en gebruik maakt van verschillend (beeld)materiaal. Naast die afstemming is
het ook belangrijk dat je bewust gedifferentieerd handelt wat betreft de diverse culturele en talige
achtergronden. Je kiest twee keer een verschillende insteek die gekoppeld is aan competenties 3:
vakdidactisch
Mogelijke bronnen
Vakdidactiekboeken
• Ebbens, S. (19309812038). Samenwerkend leren.
• Ebbens, S. (r78237589437. Effectief leren
• Geerts, W. & Kralingen van, R. (2011). Handboek voor leraren
Tips voor uitvoering
• Vraag je vakcoach om aspecten van pedagogisch en didactisch differentiëren op te nemen op video,
zodat jouw functioneren aan de hand daarvan besproken kan worden.
Rol vakcoach
• Specifieke feedback geven op de lessen van de student op differentiëren
• Voortgang monitoren, bij twijfel contact opnemen met stagebegeleider.
Rol stagebegeleider
• Stagebezoek
Cursushandleiding Leren & Werken voor Collega’s in Opleiding met een onderwijsbevoegdheid
(CiO+) 2014-2015
11
•
•
•
Bespreken stage-ervaringen tijdens stagebijeenkomsten
Voortgang uitwerking leerwerktaak bewaken
Beoordelen startbekwaamdossier
Resultaat in startbekwaamdossier
Voor de beoordeling van deze leerwerktaak is het belangrijk het volgende te documenteren:
• De oorspronkelijke methodegebonden les
• Een toelichting op de keuze voor deze methodegebonden les
• De aangepaste lesvoorbereidingen plus motivatie
• Evaluaties van de lessen
• De middelen die je hebt gebruikt om de methodegebonden les te verrijken of een beschrijving ervan
• Een reflectie op metaniveau waarin je terugblikt (geformuleerde leerdoelen en theorie) en vooruit
kijkt (bijgestelde leerdoelen).
• Lesobservaties van derden met de bespreking ervan, waarbij het differentiëren centraal staat
• Video-opnames met analyse waarbij het differentiëren centraal staat
Cursushandleiding Leren & Werken voor Collega’s in Opleiding met een onderwijsbevoegdheid
(CiO+) 2014-2015
12
5.4
Opdracht 1: Onderwijsvisie
In de voorgaande stages ben je waarschijnlijk minder bezig geweest met competentie 5 en 6. In het werken
aan de verschillende casussen kom je wel met collega’s, ouders en buitenschoolse instanties te werken.
Met de opdracht hieronder word je bewust van de pedagogische en onderwijskundige aanpak van de school
zodat je er ook naar kunt handelen in gesprekken met ouders.
A. Onderwijsvisie in kaart brengen
In deze opdracht ga je de onderwijskundige en pedagogische visie van je school in kaart brengen die je
vergelijkt met je eigen onderwijsvisie. Interview daartoe beleidsmedewerkers, directieleden en/of andere
medewerkers. Verwerk drie aspecten:
• visie op leerlingen
• visie op leren
• visie op docenten
De onderstaande vragen kunnen daarbij ondersteuning bieden.
Visie op leerlingen
• hoe wil men met leerlingen omgaan?
• welke aspecten zijn in het schoolbeleid ten aanzien van leerlingen opgenomen?
• hoe is de leerlingenbegeleiding vorm gegeven?
Visie op leren
• hoe wil men het leren bij leerlingen stimuleren? (voeg praktijkvoorbeelden toe)
• welke leertheoretische concepten liggen ten grondslag aan het schoolbeleid. Hoe worden deze
uitgewerkt? Welke voor- en nadelen zie je daarvan?
Visie op docenten
• op welke wijze probeert men het beleid ten aanzien van docenten, bijvoorbeeld de sfeer en het
leefklimaat, te verbeteren (voeg praktijkvoorbeelden toe ).
B. Vergelijkingsopdracht
Formuleer op dezelfde wijze als hierboven je eigen onderwijskundige en pedagogische visie en vergelijk
deze met de schoolvisie. Welke overeenkomsten en verschillen zie je?
Cursushandleiding Leren & Werken voor Collega’s in Opleiding met een onderwijsbevoegdheid
(CiO+) 2014-2015
13
Opdracht 2: Schoolcultuur
Leraar zijn lijkt soms een individueel beroep, maar in wezen wordt het gekenmerkt door gedeelde
verantwoordelijkheid. Samen met collega’s is een leraar immers verantwoordelijk voor het onderwijs, de
ontwikkeling van het pedagogisch klimaat en voor de dagelijkse uitvoering van de organisatie in een school.
De kwaliteit van de onderlinge samenwerking is bepalend voor het uiteindelijke resultaat (Competentiegids,
competentie 5). In opdracht 1 heb je het onderwijskundig concept van de school onderzocht, maar in de
dagelijkse praktijk is de schoolcultuur belangrijk voor het klimaat op school. Om samenwerking te
bewerkstelligen en om het onderwijs verder te verbeteren en te ontwikkelen zijn er op een school diverse
formele en informele overlegstructuren. Van elk teamlid wordt verwacht dat hij hieraan een actieve bijdrage
levert.
Lees de theorie ‘Wat is een schoolcultuur’ en het artikel van de Loor (bijlage 4) over verschillende
onderwijsculturen en werk de onderstaande vragen uit.
1. Beschrijf de heersende cultuur op jouw stageschool aan de hand van typerende kenmerken.
2. Beschrijf de ideale onderwijscultuur.
3. Welke kwaliteiten heb jij in huis en wil je graag inzetten op je stageschool ter verbetering van de
onderwijscultuur?
4. Hoe denk je dat het beste voor elkaar te krijgen?
Cursushandleiding Leren & Werken voor Collega’s in Opleiding met een onderwijsbevoegdheid
(CiO+) 2014-2015
14
6 Beoordeling
6.1
Beoordeling leerwerktaken
Leerwerktaak
Wat?
Toelichting
2.2 lessen geven
POP en LWP
De Leervragen en het leerwerkplan rondom de LWT ‘Lessen
geven’ geschreven in (de geest van) het format in bijlage 1
Van elke les neem je op:
tien lesverslagen
•
de (les)voorbereiding
•
•
een beschrijving van het lesverloop
feedback op de les van je vakcoach, een collega of een
andere betrokkene.
een heldere reflectie. Je besteedt in ieder geval
aandacht aan jouw leervragen en voornemens rondom
klassenmanagement en het geven van directe instructie.
De ongeplande ervaringen en leerpunten benoem je
ook.
•
Twee
videofragmenten
Terugblik leervragen
Beoordeling
vakcoach.
Zes bewijzen voor je
assessment
startbekwaam
•
Minimaal 2 videofragmenten, voorzien van een reflectie
(mag van één van de uitgewerkte lessen zijn).
•
Geef bij elk van je leervragen aan tot welke conclusies je
tot nu toe bent gekomen en hoe je er graag mee verder
wilt.
Een schriftelijk tussentijdsoordeel van de vakcoach. De
vakcoach vult die onderdelen in die van toepassing zijn.
(zie bijlage 3 voor formulier beoordeling vakcoach).
•
Verzamel 6 bewijzen die aannemelijk maken dat je
competenter bent geworden wat betreft competentie 1, 2, 4
en/of 7.
Cursushandleiding Leren & Werken voor Collega’s in Opleiding met een onderwijsbevoegdheid
(CiO+) 2014-2015
15
Leerwerktaak
Wat?
Toelichting
3.2 Activerende
didactiek (en
samenwerkend leren)
POP en LWP
•
6 lesverslagen
Overzicht
gebruikte
werkvormen
De Leervragen en het leerwerkplan rondom de LWT
‘Activerende didactiek’ geschreven in (de geest van) het
format in bijlage 1.
Van elke les neem je op:
•
de lesvoorbereiding;
•
een beschrijving van het lesverloop;
•
feedback van jouw vakcoach, een collega of een andere
betrokkenene op de les;
•
een heldere reflectie. Hierin besteed je in ieder geval
aandacht aan jouw leervragen en voornemens rondom
activerende didactiek.
•
Je geeft een overzicht van de werkvormen waarmee je
geëxperimenteerd hebt. De werkvormen zijn gericht op
het activeren en/of samenwerken van leerlingen en zijn
duidelijk gekoppeld aan het lesdoel dat je voor ogen had.
Je beschrijft jouw ervaring met de gebruikte werkvorm.
•
Twee
videofragmenten
Terugblik leervragen
Beoordeling
vakcoach
Zes bewijzen voor je
assessment
startbekwaam
Twee videofragmenten voorzien van een reflectie (mag van
één van de uitgewerkte lessen zijn).
Geef bij elk van je leervragen aan tot welke conclusies je tot
nu toe bent gekomen en hoe je er graag mee verder wilt.
Een schriftelijk oordeel van de vakcoach. De vakcoach vult
die onderdelen in die van toepassing zijn.
(zie bijlage 3 voor formulier oordeel vakcoach).
Verzamel 6 bewijzen die aannemelijk maken dat je
competenter bent geworden wat betreft competentie 1, 2, 4
en/of 7.
Cursushandleiding Leren & Werken voor Collega’s in Opleiding met een onderwijsbevoegdheid
(CiO+) 2014-2015
16
Leerwerktaak
Wat?
Toelichting
4.1. Maak het verschil
Toelichting
Je motiveert je keuze voor een bepaalde manier van
differentiëren. Je geeft aan welke literatuur je hierover
geraadpleegd hebt.
De Leervragen en het leerwerkplan rondom de LWT ‘Maak
het verschil’
Van elke les neem je op:
POP en LWP
lesverslagen
•
de oorspronkelijke methodegebonden les
•
een toelichting op de keuze voor deze les
•
de aangepaste lesvoorbereiding plus motivatie
•
•
evaluatie
de middelen die je hebt gebruikt om de
methodegebonden les te verrijken of een beschrijving
ervan
een reflectie op metaniveau waarin je terugblikt
(geformuleerde leerdoelen en theorie) en vooruit kijkt
(bijgestelde leerdoelen)
feedback van je vakcoach
•
•
Taalgericht
Vakonderwijs
twee
videofragmenten
Terugblik leervragen
Beoordeling
vakcoach
Drie bewijzen voor
je assessment
startbekwaam
Uit je beschrijving blijkt dat TVO een geïntegreerd onderdeel
van je lessen is.
Twee fragmenten met analyse waarbij het differentiëren
centraal staat
Geef bij elk van je leervragen aan tot welke conclusies je tot
nu toe bent gekomen en hoe je er graag mee verder wilt.
Een schriftelijk oordeel van de vakcoach. De vakcoach vult
die onderdelen in die van toepassing zijn.
(zie bijlage 3 voor formulier beoordeling vakcoach).
Kies drie bewijzen uit LWT 2.2., 3.2. en 4.1. die aannemelijk
maken dat je competent bent wat betreft competentie 4.
Cursushandleiding Leren & Werken voor Collega’s in Opleiding met een onderwijsbevoegdheid
(CiO+) 2014-2015
17
Opdracht 1 en 2
1.Onderwijsvisie
Wat?
1A
1B
2.Schoolcultuur
2.1.
2.2.
2.3.
2.4.
Drie bewijzen voor
het assessment
startbekwaam
Toelichting
Je geeft aan op welke manier je aan de informatie
bent gekomen om deze opdracht te maken (welke
documenten, wie geïnterviewd…….?) Je hebt de
visie op leerlingen, leren en docenten in drie aparte
onderdelen beschreven.
Je hebt de visie op leerlingen, leren en docenten
vergeleken met je eigen visie en in drie aparte delen
beschreven. Het is duidelijk wat de verschillen en
overeenkomsten per deel zijn.
De genoemde schoolcultuur is onderbouwd met
kenmerken en termen uit het artikel ‘Wat is een
schoolcultuur’.
De ideale schoolcultuur is beschreven en
onderbouwd met argumenten.
Per kwaliteit is beschreven op welke wijze deze kan
bijdragen tot de ideale schoolcultuur.
De beschrijvingen zijn concreet en worden
ondersteund door voorbeelden.
Kies uit opdracht 1 en 2 bewijsmateriaal voor
Competentie 5 en 6.
Cursushandleiding Leren & Werken voor Collega’s in Opleiding met een onderwijsbevoegdheid
(CiO+) 2014-2015
18
6.2
Beoordelingscriteria stage
In deze paragraaf lees je over de meer inhoudelijke beoordelingscriteria van de diverse onderdelen.
POP en LWP
• De leervragen zijn authentiek, gaan over jouw aandachtspunten voor de komende tijd.
• Bij de uitvoering van de leerwerktaken wordt regelmatig teruggegrepen op je POP en LWP.
Lesverslagen: lesvoorbereiding, reflectie en feedback
Lesvoorbereidingen
• Lesdoelen zijn helder geformuleerd (minimaal een inhouds- en gedragscomponent).
• De les vertoont inhoudelijke samenhang.
• De sleutelbegrippen van directe instructie en samenwerkend leren zijn herkenbaar en goed
vormgegeven.
• Leerlingactiviteiten en docentactiviteiten zijn in balans.
Kwaliteit reflectie op lessen
Onvoldoende
Kijkt
in
te
algemene
bewoordingen terug op te les.
bevindingen.
Verbindt geen expliciete actie
aan eigen reflectie
Voldoende
Gebruikt specifieke woorden bij
terugblikken, maakt helder welke
aandachtspunten hieruit volgen.
Formuleert een voornemen, en
werkt hieraan in de volgende
les(sen)
Goed
Beschrijft niet alleen eigen
gedrag, maar ook gedachten en
gevoelens die dit opriepen.
Formuleert een eigen leervraag
en maakt duidelijk hoe hier in de
volgende lessen aandacht aan
besteed wordt.
Feedback van de vakcoach
• Het is helder om welke les het gaat
• Je beschrijft wat je met de feedback hebt gedaan
Videofragmenten
• Het fragment duurt niet langer dan vijf minuten.
• Met het videofragment laat je zien dat je een nieuwe, relevante vaardigheid m.b.t. lesgeven beheerst of
begint te beheersen.
• Interactie tussen docent en leerlingen is zichtbaar.
• Er zit een schriftelijke reflectie bij (zie criteria reflectie), waarbij je ook aangeeft waarom je deze les wilt
laten zien en waar je trots op bent.
De bewijzen
Het materiaal dat je ten behoeve van je assessmentdossier verzamelt, is van toegevoegde waarde ten
opzichte van alle bovengenoemde elementen bij je verslaglegging. De bewijzen moeten in ieder geval
voldoen aan de volgende criteria:
• Authentiek
• Actueel
• Relevant
• Gevalideerd
• Correct Nederlands
Cursushandleiding Leren & Werken voor Collega’s in Opleiding met een onderwijsbevoegdheid
(CiO+) 2014-2015
19
7 Bijlagen
7.1
Het maken van een POP en LWP
Er zijn twee manieren waarop je ervaringen opdoet: ervaringen waar je zelf op hebt aangestuurd, die je hebt
gepland, en ervaringen die je gewoon overkomen – ongeplande ervaringen. In N@tschool besteed je
uiteindelijk aandacht aan beide soorten ervaringen (zie hiervoor de handleiding N@tschool), maar je kunt je
in je POP natuurlijk alleen voorbereiden op de geplande activiteiten. Bij het uitwerken van je POP neem je
onderstaand overzicht als basis. Dit uitgewerkte overzicht is een zeer belangrijk deel van N@tschool.
POP & LWP van leerwerktaak:
POP: overzicht en uitwerking van leervragen
Mijn leervragen zijn:
Leervraag 1:
Leervraag 2:
Leervraag 3:
Et cetera
Situatieschets / achtergrond
Beschrijf hier per leervraag kort hoe je op je leervraag gekomen bent; licht de achtergrond van je
vraag toe.
Specificeren aspecten van leervragen
Om welke aspecten gaat het? Wees zo specifiek mogelijk.
Een voorbeeld: je leervraag is ‘Hoe kan ik orde houden?’. Om welke aspecten van orde houden gaat
het? Je eigen grenzen aangeven? Concrete actie na een waarschuwing? Doen wat je zegt?
Afwisselende werkvormen om ordeproblemen tegen te gaan? ‘haarden’ van wanorde snel kunnen
signaleren? Hoe specifieker je bent, des te gerichter worden je activiteiten. De aspecten werk je voor
elke leervraag uit.
Wanneer tevreden?
Wanneer ben je tevreden, welk gedrag moet jij dan vertonen? Dit formuleer je vooraf. Wat je hier
beschrijft zijn ‘handvatten’ voor je terugblik straks. Deze punten laat je altijd terugkomen als je
reflecteert op je ervaringen. Kun je tevreden zijn? Ook dit doe je per leervraag.
LWP: activiteiten die passen bij leervragen
Overzicht passende activiteiten
Voor de aanvang van je stage: welke activiteiten passen bij jouw leervragen? Wees hier opnieuw zo
specifiek mogelijk. ‘Veel lessen geven’ is minder specifiek dan ‘10 lessen waarbij ik de ruimte krijg
om te oefenen met directe instructie’.
Overzicht praktische vragen
Voor de aanvang van je stage: wat is er praktisch nodig om te werken aan jouw leervragen? Hierbij
kun je denken aan: hoeveel lessen kun je ‘overnemen’, mag je zelf (ingrijpende) ordemaatregelen
nemen? Kun je een plattegrond van de namen van leerlingen krijgen etcetera? Ook hier laat je elke
leervraag de revue passeren. Formuleer alvast in termen van vragen aan je begeleider.
LWP vaststellen
Aan het begin van de stage stel met je begeleider jouw activiteiten vast. Dit kun je dus pas doen
nadat je je vakcoach hebt ontmoet en hebt gesproken over jouw POP. Hier per leervraag een
overzicht van voorgenomen en vastgestelde activiteiten.
Cursushandleiding Leren & Werken voor Collega’s in Opleiding met een onderwijsbevoegdheid
(CiO+) 2014-2015
20
7.2
Kijkwijzer voor de vakcoach
Algemene punten
Interpersoonlijk
Feedback
Hoe is het contact met de leerlingen
individueel en met de klas?
Is de attitude van de leerling gericht op de
belevingswereld van de leerlingen?
Pedagogisch
-
Hoe zorgt de student voor een veilig
leerklimaat
(positieve insteek, respect voor leerlingen,
doet moeite namen te onthouden).
Heeft de student oog voor individuele
leerlingen?
Vakinhoudelijke en didactisch
Beheerst de student de lesstof in voldoende
mate?
Op welke manier zorgt de student dat hij/zij
zicht heeft op het leerproces?
Op welke manier zorgt de student ervoor dat
alle leerlingen actief blijven?
Stelt de student hogere orde vragen?
(verbanden leggen/creatief toepassen)
Organisatorisch (tijdens de les)
- Op welke manier zorgt de student voor
de regie en duidelijke regels?
- Heeft de student overzicht over wat er in
de klas gebeurt?
- Signaleert de student ordeproblemen en
hoe gaat hij/zij hiermee om?
lesfases
Feedback
Cursushandleiding Leren & Werken voor Collega’s in Opleiding met een onderwijsbevoegdheid
(CiO+) 2014-2015
21
1. aandacht richten
Op welke manier wordt er contact gemaakt
met de leerlingen?
Hoe wordt er betekenis gegeven aan de les?
2. Uitleg geven
Is de uitleg duidelijk?
- Is de uitleg in leerlingentaal?
- Wordt de aandacht vastgehouden?
- Richt het zich op de kern?
- Worden denkstappen
geëxpliciteerd?
3. Nagaan of alles over is gekomen
Op welke manier gaat de student na of alles
over is gekomen?
4. instructie over zelfwerkzaamheid
Is de instructie duidelijk?
- Doel
- Gewenste werkwijze
- Wat er met het resultaat van de
opdracht gebeurt
Hoe wordt nagegaan of de instructie duidelijk
is?
5. Zelfwerkzaamheid
Hoe wordt zelfwerkzaamheid begeleid?
- De student loopt rond
- De student begeleidt door vragen te
stellen.
Cursushandleiding Leren & Werken voor Collega’s in Opleiding met een onderwijsbevoegdheid
(CiO+) 2014-2015
22
6. afsluiten van de les
Hoe wordt er nagegaan of het doel van de
les bereikt is?
Weten de leerlingen wat er volgende les van
hen verwacht wordt?
Controleert de student of leerlingen huiswerk
overnemen?
Algemene punten
Organisatorisch (buiten de les)
De student:
- komt afspraken na
- heeft lesvoorbereiding in orde
(formulier)
- komt op tijd
kan zijn tijd goed indelen
Samenwerking met collega’s
De student:
- vraagt hulp en informatie
-
toont initiatief
Reflectie en ontwikkeling
De student:
- stelt goede leerdoelen op
-
reflecteert kritisch
-
communiceert over eigen leerproces
-
werkt methodisch aan eigen leerproces
d.m.v. een portfolio
Overige aandachtspunten
Overige kwaliteiten
Cursushandleiding Leren & Werken voor Collega’s in Opleiding met een onderwijsbevoegdheid
(CiO+) 2014-2015
23
7.3
Beoordeling vakcoach.
Een belangrijk onderdeel van beoordeling van LWT 2.2. is het advies van de (vak)coach. Om een goed
onderbouwd advies te kunnen geven, vult de (vak)coach per competentie in in welke mate de student
functioneert. Daarbij onderbouwt de (vak)coach zijn mening met voorbeelden en geeft hij of zij ook
ontwikkelpunten voor de student aan.
INTERPERSOONLIJK COMPETENT (1)
Het vermogen samen te werken met leerlingen en
een adequaat leerklimaat in de klas te realiseren
1. BEOOGD BEHEERSINGSNIVEAU
De kandidaat functioneert autonoom zodanig dat hij/zij:
- Een zelfstandige taakuitvoering in de docentrol aan kan,
- De verantwoordelijkheid voor het interpersoonlijke volledig zelf kan dragen,
- Ook de meer complexe interpersoonlijke situaties zelfstandig aan kan.
2. GEDRAGSINDICATOREN
WAARDERING
De kandidaat vertoont in voldoende mate het volgende
concrete gedrag:
 Hanteert in contacten met leerlingen bewust een
arsenaal aan verbale en non-verbale middelen
 Maakt bewust en effectief gebruik van een
arsenaal aan gesprekstechnieken (doorvragen,
spiegelen)
 Maakt bewust en effectief gebruik van een variatie aan
strategieën en middelen om gedrag van leerlingen in
goede banen te leiden
 Voert een proactief beleid gericht op inbreng van leerlingen
 Kan zijn gedrag vanuit theoretische en methodische
inzichten verantwoorden
Onvoldoende -- ○-- ○-- ○-- ○-- Goed
Onvoldoende -- ○-- ○-- ○-- ○-- Goed
Onvoldoende -- ○-- ○-- ○-- ○-- Goed
Onvoldoende -- ○-- ○-- ○-- ○-- Goed
Onvoldoende -- ○-- ○-- ○-- ○-- Goed
Toelichting
Cursushandleiding Leren & Werken voor Collega’s in Opleiding met een onderwijsbevoegdheid
(CiO+) 2014-2015
24
PEDAGOGISCH COMPETENT (2)
Het vermogen te zorgen voor een veilige leeromgeving
1. BEOOGD BEHEERSINGSNIVEAU
De kandidaat functioneert autonoom zodanig dat:
- Een zelfstandige taakuitvoering in de docentrol aan kan,
- De verantwoordelijkheid voor de pedagogische dimensie volledig zelf kan dragen,
- Ook de meer complexe pedagogische situaties zelfstandig aan kan.
2. GEDRAGSINDICATOREN
WAARDERING
De kandidaat vertoont in voldoende mate het
volgende concrete gedrag:
 Schept een klimaat waarin leerlingen en
docenten op een respectvolle manier met
elkaar omgaan en expliceert achterliggende
waarden en normen
 Bevordert systematisch initiatief en
verantwoordelijkheid van leerlingen
 Ontwerpt een aanpak om rekening te houden met
allerlei verschillen tussen leerlingen en tussen
groepen, voert die uit en kan die verantwoorden
 Werkt op basis van zijn pedagogische opvattingen en
achterliggende concepten systematisch aan het
scheppen van een veilige leeromgeving en een positief
klimaat
 Kan de gekozen pedagogische aanpak
toelichten en verantwoorden
Onvoldoende -- ○-- ○-- ○-- ○-- Goed
Onvoldoende -- ○-- ○-- ○-- ○-- Goed
Onvoldoende -- ○-- ○-- ○-- ○--
Goed
Onvoldoende -- ○-- ○-- ○-- ○--
Goed
Onvoldoende -- ○-- ○-- ○-- ○--
Goed
Toelichting
Cursushandleiding Leren & Werken voor Collega’s in Opleiding met een onderwijsbevoegdheid
(CiO+) 2014-2015
25
VAKINHOUDELIJK EN VAKDIDACTISCH
COMPETENT (3)
Het vermogen een krachtige leeromgeving voor
leerlingen te verwezenlijken
1. BEOOGD BEHEERSINGSNIVEAU
De kandidaat functioneert in voldoende mate autonoom zodanig dat:
- Een zelfstandige taakuitvoering in de docentrol aan kan,
- De verantwoordelijkheid voor de vakdidactische en vakinhoudelijke dimensie volledig zelf kan
dragen,
- Ook de meer complexe onderwijs-ontwikkeltaken en onderwijs-uitvoeringstaken zelfstandig aan
kan.
2. GEDRAGSINDICATOREN
De kandidaat vertoont in voldoende mate het volgende
concrete gedrag:
 Begeleidt verschillende typen leerprocessen en kan deze
op basis van achterliggende concepten analyseren en
bijsturen
 Analyseert leerproblemen en ontwikkelt materiaal voor de
aanpak hiervan
 Hanteert een breed scala aan leer- en
onderwijsstrategieën en kan de inzet ervan
verantwoorden
 Ontwerpt leertrajecten op basis van een
samenhangend didactisch concept
 Ontwikkelt beoordelingsinstrumenten en –
procedures en kan deze verantwoorden
 Kiest op basis van een gedegen kennis van het
(school)vak leerstof, maakt deze toegankelijk en kan
zijn keuze en aanpak verantwoorden
WAARDERING
Onvoldoende -- ○-- ○-- ○-- ○-- Goed
Onvoldoende -- ○-- ○-- ○-- ○-- Goed
Onvoldoende -- ○-- ○-- ○-- ○-- Goed
Onvoldoende -- ○-- ○-- ○-- ○-- Goed
Onvoldoende -- ○-- ○-- ○-- ○—Goed
Onvoldoende -- ○-- ○-- ○-- ○-- Goed
Toelichting
Cursushandleiding Leren & Werken voor Collega’s in Opleiding met een onderwijsbevoegdheid
(CiO+) 2014-2015
26
ORGANISATORISCH COMPETENT (4)
Het vermogen te zorgen voor een leef- en
leerklimaat dat overzichtelijk, ordelijk en taakgericht
is
1. BEOOGD BEHEERSINGSNIVEAU
De kandidaat functioneert in voldoende mate autonoom zodanig dat:
- Een zelfstandige taakuitvoering in de docentrol aan kan,
- Het leer- en leefklimaat in en buiten de klas goed
georganiseerd is, Het onderscheid tussen proces en
taakgerichtheid heeft geïntegreerd.
2. GEDRAGSINDICATOREN
De kandidaat vertoont in voldoende mate het volgende
concrete gedrag:
 Hanteert in overleg met leerlingen heldere
afspraken, regels en procedures en maakt leerlingen
in toenemende mate mede verantwoordelijk
 Weet op adequate en flexibele manier om te gaan met
(mogelijke)
ordeverstoringen en is hierbij proactief
 Communiceert met leerlingen over inhoud, structuur en
relevantie van onderwijsactiviteiten
 Plant en organiseert zodanig dat het een effectieve
bijdrage levert aan de zelfsturing
 Verantwoordt de organisatie van zijn
onderwijs en klassenmanagement
WAARDERING
Onvoldoende -- ○-- ○-- ○-- ○-- Goed
Onvoldoende -- ○-- ○-- ○-- ○-- Goed
Onvoldoende -- ○-- ○-- ○-- ○-- Goed
Onvoldoende -- ○-- ○-- ○-- ○-- Goed
Onvoldoende -- ○-- ○-- ○-- ○-- Goed
Toelichting
Cursushandleiding Leren & Werken voor Collega’s in Opleiding met een onderwijsbevoegdheid
(CiO+) 2014-2015
27
COMPETENT IN SAMENWERKING MET
COLLEGA’S (5)
Het vermogen samen te werken in een team /
organisatie
1. BEOOGD BEHEERSINGSNIVEAU
De kandidaat functioneert in voldoende mate autonoom zodanig dat:
- Een zelfstandige taakuitvoering in de rol van teamlid aan kan,
- De verantwoordelijkheid voor het functioneren in de organisatie volledig zelf kan dragen,
- Ook de meer complexe situaties in teams en onderwijsorganisatie op een adequate wijze kan
benaderen
2. GEDRAGSINDICATOREN
De kandidaat vertoont in voldoende mate het
volgende concrete gedrag:
Werkt samen en communiceert met collega’s en stelt
daarbij zo nodig knelpunten aan de orde
 Is proactief in het geven en benutten van collegiale
hulp en heeft zicht op zijn positie in het team
 Ontwikkelt activiteiten op schoolniveau, bereidt ze
voor en voert ze uit
 Verantwoordt zijn bijdrage als teamlid en
lid van de onderwijsorganisatie
WAARDERING
Onvoldoende
-- ○-- ○-- ○-- ○-- Goed
Onvoldoende
-- ○-- ○-- ○-- ○-- Goed
Onvoldoende
-- ○-- ○-- ○-- ○-- Goed
Onvoldoende -- ○-- ○-- ○-- ○--
Goed
Toelichting
Cursushandleiding Leren & Werken voor Collega’s in Opleiding met een onderwijsbevoegdheid
(CiO+) 2014-2015
28
COMPETENT IN SAMENWERKING MET DE
OMGEVING (6)
Het vermogen de relatie met ouders, buurt en
instellingen te realiseren en te versterken
1. BEOOGD BEHEERSINGSNIVEAU
De kandidaat functioneert in voldoende mate autonoom zodanig dat:
- Zelfstandig in contacten met ouders en instellingen namens de school kan optreden.
- In staat is om op het grensvlak van school en omgeving een bijdrage te leveren.
2. GEDRAGSINDICATOREN
De kandidaat vertoont in voldoende mate het volgende
concrete gedrag:
 Maakt zo nodig op een zorgvuldige wijze gebruik van
instellingen en personen buiten de school voor
inrichting van het onderwijs
 Houdt in contacten naar buiten rekening met de
identiteit en pedagogische waarden van de school
 Kan in zijn contacten met ouders zo nodig zijn
professionele opvattingen, werkwijze en
benadering verantwoorden
WAARDERING
Onvoldoende -- ○-- ○-- ○-- ○-- Goed
Onvoldoende -- ○-- ○-- ○-- ○-- Goed
Onvoldoende -- ○-- ○-- ○-- ○--
Goed
Toelichting
Cursushandleiding Leren & Werken voor Collega’s in Opleiding met een onderwijsbevoegdheid
(CiO+) 2014-2015
29
COMPETENT IN REFLECTIE EN ONTWIKKELING
(7)
Het vermogen eigen opvattingen en competenties
te
onderzoeken en te ontwikkelen
1. BEOOGD BEHEERSINGSNIVEAU
De kandidaat functioneert in voldoende mate autonoom zodanig dat:
- Een zelfstandige taakuitvoering in de docentrol aan kan,
- Uit eigener beweging reflecteert op het eigen functioneren en werkwijze,
- Een eigen beroepshouding heeft ontwikkeld en kan verwoorden,
- Zelfstandig doorgroei ter hand neemt.
2 GEDRAGSINDICATOREN
De kandidaat vertoont in voldoende mate het
volgende concrete gedrag:
 Werkt planmatig aan de ontwikkeling van zijn
competenties, maakt dit inzichtelijk en kan dit
verantwoorden
 Analyseert op methodische wijze
probleemsituaties in de beroepspraktijk en
werkt systematisch aan oplossingen
 Vraagt systematisch om feedback en gebruikt
die voor zijn ontwikkeling maar benut ook
ongevraagde feedback
 Verantwoordt zijn visie op leren en docentschap
op basis van theoretische concepten
 Maakt voor de ontwikkeling van zijn
beroepshouding en handelingsrepertoire bewust
gebruik van ontwikkelingen op
onderwijskundig- en vakgebied
WAARDERING
Onvoldoende--○--○--○--○--Goed
Onvoldoende -- ○-- ○-- ○-- ○-- Goed
Onvoldoende -- ○-- ○-- ○-- ○-- Goed
Onvoldoende -- ○-- ○-- ○-- ○-- Goed
Onvoldoende -- ○-- ○-- ○-- ○-- Goed
Toelichting
Cursushandleiding Leren & Werken voor Collega’s in Opleiding met een onderwijsbevoegdheid
(CiO+) 2014-2015
30
7.4
Schoolcultuur
1. Wat is een schoolcultuur?
Wie heeft de meeste invloed op jouw stageschool? Staan de leerlingen en het leren van de leerlingen
centraal? Wordt er geluisterd naar leerlingen of leraren die ‘beter’ onderwijs willen? Wordt er gekeken
naar de verschillen in kwaliteiten onder de leraren? Wordt er goed samengewerkt in teams aan
verschillende taken, zoals onderwijsvernieuwing of buitenschoolse activiteiten? Wordt het lesaanbod
regelmatig geëvalueerd en worden uit de evaluaties conclusies getrokken? Kijken de leraren bij elkaar
in de lessen? Spreken de leraren elkaar erop aan als er klachten zijn of juist grote successen? Zijn er
projecten? Hebben de remmers of de vernieuwers de macht? Worden mensen aangesproken op hun
prestaties? Worden er pilots uitgezet om te kunnen proeven of de vernieuwing uitpakt zoals verwacht?
Zomaar 13 vragen die te maken hebben met de cultuur op een school. In elke organisatie heerst een
bepaalde sfeer, er is sprake van een cultuur. Ook elke school heeft een bepaalde cultuur. De
schoolcultuur wordt voor een groot deel bepaald door de mensen die er werken: de docenten en de
managers. Managers zetten de lijnen uit waarlangs de schoolcultuur zich zal ontwikkelen. Docenten
geven er op hun beurt vorm en inhoud aan. Processen van besluitvorming, de mate van participatie,
de omgang met regels, de wijze van omgaan met elkaar: het zijn allemaal cultuurelementen, die de
dagelijkse gang van zaken bepalen. Vanuit de organisatietheorieën zijn verschillende
cultuurmodellen beschreven. Het is handig om enige kennis te hebben van verschillende
cultuurmodellen en de gevolgen ervan.
De schoolcultuur (ontleend aan Organisatiecultuur in multiculturele scholen, Damiens 2011)
“The heart and soul of school culture is what
people believe, the assumptions they make
about how school works”
(Thomas Sergiovanni, 1986)
Cursushandleiding Leren & Werken voor Collega’s in Opleiding met een onderwijsbevoegdheid
(CiO2+) 2014-2015
31
Schoolcultuur en daaraan verwante begrippen - van Wieringen (2000)
Het model van Schoen en Teddies (2008) omschrijft de schoolcultuur als een
concept bestaande uit vier verschillende dimensies: professionele oriëntatie,
organisatiestructuur, kwaliteit van de leeromgeving en een leerlinggerichte focus.
Definities van deze cultuurdimensies worden in de volgende figuur verduidelijkt.
De eerste dimensie, professionele oriëntatie, verwijst naar het engagement van leden
van de school in professionele groei en ontwikkeling, geconcentreerd rond het leren van
studenten. De term „oriëntatie‟ hierin verwijst naar de combinatie van zowel
psychologische als gedragsaspecten. Organisatiestructuur als tweede dimensie duidt op
het belang van organisatiefactoren in de schoolcultuur, aangezien de leiderschaps- en
managementelementen een directe impact hebben op de interne processen van de
school . Hierbij wordt rekening gehouden met de stijl van leiderschap, de
Cursushandleiding Leren & Werken voor Collega’s in Opleiding met een onderwijsbevoegdheid
(CiO2+) 2014-2015
32
Definities van schoolcultuurdimensies - Schoen & Teddlie (2008)
visieontwikkeling, de formulering van doelen of actieplannen, het niveau van aanvaarding van en
toewijding aan organisatiedoelen, het schoolbeleid en de wijze van
besluitvorming. Observaties van schoolfuncties in de derde dimensie, de kwaliteit van de
leeromgeving, hebben als doel te omschrijven in welke mate leerlingen betrokken
worden in betekenisvolle en cognitief uitdagende ervaringen. Leeromgevingen met een
hoge kwaliteit zijn diegene die leerlingen kansen aanreiken om met elkaar, leerkrachten
en anderen buiten de klasomgeving, in interactie te gaan. De vierde dimensie, de
leerlinggerichte focus, heeft betrekking op de beoordeling van de mate waarin aan de
behoeften van individuele studenten wordt voldaan door programma's van de school, het
beleid, rituelen, routines en tradities. Ook is er in deze dimensie aandacht voor het
niveau van ouderbetrokkenheid, ondersteunende diensten voor leerlingen en
gedifferentieerde onderwijsstrategieën.
Volgens de auteurs die het model ontwikkelden, bestaan deze vier dimensies elk uit drie verschillende
abstractieniveau‟s, namelijk de artefacten, overtuigingen en
basisaannamen (Schein, 1992). Het model moet worden gezien als in elkaar passende
puzzelstukken, omdat de vier dimensies elkaar overlappen en zeer complementair van
aard zijn. Wanneer bijvoorbeeld het leiderschap van leerkrachten wordt bekeken, zou
men kunnen zeggen dat dit een indicatie is van dimensie 1, professionele oriëntatie, of
van dimensie 2, organisatiestructuur. Bij welke dimensie dit concept kan worden
ingedeeld, is afhankelijk van de aard van leiderschap. Wanneer leerkrachten een
onderzoek leiden ter verbetering van het curriculum, zou dit binnen dimensie 1 vallen.
Terwijl een leerkracht die deelneemt aan de vormgeving van het beleid, besluitvorming
of strategische planning, beter zou kunnen worden beschouwd als een indicatie voor
dimensie 2.
Men besluit de vorming van dit nieuwe model van schoolcultuur met de stelling dat
cultuur de onderscheidende factor is tussen effectieve en ineffectieve scholen. Dit
gekoppeld aan het feit dat de auteurs het model maakten met vier dimensies die de
essentie van schoolcultuur bevatten, zou een voorspellende waarde moeten opleveren voor de
bepaling van schoolse effectiviteit.
Cursushandleiding Leren & Werken voor Collega’s in Opleiding met een onderwijsbevoegdheid
(CiO2+) 2014-2015
33
2. Drie onderwijsculturen (van Otto de Loor)
AMBTELIJKE CULTUUR
Een van de kenmerken van een ambtelijke cultuur is dat er sprake is van een sterke hiërarchie.
Anders uitgedrukt zou je kunnen zeggen dat, als je de structuur doorneemt van boven naar beneden,
er in een ambtelijke organisatie een soort kerstboommodel te zien is. In onderwijssettingen is van de
strakke hiërarchie tot nu toe weinig terug te vinden maar er is een tendens om ook in grote
onderwijsorganisaties zoals Hogescholen en ROC's of een grote Scholengemeenschap, de hiërarchie
toch weer door te voeren.
In zo'n min of meer hiërarchische organisatie neemt het middenmanagement een bijzondere plek in.
In ambtelijke culturen is het zo dat middenmanagers zich vaak in de mangel geplaatst voelen tussen
de top en de werkvloer. Ze vragen dan ook heel vaak om verantwoordelijkheden en bevoegdheden en
dan het liefst gedetailleerd op papier. Het middenmanagement denkt dat als je beschikt over
verantwoordelijkheden en bevoegdheden, je dan veel meer invloed kan uitoefenen over de mensen
aan wie je leiding geeft. Een effect van nauwkeurig uitgewerkte taken, bevoegdheden en
verantwoordelijkheden is dat medewerkers zich steeds strikter aan hun positie of taak gaan houden.
Daar waar het spannend wordt, leggen ze de verantwoordelijkheid buiten zichzelf.
Een ander kenmerkend punt voor de ambtelijke cultuur is de waarde die men toekent aan "als het
maar op papier staat". In dat verband spelen notulen een belangrijke rol. Als je echter de functie van
notulen nader onder de loep neemt dan is de gang van zaken als volgt: er worden notulen gemaakt
van een vergadering, op de volgende vergadering worden ze besproken en op de derde vergadering
worden de notulen vastgesteld. Dan gaan ze in het archief en komen er niet meer uit totdat er een
probleem is. Op dat moment wil iedereen nog eens nakijken wat hij toentertijd gezegd heeft. Het
maken van notulen bevordert indekkingsgedrag.
In ambtelijke culturen start elk veranderingsproces met een document. Als iemand een idee heeft zegt
zijn directe baas: "schrijf het maar op of maak maar een notitie". Bij veranderingsprocessen wordt
vaak een klein groepje gevraagd om een notitie te maken. Deze groep kan zich goed voorbereiden,
goed inlezen en goed inwerken en maakt een notitie die de perfectie benadert. Dan wordt deze
besproken met andere medewerkers en de medewerkers die de notitie gemaakt of aangekleed
hebben, ondervinden nu dat de anderen die een straatlengte achter liggen de behoefte hebben om de
notitie uit te kleden of nuances aan te brengen zoals "indien de randvoorwaarden aanwezig zijn; zou
dit kunnen", of tussenzinnetjes als "indien mogelijk". Aan het eind van deze discussie die voor
niemand inspirerend is, ontstaat er een document waar niemand tegen is, maar ook niemand vóór en
dat betekent dat met zo'n document vervolgens het veranderingsproces nog beginnen moet.
Een ambtelijke cultuur is een cultuur waarin traag gehandeld wordt. De besliskracht is niet sterk en
zoals eerder is aangegeven, moet veel op papier komen te staan wat een vertragend effect heeft. Ook
het gedetailleerd in kaart brengen van taken, bevoegdheden en verantwoordelijkheden maakt de zaak
niet sneller. Integendeel, zeker als men de vraagstelling moeilijk vindt, is de neiging om door te
schuiven groot. Het is een cultuur waarin voorzichtigheid belangrijk is. Men is bang om fouten te
maken, omdat men daar op afgerekend kan worden.
POLITIEKE CULTUUR
De cultuur die we het meest aantreffen in scholen is de politieke cultuur. Dit heeft
te maken met de impliciete opvatting van veel leraren dat de school een democratie is. In een
democratie heeft iedereen evenveel zeggingskracht ('one man, one vote') en dat betekent dat kwaliteit
er in een politieke organisatie eigenlijk niet toe doet. Men doet in een politieke cultuur net alsof
iedereen overal verstand van heeft. Dat kan je ook zien aan hoe mensen die nieuw in een school
komen, worden opgevangen. De meeste mensen worden voor een klas gezet, krijgen geen mentor of
coach, want er wordt van uitgegaan dat ze bevoegd zijn en dus ook bekwaam. De praktijk wijst echter
uit dat dat niet zo is. In 1994 werd uit een onderzoek van de VU duidelijk dat een derde van de nieuwe
leraren binnen drie jaar het onderwijs verlaten heeft. In een politieke cultuur stellen de
middenmanagers zich vaak op als vertegenwoordigers met last en ruggespraak. Men
vertegenwoordigt de achterban en als al die middenmanagers met de top bij elkaar komen dan vindt
er geen gesprek plaats op het niveau van de totale school. Slechts de rector of de rector met
conrectoren behartigen het belang van de school en de middenmanagers behartigen het belang van
hun achterban. In een politieke organisatie gaat het om de positionele hiërarchie en wanneer je
eenmaal op een positie zit betekent dat dat je altijd door de leiding geraadpleegd wordt. Ze vragen je
altijd om je mening. Het betekent ook dat je binnen de kortste tijd overal verstand van hebt.
Cursushandleiding Leren & Werken voor Collega’s in Opleiding met een onderwijsbevoegdheid
(CiO2+) 2014-2015
34
Beslissingen worden genomen op getal en dat betekent dat beslissingen vaak worden voorbereid in
wandelgangen. Er is dus sprake van lobbywerk en onderhandelen. Er wordt gemobiliseerd op
evenredige vertegenwoordiging. Voorbeeld: als er een nieuw project moet worden gestart, wordt er
niet gekeken naar wie de juiste kwaliteiten heeft, maar wordt ervoor gezorgd dat er uit elke geleding
iemand vertegenwoordigd is. Vaak zie je dat in politieke culturen consensus wordt nagestreefd. In de
praktijk betekent dat vaak dat mensen die het consent niet geven het vetorecht hebben. Dat betekent
dat mensen die weinig willen een veel grotere invloed hebben in de politieke cultuur dan mensen die
wel wat willen. Degene die iets wil veranderen, moet alles aantonen of bewijzen, terwijl mensen die
niets willen achterover zittend kunnen zeggen: "is dat nou wel zo?" of "het kan ook anders" of "dat heb
ik al eens eerder gezien". In een politieke cultuur wordt meer op de man gespeeld dan op de bal en
dat betekent dat men elkaars kwaliteiten bestrijdt. De onderliggende gedachte is: "als ik de ander
zwakker maak, word ik zelf sterker". In politieke culturen speelt kwaliteit een ondergeschikte rol. Het
gaat erom dat je je gelijk haalt en dat kun je in zo'n cultuur beter doen door een groot aantal mensen
achter je te krijgen dan door middel van open argumentatie. In de politieke cultuur geldt de
ongeschreven wet van 'gelijke monniken, gelijke kappen'. En als je een goed idee hebt en je vraagt
om dat te mogen uitwerken dan krijg je een antwoord in de trant van: "als ik jou dat toesta, moet ik het
anderen ook toestaan" of "zo ontstaat er een precedentwerking".
PROFESSIONELE CULTUUR
Speelt bij de politieke cultuur het begrip van 'gelijke monniken, gelijke kappen'
een centrale rol, in een professionele cultuur gaat het om de erkende ongelijkheid. Als mens is
iedereen gelijkwaardig, maar tussen professionals zijn er grote verschillen in kwaliteit te zien. Er is
sprake van ongelijkheid tussen de professionals. Het gaat er in een professionele cultuur dus om dat
er wordt uitgegaan van die verschillen en dat die verschillen ook erkend worden. Van belang is dat het
heel gewoon wordt dat mensen worden aangesproken op wat ze kunnen en dat ze openlijk met elkaar
kunnen bespreken wat ze niet kunnen. Kwaliteit heeft dus de grootste zeggingskracht in een
professionele cultuur. Kwaliteit doet er weer toe. Dat betekent dat in een professionele cultuur het idee
verlaten moet worden dat iedereen over alles moet meepraten. Eigenlijk moet er gemobiliseerd
worden op kwaliteit en op affiniteit. Voor een bepaald onderwerp moet je dus leraren bij elkaar
verzamelen die verstand hebben van de zaak en die geïnteresseerd zijn. Vanuit die
kwaliteitsgedachte moeten ook beslissingen plaatsvinden.
De beslisser in een professionele cultuur is degene die de leiding heeft over een bepaald deel van de
organisatie of de totale organisatie. Belangrijk bij het nemen van beslissingen is dat er draagvlak moet
zijn en een van de kengetallen is dat 80% van zij die er verstand van hebben en zij die er
belangstelling voor tonen, achter de beslissing moet staan. De anderen die niet meegepraat hebben in
de totstandkoming van de beslissing moeten goed geïnformeerd worden. Een zeer bruikbare
werkwijze voor de gedachten van zij die er verstand van hebben en zij die er affiniteit mee hebben, is
het werken met een binnenkring van deskundigen en een buitenkring van belangstellenden. In die
binnen- en buitenkring en ook tussen de binnen- en buitenkring vindt er zo'n discussie plaats dat op
grond van die discussie de beslisser de koers kan uitstippelen en een beslissing kan nemen op basis
van wat hij gehoord heeft in de discussie.
In een professionele cultuur gaat men op zoek naar de kwaliteiten die iemand heeft en dat betekent
dus dat die kwaliteiten niet bestreden worden, maar dat die kwaliteiten juist benut worden. De
individuele professional wil dat hij volgend jaar beter is dan dit jaar en hij stelt voor zichzelf leerdoelen
die hij zich in de komende één à twee jaar eigen wil maken.
Veranderingsprocessen starten in een professionele cultuur nooit met een document. Zoals eerder
gezegd kan de formule van de binnen- en buitenkring gebruikt worden maar het eerste wat de
professionals doen is een ontwerp maken. Op grond van dat ontwerp waarin men aangeeft hoe de
verandering ingericht zou moeten worden, worden er acties ondernomen. In de professionele cultuur
zal men verschillen van mening niet 'doodargumenteren' maar onderneemt men actie. Men zet
proeftuintjes uit en doet kleine experimentjes en op grond van de ervaringen wordt er een besluit
genomen. Pas dan wordt het vastgelegd in een document en dat betekent dat dit document per
definitie draagvlak heeft op grond van de ervaringen die de mensen in de proeftuintjes hebben
opgedaan. Een echte professional is herkenbaar door het initiatief dat hij toont, doordat hij meedenkt,
doordat hij vragen stelt en vooral doordat hij iets beters bedenkt.
Cursushandleiding Leren & Werken voor Collega’s in Opleiding met een onderwijsbevoegdheid
(CiO2+) 2014-2015
35
7.5
Lesvoorbereidingsformulier
Student:
-
Datum les:
-
Vakcoach:
-
Vak en leerjaar:
-
Klas:
-
Opleidingsassessor:
-
Stageschool:
-
Lokaal:
-
Schoolassessessor:
-
Onderwerp hoofdstuk
1) Wat wil ik de leerlingen leren?
(les)-Methode:
(actiewerkwoorden - samenhang - niveau van leren, zichtbaar en meetbaar - betekenisvolle doelen)
Beginsituatie:
Cursushandleiding Leren & Werken voor Collega’s in Opleiding met een onderwijsbevoegdheid
(CiO2+) 2014-2015
36
2) Hoe kan ik dat ( = wat ik leerlingen wil leren) bereiken, zó dat alle leerlingen actief meedoen?
(aansluitingen bij belevingswereld leerlingen- betekenis geven - docentrollen- activerende didactiek - relatie met niveau van leren)
Wat doe ik?
(en waarom)
Wat doet de leerling?
(waartoe)
3) Hoe controleer en evalueer ik of leerlingen geleerd hebben wat ik ze wilde leren?
(per les - afsluiter - hoofdstuk - toetsing)
4) Wat wil ik laten zien?
resultaat: wat moet de assessoren zien? - wat heb ik nodig om resultaat te bereiken?
Cursushandleiding Leren & Werken voor Collega’s in Opleiding met een onderwijsbevoegdheid
- reflectie op eigen handelen)
(CiO2+) 2014-2015
37
Fasering
van de
les:
Activiteit leraar (didactische werkvormen)
Activiteit leerlingen:
Tijd:
Hulpmiddelen:
Wat doe ik en hoe?
Wat verwacht ik van de leerlingen?
Wat zie ik leerlingen doen?
-
-
-
Cursushandleiding Leren & Werken voor Collega’s in Opleiding met een onderwijsbevoegdheid
(CiO2+) 2014-2015
38
-
Evaluatie:
Cursushandleiding Leren & Werken voor Collega’s in Opleiding met een onderwijsbevoegdheid
(CiO2+) 2014-2015
39
-
Hoe ging datgene wat je wilde laten zien aan de assessoren? (toelichten waarom)
-
Wat ging verder goed? (toelichten waarom)
-
Wat ging minder goed? (toelichten waarom)
-
Wat zou je anders doen als je de les nog een keer zou geven ? (toelichten waarom)
Cursushandleiding Leren & Werken voor Collega’s in Opleiding met een onderwijsbevoegdheid
(CiO2+) 2014-2015
40